Geleerde bladen van de XVIIDE eeuw tot 2005:
welke weerklank krijgt wetenschap in de geschreven pers?
Het Federaal Wetenschapsbeleid heeft als opdracht het wetenschappelijk en cultureel potentieel van België maximaal te benutten ten behoeve van de beleidsmakers, de industrie en de burgers: «een beleid voor en door de wetenschap». Het reproduceren van uittreksels uit deze publicatie is toegestaan voor zover daar geen commerciële bedoelingen mee gemoeid zijn en voor zover dat past in de opdrachten van het Federaal Wetenschapsbeleid. De Belgische Staat kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade die voortvloeit uit het gebruik van gegevens die in deze publicatie zijn opgenomen. Het Federaal Wetenschapsbeleid noch enige andere persoon die in zijn naam optreedt is verantwoordelijk voor het gebruik dat zou kunnen worden gemaakt van de informatie in deze publicatie of voor eventuele fouten die er, ondanks de uiterste zorg bij de voorbereiding van de teksten, nog in zouden staan. Info: Pierre Demoitié (
[email protected]) Brussel, juni 2006
De plaats van de wetenschap in de geschreven pers
Liesje Coertjens Dimitri Mortelmans Stien Smets
1 Dankwoord In deze studie staat de rol van de geschreven pers in het communiceren over wetenschap centraal. Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de Federale Overheidsdienst (FOD) Wetenschapsbeleid. Als federaal overheidsorgaan verantwoordelijk voor het wetenschapsbeleid, volgen zij de communicatie over wetenschap in ons land met bijzondere aandacht. Teneinde deze communicatie in kaart te brengen en te optimaliseren, gaven zij de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Luik de opdracht een profielstudie uit te voeren naar de plaats van de wetenschap in de geschreven pers en dit naar analogie van de studie van Biltereyst en Lits over de audiovisuele media (uitgevoerd in 2001). Dit rapport geeft het verslag van de analyse van de Vlaamse geschreven pers. Het Franstalige onderzoek werd uitgevoerd in Luik onder de leiding van onze Franstalige collega’s Durand en Servais. Bij de totstandkoming van dit rapport, kregen wij hulp vanuit verschillende hoeken. In dit voorwoord willen we als onderzoeker uitdrukkelijk onze dank betuigen aan de hulp die we tijdens het onderzoek mochten ontvangen. We vangen hiermee aan door Pierre Demoitié van de FOD Wetenschapsbeleid te bedanken en ook onze collega’s uit Luik, prof Durand, Christine Servais, David Leloup en Elise Vandeninden. Het was een aangename samenwerking. Ann van der Auweraert was een grote hulp voor ons in het aanleveren van de juiste inleesbronnen over wetenschaps communicatie. Maria De Dauw en Françoise Dedrie werkten eveneens, in het kader van het vak Leeronderzoek, mee aan dit rapport. Hun werk vormde in belangrijke mate mee de inspiratie voor het theoretisch kader. Françoise Dedrie nam bovendien het opstellen van het interviewprotocol en het afnemen van de interviews voor zich. Maria De Dauw werkte mee aan de datacodering en kwalitatieve analyse. Ook Fiona Hellemans en Ariane Van Houdt codeerden vele artikels, waarvoor dank. Ten slotte bedanken we langs deze weg eveneens de tien journalisten van De Standaard, De Morgen, Gazet van Antwerpen, Het Laatste Nieuws, Knack, P-magazine, EOS, Scientific American en Science Connection die een beetje van hun kostbare tijd afstonden voor een interview. De resultaten van deze studie worden toegelicht op de studiedag van 12 juni 2006 “Geleerde bladen van XXVIIde eeuw tot 2005: Welke weerklank krijgt wetenschap in de geschreven pers?”. Liesje Coertjens, Dimitri Mortelmans, Stien Smets Antwerpen, mei 2006
2 Inhoudstafel > 1 > 2 > 3 > 4 > 5 > 6 > 7 > 8 > 9
DANKWOORD INHOUDSTAFEL ACHTERGROND: WETENSCHAPSCOMMUNICATIE GESITUEERD 3.1 WAT IS WETENSCHAPSCOMMUNICATIE? 3.2 FUNCTIES VAN WETENSCHAPSCOMMUNICATIE 3.3 DE ROL VAN DE MEDIA IN WETENSCHAPSCOMMUNICATIE 3.4 ONDERZOEKSVRAGEN METHODOLOGIE 4.1 OUTPUTANALYSE 4.2 REDACTIONEEL BELEID EN DE ROL VAN WETENSCHAPSJOURNALISTEN KWANTITATIEVE PROFIELANALYSE VAN DE WETENSCHAPSCOMMUNICATIE IN DE VLAAMSE GESCHREVEN PERS IN 2005 5.1 OVERZICHT VAN HET AANBOD AAN WETENSCHAPSCOMMUNICATIE 5.2 HET GEWICHT VAN DE WETENSCHAPSCOMMUNICATIE 5.3 DE VORM VAN HET WETENSCHAPSARTIKEL 5.4 INHOUDELIJKE VERDELING VAN WETENSCHAPSARTIKELS 5.4.1 Welke disciplines komen in beeld ? 5.4.2 Thematische analyse van wetenschapscommunicatie 5.5 HOE KOMT WETENSCHAP IN BEELD? DRIE OPVALLENDE CASES UIT 2005. 5.5.1 De doorbraak van een “groot” dossier 5.5.2 De constructie van de wedloop van de wetenschappen REDACTIONEEL BELEID VERSUS INDIVIDUELE VRIJHEID VAN DE JOURNALIST TAV WETENSCHAP 6.1 INLEIDING: REDACTIESTIJLEN 6.2 STIJLEN IN WETENSCHAPSJOURNALISTIEK 6.3 NIEUWSGARING 6.4 NIEUWSSELECTIE 6.5 NIEUWSVERWERKING 6.6 TYPES VAN WETENSCHAPPERS BESLUIT BIJLAGE: OVERZICHT VAN DE INTERVIEWS BIBLIOGRAFIE
2 3 4 6 7 7 9 10 10 11 12 13 16 20 20 20 23 25 26 26 28 29 30 32 33 33 34 36 39 40
3
Achtergrond wetenschapscommunicatie gesitueerd
“For most people the reality of science is what they read in the press. They understand science less through direct experience or past education than through the filter of journalistic language and imagery.” (Nelkin, 1987: 2) “84% van de hoofdredacteurs en 87% van de journalisten vindt dat de hoeveelheid wetenschapsnieuws in de media de laatste jaren is toegenomen (…). Voor de toekomst zijn de verwachtingen bijzonder hoog: 83.3% van de hoofdredacteurs denkt dat de hoeveelheid wetenschapsnieuws in de media in de toekomst nog zal toenemen (…). Eveneens 83.3% van de journalisten verwacht een toename van de hoeveelheid wetenschapsnieuws in de media” (Winnubst, 1990: 380) Door diverse wetenschappers wordt een toename vastgesteld van de belangrijkheid van wetenschapscommunicatie in termen van de ruimte die de pers vrijmaakt voor het communiceren over wetenschappelijke resultaten (Winnubst, 1990). Maar niet enkel de ruimte die vrijgemaakt wordt stijgt, ook de belangrijkheid van de wetenschap an sich in de pers neemt volgens Van Zutphen toe: kennis over wetenschap en techniek wordt gewichtiger om te kunnen meedraaien in de samenleving (Van Zutphen et al, 2004). De geschreven pers vervult deze rol niet alleen maar wordt toch gezien als een van de belangrijkste kanalen waarlangs wetenschapscommunicatie gevoerd wordt (Nelkin, 1987). Dit onderzoek is in feite een vervolgonderzoek. In 2001 onderzocht Daniël Biltereyst, in opdracht van de toenmalige Federale Diensten voor Wetenschappelijk, Technische en Culturele Aangelegenheden (DWTC), de rol van het medium televisie in wetenschapscommunicatie (Bil-
tereyst, 2001). Hierbij kwam hij tot de vaststelling dat “wetenschappen nauwelijks of niet aan bod komen op de commerciële zenders” en dat het aandeel autonome wetenschappelijke programmaformats op de publieke omroep de laatste jaren daalde. Wanneer wetenschappen in andere programma’s aan bod komen, ligt de nadruk meestal op de persoonlijke of maatschappelijke implicaties, aldus Biltereyst. In 2005 wenste de Federale Overheidsdienst (FOD) Wetenschapsbeleid de studie over de audio-visuele media aan te vullen met een beschrijving van de rol van de wetenschapscommunicatie in de geschreven pers. Meer concreet zal dit onderzoek nagaan wat de plaats is van wetenschap in de Vlaamse dag- en weekbladen en hoe het wetenschappelijk bedrijf (Vlaams maar ook internationaal) hier in beeld komt. Deze analyse zal worden aangevuld met een beschrijving van het redactioneel beleid inzake wetenschapsberichtgeving en de rol van de (wetenschaps)journalist hierin. Voorliggend rapport is als volgt gestructureerd. We vangen aan met een theoretische kadering van de problematiek van de wetenschapscommunicatie. Daarbij wordt eerst gezocht naar een adequate afbakening van het begrip om dit vervolgens in een ruimer theoretisch perspectief te plaatsen en de onderzoeksvragen van de studie scherp te stellen. Na een toelichting van de gehanteerde methodologie, worden de resultaten van het onderzoek beschreven, waarbij kwantitatieve en kwalitatieve bevindingen worden geïntegreerd. Het rapport sluit af met een samenvatting van de belangrijkste bevindingen en reeks aanbevelingen voor de FOD Wetenschapsbeleid en de (wetenschaps)jour nalisten.
3.1 Wat is wetenschapscommunicatie? Het aantal definities van communicatie is legio. Inherent geldt hetzelfde voor wetenschapscommunicatie. In de literatuur is geen eensluidende definitie te vinden voor het begrip. Integendeel, er worden voor het fenomeen zelf als vele omschrijvingen en terminologieën gehanteerd: wetenschapscommunicatie, wetenschappelijke communicatie, wetenschapsvoorlichting, wetenschapspopularisering, … Hanssen (2003) heeft het terecht over toverbalwoorden. We vangen daarom aan met een begripsverduidelijking. Cloître en Shinn (in Bucchi, 1998) onderscheiden verschillende niveaus van wetenschappelijke communicatie, met elk hun schrijfstijlen en terminologie. In de eerste plaats is er het niveau van de intraspecialist. Hier communiceren wetenschappers, als specialisten op hun vakdomein of (sub)discipline, onder elkaar in gespecialiseerde wetenschappelijke tijdschriften. Op dit niveau kenmerkt de communicatie zich door een hoge graad van specialisatie en vaak een uitgebreid gebruik van empirische gegevens. Het tweede niveau is dat van de interspecialisten, waarbij wetenschapscommunicatie zich concretiseert in artikels voor geïnteresseerden en wetenschappers. Het niveau blijft zeer gespecialiseerd maar het doelpubliek verruimt in sterke mate. Schoolvoorbeelden van tijdschriften die dit soort artikels opnemen, zijn Nature en Science. Een derde niveau betreft het pedagogische niveau. Hier is het doelpubliek voornamelijk studenten in opleiding of een ruimer publiek dat een inleidende kennis in een bepaald vakgebied willen opdoen. De publicaties nemen hier meestal niet de vorm van artikels aan maar zijn veeleer inleidende handboeken. Tot slot wordt het populaire niveau onderscheiden. Hier neemt de wetenschapscommunicatie
de vorm aan van eenvoudiger geschreven artikels voor een groot (leken)publiek. Dit onderzoek focust zich op dat laatste niveau dat ook wel als wetenschapspopularisering omschreven wordt. Het doel van deze vorm van communicatie wordt als duaal omschreven: «het voor grote publiek toegankelijk maken van wetenschappelijk kennis, in de twee betekenissen: toegankelijk in de betekenis van begrijpelijk (bewerken) en in die van fysisch bereikbaar (verspreiden)». (Winnubst, 1990: 34) Deze laatste definitie maakt tevens ook de intermediaire rol van de media duidelijk. Artikels op het populaire niveau worden immers zelden geschreven door de wetenschappers zelf. Het zijn (wetenschaps)journalisten die de vertaling maken van de wetenschappelijke resultaten naar het grote publiek. Vereenvoudigd kunnen we stellen dat wetenschappers hun bevindingen communiceren aan het publiek en hiervoor gebruik maken van media. Maar journalisten doen echter meer dan een louter verspreiden, zij selecteren tussen boodschappen en vertalen deze. Ook wordt de ontvanger, het grote publiek, niet als een passieve actor aanzien. Er ontstaat een soort semi-circulair communicatiemodel: een bron (de wetenschapper) stuurt een boodschap naar de media, die op hun beurt een gemediëerde boodschap doorgeven aan het publiek waarop het publiek dan feedback geeft (Van den Bulck, 2004).
