Universiteit Gent Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen
Gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict in Guatemala: Een onderzoek naar de politieke en juridische oorzaken inzake straffeloosheid
Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 24.940
Marieke Mercelis MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT Academiejaar 2009-2010
Promotor: Professor Doctor An Vranckx Commissaris: Mw. Martien Schotsmans Commissaris: Mw. Lieselotte Viaene
Inhoudstafel Abstract
p. 7
Inleiding
p. 8
Deel I. Gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict (1960-1996)
p. 11
Hoofdstuk 1. Het intern gewapend conflict: een schets van de oorzaken en de praktijk van gedwongen verdwijningen
p. 12
1.1. Historische achtergrond
p. 12
1.1.1. Guatemala: een geschiedenis van overheersing en onderdrukking
p. 12
1.1.2. De aanloop naar het intern gewapend conflict: de lokale, regionale en globale context
p. 13
1.2. De praktijk van gedwongen verdwijningen
p. 13
1.2.1. De antecedenten van gedwongen verdwijningen op mondiaal vlak
p. 14
1.2.2. Gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict
p. 15
Hoofdstuk 2. De aftakeling van het gerechtelijk systeem tijdens het intern gewapend conflict
p. 18
2.1. Het falen van de rechterlijke macht om mensenrechten te beschermen en de daders te bestraffen
p. 18
2.2. De effecten van het aftakelen van het gerechtelijk systeem op het verdere verloop van het conflict en de samenleving
p. 21
Hoofdstuk 3. De beëindiging van het conflict: De Vredesakkoorden en amnestie
p. 21
3.1. De Vredesakkoorden
p. 21
3.2. Amnestie
p. 22
Besluit
p. 23
Deel II. De juridische omkadering van gedwongen verdwijningen op internationaal en nationaal niveau
p. 25
Hoofdstuk 1. Definitie en ontleding van gedwongen verdwijningen
p. 26
1.1. Definitie(s)
p. 26
2
1.2. Constitutieve elementen van een gedwongen verdwijning
p. 27
1.3. De rechten van de slachtoffers en de verplichtingen die betrekking hebben op de p. 27 strafrechtelijke vervolging 1.3.1. De rechten van de slachtoffers
p. 27
1.3.2. De verplichtingen die betrekking hebben op de strafrechtelijke vervolging
p. 29
Hoofdstuk 2. De internationale omkadering
p. 30
2.1. De lange weg naar een internationaal bindend instrument
p. 30
2.2. Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van alle Personen tegen Gedwongen Verdwijningen (2007)
p. 33
2.3. Inter-Amerikaans Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen (1994)
p. 33
Hoofdstuk 3. De nationale omkadering van het misdrijf van gedwongen verdwijningen
p. 35 p. 35
3.1. De wettelijke bepalingen 3.1.1. Constitución Política de la República
p. 35
3.1.2. Ley de Amparo, Exhibición Personal y Constitucionalidad
p. 35
3.1.3. Código Procesal Personal
p. 36
3.1.4. Código Penal
p. 36
3.2. Initiatieven die gerelateerd zijn aan gedwongen verdwijningen
p. 37
3.2.1. El Proyecto de Ley 3590 de la Comisión Nacional de Busquéda de Personas Desaparecidas Forzadas e Involuntariamente y otras Formas de Desaparición
p. 37
3.2.2. La Unidad del Registro Unificado y Atención de Casos de Desaparición Forzada y Otras Formas de Desaparición (RUDFOR)
p. 39
3.3. Andere nationale actoren
p. 39
Besluit
p. 41
3
Deel III. De huidige situatie in Guatemala: Quasi-straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen. Een overzicht van de oorzaken, algemene tendensen en invloeden
p. 42
Hoofdstuk 1. De stand van zaken op juridisch vlak betreffende gedwongen verdwijningen
p. 43
1.1. De rechtszaken op nationaal vlak
p. 43
1.1.1. De veroordelingen
p. 43
1.1.2. Onderzochte en hangende zaken
p. 48
1.2. De zaken op Inter-Amerikaans niveau
p. 49
1.3. Jurisdictie in Spanje
p. 49
Hoofdstuk 2. Onderzoek naar de oorzaken van straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen
p. 49
2.1. De zwakheid van het juridisch apparaat en de rechtsmiddelen die door de verdediging worden gehanteerd
p. 52
2.1.1. Capaciteit van de onderzoekende instanties en het gerechtelijk apparaat
p. 52
2.1.2. Corruptie en nepotisme binnen het gerechtelijk systeem en intimidaties en bedreigingen t.a.v. van de leden van de rechterlijke macht
p. 54
2.1.3. De rechtsmiddelen die door de verdediging worden gehanteerd
p. 55
2.2. Politieke oorzaken
p. 58
2.2.1. De implementering van de doelstellingen van de Vredesakkoorden m.b.t. het juridisch apparaat en de aanbevelingen van de CEH
p. 58
2.2.2. De benoeming van de leden van de rechterlijke macht
p. 60
2.2.3. Hidden powers
p. 62
2.2.4. Ondervertegenwoordiging van de indigene bevolking in de drie staatsmachten
p. 66
2.3. De situatie van mensenrechtenorganisaties en -verdedigers
p. 69
Hoofdstuk 3. Een vleugje hoop
p. 70
3.1. Comisión Internacional contra la Impunidad en Guatemala (CICIG)
p. 70
3.2. El Diario Militar
p. 73
Besluit
p. 73
4
Eindconclusie
p. 75
Nawoord
p. 77
Bibliografie Bijlagen
5
6
Abstract Gedwongen verdwijningen werden tijdens het 36 jaar lange intern gewapend conflict in Guatemala gebruikt in het kader van contra-insurgentiestrategieën die door het Leger en de veiligheidsdiensten werden gehanteerd als tactiek om de guerilla te verslaan. Ze vormden tevens een repressieinstrument tegen de burgerbevolking. Het dodental van het conflict wordt geschat op 200.000 waaronder ongeveer 45.000 verdwenenen. Het land ziet met de beëindiging van het conflict in 1996 op tegen enorme uitdagingen op het vlak van transitional justice en wordt hierbij geconfronteerd met de misdaden van uit het verleden en de vraag hoe hiermee om te gaan. De grootschaligheid en het systematisch gebruik van gedwongen verdwijningen maakt dat het internationaal recht dit als een misdaad tegen de menselijkheid beschouwt en de staat vervolgens de verplichting heeft om de feiten te onderzoeken en daders te bestraffen. De complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp gecombineerd met een veelheid aan huidige problemen in postconflict Guatemala bemoeilijken echter deze taak. Het onderzoek strekt zich tot het detecteren en ontleden van de politieke en juridische oorzaken die aan de basis liggen van de huidige straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen. Aan de hand van een literatuurstudie gecombineerd met veldonderzoek wordt een zo volledig mogelijke beeld geschetst van de stand van zaken. Vervolgens worden de obstakels aangeduidt alsmede de verschillende initiatieven onder de loep genomen. Hoewel op het eerste gezicht de situatie dramatisch oogt en tal van zaken de weg naar gerechtigheid belemmeren, kan er, weliswaar zeer recent, toch een positieve evolutie worden waargenomen.
7
Inleiding Op 12 augustus 1983 verdween Jorge Rosal Paz, een jongeman van 28 jaar, telg uit een begoede doktersfamilie. Tot op vandaag werd niets meer van hem vernomen. Jorge was de halfbroer langs vaders kant van mijn beste vriend Joris, die opgroeide in België. Hij was één van de naar schatting 45.000 slachtoffers van gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict in Guatemala. Joris’ moeder, een familievriendin, zette zich tijdens het conflict in voor de guerrillabeweging Organización Revolucionaria del Pueblo en Armas (ORPA) en begon samen met Jorge’s Guatemalteekse vader een netwerk uit te bouwen binnen Europa om de situatie van het land onder internationale aandacht te krijgen. Deze jeugdherinnering en mijn voorliefde voor Guatemala waren de eerste aanzet tot mijn interesse voor de problematiek van de ‘gedwongen verdwijningen’. Als Master in de Rechten werd ervoor geopteerd om het onderwerp te behandelen vertrekkende uit een juridische invalshoek gecombineerd met de thema’s “transitional justice” en “postconflict situaties”, aandachtspunten binnen de opleiding Conflict and Development. Een juridische invalshoek houdt vooreerst in dat wordt nagegaan hoe het internationaal recht dit misdrijf benadert. Indien gedwongen verdwijningen op systematische of wijdverspreide schaal plaatsvinden tegen de burgerbevolking, zoals in Guatemala, valt het onder de noemer van misdaden tegen de menselijkheid. Wanneer dergelijke misdaden zich voordoen is de staat verplicht, in overeenstemming met het internationaal recht, dergelijke feiten te onderzoeken en de daders ervan te vervolgen. Een eerste afbakening van het onderwerp leidde dan ook tot de vraag in hoeverre Guatemala, bijna veertien jaar na het ondertekenen van de Vredesakkoorden, erin slaagt deze taak te vervullen. Het voorlopige antwoord hierop was dat nog geen enkele veroordeling was uitgesproken tegen daders van dergelijke feiten met een totale straffeloosheid tot gevolg. Dit leidde tot het formuleren van de uiteindelijke probleemstelling: Wat zijn de politieke en juridische oorzaken die ertoe bijdragen dat post-conflict Guatemala weinig vorderingen maakt op het vlak van transitional justice inzake gedwongen verdwijningen en in hoeverre hebben deze oorzaken een verzaking aan de verplichtingen onder internationaal recht tot gevolg?
8
Om de probleemstelling te kunnen aanpakken zal een antwoord worden gegeven op volgende onderzoeksvragen: Komt het thema van gedwongen verdwijningen binnen de nationale wetgeving aan bod? Welke afspraken werden gemaakt tijdens de vredesonderhandelingen m.b.t. amnestie? Zijn sinds de beëindiging van het conflict de machtsverhoudingen gewijzigd? Werden er institutionele hervormingen doorgevoerd om herhaling van dergelijke misdaden te voorkomen? Wat is de capaciteit van de politionele en juridische instanties? Zijn deze zowel kwantitatief, als kwalitatief in staat de taak van onderzoek en vervolging op zich te nemen? Is er voldoende politieke wil aanwezig om aan de verplichtingen onder internationaal recht te voldoen? Om deze vragen te onderzoeken en een antwoord te formuleren op de probleemstelling werd geopteerd om, naast een literatuurstudie en analyse van bestaande gegevens (bvb. documenten van NGO’s) ook het veldonderzoek als methodologisch kader te hanteren. Door samenwerking met en informatie van lokale NGO’s kreeg het thema zijn uiteindelijke vorm en konden specifieke pijnpunten worden blootgelegd. De juridische invalshoek vereistte een analyse van wetgeving, rechtspraak en rechtsleer, wat ook door het onderzoek ter plaatse, in oktober en november 2009, kon worden gerealiseerd. Het dient te worden benadrukt dat het onderwerp werd benaderd vanuit een Europese en Westerse visie op het concept van transitional justice, dat op zichzelf ook in grote mate werd geïnspireerd door westers recht. De maatschappelijke relevantie van deze masterproef is bijgevolg om een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de politieke en juridische oorzaken die straffeloosheid bewerkstelligen of tot gevolg hebben, waardoor deze masterproef eventueel een aanzet kan zijn om deze problemen aan te pakken of te verhelpen en de weg naar gerechtigheid voor de slachtoffers kan worden vrijgemaakt. De opbouw van de masterproef begint met een kort historisch overzicht van de aanloop naar het intern gewapend conflict, waarna de praktijk van gedwongen verdwijningen tijdens het conflict wordt uiteengezet. Hierop volgt een korte omschrijving van de beëindiging van het conflict met als focus de waarheidsvinding, de Vredesakkoorden en de amnestiemaatregelen. Het volgende deel omvat de juridische omkadering van het misdrijf ‘gedwongen verdwijningen’. Hierbij werd geopteerd voor een summiere weergave van het internationaal recht en een uitgebreide
9
bespreking van de nationale instrumenten. In deel III wordt eerst een stand van zaken gegeven met betrekking tot het nakomen van bovengenoemde internationale verplichtingen. Daarna wordt weergegeven door welke juridische en politieke oorzaken deze taak wordt belemmerd. Tot slot worden nog enkele recente positieve tendensen aangekaart.
10
Deel I. Gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict (1960-1996) Guatemala werd in 1524 veroverd door de Spanjaarden, waarna een periode van koloniale overheersing aanbrak die de verdere geschiedenis van Guatemala heeft bepaald. Het land werd slachtoffer van zijn eigen rijkdommen en de inheemse bevolking werd ingelijfd als slaven, waardoor er een diepe kloof ontstond tussen tussen de nieuwkomers en de autochtonen. Na de onafhankelijkheid in 1821 werd deze tweedeling in stand gehouden doordat de ladinos, hoewel in de minderheid, hun greep op de inheemsen wisten te behouden. Bijgevolg is een samenleving ontstaan die getekend wordt door racisme, discriminatie, inferieuriteit en armoede. In het kader van het onderzoek is het daarom van belang na te gaan in welke context het intern gewapend conflict plaatsvond. Vooreerst wordt een korte schets gemaakt van de oorzaken die aan de basis lagen van het intern gewapend conflict. Dit is nodig om de praktijk van gedwongen verdwijningen in een juist lokaal, regionaal en globaal perspectief te plaatsen. Vervolgens wordt ingezoemd op de systematische praktijk van gedwongen verdwijningen, wat een specifieke strategie vormde om greep te krijgen op tegenstanders van het regime. Hierbij wordt een beeld gegeven van hoe, waarom en door wie deze strategie werd toegepast en welke doelgroepen men voor ogen had. In een apart hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de aftakeling van het juridisch systeem tijdens het intern gewapend conflict. De afbrokkeling van een efficiënte rechtsmacht, die let op het welzijn van de burgerbevolking, heeft belangrijke gevolgen, zowel tijdens het conflict als nadien, voor slachtoffers en daders van gedwongen verdwijningen. De huidige straffeloosheid inzake dit thema moet bijgevolg in het licht van het verleden worden geplaatst om een goed begrip te krijgen van de hedendaagse juridische situatie. Het derde hoofdstuk behandelt de situatie die de beëindiging van het conflict inhoudt. Er zal een kort overzicht worden gegeven van de Vredesakkoorden die gerelateerd zijn met gedwongen verdwijningen of het juridisch apparaat. Tevens worden de amnestiemaatregelen toegelicht die werden verleend voor misdrijven begaan tijdens het conflict.
11
Hoofdstuk 1. Het intern gewapend conflict: een schets van de oorzaken en de praktijk van gedwongen verdwijningen 1.1. Historische achtergrond 1.1.1. Guatemala: een geschiedenis van overheersing en onderdrukking De eerste Spaanse veroveraars strandden in de regio in het begin van het tweede decennia van de 16de eeuw. Het grondgebied van huidig Guatemala werd in 1524 veroverd en al gauw het centrum van koloniale macht in de Isthmus. Het gebied was aantrekkelijk voor de nieuwkomers. Enerzijds door het aangename klimaat, de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen en vruchtbare bodems en anderzijds door de dichtbevolkte Indianen populatie. Deze laatsten gingen dan ook al snel fungeren als bron van slavenarbeid, waarmee de onderdrukking van de autochtone bevolking werd ingeluid (Hey, 1995, p. 21). Ook na de onafhankelijkheid in 1821 werd deze situatie in stand gehouden, met als voornaamste gevolg een diepe stratificatie binnen de Guatemalteekse samenleving. In deze hiërarchie stonden de in Europa geboren Spanjaarden bovenaan, gevolgd door criolis, de in Guatemala geboren nakomelingen met Spaans bloed. Een trap lager bevonden zich de ladinos of ook wel mestizos genoemd, die de bevolkingsgroep van gemengd Spaans en inheems bloed vormden. De laagste laag werd bevolkt door de volbloed Mayas en zwarte slaven. Er ontstond een sociaal effect dat werd ontwikkeld door een van deze klassen, namelijk de ladinos. Deze laatsten adapteerden de Spaanse taal en cultuur en waren vaak kleine handelaars of persoonlijke dieners van de overheersende klasse. Hoewel ladinos voorheen over dezelfde kam werden geschoren als de indianen, werd vanaf de introductie van de koffie in de 18de eeuw aan hen een speciale positie toegekend, die een tweedeling tussen hen en de inheemsen teweegbracht. In het begin van deze periode waren de ladinos bevoegd om inheemsen te rekruteren om de koffieplantages te bewerken, maar al snel begonnen ze ook een politieke rol te spelen in gebieden die voornamelijk door inheemse Indianen bewoond werden. De ladinos werden in hun functie bijgestaan door het professioneel Guatemalteeks leger, om de orde te handhaven en enig verzet met harde hand neer te slaan. Hierdoor namen ze de belangrijke taak van direct bestuur over van de heersende klasse en bemachtigden door repressie en de gegeven macht een dominante plaats in de Guatemalteekse samenleving (Hey, 1999, p. 24). Het is duidelijk dat gedurende deze eeuwen reeds de lijnen werden getekend van geweld, onderdrukking en discriminatie in Guatemala.
12
1.1.2. De aanloop naar het intern gewapend conflict: de lokale, regionale en globale context Gedurende het begin van de 20ste eeuw was alle rijkdom in handen van de elite en had het leger een zeer belangrijke positie, namelijk de beslissingsmacht en controle over de bevolking. Generaal Jorge Ubico Castañeda (1931-1944) bestuurde het land dertien jaar onder militair bewind. Hij hield de sociale hiërarchie in stand door de koffieproducenten van de uitbuiting te laten profiteren en tevens allerlei voordelen toe te kennen aan buitenlandse bedrijven, waaronder de United Fruit Company. Hij wilde enerzijds de steun van deze sectoren behouden en vreesde anderzijds de tendens van industrialisering, waarbij een werkende klasse zou ontstaan die de vraag naar sociale verandering zou kunnen aanwakkeren (Hey, 1995, p. 29). Zijn strategie kende naast getrouwen ook tegenstanders, wat aanleiding gaf tot de staatsgreep van 20 oktober 1944. De rebelerende legerofficiers werden gesteund door een sterk blok, komende uit verschillende sectoren van de samenleving, waaronder personen uit de media, studenten, professoren, handelaars en militairen (Giraldo, 2004, p. 137). Hierna volgde op 15 mei 1945 presidentiële en parlementaire verkiezingen, waarbij Juan José Arévalo tot president werd verkozen. Hij implementeerde een bewind op basis van het liberaal model. Er brak een periode van hervorming aan die plaatsvond tussen 1944 en 1954, ook wel de “Primavera Guatemalteca”1 (Sieder, 2003, p. 65) genoemd. Naast het opnemen van belangrijke grondwettelijke vrijheden, werd er een opmars van sociale bewegingen waargenomen, waaronder de beweging van werknemers en boeren die begonnen te ijveren voor landhervormingen (Sieder, 2003, p. 65). Hieraan werd gehoor gegeven door de Ley de Reforma Agraria van 1952, doorgevoerd onder president Jacobo Arbenz (19501954). Deze wet beval de onteigening en herverdeling van niet-gecultiveerde fincas ten voordele van landloze boeren. De nieuwe sociaal-democratische wending stuitte zowel in binnen- als buitenland op enorm veel verzet. Enerzijds was er de lokale elite die de hervormingen als rechtstreekse bedreiging voor hun sociale, economische en politieke positie zagen. Anderzijds namen ook de Verenigde Staten aanstoot aan de revolutionaire beweging in Guatemala en vormde Arbenz een directe hinderpaal voor hun economische en politieke belangen in het land en de regio. In deze context dient ook de angst voor de opkomst van het Communisme te worden vernoemd, dat door het begin van de Koude Oorlog als een bedreiging voor het Westers kapitalisme werd beschouwd. De onvrede van de lokale elite leidde bijgevolg tot een intensieve samenwerking met de VS met als doel Arbenz omver te werpen. Uiteindelijk, op 17 juni 1954, vielen de samenzweerders vanuit Nicaragua Guatemala binnen en installeerden een voorlopige regering in Chiquimula die Arbenz verplichtte 1
Guatemalteekse Lente
13
om af te treden. Twee weken nadien werd een Junta de Gobierno ingesteld door vijf militairen met aan het hoofd Carlos Castillo Armas. Deze laatste zette de anti-communistische koers verder en richtte het Comité Nacional de Defensa contra el Comunismo op waardoor de mogelijkheid ontstond om gearresteerd te worden zonder het recht op habeus corpus2. Zo’n 70 000 burgers belanden op de zwarte lijst en vele andere duizenden vertrokken uit Guatemala (Giraldo, 2004, p. 138). Ook werden alle politieke partijen en arbeidsorganisaties ontbonden en werden de onteigende gronden teruggegeven aan hun voormalige eigenaars (Hey, 1995, p. 34). In 1957 werd Castillo vermoord door een van zijn eigen bodyguards en na ongeldig verklaarde verkiezingen kwam Generaal Miguel Ydígoras Fuentes aan de macht, met steun van de VS. Gedurende zijn presidentschap werd het officiële begin van het intern gewapend conflict ingeluid, m.n. in 1960.
1.2. De praktijk van gedwongen verdwijningen 1.2.1. De antecedenten van gedwongen verdwijningen op mondiaal vlak Het is moeilijk om op absolute wijze het moment van het ontstaan van gedwongen verdwijningen als repressiemechanisme van staatswege vast te stellen. Toch wordt algemeen aangenomen dat de Tweede Wereldoorlog als beginpunt kan worden beschouwd voor de systematische praktijk van gedwongen verdwijningen uitgaande van het Duitse Rijk. Meer bepaald werden door het Decreet ‘Nacht und Nebel’ van 12 december 1941, duizenden Joden uit de bezette gebieden in het geheim getransporteerd naar Duitsland of naar de concentratiekampen (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 5). Deze praktijk geraakte gedurende de Tweede Wereldoorlog dan ook geïnstitutionaliseerd. Hitler was zich zeer bewust van het nut van dit afschrikkingwekkend middel als repressiemechanisme. De onzekerheid van het lot van de verdwenen personen vormde immers een zware psychologische intimidatie tegen de verwanten en de maatschappij in zijn geheel. Niet veel later, in de jaren ’50, werden deze methodes overgenomen door de Fransen in Maleisië, de Amerikanen in de Filippijnen en de Nederlanders in Indonesië (Polanco, 2007a, p. 25). Ten gevolge van de strijd tegen het Communisme werd de national security doctrine geschapen. Volgens deze doctrine werden personen, die het label van “interne vijanden, opponenten, terroristen en subversieve personen” kregen opgeplakt, als te elemineren doelwitten beschouwd.
2
Een bepaling ontstaan in Engeland al vóór de Magna Charta (1215), die in 1679 werd vastgelegd als een procedure voor controle op onwettige gevangenhouding. Zij houdt in dat gevangenschap moet worden erkend en een gevangene moet worden voorgeleid bij een rechter. Internationaal is het recht vastgelegd in o.m. het VN-verdrag (BuPo). Habeas corpus is een niet-opschortbaar recht en kan dus ook in een noodtoestand niet worden opgeheven. Zo kunnen praktijken van incommunicado-detentie, verdwijningen enz. beter worden bestreden. In Spaanstalige landen wordt de bescherming aangeduid als amparo. (Amnesty International, 2009, geraadpleegd op 9 december)
14
De strijd werd vanwege de VS niet enkel over de grenzen heen uitgevochten, zoals het militair experiment in Vietnam, maar tevens op eigen grondgebied. Het zuidelijk deel van het Amerikaanse continent kwam echter ook in het vizier, daar de revoluties als communistische dreigingen werden aanschouwd. Zoals hierboven werd aangetoond, werden staatsgrepen door rechtse militairen financieel en militair gesteund door de VS, maar het ging ook verder dan dat: de VS gebruikte Guatemala als een laboratorium voor terreurexperimenten. Daarna werden deze technieken overgenomen door andere landen en verspreid over de rest van Latijns-Amerika. 1.2.2. Gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict Vanaf 1954 kende Guatemala een breuk in de rechtsstaat en startte een lange periode van terreur en mensenrechtenschendingen. Hoewel er duizenden Guatemalteken willekeurig werden gearresteerd en er talloze buitengerechtelijke executies plaatsvonden, bestond er nog geen systematische praktijk van gedwongen verdwijningen. Twaalf jaar later, in maart 1966, werden, gespreid over enkele dagen, leden van het Comité Central del Partido Guatemalteco del Trabajo (PGT) en van de guerillabeweging Fuerzas Armadas Rebeldes (FAR) ontvoerd op verschillende plaatsen in Guatemala Stad. Ze werden vervolgens samengebracht in een casa de seguridad 3, waar ze werden ondervraagd door verschillende veiligheidsdiensten. De ondervragingen, waarbij martelpraktijken gehanteerd werden, hadden als doel informatie te ontfutselen over andere leden en leiders van de organisaties. Hoewel enkelen konden ontsnappen, bleef het lot van de meesten onbekend. Deze zaak, bekend onder de naam ‘El caso de los 28’, wordt als beginpunt beschouwd van de systematische praktijk van gedwongen verdwijningen in Guatemala met karakteristieken van terrorisme van staatswege (Polanco, 2007a, p. 28). Gedurende de volledige duur van het conflict werd de strategie van gedwongen verdwijningen toegepast, maar dit fenomeen kende enkele pieken tijdens de regeringen van Fernando Romeo Lucas García (1978-1982), Efraín Ríos Montt (1982-1983) en Oscar Humberto Mejía Víctores (1983-1986). Onder de national security doctrine werd in het eerste decennium van het conflict een anti-communistische koers gevaren die zich richtte op een bepaald soort ‘interne vijand’. Onder deze noemer vielen in de eerste plaats studenten, professoren, vakbondsleden, leden van de advocatuur, magistratuur en politiekers, die beticht werden van communistisch gedachtengoed of activiteiten of vermeende banden hadden met guerillabewegingen. Gedwongen verdwijningen werden in eerste instantie uitgevoerd tegen deze doelgroep. Pas later, wanneer de guerilla een meer sociale weg insloeg en zijn aandacht begon te richten op de Maya bevolking als nieuwe sociale actor, werden ook de 3
Veiligheidshuis
15
inheemse gemeenschappen op massale wijze slachtoffers van verdwijningen (Giraldo, 2004, p. 150). De strategie van het leger en de veiligheidsdiensten veranderde in de tweede fase van het conflict van anti-communisme naar contra-insurgentie, waardoor er geen plaats meer was voor neutraliteit en de bevolking werd gedwongen een positie in te nemen. Het is bijgevolg dan ook bezwaarlijk om te spreken van een burgeroorlog in Guatemala, daar het conflict zich in werkelijkheid initieel afspeelde tussen twee gewapende instanties: het leger en de veiligheidsdiensten enerzijds en de guerilleros anderzijds. Toch kan worden vastgesteld dat de bevolking nauw betrokken is geraakt. Het inzetten van burgers bij de uitvoering van contra-insurgentieplannen werd een constante gedurende het conflict, daar deze als een onmisbare bron van informatie werden beschouwd en eveneens extensieve controle te bekomen over de bevolking. De meest bekende organisatie werd gevormd door de Patrullas de Autodefensa Civil (PAC)4 die zich begin van de jaren ’80 manifesteerden in Guatemala, maar reeds werden voorgegaan door andere gelijkaardige bewegingen. Lang niet alle leden traden vrijwillig toe tot de PAC en velen werden gedwongen onder de leuze ‘wie niet voor de staat is, is tegen’ om deel te nemen aan de burgerwachten. Enige weerstand werd dan ook beschouwd als teken van steun aan de guerilla en weigering stond vaak gelijk aan de dood. Vanaf de jaren ’70 verschoof, zoals hierboven al werd aangegeven, de focus van de guerillabewegingen naar een meer sociale ideologie, waarbij men zijn pijlen ging richten op de inheemse gemeenschappen, waardoor er een nieuwe generatie van insurgentie aanbrak (Giraldo, 2004, p. 149) met nieuwe guerillagroeperingen zoals het Ejército Guerillo de los Pobres (EGP) en de Organización Revolucionaria del Pueblo en Armas (ORPA). Deze gemeenschappen leverden niet alleen extra manschappen voor de sterk verzwakte guerillatroepen, maar bovendien een sterk logistiek netwerk van hulppersonen en informanten. De diepe tweedeling die zich in heel stedelijk en ruraal Guatemala begon af te tekenen had zware gevolgen voor de sociale structuren, die langzaam afbrokkelden door het wantrouwen dat in families, gemeenschappen en sociale kringen binnendrong. Een van de middelen om de guerilla te breken en terreur onder te bevolking te verspreiden vormde het gebruik van gedwongen verdwijningen. Rond dezelfde tijd dat el Caso de los 28 plaatsvond, werden de eerste doodseskaders opgericht en deze werden later verantwoordelijk geacht voor tal van ontvoeringen, verdwijningen en buitengerechtelijke executies. Onder het presidentschap van Lucas García (1978-1982) verschoof het actieterrein deels van de steden naar het platteland en werden de Indiaanse gemeenschappen als een directe 4
Het aantal leden groeide op één jaar tijd van 25 000 naar meer dan een miljoen om pas vanaf 1986 langzaam af te nemen. De zware tol die het conflict al had geëist maakte dat in 1982 de helft van de mannelijke bevolking deel uitmaakten van deze patrouilles, die verantwoordelijk worden geacht voor duizenden zware mensenrechtenschendingen (CEH, 1999, tomo II, par. 226).
16
bedreiging gezien. Zo intensifieerde het conflict en nam het aantal verdwijningen enorme proporties aan. Het intern gewapend conflict, dat maar liefst dertig jaar duurde, eiste een zware dodentol van ongeveer 200.000 mensen en het aantal verdwenenen wordt geschat op 45.000. Er bestaan twee uitgebreide en betrouwbare onderzoeken die een belangrijke bijdrage leveren tot het in kaart brengen van de massale mensenrechtenschendingen die hebben plaatsgevonden. Het initiatief dat voortsproot uit de Vredesonderhandelingen, la Comisión para el Eclarecimiento Histórico (CEH) of
ook
de
Waarheidscommissie
mensenrechtenschendingen
waarvan
genoemd, 6.159
registreerde
vielen
onder
de
een
totaal
noemer
van
van
61.648
gedwongen
verdwijningen (CEH, 1999, tomo II, par. 406).Volgens een ander project, Recuperación de la Memoria Histórico (REMHI), dat uitging van de Katholieke Kerk en meer bepaald van aartsbischop Juan Gerardi Condera5, werden er, door geregistreerde verklaringen van getuigen, 52.427 slachtoffers van ernstige schendingen van de mensenrechten opgetekend, waarvan er 7,43 percent gedwongen verdwijningen uitmaakten (Giraldo, 2004, p. 142). Er wordt algemeen aangenomen dat het aantal verdwijningen tijdens het conflict een vijfde tot een vierde uitmaakten van het totaal aantal slachtoffers. In tegenstelling tot buitengerechtelijke executies, die arbitrair werden uitgevoerd, kan men in het geval van gedwongen verdwijningen vaststellen dat de grootste slachtoffergroep bestaat uit volwassen mannen die voornamelijk lid waren van sociale organisaties, vakbonden, studenten- en religieuze verenigingen en politieke partijen (CEH, 1999, tomo II, par. 451). Desalniettemin bevinden zich onder de ongeveer 45.000 verdwenenen 11 procent kinderen (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 18). De praktijk van gedwongen verdwijningen van minderjarigen vormt een aparte categorie binnen het thema daar de beweegredenen voor het doen verdwijnen van deze doelgroep deels verschillen van hun volwassen lotgenoten. Ten eerste vormden kinderen, samen met ouderen en vrouwen, een gemakkelijk doelwit in een conflict waarbij geen onderscheid werd gemaakt tussen de strijdende krachten en de gewone burgerbevolking. Ten tweede werd door de CEH geconcludeerd dat in Guatemala een genocide heeft plaatsgevonden op de Maya bevolking, waardoor kinderen van deze groep ook specifiek als te elimineren objecten werden beschouwd om zo een totale uitroeiing te bekomen. In de eerste fase van het conflict werden de verdwenen kinderen meestal vermoord en in massagraven gedumpt (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 19). Later werden de kinderen vaak opgegeven voor illegale adoptie zowel in binnen- als buitenland of geïntegreerd in de strijdkrachten of paramilitaire groeperingen (Anleu Hernandez, 2005, p. 8). Hoewel het overgrote deel van de verdwijningen werd uitgevoerd door het leger en de verbonden instanties en 5
De aartsbisschop werd op 26 april 1998, twee dagen na de publicatie van het eindrapport, vermoord in Guatemala Stad.