3.2 F uncties van wetenschaps communicatie “Effectieve wetenschapscommunicatie ontstaat wanneer men (de wetenschap) in staat is om individuen – door het aanbieden van kennis, ervaringen en (denk-) beelden – emotioneel, fysiek en intellectueel aan zich en aan elkaar te binden” (Dijkstra et al, 2003: 119). Zowel de wetenschappelijke wereld als het lekenpubliek wint bij dergelijke effectieve wetenschapscommunicatie en dat om uiteenlopende redenen. Grosso modo zijn er twee types motieven voor wetenschapscommunicatie te onderscheiden. In de eerste plaats zijn er de zelfzuchtige motieven vanuit de wetenschappelijke gemeenschap. Wetenschappers hebben er belang bij dat de angst en het wantrouwen ten aanzien van de wetenschap opgeheven wordt en er een positieve attitude ten aanzien van wetenschap en techniek wordt gecultiveerd. Publieke ondersteuning van wetenschap en techniek maakt namelijk dat de noodzakelijke fondsen voor wetenschappelijk onderzoek niet opdrogen. Dit is onderdeel van het feedbackproces. Daartegenover staan de altruïstische beweegredenen voor wetenschapscommunicatie (Winnubst in Maeseele, 2004). Deze redenen kunnen we opdelen in economische, democratische en culturele motieven. In eerste instantie heeft wetenschapscommunicatie een economische drijfveer. Enkel door te investeren in know ledge capital, met name technologische vooruitgang, is verdere groei en grotere voorspoed mogelijk (Maeseele, 2004). Ook de Europese Unie treedt, met de Lissabonrichtlijn, deze stelling bij. Het economische belang van een activerende en initiërende wetenschaps- en techniekcom-
municatie is sterk toegenomen. Vakkennis in de eenentwintigste eeuw veroudert sneller. Wetenschapscommunicatie kan hierop inspelen. De toegenomen halveringstijd van opleiding en informatie doet de bevolking immers “uit eigen belang (om zichzelf beter te positioneren op de arbeidsmarkt) zelf actief op zoek gaan naar informatie over wetenschap en techniek” (Nota Wetenschaps- en Techniekcommunicatie, 2000). Het economische argument is erg verwant met cultureel motief, dat stelt dat wetenschapscommunicatie de burger helpt bij zijn integratie in de kennismaatschappij. “Volwaardige culturele participatie van alle bevolkingsgroepen is alleen mogelijk als zij ook op de hoogte zijn van de betekenis van wetenschap en techniek als grondslagen voor de cultuur in brede zin” (Hanssen et al, 2003) Hierin zit ook een educatief motief verscholen: wetenschapscommunicatie kan jongeren motiveren om wetenschap als mogelijke studie- en beroepskeuze te zien. Dit garandeert op haar beurt de noodzakelijke innovatiegraad in onze samenleving (Biltereyst, 2001). De gelijkenis met het economische motief is dat wetenschapscommunicatie indirect helpt de wetenschappelijke gecijferdheid of scien tific literacy te verhogen. Het verschil zit in de keuze voor wetenschappen of een permanente bijscholing achteraf. We onderscheiden tot slot ook een democratisch motief. Het publiek betaalt immers belastingen waarmee wetenschappelijk onderzoek gefinancierd wordt. De burgers hebben dan ook het recht te weten wat er met dat belastingsgeld gebeurt. Bovendien ondergaan de burgers elke dag de consequenties van wetenschap en technologie (Maeseele,
2004). Voor het functioneren van de democratie is het dus nodig dat de bevolking goed geïnformeerd is over de ontwikkelingen van wetenschap en techniek en mee kan beslissen over de toepassing ervan (Hanssen et al, 2003). “Public understanding of science and technology is critical in a society increasingly affected by their impacts and by policy decisions determined by technical expertise. At the community level, people are continually confronted with choices that require some understanding of scientific evidence: whether to allow the construction of a nuclear plant or a toxic waste disposal dump, whether to tolerate a child with AIDS in their schools. Similar choices must be made at the personal level: whether to use the pill, whether to eat high-fiber cereals, whether to avoid smoked meat.” (Nelkin, 1987)
3.3 De rol van de media in wetenschaps communicatie Zowel wetenschappers als het (leken)publiek hebben dus belang bij een effectieve wetenschapscommunicatie. Deze communicatie verloopt echter niet rechtstreeks van boodschapper naar ontvanger. Zoals gezegd schrijft de wetenschapper de artikels voor het grote publiek doorgaans niet zelf. De media zijn de cruciale tussenschakel in dit proces. Journalisten doen echter meer dan een loutere verspreiding van berichten. Het verzamelen van, selecteren uit en het bewerken van berichten kunnen we eveneens tot dit intermediaire niveau rekenen. Manheim ziet verschillende stijlen van nieuwsgaring bij journalisten, waaronder twee dominante: het type cultiva tion en het type hunter-gathering. In het eerste type heeft
de journalist een gepland systeem voor nieuwsgaring en maakt hij gebruik van zijn eigen vertrouwde bronnen (Manheim in McQuail, 2000). Onderzoek van Becker en Van Rooijen (2001) bevestigt dat journalisten sterk zijn aangewezen op een netwerk van informanten. Vaktijdschriften, rapporten van wetenschappers, kranten en tijdschriften zijn ook populaire informatiekanalen. De bronnen blijken bovendien in bepaalde combinaties te worden gebruikt. Er is een cluster ‘massamedia’ en daarnaast een cluster van primaire bronnen (gesprekken, rapporten en vaktijdschriften). Voor wetenschapscommunicatie verkiezen journalisten, zowel de algemene als de wetenschapsreporters, het face-to-face contact met onderzoekers en oorspronkelijke publicaties als informatiebron. In het tweede type, hunter-gathering, gaat de journalist op zoek naar fenomenen die een mogelijk verhaal kunnen opleveren (Manheim in McQuail, 2000). Het opzienbarende karakter van een gebeurtenis wordt hierbij vaak als criterium gehanteerd (de zogenaamde frequentie en drempelwaardecriteria). Hierdoor wordt wetenschapscommunicatie benadeeld. Wetenschap is immers zelden “groot nieuws”. Er is wel vaker aandacht voor het afgewerkte product, een belangrijke doorbraak of prestigieuze prijzen dan voor de wetenschappelijke processen die aan de resultaten voorafgaan. Galtung en Ruge (in Huypens, 2003) onderscheidden nog twaalf andere kenmerken die de nieuwswaarde van een item bepalen. Zonder volledig te willen zijn, pikken we er enkele belangrijke kenmerken uit. Ondubbelzinnigheid is een criterium dat vaak nadelig uitdraait wanneer het wetenschap betreft. De nuance die in de wetenschappelijke vakcommunicatie zeer sterk aanwezig is, moet in het snelle journalistieke werk vaak sneuvelen. Exclusiviteit im-
pliceert het enkel aanbieden aan één medium of het in primeur aanbieden van die informatie. Het criterium van de continuïteit stelt dat gebeurtenissen die in het nieuws kwamen, enige tijd nieuwswaardig blijven. Nieuws dat kan gekoppeld worden aan een individu (personificatie) maakt eveneens meer kans om geselecteerd te worden. Ook halen recente en negatieve zaken gemakkelijker het nieuws. Het nabijheidcriterium stelt ten slotte dat hoe dichter iets bij huis gebeurt, hoe meer belang eraan wordt gehecht. In de verzamelde informatie wordt vervolgens een selectie doorgevoerd. De communicatoren richten zich hierbij op hun lezerspubliek, door steeds rekening te houden met wat het al dan niet interessant zou vinden. Dit is de welbekende rol van gatekeeper die een journalist vervult. “door het selecteren van verhalen uit de oneindige hoeveelheid ervan, definiëren ze (journalisten) bepaalde topics als nieuwswaardig en andere niet. Door hun keuze van titels en tussentitels legitimeren of bekritiseren ze publiek beleid. Door hun selectie van details geven ze hun lezers de instrumenten om over wetenschap en technologie op een bepaalde manier na te denken” (Nelkin, 1987). Na het zoeken en selecteren van informatie, zullen (wete nschaps)journalisten de boodschap «hertalen». Dit blijkt niet altijd een sinecure. Zo is het vakjargon van de onderzoekers niet altijd even gemakkelijk te vatten in ‘gewone’ taal. Een aantal wetenschappelijke begrippen heeft daarenboven een andere betekenis in het dagdagelijkse gebruik. Uitstekende voorbeelden hiervoor vormen termen als ‘significant’, ‘een gemiddelde’ en ‘representativiteit’ (Peters, 1998; Van den Bulck, 2005). Bovendien blijkt het niet eenvoudig om wetenschappelijke ontwikkelingen en
theorieën beknopt en duidelijk weer te geven. Ook is het vaak moeilijk om zowel snel ‘to the point’ te komen bij het uitleggen van een wetenschappelijk probleem en tegelijkertijd toch de nodige nuances aan te brengen (Van Der Auweraert, 2003). Ten vierde hebben wetenschappers en journalisten een eigen stijl. De journalist schrijft een verhaal, wat wordt gekenmerkt door een structuur, een richting waarin het verhaal evolueert, een duidelijke boodschap en een perspectief. Volgens Dunwoody (in Peters, 1998) verklaart dit waarom bepaalde stukken wetenschapsinformatie worden opgepikt en andere over het hoofd worden gezien. Verhaalkaders (frames) bieden namelijk een structuur waarbij ruimte wordt aangeboden die moet gevuld worden met informatie uit bronnen. De wetenschappelijke boodschap wordt, vaak tot treurnis van de onderzoeker, bijgeschaafd om in het verhaalkader te passen.
3.4 Onderzoeksvragen In dit onderzoek staan twee onderzoeksvragen centraal die elk hun eigen beslag krijgen in de resultaatbespreking, verder in dit document. In de eerste plaats wil het onderzoek nagaan wat het profiel is van wetenschapscommunicatie in de geschreven pers. Hiervoor doen we een outputanalyse. We belichten op kwantitatieve wijze de wetenschapscommunicatie in de Vlaamse geschreven pers. Concreet zal worden nagegaan wanneer bericht wordt over wetenschapsonderwerpen, in welke dag- en weekbladen iets over wetenschap verschijnt en waar de artikels verschijnen. Ook wordt gekeken of en in welke mate het nabijheidcriterium op wetenschapscommunicatie van toepassing is (van waar) en in welke vorm de artikels verschijnen (hoe). Om te zien of Winnubsts (1990) bedenking dat wetenschapsjournalistiek in mediakringen
vooral verwijst naar het schrijven over biomedische en exacte wetenschappen, kijken we naar welke wetenschapsdisciplines en thema’s aan bod komen. De resultaten zullen telkens vergeleken worden tussen populaire kranten, kwaliteitskranten en weekbladen. De tweede onderzoeksvraag richt zich op het redactioneel beleid ten aanzien van wetenschapsthema’s in Vlaanderen. Biltereyst (2001) concludeerde met betrekking tot het medium televisie dat nieuwsredacties “geen doordacht beleid lijken te ontwikkelen ten aanzien van de berichtgeving over wetenschappen en technologie”. Dit onderzoek gaat na in welke mate dit anno 2006 al dan niet opgaat voor redacties van de Vlaamse geschreven pers. Centraal in dit deel van het onderzoek staan ook de selectiemechanismen die (wetenschaps)journalisten hanteren ten aanzien van wetenschapscommunicatie en hoe zij hun eigen rol hierin zien. Beide onderzoeksvragen staan echter niet los van elkaar. Bij de analyse van het redactioneel beleid zullen de resultaten van de kwantitatieve analyse meegenomen worden. Ook bekijken we in onze analyse in welke mate de visie van de journalisten overeenstemt met het beeld dat uit de outputanalyse naar voor komt.
4 Methodologie Om de twee onderzoeksvragen van deze studie te beantwoorden wordt gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethodologieën. In deze paragraaf staan we kort stil bij deze technieken en lichten we de keuzes toe die we maakten in de loop van het onderzoek. 4.1 Outputanalyse Om een profiel te schetsen van de wetenschapscommunicatie in de Vlaamse geschreven pers werd in de eerste plaats gekozen voor een kwantitatieve inhoudsanalyse. We beperkten ons uiteraard tot de Vlaamse pers en kozen om enkel artikels op te nemen uit het jaar 2005. Dit heeft als voordeel dat we een profiel kunnen schetsen van één afgerond kalenderjaar. Om artikels te selecteren, maakten we gebruik van Mediargus. Dit is een online databank die toegang biedt tot artikels verschenen in de geschreven (primordiaal Nederlandstalige) pers. Om de hoeveelheid artikels te beperken, werd geopteerd om slechts enkele kranten en weekbladen te nemen. We selecteerden De Standaard en De Morgen als kwaliteitskranten (zie ook: Biltereyst, Van Gompel in Manssens en Walgrave, 1998), Gazet van Antwerpen en Het Nieuwsblad vertegenwoordigen de populaire kranten1 (De Bens in Manssens en Walgrave, 1998). Knack en Trends zijn in de analyse opgenomen als weekbladen.
10
De artikels over het thema “wetenschap” werden uit de databank gehaald met behulp van één centrale zoekstring2. Dit leverde een eerste steekproef van 4440 artikels op. Zestien artikels vielen onder een bijzondere auteursrechtelijke bescherming en konden niet uit Mediargus betrokken worden. De zoekstring selecteerde echter soms ook artikels die niet handelen over wetenschap maar toevallig wel een van de zoektermen bevatte (een voorbeeld hiervan is wanneer in de biografie die een interview voorafgaat, wordt vermeld dat iemand doctor in de sociale wetenschappen is). Deze artikels werden door de codeurs tijdens de codeerfase uit de steekproef verwijderd. Zo bleven uiteindelijk 3126 artikels over waarmee de profielanalyse uitgevoerd werd. Gezien het krappe tijdsbestek waarbinnen het onderzoek moest afgerond zijn, werd geopteerd voor een eenvoudige en efficiënte codering van de artikels. Zo werd in de eerste plaats gecodeerd titel, verschijningsdatum en paginanummer waarop het artikel verscheen. Hoe over wetenschapscommunicatie bericht wordt, werd vertaald naar het soort
1. Hierbij werd telkens de nationale editie genomen. 2. Wetenschappe* AND (ESA OR onderzoek* OR universit* OR NASA OR nucleair* OR doctor OR professor OR biolo* OR sociol* OR geschied* OR fysica OR informatic* OR astrono* OR zoölog* OR dokter) NOT «gerechtelijk onderzoek» Deze zoekstring werd eerst uitgetest op enkele kranten, door deze te doorbladeren en te selecteren welke artikels met de operator zouden moeten geselecteerd worden.
artikel (zoals faits-divers, lezersbrief, etc) en het niveau van het onderwerp dat in het artikel aan bod komt (regionaal, nationaal, internationaal). Om na te gaan welke wetenschapstak vooral een forum krijgt in de Vlaamse geschreven pers, werd ook op discipline gecodeerd. Tot slot werd aan de codeurs gevraagd een algemene term, een “thema” op te geven om de inhoudelijke rubricering van de artikels mogelijk te maken.
de fraude die hiermee gepaard bleek te gaan. Beide dossiers vormen een uitgelezen opportuniteit om beeldvorming over wetenschap na te gaan. Een derde case die we selecteerden, handelt over gender-issues. Hiermee pikken we een belangrijk thema uit de sociaal-wetenschappelijke sfeer op. Het doel van deze case is te kijken of sociale wetenschappen anders uit de verf komen dan de exact wetenschappelijke tegenhangers.
In totaal maakten we gebruik van drie onafhankelijke codeurs die allemaal een deel van de steekproef codeerden met een vooraf opgesteld codeboek. Om de intercodeurs validiteit te testen werden 100 artikels door de drie codeurs gecodeerd. Hiermee gaan we na of er eventuele verschillen in codeerstijl waren, die de dataset minder betrouwbaar maken. De testen die werden uitgevoerd, gaven aan dat er op de meeste variabelen geen significant verschil was tussen de drie codeurs.
4.2 Redactioneel beleid en de rol van wetenschapsjournalisten
Naast de basis voor een kwantitatieve inhoudsanalyse diende de steekproef ook voor de selectie van drie cases die we in een kwalitatieve inhoudsanalyse (Wester, 1995) nader bekeken. Hoe wetenschap uit de verf komt en welke connotaties het krijgt, staat in deze beperkte analyse centraal. De ruimtevaart en in het bijzonder de Marsexpeditie vormden in 2005 een wetenschappelijk succesverhaal met hoge resonantie. Het Hwang-schandaal is een tweede dossier dat in 2005 centraal stond. Deze case gaat over een – vermeende- ‘mijlpaal’ in het kloononderzoek én over
De tweede onderzoeksvraag die deze studie wil beantwoorden, gaat over het redactioneel beleid van kranten en weekbladen ten aanzien van wetenschap. Daarbij wordt tevens de betekenisverlening van journalisten over ‘de wetenschap’ bevraagd en achterhaald wat hun referentiekaders zijn voor het berichten over dit onderwerp. Deze tweede vraag maakte een meer kwalitatieve benadering noodzakelijk. Daarom werden tien (wetenschaps)journali sten geïnterviewd op basis van een semi-gestructureerde vragenlijst. Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen, werden respondenten geselecteerd die werkzaam zijn binnen verschillende mediumtypes (dagbladen en tijdschriften). Vijf van de tien journalisten werken voor de dagbladpers (met name De Standaard, De Morgen, Gazet van Antwerpen (GVA) en Het Laatste Nieuws), twee journalisten schrijven voor een weekblad (Knack en P-maga zine) en drie werken voor meer gespecialiseerde pers (EOS,
Scientific American en Science Connection). Van deze titels, is Science Connection het enige niet-commerciële blad. De gespecialiseerde pers noch P-magazine werd in de outputanalyse uit de eerste fase betrokken. De reden hiervoor is van eerder praktische aard: ze konden niet via de Mediargus-databank worden geconsulteerd. Het onderzoek wil echter ook een scherper zicht krijgen op de wetenschapscommunicatie in deze tijdschriften waardoor ze wél opgenomen werden in de kwalitatieve onderzoeksronde. De wetenschappelijke magazines zijn iets minder bekend en verdienen daarom een bijkomende toelichting. Eos is een populair wetenschappelijk weekblad dat vooral exactwetenschappelijke onderwerpen brengt, af en toe afgewisseld met een onderwerp uit de menswetenschappen. Het richt zich naar de “wetenschappelijk geïnteresseerde leek” (interview met EOS-journalist). Scientific American daarentegen schrijft voor lezers met een bepaalde wetenschappelijke voorkennis (interview met journalist bij Scientific American). Het blad verschijnt om de twee maanden en brengt uitsluitend onderwerpen uit de exacte wetenschappen. Science Connection verschijnt in opdracht van de FOD Wetenschapsbeleid, en doet aan wetenschapsvoorlichting eerder dan aan wetenschapsjournalistiek. Alle onderzoeken die in opdracht van de dienst gebeuren, kunnen hun onderzoeksresultaten in het tijdschrift publiceren. Science Connection heeft bijgevolg geen journalisten in dienst, enkel redacteurs die de artikels van de wetenschappers nalezen.
11
5
Kwantitatieve profielanalyse van de wetenschapscommunicatie in de Vlaamse geschreven pers in 2005 De eerste fase van het onderzoek bestaat uit het schetsen van een profiel van de wetenschapscommunicatie in de Vlaamse pers. Hierbij geven we de resultaten van de kwantitatieve inhoudsanalyse die uitgevoerd werd op artikels die verschenen in het jaar 2005 in zes Vlaamse krant- en tijdschrifttitels. Het doel van de analyse gaat niet verder dan een beschrijvende weergave presenteren van de omvang aan artikels over een wetenschappelijk thema en de plaats die deze artikels krijgt in dit geheel. Om de verschillende tabellen te kaderen, zullen we gebruik maken van de reacties die wetenschapsjournalisten gaven in de tweede fase van het onderzoek. Ook al ging deze fase in hoofdzaak over het redactionele beleid dat gevoerd wordt in de Vlaamse media, toch zijn verschillende uitspraken relevant in het interpreteren van de profielstudie.
12
5.1 Overzicht van het aanbod aan wetenschapscommunicatie Van de zes titels die in de Mediargus-steekproef betrokken werden, komt De Morgen naar voor als krant die het meest aandacht besteedt aan wetenschap. De krant publiceerde 34.1% van de in 2005 verschenen artikels over wetenschap. Daarna volgt De Standaard (27.3%). De populaire kranten Het Nieuwsblad en Gazet Van Antwerpen (GVA) volgen op enige afstand met respectievelijk 17.5 en 10.3%. De twee, door Biltereyst (in Manssens, 1998) als kwaliteitskranten omschreven titels, besteden in verhouding duidelijk meer aandacht aan wetenschapscommunicatie. Wat de twee weekbladen betreft, scoorde Knack op het vlak van communicatie over wetenschap beduidend hoger dan Trends (7.9% tegenover 2.9%).
Tabel 1 > Artikels over wetenschapscommunicatie naar krant of weekblad
N
%
1065
34,1
De Standaard
852
27,3
Het Nieuwsblad
548
17,5
GVA
322
10,3
Knack
247
7,9
Trends
92
2,9
De Morgen
Omwille van hun wekelijkse verschijningsdatum zijn de tijdschriften uiteraard niet met de kranten te vergelijken. Als we de theoretische oefening zouden maken om het aantal publicatiemomenten in rekening te nemen, komt Knack trouwens bovenaan te staan met een relatief aandeel van 31.2 percent wat ruim meer is dat De Morgen die dan op 22.5 % zou uitkomen. Bekijken we de verdeling van de artikels over de maanden van 2005, dan zien we dat januari eruit schiet als de maand waarin meer informatie over wetenschap verscheen (10.4% van alle in 2005 verschenen artikels (zie Tabel 2). De stijging is vooral voor de kwaliteitskranten meer uitgesproken. Uit de gegevens komt ook een tijdelijke daling tijdens de zomermaanden naar voor. Augustus lijkt dan weer wel een relatief goede maand voor wetenschapscommunicatie. Alle dag- en weekbladen - met uitzondering van De Standaard - kennen dan een tijdelijke stijging. In de interviews bevestigen de journalisten deze trend. Hoeveel ruimte wetenschapscommunicatie krijgt, is in sterke mate afhankelijk van het nieuwsaanbod. Dit impliceert dat tijdens ‘nieuwsluwe’ periode er extra ruimte is voor wetenschappen. “Dus in komkommertijd, in de vakantie, is er altijd veel plaats, dan hebben we veel meer kans. Maar als het heel druk is, een dag met heel veel nieuws, politiek of faitsdivers of rampen, dan valt dit thema als eerste weg.” (journalist bij populaire krant)
13
Tabel 2 > Wetenschapscommunicatie naar maand
14
Totaal
De Morgen
De Standaard
GVA
Het Nieuwsblad
Knack
Trends
januari
10,4
10,6
10,7
10,9
9,3
10,9
9,8
februari
8,0
8,4
7,7
9,9
7,1
7,7
6,5
maart
10,0
8,6
8,9
10,6
12,6
12,1
14,1
april
9,9
9,5
10,6
9,3
10,8
8,1
8,7
Mei
9,6
9,0
10,3
7,8
10,2
10,9
8,7
Juni
9,3
8,1
9,6
13,0
8,9
7,3
16,3
juli
5,4
5,9
5,6
5,6
5,7
2,4
3,3
augustus
7,7
9,7
5,6
7,5
7,7
8,1
4,3
september
7,1
7,5
6,6
5,9
7,5
6,9
8,7
oktober
6,8
6,1
8,2
5,0
6,2
10,1
2,2
november
6,3
5,7
7,4
5,3
5,3
6,1
12,0
december
9,5
10,9
8,7
9,3
8,8
9,3
5,4
Ook in december is er sprake van een beperkte opleving. Een mogelijke verklaring is dat die maand jaaroverzichten verschijnen, waarin wetenschappelijk nieuws opnieuw wordt opgehaald. De ratio van wetenschapscommunicatie tot het totaal aantal artikels zou in dit geval niet stijgen. Dit wordt echter niet bevestigd door de data. Vooral tussen pagina 21 en 30 verscheen in december 2005 meer wetenschapscommunicatie. Hiermee kunnen we veronderstellen dat niet zozeer in de eindejaarsbijlagen er meer wetenschapsnieuws verscheen, maar dat wetenschapscommunicatie tijdens december minder concurrentie onderging van andere thema’s. Teneinde een verklaring te geven aan deze plotse stijging in december, keken we meer gedetailleerd naar de onderwerpen die toen aan bod kwamen. Hieruit bleek dat vooral de ontmaskering van dokter Hwang (zie verder) een zeer dominant gegeven was op het einde van het jaar. Bovendien was het eindejaar aanleiding tot het publiceren van onderzoeken over geluk, feestdagenkilo’s en kerstcadeaus. Hoewel deze artikels geen uitzonderlijk
hoog volume artikels vertegenwoordigen, zorgen zij wel mee voor de stijging op het einde van het jaar. Als we naar de afzonderlijke media gaan kijken, springen de tijdelijke hoogtes bij Trends in het oog. In maart en juni en november 2005 publiceerde dit weekblad beduidend meer artikels over wetenschap. Het reële aantal artikels is zoals gezegd vrij beperkt voor Trends, wat maakt dat kleine absolute verschillen in de percentages grote sprongen laten zien. Bovendien verscheen Trends in maart en juni vijf maal. Dit is ook voor Knack een verklaring van de plotse piek in maart. We onderzochten tevens op welke dagen wetenschap het vaakst verschijnt in de Vlaamse dagbladen1. Er is van maandag tot vrijdag een stijgende lijn te bemerken in de wetenschapscommunicatie. Maandag is de minst populaire dag (11.1%). Woensdag en donderdag scoren vrij gelijk (16.0% en 17.1%). Op vrijdag piekt het aantal artikels over wetenschapscommunicatie tot 21.8% (en dit onder invloed van De Standaard).
Tabel 3 Artikels naar publicatiemoment in de week Zondag
Totaal
GVA
Het Nieuwsblad
2,3
De Morgen
De Standaard
11,7
Maandag
11,1
10,3
10,6
13,7
12,0
Dinsdag
13,8
15,2
11,5
15,3
13,7
Woensdag
16,0
19,1
14,0
17,1
12,2
Donderdag
17,1
16,9
18,4
14,6
16,8
Vrijdag
21,8
18,3
32,4
16,2
15,1
Zaterdag
18,0
20,1
13,0
23,1
18,4
1. Z ondag wordt in deze bespreking buiten beschouwing gelaten. Die dag verschijnt enkel Het Nieuwsblad Op Zondag.
15
Als we vervolgens opsplitsen naar krant merken we dat De Morgen meer dan gemiddeld scoort op zaterdag. Toch verschijnen ook op woensdag en vrijdag veel artikels. Enkel op maandag is er een dip in de cijfers. Dit hangt samen met de afwezigheid van de EGO-katern die dag. Ook is er de eerste werkdag van de week traditioneel meer sportnieuws, wat de ruimte voor wetenschap (maar ook ander nieuws) inperkt. De Standaard kent een ander profiel. Hier zien we voornamelijk veel artikels op vrijdag verschijnen. Ook hier hangt dit samen met de bijhorende wetenschapsbijlage in de krant. De stijging van donderdag in vergelijking met woensdag kan misschien verklaard worden door de katern Letteren, waarin ook boeken uit de wetenschappen aan bod komen1. Na twee dagen met veel wetenschapsnieuws daalt het aantal artikels in De Standaard sterk op zaterdag. De twee populaire kranten vertonen een nog ander publicatieritme. Zo brengt GVA nagenoeg elke dag evenveel
wetenschapsnieuws. Enkel zaterdag – en in mindere mate ook woensdag - springt eruit. Het Nieuwsblad kent ook een vrij gelijk verloop aan wetenschapscommunicatie, met evenwel een verhoging op zaterdag en donderdag.
5.2 Het gewicht van de wetenschaps communicatie In welke mate wetenschap “nieuws” is, gaan we na door te kijken op welke pagina de artikels hierover vooral verschijnen. Algemeen blijkt dat wetenschappen zelden de voorste regionen van de kranten of weekbladen halen. Slechts 3.1% van de artikels over wetenschap verschijnen op de voorpagina. Bij pagina twee stijgt dit tot 7.4%, waarna het terug daalt tot 5.1% op pagina drie. Als we veronderstellen dat belangrijk nieuws op de eerste drie pagina’s verschijnt, dan blijkt dat meer dan 84% van de wetenschapscommunicatie geen belangrijk nieuws is.
Tabel 4 > Plaats van wetenschap Totaal De Morgen De Standaard
Gazet Van Antwerpen
Het Nieuwsblad
Knack
Voorpagina
3,1
3,4
4,7
1,6
2,9
Pagina 2
7,4
10,7
10,0
5,6
3,5
Pagina 3
5,1
5,7
5,5
6,5
5,3
1,2
84,4
80,3
79,8
86,3
88,3
98,8
Elders
Trends
100,0
Toch zijn er verschillen tussen de kranten. Van alle artikels over wetenschap die in De Standaard verschenen, zijn er 4.7% die de voorpagina halen, tegenover 3.4% bij De Morgen. Opnieuw liggen de populaire kranten hier ver achter. Wetenschapscommunicatie is dus vaker voorpaginanieuws in de kwaliteitskranten dan in de populaire kranten. Ook op pagina twee verschijnt in de kwaliteitskranten meer over de wetenschap dan in hun populaire tegenhangers. De artikels die op pagina één van de kranten verschenen, werden van naderbij op hun inhoud bekeken. Hierbij springt in het oog dat vooral de medische wetenschappen de voorpagina halen, met thema’s als de dopingtest van Rutger Beke of 1. We merken hierbij op dat de data gaan over 2005, ondertussen zijn de Wetenschapsbijlage en Letterenbijlage van dag gewisseld.
16
de problematiek van de vogelgrieppandemie. Daarbuiten kwamen ook wetenschappelijke doorbraken aan bod, in het kader van het onderzoek naar Alzheimer en op het domein van de genetica. Ook het plan van Moerman voor een braingain haalde meermaals de voorpagina. Het valt op dat het hierbij steeds gaat om onderwerpen in de actualiteit die wetenschappelijk worden gekaderd. Nieuws dat vanuit de wetenschappelijke wereld naar buiten wordt gebracht, haalt de voorpagina niet. Als journalisten onderzoek aan de actualiteit kunnen ophangen, is de kans op selectie veel groter. Vooral voor sociaal-wetenschappelijke onderwerpen lijkt dit te gelden. Berichten uit de exacte wetenschappen verschijnen meestal als er een belangrijk onderzoek wordt gepubliceerd. Voor humane onderwerpen is de logica vaak omgekeerd: daar komt een onderzoeker meestal in beeld als er iets gebeurt op maatschappelijk vlak. Bij een beschrijving van een echtscheidingszaak, zal bijvoorbeeld een socioloog worden ingeschakeld om de kwestie te beoordelen en algemene cijfers te geven. Aangezien dit soort verhalen niet vaak vooraan in het nieuws staan, kan dat verklaren waarom humane wetenschappen minder op de eerste pagina’s voorkomt. Journalisten doen dit niet alleen voor actuele gebeurtenissen, ook zogenaamde ‘nieuwskapstokken’ zijn vaak een manier om wetenschappelijk nieuws een belangrijke plaats in het nieuws te geven. Dat is vooral zo voor zaken die al veel aan bod komen, zoals nieuws over holebi’s, vrouwenrechten of bepaalde ziektes. Om te voorkomen dat het publiek verzadigd raakt, zullen journalisten onderzoek over die onderwerpen niet altijd publiceren. Als er echter een aanzet is in de actualiteit - zoals de nationale Holebidag, de Dag van de Vrouw of een internationale conferen-
tie rond Aidspreventie - brengen journalisten die onderzoeken meestal wél, zelfs als ze niet brandend actueel of heel maatschappelijk relevant zijn. Als publicatiestrategie zouden wetenschappers die op dat soort domeinen actief zijn, er dus goed aan doen om hun onderzoek rond zo een journalistiek interessante datum te publiceren. Tabel 5 bevestigt dat exacte wetenschappen in de kranten en weekbladen vaker vooraan verschijnen. Bijna 18% van alle artikels die werden gepubliceerd over exacte wetenschappen, verscheen op de eerste drie pagina’s, tegenover bijna 10.5% bij de humane wetenschappen. Voor de voorpagina is het verschil het duidelijkst.