17
groeperingen, werden er ook getuigenissen geregisteerd waarbij de guerillabewegingen jonge adolescenten ontvoerden om te rekruteren in hun troepen. Daar dit om uitzonderlijke gevallen gaat, kan men in dat geval ook niet spreken van een systematische praktijk van gedwongen verdwijningen. Niet alleen hadden deze verdwijningen een zware impact op het overleven van de Maya cultuur, maar werd ook de trend gezet in Guatemala voor illegale adopties. Velen van de verdwenen kinderen leven vandaag in eigen land of in het buitenland onder een andere identiteit en met een andere cultuur. Er bestaan dan ook verschillende nationale6 en internationale7 programmas om deze kinderen, die nu volwassenen zijn, met hun oorspronkelijke verwanten te herenigen.
Hoofdstuk 2. De aftakeling van het gerechtelijk systeem tijdens het intern gewapend conflict In het onderstaande wordt slechts ingegaan op de belangrijkste elementen die de aftakeling van het juridisch apparaat hebben veroorzaakt. Om een volledig en gedetailleerd beeld te krijgen wordt verwezen naar een zeer recent boek dat in 2009 werd uitgegeven door de Comisión para el Eclarmiento Histórico (CEH, 2009, 164 p.).
2.1. Het falen van de rechterlijke macht om mensenrechten te beschermen en de daders te bestraffen Van vitaal belang bij het ontwerp van de politieke strategie van contra-insurgentie was het controleren en neutraliseren van het juridisch apparaat (Ramírez, 1999, p. 146). Al voor het begin van het conflict, meer bepaald na de val van Arbenz in 1954, werd de invloed op de rechterlijke macht en de afhankelijkheid van uitvoerende macht duidelijk. De staatsinstellingen dienden te worden gezuiverd van communisten en ook later, tijdens de contra-insurgentie periode, werden niet enkel de benoemingen van magistraten bepaald door de uitvoerende macht, maar waren de rechterlijke functionarissen ondergeschikt aan acties van de overheid met het doel om een snelle en doeltreffende repressie tegen politieke tegenstanders mogelijk te maken (CEH, 2009, p. 55). 6
Een belangrijke organisatie voor binnenlandse herenigingen is de Liga Guatemalteca de Higiene Mental die een programma ‘Todos por el Reencuentro’ leiden. De organisatie publiceert maandelijks een lijst met familieleden die via het programma elkaar na jaren terugzien. Voor meer informatie zie: http://www.ligatpr.org/ 7 El Programma de Niñez Desaparecida durante el Conflicto Armado is een initiatief van het Internationaal Centrum voor Onderzoek van Mensenrechten, dat zich concenteert op het zoeken van verdwenen kinderen tijdens het gewapend conflict in het buitenland, waaronder Mexico, Zweden, Noorwegen en Italië (Valdéz, 2009, p.12).
18
In 1961 werd een nieuwe wet8 ingevoerd die de bevoegdheid verleende aan militaire rechtbanken, waaraan volgens Faúndez Ledesma het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid inherent is (Faúndez Ledesma, 1999, p. 110), om burgers te berechten. Deze wet behoorde tot een pakket van nieuwe wetsvoorstellen die tot doel hadden om het Communisme de kop in te drukken, maar door de vage omschrijvingen van wat strafbaar was of niet, werd het al snel een middel dat de weg opende voor willekeurige detenties en processen. Het werd mogelijk om zonder arrestatiebevel van de bevoegde macht personen op te pakken en voor onbepaalde tijd vast te houden. In de beginjaren van het conflict bood het rechtsmiddel van de habeus corpus nog een effectief middel om de persoonlijke vrijheid terug te winnen of het opstarten van een proces mogelijk te maken. Vanaf 1966 kwam ook hierin verandering daar de autoriteiten weigerden het recht van de habeus corpus toe te kennen aan gevangen en daarmee elk recht op een eerlijk proces, voor een rechtbank met bevoegde rechters, werd ontnomen. Van cruciaal belang is tevens dat in dat jaar de praktijk van gedwongen verdwijningen werd geïntroduceerd, wat inhield dat er van overheidswege systematisch werd ontkend dat bepaalde personen (onwettig) werden vastgehouden. Een negatie van gevangenschap impliceert indirect het niet van toepassing zijn van de rechtsmiddelen om hieraan een einde te maken. Het overgrote deel van de rechterlijke macht negeerde met andere woorden simpelweg het lot van deze mensen. Vanaf dit moment tot aan het einde van het conflict werd geen enkele een politieke gevangene of strijder nog voor een civiele rechtbank gebracht. Een ander obstakel werd gevormd door de benoeming van ‘overheidsgezinde’ magistraten. In 1965, wanneer de regering werd gevormd door een Militaire Junta, werd door het Decreet 24-82, de wetgevende en uitvoerende macht geconcentreerd in één instantie. Tevens was de President van de Junta bevoegd tot het benoemen van de voorzitter en de andere rechters van het Hoogste Gerechtshof, de Corta Suprema de la Justicia, en de Hoven van Beroep. De benoeming van de lagere rechters gebeurde door de burgemeesters, die op hun beurt weer werden benoemd door el Jefe del Estado, wat een totale ondergeschiktheid van de rechterlijke macht aan de regering teweeg bracht. ‘Andersgezinde’ rechters die toch besloten hun functie naar behoren uit te oefenen en vervolgens onderzoeken opstarten naar mensenrechtenschendingen, werden zelf het slachtoffer van intimidaties en represailles, onthoven uit hun functie of geëlimineerd. Dit had een totale verlamming van het gerechtelijk systeem tot gevolg wanneer er betrokkenheid was van staatsdienaars bij misdaden. Tijdens de regering van Ríos Montt (1982-1983) werd de situatie nog ernstiger. Tot dan toe was de greep van de uitvoerende op de rechterlijke macht zeer ingrijpend, maar vanaf 1982 vond er 8
Decreto 14-24 del Congreso de la República 1961, Ley de Defensa de las Instituciones Democráticas.
19
een ware opheffing plaats van de elementen eigen aan de rechtsstaat, daar de leden van de uitvoerende macht de functie van het juridisch apparaat direct in handen namen door de invoering van de Tribunales de Fuero Especial. Deze rechtbanken werden initieel opgericht ter rechtvaardiging en legalisering van het vervolgen van politieke tegenstanders. Toch kwam er geen einde aan illegale detenties of willekeurige executies en folteringen. M.a.w. hadden gevangenen in die periode drie mogelijkheden: vrijgelaten worden zonder meer, slachtoffer worden van buitengerechtelijke executies of berecht worden via deze rechtbanken. De instantie genoot een geheim karakter, waardoor niemand de identiteit van de rechters kende, noch hoe ze functioneerden of waar ze samen kwamen.
Ook wie de gevangenen waren die voor deze
rechtbanken werden berecht, alsmede hun lot, bleef onbekend voor de buitenwereld. Ook al werd het recht erkend voor de beschuldigden om bijgestaan te worden door een advocaat, benoemd door de rechtbank of door hen zelf, verschenen de meesten zonder bijstand voor de rechtbank. In 1984 werden de Tribunales de Fuero Especial onmiddelijk ontbonden door de nieuwe regering en werden alle veroordeelden kwijtgescholden van hun straf. Een schadeloosstelling werd echter niet bekomen. Onder internationaal recht bestaat er niet alleen de verplichting om schendingen van mensenrechten te onderzoeken, maar eveneens de daders ervan te veroordelen en te bestraffen. In het bovenstaande werd al een beknopte samenvatting gegeven van de elementen die er hebben toe bijgedragen dat het gerechtelijk systeem faalde in zijn taak om mensenrechten te beschermen. Een gebrek aan een degelijk of in de meeste gevallen onbestaand onderzoek impliceert straffeloosheid voor de daders. Andere middelen werden echter ook ingezet om te verzekeren dat bestraffing in de toekomst uitgesloten kon worden en men de wanpraktijken kon blijven doorzetten. Eén van die instrumenten is een wet van 1966 die amnestie verleent aan de leden van het Leger en de Nationale Politie voor alle misdaden begaan tussen 3 juli 1954 en 28 april 1966. De mogelijkheid tot een onderzoek en proces voor El Caso de los 28 werd bij deze dan ook definitief begraven. Tevens werd door de militaire regimes een amnestie afkondigd voor de politieke misdrijven begaan tussen 1982 en 1986 (Carlaccini, 2003, p. 83). Dit soort zelf-amnestie van ondemocratische regeringen heeft een totaal gebrek aan wettelijke geldigheid volgens de criteria die worden vooropgesteld door de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens (Cassel, 1996, p. 222). In het geval van gedwongen verdwijningen ontstonden in die periode niet-juridische mechanismen om het lot van deze mensen uit te klaren. In maart 1984 werd de Comisión Pro Paz opgericht, bestaande uit verantwoordelijken van de pers, leden van professionele of onderhandelingsassociaties, en zelfs vertegenwoordigers van het leger en het Ministerie van
20
Binnenlandse Zaken (Polanco, 2007b, p. 10). Nog geen twee maanden later ontbond de organisatie zichzelf, daar ze slechts een decoratieve functie bekleedde die weinig praktisch bleek wanneer er nog dagelijks verdwijningen plaatsvonden. Er werd dan ook geen enkele zaak m.b.t. gedwongen verdwijningen opgehelderd, waardoor familieleden van verdwenenen zonder enige juridische hulp, genoodzaakt waren om ziekenhuizen, brandweerkazernes en detentiecentra af te schuimen om het lot van hun aanverwanten uit te pluizen.
2.2. De effecten van het aftakelen van het gerechtelijk systeem op het verdere verloop van het conflict en de samenleving Het verlies van de bevoegdheden eigen aan de rechterlijke macht zorgde voor de afbrokkeling van de rechtsstaat en bracht zowel voor de burgerbevolking als voor het verdere verloop van het conflict enorme gevolgen met zich mee. In eerste instantie zorgde deze aftakeling niet alleen voor de talloze schendingen van mensenrechten, maar tevens droeg ze rechstreeks bij aan de duur van het conflict. De tolerantie van het juridisch apparaat voor de wanpraktijken die zich vóór en in de eerste fase van het conflict voordeden, ligt mede aan de basis van de escalatie ervan en de grove en massale mensenrechtenschendingen die in de loop van de jaren ’80 werden begaan. Een hele burgerbevolking werd blootgesteld aan de totale afwezigheid van juridische bescherming tegen misdaden begaan door hun eigen overheid. Een diep wantrouwen tegenover justitie en alles wat daarmee gepaard gaat, heeft zich genesteld bij een groot deel van de bevolking. Een van de belangrijkste punten bij de onderhandelingen van de Vredesakkoorden was dan ook de grondige hervorming van het juridisch apparaat om het vertrouwen hierin te herstellen.
Hoofdstuk 3. De beëindiging van het conflict: De Vredesakkoorden en amnestie 3.1. De Vredesakkoorden De aanloop naar de Vredesonderhandelingen kwam er in 1985, met een initiatief van de Unión Revolucionaria Nacional Guatemalteca (URNG), de eengemaakte guerillabeweging sinds 1980, om via dialoog met de regering een oplossing te vinden voor het aanslepende conflict. Dit luidde de eerste fase van ontmoetingen en onderhandelingen in tussen de UNRG en vertegenwoordigers van het Leger en de overheid, gesteund door de internationale gemeenschap. De URNG bleef hameren op het feit dat vrede niet zou standhouden puur door het einde van de oorlog, maar dat tevens de oorzaken die aan de basis ervan lagen moesten worden aangepakt.
21
De tweede fase van de onderhandelingen brak aan in 1994 waarna er over een periode van bijna drie jaar verschillende akkoorden werden ondertekend. Op 29 maart 1994 werd te Mexico het Akkoord over Mensenrechten (Acuerdo sobre Derechos Humanos) getekend waarbij de overheid verschillende beloftes in de juridische sfeer maakte.9 (Giraldo, 2004, p.156). Vervolgens werd op 19 september 1996, tevens te Mexico, el Acuerdo sobre Fortalecimiento del Poder Civil y Función del Ejército en una Sociedad Democrática10 getekend.11 Er werd daarenboven een Commissie opgericht, la Comisión Nacional para el Seguimiento y Apoyo al Fortalecimiento de la Justicia12, die bevoegd was om een analyse te maken en vervolgens aanbevelingen te formuleren ter verbetering van justitie. Een volledig overzicht van de aanbevelingen en op welke wijze deze werden geïmplementeerd door de overheid kan men vinden in het verslag van 2005 ‘Una Nueva Justicia para la Paz’ dat werd uitgegeven door bovengenoemde Commissie. Uiteindelijk, op 29 december 1996, werd te Guatemala Stad het finale akkoord ondertekend, Acuerdo de Paz Firme y Duradera, dat het officiële einde van het conflict betekende.
3.2. Amnestie Tijdens de vredesonderhandelingen kon het debat rond amnestie en het pardonneren van misdaden begaan tijdens het conflict niet uit de weg worden gegaan. Door het akkoord over de mensenrechten van 1994 was er al een impliciete belofte dat amnestie voor ernstige mensenrechtenschendingen niet kon worden toegelaten. Toch leek men in het begin van 1996 af te stevenen op een volledige amnestie wat een storm van reacties uitlokte bij de internationale gemeenschap. Het probleem stelde zich echter dat op internationaal vlak geen duidelijke richtlijnen bestonden over nationale amnestiewetten en bijgevolg Guatemala niets kon worden oplegd (Cassel, 1996, p. 222). Op 23 december 1996, enkele dagen voor het ondertekenen van de finale Vredesakkoorden werd la Ley de Reconciliación Nacional13 afgekondigd. Deze wet verleende een brede vorm van amnestie zowel voor de leden van de insurgentie als voor
9
De belangrijkste punten waren het respecteren van geldende normen; de versterking en verbetering van de instituties die deze normen beschermen, zoals de juridische organismen; de oprichting van de Procuraduriá de Derechos Humanos (PDH) en het Openbaar Ministerie; het niet implementeren van instrumenten die een veroordeling of bestraffing van verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen in de weg staan; het uitdrukkelijk strafbaar stellen van bepaalde misdrijven die door de internationale gemeenschap worden beschouwd als misdaden tegen de menselijkheid; het verbieden en bestrijden van illegale veiligheidsdiensten of andere clandestiene groeperingen; om diegenen die werken rond de bescherming van mensenrechten te beschermen; de klachten van slachtoffers en aanverwanten te onderzoeken en programmas te creëren die zorgen voor schadeloostelling en herstel. 10 Vrije vertaling: Akkoord over het Versterken van de Civiele Macht en de Functie van het Leger in een Democratische Samenleving 11 Hierin werden de verschillende functies van de drie staatsmachten vastgesteld, grondwettelijke hervormingen voorgesteld m.b.t. de toegang tot het gerecht, de juridische opleiding en loopbaan, het systeem van benoemingen en het disciplinair regime. Tevens werden in de wettelijke sfeer aanpassingen geformuleerd m.b.t. het Strafwetboek en het systeem van een publieke dienst voor verdediging in strafzaken (Giraldo, 2004, p.158). 12 Vrije vertaling: Nationale Commissie voor de Opvolging en Bijstand voor het Versterken van Justitie 13 Vrije vertaling: Wet van Nationale Verzoening
22
militairen, de autoriteiten en de leden van alle staatsinstellingen. Belangrijk is hier echter dat de misdaden van genocide, foltering en gedwongen verdwijningen niet resorteren onder de amnestiewet “daar deze misdaden onverjaarbaar zijn of de verjaring van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet toelaten, in overeenstemming met het interne recht of de internationale verdragen geratificeerd door Guatemala”14 (Giraldo, 2004, p. 163). Hoewel de United Nations Verification Mission in Guatemala (MINUGUA) in zijn publieke verklaring verkondigde dat men de wet nauw zou interpreteren, voegde ze eraan toe dat de keuze voor de exacte draagwijdte van de amnestie uitsluitend toebehoorde aan het Guatemalteekse volk (Cassel, 1996, p. 223). Het Comité van Advocaten voor Mensenrechten voorspelde echter dat deze wet ervoor zou zorgen dat er zou worden afgezien van rechtsvervolging, onderzoeken naar mensenrechtenschendingen zouden worden gestaakt of geseponeerd en militairen die reeds vastzaten voor schendingen zouden worden vrijgelaten (Cassel, 1996, p. 223). Deze voorspelling is ondertussen bevestigd daar de wet heden ten dage als middel wordt gebruikt om midrijven zodanig te kwalificeren dat ze onder de uitgebreide amnestie vallen of om de rechtsgang te vertragen. Een zeer brede en gemanipuleerde interpretatie van deze wet vormt een belangrijke oorzaak voor de quasistraffeloosheid die zich vandaag in Guatemala laat optekenen voor misdaden tegen de mensheid.
Besluit In het eerste deel is getracht om een historisch overzicht te geven van de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot het conflict en het gebruik van de praktijk van gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict toe te lichten. M.b.t. het eerste is het van belang de nadruk te leggen op de invloed die de kolonisatie heeft gehad op de Guatemalteekse samenleving. De tweedeling die was ontstaan binnen de belangrijkste bevolkingsgroepen, namelijk de ladinos en de inheemsen, vormt niet alleen een van de voornaamste oorzaken van het conflict, maar heeft tevens een grote impact gehad op het verloop ervan. Ook op globaal vlak zorgde de ideologische kloof tussen het Kapitalisme en het Communisme voor een diepe verdeeldheid in de wereld, waardoor de voedingsbodem voor de contra-insurgentie werd gelegd. De praktijk van gedwongen verdwijningen, uitgevoerd door de staatsdiensten en paramilitaire groeperingen, vormde in Guatemala een van de tactieken om angst en terreur onder de bevolking te verspreiden om zo vat te krijgen op de guerilla, maar eveneens het middel om genocide te plegen op de Mayabevolking. De voornaamste slachtoffers waren volwassen mannen, maar ook vrouwen en kinderen waren soms het doelwit. Door het aftakelen van het juridisch systeem voor 14
Artikel 8 van de Wet van Nationale Verzoening
23
en tijdens het conflict verdween de bescherming tegen mensenrechtenschendingen en vond er een verlamming plaats die de bestraffing van de daders onmogelijk maakte, met een totale straffeloosheid als gevolg. Daar gedwongen verdwijningen werden uitgesloten van amnestie, blijft vervolging hieromtrent mogelijk en is het belangrijk te onderzoeken welke nationale of internationale instrumenten deze misdaad strafbaar stellen en welke instanties de zaken in handen krijgen.
24
Deel II. De juridische omkadering van gedwongen verdwijningen op internationaal en nationaal niveau Zowel op internationaal als op nationaal vlak wordt een ‘gedwongen verdwijning’ expliciet strafbaar gesteld, hetzij via een verdrag dan wel via het Strafwetboek. De praktijk van gedwongen verdwijningen raakte wereldwijd bekend door zijn toepassing als terreurmechanisme in bepaalde landen van Latijns-Amerika, maar beperkt zich geenzins tot deze regio. Ook in andere werelddelen, zoals Azië, het Midden-Oosten en Afrika wordt nog steeds gebruik gemaakt van deze strategie, waardoor het thema groeiende aandacht krijgt op internationale fora. Vooreerst zal het begrip ‘gedwongen verdwijning’ gedefiniëerd worden en vervolgens ontleed aan de hand van de internationale en nationale instrumenten. De verschillende fundamentele bestanddelen die nodig zijn om te kunnen spreken van gedwongen verdwijningen worden toegelicht. Ook de rechten van de slachtoffers en de relevante verplichtingen i.v.m. de strafrechtelijke
vervolging
worden
kort
aangehaald.
Ter
vervollediging
werden
de
karakteristieken van een gedwongen verdwijning opgenomen in Bijlage I.a. Het tweede hoofdstuk zal zeer summier de internationale juridische omkadering behandelen, waarbij slechts wordt ingegaan op de totstandkoming van het recente VN Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen van 2007 en het Inter-Amerikaans Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen. Voor een uitgebereide universele en regionale omkadering wordt verwezen naar Bijlage I.b., waar een gedetailleerd overzicht is opgenomen van internationale instrumenten die gehanteerd kunnen worden bij de jurisdisctie inzake gedwongen verdwijningen. Het laatste hoofdstuk zal de Guatemalteekse juridische instrumenten en instanties omvatten. Meer bepaald volgt een overzicht van de nationale wettelijke middelen die handelen over gedwongen verdwijningen en zullen de bevoegdheden van de verschillende politionele en juridische diensten worden aangehaald. Hier zal ter afsluiting een beknopt overzicht worden gegeven van de lokale belangenorganisaties die opgericht zijn door en ter ondersteuning van de aanverwanten. Zij strijden nog steeds tegen straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen.
25
Hoofdstuk 1. Definitie en ontleding van gedwongen verdwijningen 1.1.Definitie(s) Hoewel in het verleden door internationale instanties15 en middels internationale instrumenten 16 definities of gedetailleerde beschrijvingen van een gedwongen verdwijning naar voor hebben geschoven, duurde het tot 2007 voor men tot universeel overeengekomen en bindende definitie is gekomen. Artikel 2 van het VN Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen van 2007 stelt dat: “als een ‘gedwongen verdwijning’ wordt beschouwd de arrestatie, gevangenhouding, ontvoering of elke andere vorm van vrijheidsontneming door vertegenwoordigers van de Staat of door personen of groepen personen die optreden met de machtiging of steun van of bewilliging door de Staat, gevolgd door een weigering een dergelijke vrijheidsontneming te erkennen of door verhulling van het feit zelf of van de verblijfplaats van de verdwenen persoon, waardoor deze buiten de bescherming van de wet geplaatst wordt” In Guatemala werd het misdrijf van gedwongen verdwijningen, door het Decreet 48-95 van 14 juli 1995 ter hervorming van het Strafwetboek, expliciet opgenomen in
artikel 201ter van het
Strafwetboek. De defintie en omschrijving zijn uitgebreider in vergelijking met het verdrag maar verschillen slechts op één punt, in die zin dat ook niet-statelijke actoren hierin zijn opgenomen en aldus onderhevig zijn aan de wettelijke bepaling. Daders kunnen bestraft worden met een opsluiting van 25 tot 40 jaar. Men legt de doodstraf17 op in plaats van de maximum straf, wanneer door de directe oorzaak, het motief of de aangelegenheid van de gedwongen verdwijning, het slachtoffer ernstige of zeer ernstige letsels, een permanent psychisch of psychologische trauma oploopt of overlijdt.
15
Bvb.: Mensenrechten Comité; Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens; Inter-Amerikaans Commissie voor de Rechten van de Mens; Europees Hof voor de Rechten van de Mens; Kamer van Mensenrechten voor Bosnië en Herzegovina; VN Werkingsgroep over Gedwongen of OnvrijwilligeVerdwijningen; Voorbereidende Commissie van het Internationaal Strafhof. 16 Bvb.: Resolutie 33/173 van de Algemene Vergadering VN; Resolutie 1463 (2005) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa; Verklaring inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning; Statuut van Rome; Inter-Amerikaans Verdrag over Gedwongen Verdwijningen van Personen;. 17 Hier is een wetswijziging vereist daar Guatemala het artikel 4 punt 2 van het Inter-Amerikaans Verdrag van de Rechten van de Mens op dit punt schendt.
26
1.2. Constitutieve elementen van een gedwongen verdwijning Het eerste constitutieve element van een gedwongen verdwijning is de ontneming van de vrijheid tegen de wil van de desbetreffende persoon. M.a.w. kan het vrijwillig verdwijnen van een persoon voor private en persoonlijke doeleinden niet worden beschouwd als een gedwongen verdwijning, noch wanneer iemand de ontneming van zijn vrijheid vrijwillig aanvaardt (Scovazzi&Citroni, 2007, pp. 271-272). Het tweede element wordt gevormd door de weigering van de autoriteiten tot het erkennen van de vasthouding of onthulling van het lot van de verdwenen persoon. Cruciaal is bijgevolg de voortdurende onzekerheid bij de aanverwanten van het slachtoffer. Vanaf het moment dat het lot of de vasthouding officieel erkend wordt door de autoriteiten is er dus geen sprake meer van een gedwongen verdwijning. Bovengenoemde elementen worden zowel in de definitie van het verdrag als in het Guatemalteeks Strafwetboek eensgezind erkend en opgenomen. Discussie doet zich echter voor bij het derde en laatste constitutief bestanddeel, namelijk door wie een gedwongen verdwijning kan worden gepleegd. Artikel 201ter van het Guatemalteeks Strafwetboek neemt zoals hierboven werd vermeld ook niet-statelijke actoren op met als doel deze onderhevig te maken aan bovengenoemde bepaling. Een van de redenen waarom het Verdrag zo lang op zich liet wachten, werd gevormd door dit struikelblok, daar enkele landen zoals Sri Lanka, de Filippijnen en Colombia kampen met een enorme hoeveelheid van gedwongen verdwijningen gepleegd door niet-statelijke actoren (Vranckx, 2008, pp. 12-15) en ook dit graag hadden erkend gezien in het Verdrag. Het Verdrag stelt dus dat er sprake moet zijn van een directe dan wel indirecte betrokkenheid van vertegenwoordigers van de Staat.
1.3. De rechten van de slachtoffers en de verplichtingen die betrekking hebben op strafrechtelijke vervolging 1.3.1. De rechten van de slachtoffers Aan de getroffenen van gedwongen verdwijningen worden drie ‘overkoepelende’ rechten toegekend, die elks verder onderverdeeld worden in meer specifieke aanspraken. Het zal blijken dat deze rechten voor de slachtoffers tegelijkertijd verplichtingen teweegbrengen voor de staat.
27
a) Het recht op gerechtigheid Dit recht kan worden opgedeeld in drie subcategorieën (La Comisión Internacional de Juristas, 2008). Ten eerste moet de staat rechtsmiddelen ter beschikking stellen die snel en efficiënt werken om het lot van de verdwenenen te kunnen achterhalen. Ten tweede moet worden verzekerd dat men de mogelijkheid heeft tot het aanklagen van het misdrijf en dit voor een bevoegde en onafhankelijk autoriteit. Ten slotte dient, na aangifte, een uitvoerig en onpartijdig onderzoek te worden opgestart door de daartoe bevoegde instelling. b) Het recht op de waarheid Nabestaanden worstelen enorm met de onzekerheid over het lot van hun geliefde en er kan bijgevolg geen rouwproces worden ingezet zolang men niet zeker weet dat de verdwenene is overleden. Het recht op de waarheid houdt in dat niet alleen de omstandigheden van de gedwongen verdwijning dienen te worden opgehelderd maar ook het lot van de betrokken persoon. Met dit recht hangt nauw samen de plicht van de staat om de verdwenen persoon te zoeken, te lokaliseren en indien mogelijk te bevrijden. Wanneer het slachtoffer overleden is, dienen de autoriteiten te zoeken naar de menselijke overschotten, deze op respectvolle wijze te behandelen en terug te geven aan de nabestaanden. Tevens dienen de autoriteiten de toegang tot publieke informatie, zoals registers en archieven, te verlenen of te vergemakkelijken (Impunity Watch, 2009, p. 16). In deze context dient gewezen te worden op het wetsvoorstel 3590 ter oprichting van de Comisión Nacional de Búsqueda de Desaparecidos18 waarover later meer. c) Het recht op herstel Het concept van de verschillende vormen van herstel voor ernstige schendingen van mensenrechten, zoals gedwongen verdwijningen, hebben de laatste jaren een significante evolutie doorgemaakt. Vandaag dekt ‘herstel’ niet enkel de fysieke en economische schade, maar tevens het morele aspect en, op een of andere manier, ook de sociale gevolgen van het delict (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 369). M.b.t. gedwongen verdwijningen geldt zowel voor de eigenlijke slachtoffers als andere benadeelden, dat men naast het recht op een financiële schadeloosstelling, ook aanspraak kan maken op eerherstel, (openbare) verontschuldigingen en de garantie op non-repetitie. In concreto kan niet alleen de veroordeelde verplicht worden tot 18
Nationale Commissie voor het Zoeken naar Verdwenen Personen
28
verontschuldigingen, maar tevens de regering, ook al zijn het de autoriteiten uit het verleden die hiervoor verantwoordelijk zijn. Daarenboven bestaat de mogelijkheid dat aan de staat, d.m.v. een rechterlijke uitspraak, wordt opgelegd om een publieke herdenking te houden en tevens een monument voor de slachtoffers op te richten. 1.3.2. De verplichtingen die betrekking hebben op de strafrechtelijke vervolging In het Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen van 2007 en in andere internationale instrumenten wordt in dit verband gewezen op enkele verplichtingen inzake strafrechtelijke vervolging. Tevens bestaan er ook op nationaal vlak juridische bepalingen die de overheid en meer bepaald de daarvoor bevoegde instanties wijzen op deze plichten. Ten eerste verplicht het Verdrag de verdragspartijen om alle nodige stappen te ondernemen ten einde te verzekeren dat een gedwongen verdwijning strafbaar wordt gemaakt in het strafrecht (art.4), wat door Guatemala reeds werd gedaan door het Decreet 48-1995 waarbij artikel 201ter werd ingevoerd in het Strafwetboek. Hiermee gepaard gaat de plicht om gepaste straffen voor het delict op te leggen die de extreme ernst ervan in acht nemen (art. 7.1). Ook de verplichting tot het ter beschikking stellen van alle nodige middelen om onderzoeken op te starten met als doel de verantwoordelijken voor te rechter te brengen werd opgenomen in artikel 3 van het Verdrag. Ten tweede geldt volgens artikels 4 en 5 van het Strafwetboek de verplichting om een jurisdictie in te stellen om recht te spreken wanneer het slachtoffer, dan wel de verdachte, de Guatemalteekse nationaliteit hebben of de verdachte zich op het grondgebied bevindt. In dit verband wordt in verschillende artikels van het Verdrag van 2007 ingegaan op de jurisdictie die staten kunnen uitoefenen over de beschuldigde (art. 9.1), de mogelijkheid tot een “quasiuniversele jurisdictie”19 (art. 9.2) en uitlevering (art. 16). Ten derde wordt zowel in het Verdrag als in de nationale wetgeving gewezen op het voortdurend karakter van het delict, m.a.w. het onwettig gedrag houdt niet op enkel door de uitvoering van het misdrijf dat aan de basis ligt van een gedwongen verdwijning (i.e. de beroving van de vrijheid) maar blijft voortduren tot het lot van de betrokkene gekend is. Het opnemen van het voortdurend karakter in de wetgeving dient als een plicht te worden beschouwd, daar dit eigen is aan het misdrijf zelf en invloed heeft op de niet-retroactiviteit, het legaliteitsbeginsel en de verjaarbaarheid. Ten vierde geniet de beschuldigde het recht op een eerlijk proces voor een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige rechtbank of tribunaal (art. 11.3 VN Verdrag van 2007). Hoewel 19
Dit houdt in dat er een of andere band moet bestaan tussen de staat en de beschuldigde.