Tabel 5 > Plaats en niveau naar wetenschaps discipline oud
Exact
Humaan
Plaats Voorpagina
3,7
1,8
Pagina 2
8,2
5,8
Pagina 3
6,1
3,0
82,0
89,4
Elders in de krant/het weekblad
Niveau Internationaal
60,5
46,4
Nationaal
15,2
21,8
Regionaal
9,1
15,4
Gemengd
9,7
12,7
Niet duidelijk
5,5
3,8
17
Het niveau waarop het nieuws zich situeert, verklaart dit gedeeltelijk. Hiervoor werd nagegaan van waar de wetenschapscommunicatie komt: of een internationale wetenschapper bijvoorbeeld een doorbraak meldt, of deze zich situeert aan een van de eigen universiteiten. Deze indeling is echter niet altijd zuiver, zo wordt bij internationaal wetenschappelijk nieuws regelmatig een nationale of regio nale component toegevoegd (bv. een wetenschapper die uitlegt hoe het daaromtrent in België staat). Dergelijke artikels werden als “gemengd” gecodeerd. Artikels uit de exacte wetenschappen zijn veel vaker internationaal van aard (60.5% tegenover 46.4% uit de humane wetenschappen). We kunnen veronderstellen dat er zich internationaal frequenter grote events aandienen. Nieuws over humane wetenschappen komt vaker van nationaal of regionaal niveau, wat deels te verklaren is door het actualiteitsgebonden karakter van deze disciplines. We stellen
voor de humane wetenschappen ook meer een mengvorm vast (bijvoorbeeld, internationale bevindingen die worden aangevuld met nationale of regionale onderzoeken). Eerder wezen we reeds op de nabijheid als belangrijke factor bij de selectie van (wetenschappelijk) nieuws. Gebeurtenissen die dicht bij huis plaatsvinden, of waarmee de lezer zich kan identificeren, maken meer kans op selectie. Dit wordt echter niet bevestigd door onze data. 55.7% van de wetenschapscommunicatie komt van het internationale niveau. Nationaal wetenschappelijk nieuws is goed voor 17% en het regionale bengelt achteraan met 11%. In één op tien artikels worden de verscheidene niveaus gemengd. Voor wetenschapscommunicatie worden dus vooral bronnen en gebeurtenissen van internationale aard gebruikt al moet hierbij vermeld worden dat dit vaak kortere faitsdivers artikels zijn.
Tabel 6 > Niveau van wetenschapscommunicatie naar krant/weekblad
Totaal
De Morgen
De Standaard
GVA
Het Nieuwsblad
Knack
Trends
Internationaal
55,7
67,8
50,4
41,0
54,7
48,6
41,3
Nationaal
17,4
12,1
21,6
23,9
17,7
15,8
18,5
Regionaal
11,2
7,2
13,4
17,1
13,3
8,5
12,0
Gemengd
10,7
8,9
9,5
16,1
9,5
14,6
21,7
5,0
4,0
5,1
1,9
4,7
12,6
6,5
Niet duidelijk
We merken echter grote verschillen op tussen de kranten. De Morgen is veruit koploper in het brengen van internationale wetenschapscommunicatie. Qua gemengde artikels scoort het niet ver onder het gemiddelde, wat impliceert dat vooral nationaal en regionaal wetenschapsnieuws weinig forum krijgt in de krant. Dit laatste hangt samen met de afwezigheid van een regionale katern in deze krant. De Standaard en Het Nieuwsblad scoren vergelijkbaar: ongeveer de helft van de berichtgeving
18
over wetenschap draagt een internationaal karakter. Het nationaal niveau is goed voor ongeveer één vijfde van de berichtgeving. GVA heeft het meest uitgesproken regionaal profiel. Internationaal wetenschapsnieuws neemt er “slechts” 40% in van alle wetenschapscommunicatie. Van alle dag- en weekbladen scoort het nationale wetenschapsnieuws het beste (bijna een vierde van de artikels). Ook wat gemengde en regionale wetenschapscommunicatie betreft, staat het op één. Dit laatste hangt samen met de uitgebreide regionale katern in deze krant, maar het is vooral ook een bewust selectiecriterium. Wetenschapscommunicatie door of over Antwerpen krijgt voorrang: “…voor onderzoeken die een weerslag hebben op de Antwerpse samenleving of door een Antwerpse universiteit zijn gedaan … dat die al meer kans maken op publicatie dan onderzoeken die niet over Antwerpen gaan of die niet zijn door een Antwerpse universiteit dus.” (journalist bij GVA) Bij de weekbladen springt tevens het gemengde karakter in het oog. Zo brengt Trends in meer dan een vijfde van haar wetenschapscommunicatie een combinatie van verscheidene niveaus. Dit gaat vooral ten koste van het internationaal niveau. De weekbladen koppelen internationale wetenschapscommunicatie aan informatie op nationaal of regionaal niveau. Bij Trends komt dit nog sterker tot uiting dan bij Knack. Alles bij elkaar genomen, merken we dat in de media het buitenlands wetenschappelijk nieuws een grote plaats inneemt. Dit is te verklaren doordat veel journalisten buitenlandse wetenschappelijke magazines als bron gebruiken. Veelgebruikte bronnen die in de interviews genoemd werden, zijn Science, Nature, The Lancet en The New England
Journal of Medecine. Vooral hun mails met previews vinden gretig afname bij de journalisten. Ook Europe Alert wordt gebruikt. Deze sturen persberichten van universiteiten van over de hele wereld uit. De Britse pers met onder andere CNN en BBC blijkt belangrijk te zijn als het gezondheidsgerelateerde thema’s betreft. Dit neemt niet weg dat voor grote artikels de koppeling met België of Vlaanderen een absolute vereiste is. De journalisten stellen dat wanneer er geen rechtstreekse link te vinden is tussen een internationaal gebeuren en nationale of regionale activiteiten, ze steeds proberen een Belgische expert te vinden die het onderzoek kan duiden of van commentaar kan voorzien. De zoektocht naar een professor die met een specifiek internationaal onderwerp verwant is, is echter niet steeds evident. “Wat de Nobelprijzen betreft, daar wordt altijd een artikel aan gewijd. Ondanks het feit dat dit meestal, zeker in de fysica enz., om dusdanige onderwerpen gaat dat je soms in België twee uren moet zoeken vooraleer je een specialist vindt die daar ook iets vanaf weet of soms ook eens iets van gehoord heeft.” (journalist bij populaire krant) Bovendien werken Belgische professoren minder mee dan collega’s uit andere landen. Deze laatste blijken gemakkelijker bereikbaar en hebben vaker mediatraining genoten. Toch loont het zoeken naar een Belgische expert de moeite volgens de geïnterviewde journalisten. Wetenschapscommunicatie wordt pas geloofwaardig beschouwd door het eigen lezerspubliek als er een Belgisch of Vlaams element bij betrokken is. Zonder Belgische of Vlaamse component hebben journalisten het gevoel dat het wetenschapsnieuws niet au sérieux wordt genomen.
19
5.3 De vorm van het wetenschapsartikel In het codeboek werd ook de vorm van het artikel als criterium opgenomen. Hierbij maakten we een onderscheid tussen ‘gewone’ artikels, faits-divers artikels (nieuwtjes of weetjes), editorialen, opiniestukken en lezersbrieven. Zoals verwacht verschijnt het overgrote deel (75.9%) van de wetenschapscommunicatie in gewone artikels. Als er van dat stramien afgeweken wordt, zijn het voornamelijk korte faits-divers artikels (17%). Opmerkelijk is dat wetenschap in andere soorten artikels niet of nauwelijks aan bod komt. Concreet vonden we slechts 28 editorialen en 43 opiniestukken in 2005 waarin wetenschap in een of andere vorm aan bod kwam. Dit geeft aan dat over wetenschap niet vaak opiniërend wordt geschreven. Ook de 20 lezersbrieven bevestigen het beeld dat er weinig maatschappelijke discussie is over wetenschappelijke aangelegenheden. Als we kijken naar de verdeling van artikels en faits-divers over de dag- en weekbladen (de andere categorieën zijn te gering in absoluut aantal om een uitspraak over doen) zien we dat bij de kwaliteitskranten het aandeel nieuwtjes en weetjes ongeveer 10% tot 12% van alle artikels over wetenschap bedraagt. De weekbladen scoren tussen de populaire en kwaliteitskranten in, met bijna 70% artikels en 17% faits-divers over wetenschap. Bij Gazet Van Antwerpen bedraagt dit 18.0% en bij Het Nieuwsblad stijgt dit tot 36.9%. De vorm van het artikel is duidelijk te herleiden naar de krant waarin wetenschap aan bod komt. Dit is vooral duidelijk wat wetenschapscommunicatie over medische, biologie en ruimtevaart en sterrenkunde betreft. Misschien is dit verwant met de vorm waarin dergelijke communicatie verspreid wordt; met name korte persberichten die weinig vertaling vragen. Groter dan het verschil tussen kwaliteits- en populaire kranten is het onderscheid tussen de twee populaire kranten onderling. Dit geldt voor
20
zowel de exacte als humane discipline. Het lijkt eigen aan de wetenschapscommunicatie van Het Nieuwsblad.
5.4 I nhoudelijke verdeling van wetenschapsartikels De verdeling van de communicatie over inhoudelijke artikels of korte faits-divers artikels biedt een eerste inzicht in de wijze waarop niet alleen de wetenschap zelf maar ook de inhoud van de boodschap behandeld wordt. In deze paragraaf gaan we dieper in op deze inhoud. We bekijken met name in meer detail over welke onderwerpen gecommuniceerd worden. Welke disciplines slagen er het best in om hun onderzoek gepubliceerd te krijgen en welke thema’s liggen het best in de markt ? Bij de codering bleek dat beide dimensies (de discipline en het thema) zeer sterk met elkaar verboden zijn. Toch kiezen we ervoor om beide in dit rapport aan bod te laten komen omdat de inhoudelijke verschillen relevant zijn.
5.4.1 Welke disciplines komen in beeld ? Zoals eerder reeds aangegeven, wordt in de Vlaamse pers duidelijk meer ruimte vrijgemaakt voor nieuws uit de exacte wetenschapsdisciplines in vergelijking de humane wetenschappen (54% tegenover 29%). Binnen de exacte wetenschappen zijn het vooral de medische wetenschappen die een groot deel van de koek toebedeeld krijgen. Deze discipline leverde een vierde van alle artikels over wetenschap. Ook over de biologie en natuur- en sterrenkunde wordt veel gepubliceerd. Van de humane wetenschappen komt vooral de psychologie en geschiedenis aan bod in de geschreven pers (respectievelijk 8 en 7%). Economie en Sociologie waren vorig jaar eveneens goed voor meer dan 100 artikels. Uiteraard was er in 2005 veel meer “economisch” of “politiek” nieuws, maar niet noodzakelijk met een wetenschappelijke referentie hierin.
Tabel 7 > Wetenschapsdiscipline naar krant of weekblad
Totaal (in %)
Totaal N
De Morgen
De Standaard GVA Nieuwsblad
Knack
Trends
Medische wetenschappen
24,5
767
24,9
19,6
31,1
30,1
19,4
22,8
Biologie
2,2
11,2
353
12,3
9,1
13,4
13,0
10,5
Natuur- en sterrenkunde
9,5
296
8,6
9,9
8,1
11,3
11,7
4,3
Technische wetenschappen
2,5
81
1,8
2,6
3,7
1,6
2,8
10,9
Ruimtevaart
2,1
66
1,6
3,1
1,2
2,4
2,0
1,1
Chemie
1,1
35
1,0
1,2
1,6
0,7
1,2
2,2
Fysica
0,9
30
0,8
1,1
0,3
1,3
1,2
Wiskunde
0,6
18
0,3
0,7
0,6
0,5
1,6
Informatica
0.6
19
0,6
0,8
0,6
0,8
2,2
Psychologie
8,0
251
12,3
4,9
5,0
6,9
8,5
Geschiedenis
6,9
216
8,3
7,4
6,2
4,6
7,7
1,1
Economie
3.5
110
2,0
4,0
3,4
2,4
3,2
25,0
Sociologie
3,6
112
3,5
3,5
1,2
4,4
4,9
5,4
Politieke Wetenschappen
2.4
75
2,0
2,6
1,6
2,2
5,3
2,2
Recht
1,9
58
1,4
2,6
2,8
2,2
Communicatiewetenschappen
1.5
46
0,9
2,4
1,2
1,5
0,8
2,2
Literatuur en Taal
1.2
39
1,2
1,4
2,2
0,7
0,8
1,1
Pedagogie
0.9
28
0,6
0,9
0,9
1,6
0,4
1,1
17,0
536
16,0
22,2
14,9
12,6
17,0
15,2
Andere
1,1
Er zijn evenwel verschillen tussen de verschillende kranten en weekbladen met betrekking tot de voorliefde voor bepaalde disciplines. De Morgen scoort gemiddeld wat de exacte wetenschappen betreft, maar de krant besteedt duidelijk meer aandacht psychologie. Dit hangt samen met haar EGO-katern die zich richt op psychologisch en sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Opmerkelijk is dat er blijkbaar vooral op het eerste luik hiervan wordt gefocust. Wat de Sociologie, Pedagogie of Politieke en Communicatiewetenschappen betreft, brengt de krant namelijk evenveel artikels als de andere kranten of weekbladen. Geschiedenis is wel meer dan gemiddeld aanwezig. De Morgen hecht, relatief ten opzichte van de andere bladen, het minste aandacht aan economie (nauwelijks 2% van haar wetenschapsartikels). De Standaard legt andere klemtonen. Medische wetenschappen en biologie wegen er relatief minder sterk in door (19.6% en 9.1% respectievelijk), evenals psychologie bij de humane wetenschappen. Vooral de restcategorie ‘andere’ is echter groter bij De Standaard (22.2%). Hierin zijn alle artikels opgenomen die niet duidelijk over slechts één discipline berichten. Dit impliceert dat De Standaard, meer dan andere dag- en weekbladen, kennis uit verschillende weliswaar verwante wetenschapsdomeinen integreert in haar artikels. Het is onduidelijk of de expliciete aanwezigheid van een wetenschapsredactie hier een rol in speelt. De populaire kranten kenmerken zich door een sterkere focus op biologie, maar vooral de medische wetenschappen (30%). Het Nieuwsblad lijkt wel, meer dan GVA, geboeid door de natuur- en sterrenkunde en de ruimtevaart. Op vlak van psychologie lijkt Het Nieuwsblad sterker op De Morgen terwijl GVA dan weer meer nadruk legt op geschiedkundige en economische onderwerpen.
21
Tot slot bekijken we het wetenschapsprofiel van de weekbladen, Knack en Trends. Beide schenken in ongeveer één vijfde van hun wetenschappelijke artikels aandacht aan medische onderwerpen. Daarbuiten volgt Knack qua exacte wetenschappen veel meer het dagbladprofiel dan Trends. Deze laatste heeft twee specialiteiten: economie en technische wetenschappen. Opmerkelijk is ook dat sociologie er in vergelijking met de andere bladen het hoogst scoort (5.2%) al moeten we hier voorzichtig zijn omwille van het beperkte absolute aantal artikels. Ook in Knack komt de sociologie vaak aan bod, evenals de politieke wetenschappen. Dit wordt door de geïnterviewde journalist van dat weekblad ook expliciet als focus vermeld. Uit het interview komt naar voor dat Knack expliciet aandacht heeft voor de sociologie wanneer grote onderzoeksgroepen een nieuw onderzoek hebben afgerond. Daarbuiten heeft het weekblad een aan De Morgen vergelijkbaar profiel qua humane wetenschappen, met een focus op psychologie en geschiedenis. In de interviews met de journalisten peilden we naar het scherpe onderscheid in aandacht tussen de exacte en de humane wetenschappen in de geschreven pers. Uit de antwoorden komen vier argumenten naar voor die het geringe bereik van humane wetenschappen verklaren. In de eerste plaats stellen journalisten dat de thema’s uit de humane wetenschappen al ruim voldoende aan bod komen in de algemene berichtgeving. Daarom vinden journalisten dat zij zich moeten concentreren op de exacte wetenschappen. Een tweede argument om meer exacte wetenschappen te brengen, is de opleiding van de (wetenschaps)journalist. Veel wetenschapsjournalisten hebben een exact-wetenschappelijke achtergrond, waardoor zij gemakkelijker schrijven over die onderwerpen. De wetenschapsjournalis-
22
ten die geen exacte wetenschappen studeerden, hebben wel een grote interesse in en fascinatie voor deze onderwerpen. De opleiding of interesse van de journalist stuurt niet alleen de selectie, zowel journalisten als onderzoekers ervaren het ook als een voordeel bij de nieuwsgaring. Een journalist met voorkennis betekent tijdswinst voor beide partijen, omdat de expert direct tot de kern van de zaak kan komen. Er is ook minder kans op een moeilijke hertaling bij de nieuwsverwerking. “Ik ken die Latijnse termen ook. Dat is voor een dokter gemakkelijk, hij spreekt misschien met mij over een bepaald probleem in 10 minuten waar hij met een collega een uur en 10 minuten zou moeten bezig zijn, omdat hij alles moet uitleggen waar over het gaat.” (journalist bij populaire krant) Een derde reden die journalisten aanhalen om meer exacte wetenschappen te brengen, betreft het profiel van de lezers. Lezers van kwaliteitskranten zouden meer interesse hebben in exacte wetenschappen. De kwaliteitsbladen bereiken volgens hen over het algemeen meer hoogopgeleide mensen - werkzaam in de kennismaatschappij - en de lezers van de gespecialiseerde pers zouden vooral geïnteresseerd zijn in exacte wetenschappen. Een laatste, en meest drastisch argument, is dat een aantal journalisten enkel de exacte wetenschappen als ‘echte wetenschappen’ beschouwt. «Socioloog A zegt iets en socioloog B zegt iets anders en socioloog C zegt weer iets anders. Ze hebben allemaal verschillende theorieën en komen allemaal tot verschillende conclusies. Feitelijk is dat nog geen echte wetenschap.» (journalist bij tijdschrift)
Tabel 8 > Thema van het artikel naar discipline en medium van verschijnen.
Totaal
Discipline
Krant/weekblad
De De Het Exact Humaan Morgen Standaard GVA Nieuwsblad Knack
5.4.2 Thematische analyse van weten schapscommunicatie “Today’s science journalists continue to report on a remarkable range of subjects. Indeed, they sometimes call themselves the SMEERSHs: “We cover Science, Medicine, Energy, Environment, Research, and all sorts of other Shit.” (Nelkin, 1987) De wetenschapsdiscipline is slechts één invalshoek op de inhoud van de wetenschapscommunicatie. Dit bepaalt uiteraard al een groot deel van de onderwerpen die in de geschreven pers naar voor komen. De codeurs rubriceerden alle artikels volgens een inhoudelijke indeling. Deze indeling kwam tijdens het coderen tot stand en resulteerde in honderden thema’s. Deze thema’s werden door de onderzoekers zelf verder gereduceerd tot 32 hoofdthema’s. Tabel 8 geeft een overzicht van deze thema’s. Tevens wordt aangegeven of het thema vanuit een exact wetenschappelijk oogpunt of vanuit een humaan wetenschappelijk oogpunt benaderd werd en geven we de bron van het artikel weer.
Gezondheid
Trends
21.5
26.6
11.3
25.8
16.8
22.4
24.5
16.2
Milieu
6.1
8.8
0.7
6.1
6.6
4.7
5.5
7.3
8.7
Technologie
4.5
5.4
2.6
3.2
4.5
5.9
3.8
4.0
16.3
Genetica
4.4
6.2
1.0
5.0
3.3
4.7
5.3
4.9
2.2
Fauna
4.0
5.2
1.5
3.5
3.9
5.0
6.0
2.4
Doping
3.3
3.5
2.9
2.3
3.1
7.5
5.1
0.4
Ruimtevaart
2.9
4.3
0.3
2.4
3.9
1.9
3.3
2.8
2.2
Farmacie
2.1
2.5
1.1
2.0
1.8
3.1
1.5
1.2
8.7
Voeding
1.6
1.9
1.1
2.0
1.5
1.9
1.3
0.4
2.2
Natuurgeweld
1.6
2.0
0.7
1.4
2.1
1.9
0.7
2.0
1.1
Astrologie
1.1
1.6
0.3
0.8
1.3
0.6
1.3
3.2
Het nucleaire
1.2
1.5
0.6
1.2
1.3
1.9
0.5
1.2
Drugs
0.9
1.2
0.3
1.2
0.9
0.3
1.3
Evolutietheorie
0.7
0.8
0.5
0.9
0.6
0.5
Archeologie
0.6
0.5
0.8
0.8
0.6
0.3
0.7
Sport
0.5
0.5
0.7
0.6
0.2
0.9
0.9
Natuur
0.1
0.2
0.1
0.2
0.3
9.8
1.1
1.6 0.4
Maatschappij
7.5
3.9
14.7
6.9
8.0
7.1
5.7
12.1
8.7
Geschiedenis
5.3
1.7
12.5
6.4
6.5
4.0
2.9
5.7
1.1
Relaties
4.4
2.7
7.7
6.1
2.6
3.4
3.8
7.3
1.1
Onderwijs
3.7
2.2
6.5
2.0
4.6
5.6
4.9
2.8
3.3
Economische thema’s
1.8
0.7
4.1
1.1
2.6
0.6
1.1
0.8
15.2
Regio
1.7
0.6
3.9
1.6
2.0
1.2
1.1
2.4
3.3
Media
1.7
0.4
4.2
1.4
2.5
1.6
1.3
0.8
2.2
Familie
1.6
1.1
2.5
2.3
1.1
1.6
1.6
0.8
Cultuur
1.5
0.9
2.9
1.7
1.8
0.9
0.9
2.8
Religie
0.9
0.8
1.1
0.9
0.8
1.9
0.4
1.2
Taalwetenschap
0.8
0.4
1.5
1.1
1.1
0.6
0.4
Filosofie
0.4
0.2
0.8
0.3
0.5
1.1
1.2
2.2
Wetenschapsbedrijf zelf
5.4
5.4
5.2
4.5
6.6
4.0
5.3
6.9
3.3
Nieuwtjes/Weetjes
3.0
3.2
2.5
1.6
3.8
2.2
5.3
2.4
1.1
Andere
3.3
3.1
3.6
2.9
3.4
2.2
3.5
4.0
5.4 23
Gezondheid is het meest voorkomende thema in de wetenschappelijke berichtgeving. Dat is logisch, aangezien in vorige paragraaf reeds bleek dat ‘medische wetenschappen’ de meest belichte discipline is. Toch wordt het thema niet altijd vanuit exacte hoek benaderd: in een derde van de artikels wordt het gezondheidsthema vanuit de humane wetenschappen benaderd. Deze artikels handelen bijvoorbeeld over het effect van eetgedrag of roken op de gezondheid en de mate waarin bijvoorbeeld gesprekstherapie hierbij een uitweg kan bieden. Hierbij de link leggen met het dagelijks leven, is een strategie van journalisten om de lezer meer bij het nieuws te betrekken (zie verder). Deze werkwijze wordt echter slechts bij bepaalde thema’s gehanteerd. Milieu, ook een onderwerp dat rechtstreeks een invloed heeft op het persoonlijk leven van de lezer, wordt vooral vanuit exact-wetenschappelijke hoek belicht. Een ander thema dat veel aandacht krijgt, is maatschappelijk gericht wetenschapsnieuws. Zoals te verwachten wordt dat onderwerp vooral vanuit humaan wetenschappelijke hoek belicht. Toch krijgen ook meer exacte maatschappelijke onderwerpen, zoals de (biologische) verschillen tussen geslachten en verkeersveiligheid aandacht. Ook geschiedenis is een regelmatig terugkerend thema. Nieuwe ontdekkingen uit de oudheid keren op regelmatige tijdstippen in de berichtgeving terug. Net zoals bij de disciplines, bestaan ook hier grote verschillen tussen de media onderling. De Morgen volgt de algemene lijnen, met uitzondering van geschiedenis, relaties en familie, die ze meer dan gemiddeld belichten. Dat is waarschijnlijk een gevolg van de meer dan gemiddelde aandacht voor de disciplines geschiedenis en psychologie (zie hoger). In vergelijking met de andere bladen brengt De Morgen opvallend weinig wetenschappelijke nieuwtjes en weetjes.
24
Voor De Standaard valt opnieuw de relatief geringe berichtgeving over gezondheid op. Zij hebben wel een relatief grote aandacht voor de wetenschappelijke onderwerpen in de culturele sfeer: zowel media, cultuur als taalwetenschap krijgen ruim plaats in deze krant. Een laatste opvallende uitschieter is het hoge percentage artikels dat gewijd wordt aan het wetenschapsbedrijf zelf. Deze omvat artikels over eredoctoraten, allerlei wetenschapsprijzen, criteria voor wetenschappelijkheid en terugkeerpolitiek voor wetenschappers. Hier speelt waarschijnlijk de aanwezigheid van de wetenschappelijke redactie een rol in. De populaire kranten wijken meer af van de gemiddelde cijfers van De Morgen en De Standaard. Zowel Gazet Van Antwerpen als Het Nieuwsblad besteden meer dan gemiddeld aandacht aan doping, fauna en onderwijs. Dat is te verklaren vanuit het populaire karakter van die kranten. Doping is een spektakelonderwerp dat, vooral als er bekende sporters bij betrokken zijn, uitgebreid wordt behandeld. Hetzelfde geldt voor de berichtgeving over het (huis)dierenrijk. Ook dit is een onderwerp dat leeft bij de mensen. Onderwijs ten slotte is iets dat alle ouders aangaat en waarvan men een grotere interesse bij de jongere lezers verwacht. Bij Gazet Van Antwerpen is het percentage nog hoger dan bij Het Nieuwsblad. De journalist van Gazet Van Antwerpen wijst in het interview er op dat die grote aandacht een bewuste keuze van de hoofdredactie is. We zien op het gebied van wetenschappelijke weetjes dan weer wel een duidelijk onderscheid. Dit is voornamelijk het terrein van Het Nieuwsblad terwijl Gazet Van Antwerpen hier weinig aandacht aan besteedt. Bij de weekbladen sluit Knack inhoudelijk het meest aan bij De Standaard. Ook hier relatief weinig aandacht voor gezondheid en veel meer voor het wetenschapsbedrijf zelf.
Daarnaast valt Knack op door het hoge percentage aan nieuws over maatschappelijke thema’s, én de relatief hoge score voor cultuur. Dit is duidelijk gerelateerd aan de relatief grote aandacht voor sociaal onderzoek, zoals hierboven al werd aangegeven. De aandacht voor evolutietheorie en religie lijkt vreemd. De journalist van Knack gaf tijdens de interviews echter aan dat hij persoonlijk een grote interesse heeft voor deze onderwerpen heeft en dat hij er daarom vaak een artikel aan wijdt. Trends heeft duidelijk een ander, meer gespecialiseerd, profiel dan de andere bladen. Terwijl de anderen over een breed scala van onderwerpen berichten, is de inhoud van Trends duidelijk toegespitst op bepaalde thema’s. Er wordt relatief weinig aandacht besteed aan sociale en maatschappelijke thema’s als gezondheid, geschiedenis, relaties en familie. Milieu komt wel uitgebreid aan bod, maar vermoedelijk vooral vanuit technologisch standpunt. Over het algemeen krijgen bijna uitsluitend economische en technische onderwerpen aandacht in Trends. In het bijzonder zijn de technologie, farmacie en economie veelvoorkomend.
5.5 Hoe komt wetenschap in beeld? Drie opvallende cases uit 2005. Louter kwantitatieve informatie kan nooit het hele verhaal vertellen. Een gebeurtenis of sector kan immers op positieve of negatieve wijze in de geschreven pers komen. Een klein artikel dat vernietigend uithaalt kan veel meer aandacht van lezers trekken dan een groot interview achteraan in een weekendeditie. In deze paragraaf proberen we het thematische beeld uit de voorgaande paragraaf aan te vullen met een korte kijk in de diepte. We kozen daarvoor voor drie opvallende cases uit 2005: een succes-verhaal en een schandaal-verhaal uit de exacte wetenschappen, en een algemeen thema uit de humane wetenschappen. Case 1: Successen in de ruimte De eerste case, een succesverhaal, komt uit de ruimtevaart. In 2005 kwamen verschillende succesvolle dossiers uit de ruimtevaart in het nieuws. De berichtgeving over ruimtevaart en astrologie kent drie grote uitschieters in dat jaar. In januari landde de ruimtesonde Huygens op de Titan. Belangrijk nieuws, want het was de eerste keer dat Europa een succesvolle landing op een ander hemellichaam maakte. Eind februari beheerste de Europese Marsexpeditie de pers, nadat de Mars Express tekenen van (bacterieel) leven op de planeet had ontdekt. In juli ten slotte, deden zich twee belangrijke gebeurtenissen voor. De onbemande Deep Impact was de eerste ruimtesonde die op een komeet gedropt werd, met als doel de stofwolk die zo ontstond, te bestuderen. Eind juli tot slot was er veel aandacht voor de (problematische) lancering van de Amerikaanse Discovery, de eerste bemande vlucht na de ramp met de Columbia in 2003.