29
blijkt dat het hier om een recht van de beschuldigde gaat, ligt de basis voor deze bepaling elders. Meer bepaald werd bij het opstellen van het ontwerp van de verdragstekst zwaar gedebateerd over de invoering van een artikel dat zou handelen over militaire rechtbanken en bijzondere hoven (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 320). Mits hierover geen consensus werd bereikt werd uiteindelijk artikel 11.3 opgenomen, wat impliciet de mogelijkheid tot gebruik van alle militaire rechtbanken, die aan deze criteria niet voldoen, uitsluit. Ten vijfde wordt gewezen op het feit dat noch uitzonderlijke omstandigheden, zoals oorlog, politieke instabiliteit of een andere noodsituatie, noch gehoorzaamheid aan bevelen of orders van superieuren (art. 6.2 VN Verdrag 2007) kunnen ingeroepen worden als rechtsvaardigingsgrond voor gedwongen verdwijningen (art. 2 VN Verdrag 2007). M.b.t. dit laatste punt moet er geduid worden op een mogelijkheid van pluraliteit van daders. Bij het misdrijf van gedwongen verdwijningen kunnen zowel materiële daders, de eigenlijke pleger van het misdrijf, als intellectuele daders, diegene die het misdrijf heeft gepland of bevolen, verantwoordelijk worden gesteld. Tenslotte werd in de Vredesakkoorden opgenomen dat gedwongen verdwijningen expliciet worden uitgesloten van amnestie en bijgevolg kunnen de beschuldigden zich hier niet op beroepen als schulduitsluitingsgrond.
Hoofdstuk 2. De internationale omkadering Guatemala erkend in artikel 46 van zijn Grondwet “[…] het algemene principe dat wat betreft mensenrechten, de verdragen en conventies aangenomen en geratificeerd door Guatemala, voorrang hebben op het intern recht.” Daar een volledig overzicht van de universele en regionale instrumenten die Guatemala heeft ondertekend te extensief is, maar wel van belang zijn m.b.t. gedwongen verdwijningen, werd dit opgenomen in Bijlage I.b.
2.1. De lange weg naar een internationaal bindend instrument Zoals hierboven al werd vermeld, wordt WOII als beginpunt aanschouwd voor de praktijk van gedwongen verdwijningen op globaal vlak. De afloop van deze oorlog ging gepaard met de oprichting van internationale instellingen die een mondiale samenwerking dienden te bewerkstelligen en waarbij de strijd tegen ernstige mensenrechtenschendingen werd aangegaan. Reeds sinds de jaren ’50 begon het Internationale Comité van het Rode Kruis, binnen zijn bevoegdheden op het terrein van humanitair recht, acties te ontwikkelen rond zaken van vermiste
30
personen bij situaties van internationale gewapende conflicten (ICRC, 2010, 23 februari). In 1974 maakte de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten melding van het fenomeen van gedwongen verdwijningen in zijn rapport over Chili aan de Algemene Vergadering van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS). Iets later begon ook bij de Algemene vergadering van de VN de aandacht voor het thema te groeien, door het behandelen van specifieke zaken over Cyprus en Chili, waarna Resolutie 33/17320 over “Verdwenen Personen” werd aangenomen op 18 december 1978. In 1979 nam ook de Algemene Vergadering van de OAS een Resolutie21 aan die verwees naar de praktijk van gedwongen verdwijningen en duidde op de extreme ernst en verspreidheid van de situatie. In de Amerikaanse context vormde dit een belangrijk keerpunt, daar de kwestie lang werd doodgezwegen en dreigde in de vergetelheid te raken, ondanks het feit dat in de jaren ’70 deze praktijken op het Latijns-Amerikaanse continent op zijn hoogtepunt kwamen (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 95). Op internationaal vlak werd een belangrijke stap genomen door het oprichten van de United Nations Working Group on Enforced and Involuntary Disappearances 22 (UNWGEID) in 1980. Dit ad hoc mechanisme kreeg de bevoegdheid om de verwanten van verdwenenen bij te staan en het lot en whereabouts van de personen vast te stellen. Maar zij kan noch de verantwoordelijkheid noch de eventuele strafbaarheid van de staat bepalen. Daar er in de jaren ’80 nog geen sprake was van een internationaal bindend instrument dat specifiek handelde over gedwongen verdwijningen, dienden zaken hieromtrent d.m.v. alternatieve instrumenten zich een weg te banen naar geschikte instanties23. Het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten (IAHRM), een juridische instantie ingesteld door de Amerikaanse Conventie over Mensenrechten van 1969, leverde als eerste regionaal Hof uitspraken over zaken van gedwongen verdwijningen. In 1989 behandelde dit Hof drie zaken 24 inzake dit thema, allen m.b.t. Honduras. Het Inter-Amerikaans Hof heeft zich intensief toegelegd op zaken rond gedwongen verdwijningen en een zeer complete en uitgebreide jurisprudentie hieromtrent ontwikkeld op internationaal niveau. Ook op het Europese continent begon er in de jaren ’80 meer aandacht uit te gaan naar deze materie.25
20
In dit document werden verschillende mensenrechten opgesomd die worden geschonden m.b.t. dit delict en bevestigd door vergelijkbare resoluties die bijna alle opvolgende jaren werden aangenomen. 21 Resolutie 443 (IX-0/79) 22 Resolutie No. 20 (XXXVI) 23 Zo nam bijvoorbeeld het Mensenrechtencomité, bevoegd voor het toezicht op de implementering van het Internationaal Verdrag over Burgelijke en Politieke Rechten (BUPO verdrag), in 1982 een eerste kijk op dit onderwerp n.a.v. de zaak Bleier v. Uruguay. Ook vandaag nog is dit Comité het enige quasi-juridische internationale lichaam dat specifieke zaken over gedwongen verdwijningen onder de loep neemt die zich voordoen in niet Latijns-Amerikaanse of Europese landen zoals Algerije, Libië en Sri Lanka (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 96). 24 Velásquez Rodríguez v. Honduras; Godínez Cruz v. Honduras; Fairén Garbi en Solís Corrales v. Honduras. 25 In 1984 keurde de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa een ad hoc instrument goed, Resolutie 828/1984, m.b.t. gedwongen verdwijningen. Toch duurde het tot 1998 vooraleer er een uitspraak kwam van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over een zaak25 van gedwongen verdwijningen tegen Turkije. Hiernaast bestaat er nog de Mensenrechten Kamer voor Bosnië en Herzegovina dat werd opgericht door het Dayton Vredesakkoord van 1995. Deze instantie kreeg het mandaat om
31
Ten slotte moeten er nog enkele instrumenten worden aangehaald die expliciet melding maken van gedwongen verdwijningen als delict onder het strafrecht. In 1981 werd te Parijs een nietgouvermentaal colloquium georganiseerd dat zich toespitste op dit thema en waar voor de eerste maal op internationaal vlak het idee onstond tot het ontwerpen van een internationale conventie m.b.t. gedwongen verdwijningen. Hoewel, zoals uit het bovenstaande blijkt, er wereldwijde aandacht begon te groeien voor deze problematiek, werd pas in 1992 de Verklaring inzake de Bescherming van alle Personen tegen Gedwongen Verdwijningen aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN. Dit gebeurde zonder dat hierover gestemd werd. Het instrument heeft een morele en symbolische waarde, maar is niet bindend, wat geen afbreuk doet aan het feit dat er voor het eerst een internationaal overeengekomen definitie werd opgenomen, wat een grote stap vooruit betekende. De controle op de implementering van de Verklaring werd toegewezen aan de UNWGEID,
dat
jaarlijks
hierover
rapporteert
en
obstakels
hieromtrent
blootlegt
(Scovazzi&Citroni, 2007, p. 251). In 1994 ging de OAS een stap verder door een bindend instrument aan te nemen: de Inter-Amerikaanse Conventie inzake Gedwongen Verdwijningen van Personen. Het Verdrag trad in werking op 28 maart 1996 en werd sterk gepromoot door de Latijns-Amerikaanse landen, wat een sterke symbolische waarde met zich meebrengt (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 253). Op 17 juli 1998 werd het Statuut van Rome ter Oprichting van het Internationaal Strafhof aangenomen. Zoals hierboven al werd vermeld, wordt de systematische praktijk van gedwongen verdwijning beschouwd als misdaden tegen de menselijkheid (art. 7.2.1.). Guatemala heeft dit document niet ondertekend, maar er wordt aanhoudende druk uitgeoefend zowel op internationaal als lokaal vlak om over te gaan tot ratificatie. Tenslotte werd in 1998 op internationaal niveau werk gemaakt van het ontwerp voor een internationaal verdrag inzake gedwongen verdwijningen. Negen jaar later begon, op 6 februari 2007 te Parijs, de openstelling voor het ondertekenen van dit Verdrag.
schendingen van mensenrechten van na 1995 te onderzoeken en daders te berechten. Ook hier kan men interessante jurisprudentie inzake gedwongen verdwijningen vinden.
32
2.2. Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van alle Personen tegen Gedwongen Verdwijningen (2007) Zoals in het bovenstaande al werd vermeld, betekende de creatie van een internationaal bindend instrument een grote stap voorwaarts. Enkele belangrijke bepalingen en pijnpunten van het Verdrag werden in het bovenstaande reeds aangehaald dus dienen niet te worden herhaald. Het Verdrag telt op dit moment 82 ondertekeningen, waaronder Guatemala, en 18 ratificaties (ICAED, 2010, 13 maart).26 Artikel 39 van het instrument vereist 20 ratificaties, waarna het Verdrag, vanaf het moment dat dit aantal wordt gehaald, op de 30ste dag inwerking zal treden. Er werd door artikel 26 een Comité voor Gedwongen Verdwijningen ingesteld dat op de naleving van het verdrag zal toezien. Naast zijn quasi-gerechtelijke bevoegdheden, zoals het ontvangen en in overweging nemen van individuele of interstatelijke communicaties (artt. 31 en 32) en het onderzoeken van verslagen (art. 29), kan het Comité een noodprocedure opstarten om verdwenen personen te zoeken en te vinden (art. 30) en in gevallen van ernstige schending een betrokken staat bezoeken (art. 33). Tenslotte dient nog melding te worden gemaakt van artikel 25 van het Verdrag, dat betrekking heeft op gedwongen verdwijningen van kinderen in verschillende vormen, zoals afzonderlijk of samen met hun ouders of al dan niet door illegale adoptie.
2.3. Inter-Amerikaans Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen (1994) Reeds gesteld, werd de praktijk van gedwongen verdwijningen op intensieve en massale manier uitgevoerd in diverse landen van het Latijns-Amerikaanse continent in de jaren ’60 tot ’80, waarbij Guatemala de kroon spant met zo’n 45.000 gevallen tijdens het intern gewapend conflict. Een reactie hierop in de vorm van een bindend document kon bijgevolg niet uitblijven, wat werd gerealiseerd op 9 juni 1994 te Brazilië. Guatemala ondertekende het verdrag in datzelfde jaar, maar maakte een voorbehoud 27 bij artikel V m.b.t. uitlevering. Meer bepaald stelt het verdrag dat een gedwongen verdwijningen niet mag worden beschouwd als een politiek misdrijf met het oog op uitlevering en verbiedt dat in uitleveringsverdragen tussen landen een dergelijke bepaling
26
Laatste update werd gedaan op 13 mei 2010. “Pursuant to Article XIX of the Convention, the Republic of Guatemala, upon ratifying the Convention, formulates a reservation regarding the application of Article V thereof, since Article 27 of its Political Constitution establishes that "extradition proceedings, for political crimes shall not be instituted against Guatemalans, who shall in no case be handed over to a foreign government, except as provided in treaties and conventions concerning crimes against humanity o against international law," and that for the time being, there is no domestic Guatemalan legislation governing the matter of extradition. Withdrawal of the reservation regarding the aplication of article V made at the time of the reservation (September 7, 2001).” 27
33
wordt opgenomen om te vermijden dat asiel wordt verleend aan de verantwoordelijken van dit misdrijf om zo een strafrechtelijke vervolging uit de weg te gaan. Een jaar na de ratificatie in 2000 trok Guatemala dit voorbehoud in.
34
Hoofdstuk 3. De nationale omkadering van het misdrijf van gedwongen verdwijningen 3.1. De wettelijke bepalingen 3.1.1. Constitución Política de la República Hoewel de Guatemalteekse Grondwet niet specifiek refereert naar de verboden handeling van gedwongen verdwijningen, bevat het wel een volledige opsomming van mensenrechten waarbij de basisrechten worden vernoemd die geschonden worden door het plegen van dit misdrijf. Voor een volledig overzicht van deze grondwettelijke rechten worden verwezen naar Bijlage I.c. 3.1.2. Ley de Amparo, Exhibición Personal y Constitucionalidad Deze wet werd aangenomen door la Asamblea Nacional Constituyente als eerste decreet (1-86) na de invoering van de Grondwet in 1985 door datzelfde orgaan. Het is opmerkelijk dat deze wet werd ingesteld juist in de periode van grove mensenrechtschendingen, in het bijzonder gedwongen verdwijningen. Artikelen 82 t.e.m. 113 handelen over de figuur van la Exhibición Personal of ook wel habeus corpus genoemd, die bescherming moet bieden tegen o.a. illegale vrijheidsberoving.28 Dit rechtsmiddel is anti-formalistisch, wat inhoudt dat men het zowel schriftelijk, mondeling of telefonisch kan eisen (art. 85) en het kan instellen voor eender welke rechtbank die bijgevolg onverwijld dient te handelen (art. 84). Tevens wordt vermeld dat elke rechtbank en zijn leden dienen op te treden van zodra men kennis heeft van een persoon die onderworpen is aan hetgeen in artikel 82 is opgenomen (art. 86). Vervolgens vermeldt artikel 90 dat indien de leden van het gerecht niet conform deze bepalingen handelen, zij zullen gestraft worden voor het misdrijf van ontvoering. Tenslotte bestaat er nog de verplichting voor de rechter, die kennis neemt van een habeus corpus van ontvoerde of verdwenen personen, om tegelijkertijd deze personen te zoeken in de plaatsen waar zij zich zeker of waarschijnlijk bevinden (art. 95). 28
Artikel 82 luidt als volgt: “Elke persoon die illegaal wordt vastgehouden, gevangen gezet of anderszins belemmerd wordt in het genot van zijn individuele vrijheid, bedreigd wordt met het verlies ervan, of lijdt onder intimidatie, zelfs als hij gevangen wordt gehouden of in hechtenis is genomen op basis van de wet, heeft recht om zijn onmiddellijke verschijning voor de rechtbanken te eisen, teneinde te worden hersteld in zijn vrijheid of deze te waarborgen, of om intimidatie of dwang, waaraan men wordt onderworpen, te beëindigen.”
35
Hoewel deze wet reeds in 1986 van kracht werd, bleef de praktijk van gedwongen verdwijningen nog jaren duren en werd door de bevoegde instanties nooit een degelijk onderzoek ingesteld naar verdwenen personen, ondanks de overvloed aan bewijzen die werden voorgelegd. Noch werd een lid van de rechterlijke of uitvoerende macht ooit veroordeeld voor zijn nalatigheid om op te treden of voor het misdrijf van ontvoering. 3.1.3. Código Procesal Personal El procedimiento especial de averiguación 29 werd opgenomen in artikel 467 van het Wetboek van Strafvordering en blijkt uniek te zijn in de wereld (Polanco 2007a, p. 74). Deze speciale procedure vormt een aanvulling op de hierboven vermelde verplichting van de rechter, waarbij een habeus corpus werd ingediend, om een zoektocht op te starten naar de vindplaats van de verdwenen persoon die illegaal wordt vastgehouden. Meer bepaald wordt in het artikel uiteengezet dat wanneer er habeus corpus wordt neergelegd en er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de persoon, voor wie dit wordt ingediend, illegaal wordt vastgehouden door een ambtenaar, leden van de veiligheidsdiensten van de staat, of reguliere dan wel irreguliere agenten, zonder dat deze inlichtingen verstrekken over zijn lot, het Hooggerechtshof enkele acties kan ondernemen. Ten eerste kan dit Hof een beroep doen op het Openbaar Ministerie, dat maximaal vijf dagen heeft om informatie te verstrekken over de voortgang en de resultaten van het onderzoek, de praktische maatregelen en eisen, en over de reeds gepresteerde acties. Het Hooggerechtshof kan, indien nodig, deze termijn van vijf dagen nog verkorten. Vervolgens kan het Hof het speciale onderzoek opdragen aan de Procurador de los Derechos Humanos30, of aan een instantie of vereniging die wettelijk gevestigd is in het land of aan de echtgenoot of familieleden van het slachtoffer, waarbij deze volgorde moet gerespecteerd worden. Wanneer dit laatste gebeurt, wordt er een hoorzitting georganiseerd voor het Hooggerechtshof, waarbij bovengenoemde organisaties of familieleden bewijzen moeten kunnen voorleggen en pas indien deze voldoende worden geacht, wordt hen de bevoegdheid tot het opstarten van het speciale onderzoek toegewezen (art. 468). M.b.t. dit laatste moet gewezen worden op de aanhoudende plicht van het Openbaar Ministerie om het reguliere onderzoek voort te zetten, waarbij een samenwerking tussen deze laatste en diegene die bevoegd is voor het speciale onderzoek wordt beoogd.
29 30
De speciale procedure van onderzoek Ombudsman voor de Mensenrechten
36
Tenslotte dient het Hooggerechtshof beschermingsmaatregelen te voorzien voor de aanklagers, getuigen of personen die bewijslast aanvoeren wanneer er vrees bestaat dat ze aan gevaar worden blootgesteld (art. 273). Om zijn bevoegdheid hieromtrent te kunnen uitoefenen heeft de Procuraderia de los Derechos Humanos (PDH) een Unidad de Averiguaciónes Especiales31 opgericht die de opgedragen onderzoeken uitvoert (PDH, 2009a, p. 7). Ook werd bij het Openbaar Ministerie, meer bepaald binnen la Fiscalía de Derechos Humanos 32 in 2005 een aparte eenheid opgericht, la Unidad de Esclaricimiento Histórico33, dat bevoegd is om misdrijven, begaan ten tijde van het intern gewapend conflict, te onderzoeken, zoals genocide of gedwongen verdwijningen. 3.1.4. Código Penal In het Strafwetboek werd in 1995 artikel 201ter opgenomen, dat gedwongen verdwijningen expliciet strafbaar stelt. Mits deze bepaling al uitgebreid werd ontleed in het eerste hoofdstuk van deel II, wordt hier niet verder op ingegaan. Een leuk weetje dient wel nog te worden vermeld: op het moment dat deze wet werd aangenomen, was niet minder dan Efraín Ríos Montt, de man die verdacht wordt van grove mensenrechtschendingen en President was tijdens de periode waarin de meeste gedwongen verdwijningen plaatvonden (1981-1983), de voorzitter van het Congres.
3.2. Initiatieven die gerelateerd zijn aan gedwongen verdwijningen 3.2.1. El Proyecto de Ley 3590 de la Comisión Nacional de Busquéda de Personas Desaparecidas Forzadas e Involuntariamente y otras Formas de Desaparición 34 Het opstarten van onderzoeken naar slachtoffers van gedwongen verdwijningen, gepleegd tijdens het intern gewapend conflict, vormde één van de aanbevelingen m.b.t. de herstellende maatregelen, die werd geformuleerd door de Waarheidscommissie bij de afronding van haar werkzaamheden in 1999 (CEH, 1999, recommendaciones 22-27). In nummer 24 van deze aanbevelingen wordt reeds verwezen naar de oprichting van een Nationale Commissie voor de 31
Eenheid voor Speciale Onderzoeken Openbaar Ministerie voor mensenrechten 33 Eenheid voor Historische Opheldering 34 Vrije vertaling: Wetsvoorstel 3590 betreffende de Nationale Commissie voor het zoeken naar personen die gedwongen of onvrijwillig zijn verdwenen of andere vormen van verdwijningen 32
37
verdwijning van kinderen. Het wetsvoorstel ter oprichting van een Nationale Commissie voor het zoeken naar alle slachtoffers van dit misdrijf werd al in 1990 opgesteld, maar pas in 2007 in behandeling genomen door het Congres. Het initiatief kadert in het recht op de waarheid en de nationale en internationale verplichting van de overheid om onderzoeken in te stellen naar slachtoffers van gedwongen verdwijningen. Er wordt in het onderstaande slechts ingegaan op de belangrijkste bepalingen van de wet. Vooreerst hebben de onderzoeken die de Commissie kan opzetten geen strafrechtelijk karakter, maar beogen ze de opheldering van het lot van de slachtoffers en de omstandigheden waarin hun verdwijning plaatsvond (Alvarado Galeano, 2009, p. 83). De gevonden gegevens kunnen wel aangewend worden bij strafrechtelijke onderzoeken of processen die reeds zijn opgestart of worden aangespannen op basis van deze informatie (Polanco 2007a, p. 100). Tevens bestaat de ambitie om een nationaal register van slachtoffers op te stellen, waarin alle gegevens worden verzameld en dat door iedereen kan worden geraadpleegd (Alvarado Galeano, 2009, p. 90). Als laatste dient nog melding te worden gemaakt van een ander belangrijk doel dat de wet beoogd, namelijk dat van educatie en sensibilisatie van de gehele bevolking voor het thema van gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict (Polanco 2007a, p. 101). De goedkeuring van het wetsvoorstel laat nog steeds op zich wachten, wat volgens Alvarado Galeano 35 te wijten is aan meerdere oorzaken. Ten eerste het gebrek aan interesse van de volksvertegenwoordigers voor dit thema, daar die in Guatemala andere
talrijke
problemen
voorrang verlenen. Ten tweede is er het economisch aspect: het hele project brengt namelijk een aanzienlijk kostenplaatje met zich mee. Tenslotte is er volgens hem nog steeds de enorme macht van het Leger en vooral de invloed die deze instelling uitoefent op de drie staatsmachten. De goedkeuring van dit wetsvoorstel zou voor vele (hooggeplaatste) militairen aanzienlijke gevolgen kunnen hebben. Hoewel het dus in Guatemala stil is rond dit initiatief, deed zeer recent de Vice-President van het Rode Kruis, tijdens een bezoek aan het land in februari 2010, een belangrijke oproep aan Guatemala om bovengenoemde commissie op te richten (ICRC, 2010, 14 maart).
35
Interview met Mynor Estuardo Alvarado Galeano, juridisch medewerker bij GAM.
38
3.2.2. La Unidad del Registro Unificado y Atención de Casos de Desaparición Forzada y Otras Formas de Desaparición (RUDFOR)36 Deze eenheid werd in 2006 opgericht door de PDH en heeft als als voornaamste doel om een eengemaakt register op te stellen, waarin gegevens van verdwenen personen worden verzameld. Er wordt een intense samenwerking beoogd tussen alle instellingen en organisaties die werken rond dit thema om zo de uitwisseling van informatie te bewerkstelligen, waarbij deze eenheid binnen PDH verantwoordelijk is voor het centraliseren, analyseren, verwerken en systematizeren van de gegevens van de slachtoffers (PDH, 2009a, p. 10-11). In het jaarlijks rapport van de organisatie wordt melding gemaakt van een totaal van 4929 slachtoffers van gedwongen verdwijningen, waarvan 3301 individuele en 521 collectieve gevallen, die reeds in de databank zijn opgenomen (PDH, 2009b, p. 727).
3.3. Andere nationale actoren Met het oog op een goed begrip van het onderzoek dienen nog enkele andere actoren die actief werken rond gedwongen verdwijniningen kort te worden vermeld. Ten eerste bestaan er enkele NGO’s die ofwel voornamelijk dan wel gedeeltelijk bezig zijn met gedwongen verdwijningen. Zonder twijfel vormt GAM, die werkt met familieleden van de slachtoffers van gedwongen verdwijningen, de belangrijkste organisatie. Hun werkzaamheden spitsten zich zowel toe op psychologische ondersteuning, wetenschappelijk onderzoek, het zoeken naar de verdwenenen als op juridische bijstand bij gerechtelijke procedures. De organisatie werd in 1984 opgericht, na de verdwijning van Edgar Fernando Garcia (zie Bijlage I.d. voor een bespreking van zijn zaak voor de Inter-Amerikaanse Commissie) en dit door voornamelijk vrouwen en moeders van verdwenenen die hun krachten bundelden en manifestaties organiseerden in de hoofdstad om gehoor te krijgen voor de zaak van hun verdwenen familieleden. De reactie van de overheid bleef niet lang uit. Als snel werden de leden zelf slachtoffer van intimidaties, bedreigingen en ontvoering, dit onder het mom dat zij sympathie voelden voor en steun gaven aan de guerilleros. Hierdoor ging de beweging ondergronds opereren (Polanco, 2007b, p. 25). De organisatie bleef overeind tijdens het intern gewapend conflict en is ook nu nog zeer actief rond verschillende mensenrechtenthema’s, waarvan gedwongen verdwijningen de belangrijkste vormt. Zoals hierboven al duidelijk werd, is GAM, ondanks zijn 36
Vrije vertaling: De Eenheid van het Eengemaakt Register en Attentie voor Zaken van Gedwongen Verdwijing of Andere Vormen van Verdwijning.
39
beperkte middelen, een van de stuwende krachten achter de juridische strijd tegen straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen. Een tweede belangrijke organisatie, die vooral juridische werkzaamheden verricht, is CALDH. Het centrum kon de eerste belangrijke doorbraak forceren op juridisch vlak door de uitspraak van het Grondwettelijk Hof te bekomen (zie infra), dat het voortdurende karakter van het delict bevestigde, en daarmee de weg opende voor vele andere zaken. Ook kon deze organisatie de eerste veroordeling op zijn naam schrijven. Vervolgens dient FAMDEGUA 37 te worden vermeld, eveneens een vereniging opgericht door familileden van slachtoffers van gedwongen verdwijningen. Heden ten dage krijgen ze aanzienlijke aandacht door de rechtszaak ‘Dos Erres’. Dit betreft een zaak m.b.t. een massagraf en buitengerechtelijke executies. Het Inter-Amerikaans Hof
38
deed in november 2009 hierover reeds een uitspraak,
waarna op 8 februari 2010 door de Strafrechtelijke Kamer van het Hof werd bevolen dat Guatemala een onmiddelijk onderzoek diende op te starten naar de verantwoordelijken, daar het land er tot op dat moment niet in slaagde deze voor het gerecht te brengen (Centro por la Justicia y Derecho Internacional, 2010, 15 maart). Enkele zeer recente ontwikkelingen deden zich nog voor in deze zaak. Ten eerste werd door de Hoogste Mensenrechten Beambte in Guatemala verklaard dat aan de slachtoffers van de slachtpartij drie miljoen US$ schadevergoeding zou worden uitbetaald om gedeeltelijk te voldoen aan de uitspraak van het Inter-Amerikaans Hof (The Global Report TV, 2010, geraadpleegd op 6 mei 2010). Het is hoogst opmerkelijk dat het land zo snel gehoor geeft aan een uitspraak van het Hof, wat wijst op een teken van goede wil. Dit laatste neemt echter niet weg dat de staat nog steeds verplicht is een deftig onderzoek op te starten en de daders dient te vervolgen. Ten tweede berichtte The Miami Herald op 6 mei 2010 dat een eenheid binnen de US Immigration and Customs Enforcement (ICE), bekend als de Human Rights Violators and War Crimes Unit39, drie verdachten had gevonden van de ‘Dos Erres’ slachtpartij. Het is echter nog onduidelijk of ze zullen worden uitgeleverd aan Guatemala dan wel worden berecht in de VS zelf voor inbreuken op de immigratiewetgeving (The Miami Herald, 2010, geraadpleegd op 6 mei 2010). FAMDEGUA legt zich vooral toe op het zoeken naar massagraven, maar verschaft ook psychologische en juridische bijstand. Een andere organisatie die werkt rond mensenrechten in het algemeen, maar ook zaken van gedwongen verdwijningen opvolgt, is ODHAG 40.
37
Asociación de Familiares de Detenidos-Desaparecidos de Guatemala Corte IDH. Caso De la Masacre de las Dos Erres Vs. Guatemala. Excepción Preliminar, Fondo, Reparaciones y Costas. Sentencia de 24 de noviembre de 2009. Serie C No. 211 39 Deze eenheid werd opgericht om verdachten van buitenlandse oorlogsmisdaden of foltering te zoeken, op te sluiten en te deporteren of te vervolgen van vreemdelingen beschuldigd van schendingen van mensenrechten in hun thuisland. 40 Oficina de Derechos Humanos del Arzobispado de Guatamala 38
40
Ten slotte moet er nog melding worden gemaakt van de FAFG die werkt rond forensisch onderzoek van voornamelijk misdaden uit het verleden. Het is belangrijk te vermelden dat zij onafhankelijk werken en uitsluitend gefinancierd worden door buitenlandse donoren of internationale organisaties. Deze organisatie is zeer belangrijk bij het zoeken naar slachtoffers van gedwongen verdwijningen. Vooreerst verrichten zij zeer goed werk bij het detecteren en opgraven van massagraven, voornamelijk in de meest getroffen gebieden van het intern gewapend conflict, maar zij zijn sinds kort ook actief op het grootste kerkhof, La Verbena, van Guatemala Stad. Tevens heeft deze organisatie een nationale campagne opgezet ‘Mi nombre no es XX’41 om DNA te verzamelen van familieleden van slachtoffers van gedwongen verdwijningen teneinde deze gegevens te kunnen vergelijken met stoffelijke overschotten die zijn of zullen worden gevonden in massagraven of in La Verbena (FAFG, 2009, 6 november). Al deze organisaties werken samen met elkaar en met het Openbaar Ministerie en de PDH. Gegevens die door hen worden verzameld worden opgenomen in het bovengenoemde register van de PDH.
Besluit Het voorgaande toont aan dat Guatemala voldoende juridisch bewapend is om dergelijke delicten te vervolgen en aldus zijn verplichting onder internationaal recht kan vervullen. In de praktijk zijn er echter tal van obstakels die dit belemmeren.
41
Letterlijke vertaling: “Mijn naam is niet XX”
41
Deel III. De huidige situatie in Guatemala: Quasi-straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen. Een overzicht van de oorzaken, algemene tendensen en invloeden In dit derde deel wordt het eigenlijke onderzoek naar straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen uiteengezet. Vooreerst wordt een hoofdstuk gewijd aan de toestand op juridisch vlak inzake gedwongen verdwijningen. Meer bepaald zal een overzicht worden gegeven van zowel veroordelingen als hangende zaken op nationaal vlak. M.b.t. zaken op internationaal vlak, wordt voor de zaken op het Inter-Amerikaans niveau verwezen naar Bijlage I.d. De inmenging van de Spaanse jurisdictie inzake dit thema wordt vervolgens kort uiteengezet, daar deze belangrijke ontwikkelingen kent. Ook België kent enige activiteit op dit vlak, maar sinds de afzwakking van de befaamde Genocidewet behoort dit niet langer tot haar universele jurisdictie. Ter volledigheid werd ook deze informatie opgenomen in Bijlage I.d. Het tweede onderdeel zal vervolgens betrekking hebben op de huidige tendensen die straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen in de hand werken. Het eigenlijke onderzoek zal worden ingedeeld in drie overkoepelende thema’s, die niet als geïsoleerd en op zichzelf staande moeten worden beschouwd, maar telkens weer aan elkaar zullen worden teruggekoppeld waardoor verbanden tussen juridische, politieke en sociale elementen worden blootgelegd. Ten eerste wordt gefocust op de zwakheid van het juridisch apparaat, dat enerzijds een gevolg is van de afbrokkeling van de rechtsmacht tijdens het intern gewapend conflict, maar anderzijds evenzeer vandaag zwak blijft door bepaalde maatschappelijke invloeden. In dit onderdeel zal tevens worden ingegaan op verschillende rechtsmiddelen die de juridische voortgang van rechtszaken kunnen belemmeren. Ten tweede zullen de politieke oorzaken van straffeloosheid worden aangeduid. Dit gaat van institutionele mechanismen, die de mate van scheiding der machten bepalen, tot rechtstreekse politieke beïnvloeding, corruptie en nepotisme waarbij ook banden met het verleden worden aangehaald. Er wordt ook kort ingegaan op de vertegenwoordiging van indigenen in de drie staatsmachten. Als laatste overkoepelend thema wordt de situatie van mensenrechtenorganisaties en –verdedigers ontleed en hun inbreng m.b.t. het thema. In het derde en laatste hoofdstuk zal melding worden gemaakt van enkele positieve tendensen die kunnen worden waargenomen m.b.t. de kwestie van gedwongen verdwijningen uit het verleden.