Case 2: Van mijlpaal tot kloon-dokter De berichtgeving over de Koreaanse dokter Hwang illustreert de duistere kant die soms in communicatie over wetenschap naar voor komt. In mei 2005 maakte de Koreaan Hwang bekend dat hij stamcellen uit gekloonde menselijke embryo’s had gehaald. In augustus volgde het nieuws dat Hwang ook een hond, Snuppy, had gekloond. Beide wetenschappelijke doorbraken werden uitgebreid in de Vlaamse pers besproken. Op het einde van 2005 raakte echter bekend dat de onderzoeker zijn resultaten deels vervalste, waarop de media-aandacht voor het onderwerp weer de hoogte inschiet. Case 3: Genderaandacht in de geschreven pers Gender-onderzoek wordt als voorbeeld binnen de humane wetenschappen geselecteerd. Het genderthema krijgt beduidend minder persaandacht dan de exact-wetenschappelijke tegenhangers. Enkel in januari en maart 2005 wordt er wat meer aandacht aan besteed (hoewel het aantal zelfs in die ‘piekmaanden’ onder het gemiddelde van ruimtevaart en genetica blijft). In januari verschenen veel artikels over de verschillen tussen mannen en vrouwen naar aanleiding van de vrouwonvriendelijke uitspraken van de rector van Harvard. In maart verscheen het boek ‘Waarom mannen en vrouwen hetzelfde zijn’, waarin de auteur zich verzet tegen het stereotype man-vrouw-beeld. Alle artikels uit de cases werden van naderbij bestudeerd waarbij voornamelijk aandacht gegeven werd aan de wijze waarop de journalist het thema benadert en hoe het thema er in slaagt binnen 2005 een dergelijke impact te hebben in de totale wetenschapscommunicatie.
25
26
5.5.1 De doorbraak van een “groot” dossier
5.5.2 De constructie van de wedloop van de wetenschappen
Opvallend aan de drie cases is dat de internationale actualiteit bepalend was in het doorgroeien van het thema tot een belangrijk dossier. Bij de exacte-wetenschappelijke onderwerpen wordt zeer vaak het uitzonderlijke of speciale karakter benadrukt. Dat is bij de humane wetenschappen niet het geval. De berichtgeving is doorgaans veel neutraler. Toch zien we in het geval van de gender-case dat een bijzondere gebeurtenis aanleiding is tot een uitgebreid debat. Concreet ging het in dit geval over de rector van de Harvard-universiteit die had verklaard dat vrouwen niet in de wieg gelegd zijn voor wetenschappen en wiskunde. Na die uitspraak voerden de kranten allerlei experts op die de rol van genetische factoren in de verschillen tussen man en vrouw moesten verklaren. Het valt op dat journalisten dit soort onderwerpen meestal dichter bij de lezer trachten te brengen. Dit doen ze door de link te leggen met alledaagse gebeurtenissen. In de discussie over verschillen tussen de geslachten, wordt onder andere verwezen naar een vermeend onderwerp van echtelijke ruzies: de – volgens veel mannen – gebrekkige autorijkunsten en kaartleesvaardigheden van vrouwen.
Onderzoek dat eerdere resultaten bevestigt, komt nauwelijks aan bod. Enkel studies die iets spectaculairs toevoegen aan de bestaande kennis, worden als nieuws beschouwd. Die nieuwigheid wordt dan ook sterk benadrukt in de berichtgeving. Hoe nieuwer en uitzonderlijker iets is, hoe positiever vaak ook de toon. Zo was er rond landing van de ruimtesonde Huygens op Titan, waar nog geen enkel ruimtevaarttuig was geweest, veel meer opwinding dan rond de Marsexpeditie. Er werd gewezen op “het eerste” zijn en het feestje dat achteraf verdiend werd gevierd. “Als de landing van Huygens op Titan lukt, dan zal het de eerste keer zijn dat een sonde van het Europese ruimtevaartagentschap ESA een zachte landing maakt op een ander hemellichaam. En niet bepaald een hemellichaam naast de deur.” (‘Europese sonde landt vandaag op Titan’, De Standaard, 14/01/2005) Rationele teugels worden op dergelijke momenten gevierd, de mogelijkheden worden door deze doorbraken of ontdekkingen opeens als onbegrensd voorgesteld. De ontdekking van water op Mars leidt tot speculaties over het bestaan van Marsmannetjes en doet enkele journalisten dromen over verhuizen naar de rode planeet. Zoals Nelkin reeds stelde, worden op zo’n momenten vooral de mogelijkheden die de ontdekkingen openen, en niet zozeer de kenmerken van het onderzoek belicht. Ofwel: “Imagery often replaces content” (Nelkin, 1987: 6) Het kostenplaatje wordt even volledig terzijde geschoven. Enkel wanneer het minder goed gaat, wordt de economische kant wél meer belicht (zoals het afschieten van Bush’ plan om op Mars te gaan wonen nu het de VS economisch moeilijk vergaat).
Bijzonder opvallend is de koppeling die gemaakt wordt tussen de nieuwigheid, de drang om nieuwe dingen te ontdekken en de competitiviteit in de wetenschap. Deze competitiviteit wordt in de cases op twee niveaus uitgespeld: tussen individuele wetenschappers onderling en tussen landen of werelddelen (vooral Europa versus NoordAmerika). Vooral als Belgische of Europese onderzoekers de primeur hebben, wordt dat extra in de verf gezet. “Belgische wetenschappers van het Universitair Ziekenhuis Gent hebben voor het eerst zelf menselijke eicellen in hun laboratorium gerijpt. Met die wereldprimeur wordt een belangrijke stap gezet in het klonen van menselijke embryo’s. Totnogtoe konden kloononderzoekers enkel rijpe cellen van donoren gebruiken. Donoren zijn echter zeldzaam. “Dit brengt ons land samen met Zuid-Korea en Groot-Brittannië in de voorste geledingen qua kloononderzoek», zegt professor Josiane Van Der Elst.” (Menselijke eicellen voor het eerst in lab gerijpt, De Morgen, 21/06/2005) Dat deze competitiviteit ook een negatieve zijde heeft, komt bij mislukkingen sterk naar boven. Bij de fraudecase van Hwang is het omslaan van het beeld dat van de wetenschap wordt opgehangen bijzonder duidelijk. Voor de onthulling van de fraude reageren de media zeer enthousiast, met woorden als “revolutionair” en “enorme doorbraak”. Wanneer eind 2005 duidelijk wordt dat Hwang zijn resultaten vervalst heeft, reageren de journalisten verontwaardigd. Bovendien wordt de verontwaardiging sterker naarmate de draagwijdte van de fraude duidelijker wordt. In december spreekt de pers over “twijfel” en “verzonnen resultaten”, en wordt Hwang nog aangeduid als “kloonpionier” en topwetenschapper. Als de omvang van de verval-
singen duidelijk wordt, wordt de afkeuring sterker: Hwang wordt een “gevallen held” en zelfs “kloonclown”. Zijn daden worden omschreven als “kloonfraude”. Er wordt ook gewezen op het feit dat Hwang “niet eens een arts” is. Los van de afkeer die getoond wordt over de fraude, is het opvallend dat bij de zoektocht naar oorzaken van het falen niet alleen de persoonlijke geschiedenis van de betrokkene aangehaald wordt (problemen met de vader van Hwang), maar ook het functioneren van het wetenschapsbedrijf zelf. Hierbij wordt in sterke mate de competitie tussen onderzoekers aangehaald, de strijd op bepaalde wetenschappelijke domeinen om toch absoluut de eerste te zijn. In de artikels wordt een scherp binair beeld opgehangen van de wetenschap: je bent als wetenschapper de tweede – en krijgt niets – of de eerst en gaat met alle eer en de roem lopen. De achterblijver is “monddood” of staat “met de billen bloot”. De competitiviteit wordt in de case van Hwang als een van de belangrijkste oorzaken aangehaald voor het falen (in dit geval het frauderen). Zo wordt aandacht gegeven aan het gebrek aan wetenschappelijke controles1. Die gebrekkige controle maakt het voor malafide wetenschappers gemakkelijker om de vervalste onderzoeksresultaten te publiceren.
1. De verwonderde reactie op het gebrek aan controle door andere wetenschappers is frappant vanuit het oogpunt van de nieuwsselectie zelf. Nieuwswaardig zijn immers enkel die wetenschappelijke resultaten die nieuw zijn en nooit vertoond. Het repliceren van resultaten is een belangrijke taak binnen de wetenschap maar het is duidelijk dat die taak voor de pers als oninteressant aanzien wordt.
27
6
Redactioneel beleid versus individuele vrijheid van de journalist tav wetenschap In het onderzoek van Biltereyst (2001) kwam duidelijk naar voor dat er voor de televisie nauwelijks een redactioneel beleid ten aanzien van wetenschapscommunicatie gevoerd werd. De FOD Wetenschapsbeleid stelde de aanwezigheid van een redactioneel beleid ten aanzien van wetenschapscommunicatie in de geschreven pers dan ook centraal in dit vervolgonderzoek. Om een antwoord te vinden op deze tweede centrale onderzoeksvraag werden interviews afgenomen met tien journalisten die beroepsmatig betrokken zijn bij de berichtgeving over wetenschap. In dit deel stellen we de resultaten voor van deze interviews, waarbij duidelijk is dat ook bij de geschreven pers de rol van de journalist in de wetenschapscommunicatie zeer groot is en bijgevolg ook uitgebreid aandacht zal krijgen.
28
6.1 Inleiding: redactiestijlen Redactionele richtlijnen bepalen het kader waarbinnen de journalist kan werken en sturen bijgevolg zijn handelingen. De meeste wetenschapsjournalisten geven echter aan dat ze geen strikte grenzen ervaren. Een verklaring voor die relatieve vrijheid ligt volgens hen in de moeilijke materie die wetenschap is. Enkel iemand met een wetenschappelijke achtergrond of een jarenlange ervaring in de wetenschapsjournalistiek, kan volgens hen het belang en de betrouwbaarheid van wetenschappelijk onderzoek goed inschatten. Daarom laat de hoofdredactie de wetenschapsjournalist – vooral bij garing en selectie - vaak vrijer dan andere reporters. Toch zijn er beperkingen aan die vrijheid. Als we de wetenschappelijke vakbladen buiten beschouwing laten, komen uit de interviews twee soorten redacties naar voor: redacties waar wetenschap een volwaardig onderwerp is en die waar wetenschap als nietprioritair wordt beschouwd.
schappen’, humane onderwerpen horen volgens hen in het algemene nieuws thuis (zie hoger). Redacties uit de tweede groep hechten minder belang aan wetenschappen. In deze groep zitten vooral de populaire kranten en weekbladen. Volgens journalisten uit deze hoek is hun doelpubliek niet geïnteresseerd in ‘hard wetenschappelijk nieuws’. Enkel onderwerpen die aansluiten bij hun leefwereld, zoals geneeskunde, komen aan bod. Wetenschapsjournalisten van dit soort bladen geven vaak aan dat wetenschap voor hun hoofdredactie niet prioritair is: het is het eerste dat verdwijnt als er veel ander belangrijk nieuws is.
In de eerste groep wordt wetenschap als een onderwerp als alle andere aanzien. Journalisten van deze bladen wijzen vaak op de grote interesse van de hoofdredacteur voor wetenschappen. Omdat de hoofdredacteur wetenschap een warm hart toedraagt, krijgt wetenschappelijk onderzoek veel ruimte. De kans dat er een afzonderlijke wetenschapsredactie bestaat, is bij deze media ook groter. Zoals eerder aangehaald, richt die redactie zich vaak hoofdzakelijk op exact-wetenschappelijke onderwerpen. De journalisten schrijven dit toe aan verschillende factoren. Zo zou hun – hoogopgeleid en/of wetenschappelijk geïnteresseerd– publiek vooral belangstelling hebben voor exacte onderwerpen. Bovendien beschouwen de journalisten van dit type media vooral de exacte disciplines als ‘echte weten-
29
6.2 Stijlen in wetenschapsjournalistiek Redactioneel zijn er dus weinig richtlijnen, maar blijkbaar leggen journalisten zichzelf (onbewust) wél bepaalde beperkingen op. Hun visie op de relatie tussen wetenschappers en publiek, hun visie op publiek en wetenschappers en hun eigen rolopvatting leidt hen vaak in een bepaalde richting. Op basis van de wijze waarop ze zichzelf typeren, kunnen we drie types wetenschapsjournalisten onderscheiden: de journalist als bode, bruggenbouwer of entertainer. Tabel 9 > Types wetenschapsjournalisten
Bruggenbouwer
Entertainer
Eigen rolopvatting Informatie doorgeven aan publiek
Kloof tussen wetenschapper en leek overbruggen, educatieve en/of democratische functie, advies geven
Lezer vermaken, weetjes verschaffen, relativeren
Visie op de Informatieverstrekker wetenschapper
Informatieverstrekker en aanreiker van breder kader
‘Weetjes’-verstrekker
Verschilt van wetenschapper tot wetenschapper
Moeilijke verstandhouding
Breed publiek, vooral geïnteresseerd in wetenschappen met maatschappelijke gevolgen, weinig voorkennis
Vooral geïnteresseerd in populaire wetenschap
Relatie met de wetenschapper
Bode
Goede verstandhouding
Visie op het publiek Kritisch publiek, wetenschappelijk geïnteresseerd, vaak met voorkennis
30
Het meest voorkomende type journalist is dat van bruggenbouwer. Hij merkt zeer sterk dat er een kloof bestaat tussen wetenschappers en het lekenpubliek en wil beide partijen dichter bij elkaar brengen. Dit type journalist erkent dat steeds meer wetenschappers inspanningen doen om begrijpelijk te communiceren en dat de bereidheid tot samenwerking met de pers toeneemt. Toch leven volgens hem nog té veel wetenschappers in hun eigen wereldje en spreken ze te veel in vaktermen waardoor de leek hen vaak niet verstaat. Ze zitten bij wijze van spreken op het dak van een wolkenkrabber, terwijl de leek aan de voet ervan staat. De bruggenbouwer ziet het dan ook als zijn taak om beide partijen dichter bij elkaar te brengen. Hij tracht de abstracte wetenschappelijke materie begrijpelijk te maken voor zijn lezer door vooral de maatschappelijk relevante onderwerpen te belichten en het vakjargon te ‘vertalen’. Hij vindt het belangrijk dat zijn lezer, als burger die belastingen betaalt, weet wat er met dat (belastings)geld gebeurt in de universiteiten (cfr. het democratisch motief). Tegelijk probeert hij de lezer op een hoger niveau te tillen. Dat educatieve aspect is van groot belang voor de bruggenbouwer: hij wil de lezer een zekere basiskennis bijbrengen, zodat die zich een mening kan vormen over belangrijke thema’s (bvb. klonen). Dat doet hij door het onderzoek duidelijk te kaderen en te duiden. Soms geeft hij ook effectief advies. Een tweede type is dat waarbij de journalist als doorgeefluik of bode fungeert. Deze journalist pendelt tussen het dak en de voet van de wolkenkrabber. Hij brengt informatie van boven – de wetenschappelijke wereld - naar beneden – zijn lezerspubliek. In tegenstelling tot het eerste type, ziet hij die afstand echter niet als problematisch. De bode beschouwt zijn publiek als kritisch, verstandig en ge-
ïnteresseerd in wetenschap. Hij gaat er vanuit dat de lezer zelf kan beslissen wat hij met de aangereikte kennis doet en beperkt zich dan ook tot het doorgeven van informatie, zonder al te veel context en advies. Dit type belicht niet enkel maatschappelijk belangrijk onderzoek – zoals de bruggenbouwer doet, maar schenkt ook aandacht aan puur wetenschappelijk nieuws. Dat wil niet zeggen dat de bode enkel voor wetenschappelijk onderlegde lezers schrijft, hij zal het vakjargon meestal wel vertalen, zodat de informatie ook begrijpelijk is voor mensen zonder wetenschappelijke scholing. De bode heeft meestal een goede relatie met de wetenschappers. De meeste journalisten van dit type genoten zelf een exact-wetenschappelijke opleiding, waardoor ze zich kunnen inleven in de standpunten en bezorgdheden van de onderzoekers. Ze besteden dan ook vaak extra aandacht aan het correct weergeven van informatie en proberen rekening te houden met de wensen van de wetenschapper. Waar de bruggenbouwer de wetenschapper vooral ziet als een middel om het publiek kritischer en beter ingelicht te maken, ziet de bode de wetenschapper en zijn informatie meer als doel op zich.
nen verder vertellen. Zijn relatie met wetenschappers is vaak minder goed dan bij de twee andere groepen, want wetenschappers voelen zich soms tekort gedaan door de populaire, ongenuanceerde manier van schrijven. Dit soort journalisten heeft over het algemeen dan ook geen netwerk van experts voor zijn informatiegaring. Veder in deze paragraaf werken we deze driedeling meer in detail uit. We hebben daarbij aandacht voor de manier waarop journalisten te werk gaan bij het schrijven van een wetenschappelijk artikel. We onderscheiden drie aparte fases, hoewel nieuwsgaring, -selectie en (in mindere mate) nieuwsverwerking in de praktijk vaak door elkaar lopen. Voor de bespreking behandelen we ze als drie aparte en mooi onderscheiden stadia.