42
Hoofdstuk 1. De stand van zaken op juridisch vlak betreffende gedwongen verdwijningen 1.1. De rechtszaken op nationaal vlak Reeds tijdens het intern gewapend conflict ondernamen familieleden van verdwenenen gerechtelijke stappen teneinde hun aanklachten te laten onderzoeken en deze voor het gerecht te brengen. Door de quasi-volledige breuk in de rechtstaat (zie supra) hebben deze iniatiatieven vaak tot niets geleid. Door hun krachten te bundelen en samenwerkingsverbanden op te richten, waardoor hun stem luider klonk en ze financieel sterker stonden, konden toch enkele zaken zich een weg banen naar de nationale gerechtelijke instanties. Bij de start van deze masterproef (november 2008) was er nog geen enkele veroordeling inzake gedwongen verdwijningen. Hierdoor werd het onderzoek opgestart vanuit de hypothese van volledige straffeloosheid op nationaal vlak. Hierin kwam verandering, daar in het najaar van 2009 twee gerechtelijke uitspraken werden gedaan die de veroordeling inhielden van voornamelijk materiële daders, maar ook van een intellectuele dader van gedwongen verdwijningen. 42 1.1.1. De veroordelingen Een eerste veroordeling inzake gedwongen verdwijningen tijdens het intern gewapend conflict werd uitgesproken op 1 september 2009 in de zaak Choatalum. Een tweede veroordeling volgde kort daarop in december 2009 in de zaak El Jute. ° De zaak Choatalum (01/09/2009)43 De zaak Choatalum werd in juni 2003 ontvankelijk verklaard door de strafrechtbank in eerste aanleg van Chimaltenango, waarbij een onderzoek werd bevolen dat diende te worden uitgevoerd door het Openbaar Ministerie (OM), bevoegd voor dat district. Hiermee werd het startschot gegeven voor een lange en moeilijke juridische procedure vol hindernissen. Uiteindelijk volgde meer dan twee jaar later een officiële inbeschuldigingstelling door het OM en werd de inleiding 42
De informatie over de rechtzaken op nationaal vlak werd voornamelijk bekomen a.d.h.v. documentatie van en interviews met lokale NGO’s (vnl. GAM en CALDH) die (juridische) bijstand verlenen aan de familieleden. Deze documenten en interviews worden opgenomen in Bijlage II om transparantie hieromtrent te verzekeren. 43 De informatie over deze zaak werd voornamelijk bekomen bij de NGO CALDH, die juridische bijstand verleende aan de familieleden van de verdwenen personen. Deze documenten worden opgenomen in Bijlage II. Bij gebruik van andere bronnen zal er expliciet naar verwezen worden.
43
van de procedure geëist44. De rechter in eerste aanleg kwalificeerde het misdrijf van in het begin onder de noemer van gedwongen verdwijningen wat belangrijke gevolgen heeft voor de verdere rechtsgang: ten eerste staan op dit misdrijf zeer hoge straffen (zie supra: van 25 tot 40 jaar of zelfs de doodstraf) en ten tweede heeft het invloed op de verjaarbaarheid en het niet van toepassing zijn van de niet-retro-activiteit van de strafwet. Daar de feiten dateren van een periode tussen 1982 en 1984 voerde de verdediging dan ook meteen een ongrondwettelijkheid aan m.b.t. de nietretroactiviteit van de strafwet. Zoals uit deel II al bleek, werd art. 201 ter van het Strafwetboek pas in 1995 ingevoerd, wat normaliter impliceert dat alleen misdrijven gepleegd na deze datum in aanmerking kunnen worden genomen. Bij het delict van gedwongen verdwijningen werd echter expliciet melding gemaakt van het voortdurend karakter, wat inhoudt dat misdrijven blijven voortduren tot het lot van de verdwenene bekend is. Het argument van de verdediging werd uiteindelijk door het Grondwettelijk Hof als ongegrond verklaard in een uitspraak van 7 juli 200945, waarbij het Hof bevestigde dat de niet-retroactiviteit wordt opgeheven door het voortdurend karakter van het misdrijf en waarbij werd verwezen naar wettelijke instrumenten46 die dit principe bevestigen. Deze uitspraak vormt een historisch precedent en een ware overwinning voor alle familieleden van verdwenenen en organisaties die zich voor hun belangen inzetten. De deur staat nu op een kier voor alle toekomstige rechtszaken. Uiteindelijk volgde op 1 september 2009 de uitspraak van het Honorable Tribunal de Sentencia Penal de Chimaltenago, waarbij de militaire ex-commissaris Felipe Cusanero Coj werd veroordeeld tot 150 jaar gevangenisstraf voor vijf gedwongen verdwijningen. De verdediging tekende meteen beroep aan, waardoor nog niet kan worden gesproken van een definitieve veroordeling. In de uitspraak wordt o.a. verwezen naar het erkennen van de cultuur van de mayas en hun etnische identiteit, waarbij de nadruk wordt gelegd op de actieve band die bestaat tussen doden en levenden; naar gedwongen verdwijningen als delict dat menselijke waardigheid schaadt en naar het recht op de waarheid, het collectieve geheugen en de garantie op non-repitie (CALDH, 2009, 21 oktober). Een opmerkelijk gegeven in deze context is het feit dat de veroordeelde zelf van Indiaanse oorsprong is en dat hij werd geboren en opgevoed te Choatulum (Trial Watch, 2008, 5 april). Hij was chef van de plaatselijke PAC’s beweging gedurende het gewapend conflict en hoewel zijn militaire titel tot de laagste in de rang behoorde, oefende hij een extensieve controle uit over het dorp (Kistler, 2010, 5 april). Het is dan ook een perfect voorbeeld van hoe de sociale
44
De nederlandse vertaling werd afgeleid van de spaanse juridische term: ‘requiere la apertura a jucio’. Corte de Constitucionalidad, 7 julio 2009, expediente No. 929-2008. 46 Meer bepaald verwijst het Hof naar het Inter-Amerikaans Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen en de jurisprudentie van het Inter-Amerikaans Hof hieromtrent alsmede naar het Guatemalteeks Strafwetboek. 45
44
structuren binnen de gemeenschap werden aangetast door de tweedeling ontstaan tijdens het conflict. Uit een interview dat werd afgenomen van Edwin Calin, een medewerker van CALDH, de NGO die juridische bijstand verleende aan de familieleden van de slachtoffers, werden nog enkele opmerkelijkheden aangehaald m.b.t. deze rechtszaak. Ten eerste verklaarde hij dat men van geluk mag spreken dat deze zaak dateert van vóór de oprichting van de Unidad de Esclaracimiento Historico bij het OM. Volgens hem is het door het ontstaan van deze instelling makkelijker om rechtszaken tegen te werken of te verlammen daar ze nu allemaal onder de hoede komen van één enkele instantie. Dit laatste wordt echter niet bevestigd door andere onafhankelijke bronnen, maar de structurele tekortkomingen van deze instelling werden wel beaamd door een medewerker van de Unidad de Esclaracimiento Historico (zie infra). Daarentegen had het OM van Chimaltenango, die de zaak heeft behandeld, een bepaalde onafhankelijkheid waardoor de zaak zijn eigen weg is kunnen gaan. Ten tweede wees de contactpersoon op het belang van getuigen bij rechtszaken van deze aard. In tegenstelling tot vele andere landen, gelden hier getuigenissen vaak als volwaardig bewijsmiddel. Er bestaan dan ook twee hoedanigheden van getuigen: enerzijds de directe getuigen zoals familieleden en buren die het misdrijf met eigen ogen hebben aanschouwd en anderzijds bijkomende getuigen, i.e. de overlevenden van folteringen. Andere bewijsmiddelen waren o.a. verkregen door opgravingen van massagraven, gelokaliseerd in of nabij de gemeenschap van de slachtoffers. Hier werden kogelhulzen van het leger gevonden, alsmede kledingstukken van militairen, kaarten met identiteitsgegevens van de daders en stoffelijke overschotten van andere verdwenenen. Belangrijk hieromtrent is te vermelden dat van de vijf slachtoffers van de gedwongen verdwijningen in deze zaak, slechts in drie gevallen voldoende bewijzen werden verzameld, in één geval bestond er grote waarschijnlijkheid, maar een laatste geval zorgde voor vele twijfels. Het Hof besliste in deze gevallen, op basis van criteria van het IAHRM, dat door het begaan van misdrijven door vertegenwoordigers van de staat veel bewijslast is verdwenen of vernietigd, waardoor getuigen vaak het enige bewijsmiddel vormen en deze bijgevolg als volwaardig moeten worden beschouwd. Opvallend is bovendien dat de verdediging nooit heeft getracht om de onschuld van Cusanero aan te tonen of enig tegenbewijs voor te leggen, maar zich voornamelijk beriep op ongrondwettelijkheden om de zaak te winnen. Daarenboven werd ingeroepen dat Cusanero geen commissaris was op het moment van de verdwijningen. Dit kon worden weerlegd door een document dat een lid van de gemeenschap nog thuis had liggen. Het vormde een bevelschrift, dat ondertekend was door Cusanero, waardoor zwart op wit werd bewezen dat hij wel degelijk commissaris was. Ten slotte dient nog gewezen te worden op de afwezigheid van hulp van
45
buitenaf om een veroordeling af te wenden. De contactpersoon vermoedt dat dit in de eerste plaats komt doordat de zaak niet publiekelijk werd gemaakt voor debatten. Alles verliep tussen de partijen en binnendeurs, waarna de zaak al te ver gevorderd was om tussenbeide te komen. Verder is het ook geen zaak van ‘alto impacto’ voor het leger in tegenstelling tot bvb. de zaak tegen Rios Montt voor de Spaanse rechtbanken. ° De zaak ‘El Jute’ (03/12/2009)47 Deze zaak betreft de gedwongen verdwijningen van acht personen op 19 oktober 1981 in het dorp El Jute door militairen van het Leger. Meer bepaald werden vier commissarissen en een kolonel, Marco Antonio Sánchez Samayoa, verantwoordelijk geacht voor deze feiten. Op 18 januari 2001 legde GAM een habeus corpus neer in het voordeel van de acht verdwenenen in El Jute, waarop vier jaar later reactie kwam door de aanhouding van de vijf verantwoordelijken, waarvan er twee, waaronder de kolonel, in voorarrest werden genomen. De PDH werd in deze zaak aangewezen als openbare aanklager en startte bijgevolg een onderzoek op, waarna beschuldigingen werden geformuleerd tegen de verdachten en de inleiding van de procedure werd geëist voor o.m. het misdrijf van gedwongen verdwijning. Deze kwalificatie werd niet aanvaard door de rechter in eerste aanleg waardoor het hele proces in gevaar kwam. Ook de andere beschuldigingen werden onvoldoende bewezen geacht door de rechtbank in eerste aanleg. Meteen werd door het OM en de PDH, samen met GAM, beroep aangetekend tegen deze beslissing waardoor de zaak voor het Hoogste Gerechtshof kwam. De verdediging riep een schending van la Ley de Reconciliación Nacional48 en de slechte gezondheidstoestand van de kolonel in als verdediging; dit wees het Hoogste Gerechtshof af. De verdediging van Antonio Samayoa, stapte hierop naar het Grondwettelijk Hof dat uiteindelijk, na nog enkele maanden van juridisch getouwtrek, besloot dat la Ley de Reconciliación Nacional niet kon worden ingeroepen in zaken van deze aard en beval de verdere voortgang van het proces. In beroep werd de kwalificatie van gedwongen verdwijningen wel aanvaard en uiteindelijk startte in augustus 2009 de mondelinge openbare debatten. Hoewel het OM aanvoerde dat naast het misdrijf van gedwongen verdwijningen de verdachten zich tevens schuldig hadden gemaakt aan een schending van de plichten van de menselijkheid49 en illegale detentie, verwierp het Hof deze laatste beschuldigingen, daar gedwongen verdwijningen deze impliceren (López&Ovado, 2009, 3 december). Het Hof
47
De informatie over deze zaak werd voornamelijk bekomen bij de NGO GAM die de juridische bijstand in deze zaak verleende aan de familieleden van de slachtoffers. De desbetreffende documenten worden opgenomen in Bijlage II. 48 Wet van Nationale Verzoening 49 Spaanse juridische term: ‘incumplimiento de deberes de humanidad’.
46
veroordeelde de kolonel en de militaire ex-commissarissen elks tot een gevangenisstraf van 53 jaar en vier maanden en beval tevens om een onderzoek op te starten naar o.a. voormalig Minister van Defensie Ángel Aníbal Guevara en Benedicto Lucas García, ex jefe del Estado Mayor de la Defensa. Het belang van deze rechtelijke uitspraak is enorm, daar voor de eerste maal een militair van hoge rang werd veroordeeld voor een dergelijk misdrijf. Uit de getuigenissen bleek dat de drie excommisarissen met geweld hun familieleden meenamen naar de militiare basis, waar kolonel Samayoa hen informatie weigerde over het lot van hun verwanten. Vervolgens werd bewijskracht gehecht aan getuigenissen van de gepensioneerde kolonel Fransisco Luis Gordillo, lid van het triumviraat dat het land regeerde in 1982. Deze militair sprak over de militaire commandostructuur die bestond in 1981, volgens rang en de functies die men uitoefende. Uit deze getuigenis werd door het Hof afgeleid dat Samayoa wel degelijk kennis had van de illegale detentie van de acht verdwenenen en zich vervolgens schuldig maakte aan art. 201ter van het Strafwetboek dat ook intellectuele daders strafbaar stelt. Het proces duurde uiteindelijk acht jaar en verliep alles behalve vlot. Ten eerste blijkt dat de verdediging, door allerlei rechtsmiddelen in te roepen, op alle mogelijke manieren de normale rechtsgang van het proces probeerde te vertragen. Ten tweede werden de familieleden van de slachtoffers, waarvan enkelen optraden als getuigen in het proces, in de loop van 2008 meermaals geconfronteerd met bedreigingen en intimidaties van de familieleden van de tegenpartij, die zo hoopten dat men de aanklachten zou laten vallen. GAM reageerde hierop door onmiddelijk een klacht aanhangig te maken bij de Inter-Amerikaanse Commissie om zo voorzorgsmaatregelen te bekomen voor de betrokkenen. Ook op nationaal vlak werd getracht om maatregelen te bekomen ter bescherming van de getuigen. Tevens werden vier leden van de PDH, die het onderzoek voerde en zich querellante adhesivo 50 stelde, meerdere malen geïntimideerd door onbekenden. Eerst werden ze gevolgd, telkens ze zich naar de hoorzittingen begaven, door twee pickups met geblindeerde ramen. Op 27 oktober 2009 gingen deze personen echter nog een stap verder, toen twee mannen in gewone burgerkledij, maar uitgerust met militair schoeisel, een restaurant betraden waar de leden van de PDH hun maaltijd nuttigden en de onbekenden vervolgens hun wapens toonden (El Periódico, 2009, 28 oktober). De geïntimeerden verklaarden daarna dat ze de mannen naar een pickup zagen stappen, dezelfde die hen bij vorige situaties al volgden.
50
Mits hier geen Nederlands equivalent voor bestaat, wordt deze term het best vertaald als ‘additionele eiser’.
47
1.1.2. Onderzochte en hangende zaken Zoals reeds werd vermeld, zijn zowel het Openbaar Ministerie als de PDH bevoegd om gevallen van gedwongen verdwijningen te onderzoeken en indien er voldoende bewijzen zijn, kunnen zij een inbeschuldigingstelling formuleren en de inleiding van de juridische procedure eisen voor de rechtbank. In het kader van dit onderzoek was het prioritair inzicht te verkrijgen over het aantal zaken dat op dat moment werd onderzocht en welke zaken konden doorstromen naar het gerechtelijk apparaat. Geen enkel van de geraadpleegde instellingen kon hierop een exact antwoord geven, wat tot gevolg heeft dat in het onderstaande slechts wordt ingegaan op de zaken waarover de verschillende bronnen zekerheid bieden. Hoewel de assistent van de Fiscalia de Derechos Humanos binnen de Unidad de Esclarimcimiento Historico geen idee leek te hebben over het aantal zaken dat het OM onderzoekt, wordt het aantal volgens een andere bron geschat op ongeveer tweeduizend (Ángel Sas, 2009a, p. 6). Integenstelling tot dit nogal vaag cijfer, houdt de PDH wel correcte en exacte gegevens bij over de zaken die het onder zijn hoede krijgt en waarvoor deze instelling het onderzoek uitvoert. Indien een optelling wordt gemaakt van zowel de individuele (27) als de collectieve (4) gedwongen verdwijningen behandelde de PDH 31 zaken m.b.t. 75 slachtoffers en dit tussen 1997 en 2008. Slechts enkelen hiervan vonden hun weg naar de Guatemalteekse rechtbanken en konden juridisch worden ingeleid. Een eerste belangrijke zaak is die van Edgar Fernando Garcia (GAM, 2009, powerpoint51 en PDH, 2009, pp. 20-23), verdwenen op 18 februari 1984. Meteen na zijn verdwijning werd door familieleden gedurende tien jaar verschillende malen een habeus corpus ingediend bij de daarvoor bevoegde instanties, maar telkens zonder resultaat. Wanneer het strafprocesrechtelijk systeem veranderde in 1994 van inquisitoir naar accusatoir en el Procedimiento Especial de Averiguación (zie supra) werd opgenomen, kwam er in 1997 eindelijk gehoor voor zijn zaak. Hoewel de PDH door het Hooggerechtshof werd aangeduid als onderzoekende instantie, bleven resultaten alsnog uit, wat leidde tot een stagnatie van de zaak tussen 1999 en 2009, waarop GAM bij de Inter-Amerikaanse Commissie een petitie indiende. Begin 2009 kwam de gerechtelijke molen toch op gang na aanduiding van vier materiële daders door de PDH. De rechter in eerste aanleg weigerde de toepassing van artikel 201ter van het Strafwetboek. Tegen deze beslissing tekenden de aanklagers met succes beroep aan en werd in tweede instantie deze kwalificatie wel werd aanvaard. De tegenpartij tekende wederom beroep aan en zo belandde de zaak, door dit laatste rechtsmiddel, bij het Grondwettelijk Hof, dat nog 51
Deze powerpointpresentatie wordt opgenomen in Bijlage II.a.
48
steeds uitspraak dient te doen. De beslissing van het Hof in de zaak Choatalum, wekt echter de hoop dat ook hier een uitspraak komt die de aangevoerde ongrondwettelijkheid ongegrond zal verklaren. Ook in vier andere zaken 52 die zich voordeden in de jaren ’80 en werden onderzocht door de PDH (zie supra: bevoegdheid PDH), kwam er uiteindelijk een juridische doorbraak. Na maandenlang procederen voor de strafrechtelijke kamer van het Hooggerechtshof verkreeg GAM op 26 januari 2009 audiënties voor datzelfde Hof, wat alweer een groot moment was voor de slachtoffers en familieleden van de verdwenenen (GAM, 2009, 22 oktober).
1.2. De zaken op Inter-Amerikaans niveau Daar deze masterproef de problematiek van straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen op nationaal vlak beoogt, is een uitgebreid overzicht van zaken die werden of worden behandeld door de Inter-Amerikaanse Commissie (IACRM) en het Inter-Amerikaans Hof (IAHRM) overbodig. Er dient hier slechts te worden vermeld dat deze instanties een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de activiteit rond deze zaken op nationaal vlak en bijgevolg een enorm drukkingsmiddel kunnen vormen hieromtrent. Daarom is ervoor gekozen een korte bespreking van deze zaken op te nemen in Bijlage I.d.
1.3. Jurisdictie in Spanje In relatie tot Guatemala speelt Spanje een voortrekkersrol inzake de vervolging van oorlogsmisdadigers van het intern gewapend conflict. Toch verliep ook hier het aanhangig maken van klachten voor de Spaanse rechtbanken niet zonder slag of stoot. In 1999 diende Nobelprijswinnares voor de Vrede Rigoberta Menchú, samen met anderen, bij de Spaanse rechtbanken een klacht in m.b.t. genocide, foltering, willekeurige executies en illegale detentie begaan tegen de Guatemalteekse Mayabevolking en hun aanhangers tijdens de jaren ’70 en ’80. Onder de verdachten bevonden zich voormalige presidenten en Ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie. De onderzoeksmagistraat in eerste instantie aanvaardde de klacht op basis van artikel 23.4 van de Ley Orgánica 6/198553 en vermeldde hierbij dat er ook Spaanse burgers door de misdrijven waren getroffen. Bovendien was de magistraat van oordeel dat de interne rechtsmiddelen waren uitgeput, daar nationale rechtbanken niet reageerden op de 52
Antonio Estuardo Ciani García; Jacobo López; Rolando Kaibil Alvarado Arévalo en Sacerdote Conrado de la Cruz. Deze bepaling laat vervolging toe van niet-Spanjaarden buiten Spanje voor genocide, terrorisme en andere misdaden erkend in internationale verdragen geratificeerd door Spanje. 53
49
klachten, wat het principe van universele jurisdictie vereist en rechtvaardigd (Roth-Arriaza, 2006, p. 207). Dit argument werd echter niet gevolgd door de Audiencia National, die in de zaak fungeerde als beroepsinstantie, daar de rechters vonden dat er onvoldoende bewijs voorhanden was om te besluiten dat de Guatemalteekse rechtbanken niet bereid of onwillig waren om strafrechtelijke vervolging op te starten (Roth-Arriaza, 2006, p. 208). Deze uitspraak werd in 2003 gedeeltelijk vernietigd door het Spaans Hooggerechtshof, waarbij de meerderheid (8-7) besloot dat enkel zaken die een duidelijke band hadden met Spanje konden worden behandeld (Bocca&Han, 2005, p. 146). De zaak werd bijgevolg heropend, strekkende tot onderzoek naar uitsluitend de Spaanse slachtoffers van de aanval op de Spaanse ambassade in 1980. De zaak belandde uiteindelijk bij het Grondwettelijk Hof dat de minderheid bij het Hooggerechtshof volgde in hun redenering en de argumenten van het vorige arrest, inzake de nationaliteit, vernietigde, waardoor de zaak m.b.t. de Guatemalteekse slachtoffers opnieuw kon worden geopend (Pingree&Abend, 2006, 7). Hoewel het lijkt dat deze zaak weinig verband houdt met het misdrijf van gedwongen verdwijningen is niets minder waar. In aanklachten tegen enkele Guatemalteekse kopstukken werd meermaals melding gemaakt van verdwijningen van onder andere Spaanse priesters, leiders van sociale bewegingen en vakbondsleden (Trial Watch, 2009, 20 oktober). Ook voormalig president Efraín Ríos Montt, die het land regeerde in de meest bloedige periode van het intern gewapend conflict en verdacht wordt van ernstige oorlogsmisdaden, wordt een enorme hoeveelheid van gedwongen verdwijningen toegeschreven. Hij wordt in Spanje echter aangeklaagd voor genocide en misdaden tegen de mensheid, dat m.a.w. gedwongen verdwijningen impliceert. Hoewel de uitgebreide jurisdictie van de Spaanse rechtbanken wereldwijd op gejuich werd onthaald, staken andere problemen de kop op. Ten eerste zijn de meeste beklaagden op leeftijd gekomen mannen die soms tijdens de duur van het proces zijn overleden. Ten tweede genieten sommigen van hen nog steeds parlementaire immuniteit, waaronder Efraín Ríos Montt die door de laatste verkiezingen in 2007 zijn parlementaire onschendbaarheid 54 opnieuw verkreeg 55 wat tot een juridische impasse leidt. Tenslotte deed het Guatemalteeks Grondwettelijk Hof in 2007 een uitspraak die de weigering tot het verlenen van uitlevering van de verdachten van bovengenoemde misdrijven impliceerde (Amnesty International, 2008, p. 4). Op dit punt moet de houding van de rechterlijke macht m.b.t. uitlevering van hooggeplaatste personen genuanceerd 54
Art. 161 Guatemalteekse Grondwet Efraín Ríos Montt verloor zijn parlementaire immuniteit na een nederlaag bij de presidentsverkiezingen van 2003, waarvoor hij zich kandidaat stelde. In 2004 werd hij onder huisarrest geplaatst wegens de verschillende juridische procedures die tegen hem liepen in binnen- en buitenland. Tot een veroordeling of uitlevering kwam het echter niet. Vandaag geniet hij, onder normale omstandigheden, dus opnieuw van immuniteit tot minstens 2012. 55
50
worden. Recent werd door een Guatemalteekse rechtbank de uitlevering geautoriseerd van exPresident Portillo aan de VS, die zich schuldig maakte aan fraude en witwaspraktijken via het Amerikaans banksysteem (zie infra). Het is echt baanbrekend dat een ex-staatshoofd zal worden uitgeleverd aan een ander land, wat wijst op een evolutie in zeer positieve zin. Toch verschillen de beide zaken in belangrijke opzichten. Ten eerste heeft de Comisión Internacional contra la Impunidad en Guatemala (CICIG) (zie infra) een zeer belangrijke rol gespeeld in het dossier van Portillo en deze zaak onder haar hoede genomen, wat een belangrijke impact heeft gehad op het verloop van het onderzoek en het proces. Ten tweede verschillen de juridische materies die aan de basis liggen van de uitleveringen enorm alsook het temporeel aspect, waardoor het bezwaarlijk is van vergelijkbare zaken te spreken en deze aspecten wederom invloed kunnen hebben op beslissingen van juridische instanties. Er kunnen m.b.t. universele jurisdictie vragen rijzen over de wenselijkheid van het behandelen van aanklachten die uitsluitend betrekking hebben op nationale feiten, slachtoffers en daders voor buitenlandse rechtbanken. Ten eerste kan dit als een negatieve impuls worden ervaren, daar in dit geval de kans bestaat dat de Guatemalteekse rechtbanken nog minder geneigd zullen zijn om zelf deze zaken te behandelen. Er wordt, zoals hieronder zal worden uitgelegd, door de nationale rechters een constante druk ervaren om hun professionele verantwoordelijkheid hieromtrent niet op te nemen en de behandeling in het buitenland kan, voor diegenen die zich toch geroepen voelen dit te doen, een excuus vormen omdat elders soelaas wordt gebracht. M.a.w. kan universele jurisdictie bijdragen tot het behouden van de zwakheid van het Guatemalteeks juridisch apparaat inzake mensenrechtschendingen begaan tijdens het intern gewapend conflict. Er bestaat echter ook een positieve keerzijde van de medaille, die betrekking heeft op de lange duur van het conflict. Daar vele ex-(militiare) topfiguren niet meer van de jongsten zijn en de Guatemalteekse rechterlijke macht zich nog in de embryonale fase bevindt inzake het behandelen van deze misdaden, kan een veroordeling van deze personen in het buitenland toch een ware overwinning betekenen voor de nationale slachtoffers, daar aan hun stem gehoor wordt gegeven en de veroordeelden niet ongestraft de geschiedenis zullen ingaan.56
56
De recente uitlevering van ex-dictator Manuel Noriega van de VS naar Frankrijk voor zijn betrokkenheid bij witwaspraktijken past ook in deze context. De media berichtte namelijk dat “veel Panamezen hadden hem liever zien terugkeren naar Panama om hem daar te laten terechtstaan voor de wreedheden die hij beging als dictator in de jaren ’80” (De Redactie, 2010, geraadpleegd op 5 mei 2010). Hoewel het hier niet over universele jurisdictie gaat, blijkt dat veroordelingen in andere landen een nationale procedure kunnen vertragen of belemmeren.
51
Hoofdstuk 2. Onderzoek naar de oorzaken van straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen Hoewel uit het vorige deel blijkt dat Guatemala wettelijk goed gewapend is om op te treden tegen en onderzoeken in te stellen naar misdrijven van gedwongen verdwijning, blijkt dit in de praktijk niet zo vlot te lopen. In het onderstaande wordt het tweede onderdeel van het eigenlijke onderzoek uiteengezet. 2.1. De zwakheid van het juridisch apparaat en de rechtsmiddelen die door de
verdediging worden gehanteerd 2.1.1. Capaciteit van de onderzoekende instanties en het gerechtelijk apparaat De onderzoekende en gerechtelijke instanties zijn nog steeds enorm zwak zijn. Dit blijkt uit het torenhoge aantal van onopgeloste misdaden, zowel die van in het verleden als die van vandaag. Deels ligt de verklaring hiervoor in de quasi-volledige verlamming van het gerechtelijk apparaat gedurende de vele jaren van het intern conflict, maar ook in de huidige broosheid van deze instellingen. Dit blijkt reeds wanneer gekeken wordt naar de financiële middelen die ter beschikking worden gesteld. Zo werd bij een eerste ontwerp van de begroting van 2010 besparingen vooropgesteld voor zowel crimineel onderzoek (Cereser, 2009a, p. 3), als voor het juridisch apparaat. M.b.t. dit laatste gaat het zelfs over een daling van een derde van de financiële middelen (Orantes, 2009a, p. 10). Het is onbegrijpelijk dat de regering op deze vlakken gaat snoeien in het budget, gezien de torenhoge misdaadcijfers en de inefficiënte reactie hierop door het gerechtelijk apparaat. Het wordt nog schrijnender wanneer bekend wordt dat er nog minder geld wordt vrijgemaakt voor allerhande sociale materies, waaronder onderwijs en gezondheidszorg terwijl het Ministerie van Defensie zijn budget ziet groeien met twee miljoen Quetzales. Dit alles toont aan dat de huidige regering duidelijk La Mano Dura verkiest boven een strucurele aanpak op lange termijn tegen het geweld. Tevens gaat dit in tegen de geest van de Vredesakkoorden, die de afbouw van het militaire apparaat vooropstelden. Een tweede reden ligt bij de zwakheid van het Openbaar Ministerie. Specifiek m.b.t. gedwongen verdwijningen werd reeds eerder melding gemaakt van de in 2005 opgericht Unidad de Esclarecimieto Histórico (UEH) die misdaden, gepleegd tijdens het intern gewapend conflict en die niet onder de amnestieregelingen vallen, dient te onderzoeken. Het aantal zaken dat deze
52
eenheid dient te onderzoek is totaal onevenredig met de middelen, zowel budgetair als logistiek, die men hiervoor kan aanwenden 57. Dit laatste wordt bevestigd door het landrapport van de UNWGEID van 2007, waarin te lezen staat dat alle geraadpleegde instelling hun bezorgdheid uitdrukken over het gebrek aan middelen en personen om zaken van gedwongen verdwijningen te behandelen (UNWGEID, 2007, p. 13). Bovendien blijkt volgens dit document dat door bevoegdheidsconflicten een goede samenwerking tussen de verschillende politionele en juridische instanties belemmerd wordt. Zo is er een verklaring terug te vinden van de Openbare Aanklager stellende dat een belangrijk obstakel voor het succes van de functie van het Openbaar Ministerie, om doeltreffend verdachte criminelen te beschuldigen en te vervolgen, wordt gevormd door het feit dat het Openbaar Ministerie (onder bevel van de Openbare Aanklager) geen directe controle heeft over politieambtenaren (onder het bevel van de Minister van Binnenlandse Zaken) die bevoegd zijn om de onderzoeken op te starten en arrestaties te verrichten. Een ander pijnpunt is het gebrek aan technische training, van zowel politieambtenaren en leden van het OM, om hun functie naar behoren uit te oefenen (UNWGEID, 2007, p. 14). In 2003 en 2004 werd door el Centro International por la Justicia Transicional (ICTJ) een project opgestart dat technische hulp verleende aan de het kabinet van de Minister van Justitie voor leden die onderzoek verrichten naar misdaden uit het verleden. Uit het verslag blijkt niet alleen dat deze mensen onvoldoende kennis hebben over de context en grootschaligheid van deze misdaden, maar tevens onvoldoende bekend zijn met de nationale en internationale bepalingen hieromtrent (Kemp&Seils, 2005, p. 5). Ook stelt het rapport dat de technieken van onderzoek een van de meest problematische aspecten is, waarbij blijkt dat de onderzoekers onvoldoende gestructureerd te werk gaan en te weinig gedetailleerde geschriftelijke documenten opstellen van bewijzen en bevindingen (Kemp&Seils, 2005, p. 6). Voorts levert het rapport zware kritiek op de organisatie van het Openbaar Ministerie en het gebrek aan economische, logistieke en menselijke bronnen. Een laatste belangrijke opmerking is dat het ICTJ een directe correlatie heeft waargenomen tussen het politiek profiel van een zaak (ofwel van het slachtoffer ofwel van de beklaagde) en de mogelijkheden van voortgang van een strafrechtelijk proces (Kemp&Seils, 2005, p. 17). Niet alleen de onderzoekende en vervolgende instanties kampen met deze gebreken en zwakheden, maar ook de rechters die geacht worden het strafrechtelijk proces van gedwongen verdwijningen te leiden. Door de President van het Hooggerechtshof werd aan de UNWGEID verklaard dat de rechterlijke macht onbekwaam is om het aantal zaken dat wordt voorgelegd te behandelen, dit enerzijds tengevolge van onvoldoende opleiding van de rechters en anderzijds
57
Interview José Domingo Santos, medewerker UEH: hierin zegt hij dat er slechts één recherche is voor deze eenheid die wordt bijgestaan door twee hulpofficiers.