De entertainer ten slotte, beschouwt wetenschappers vooral als verschaffers van small-talk. Dit type journalist begeeft zich niet graag op de top van de wolkenkrabber. Hij vindt de wetenschappers vaak wereldvreemd of net mediageil. De entertainer verslaat vaak onderzoek over controversiële, opvallende of juist banale onderwerpen. Bij dit type journalist is het wetenschappelijke belang ondergeschikt aan het entertainmentgehalte: een banaal onderzoek kan bij hen evenveel of meer ruimte krijgen dan een belangrijke wetenschappelijke doorbraak. Zijn publiek is volgens hem niet geïnteresseerd in échte wetenschappen, maar wil vooral ‘weetjes’ opdoen, die ze later kun-
31
6.3 Nieuwsgaring Het verzamelen van nieuws kan verlopen op een gestructureerde of een meer ongedwongen werkwijze. De eerste strategie wordt voornamelijk gehanteerd door de eerste twee types van journalisten, de tweede door de entertainers. Bruggenbouwers en bodes gebruiken meestal een breed scala aan bronnen waarbij de gespecialiseerde pers en het persoonlijke contact de meeste belangrijke zijn. Die twee soorten bronnen vertegenwoordigen twee fasen in het nieuwsgaringproces. Eerst tracht de journalist zich een beeld te vormen van de laatste ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen en in de rest van de wereld. Daarvoor wordt meestal de vakpers aangewend: de journalist leest wetenschappelijke tijdschriften (Science, Nature,…) en neemt op regelmatige basis, vaak dagelijks, de internationale kwaliteitspers (in papieren vorm of via het Internet) door. Op basis van die kennis selecteert hij vervolgens enkele onderwerpen, waarover hij in de tweede fase extra informatie zoekt. Welke criteria hij daarvoor juist hanteert, komt in volgende paragraaf aan bod. Soms proberen onderzoekers, instituten of opdrachtgevers die selectie ook te sturen. Door persberichten te versturen of persconferenties in te richten, trachten zij hun onderzoek onder de aandacht te brengen en zo in de tweede fase te krijgen. Als ze eenmaal een selectie gemaakt hebben, wenden de bodes en bruggenbouwers zich vaak rechtstreeks tot de wetenschapper om extra informatie te krijgen. Dat persoonlijke contact wordt beschouwd als een manier om unieke informatie te krijgen, als aanvulling op de informatie van de vakbladen die ruimer gelezen worden. Ook bij buitenlands nieuws
32
wendt de journalist zich vaak tot Belgische experts voor extra uitleg. Dit is ook een strategie om het nieuws dichterbij de lezer te brengen. “Als het over buitenlands onderzoek gaat, probeer ik ook altijd een Vlaamse expert of prof te bellen voor zijn duiding. Zijn commentaar erbij.” (Journalist bij populaire krant) De journalisten van het derde type lezen de vakbladen niet of minder regelmatig. Zij achten dat ook niet noodzakelijk. De journalisten van het entertainende type hebben immers niet tot doel een accuraat beeld te geven van de belangrijkste ontwikkelingen op wetenschappelijk vlak. Zij lezen – net als de andere twee types - veel nationale en internationale bladen, maar gaan daarbij minder gestructureerd te werk. Ze laten zich verrassen door het nieuws. Ze zoeken onderwerpen die hen verbazen of hun nieuwsgierigheid prikkelen. Het criterium voor die nieuwsgierigheid verschilt van journalist tot journalist, afhankelijk van het blad waarover hij werkt. Voor de ene mag dat iets heel vergezocht zijn (bv. een onderzoek over de reactietijd van keepers bij strafschoppen), voor de andere speelt de nieuwswaarde toch ook een rol. Zij belichten soms dezelfde onderzoeken die ook de andere twee types brengen, maar trachten dat op een originele manier te doen door bijvoorbeeld één detail uit het onderzoek te halen. Ook het entertainende type grijpt in een tweede fase soms naar rechtsreeks contact met de onderzoekers, maar veel minder vaak dan de bodes en bruggenbouwers. Ze opteren vaker voor de opdrachtgevers dan voor de onderzoekers om al te ingewikkelde betogen vermijden. Als ze toch een wetenschapper contacteren, is dat eerder voor zijn vlotheid dan voor zijn expertise.
“Wetenschappers zijn zelfs wat hip en hot geworden. Rik Torfs is daar een heel goed voorbeeld van. Rik Torfs is eigenlijk de wetenschapper die entertainer is geworden. Weliswaar volgens mij op een heel genuanceerde en integere manier, dat pleit voor hem” (Journalist bij tijdschrift)
6.4 Nieuwsselectie Ook bij de selectie van het nieuws zijn duidelijk twee strategieën te onderscheiden: de bewuste selectie op basis van de nieuwswaardecriteria en de spontane selectie op basis van de eigen interesse en nieuwsgierigheid. De meerderheid van de journalisten werkt volgens de eerste strategie. De tweedeling die zich bij de nieuwsgaring voordeed, is hier dus minder sterk aanwezig. Wel valt op dat de spontane selectie dichter aansluit bij het entertainende type journalist dan bij de andere types. Journalisten die werken volgens de bewuste strategie, houden tijdens de nieuwsgaring steeds bepaalde criteria voor ogen. Onderwerpen die daaraan voldoen, maken meer kans op selectie dan andere. Welke die criteria juist zijn, is duidelijk anders voor de verschillende types. Binnen het bode-type selecteren journalisten vooral op basis van relevantie, nieuwswaarde of actualiteit en ‘interessantheid’. Zij willen in de eerste plaats de onderwerpen brengen die de wetenschappelijk geïnteresseerde ‘moet weten’, ook de iets moeilijkere onderzoeken. Voor brug genbouwers is de vertaalbaarheid naar een breed publiek juist één van de belangrijkste selectiecriteria. Daarnaast speelt ook de maatschappelijke relevantie en de betekenis voor het publiek een rol. Zij benadrukken ook het belang van het nieuwsaanbod: in tegenstelling tot de bodes beschouwen de bruggenbouwers wetenschap meestal niet als
prioritair. De entertainers die de bewuste strategie volgen gaan op zoek naar iets spectaculairs, iets ‘anders dan anders’, dat de aandacht van hun lezers zal trekken. “Stel: de conclusie van een onderzoek is dat er te weinig speelruimte is voor kinderen in de stad (…) Kijk, daar lig je niet meer van wakker. De meeste mensen weten wel dat dit zo is. Maar het kan wel zijn dat er ergens in dat onderzoek staat: 90% van de kinderen vindt dat het buitenspelen veel te gevaarlijk is. Ja, dan kan het wel zijn dat ‘kinderen vinden dat buitenspelen in een stad veel te gevaarlijk is’, mijn inkom is.” (Journalist bij populaire krant) Er zijn ook journalisten die op een minder bewuste manier naar nieuws zoeken. Het zijn vaak die journalisten die ook minder gestructureerd te werk gaan bij de garing van nieuws. “In de actua-rubriek gebeurt het vaak dat de man die daar de redactie van doet, een vraag stelt. Bv. ‘waarom blozen wij?’ en hup die belt dan een wetenschapper om die vraag te beantwoorden.” (Journalist bij tijdschrift) Journalisten die deze strategie volgen, gaan ervan uit dat nieuws zich op de meest onverwachte tijdstippen aandient en zij lopen dan ook steeds met oren en ogen open. Hun enige ‘selectiefactor’ is dat een onderwerp de nieuwsgierigheid moet prikkelen. Wat juist voor die prikkeling zorgt, kunnen ze niet juist verwoorden. Ze hebben het over een ‘buikgevoel’ of een intuïtief aanvoelen.
6.5 Nieuwsverwerking Bij de verwerking van het ruwe materiaal tot een artikel zijn de drie types journalisten opnieuw duidelijk van elkaar te onderscheiden. De bode gaat zeer perfectionistisch te werk, de bruggenbouwer stelt zich op als pedagoog en de entertainende journalist wil zijn artikel vooral aantrekkelijk maken. Bij de beschrijving van de verschillende types bleek al dat de bode zich sterk inleeft in de wetenschappers en met diens wensen tracht rekening te houden. Dat uit zich ook bij de nieuwsverwerking. Dit type journalist streeft ernaar het betoog van de wetenschapper zo correct mogelijk weer te geven. Dankzij hun wetenschappelijke achtergrond of hun grote interesse slagen zij er ook - beter dan andere journalisten - in om het abstracte jargon juist te vertalen, zonder al teveel nuanceverlies. Als ze tijd hebben laten ze hun artikel ook nalezen door de wetenschapper, zodat die eventuele fouten eruit kunnen halen. “Ik heb er wel veel aan als wetenschappers het nalezen om de inhoud en om de feitelijke onjuistheden er uit te halen. Ik heb het laatst een kankeronderzoeker geïnterviewd. Heb ik de naam van een geneesmiddel steeds verkeerd opgeschreven. Dan was het toch even prettig dat hij dat eruit gehaald heeft.” (Journalist bij tijdschrift) De bruggenbouwer neemt tijdens het schrijven de rol van pedagoog op. Hij besteedt veel aandacht aan de begrijpelijkheid van zijn artikel en filtert alle jargon zorgvuldig uit zijn betoog. Waar mogelijk maakt hij abstracte zaken concreet, door te wijzen op de link met het dagelijkse leven van de lezer of door de dingen visueel voor te stellen. Zij zullen ook vaker dan de bodes een Vlaamse onderzoeker
33
opvoeren om buitenlands onderzoek te duiden. Bij onderwerpen waar die link heel moeilijk is, legt de journalist juist de nadruk op die afstand, door het exotische en bizarre te benadrukken. Het entertainende type gaat op een gelijkaardige manier tewerk als de bruggenbouwer, maar hij gaat nog een stapje verder. Hij wil vooral een leuk, aangenaam ‘leesstuk’ schrijven. Het wetenschappelijke belang van zijn onderwerp en de correcte weergave zijn voor hem minder belangrijk. Vaak belicht hij slechts enkele aspecten uit een onderzoek. Om het ‘weetjes-gehalte’ op peil te houden, werkt hij ook regelmatig met topics, stellingen of vragen. “De bedoeling is dat de lezer niet op voorhand zo iets heeft van ‘goh, moet ik dat heel stuk gaan lezen’. Neen, je ziet bijna hapklare brokken en je kunt eigenlijk ook een beetje à-la-carte lezen. Dus, ‘vandaag heb ik geen zin om over die Big Bang te lezen, maar wel over hoe bouw ik een tijdmachine’” (Journalist bij tijdschrift)
6.6 Types van wetenschappers Ook wetenschappers zijn er in verschillende soorten en maten. De journalisten onderscheiden zelf drie types: de wetenschapper van de oude stempel, de vlotte wetenschapper en de BV-wetenschapper. De wetenschapper met BV-ambities vormt een minderheid. In de Belgische onderzoeksinstituten en universiteiten lopen vooral wetenschappers van de twee eerste types rond. Bovendien doen steeds meer wetenschappers van de oude stempel inspanningen om uit hun ivoren toren te komen, waardoor de vlotte wetenschapper het meest voorkomende type wordt.
34
“Ik denk dat steeds meer wetenschappers steeds beter en steeds toegankelijker over hun vak kunnen praten. Ik vind dat Vlaanderen … toch heel wat wetenschappers telt die op een duidelijke, heldere, toegankelijke manier over hun vak kunnen praten. Ik denk aan mensen als Jean Jacques Cassiman, Christine Van Broeckhoven, …” (Journalist bij tijdschrift) Die evolutie juichen de meeste journalisten toe. Het betoog van de vlotte wetenschapper is immers makkelijk te vertalen naar een artikel. Dit type wetenschapper speelt namelijk in op de wensen van de journalist. Hij tracht vaktermen uit zijn betoog te bannen. Indien ze onvermijdelijk zijn, legt hij ze uit. Dit type wetenschapper geeft vaak ook duidelijke voorbeelden of wijst op de link met het persoonlijke leven van de lezer. Voor de boodschapper-journalisten, is hij daarom de gedroomde wetenschappelijke gesprekspartner. Ook de andere types doen vaak een beroep op hem. De wetenschapper van de oude stempel zit met zijn hoofd in de wetenschappelijke wolken. Hij verschanst zich bovenop zijn wolkenkrabber, waardoor hij weinig contact heeft met het lekenpubliek. Hij gebruikt bijgevolg voortdurend vakjargon en kan zich maar moeilijk aanpassen aan het alledaagse taalgebruik. Journalisten hebben vaak problemen met de ‘onwil’ van deze wetenschappers om zich aan te passen aan een lekenpubliek en hun terughoudendheid om in de journalistieke formats te worden ingepast. Enkel de bode doet veel en graag een beroep op hen. Dit soort wetenschappers heeft immers in de wetenschappelijke wereld vaak wel een goede naam. Bovendien verstaat de bode het vakjargon en heeft hij meer begrip voor de bezorgdheid van de onderzoekers.
Het derde en laatste type is dat van de ‘BV-wetenschapper’ die kickt op media-aandacht. “ … je hebt wetenschappers die gewoon mediageil zijn. Die graag met hun foto in een blad staan, met een groot interview erbij. En dan vragen ze 5 kopieën en dan gaan ze daar overal mee pronken. Of als ze een praktijk hebben, dan ligt dat daar zeer ostentatief op de tafel.” (Journalist bij tijdschrift) Dit type wordt gemeden door de bode en ook de bruggenbouwer is zeer terughoudend om hem op te voeren. Voor het entertainende type is hij vaak wel een geschikte interviewpartner omdat hij tot veel bereid is om persaandacht te krijgen. Hij heeft dan ook vaak geen bezwaren als zijn resultaten topic-gewijs worden weergegeven of als slechts een detail uit zijn onderzoek wordt belicht.