53
door het kleine aantal rechtbanken met een te lage personeelsbezetting (UNWGEID, 2007, p. 14). Het gebrek aan opleiding wordt versterkt daar de staat geen beurzen voorziet die de specialisaties van rechters kunnen financieren (Ángel Sas, 2009b, p. 5). 2.1.2. Corruptie en nepotisme binnen het gerechtelijk systeem en intimidaties en bedreigingen t.a.v. van de leden van de rechterlijke macht De Guatemalteekse Grondwet voorziet in artikel 205 de functionele en financiële onafhankelijk van de rechterlijke macht. Hierbij zijn rechters en magistraten onafhankelijk bij de uitoefening van hun functies en worden zij enkel onderworpen aan de Grondwet en de wetten (art. 203 Gr.W.). In werkelijkheid blijkt dit onafhankelijkheidsprincipe alles behalve te worden gerespecteerd en wordt er van allerlei kanten gepoogd de rechters en leden van de onderzoeksinstanties om te kopen, te manipuleren of te intimideren. Deze daden worden gedeeltelijk toegeschreven aan ‘los poderes ocultos’, de verborgen machten of ook wel ‘hidden powers’ genoemd. Deze verborgen machten zijn zo diep doorgedrongen in alle Guatemalteekse staatsinstellingen dat het land wordt gelabeld als een ‘Corporate Mafia State’ (Peacock&Beltrán, 2003, p. 8 58; Beltrán 2007, p. 6 en Amnesty International, 2002, p. 6). Een eerste netwerk binnen de hidden powers bestaat uit actieve of gepensioneerde militairen en leden van paramilitaire groepen. Hun voornaamste doel m.b.t. het thema van gedwongen verdwijningen en andere oorlogsmisdaden is het afwenden van veroordelingen en het in stand houden van de straffeloosheid hieromtrent. De vroegere invloed van de militaire macht op de civiele macht bleef na de ondertekening van de Vredesakkoorden in grote mate in stand, al werd deze minder zichtbaar (Arévalo de León, 2008). Een citaat uit het WOLA document van 2003 legt de ernst van het probleem bloot: “Basically all the sectors of law enforcement, the judiciary, the Public Ministry and the police have been either bought off, penetrated or intimidated”. Ook politieke actoren gaan niet vrijuit, daar onderzoek heeft uitgewezen dat de hidden powers banden hadden met bijna alle politieke partijen, door het sponsoren van campagnes of persoonlijke connecties en relaties (Peacock&Beltrán, 2003, p. 33). Vooral de populaire Republikeinse Partij ‘Frente Republicano Guatemalteco’ (FRG), met als bekendste lid Efraín Ríos Montt, blijkt duidelijk zichtbare banden te onderhouden. De penetratie of beïnvloeding op 58
In de tekst wordt naar deze bron verwezen als “WOLA rapport 2003”.
54
de wettelijke en uitvoerende macht, die op hun beurt een invloed uitoefenen op de rechterlijke macht (zie infra) maakt dat de hidden powers de touwtjes in handen hebben. Corruptie allerhande, zelfs los van de hidden powers, blijkt ook sterk aanwezig te zijn in het juridisch apparaat.59 Een recent initiatief van de PDH, opgestart na het ontvangen van tal van klachten, wil de corruptie en het gebrek aan onafhankelijkheid aanpakken door toezicht te houden en controle uit te voeren bij strafrechters (Lam, 2009, p. 6). Hoewel de indruk ontstaat dat het gehéle juridische apparaat is doordrongen van corruptie en de hidden powers, moet dit genuanceerd worden in die zin dat er natuurlijk ook leden van de onderzoekende en juridische instanties zijn die hun job wel naar behoren willen uitoefenen, maar hierin worden tegengewerkt. Intimidaties en bedreigingen aan het adres van deze leden zijn dagelijkse kost en dit vooral in zaken van ‘alto impacto’, waaronder de misdaden uit het verleden die niet onder amnestieregelingen vallen. Hoewel er een instantie bestaat, la Comisión Presidencial coordinadora de la Política del Ejecutivo en materia de Derechos Humanos (COPREDEH), die o.a. aan deze leden bescherming kan bieden via de instellingen die beveiliging verschaffen, blijkt dit in zeer hoge mate onvoldoende te zijn (VN, Informe del Relator Especial sobre la Independencia de los Magistrados y Abogados, Misión Guatemala 2009, p. 9). Ook werd een nieuwe eenheid opgericht bij het OM, Unidad de Delitos contra Operadores de Justicia binnen la Ficalía de Derechos Humanos, om bedreigingen en aanslagen tegen werknemers van de juridische sector te onderzoeken. Dit alles blijkt niet te helpen daar in 2008 opnieuw een verhoging van deze vormen van criminaliteit werd waargenomen (FMM60, 2008, p. 2). De ernst van deze situatie blijkt uit het feit dat private verzekeringsmaatschappijen weigeren rechters en magistraten een levensverzekering toe te kennen (Sieder, 2003, p. 73). 2.1.3. De rechtsmiddelen die door de verdediging worden gehanteerd In het bovenstaande werden de algemene tendensen en invloeden besproken die de weg naar justitie beperken of zelfs onmogelijk maken. In dit stukje wordt vervolgens nog kort ingegaan op enkele specifieke instrumenten die de verdediging hanteerde in de zaken van gedwongen verdwijningen. Hoewel het hier om de rechten van de verdediging gaat om een eerlijk proces te bekomen, werd bij de bespreking van de rechtszaken in het eerste hoofstuk van deel III reeds vermeld dat deze op systematische wijze alle mogelijke rechtsmiddelen inroept, meestal met het
59
De Latino-barometer van 2008 wees uit dat maar liefst 76,2% van de Guatemalteekse bevolking publieke openbare functionarissen, waaronder rechters en leden van de politie en het OM, wantrouwt en verdenkt van corruptie (Informe sobre Derechos Humanos y Conflictividad en Centroamérica 2008-2009, p. 33). 60 Fundación Myrna Mack
55
enige doel om het proces te vertragen dan wel de klachten onontvankelijk te doen verklaren. Daar deze stelling de indruk kan opwekken van vooringenomenheid en gebrek aan objectiviteit wordt geopteerd om deze kracht bij te zetten aan de hand van een uitspraak van de Strafrechterlijke Kamer van het Inter-Amerikaans Hof in de zaak ‘Dos Erres’ (zie supra) van 8 febrauri 2010. Het gebrek aan voortgang in het onderzoek is volgens de Kamer "[...] attributable not only to the indiscriminate use of resources by the accused, but also to a lack of will and interest from the State's judicial authorities, which have known of them, since they have not properly handled numerous appeals, and submitted the case to the procedure laid down in the [National Reconciliation Law ...]; all of which caused the freezing of criminal proceedings”. Hieromtrent is het van belang te vermelden dat bij de binnenlandse procedures meer dan dertig andere wettelijke beschermingen en rechtsmiddelen werden ingediend om voortgang in het onderzoek en proces tegen te gaan (Centro por la Justicia y el derecho Internacional, 2010, geraadpleegd op 6 mei 2010). Dit fenomeen is natuurlijk niet uitsluitend terug te vinden in Guatemala, maar een wereldwijd gebruik, met deze nuance dat de leden van justitie hierin een belangrijke rol kunnen spelen. Een eerste rechtsmiddel dat in de bovenstaande zaken pertinent wordt ingeroepen, zijn ongrondwettelijkheden, zoals de niet-retroactiviteit van de strafwet. Vervolgens werd in de zaak ‘El Jute’ de toepassing van la Ley de Reconcialición Nacional, die een brede vorm van amnestie verleent, ingeroepen door de verdediging, hoewel de wet uitdrukkelijk het misdrijf van gedwongen verdwijning hiervan uitsluit, wat bevestigd werd door zowel het Hooggerechtshof als het Grondwettelijk Hof. Ook d.m.v. andere rechtsmiddelen die te vinden zijn in o.a. la Ley de Amparo, Exhibición Personal y de Constitutionalidad, probeert de verdediging steeds opnieuw het proces te verlammen. M.b.t. dit laatste werd een wetshervorming voorgesteld om dit probleem aan te pakken (Cardona, 2009a, p. 3). Het vraagt een enorm doorzettingsvermogen van de aanklagers en eisers om te blijven procederen onder deze omstandigheden, waarbij het financiële kostenplaatje blijft oplopen door deze vertragingen en het de familieleden van de slachtoffers vaak moedeloos maakt. Een ander obstakel wordt gevormd door het artikel 30 van de Grondwet dat de openbaarheid van administatieve
handelingen
inhoudt, met
uitzondering
van
militaire
of
diplomatieke
aangelegenheden van nationale veiligheid. Meestal is juist deze informatie cruciaal voor de familieleden van verdwenenen of organisaties, die juridische bijstand verlenen, om verantwoordelijken van gedwongen verdwijningen aan te duiden. Hoewel het Guatemalteeks Wetboek van Strafvordering duidelijk stelt dat het geheim karakter van dergelijke documenten moet worden bepaald door de rechter en niet door de leden van het Leger, die meestal de
56
verdachten zijn in zaken van gedwongen verdwijningen, weigert deze instelling consequent informatie vrij te geven (Ramírez, 1999, p. 152). Ook het Ministerie van Defensie en andere staatsinstellingen weigeren systematisch om informatie ter beschikking te stellen aan de onderzoekende instanties onder het mom van staatsgeheim en nationale veiligheid (IACRM, landrapport Guatemala 2003, par. 29). Dezelfde feiten doen zich voor m.b.t. de historische archieven van de Nationale Politie. Hieromtrent deed zich een belangrijke ommekeer voor in 2009 met het presidentieel bevel om vier militaire archieven die informatie bevatten over contrainsurgentie acties en plannen tussen 1982 en 1983 vrij te geven. Er werd in maart 2009 vervolgens een commissie opgericht, Comisión de Desclasificación de Archivos Militares, samengesteld uit drie vertegenwoordigers van het Ministerie van Defensie, één van de COPREDEH en drie van presidentiële secretariaten. Deze commissie kreeg de bevoegdheid om de militaire archieven, niet enkel bovengenoemde, te declassificeren, behalve diegene die onder de nationale veiligheid vallen (Valladeres, 2010, 6 mei). Op het eerste zicht een zeer belangrijke stap in de goede richting, maar toch uitten enkele mensenrechtenorganisaties al bezorgdheid over de werking van deze commissie. De belangrijkste pijnpunten worden gevormd door het beperkt aantal archieven dat door het leger wordt overhandigd en de minimale waarde van deze laatsten voor het opklaren van massale wreedheden, het gebrek aan transparantie wegens het vertrouwelijk karakter van de commissie en vooral de afhankelijkheid van de goede wil van het Leger om de documenten vrij te geven. De aanhoudende disfunctionele werking van justitie houdt veel mensen tegen om zelfs nog maar een klacht in te dienen. Hoewel een van de belangrijkste punten van de Vredesakkoorden het herstellen van de rechterlijke macht beoogde en hiermee ook het vertrouwen van de burgers wou bekomen, is Guatemala hier tot op vandaag nog niet in geslaagd. De bevolking neemt dan ook vaak het recht in eigen handen met desastreuze gevolgen. Door de aanhoudende straffeloosheid zijn er andere actoren op het toneel verschenen die quasi-juridische functies op zich nemen, normaal toebehorende aan de Staat, zoals het uitvoeren van forensisch onderzoek en het aanbieden van juridische bijstand (Sieder, 2003, p. 77). Toch dient ondanks deze overwegend negatieve vaststellingen omtrent justitie melding te worden gemaakt van een recente ontwikkeling m.b.t. rechtszaken die gerelateerd zijn aan het intern gewapend conflict. De zaak van Bisschop Gerardi, voormalig hoofd van ODHAG en vermoord na publicatie van zijn rapport Recuperación de la Memoria Histórico (REMHI) (zie supra), waarbij in 2001 de gepensioneerde Kolonel Byron Disrael Lima Estrada tot twintig jaar opsluiting werd veroordeeld, leek af te stevenen op een vervroegde voorwaardelijke vrijlating dit
57
jaar. De uitspraak van de rechtbank in eerste aanleg die deze vrijlating verleende werd echter verworpen door het Hof van Beroep, wat wederom wijst op een positieve evolutie binnen de rechterlijke macht t.a.v. dergelijke zaken (Latin American Herald Tribune, 2010, geraadpleegd op 5 mei 2010).
2.2. Politieke oorzaken 2.2.1. De implementering van de doelstellingen van de Vredesakkoorden m.b.t. het juridisch apparaat en de aanbevelingen van de CEH Zoals reeds besproken, bestonden er bij de ondertekening van de Vredesakkoorden ambitieuze doelstellingen die betrekking hadden op de verbetering en versterking van het juridische apparaat. Tal van internationale donoren stelden financiële en technische hulp ter beschikking om Guatemala bij te staan in de vooropgestelde hervormingen. Dertien jaar later lijkt op het eerste gezicht dat de implementering van de Vredesakkoorden moeizaam verloopt en niet de gewenste resultaten oplevert. Hoewel belangrijke vorderingen werden gemaakt zoals bvb. het verhogen van het aantal rechtbanken, rechters en juridische tolken, blijven de gehoopte concrete resultaten uit met straffeloosheid tot gevolg. Tijdens een internationale conferentie georganiseerd te Brussel op 2 en 3 maart 2007 werden de projecten, die door de verschillende donoren werden opgezet, geëvalueerd. De conferentie werd georganiseerd door drie internationale NGO’s (CIFCA61, Grupo Sur en CIDSE62) en gesponsord door de European Parliament Office for Central America en de vier grootste partijen binnen dat orgaan. Zowel afgevaardigden van Guatemalteekse als internationale NGO’s waren talrijk aanwezig alsook vertegenwoordigers van het Guatemalteeks parlement, de PDH en de European Commission of European Union Member States en de United Nations Office of the High Commissioner for Human Rights. Een eerste belangrijke bevinding had betrekking op de geldschieters zelf, er werd vastgesteld dat de meeste projecten van te korte duur waren om de beoogde resultaten te halen, wat betekent dat deze niet op realistische wijze waren gepland (Martínez, 2007, p. 13). Vervolgens werd gesteld dat op de vlakken waar toch enige vooruitgang werd geboekt, deze niet hebben geleid tot het versterken van het juridisch systeem en dit zwak, traag en inefficiënt is gebleven, wat volgens de bevinden van de conferentie te wijten is aan de contradictoire context waarin de programma’s en projecten zijn ontwikkeld (Martínez, 2007, p. 14). Concreet wordt hierbij verwezen naar de 61 62
Copenhagen Initiatve for Central America Coopération Internationale pour le Développement et la Solidarité
58
historisch-structurele beperkingen van de Guatemalteekse staat; het gebrek aan politieke wil van de Staat en van de economische elite om de democratische instellingen te versterken; de toename van georganiseerde misdaad, de algemene criminaliteit en het geweld onder jongeren; maar in het bijzonder de belangen van machtsgroepen die profiteren van de straffeloosheid (Martínez, 2007, p. 14). Hoewel de conclusies van de conferentie overwegend stellen dat er in tien jaar slechts een minimale vooruitgang is bij de implementering van Vredesakkoorden, dient dit in verschillende opzichten genuanceerd te worden. Ten eerste ging het initiatief van de conferentie uit van NGO’s, die eerder het niet-gerealiseerde benadrukken dan aandacht te geven aan de positieve tendensen. Het feit dat NGO’s vaak een soort ‘tegengewicht’ vormen t.a.v. de staat blijkt bvb. uit het feit dat zij ook het recht hebben tot het indienen van evaluatierapporten inzake mensenrechten bij de verschillende organen van de VN. Hiermee wordt niet geïnsinueerd dat hun bevindingen onwaar zijn, maar deze toch met omzichtigheid dienen te worden benaderd. Ten tweede behandelde de bovengenoemde conferentie de situatie vóór 2007 en dient toch te worden gewezen op de ontwikkelingen die zich voordoen onder de huidige regering Colóm (2008-2012). Zo wordt uit rapporten die werden gepubliceerd door La Secretaría de la Paz, Presidencia de la República (SEPAZ) duidelijk dat er wel degelijk positieve vooruitgang wordt geboekt inzake justitie t.a.v. de slachtoffers van het intern gewapend conflict. Hierbij moet rekening worden gehouden met volgende belangrijke initiatieven en realisaties in de periode 2008-2009 (SEPAZ, Informe 2008 sobre Avances en el Cumplimiento de los Acuerdos de Paz, pp. 67-72 en SEPAZ, Informe 2009 sobre Avances en el Cumplimiento de los Acuerdos de Paz, pp. 71-76). Het rapport van 2008 meldde dat inzake de implementering van de Vredesakkoorden en de aanbevelingen van de CEH m.b.t. mensenrechten, justitie en vrede vooruitgang werd geboekt op het vlak van de versterking van el Programa Nacional de Resarcimiento (PNR)63. Op het vlak van gedwongen verdwijningen werden bvb. de eerste financiële vergoedingen uitbetaald aan slachtoffers van verdwenen kinderen, die ook werden herenigd met hun biologische ouders. Ook werden 10.477 ‘cartas de perdón’64, getekend door de President, gericht aan de begunstigden van financiële compensatie uitgeschreven als deel van de eerherstellende maatregelen. Er werden meer dan 4.400 zaken, gerelateerd aan misdaden begaan tijdens het conflict, voorgelegd aan het Openbaar Ministerie ter onderzoek; een kaart van opgravingen werd ontworpen met als doeleinde deze informatie te digitaliseren om toekomstige onderzoeken te simplificeren. Niet onbelangrijk is vervolgens een van de grote verkiezingsbeloften van Colóm, namelijk om de archieven van het leger open te 63
Dit programma werd samen met de oprichting van een gelijknamige Commissie opgestart in 2003 om vergoeding en herstel te bekomen voor de slachtoffers van het intern gewapend conflict. Dit gaat van financiële compensaties tot symbolisch herstel. 64 Letterlijke vertaling: brieven van vergeving
59
stellen voor het publiek. Dit mondde uit in een initiatief van SEPAZ ter oprichting van ‘Archivos de la Paz’. Verder werd werk gemaakt van het versterken van de Uitvoerende Macht inzake mensenrechten, met als focus de bescherming van mensenrechtenverdedigers. In 2009 werd voornamelijk voortgebouwd op de initiatieven van 2008, maar deden zich toch enkele opmerkelijkheden voor. Vooreerst vaardigde Colóm een presidentieel bevel uit ter overhandiging van vier militaire archieven die betrekking hebben op contra-insurgentie plannen en acties van 1982 (zie supra) en tevens werd werk gemaakt van het verwerken van de informatie van de archieven van de Nationale Politie. Ook werden documenten gepubliceerd over el Diario Militar (zie infra) en adopties van Guatemlateekse kinderen tussen 1977 en 1989. Eind 2009 stond de teller van voorgelegde zaken aan het OM over zaken van slachtoffers van het intern gewapend conflict trouwens op 10.118. M.b.t. dit laatste dient echter een kritische noot te worden gemaakt. Hoewel de voorlegging van deze zaken aan het OM zeer belangrijk is, laat de capaciteit van de eenheid (zie supra) die deze zaken dient te behandelen een dergelijke toestroom niet toe. M.i. dient de regering Colóm vooreerst werk te maken van een serieuze versterking van deze eenheid alvorens deze te belasten met duizenden dossiers die men onmogelijk deftig kan behandelen gezien de huidige omstandigheden. 2.2.2. De benoeming van de leden van de rechterlijke macht Het onafhankelijkheidscriterium van de rechterlijke macht vormt een van de hoekstenen van een rechtsstaat en kadert in het principe van de scheiding der machten. De wijze waarop dit principe wordt geïmplementeerd verschilt van land tot land en de term ‘democratie’ is bijgevolg geen synoniem voor een strikte scheiding der machten. Toch is er universele eensgezindheid over het onafhankelijkheidscriterium van de rechterlijke macht. Deze moet in staat zijn juridische controle uit te voeren op de handelingen van de andere staatsmachten en bijgevolg onregelmatigheden onderzoeken. Indien nodig kunnen vervolgingen worden ingesteld en veroordelingen worden uitgesproken. Het systeem van de benoeming van leden van de rechterlijke macht is cruciaal om onafhankelijkheid te garanderen. In Guatemala worden leden van het Hoogste Gerechtshof en de Hoven van Beroep, de Procureur Generaal van de Republiek, hoofd van het Openbaar Ministerie en de Ombudsman voor de Mensenrechten geselecteerd door la Comision de Postulación65 (Ley de Comisiones de Postulación, decreto n° 19-2009, 3 juni 2009), die vervolgens de kandidaten voordraagt aan het Congres, dat instaat voor de uiteindelijke benoeming. De commissie is 65
Commissie van Voordracht
60
samengesteld uit een vertegenwoordiger van de rectoren van de universiteiten van het land, die voorzitter is, de decanen van de Rechtsfaculteiten of van de Juridische en Sociale Wetenschappen van elke universiteit van het land. Een equivalent aantal vertegenwoordigers wordt gekozen door de Algemene Vergadering van het College van Advocaten en Notarissen van Guatemala en een zelfde aantal van vertegenwoordigers gekozen door magistraten van de Hoven van Beroep en aanverwante rechtbanken (artikel 215 Guatemalteekse Grondwet). Het principe oogt mooi ware het niet dat dit benoemingssysteem in de praktijk doordrenkt is van nepotisme en onregelmatigheden allerhande. Het verslag van de Speciale VN Rapporteur over de onafhankelijkheid van magistraten van 2009 laat hier geen twijfel over bestaan. Het vermeldt dat de vorm van aanwijzing van magistraten van het Hoogste Gerechtshof ruimte laat voor ernstige inmenging m.b.t. de onafhankelijkheid van het hoogste orgaan van de rechterlijke macht. Dit ten gevolge van de politisering van het benoemingsproces doordat het Congres eraan deelneemt en door het gebrek aan reglementering over de werking van de Voordrachtcommissies (VN, Informe del Relator Especial sobre la Independencia de los Magistrados y Abogados, Misión Guatemala 2009, p. 10). De Special Rapporteur stelde vast dat de verkiezing van deze magistraten meer gebaseerd is op subjectieve criteria en de politieke kleur van de kandidaten dan op hun kwaliteiten en verdiensten. Dezelfde vaststellingen werden gedaan m.b.t. de magistraten van de Hoven van Beroep. Het is nodig te benadrukken dat het Hoogste Gerechtshof een veelheid aan bevoegdheden en taken uitoefent inzake de werking van de rechterlijke macht, waaronder de benoeming van de rechters van eerste aanleg en de vrederechters alsook de administratie van de rechterlijke macht, waardoor het hele juridische apparaat aangetast wordt door deze benoemingen. In oktober 2009 brak er een ongeziene comotie uit juist rond de benoemingen van de magistraten van het Hoogste Gerechtshof en de Hoven van Beroep. La Comisión Internacional contra la Impunidad en Guatemala (CICIG)66, een initiatief dat werd opgezet door een akkoord tussen de VN en Guatemala om straffeloosheid te bestrijden (zie infra), maakte voor beide instanties dossiers op waarbij de voorgedragen kandidaten werden gescreend. Het resultaat was verbluffend, daar de CICIG meerdere kandidaten aanduidde met tekortkomingen van verschillende aard, zoals corruptie, banden met georganiseerde misdaad, e.d. (Cardona, 2009b, p. 5). Het rapport werd overgemaakt aan het Congres, die, daar ze niet gebonden is door de bevindingen van de CICIG, toch nog enkele van deze kandidaten voor het Hooggerechtshof benoemde (Cardona, 2009c, p. 3). Het Grondwettelijk Hof werd vervolgens ingeschakeld door de civil society en de CICIG om de stemming van het Congres over deze benoeming te toetsen aan 66
Internationale Commissie tegen de Straffeloosheid in Guatamala
61
de Grondwet. Het Hof besloot dat de resultaten van de stemming van kracht bleef (Orantes, 2009b, p. 5). Daarentegen beval ze wel in een ander arrest om de dossiers van de CICIG over te maken aan het OM teneinde de klachten m.b.t. kandidaten en verkozenen van het Hooggerechtshof, te onderzoeken (Orantes, 2009c, p. 4). Het OM startte vervolgens onderzoeken op naar 13 advocaten, waaronder vier magistraten die door de recente verkiezingen zetelen in het Hooggerechtshof en van immuniteit genieten (Orantes, 2009d, p. 10) Voor de benoemingen van de Hoven van Beroep deed zich echter een verassende wending voor: het Congres zuiverde de lijst van de kandidaten op basis van de informatie van de CICIG, waardoor 20 ‘besmette’ geselecteerden van de verkiesbare lijst werden gehaald en een nieuwe lijst werd overeengekomen (Cardona, 2009d, p. 3). Dit laatste is een zeer belangrijke en ongekende stap in de goede richting voor de benoemingen van rechters. Doordat de CICIG deze informatie bekend maakte bij het grote publiek, kwamen de leden van het Congres toch onder enige druk komen te staan, wat in het verleden niet bestond. Tenslotte werd in juni 2009 een wet aangenomen over de Voordrachtscommissie die een grotere transparantie bij de selectie van de kandidaten beoogt (Ley de Postulación 3 juni 2009, decreto no. 19-2009). 2.2.3. Hidden powers In punt 2.1. werd al kort ingegaan op de verborgen machten, ook wel hidden powers genoemd. Deze verborgen netwerken bestaan uit (ex-) militairen, (voormalige) politici en staatshoofden, leden van de rechterlijk macht en politie, drugshandelaars, ondernemers, … De hidden powers zijn diep doorgedrongen in de Guatemalteekse staatsinstellingen. Zij worden verantwoordelijk geacht voor de recente straffeloosheid inzake vroegere en huidige misdaden, door de extreme invloed die ze uitoefenen op de drie staatsmachten. Er zal in het onderstaande eerst worden ingegaan op de algemene karakteristieken van de hidden powers in Guatemala, waarna een gedetailleerd overzicht volgt van betrokken groepen en personen in relatie met gedwongen verdwijningen. Carlos Castrena, hoofd van de CICIG, verklaarde voor de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten dat onderzoek heeft uitgewezen dat deze structuren geen recent verschijnsel zijn, maar door de staat zijn aangehouden gedurende meer dan veertig jaar (Orantes, 2009e, p. 2). De basis van de hidden powers zijn criminele netwerken die op verschillende wijze kunnen ontstaan en in Guatemala hebben ze hun oorsprong in de staat zelf. Tijdens het intern gewapend conflict bestonden illegale gewapende groeperingen, paramilitaire strijdkrachten en clandestiene veiligheidsstructuren als deel van de contra-insurgentiepolitiek die in de post-conflict
62
samenleving een transformatie hebben ondergaan en uitgegroeid zijn tot georganiseerde criminele netwerken (Beltrán, 2007, p. 5). Gedurende het conflict is er een web van relaties ontstaan tussen legale en illegale veiligheidsinstanties en andere sectoren binnen de Guatemalteekse samenleving. Vandaag leven deze clandestine groepen van de opbrengsten van corruptie, smokkel, drugshandel, ontvoeringen, autodiefstal, witwaspraktijken en andere vormen van georganiseerde misdaad en onderhouden banden met politici, militairen en de politie om hun lucratieve bezigheden veilig te stellen (Beltrán, 2007, p. 8). Terwijl hun primaire motivatie dus persoonlijke winst is, hebben deze illegale groeperingen belang bij het behouden van straffeloosheid en het voorkomen van de consolidatie van effectieve rechtshandhaving en rechterlijke instanties (Beltrán, 2007, p. 11). Omdat het gehele Guatemalteekse staatsapparaat steeds dieper werd geïnfiltreerd door deze groeperingen, is de overheid niet in staat er daadkrachtig tegen op te treden en is de situatie zo dramatisch geworden dat de internationale gemeenschap zich geneigd voelde om in te grijpen, wat leidde tot de oprichting van de CICIG (zie infra). Het is dan ook relevant om in te zoemen op bepaalde specifieke actoren binnen deze hidden powers, teneinde hun invloed aan te duiden m.b.t. straffeloosheid van oorlogsmisdaden, waaronder gedwongen verdwijningen. Het WOLA rapport van 2003 linkt de huidige hidden powers aan vier groeperingen, soms onderling verweven, die actief hebben deelgenomen aan de contra-insurgentiestrategie: La Cofradía67, El Sindicato68, el Estado Mayor Presidencial (EMP)69 en de leiding van de Civiele Zelfverdediging Patrouilles (PACs). La Cofradía is een clubje van huidige en gepensioneerde officieren van de inlichtingendiensten en een soort van intern leger-broederschap. Gedurende het conflict waren ze actief onder de regering van Lucas Garcia (1978-1982) en de leden waren deel van een groep van militaire hardliners naar wie verwezen werd als los estratégicos. Ze waren aanhangers van een nationale veiligheidsstrategie, die een totale polarisatie van de bevolking beoogde en waarbij burgers niet als neutraal werden beschouwd, maar als mogelijke tegenstanders. Ze implementeerden een repressief systeem van sociale controle en gebruikte hun inlichtingen om brutale geweldaden te plegen. Vandaag zijn de leden van La Cofradía gebonden door wat ze gedaan hebben tijdens het conflict en worden ze niet beschouwd als een formele organisatie, maar eerder als een stel van relaties. Een van de kopstukken van deze organisatie is de gepensioneerde Generaal Luis Fransisco Ortega Menaldo, voormalig directeur van de inlichtingendienst van het leger en van 67
Het Broederschap Het Kartel 69 Presidentiële Generale Staf 68
63
1991 tot 1993 hoofd van het EMP. Deze man gebruikte zijn netwerk van contacten van tijdens het intern gewapend conflict om verder door te dringen in andere staatsinstellingen en is een van de meest prominente personen binnen de hidden powers. Hij wordt gelinkt aan smokkeloperaties, drugshandel en andere illegale activiteiten en de VS bestempelde hem als de leider van de grootste en machtigste drugsmafia van Guatemala. In 1996 ging hij akkoord om op pensioen te gaan nadat zijn betrokkenheid bij een belangrijke smokkelgroepering onder leiding van Alfredo Moreno Molina (zie infra) bekend raakte. Bij de verkiezingsoverwinning van President Alfonso Portillo in 2003 kreeg hij geen officiële positie binnen de regering, maar wordt verondersteld een van de topadviseurs van Portillo te zijn geweest. El Sindicato is ontstaan uit mannen die lid waren van ‘Promoción 73’ van de Militaire Academie. De loyaliteit die zich ontwikkelde tussen de klasgenoten illustreert het ‘tanda’ fenomeen: een horizontale alliantie die zich ontwikkelt in een klas van de militairen en aanhoudt na hun afstuderen en doorheen hun carrière. Het leiderschap wordt waargenomen door Generaal Otto Pérez Molina en integenstelling tot La Cofradía wordt naar hen verwezen als instutionalist counterinsurgents. Ze handelden op basis van de 30/70 denkstrategie: 70 percent van de bevolking moest voorzien worden van ontwikkeling en 30 percent, die beschouwd werden als verloren, diende geëlimineerd te worden. Pérez Molina wordt verdacht van zware mensenrechtenschendingen en volgens ODHAG zouden er bewijzen bestaan dat het EMP, waarvan Pérez Molina toen het hoofd was, kan gelinkt worden aan de moord in 1994 op rechter Edgar Ramiro Elías Ogaldez, die de wreedheden van het leger onderzocht. Tevens blijkt uit een document dat overhandigd werd aan de VS ambassade in 1996 dat de Efraín Bámaca (cfr. zaak voor het Inter-Amerikaans Hof: Bámaca Velásquez v. Guatemala, zie bijlage I.d. ) verdween na een bevel van Pérez Molina aan twee officieren. Meer recent heeft deze man een succesvolle politieke
loopbaan
en
was
de
tegenkandidaat
van
Álvaro
Colom
bij
de
laatste
presidentsverkiezing. Het EMP dat onder verschillende namen functioneerde tijdens het intern gewapen conflict vormde een eenheid dat een duale functie bekleedde. Enerzijds stond het in voor de bescherming, logistieke steun en advies aan de president, anderzijds diende het als een centrum van militaire inlichtingendienst en geheime activiteiten. Sinds 1986, wanneer het bestuur van het land officieel in handen van de burgers kwam, bleef het EMP een achterpoortje voor de militairen om in hoge mate invloed uit te oefenen op de president. De instantie nam actief deel aan de contrainsurgentiestrategie
en
wordt
verantwoordelijk
geacht
voor
tal
van
ernstige
mensenrechtschendingen waaronder gedwongen verdwijningen. Hoewel reeds door de Vredesakkoorden de ontmanteling van het EMP werd gestart, duurde het nog tot oktober 2003
64
voor dit ook effectief gebeurde. In een van Guatemala’s meest ‘high profile cases’, namelijk de moord op Bisschop Gerardi (zie deel I), werden twee voormalige leden van het EMP veroordeeld voor buitengerechtelijke executie. De functies van het voormalige EMP worden nu uitgeoefend door verschillende andere diensten zoals de SAAS70, SEA71 en DAE72. Deze laatste instantie werd opgericht net voor de finale ontmanteling en heeft zich functies toegeëigend die eigenlijk toebehoorden aan het SAAS en zo onder militaire i.p.v. civiele controle komen, wat wederom wijst op een remilitarisering i.p.v. een demilitarisering. Als laatste dient nog kort te worden ingegaan op de PACs die voornamelijk werden gevormd uit indigene Maya’s uit rurale gebieden, die meestal gedwongen werden om toe te treden, om aldus extensieve controle te bekomen over de bevolking. Ze worden verantwoordelijk geacht voor tal van misdaden tijdens het intern gewapend conflict en deelname aan honderden massamoorden in samenwerking met het leger of de andere strijdkrachten. Na de ondertekening van de Vredesakkoorden hebben verschillende ex-PAC leden, samen met militairen, leiderschapsposities aangenomen in lokale besturen en zo hun macht weten te behouden. Ze maken zich schuldig aan misbruik van staatsfondsen en geld voor ontwikkelingsprojecten en misdaden allerhanden, zoals lynchings en drugshandel. Ze zijn verantwoordelijk voor het corrumperen en doordringen van de hidden powers in de lokale machtsstructuren, wat ook wordt bevestigd in een document dat werd gepubliceerd door Amnesty International uit 2002 (Amnesty International, 2002, 7 mei). Of vandaag deze bevindingen nog up to date zijn, kan niet worden bevestigd wegens gebrek aan informatie hieromtrent. Zoals blijkt vinden alle vier bovengenoemde organisaties hun oorsprong in het intern gewapend conflict en namen zij deel aan o.a. de systematische praktijk van gedwongen verdwijningen. Straffeloosheid voor zowel huidige als vroegere misdaden is zoals eerder vermeld hun belangrijkste doel om hun illegale handeltjes gaande te houden. Het WOLA rapport van 2003 gaat nog uitgebreid in op enkele casestudies zoals die van Alfredo Moreno, een man die het grootste netwerk binnen de hidden powers leidde en banden had met bovenstaande organisaties, politici, staathoofden, enz. Tijdens het onderzoek, in oktober 2009, werd hij na dertien jaar van juridisch procederen veroordeeld tot slechts vier jaar gevangenisstraf voor o.a. smokkel, valsheid in geschriften en fraude (Orantes, 2009f, p. 4). Er werd direct beroep aangetekend door zijn advocaat waardoor nog geen definitieve uitspraak is. Tevens wordt exPresident Alfonso Portillo grondig doorgelicht in het rapport en opnieuw werden banden aangetoond met hidden powers. Portillo zit ook in het vizier van de CICIG en wordt vandaag 70
Secretaría de Asuntos Administrativos y de Seguridad Secretaría de Análisis Estratégico 72 Departamento de Análisis Estratégico del Ministerio de la Defensa 71
65
vervolgd in Guatemala voor corruptie en fraude gedurende zijn regeerperiode. Tevens heeft de VS zijn uitlevering gevraagd voor het gebruik van het Amerikaanse banksysteem teneinde miljoenen dollars te verduisteren tijdens zijn mandaat. Volgens een persbericht van 18 maart 2010 heeft een Guatemalteekse rechtbank zijn uitlevering geautoriseerd, die pas zal plaatsvinden nadat hij zijn straf, in geval van veroordeling, in Guatemala heeft uitgezeten (El Tiempo, geraadpleegd op 18 maart 2010). Daar de informatie uit het WOLA rapport van 2003 reeds zeven jaar oud is, moeten de resultaten hiervan met omzichtigheid worden benaderd. De vraag stelt zich of deze groeperingen nog bestaan of bestonden tijdens de regeerperiode van Oscar Berger (2003-2007) en de huidige regering Colóm. Het hoofd van de CICIG, Castresana, heeft inmiddels verklaart dat de CICIG de “estructuras encubiertas”73 heeft geïdentificeerd en in kaart heeft gebracht, welke de belangrijkste verborgen structuren zijn alsook diegenen die hen controleren. Hij zei tevens dat ze werden gedetecteerd in o.a. de havens, vlieghavens, migratiediensten, bij het Openbaar Ministerie, rechters en de politiemannen (Ángel Sas, 2009c, p. 3). Of deze structuren dezelfde groeperingen of personen uitmaken als in het rapport van de hidden powers uit 2003 is echter nog niet bekend. De uiteenzetting over hidden powers strekt tot doel om de wisselwerking tussen heden en verleden te benadrukken. De aanwezigheid van (ex-)militairen en ex-staatshoofden, die verdacht worden van grove mensenrechtschendingen, op het huidige politieke en criminele toneel beïnvloeden in grote mate de straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen. Door de komst van de CICIG en door de duidelijke aanwezigheid van politieke wil om te strijden tegen straffeloosheid en voor een beter en sterker Guatemala, ontstaat de hoop dat het land een volgende fase van transitional justice intreedt. 2.2.4. Ondervertegenwoordiging van de indigene bevolking in de drie staatsmachten Zoals in deel I uitgebreid werd besproken, was de diep gestratificeerde Guatemalteekse samenleving een van de belangrijkste oorzaken die aanleiding gaven tot het intern gewapend conflict. Bij de Vredesonderhandelingen werd er veel aandacht besteed aan achtergesteldheid en discriminatie ten opzichte van de indigene bevolking, wat leidde tot een appart akkoord over de identiteit en rechten van de indigene bevolking. Een referendum over grondwettelijke
73
Letterlijke vertaling: verborgen structuren
66
hervormingen die deze voornemens trachtte om te zetten in grondwettelijke rechten werd grotendeels verworpen in 1999.74 Daar deze masterproef niet strekt tot een uitgebreide analyse over de economische en sociale situatie van de indigene bevolking, dat ongeveer 51 percent van de nationale bevolking uitmaakt (Minority Rights Group International, World Directory of Minorities and Indigenous Peoples Guatemala: Maya, July 2008, geraadpleegd op 24 maart 2010), dient wel kort te worden ingegaan op hun politieke participatie. Een positieve evolutie kan opgemerkt worden op lokaal vlak, waar de Mayabevolking steeds sterker vertegenwoordigd wordt in politieke functies. Zo zijn er vandaag in de 331 gemeenten van Guatemala 155 indigene burgemeesters, wat bijna de helft van het totaal is (Minority Rights Group International, World Directory of Minorities and Indigenous Peoples - Guatemala: Maya, July 2008, geraadpleegd op 24 maart 2010). Op nationaal vlak is de situatie echter schrijnend, daar er een enorme ondervertegenwoordiging is van de indigene bevolking in de drie staatsmachten. Volgens een zeer recent rapport van el Mecanismo de Apoyo a los Pueblos Indígenas75 is er in de wetgevende macht 12,7% vertegenwoordiging van indigenen, in de uitvoerende macht 1,25% en in de rechterlijke macht zijn er 7,6% rechters die tweetalig zijn (Spaans en een Mayataal) (Cereser, 2009b, p. 4). Hoewel president Álvaro Colom tijdens zijn verkiezingscampagne de integratie van de Mayas in publieke sectoren tot een van zijn stokpaardjes maakte, lijkt een echte evolutie nog niet te zijn waargemaakt. Een gebrek aan politieke wil om de situatie te veranderen is alweer de reden waarom discriminatie op alle vlakken dagelijkse realiteit voor meer dan de helft van de bevolking uitmaakt (Martínez, 2009, p. 2). Het is dan ook geen vanzelfsprekendheid dat in de Guatemalteekse maatschappij, die al eeuwen getekend wordt door diep geworteld racisme en uitsluiting, zich een plotse ommekeer zal voordoen in het gedachtengoed. Projecten op lange termijn zullen nodig zijn om hierin verandering te brengen, waarbij onderwijs de sleutel vormt. Wat dit alles te maken heeft met het thema van gedwongen verdwijningen lijkt niet meteen voor de hand te liggen. Toch kan bij een verdere reflectie een onderling verband worden vastgesteld: de indigene bevolking was namelijk het grootste slachtoffer van de bloedige repressie die zich tijdens het intern gewapend conflict voordeed. De vaststelling dat juist deze bevolkingsgroep zwaar ondervertegenwoordigd is in de drie staatsmachten, brengt aanzienlijke gevolgen mee voor hoe men politiek en juridisch omgaat met het verleden. De hypothese dat bvb. wettelijke initiatieven
en
juridische
vooruitgang
m.b.t.
waarheidsvinding,
schadeloosstelling
en
74
De opkomst was slechts 18,7% van de kiesgerechtigden en gebrek aan organisatie en voldoende en correcte inlichtingen over het referendum worden aangeduid als voornaamste redenen voor de verwerping ervan (voor een uitgebreid verslag hierover wordt verwezen naar http://www.envio.org.ni/articulo/2256: Envio digital, “Why was the referedum defeated”, nummer 216, juli 1999). 75 Het Mechanisme ter Ondersteuning van de Indigene Bevolking
67
gerechtigheid meer aandacht zouden krijgen en realisaties zouden teweegbrengen, lijkt niet onwaarschijnlijk indien de indigenen evenredig zouden vertegenwoordigd zijn in de staatsmachten. Deze hypothese kan echter ontkracht worden en zelfs onjuist worden bevonden door deze te spiegelen aan de realiteit. Zo was er bij de verkiezingen in 2007 (waarbij zowel diende te worden gestemd voor een nieuwe president, vice-president en 158 parlementsleden) voor de eerste maal in rurale, voornamelijk door indigenen bevolkte gebieden een hogere opkomst dan in de steden (Freedom House, 2010, 7 mei). Ondanks praktische belemmeringen, zoals het gebrek aan het nodige identiteitsdocument, werden in de rurale gebieden 6.000 extra stembureaus opgezet, waardoor meer indigenen hun stem konden uitbrengen daar ze zich niet naar de districtshoofdstad dienden te begeven. Deze laatsten konden bijgevolg zelf de verkiezingsuitslag en m.a.w. de vertegenwoordiging van indigenen in het parlement, dat op zijn beurt de rechters in de hoogste rechtbanken van het land benoemd (zie supra), in belangrijke mate bepalen. Een gebrek aan voldoende opgeleide en gekwalificeerde inheemse kandidaten om deze functies te bekleden, kan een eventuele uitleg vormen voor de uiteindelijke verkiezingsuitslag. Ze hebben er dus bij laatste verkiezingen duidelijk voor gekozen om zich op nationaal vlak grotendeels te laten vertegenwoordigen door niet-inheemsen. In relatie tot het intern gewapend conflict lijkt het langs de andere kant toch aangewezen dat de stem van inheemsen wordt gehoord i.v.m. hun visie op waarheidsvinding en schadeloosstelling in de brede zin van het woord. Deze vaststelling spruit voort uit een recente publicatie van Lieselotte Viaene, doctoraatsstudente aan de Universiteit van Gent, die twintig maanden veldwerk en onderzoek heeft gedaan bij de Q’eqchi Maya’s in Guatemala m.b.t. hun (kritische) visie op el Programa Nacional de Resarcimiento (PNR) (zie supra) in het kader van de actuele en mogelijke rol van de culturele context bij het omgaan met grove mensenrechtenschendingen (Viaene, 2010, pp. 4-25). Uit dit artikel komt zeer duidelijk naar voor dat het bovengenoemde programma wordt uitgevoerd zonder al te veel rekening te houden met de echte behoeften van de indigene slachtoffers of overlevenden en soms zelfs zout in de al zo diep geslagen wonden strooit alsmede wrevel kan veroorzaken binnen de (herstellende) gemeenschappen. Mits PNR zich vandaag nog grotendeels beperkt tot enkel individuele financiële schadeloosstelling, zijn er lokale initiatieven ontstaan om het leed een plaats te geven. Het dient te worden benadrukt dat de participanten aan het onderzoek nood bleken te hebben aan gehoor voor hun gevoelens en visies die worden beïnvloed door hun culturele bagage en tradities. Dit gehoor kan evenwel gegeven worden door niet-inheemsen, met de nuance dat deze dan wel een zeer goede kennis dienen te hebben van de Maya-cultuur.
68
2.3. De situatie van mensenrechtenorganisaties en –verdedigers Zoals hierboven al werd vermeld, vormt de civil society de voortrekker inzake de verdediging van mensenrechten en de strijd tegen straffeloosheid, waarbij deze zelfs enkele functies, die normaal toebehoren aan de overheid, overneemt. Het werk dat ze leveren is niet zonder gevaar. Vanaf 2000 werd er een enorme stijging waargenomen van criminele daden gepleegd tegen deze organisaties en hun medewerkers. Hoewel deze acties in eerste instantie leken te wijzen op “doorsnee geweld”, werd duidelijk door het aantal en het patroon dat men eerder te maken heeft met een systematische doelgerichtheid tegen leden van de civil society en anderen die zich bezighouden met ‘anti-straffeloosheid initiatieven’, zowel inzake vroegere misdaden als diegenen die huidige corruptie van staatsambtenaren verkondigen (Peacock&Beltrán, 2003, p. 3). Verschillende bronnen tonen aan dat opnieuw de hidden powers in grote mate betrokken zijn bij deze misdaden die gaan van intimidaties tot effectieve moorden (Peacock&Beltrán, 2003; Amnesty International, 2002). Het mag dan ook geen toeval zijn dat de meeste gewelddaden gepleegd werden tijdens de regering van Alfonso Portillo, die zoals hierboven werd vermeld, duidelijke banden onderhield met de hidden powers (Claudia Samayoa, 2004, p. 22). De regering zelf
deed
enkele
verbazingwekkende
verklaringen
aangaande
deze
bedreigingen
en
geweldplegingen. Zo werden mensenrechtenactivisten en –organisaties bestempeld als ‘verraders van het land’, ‘used as tools of foreign governements’ of werden ze ervan beticht om zelf de misdaden in scene te zetten teneinde het land te destabiliseren (AI, 2002, pp. 13-14). Degelijke onderzoeken naar deze acties werden zelden tot nooit gevoerd. In deel II werden enkele organisaties vernoemd die actief bezig zijn met zaken van gedwongen verdwijningen. Al deze organisaties en verschillende van hun leden waren al slachtoffers van intimidaties, (doods)bedreigingen, aanvallen op hun kantoren en dergelijke meer. Zo is er bvb. Mario Polanco, directeur van de GAM, die al ontelbare keren het doelwit is geweest van aanslagen en bedreigingen. Ook andere leden van de GAM zijn regelmatig slachtoffers van bedreigingen. Maya-priester en actief lid van de GAM, Diego Xon Salazar, werd ontvoerd en vermoord in Quiché
in 2003 nadat hij enkele doodsbedreigingen had ontvangen van ex PAC’s-leden
(Amnesty International, 2003, p. 1).Vervolgens is er FAMDEGUA, zoals hierboven werd vermeld actief bezig met de zaak ‘Dos Erres’. In september 2000 werd een gewapende aanval gepleegd op hun kantoren, waarbij alle computers en tal van documenten werden gestolen, die kostbare informatie en bewijzen bevatten m.b.t. massamoorden en gedwongen verdwijningen (Amnesty International, 2002, pp. 16 en 33). Andere organisaties die actief zijn rond onderzoek
69
naar gedwongen verdwijningen waarvan de leden met regelmaat bedreigd worden zijn ODHAG, CALDH en FAFG (Amnesty International, 2006, 30 oktober; FMM, 2007, p. 2; Peacock&Beltrán, 2003, p. 9-12; Beltrán, 2007, 30 oktober). Hoewel deze voorbeelden overwegend gebaseerd zijn op iets oudere informatie, blijft de situatie ook vandaag nog zeer ernstig. Er werd in bovenstaande delen al melding gemaakt van initiatieven van overheidswege om dit aan te pakken en ook het Inter-Amerikaans Hof zorgt voor enig soelaas. Toch is het tij nog niet gekeerd en blijven bedreigingen en geweld dagelijkse realiteit voor mensenrechtenactivisten en –verdedigers. Dit kan worden gestaafd aan de hand van informatie van de organisatie UDEFEGUA76, een organisatie die reeds tien jaar gegevens verzamelt (door o.a. meldingen die hieromtrent bij het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie en de PDH) over geweldplegingen in de brede zin van het woord tegen verdedigers van mensenrechten. In 2009 registreerde deze maar liefst 353 daden van agressie, wat meteen het hoogste aantal is sinds het begin van dit initiatief in 2000 en een stijging van 36 procent inhield tegenover 2008 (UDEFEGUA, 2010, p. 15). Belangrijk is dat de meest geaffecteerde mensenrechtensector die van ‘la verdad’77 was, waaronder de personen die werken rond gedwongen verdwijningen kunnen worden geplaatst, met 91 gemelde feiten, wat een toename van 303 procent betekende tegenover 2008 (UDEFEGUA, 2010, p. 17). Een van de conclusies van het jaarlijks rapport van 2009 is dat uit bevragingen bij de mensenrechtenverdedigers blijkt dat de meerderheid weinig interesse toont voor de onderzoeksprocessen binnen het Openbaar Ministerie aangezien ze allen bevestigen dat er toch geen enkele significante vooruitgang in hun zaak wordt geboekt. Dit heeft dan weer tot gevolg dat het OM minder moeite doet om te onderzoeken en dat verschillende van de zaken die werden geklasseerd of afgewezen diegenen zijn waaraan de verdedigers zelf zeer weinig hebben meegewerkt (UDEFEGUA, 2010, pp. 70-71).
Hoofdstuk 3. Een vleugje hoop 3.1. Comisión Internacional contra la Impunidad en Guatemala (CICIG) Op 1 augustus 2007 keurde het Guatemalteekse parlement een overeenkomst goed tussen de VN en de regering tot oprichting van de Internationale Commissie tegen Straffeloosheid in Guatemala (CICIG). Na jarenlange onderhandelingen en een sterke druk vanuit de civil society, die een sleutelrol speelde bij de totstandkoming ervan, werd deze primeur op wereldvlak gecreëerd om 76 77
Unidad de Protección de Defensoras y Defensores de Derechos Humanos de Guatemala Letterlijke vertaling: de waarheid
70
illegale criminele groeperingen en bendes aan te pakken alsmede de voortdurende straffeloosheid waarvan deze laatsten konden profiteren. Het uiteindelijk akkoord kent een moeizame voorgeschiedenis, die slechts kort zal worden uiteengezet, maar belangrijk is daar deze in belangrijke mate samenhangt met bovenstaande informatie. Zoals hierboven reeds vermeld deed zich bij de start van het nieuwe millenium een opmerkelijke stijging voor in bedreigingen en geweldplegingen tegen mensenrechtenverdedigers. De bezorgdheid over het patroon van systematische aanvallen gaf aanleiding tot de oprichting van een coalitie, bestaande uit verschillende mensenrechtenorganisaties waaronder CALDH en GAM, die het onderwerp op de publieke en internationale agenda’s wilden krijgen. Gesteund door andere nationale actoren, zoals de PDH, alsmede internationale organisaties en buitenlandse overheden, begonnen in 2002 de onderhandelingen tussen de Guatemalteekse overheid en de civil society over de creatie van la Comisión para la Investigación de Cuerpos Ilegales y Aparatos Clandestinos de Seguridad (CICIACS). Later werd ook de VN uitgenodigd om de partijen bij te staan bij de onderhandelingen en tevens werd haar een belangrijke rol toegekend in de toekomstige commissie. Dit alles leidde tot een akkoord tussen de Guatemalteekse overheid en de VN begin 2004, waarbij CICIACS werd opgericht als een autonome instelling die bevoegd werd om illegale groeperingen te onderzoeken en strafrechtelijk te vervolgen. Het akkoord diende echter nog te worden goedgekeurd door het parlement, maar haalde het niet na een negatief advies van het Grondwettelijk Hof en toenemend skepticisme en tegenstand op nationaal vlak. Het toestaan van een volledig onafhankelijke, internationale commissie om bevoegdheden uit te oefenen die voorbehouden zijn aan nationale instellingen, bleek een stap te ver en hield volgens de tegenstanders een schending van de soevereiniteit in (Polanco, 2007 c, pp. 1-59). De iniatiefnemers bleven echter niet bij de pakken zitten en door het aanhoudende geweld en de straffeloosheid ervan werd er werk gemaakt van een alternatief voor CICIACS. De steun van buitenlandse overheden zwakte enorm af bij de aantreding van de nieuwe president Oscar Berger in 2004. Waar de Portillo-administratie internationale faam genoot voor corruptie en banden met dergelijke bendes, vertrouwde de internationale gemeenschap erin dat onder de nieuwe regering het probleem van de clandestiene groeperingen zou ophouden (WOLA, 2008, p. 11). De regering Berger herstartte echter zelf de contacten met de VN met de intentie om tot een nieuwe (sterk afgezwakte) overeenkomst te komen. Dit leidde tot een akoord op 11 december 2006 ter oprichting van de CICIG. In februari 2007, na enkele schokkende gebeurtenissen 78 en de 78
Een van deze gebeurtenissen was de folteringen en moorden op drie Salvadoraanse leden van het Centraal-Amerikaanse Parlement op 19 februari 2007.Vier politiemannen, waaronder het hoofd van de afdeling Georganiseerde Misdaad, werden twee dagen later gearresteerd voor deze feiten. Enkele dagen later werden deze vier op hun beurt vermoord teruggevonden in hun cellen in een maximum security gevangenis. Deze gebeurtenissen toonden aan hoe diep de criminele groeperingen waren binnengedrongen in de nationale veiligheidsdiensten.
71
toegeving van de Vice-President dat de georganiseerde misdaad was binnengedrongen in de Nationale Politie en andere belangrijke staatsinstellingen, legde de overheid het akkoord voor aan het parlement (WOLA, 2008, p. 12). Deze keer werd een positief advies bekomen van het Grondwettelijk Hof, maar de oppositie bleef zich binnen het parlement verzetten tegen de goedkeuring ervan. Steun en druk kwam van allerlei kanten om de parlementsleden aan te zetten tot goedkeuring van het akkoord, wat uiteindelijk gebeurde op 1 augustus 2007, met 110 stemmen voor, 5 tegen en 43 afwezige volksvertegenwoordigers (WOLA, 2008, p. 13). Tot op het laatste moment werd getracht de stemming te ondermijnen door bommeldingen, maar de voorzitter van het parlement opteerde ervoor deze niet publiek te maken, noch het gebouw te laten evacueren. CICIG blijft zoals zijn voorganger een onafhankelijk orgaan, maar het mandaat beperkt zich tot hulp aan het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie en andere staatsinstellingen bij het onderzoek in een beperkt aantal delicate en moeilijke zaken 79, met de bedoeling om illegale groeperingen te detecteren, hun werkwijze te ontleden en hen te ontmantelen. De Commissie staat hen hierbij bij door technische hulp en hoopt d.m.v. haar activiteiten om de onderzoekende en vervolgende instanties te versterken (CICIG, 2010, 29 april). CICIG kan eveneens klachten indienen bij de daarvoor bevoegde autoriteiten en hoewel de verantwoordelijkheid van de staat m.b.t. strafrechtelijke vervolging kan gedeeld worden met CICIG, wanneer deze optreedt als ‘complementary
prosecutor’,
blijven
vervolgingen
en
beslissingen
de
fundamentele
verantwoordelijkheid van de Guatemalteekse Staat (CICIG, 2008, 29 april). Het mandaat geldt telkens voor twee jaar en werd vorig jaar alvast verlengd tot 2011. Er moet tenslotte nog gewezen worden op het feit dat CICIG zich slechts concentreert op recente zaken van ‘alto impacto’. Misdaden uit het verleden, zoals gedwongen verdwijningen, worden m.a.w. niet door CICIG onderzocht, maar de commissie is van uitermate groot belang voor de zuivering en versterking van het juridisch apparaat en schept daarom in belangrijke mate hoop voor de behandeling van deze zaken.
79
Zo deed CICIG reeds onderzoek in o.a. de zaken Portillo, Rosenberg en voormalig hoofd van de Nationale Politie Baltazar Gómez.
72
3.2. El Diario Militar Drie jaar na de ondertekening van de Vredesakkoorden, werd in 1999 te Guatemala een document, het Militair Dagboek, bekend gemaakt dat o.a. informatie bevatte over de gedwongen verdwijningen van 183 personen tussen 1983 en 1985. Het unieke document bevat zeer gedetailleerde gegevens over verdwenen leden van guerillabewegingen: hun echte namen en schuilnamen, verwante guerillabewegingen, beroep, plaats en datum van ontvoering en zelfs hun lot worden erin weergegeven. Het document kwam in handen van Kate Doyle, experte in gedeclasseerde archieven van het U.S. Departement of State, na het betalen van 2.000 US$ aan een werknemer van het Guatemalteeks Leger. Het is vanzelfsprekend dat er commotie ontstond over de authenciteit van het document alsmede over diegenen die de gegevens heeft verzameld. M.b.t. dit laatste vermeldde Doyle dat hoewel er nergens handtekeningen, stempels of andere officiële aanwijzingen te vinden zijn, het document zeker is opgesteld door leden van de intelligentiediensten van het Leger. Dit kon afgeleid worden uit vergelijkbare gegevens die terug te vinden zijn in archieven van o.a. de CIA en waarbij bepaalde zaken op eenzelfde manier werden genoteerd, zoals bijvoorbeeld de schrijfwijze van data (La verdad detrás del Diario Militar, Desapariciones forzadas en Guatemala 1982-1985, 2006, p. 92). Een onderzoek naar de autenciteit werd tevens gevoerd door een team, dat werkte binnen het initiatief ‘Archivos de la Paz’ (zie supra), waarbij de gegevens werden vergeleken met informatie die zich in de archieven van de Nationale Politie bevond en hierbij bewijs werd gevonden voor en de hypothese werd bevestigd dat er een institutionele verantwoordelijkheid van de staat bestond bij het begaan van misdaden tegen de menselijkheid inzake gedwongen verdwijningen (SEPAZ, 2009, p. 1). Het moet benadrukt worden dat dit laatste initiatief afkomstig is van de overheid zelf en aldus een belangrijke stap betekent inzake waarheidsvinding en dat aan de hand van dit document en de erkenning van de verantwoordelijkheid van deze daden van staatswege, een nieuwe weg naar justitie is geopend voor slachtoffers van gedwongen verdwijningen.
Besluit In dit deel werd getracht om een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de politieke en juridische oorzaken, invloeden en tendensen die straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen in de hand werken. Het is belangrijk te benadrukken dat straffeloosheid voor misdaden uit het verleden een precedent hebben geschapen voor de huidige straffeloosheid. De juridische en
73
institutionele zwakheid liggen mede aan de basis voor de huidige minimale vooruitgang in zaken van gedwongen verdwijningen. Toch blijkt dat de Guatemalteekse overheid vandaag het gevecht tegen straffeloosheid wil aangaan en hierbij wordt gesteund door de internationale gemeenschap. Concrete initiatieven en ongeziene politieke wil maken dat de hoop herleeft bij de familieleden van verdwenenen en dat ook voor hen vroeg of laat gerechtigheid zal geschieden.