De vlotte wetenschapper wordt met voorsprong het meest geconsulteerd. Hij is het enige type waarmee alle types journalisten willen werken en hij zal daarom waarschijnlijk de meeste media-aandacht krijgen. Vooral wetenschappers van de oude stempel vallen vaak uit de boot. Deze vaststelling moet echter niet tot verbittering leiden, de wetenschapper staat niet machteloos. Door mediatraining te volgen, zo klinkt het bij de journalisten, kan hij leren in te spelen op de wensen van de journalisten en zo opschuiven naar het ‘vlotte jongen’-type van wetenschapper.
In onderstaande tabel wordt schematisch weergegeven welk type journalist te rade gaat bij welk type wetenschapper. Tabel 10 > De relatie tussen journalist en wetenschapper
Oude weten- schapper
Vlotte weten- BV-wetenschapper schapper
Bode
++
+++
Bruggenbouwer
+
+++
Entertainer
++
+++
35
7 Besluit
Is wetenschapscommunicatie hot en hip geworden? Wanneer we de geluiden van collega-onderzoekers opvangen, lijkt het er op dat er steeds meer en steeds uitdrukkelijker gecommuniceerd wordt over wetenschap. De resultaten van dit onderzoek lijken toch enige nuancering in dit optimisme aan te moeten aanbrengen. Zonder dat we over trends kunnen spreken, we onderzochten immers slechts één jaar, is een steekproef van 3126 artikels binnen vier kranten en twee weekbladen weinig indrukwekkend. Maar er komen ook hardere indicaties naar voor uit dit onderzoek. Uit het profiel van wetenschapscommunicatie in de geschreven pers wordt bijvoorbeeld duidelijk dat er vooral over wetenschap wordt bericht bij grote internationale ontdekkingen of in nieuwsluwe perioden, de zogenaamde komkommertijd. Wetenschapscommunicatie is voor veel kranten en weekbladen dan ook een rest-categorie in het nieuwsaanbod: datgene wat als eerste wordt geschrapt als er veel ander nieuws is. Vooral onderzoek uit de humane wetenschappen is hier zeer gevoelig voor. Uiteraard staan kranten en weekbladen vol met berichtgeving die het studiedomein van de humane wetenschappen uitmaken: het sociale leven, de politiek, de economie maar onderzoek of duiding door wetenschappers komt hierbij beduidend minder aan bod. Maar de zwakke positie geldt niet alleen voor de humane wetenschappen. Op enkele grote internationale gebeurtenissen zoals een Mars-landing na, wordt wetenschap zelden of nooit als belangrijk nieuws aanzien. Er is dus nog een hele weg af te leggen, willen we op een niveau van wetenschapscommunicatie in de geschreven
36
pers komen dat evenredig is aan het belang dat wetenschap in onze samenleving heeft. Een degelijke kennis van wat reilt en zeilt in de wetenschappelijke wereld, is onontbeerlijk in onze kennismaatschappij. Een gedeeld besef tussen wetenschappers en journalisten hieromtrent ontbreekt echter. Zo werken Belgische wetenschappers, volgens de journalisten, nog steeds minder mee dan collega’s uit andere landen. Ook ontbreken duidelijke redactionele richtlijnen of culturen voor journalisten om wetenschappelijk nieuws te verslaan. Sommige ministers willen jongeren aanzetten om meer te kiezen voor (exact) wetenschappelijke richtingen en trachten deze dan aantrekkelijker te maken. Vergelijkbare inspanningen kunnen we ons indenken om de berichtgeving over wetenschappelijk onderzoek (exact en humaan-wetenschappelijk onderzoek) hotter en hipper te maken. Als conclusie van dit onderzoek willen we enkele aanzetten en richtlijnen daaromtrent aan de lezer meegeven.
I. Verbeterde inzichten in het perslandschap Hoewel journalisten aangeven dat er de laatste jaren verbetering op til is, en dat wetenschappers op een steeds meer open wijze communiceren met het lekenpubliek, is er toch nog een hele weg af te leggen. In de eerste plaats zou een beter inzicht in de eigenheid van wetenschapscommunicatie in de geschreven pers meer aandacht voor wetenschappelijk onderzoek kunnen opleveren. Zo zijn er pieken in wetenschapscommunicatie, waarop wetenschappers kunnen inspelen. Naar het einde van de week is de
kans groter om te worden opgepikt of wanneer bepaalde kranten specifieke bijlagen publiceren. Ook over het jaar gezien is de kans dat wetenschappelijk onderzoek wordt opgepikt, het grootst naar het einde van het jaar toe of in nieuwsluwe perioden zoals de zomermaanden. Wetenschappers die hun onderzoek kunnen linken aan actuele kapstokken (bv. de internationale AIDS-dag of de wereldvoedseldag), verhogen hun kansen te worden gepubliceerd.
II. Verbetering van de communicatieskills Buiten de aandacht voor de interne logica van de mediawereld, is er ook duidelijk nood aan mediatraining. Er zijn namelijk tussen wetenschapper en journalist, zelfs wanneer er afstemming is qua tijd en nieuwswaardecriteria, verschillende belangen in het spel. Meer algemeen wil de wetenschapper dat er een volledig en juist beeld wordt opgehangen van zijn onderzoek terwijl journalisten vooral een aantrekkelijk en nieuwswaardig artikel willen/moeten schrijven. Deze twee belangen zijn soms moeilijk verzoenbaar, en toch is een afstemming niet onmogelijk. De wetenschapper kan proberen dat op te vangen door zelf na te denken wat het meest interessant is voor journalisten en van daaruit zijn betoog op te bouwen. Door dus hetgeen ze willen zeggen, te koppelen aan hetgeen wat journalisten willen brengen. De boodschap die de journalisten in het onderzoek ook meegaven was duidelijk gericht op een media- en communicatietraining voor wetenschappers. Het is een pad dat in het buitenland vaker en intenser wordt gevolgd. De mediatraining hoeft bovendien niet enkel in
te spelen op de vorm van de boodschap maar kan tevens ook gericht zijn op de inzichten in het medialandschap die in het voorgaande punt reeds aan bod kwamen.
III.Inzicht in de nieuwswaarde van wetens chapscommunicatie Een besef van de nieuwswaardecriteria kan wetenschappers eveneens helpen om een effectievere communicatie op te stellen. Journalisten hanteren ongeschreven maar daarom niet minder duidelijke criteria op basis waarvan ze beslissen over de nieuwswaarde van onderwerpen. Wetenschappers die daarmee rekening houden, vergroten hun kansen om in de media te verschijnen. Zo hechten weekbladen minder belang aan drempelwaarde of nieuwigheid van nieuws dan dagbladen. Ze willen een verhaal dat - zelfs als de lezer alle artikels erover in de dagbladen reeds gelezen heeft - toch nog interessant en nieuwswaardig is. Ook hebben zij de mogelijkheid om thema’s meer te doorgronden. Dat geldt niet voor de gemiddelde wetenschapsjournalist bij de dagbladen, wat een andere communicatiestijl vereist van de wetenschapper. Vooral de populaire kranten brengen wetenschapscommunicatie vaak in een faits-divers vorm. De resultaten van het onderzoek toonden aan dat de onderwerpen ook vaker uit de exact wetenschappelijke hoek kwamen en eerder uit het buitenland afkomstig waren. Vandaar het voorstel aan wetenschappers om hun belangrijkste onderzoeksresultaten eveneens in korte en begrijpelijke vorm mee aan te bieden naast de meer geijkte kanalen van rapporten en lange perscommuniqués. 37
IV. Pro-actief koppelen van het eigen onderzoek aan de internationale berichtgeving Een ander criterium is dat van de nabijheid. De wetenschapscommunicatie die anno 2005 in de Vlaamse geschreven pers verscheen, kwam voornamelijk vanuit internationale hoek. De duiding vanuit de Belgische wetenschappelijke wereld was wel aanwezig maar het eigen onderzoek moest toch in sterke mate wijken voor de internationale berichtgeving. Uit de interviews kwam ook naar voor dat Belgische wetenschappers vaak enkel voor duiding worden gevraagd. Indien er geen Belgische expert gevonden wordt, wordt het nieuws soms volledig aan de kant geschoven, omdat het publiek dit dan minder au sérieux neemt. Ook hierop kan de wetenschappelijke wereld inspelen. Men kan zich bijvoorbeeld als universiteit abonneren op de previews die Europe Alert of tijdschriften zoals Science, Nature en The Lancet rondsturen. Als er buitenlandse onderzoek verschijnt dat in de lijn ligt van wat zij doen, kunnen Belgische wetenschappers hun eigen onderzoek hierin kaderen. Andersom kan een dergelijke preview-reeks ook vanuit België zelf opgezet worden. Federaal kan de FOD Wetenschapsbeleid hierin een rol spelen om de krachten van de universiteiten en hogescholen te bundelen om zelf actief informatie tot bij de wetenschapsjournalist te brengen. In de eerste plaats lijkt een dergelijk initiatief vooral succesvol te zijn als het op de interne markt gericht wordt, al kunnen we ons op bepaalde domeinen ook meer internationale previews vanuit België voorstellen.
38
V. Een dialoog over het wetenschapsframe
VI. De FOD Wetenschapsbeleid als actieve wegbereider
Om tot een effectieve wetenschapscommunicatie te komen, blijkt het beeld dat (wetenschaps)journalisten erop nahouden soms een belemmering. Een nagenoeg afwezig redactioneel beleid hieromtrent is een eerste zwak punt. Wat Biltereyst in 2001 vaststelde voor de televisie, blijkt uit onze resultaten ook te gelden voor de geschreven pers. Bovendien zijn de meeste journalisten ook meer geneigd te schrijven over exacte dan over humane wetenschappen, omdat veel van hen een exact-wetenschappelijke achtergrond hebben of een overload van onderwerpen uit de humane wetenschappen vrezen omwille van het andere nieuws. Onderzoek uit de sociale wetenschappen wordt bijgevolg beduidend minder ruimte gegeven in de geschreven pers dan hun exacte variant. Volledigheidshalve dienen we wel op te merken dat er grote verschillen zijn tussen de verschillende media. Een instroom van meer sociale wetenschappers in de wetenschapsredactie zou dit verder kunnen rechttrekken.
Tot slot zien we ook een rol voor de FOD Wetenschapsbeleid weggelegd in dit alles. Een dialoog tussen de wetenschappelijke en journalistieke wereld met betrekking tot redactionele beleidsrichtlijnen over wetenschapscommunicatie (wat wetenschappers van journalisten mogen verwachten) en protocols aan universiteiten over openheid en helderheid (wat journalisten van wetenschappers mogen verwachten) zou over het algemeen de resonantie van de Belgische wetenschappelijke wereld kunnen opkrikken. Hier zien we een rol in het verspreiden van informatie over Belgisch onderzoek door middel van de eerder genoemde previews.
Wetenschap wordt bovendien op een specifieke manier geframed. Competitie en “de eerste zijn” staan hierbij centraal. Dit houdt evenwel een aantal gevaren in, door een veronachtzaming van de wetenschappelijke realiteit. Eén witte zwaan zien, impliceert niet dat álle zwanen wit zijn. Pas door herhaalde vaststelling, replicatie wordt iets een wetenschappelijk gegeven. Hier bestaat een duidelijk spanningsveld met het journalistiekbedrijf dat in sterke mate wordt geprikkeld door termen als “primeur”, “ de eerste” en “ de doorbraak”. Wetenschapscommunicatie kàn maar hoeft niet het belangrijkste doel voor de wetenschapper te zijn. Ook wie niet in de media komt en nauwgezet onderzoek repliceert kan een groot wetenschapper zijn.
8
Bijlage: Overzicht van de interviews
> Dagbladen • 3 wetenschapsreporters 1) Kim De Rijck, De Standaard, 03/04/2006 2) Jos Vranckx, Gazet van Antwerpen, 05/04/2006 3) Peter Cotur, Het Laatste Nieuws, 05/04/2006 • 2 algemene journalisten 1) Sacha Van De Wiele, Gazet van Antwerpen, 25/03/2006 2) Nathalie Carpentier, De Morgen, 28/04/2006 > Weekbladen 1) Joel De Ceulaer, Knack, 25/03/2006 2) Wim Swinnen, P-Magazine, 14/04/2006 > EOS Cathy Rigolle, 28/03/2006 > Science Connection Patrick Ribouville, 14/04/2006 > Scientific American, Nederlandstalige editie Aschwin Tenfelde, 27/04/2006
39
9 Bibliografie
Becker, J.W., Van Rooijen, P.M. (2001), Het beeld van de wetenschap in Nederland, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau & Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, 171p. Biltereyst, D. (2001), Wetenschappelijke televisieprogramma’s: uitzending en waarneming, Federale Diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden, 38p. Bucchi, M. (1998), Science and the media: alternative routes in scientific communication. London: Routledge, 195 p. Dijkstra, A., Seydel, E., Gutteling, J. (2003), Effectieve wetenschapscommunicatie: een communicatie vraagstuk, Amsterdam: Stichting Weten. Hanssen L., Dijkstra A.M., Roeterdink W., Stappers J.G. (2003), Wetenschapsvoorlichting: profetie of professie, Amsterdam: Stichting Weten, 78 p. Huypens J. (2003), Wetenschap communiceren met medialand, Antwerpen – Apeldoorn: Garant, 55p. Lits, M., Rony, G., Verhagen, P. (2001) Les émissions scientifiques dans les chaînes télévisées de la Communauté française. Etat des lieux des pratiques et propositions de programmations. Federale Diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden, 39p. Maeseele, P.A. (2004), Thus transformed the Public Sphere “Science, technology & society in Flanders”, (on line), http://www.pucrs.br/ famecos/iamcr/textos/maeseele.pdf Manssens, J., Walgrave, S. (1998), ‘Populair en/of kwaliteit? De Vlaamse pers over de zaak Dutroux’ in PSW-Papers 1998/10, 35p.
40
McQuail D., (2000), McQuail’s mass communication theory, London: SAGE Publications Ltd, 542p. Nelkin, D. (1987), Selling Science: how the press covers science and technology, New York: Freeman, 225p. Peters, H. (1998), ‘Het persoonlijk contact tussen wetenschappers en journalisten’ in Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie en Samenleving, 6, 5: 165 -171 Van Den Bulck, H. (2004), ‘Selling Science II Wetenschapscommunicatie: De Zender’, Antwerpen, Universiteit Antwerpen: 84p. Van Den Bulck, H., ea. (2005), Selling Science III, Antwerpen, Universiteit Antwerpen: 66p. Van Der Auweraert A. (2003), Wetenschap en communicatie, hoezo? Antwerpen – Apeldoorn: Garant, 55 p. Van Zutphen, F., Van Der AA, R., Verster, N. (2004), De economische impact van wetenschaps- en techniekcommunicatie, Amsterdam: Stichting Weten, 52p. Winnubst, M. (1990), Wetenschapspopularisering in Vlaanderen. Profiel, zelfbeeld en werkwijze van de Vlaamse wetenschapsjournalist, Leuven: KULeuven, 410p. Wester, F. (1995), ‘Inhoudsanalyse als kwalitatief-interpreterende werkwijze’, pp. 624-650, in: Huttner, H.J.M., e.a. (Eds.), Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.