74
Eindconclusie Guatemala beschikt niet alleen over internationale instrumenten die het heeft geratificeerd, maar ook over een uitgebreide nationale wetgeving die het misdrijf expliciet strafbaar stelt en middelen bevat die bescherming ertegen kunnen bieden. Bovendien kan uit het onderzoek worden afgeleid dat het misdrijf van gedwongen verdwijningen niet onder de amnestiewet ressorteert. Hierdoor blijft, voor Guatamala, de verplichtingen onder internationaal recht van kracht. Bijgevolg dienen de daarvoor bevoegde autoriteiten de feiten te onderzoeken en de daders te vervolgen. M.a.w. is het land op juridisch en wettelijk vlak goed gewapend tegen het voorkomen van herhaling en het bekomen van gerechtigheid. Ondanks deze vaststelling blijkt dit laatste in de praktijk echter niet zo vlot te verlopen. Ten eerste zijn er belemmeringen van institutionele aard die een vlot transitional justice proces in de weg staan. De bevinding dat er geen strikte scheiding der machten bestaat en deze machten in minder of meerdere maten elkaar beïnvloeden, zoals bij de benoeming van rechters, vormt een belangrijk obstakel. Daarnaast werd uit het onderzoek duidelijk dat de verschillende staatsinstellingen onvoldoende gezuiverd zijn. Net zoals er nog steeds personen aanwezig zijn op het politieke toneel die verdacht worden van het begaan van dergelijke misdaden ten tijde van het intern gewapend conflict of die, na het conflict, banden (hebben) onderhouden met de georganiseerde misdaad. Dit laatste leidt tot een fenomeen dat Guatemala in de jaren na de beëindiging van het conflict heeft geteisterd: het ontstaan van criminele netwerken en illegale groeperingen, die deels hun ontstaan vonden tijdens het gewapend conflict. Deze groeperingen hebben een grote macht verworven in post-conflict Guatemala door ten volle gebruik te maken van de verzwakte instellingen. Straffeloosheid voor vroegere misdaden werd o.a. door manipulatie, nepotisme en omkoping bewerkstelligd, wat op zijn beurt een precedent schiep voor de huidige straffeloosheid. Een tweede bevinding heeft betrekking op de kwalitatieve en kwantitatieve capaciteit van de instellingen die bevoegd zijn om in concreto de verplichtingen onder internationaal recht uit te voeren. De middelen die hen ter beschikking worden gesteld blijken in grote mate onvoldoende om de enorme hoeveelheid van misdaden uit het verleden te onderzoeken en de daders te vervolgen. Een belangrijke belemmering hieromtrent wordt gevormd door de huidige gewelddadige samenleving, die bijgevolg de primaire aandacht opeist en om oplossingen vraagt. Dit alles heeft tot gevolg dat een sterke civil society belangrijke taken, die normaal aan de staat toebehoren, op zich heeft genomen en strijd leveren om gerechtigheid voor de slachtoffers van
75
gedwongen verdwijningen te bekomen. Hun inspanningen worden echter door sommigen aangevoeld als een bedreiging. Er werd sinds 2000 een patroon vastgesteld van geweldplegingen tegen mensenrechtenactivisten. Dit bemoeilijkt hun werk en belemmert vaak de voortgang in specifieke rechtszaken. Toch kunnen er ondanks deze overwegend negatieve bevindingen ook positieve tendensen worden vastgesteld. De overheid heeft besloten om samen met de internationale gemeenschap de strijd aan te gaan tegen straffeloosheid en maakt ook werk van verschillende concrete initiatieven om herstelmaatregelen voor de slachtoffers en overlevenden van het intern gewapend conflict te bekomen. Meer specifiek is er m.b.t. gedwongen verdwijningen vooruitgang geboekt door de eerste twee (voorlopige) veroordelingen in 2009 van daders van dit misdrijf. Bovendien werden verschillende doelstellingen, die werden vooropgesteld in het Nationaal Herstel Programma, geïmplementeerd. Uiteindelijk kan geconcludeerd worden dat hoewel er recent sprake is van politieke wil om misdaden uit het verleden aan te pakken en men daarvoor ook over de nodige juridische middelen beschikt, concrete resultaten uitblijven. Rekening houdend met de recente positieve tendensen zou het dan ook interessant zijn om op middellange termijn na te gaan of er van een concrete vooruitgang in de rechtsgang sprake is.
76
Nawoord Met uitermate veel dank aan mijn ouders, Jan en Mia, en mijn vriend, Antoine, voor hun mentale en financiële ondertsteuning; zij heben het schrijven van deze masterproef mogelijk gemaakt. Dank aan mijn gastgezin in Guatemala, Irene, Valeria, Juan en Margarita voor het bieden van een warm gezin, onderdak en ondersteuning tijdens mijn verblijf ter plaatse. Dit alles had ook niet mogelijk geweest zonder hulp van Lieve Denaux, mama van Joris, die de praktische zaken rond mijn verblijf heeft geregeld en me ook enorm heeft bijgestaan bij de ontwikkeling van het thema en onderzoek. Tevens veel dank aan mijn ‘taxista’ Alfredo om me overal heen te brengen, niet te vergeten dat deze man elke dag zijn leven waagt in Guatemala Ciudad om zijn diensten aan te bieden aan zijn clienteel. Veel dank aan Bieke Spuyt, studentenbegeleidster aan de VUB, voor het ter beschikking stellen van haar kennis en documentatie over het maken van een thesis en jarenlange ondersteuning tijdens mijn studies. Dank aan mijn promotor An Vranckx voor de ontwikkeling van het onderzoeksthema, de nodige begeleiding inzake het onderzoek en kritische feedback. Dank aan Yves Haeck, professor Grondwettelijk Recht aan de Universiteit van Gent, voor het ter beschikking stellen van documentatie en gegevens van contactpersonen. Voorts enorm veel dank aan alle mensen en organisaties die me in Guatemala hebben geholpen bij het zoeken naar informatie en hun kennis over het thema met mij hebben gedeeld: - Maynor Estuardo Galeano en Mario Polanco: Directeur Juridische Zaken, respectievelijk Algemeen Directeur van GAM - Juan Vandeveire: medewerker AVANSCO - Lesly Santiso en Helen Mack: Coördinatrice Juridische Zaken, respectievelijk Directrice van de Fundacion Myrna Mack - Katia Orantes en Renaldo Avaguez: Onderzoekers FAFG - Juan Fransisco Soto en Edwin Calin: Coördinator, respectievelijk assistent ‘Programa Justicia y Reconciliacion’ CALDH - José Santos Domingo: Auxilia Fiscal de la Unidad de Eslarimiento Historica (Unidad de Derechos Humanos, Ministerio Publico
77
- Oswaldo Enriquez Contreras: Asesor del Procurador de los Derechos Humanos, PDH - Blanca: Directrice van FAMDEGUA Deze organisaties, samen met tal van anderen, maken dat de strijd tegen straffeloosheid inzake gedwongen verdwijningen geen verloren zaak is en er stapsgewijs toch beterschap in zicht is. Mijn diepste respect gaat tevens uit naar alle familieleden en verwanten van verdwenen personen. Hun leed is onbeschrijfelijk. De strijd die deze mensen hebben gevoerd en nog steeds voeren om het lot van hun geliefde uit te klaren, kent geen grenzen.
78
Bibliografie Alvarado Galeano (2009). Análisis jurídico y doctrinario de la iniciativa de ley que ayuda al esclarecimiento de búsqueda de personas, víctimas de la desaparición forzada y otras formas de desaparición. Niet-gepubliceerd, Guatemala: Universidad de San Carlos de Guatemala, Facultad de Ciencias Jurídicas y Sociales. Amnesty International (2002). Guatemala: Guatemala's Lethal Legacy: Past Impunity and Renewed Human Rights Violations. Geraadpleegd op 16 oktober 2009 op http://www.amnesty.org/en/library/info/AMR34/001/2002 Amnesty International (2003). Fear for safety. AI Index 34/020/2003. Amnesty International (2006). Documento - Guatemala. Defensores y defensoras de los derechos humanos en peligro. Geraadpleegd op 30 oktober 2009 op http://www.amnesty.org/es/library/asset/AMR34/016/2006/es/e8920a8c-d42b-11dd-8743d305bea2b2c7/amr340162006en.html Amnesty International (2008). 25 years remembering the disappeared. Geraadpleegd op 15 november 2009 op http://www.amnesty.org/en/news-and-updates/news/25-years-rememberingthe-disappeared-20080829. Amnesty International (2008). Guatemala. The refusal to grant the extradition requested by Spain for crimes under international law. Geraadpleegd op 20 oktober 2009 op http://www.amnesty.org/en/library/info/AMR34/013/2008/en Amnesty International (2009). Encyclopedie: Habeus Corpus. Geraapleegd op 8 december 2009 op http://www.amnesty.nl/encyclopedie_lemma/1194. Ángel Sas, L. (2009a 17 oktober). Archivo de PN nutre diez investigaciones. El Periódico, 6. Ángel Sas, L. (2009b 31 oktober). Discusión: jueces se especializan por becas o por initiativa propia. El Periódico, 5. Ángel Sas, L. (2009c 7 november) CICIG “Ya sabemos quiénes son”. El Periódico, 3. Anleu Hernandez, C.M. (2005). Resiliencia: la fuerza de la vida. Un estudio sobre familiares de niñez desaparecida por el conflicto armado interno en Guatemala. Mixco: Equipo de Estudios Comunitarios y Acción Psicosocial. Arévalo de León, B. (2008). Un problema de Estado. Límites y retos a la subordinación militar en Guatemala. Nueva Sociedad, 213. Beltrán, A. (2007). The Captive State. Organized Crime and Human Rights in latin America. A WOLA Special Report, 1-25. Washington Office on Latin America. Bocca, M.J. & Han, H. (2005). Jurisdiction (Genocide). International Law Update, 11, 146-148.
79
Cardona, K. (2009c 8 oktober). Resuelven elección de magistrados. Prensa Libre, 3. Cardona, K. (2009b 9 oktober). Veinte candidatos señalados por la CICIG. Prensa Libre, 3. Cardona, K. (2009d 10 oktober). Eligen a magistrados de lista consensuada. Prensa Libre, 3. Cardona, K. (2009a 5 november). Reformas a Ley de Amparo. Prensa Libre, 3. Carlaccini, E. (2003). De la verdad en adelante: justici y reconciliacion. Guatemala: Editorial Estudiantil Fénix Universidad de San Carlos. Cassel, D. (1997). Lessons from the Americas: Guidelines for international response to amnesties for atrocities. Law and Contemporary Problems, 59 (4), 197-230. Centro para la Acción Legal en Derechos Humanos (2009). Primera sentencia por desaparición forzada: una puerta abierta para exigir justicia por las miles de víctimas desaparecidas durante el conflicto armado interno. Guatemala: Centro para la Acción Legal en Derechos Humanos. Centro por la Justicia y Derecho Internacional (2010). Justicia guatemalteca ordena proseguir investigación de la masacre de Las Dos Erres. Geraadpleegd op 15 maart 2010 op http://cejil.org/comunicados/corte-suprema-guatemalteca-ordena-proseguir-de-inmediato-con-lainvestigacion-de-la-masa. Cereser, L. (2009b 20 oktober). Gobierno carece de “rostro maya”. Prensa Libre, 4. Cereser, L. (2009a 4 november). Estado agota fondos para funcionamiento. Prensa Libre, 3. Chardy, A. (2010 5 mei). U.S. agents arrest Palm Beach man suspected in '82 Guatemala massacre. The Miami Herald. Comisión Interamericana de Derechos Humanos (2003). Country report Guatemala. Geraadpleegd op 6 april 2009 op http://cidh.org/countryrep/Guatemala2003sp/capitulo1.htm#impunidad. Comisión Internacional contra la Impunidad en Guatemala (2008). Un año despues. Geraadpleegd op 29 april 2010 op http://cicig.org/index.php?page=informe. Comisión Internacional contra la Impunidad en Guatemala (2010). Mandato. Geraadpleegd op 29 april 2010 op http://cicig.org/index.php?page=mandato. Comisión Internacional de Juristas (2008). Amicus Curiae ante la Corte de Constitucionalidad de la República de Guatemala sobre la Desaparicion Forzada. Guatemala: Salamá B.V. Comisión para el Esclarecimiento Histórico (1999). Guatemala: Memoria del silencio. Geraadpleegd op 24 oktober 2009 op http://shr.aaas.org/guatemala/ceh/mds/spanish/. Comisión para el Esclarecimiento Histórico (2009). Conflicto armado interno y denegación de justicia. Guatemala: F&G Editores. Corado, J. (2009 28 oktober). Intimidan a miembros de la oficina del PDH. El Periódico, 5.
80
Desaparecidos. Edgar Fernando García. Geraadpleegd op 9 maart 2010 op http://www.desaparecidos.org/guate/pres/garciae/. Faúndez Ledesma, H. (1999). Derecho internacional, impunidad y responsabilidad del Estado. Nueva Sociedad, 161, 103-119. Freedom House (2010). Countries at the Crossroads 2010 – Guatemala. Geraadpleegd op 7 mei 2010 op http://www.unhcr.org/refworld/docid/4be3c8b30.html Fundación Myrna Mack (2007). Una aproximación del uso de violencia política contra la búsqueda de verdad y justicia. Geraadpleegd op 31 oktober 2009 op http://www.myrnamack.org.gt/index.php/analisis/159-una-aproximacion-al-uso-de-la-violenciapolitica-contra-la-busqueda-de-verdad-y-justicia Fundación Myrna Mack (2008). Reactivación de la violencia contra operadores de justicia en Guatemala. Geraapleegd op 8 november 2009 op http://www.myrnamack.org.gt/index.php/comunicados/134-reactivacion-de-la-violencia-contraoperadores-de-justicia-en-guatemala. Fundación de Antropología de Forense de Guatemala (2009). Mi nombre no es XX. Geraadpleegd op 6 november 2009 op http://www.fafg.org/pagTemas/2009Mayo.html. Giraldo, J. (2004). Búsqueda de verdad y justicia: seis experiencias en posconflicto. Bogotá: Cinep. Grupo de Apayo Mutuo (2009). Corte Suprema de Justicia fija audiencia para cuatro casos de desaparición forzada. Geraadpleegd op 22 oktober 2009 op www.gam.org.gt/public/comunic/2009/Ene/comunicado260109.pdf. Guatebelga. Juridisch dossier: persbericht 2001. Geraadpleegd op 5 november 2009 op http://www.guatebelga.be/04_juridisch/onderzoek.html. “Guatemalan Court Blocks Parole for Bishop’s Killer” (2010). Latin American Herald Tribune. Geraadpleegd op 5 mei 2009 op http://www.laht.com/article.asp?ArticleId=354604&CategoryId=23558. Juan Hernández, P. (1999) “Why was the referedum defeated?”. Envio digital, nummer 216. Geraadpleegd op 24 maart 2010 op http://www.envio.org.ni/articulo/2256. Hey, H. (1995). Gross Human Rights Violations: A Search for Causes. Leiden: Martinus Nijhoff Publishers. Impunity Watch (2009). Recognising the Past: Challenges for the Combat of Impunity in Guatemala. Summary and Recommendations. Geraadpleegd op 14 mei 2009 op http://www.impunitywatch.org/en/publication/38. “Informe sobre Derechos Humanos y Conflictividad en Centroamérica 2008-2009” (2009). [Centroamérica].
81
International Coalition against Enforced Disappearances. Signatures and Ratifications. Geraadpleegd op 13 mei 2010 op http://www.icaed.org/. International Committee of the Red Cross. Missing persons - a major ICRC initiative. Geraadpleegd op 25 februari 2010 op http://www.icrc.org/web/eng/siteeng0.nsf/htmlall/themissing?opendocument&link=home. Kemp, S.L. & Seils, P.F. (2005) Persecución penal de delitos internacionales en Guatemala. Rapport International Center for Transitional Justice 2003-4, 1-19. Kistler, A. (2010). Disappeared But Not Forgotten: A Guatemalan Community Achieves a Landmark Verdict. Geraadpleegd op 5 april 2010 op http://upsidedownworld.org/main/guatemala-archives-33/2429-disappeared-but-not-forgotten-aguatemalan-community-achieves-a-landmark-verdict-. “La verdad detrás del Diario Militar. Desapariciones forzadas en Guatemala 1982-1985” (2006). Imprenta Pop Uj’, Quetzaltenango, Guatemala, C.A. Lam, J.M. (2009). Supervisan juzgados. El Periódico, 6. Liga Guatemalteca de Higiene Mental. Todos por el Reencuentro. Geraadpleegd op 10 december 2009 op http://www.ligatpr.org/. 1.1
López Ovando, O. & Paxtor, E. (2009 3 december). Condenan a militar a 53 años de prisión por desaparición forzada. Prensa Libre.
Martínez, D. (2007). Conferencia Internacional: A diez años de los Acuerdos de Paz en Guatemala: Balance y perspectivas de la Cooperación Internacional. Geraadpleegd op 30 oktober 2009 op http://www.cifca.org/. 1-38. Martínez, F.M. (2009). “La discriminación está en todas partes”. Prensa Libre, 2. Minority Rights Group International (2008). World Directory of Minorities and Indigenous Peoples - Guatemala: Maya. Geraadpleegd op 24 mei 2010 op http://www.unhcr.org/refworld/docid/49749d163c.html. Orantes, C. (2009c 9 oktober). MP recibe expedientes de señalados. Prensa Libre, 4. Orantes, C. (2009b 11 oktober). CC deja integración de magistrados de la CSJ. Prensa Libre, 5. Orantes, C. (2009d 28 oktober). Investiga a 13 abogados. Prensa Libre, 10. Orantes, C. (2009f 31 oktober). Moreno es condenado a cuatro años de prisión. Prensa Libre, 4. Orantes, C. (2009a 4 november). Quitarán fondos a seguridad. Prensa Libre, 10. Orantes, C. (2009e 7 november). Identifica estructuras encubiertas. Prensa Libre, 2. Peacock, S.C. & Beltrán, A. (2003). Hidden powers in post-conflict Guatemala. Rapport Washington Office on Latin America, 1-97.
82
Pingree, G. & Abend, L. (2006). Spanish Justice. Nation, 283 (11), 6-8. Polanco, M. (2007a). La desaparición forzada en Guatemala: necesidad de esclarecimiento e investigación. Guatemala: Oxfam Novib. Polanco, M. (2007b). Marcha contra el olvido. Grupo de Apoyo Mutuo: por el aparecimiento con vida de nuestros familiares y seres queridos. Guatemala: Talleres Gráficos Geminis. Polanco, M. (2007c). La CICIACS. Guatemala: Talleres Gráficos Geminis. Procurador de los Derechos Humanos (2009a). Informe al Grupo de Trabajo de las Naciones Unidas sobre Desapariciones Forzadas o Involuntarias. Niet-gepubliceerd, Guatemala: Procurador de los Derechos Humanos. Procurador de los Derechos Humanos (2009b). Informe Anual Circunstanciado 2008 – Memoria de labores. Guatemala: Procurador de los Derechos Humanos, Administración Central. Ramírez, W. (1999). Derechos humanos en Guatemala. Evidencias de impunidad o impunidad en evidencia. Nueva Sociedad, 161, 145-158. Roht-Arriaza, N. (2006). Guatemala genocide Case. Judgement no. STC 237/2005. American Journal of International Law , 100 (1), 207-214. Samayoa, C. (2004). El rostro del terror. Análisis de los ataques en contra de Defensores de Derechos Humanos del 2000 al 2003. Geraadpleegd op 26 oktober 2010 op www.albedrio.org/htm/documentos/InformeRostroDelTerror0204.pdf. Scovazzi, T.& Citroni, G. (2007). The Struggle against Enforced Disappearance and the 2007 United Nations Convention. Leiden: Martinus Nijhoff Publishers. SEPAZ (2009). Informe de autenticidad del diario militar. Geraadpleegd op 24 oktober 2009 op http://www.sepaz.gob.gt/index.php?option=com_content&task=view&id=118&Itemid=67. SEPAZ (2009). Informe 2008 sobre Avances en el Cumplimiento de los Acuerdos de Paz, Geraadpleegd op 8 mei 2010 http://www.sepaz.gob.gt/index.php?option=com_content&task=view&id=118&Itemid=67. 6772. SEPAZ (2010) Informe 2009 sobre Avances en el Cumplimiento de los Acuerdos de Paz. Geraadpleegd op 8 mei 2010 http://www.sepaz.gob.gt/index.php?option=com_content&task=view&id=118&Itemid=67. 71-76 Sieder, R. (2003). Renegociando “La ley y el orden”: Reforma judicial y respuesta ciudadana en la Guatemala de posguerra. América Latina Hoy, 35, 61-86. The Global Report TV (2010). Guatemala Massacre Victims to Get $3 million. Geraadpleegd op 6 mei 2010 op http://www.youtube.com/watch?v=4BDEht2DjwI&feature=related. Trial Watch (2007). Donaldo Alvarez Ruiz. Geraadpleegd op 20 oktober 2009 op http://www.trial-ch.org/en/trial-watch/profile/db/legal-procedures/donaldo_alvarez-ruiz_310.html
83
Trial Watch (2006) Efraín Ríos Montt. Geraadpleegd op 20 oktober 2009 op http://www.trialch.org/en/trial-watch/profile/db/legal-procedures/efrain_rios-montt_265.html Trial Watch (2006) Efraín Ríos Montt. Geraadpleegd op 20 oktober 2009 op http://www.trialch.org/en/trial-watch/profile/db/facts/efrain_rios-montt_260.html. Trial Watch (2008). Felipe Cusanero Coj. Geraadpleegd op 5 april 2010 op http://www.trialch.org/de/trial-watch/profile/db/facts/felipe_cusanero-coj_776.html. Trial Watch (2008). German Chupina Barahona. Geraadpleegs op 20 oktober 2009 op http://www.trial-ch.org/en/trial-watch/profile/db/legal-procedures/german_chupinabarahona_704.html. “Tribunal de Guatemala declaró procedente la extradición de ex presidente Alfonso Portillo a E.U.” (2010). El Tiempo. Geraadpleegd op 18 maart 2010 op http://www.eltiempo.com/mundo/latinoamerica/extradicion-alfonso-portillo-a-estadosunidos_7430808-1. Unidad de Protección de Defensoras y Defensores de Derechos Humanos de Guatemala (2010). Informe Anual 2009. Geraadpleegd op 7 mei 2010 op http://udefegua.org/index.php/informes/62anual-2009. United Nations Working Group on Enforced or Involuntary Disappearances (2007). Report: Implementation of General Assembly Resolution 60/251 of March 2006 entitled “Human rights Council”. Mission Guatemala. VN-rapport, 1-24. Valdez, S. (2009 21 oktober). Buscan a sus familiares en Guatemala. Prensa Libre, 12. Valladeres, D. (2010). El secreto mejor guardado, el militar. Geraadpleegd op 6 mei 2010 op http://ipsnoticias.net/nota.asp?idnews=94548. Viaene, L. (2010). Life is Priceless: Mayan Q’eqchi’ Voices on the Guatemalan National Reparations Program. The International Journal of Transitional Justice, vol. 4, 4-25. VN (2009). Informe del Relator Especial sobre la Independencia de los Magistrados y Abogados, Misión Guatemala 2009. VN-rapport, 1-32. Vranckx, A. (2008). Towards universal protection against enforced disappearance. Nietgepubliceerd artikel, Gent: Universiteit Gent. Washington Office on Latin America (2008). Advocates against inpunity. A case study on human rights organizing in Guatemala. Geraadpleegd op 12 november 2009 op www.wola.org/organized_crime/.../cicig_advocates_against_impunity.pdf.
Internationale en nationale juridische instrumenten Amerikaanse Conventie inzake de Rechten van de Mens (1969)
84
Amerikaanse Verklaring inzake de Rechten en Plichten van de Mens (1948) El Proyecto de Ley 3590 de la Comisión Nacional de Busquéda de Personas Desaparecidas Forzadas e Involuntariamente y otras Formas de Desaparición Código Penal Código Procesal Personal Constitución Política de la República Gedragscode voor wethandhavers, Resolutie 34/169 van 17 december 1979. Inter-Amerikaans Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen (1994) Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (1996) Internationaal Verdrag voor de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen (2007) Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO 1996) 2
Ley de Amparo, Exhibición Personal y Constitucionalidad
Ley de Comisiones de Postulación, decreto n° 19-2009, 3 juni 2009. Rules of Procedures of the Inter-American Commission on Human Rights Universele Verklaring over de Rechten van de Mens (1948) Verklaring over de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen (1992) Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (1994) Vierde Conventie van Genève (1949 en Eerste Aanvullend Protocol (1977)
Rechtspraak Corte de Constitucionalidad, 7 julio 2009, expediente No. 929-2008. Corte IDH. Caso Bámaca Velásquez Vs. Guatemala. Fondo. Sentencia de 25 de noviembre de 2000. Serie C No. 70. Corte IDH. Caso Bámaca Velásquez Vs. Guatemala. Reparaciones y Costas. Sentencia de 22 de febrero de 2002. Serie C No. 91. Corte IDH, Caso Blake Vs. Guatemala. Fondo. Sentencia de 24 de enero de 1998. Serie C No. 36.
85
Corte IDH. Caso De la Masacre de las Dos Erres Vs. Guatemala. Excepción Preliminar, Fondo, Reparaciones y Costas. Sentencia de 24 de noviembre de 2009. Serie C No. 211. Corte IDH. Caso Molina Theissen Vs. Guatemala. Fondo. Sentencia de 4 de mayo de 2004. Serie C No. 106. Corte IDH. Caso Molina Theissen Vs. Guatemala. Reparaciones y Costas. Sentencia de 3 de julio de 2004. Serie C No. 108.
Corte IDH. Caso Tiu Tojín Vs. Guatemala. Fondo, Reparaciones y Costas. Sentencia de 26 de noviembre de 2008. Serie C No. 190. IACHM, report n° 29/04, case 9.168, friendly settlement. IAHRM, report n° 71/04, petition 10.686, admissability. IACHR, report n° 91/06, petition 12.343, admissability.
Interviews CALDH (2009 6 november) 06/11), Edwin Calin. PDH (2009 13 november). Oswaldo Enriquez Contreras. Unidad de Esclarimiento Historico (2009 13 november), José Domingo Santos.
Powerpoint presentaties 3
Powerpoint GAM: Edgar Fernando Garcia
4
Powerpoint GAM: El Jute
Powerpoint GAM: Presentatie m.b.t. ontstaan en functies GAM
86
87
Bijlagen Bijlage I: Bijkomende informatie a) Karakteristieken b) Universele omkadering c) Grondwettelijke bepalingen d) Zaken op Inter-Amerikaans niveau en de Belgische jurisdictie Bijlage II: Documenten m.b.t. rechstzaken op nationaal vlak (niet opgenomen in de elektronisiche versie) a) Powerpoint GAM: Edgar Fernando Garcia b) Powerpoint GAM: El Jute c) Powerpoint GAM: Presentatie m.b.t. ontstaan en functies GAM d) PDH: rapport aan UNWGEID e) Document CALDH over uitspraak in de zaak Felipe Cusanero Coj f) Uitspraak Grondwettelijk Hof in de zaak Felipe Cusanero Coj Bijlage III: Interviews a) CALDH b) PDH c) Unidad de Esclarimiento Historico
88
Bijlage I: Bijkomende informatie
89
Bijlage I.a. Karakteristieken A) De schendingen van meerdere mensenrechten Het internationaal recht beschouwt het misdrijf van gedwongen verdwijningen als een van de meest ernstige schendingen van de fundamentele rechten van de mens. Hierbij worden dan ook niet één of slechts enkele rechten geschonden, maar een hele lijst zodat men in het Spaans spreekt van een delito pluriofensivo (La Comisión Internacional de Juristas, 2008, p.10). Om praktische redenen en om de leesbaarheid te verhogen wordt geopteerd tot een opsomming van die rechten, zonder deze instrumenten specifiek te vernoemen. Deze mensenrechten zijn immers algemeen aanvaard en gekend zijn; de meeste ervan zijn onvervreemdbaar, opgenomen in verschillende mensenrechtenverdragen en bevestigd door de jurisprudentie en doctrine. Ten eerste vormt een gedwongen verdwijning een schending van het recht op leven en daarbij het recht op menselijke waardigheid. In deze context hoort ook het recht op (persoonlijke) vrijheid, waarvan men niet willekeurig kan worden beroofd, het recht op veiligheid, het recht op leven en het recht op integriteit te worden vermeld. Vervolgens is er het mensenrecht om onder bescherming van de wet te staan. Dit is een zeer belangrijk recht waar het recht op de erkenning van de juridische persoonlijkheid van een mens en het recht op een onpartijdige en eerlijke rechtsbedeling nauw mee samenhangt. Doordat de autoriteiten de detentie ontkennen, vervalt de mogelijkheid om zich te verdedigen waardoor het slachtoffer onmogelijk zijn daarmee samenhangende rechten kan uitoefenen en bijgevolg volkomen weerloos is. Een ander belangrijk punt is het recht om niet te worden onderworpen aan folteringen, noch aan onmenselijke, grove of vernederende behandelingen en straffen. Hoewel een gedwongen verdwijningen niet per se dit laatste inhoudt, gaat het er toch vaak mee gepaard en vormt het één van de redenen tot het definitief doen verdwijnen van de desbetreffende persoon om aanklachten hieromtrent te vermijden. Alleen al deze opsomming van geschonden, vaak fundamentele en onvervreemdbare, mensenrechten legt de ernst van het misdrijf bloot. Ook belangrijk om te vermelden is dat tot de inwerkingtreding van het VN Verdrag van 2007 men zich voor internationale juridische instanties, bvb. het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dient te beroepen op deze afzonderlijke rechten uit verschillende verdragen om een gedwongen verdwijning te kunnen aanvechten. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de Amerikaanse continenten die een eigen regionaal mechanisme hebben. Meer bepaald hebben vele landen het Inter-Amerikaans
90
Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen (IAVRM) geratificeerd, wat leidt tot de bevoegdheid van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens (IAHRM) inzake dit thema (zie infra). B) De systematische praktijk van gedwongen verdwijningen als misdaad tegen de menselijkheid Waar in het begin van de jaren ’80 op internationale fora het midrijf van gedwongen verdwijningen erkend werd als een misdaad tegen de menselijkheid, bleef er discussie barstte los over de draagwijdte van deze erkenning. Meer bepaald handelde het debat over de vraag of er sprake moet zijn van een systematische praktijk van dit misdrijf op grote schaal of dat ook een enkele daad binnen dit kader valt. Na tegenstrijdigheden hieromtrent tussen enkele internationale instanties en juridische organen (zie voor een gedetailleerde beschrijving: Scovazzi&Citroni, 2007, pp. 285-295) wordt nu algemeen aangenomen dat gedwongen verdwijningen enkel onder de noemer van misdaad tegen de menselijkheid kunnen worden geplaatst indien deze op systematische of wijdverspreide schaal plaatsvinden tegen de burgerbevolking. Dit wordt bevestigd door het Statuut van Rome van 1998 in artikel 7 (1) (i) punt 7. C) Het voortdurend karakter van het misdrijf Het voortdurende karakter van het misdrijf van gedwongen verdwijningen betekent dat het delict blijft duren zolang er onduidelijkheid heerst over het lot van de betrokkene. Met andere woorden: door de ontkenning van de autoriteiten van wat er met het slachtoffer is gebeurd, is het eigen aan de aard van het misdrijf zelf dat pas bij uitsluitsel over het lot van de betrokkene het misdrijf ophoudt, bvb. wanneer zijn vasthouding wordt erkend, hij wordt vrijgelaten of het lijk wordt teruggevonden. Het voortdurend karakter is zowel opgenomen in artikel 201ter van het Guatemalteeks Strafwetboek als in artikel 8 van het Verdrag van 2007. M.b.t. deze laatste bepaling dient vermeld te worden dat door het Verdrag opgerichte Comité voor Gedwongen Verdwijningen slechts bevoegd is om klachten te onderzoeken over gedwongen verdwijningen die plaatsvonden na de inwerkingtreding van het instrument (art. 35). Deze restrictieve aanpak valt ten zeerste te betreuren. De kwestie van het voortdurend karakter hangt nauw samen met de niet-retroactiviteit van de (straf)wet. Meer bepaad werd in Guatemala het artikel 201ter, dat gedwongen verdwijningen expliciet strafbaar stelt, pas ingevoerd in 1995, dus na de periode van massale verdwijningen. In
91
rechtszaken omtrent dit thema haalde de verdediging dan ook het rechtsmiddel van de nietretroactiviteit boven om de zaak te vertragen of onontvankelijk te laten verklaren. Een doorbraak kwam er in juli 2009 wanneer in de zaak Choatalum de kwestie aan het Grondwettelijk Hof werd voorgelegd80. Het Hof besliste dat door het voortdurend karakter van het misdrijf de nietretroactiviteit niet van toepassing kon zijn daar het misdrijf blijft duren tot het lot van de betrokkene bekend is. De gevolgen van deze beslissing betekenen een echte doorbraak voor de slachtoffers, hun familieleden en advocaten, daar de weg naar gerechtigheid werd geopend. Tevens is het op dit vlak nodig om op het belang van opgravingen van massagraven te duiden. De Fundación de Antropología Forense de Guatemala81 (FAFG) is een onafhankelijke organisatie die opgravingswerken verricht in Guatemala, meer bepaald in de zwaarst getroffen dorpen van de burgeroorlog. Binnenkort zullen ze tevens actief
zijn op het grootste kerkhof, La Verbena
genaamd, van Guatemala Stad. Zij proberen aan de hand van DNA-onderzoek slachtoffers die zich in dergelijke graven bevinden te identificeren. Wanneer dit succesvol is en men bijgevolg personen identificeert die opgegeven werden als verdwenen, eindigt op dat moment het misdrijf van een gedwongen verdwijning en zullen er andere rechtsgronden, zoals ontvoering, moord en foltering moeten inroepen worden om de daders voor het gerecht te brengen. Dit is uiteraard ook het geval bij menselijke overschotten die op andere wijze worden gevonden en vervolgens worden geïdentificeerd. D) De pluraliteit van passieve subjecten en slachtoffers Het misdrijf van een gedwongen verdwijning impliceert niet enkel schendingen van meerdere rechten, maar heeft tevens ook gevolgen voor meerdere personen. Vooreerst wordt de strategie van gedwongen verdwijningen, in het kader van misdaden tegen de menselijkheid, steeds gericht tegen een persoon of meerdere personen met gemeenschappelijke kenmerken zoals nationaliteit, etnische oorsprong, religie of politieke overtuiging (Polanco 2007a, p.86). Voorts wordt niet enkel de verdwenene zelf getroffen, maar tevens de familie en, indien deze praktijk op grote schaal plaatsvindt, ook de gehele samenleving. Zoals in het eerste deel al werd vermeld, werden gedwongen verdwijningen zowel tijdens WOII als in bepaalde Latijns-Amerikaanse landen uitgevoerd in het kader van een militaire strategie om de uitgekozen doelgroep of de hele burgerbevolking te terroriseren, met als doel paniek, angst en onzekerheid te zaaien om zo weerstand te breken. Het enorme leed van de aanverwanten werd erkend door vele internationale
80 81
Corte de Constitucionalidad, 7 julio 2009, expediente No. 929-2008. Stichting voor Forensische Antropologie van Guatemala
92
(juridische) instanties en heden ten dage wordt een gedwongen verdwijning als een vorm van (psychologische) foltering beschouwd voor de familieleden (La Comisión Internacional de Juristas, 2008, p.18). Het concept ‘slachtoffers’ heeft bijgevolg een zeer brede draagwijdte.
93
Bijlage I.b. De universele omkadering A) De instrumenten onder het humanitair recht Het internationaal humanitair recht is ook gekend als het oorlogsrecht of het recht van gewapende conflicten. Het bestaat uit een geheel van regels die om humanitaire redenen de gevolgen van gewapende conflicten trachten te beperken. Hoewel dit recht uitsluitend betrekking heeft op internationale conflicten, wijdt het Rode Kruis ook aandacht aan intern gewapende conflicten, zoals Guatemala, en voert daar ook acties en hulpverlening uit (ICRC, 2010, 25 februari). Gedwongen verdwijningen worden binnen het humanitair recht niet expliciet behandeld, maar kunnen
onder
de
noemer
van
‘vermisten’
worden
geplaatst.
Deze
categorie
van
oorlogsslachtoffers worden zowel door de Vierde Conventie van Genève (CGIV) als in het Eerste Aanvullend Protocol (API) vermeld. Ten eerste hebben de families het recht om over het lot van vermiste verwanten (API art. 32) te worden geïnformeerd. Ten tweede dienen de partijen, die betrokken zijn bij een conflict, te zoeken naar personen die als vermist worden opgegeven door een tegenpartij (API art. 33) en onderzoeken te vergemakkelijken die door leden van families worden opgestart, die als resultaat van het conflict werden verspreid, om hen te helpen contact met elkaar te herstellen en proberen om hen opnieuw samen te brengen. De partijen bij een conflict moeten het werk van organisaties, belast met deze taak, ook aanmoedigen (GCIV art. 26). Een andere verantwoordelijkheid ten laste van de partijen bij een conflict betreft overleden personen: er dienen lijsten die de nauwkeurige plaats en de aanduiding van de graven, samen met details van de doden te worden gemaakt en uitgewisseld (API art. 34). De gelijkaardige op verdrag gebaseerde en gebruikelijke regels zijn in niet-internationale gewapende conflicten van toepassing. a) De instrumenten uitgaande van de Organisatie van de Verenigde Naties (OVN) Sinds zijn oprichting heeft de OVN verschillende internationale instrumenten opgesteld m.b.t. mensenrechten, die voor hun toepassing vereisen dat de landen deze hebben aanvaard en geratificeerd of in elk geval er zich bij aansluiten. ° Universele Verklaring over de Rechten van de Mens (UVRM) Het UVRM vormt een sleutelinstrument inzake het recht op leven en vrijheid. Een gedwongen verdwijning schendt in concreto de volgende bepalingen: het recht op leven, vrijheid en veiligheid (art. 3), verbod op foltering wrede, onmenselijke of vernederende straffen en
94
behandelingen (art. 5), het recht op daadwerkelijke rechtshulp van bevoegde nationale rechterlijke instanties tegen handelingen, welke in strijd zijn met de grondrechten hem toegekend bij Grondwet of wet (art. 8), niemand zal onderworpen worden aan willekeurige arrestatie, detentie of verbanning (art. 9), een ieder heeft, in volle gelijkheid, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie bij het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen en bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging (art. 10). Guatemala heeft dit verdrag geratificeerd in 1948, doch werd het onmogelijk in de tijd van het intern gewapend conflict, wanneer er zich een breuk in de rechtstaat voordeed, de naleving van deze normen te vorderen. ° Verklaring over de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen (1992) Dit instrument heeft geen bindende kracht, maar een morele waarde. Dit neemt niet weg dat de landen die lid zijn van de VN het dienen te respecteren en na te leven. De manier waarop deze verplichting wordt gerealiseerd is voornamelijk via de informatie van sociale organizaties, in het bijzonder deze van de slachtoffers, die de vooruit-af achteruitgang in bepaalde periodes toelichten. Er moet gewezen worden op het feit dat, in de periode dat Guatemala deze verklaring ondertekende, er zich een stijging voordeed van illegale aanhoudingen en gedwongen verdwijningen onder de regering van Jorge Serrano Elías (1991-1993) waarbij het leger bleef deelnemen aan deze misdaad tegen de menselijkheid (Polanco 2007a, p. 40). Zoals hierboven al werd aangestipt, ligt de bevoegdheid tot het toezicht m.b.t. de naleving van dit instrument bij de VN Werkingsgroep voor Gedwongen Verdwijningen. ° Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO 1996) Het BUPO verdrag waarborgt gelijkaardige rechten inzake gedwongen verdwijningen als het UVRM. Zeer belangrijk is hier artikel 9 van het verdrag dat recht op vrijheid en veiligheid van de persoon en het verbod op willekeurige arrestatie of gevangenhouding omvat. Dit wordt aangevuld door het recht van een vastgehouden persoon om geïnformeerd te worden, op het moment van zijn aanhouding, over de redenen hiertoe en onmiddelijk in kennis te worden gesteld van de aanklachten die tegen hem of haar worden geformuleerd (art. 9.2). Tevens van belang inzake gedwongen verdwijningen is artikel 10 dat stelt dat personen die beroofd zijn van hun vrijheid, menselijk behandeld moeten worden en met respect voor de inherente waardigheid van de mens.
95
Guatemala ratificeerde het verdrag in 1966 en, zoals men in het eerste deel kan lezen, is dit hetzelfde jaar waarin el Caso de los 28 plaatsvond (i.e. het beginpunt van de systematische praktijk van gedwongen verdwijningen in het land) en tevens een amnestiewet werd afgekondigd. ° Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (1994) Het hoofddoel van een gedwongen verdwijning is de verkrijging van informatie en hiertoe wordt psychologische alsmede fysieke foltering ingezet. Artikel 12 van het Verdrag omschrijft de plicht voor lidstaten door de bevoegde autoriteiten om onverwijld en onpartijdig onderzoek in te stellen wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat er binnen het gebied van zijn rechtsmacht foltering heeft plaatsgevonden. Dergerlijke initiatieven werden wel degelijk ondernomen in Guatemala, wat niet wegneemt dat, los van gedwongen verdwijningen, het land folteringen blijft uitoefenen bij ondervragingen en tegen gevangenen. Tevens dient te worden vermeld dat artikel 14 het recht op een billijke en toereikende schadevergoeding voorziet, met inbegrip van middelen voor een zo volledig mogelijk herstel, voor het slachtoffer, of in geval van overlijden, voor de familieleden. Het moment dat Guatemala het Verdrag in 1984 ratificeerde viel toevallig samen met het ontstaan van de organisatie Grupo de Apoyo Mutuo 82 (GAM). Deze groep bestond oorspronkelijk uit vrouwelijke familieleden van de slachtoffers, die in het land streden voor de verdwenen personen en de organisatie in moeilijke omstandigheden oprichten. ° Gedragscode voor wethandhavers Dit document werd door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen door Resolutie 34/169 van 17 december 1979. In Guatemala staan de politie, cipiers en militairen in voor rechtshandhaving en zoals hierboven al bleek zijn het juist deze functionarissen die zich schuldig hebben gemaakt aan de praktijk van gedwongen verdwijningen. Dit op uitdrukkelijk bevel of met toestemming van hun oversten of de autoriteiten, dewelke bevoegd zijn om de gedragscode te implementeren, dan wel niet-conform gedrag te sanctioneren. B) De regionale omkadering: het Inter-Amerikaans systeem
° Amerikaanse Verklaring inzake de Rechten en Plichten van de Mens
82
In het Nederlands: Steungroep
96
Dit document werd aangenomen door de OAS op 2 mei 1948 op de Negende Internationale Conferentie van Amerikaanse Staten, wat een half jaar voor zijn universele voorganger (UVRM) is. Verschillende artikelen die vergelijkbaar zijn met deze opgenomen in het UVRM kunnen aangewend worden inzake gedwongen verdwijningen. Guatemala is vanaf de oprichting van de OAS lid van deze organisatie en bijgevolg verplicht zich gedragsconform te gedragen en schendingen ervan tegen te gaan. ° Amerikaanse Conventie inzake de Rechten van de Mens Het verdrag werd in 1969 aangenomen door de OAS en werd van kracht in 1978, hetzelfde jaar dat Guatemala het verdrag ratificeerde. Pas negen jaar later, in 1987, erkende het land echter de competentie van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens, wat geen toevalligheid uitmaakt. Meer bepaald werd in deel I al gewezen op de meest intensieve periode van mensenrechtenschendingen,
in
het
bijzonder
illegale
vasthoudingen
en
gedwongen
verdwijningen, tijdens het intern gewapend conflict tussen 1978 en 1986. Ook bevatte de toenmalige Guatemalteekse Grondwet van 1965 geen bepaling die de suprematie of gelijkheid van internationale verdragen of conventies betreffende mensenrechten erkende (Polanco, 2007a, p. 55).
97
Bijlage I.c. Grondwettijke bescherming tegen gedwongen verdwijningen Ten eerste zijn er de algemene basisrechten waaronder er bescherming van het individu en de familie (art. 1) en het recht op leven, vrijheid, justitie en veiligheid (artt. 2 en 3). Vervolgens zijn er ettelijke grondwettelijke bepalingen die handelen over de ontneming van de vrijheid, zoals het verbod op willlekeurige detentie, het recht om te worden vastgehouden in officiële en publieke plaatsen van detentie, dus m.a.w. het verbod op clandestiene detentiecentra, het recht om geïnformeerd te worden over de redenen van een vasthouding en de uitsluitende competentie van de gerechtelijke autoriteiten om gedetineerden te ondervragen (artt. 6, 7, 8, 9 en 10). Ook wordt de menselijke behandeling van gevangen grondwettelijk verplicht, waarbij geen enkele discriminatie of vorm van foltering mag worden gehanteerd (art. 19). Vervolgens wordt het recht op verdediging voor de bevoegde en daarvoor ingestelde rechtbanken gegarandeerd (art. 12). In Titel VI van de Grondwet waarin ‘La Exhibición Personal’83 wordt behandeld, wordt het recht op habeus corpus vermeld en de onmiddelijke verschijning voor de rechter wanneer men illegaal wordt vastgehouden (art. 263). Het daaropvolgende artikel stelt dat elke ambtenaar die het verbergen van gedetineerden beveelt of weigert hem voor het gerecht te laten verschijnen, verantwoordelijk zal worden gesteld voor het misdrijf van ontvoering en hiervoor, in overeenstemming met de wet, zal gestraft worden. Wanneer de betrokken persoon niet wordt gevonden, zijn de rechtbanken bevoegd om een onmiddelijk onderzoek te bevelen teneinde een complete opheldering van zijn vindplaats te bekomen (art. 264). Ten slotte is ook artikel 156 van belang waarin wordt gesteld dat geen enkele ambtenaar of functionaris, burgerlijk of militair, verplicht is om bevelen op te volgen die overduidelijk illegaal zijn of die het plegen van een misdrijf beogen.
83
Deze term is een het Spaanse synoniem voor een habeus corpus. Letterlijke vertaling: ‘persoonlijke verschijning’.
98
Bijlage I.d. De zaken op Inter-Amerikaans Niveau en de Belgische jurisdictie Naar de aangehaalde documenten van deze instellingen wordt verwezen in voetnoten, zoals juridische referenties vereisen volgens het V&A referentiesysteem, en in de taal waarin ze zijn geraadpleegd. A) De Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens (IACRM) Dit lichaam, dat werd ingesteld door de Amerikaanse Conventie inzake de Rechten van de Mens, heeft de bevoegdheid om petities van een staat, NGO’s of individuën te onderzoeken m.b.t. gedwongen verdwijningen (art. 23 Rules of Procedures of the IACHR) indien aan drie voorwaarden (artt. 30-33 Rules of Procedures of the IACHR) is voldaan, namelijk wanneer er een uitputting is van nationale rechtsmiddelen, het verzoek wordt ingediend binnen zes maanden na de laatste binnenlandse acties en er geen duplicatie van procedure is voor een andere internationale instantie. Een volledig overzicht geven van de petities die tegen Guatemala bij de Commissie werden ingediend door NGO’s en individuën inzake gedwongen verdwijningen is onmogelijk, daar niet alle petities werden gepubliceerd. Bijgevolg is ervoor geopteerd om twee voorbeeld petities te bespreken die enerzijds persoonlijk anderzijds m.b.t. de thesis belangrijk zijn. ° Jorge Alberto Rosal Paz 84 Zoals in de inleiding werd vermeld, is er een persoonlijke affiniteit voor het onderwerp van deze thesis, daar de halfbroer van een goede vriend het slachtoffer werd van een gedwongen verdwijning tijdens het intern gewapend conflict in Guatemala. Bij een eerste zoektocht naar informatie m.b.t. dit onderwerp bleek zijn zaak wereldwijde aandacht te hebben gekregen door de vermelding ervan op de website van Amnesty International in het kader van ‘25 years remembering the disappeared’ (Amnesty International, 2009, 15 november). Jorge Rosal verdween op 12 augustus 1983 tijdens een autorit van Telucultan en Guatemala Stad. Op dat moment was de jongeman 28 jaar, getrouwd en vader van één kind, met een tweede op komst. Enkele getuigen in een naburig dorpje bij de plaats waar Jorge was verdwenen, meldden meteen dat hij werd tegengehouden en vervolgens ontvoerd door soldaten van de nabijgelegen militaire basis Nr. 7 te Zacapa. Zijn echtgenote en familieleden begonnen meteen de zoektocht 84
IACHM, report n° 29/04, case 9168, friendly settlement.
99
naar Jorge, maar na enkele dagen werd duidelijk dat door geen enkele instantie gehoor werd gegeven aan hun vraag naar informatie en de whereabouts van het slachtoffer. Daarop diende Blanca de Vargas Rosal, zijn vrouw, later gesteund door CALDH, op 18 augustus 1983, een petitie in bij de Inter-Amerikaanse Commissie, daar de Guatemalteekse staat faalde om een onderzoek op te starten. De petitie werd aanvaard door de Commissie waardoor een intensieve communicatie tussen de drie partijen werd opgestart die maar liefst 21 jaar duurde. Een doorbraak kwam er pas in 2000 toen de Guatemalteekse staat in een publieke verklaring zijn instutionele verantwoordelijkheid erkende in enkele zaken, waaronder deze van Jorge Rosal, m.b.t. mensenrechtenschendingen tijdens het intern gewapend conflict, in het kader van het Nationaal Verzoeningsprogramma. La Comisión Presidencial Coordinadora de la Política del Ejecutivo en Materia de Derechos Humanos (COPREDEH) werd bevoegd verklaard om de mogelijkheden te onderzoeken teneinde tot een minnelijke schikking te komen met de indieners van de petitie. Het uiteindelijk akkoord over de minnelijke schikking werd bereikt op 9 januari 2004 en aldus bekrachtigd door de Inter-Amerikaanse Commissie, dat verder zal instaan voor het opvolgen van de overeengekomen afspraken. ° Edgar Fernando Garcia 85 Hoewel de zaak van Fernando Garcia in 1997 op gang leek te geraken, belandde de zaak gedurende tien jaar in een impasse. De maat was dan ook meer dan vol toen in 1999 de zaak alweer op de lange baan werd geschoven en bijgevolg diendde GAM in 2000 een petitie in bij de IACRM. Hoewel de zaak zich nog in de onderzoekende fase bevond, veklaarde de Commissie de petetie in 2006 ontvankelijk op basis van het criterium dat de interne rechtsmiddelen waren uitgeput, daar er geen verdere voortgang in het onderzoek bleek te zijn. Hierbij werd door de Commissie in acht genomen dat de familieleden en GAM reeds sinds Fernando Garcia’s verdwijningen in 1984 alle mogelijke middelen hadden aangewend om zijn lot uit te klaren. De exacte woorden van de IACMR in paragraaf 25 van de ontvankelijkheidsverklaring luidden als volgt: “It appears that the domestic remedies pursued since 1984 by the family of Edgar Fernando García and by the petitioners have not obtained satisfactory results. As has been stated, the many initiatives taken by the family and friends of Edgar Fernando García since the very day of his arbitrary detention and subsequent forced disappearance, for the purpose of determining his 85
IACHR, report n° 91/06, petition 12.343, admissability.
100
whereabouts, and to have the persons responsible investigated, prosecuted, and punished – including actions before the Judicial branch and the Executive branch – are a matter of record. In addition, since April 22, 1999, the investigation has been in the hands of the Human Rights Ombudsman of Guatemala, who, pursuant to Article 467 of the Code of Criminal Procedure, was entrusted by the Supreme Court to pursue the inquiry into the forced disappearance of Edgar Fernando García, without his work, to date, having produced any result.” De Commissie pleitte vervolgens voor een minnelijke schikking tussen de partijen waaraan door de Guatemalteekse staat geen gehoor werd gegeven. De indieners van de petitie hoopten bijgevolg op een doorverwijzing naar het Inter-Amerikaans Hof, daar deze instantie bevoegd is om een veroordeling tegen de Staat uit te spreken teneinde een strafrechtelijke procedure op te starten (Desaparecidos, 2010, 9 maart). Daar sinds 2009 de zaak in een stroomversnelling is geraakt, is de kans op een doorverwijzing miniem en lijkt de mogelijkheid van een interne afhandeling van de zaak zeer realistisch. B) Het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens Guatemala is voor dit Hof allesbehalve een onbekende, daar het land al dertien keer werd veroordeeld voor schendingen van de Inter-Amerikaanse instrumenten. Bijna één derde van deze uitspraken handelen expliciet over het misdrijf van gedwongen verdwijningen. Daarnaast bestaan er nog twee andere arresten over verdwijningen, maar werd het lot van deze slachtoffers uitgeklaard, waardoor ze niet onder de noemer van ‘gedwongen verdwijningen’ kunnen worden geplaatst.86 ° Blake v. Guatemala 87 De zaak van de Amerikaanse journalist Nicolas Chapman Blake, verdwenen te Guatemala in 1985, is niet alleen de eerste veroordeling van Guatemala voor zijn verantwoordelijkheid inzake gedwongen verdwijningen op Inter-Amerikaans niveau, maar vormt tevens een fundamenteel precedent m.b.t. het temporeel aspect van het misdrijf, meer bepaald het voortdurend karakter van 86
Corte IDH, Caso de los “Niños de la Calle” (Villagrán Morales y otros) Vs. Guatemala. Fondo. Sentencia de 19 de noviembre de 1999. Serie C No. 63: deze zaak handelde over de ontvoering, foltering en moord op vijf straatkinderen, waarbij de staat werd veroordeeld voor zijn nalatigheid om foltering te voorkomeni en het nemen van speciale maatregelen ter bescherming van kinderen; Corte IDH, Caso Maritza Urrutia Vs. Guatemala. Fondo, Reparaciones y Costas. Sentencia de 27 de noviembre de 2003. Serie C No. 103: deze zaak vermeldt de gedwongen verdwijning van het slachtoffer in 1992, maar ze overleefde het misdrijf. De staat werd veroordeeld voor het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer en bepaalde familieleden, 87 Corte IDH, Caso Blake Vs. Guatemala. Fondo. Sentencia de 24 de enero de 1998. Serie C No. 36.
101
de schending. De Guatemalteekse staat wierp immers een exceptie op inzake de bevoegdheid ratione temporis van het Hof, daar het land de bevoegdheid van deze instelling pas in 1987 aanvaardde en de feiten dateerden van 1985. Het IAHRM wees dit argument echter van de hand, door te stellen dat hoewel het Hof geen bevoegdheid ratione temporis had op het moment van de ontvoering zelf in 1985, het toch de zaak kon behandelen daar de gevolgen van deze daad nog aan de gang waren na de erkenning van bevoegdheid door Guatemala. Een andere mijlpaal in het arrest was de bevinding van het Hof dat artikel 5 van de Amerikaanse Conventie over de Rechten van de Mens, inzake menselijke behandeling, niet alleen werd geschonden m.b.t. Mr. Blake zelf, maar tevens m.b.t. zijn verwanten rekening houdende met de stress en het leed dat zij hadden geleden door zijn verdwijning. ° Bámaca Velásquez v. Guatemala88 Bámaca Velásquez was een guerillero bij het URNG die verdween in 1992 tijdens gevechten tussen de guerilla en het leger. In 2000 volgde een uitspraak door het IAHRM dat enkele elementen bevat die leidden tot een significante vooruitgang in de jurisprudentiële benadering van de kwestie van gedwongen verdwijningen (Scovazzi&Citroni, 2007, p.155). Ten eerste werd een schending waargenomen van het recht op de waarheid89 op drie niveaus t.a.v. het eigenlijke slachtoffer, zijn verwanten en de maatschappij in zijn geheel. Een andere opmerkelijkheid wordt gevonden in de concurring opinion van Judge Cançado Trindade i.v.m. de stoffelijke overschotten van een slachtoffer van een gedwongen verdwijning (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 158). De rechter maakt melding van het recht op een begrafenis. Dit is opvallend daar dit een essentieel element vormt sinds de meest oude culturen en wordt geschonden door het misdrijf, maar dit recht niet wordt behandeld door het internationaal mensenrecht. In 2002 deed het Hof nog een revolutionaire uitspraak90 m.b.t. de schadeloostelling en meer bepaald over het herstellen van de eer van het slachtoffer en over het onsterfelijk maken van de herinnering van het slachtoffer ten voordele van de familieleden en de maatschappij als geheel. Het Hof beval Guatemala vervolgens om niet enkel een financiële schadevergoeding te betalen, maar tevens om de uitspraak te publiceren en te vermelden in belangrijke nationale media. Voorts diende de staat werk te maken van het uitzoeken van de whereabouts van de stoffelijke overschotten van het slachtoffer, deze op te graven en terug te geven aan de familieleden.
88
Corte IDH. Caso Bámaca Velásquez Vs. Guatemala. Fondo. Sentencia de 25 de noviembre de 2000. Serie C No. 70. Dit recht werd door het Hof afgeleid uit verschillende rechten (artt. 1.1, 8, 13 en 25) van de Amerikaanse Conventie over Mensenrechten. 90 Corte IDH. Caso Bámaca Velásquez Vs. Guatemala. Reparaciones y Costas. Sentencia de 22 de febrero de 2002. Serie C No. 91. 89
102
° Molina Theissen v. Guatemala 91 Molina Theissen was op het moment van zijn verdwijningen in 1981 slechts 14 jaar oud en de zaak toont aan hoe een gedwongen verdwijning een ware tragedie kan zijn voor de familie (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 159). De verwanten werden tijdens hun zoektocht naar de jongen verscheidene malen slachtoffer van doodsbedreigingen en aanslagen, waarop de familie naar het buitenland vluchtte en zo verspreid geraakten over Latijns-Amerika. Het Hof behandelde het fenomeen van een gedwongen verdwijning van een kind als een autonoom delict, met zijn eigen aard en omvang (Scovazzi&Citroni, 2007, p. 160). De vertegenwoordiger van de Guatemalteekse overheid gaf, tijdens een publieke hoorzitting in april 2004 te San José, publiekelijk de internationale verantwoordelijkheid van de staat toe, smeekte om vergiffenis en erkende de schending van ettelijke artikelen van de Amerikaanse Conventie inzake Mensenrechten. In de uitspraak m.b.t. schadeloosstelling92 beval het Hof Guatemala om te zoeken naar de stoffelijke overschotten en deze te overhandigen aan de familie; een snel en effectief onderzoek in te stellen dat zou leiden tot een strafrechtelijk proces tegen de verantwoordelijken van het misdrijf; tot het houden van een publieke ceremonie waar de hoogste autoriteiten zich zouden excuseren tegenover de familieleden van het slachtoffer en hun verantwoordelijkheid publiek zouden erkennen en ten slotte een onderwijsinstelling in Guatemala Stad te vernoemen naar “Marco Antoinio Molina Theissen”. Voorts kende het Hof een financiële schadeloosstelling toe op basis van het verlies van inkomsten gebaseerd op zijn “life projects” van maar liefst 100 000 US$ en erkende het psychologisch leed dat de familieleden hadden ondervonden door de verdwijning en het daarop volgende ballingschap. ° Tiu Tojín v. Guatemala 93 Deze zaak gaat over de gedwongen verdwijning van Maria Tiu Tojín en haar dochter in 1990 door legerofficiers bijgestaan door leden van de PAC. Hoewel in 2005, nadat een petitie werd ingediend bij de Inter-Amerikaanse Commissie94, een akkoord werd getekend tussen de partijen, werd hieraan gedeeltelijk niet voldaan door de Staat en de zaak vervolgens voorgelegd aan het Hof. Ook in deze zaak heeft Guatemala zijn internationale verantwoordelijkheid voor het misdrijf
91
Corte IDH. Caso Molina Theissen Vs. Guatemala. Fondo. Sentencia de 4 de mayo de 2004. Serie C No. 106. Corte IDH. Caso Molina Theissen Vs. Guatemala. Reparaciones y Costas. Sentencia de 3 de julio de 2004. Serie C No. 108. 93 Corte IDH. Caso Tiu Tojín Vs. Guatemala. Fondo, Reparaciones y Costas. Sentencia de 26 de noviembre de 2008. Serie C No. 190. 94 IAHRM, report n° 71/04, petition 10.686, admissability. 92
103
erkend, maar slaagde er niet in een deftig onderzoek te starten, zoals in het akkoord werd vooropgesteld, en waardoor, naar mening van het Hof, de “absolute straffeloosheid” bleef voortduren. De staat werd vervolgens op 26 november 2008 veroordeeld en het Hof beval zoals in de andere zaken een zeer brede vorm van schadeloosstelling.
België95 Ook ons land kent enige mate van betrokkenheid bij het intern gewapend conflict in Guatemala, daar sommige landgenoten zich aansloten bij de guerilla, meestal als logistieke krachten en tevens vanuit dit land een netwerk werd opgebouwd om internationale en vooral Europese aandacht voor het conflict te wekken. Hoewel andere Latijns-Amerikaanse landen zoals Chili en Argentinië, die een intern conflict doormaakten, al snel wereldwijde belangstelling kregen, was dit niet het geval voor Guatemala. De internationale gemeenschap keek toe, maar ondernam, zeker in het begin van de Koude Oorlog, weinig tot niets om het geweld te doen stoppen. Dit staat in schril contrast met de vele Belgische priesters die zich in Guatemala bevonden tijdens het conflict en vaak bondgenoten werden van de guerilleros en inheemse bevolking. Onder hen bevonden zich Walter Voordekkers en Serge Berten, die allebei het slachtoffer werden van ontvoeringen. In het eerste geval werd het lijk teruggevonden, maar het lot van Serge Berten blijft tot vandaag onbekend, wat impliceert dat de man slachtoffer werd van een gedwongen verdwijning. In 2001 dienden de families van beide slachtoffers een klacht met burgerlijke partijstelling in bij onderzoeksrechter B. Bulthé te Brussel. Met deze klacht vroegen ze een gerechtelijk onderzoek naar de verdwijning van Serge Berten en de moord op Walter Voordeckers in Guatemala, respectievelijk op 19 januari 1982 en op 12 mei 1980. Het persbericht hieromtrent licht toe: “[…] De juridische grondslag voor deze klacht is te vinden in de Wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, zoals gewijzigd door de Wet van 10 februari 1999, en in het internationaal gewoonterecht. Volgens deze rechtsbronnen zijn gedwongen verdwijningen en moorden misdaden tegen de mensheid, voor zover deze kaderen in een politiek van systematische repressie tegen de burgerbevolking. De Belgische rechter is bevoegd om deze misdrijven te onderzoeken en te beoordelen.” Hoewel het hier dus gaat over de befaamde Genocidewet bleven in dit geval de Belgische rechtbanken bevoegd daar de slachtoffers de Belgische nationaliteit dragen. Nadat door de 95
Informatie gevonden op de website van Guatebelga: http://www.guatebelga.be/04_juridisch/onderzoek.html
104
Guatemalteekse autoriteiten toestemming werd verleend, vertrok in 2005 een rogatoire commissie naar het land om de feiten te onderzoeken. Het onderzoek loopt nog steeds.
105
Bijlage III. Interviews
106
CALDH (06/11), Edwin Calin 1) Spaanse rechtbanken: behandelen deze specifiek zaken over GV? Nee, zaken van genocide, hierin bevinden zich wel GV, als onderdeel van gencide, praktijken tijdens de burgeroorlog. Onder paraplu van ‘violaciones contra lesa de humanidad. 2) Verhouding tussen Ministerio Publico (MP) en Procuraderia de Derechos Humanos (PDH)? dit zijn twee autonome instistuties, werken in theorie onafhankelijk van staatsapparaat. Maw buiten ‘controle’ van de staat. Echter bij de nominatie/verkiezing van fiscales/procureur heeft de President een ‘ grande papel’, hierna gaat de benoeming verder door het Congres (cfr. Parlement). Hierdoor verliezen beide instanties hun onafhankelijkheid. - Ley de Postulacion? Belangrijk aandeel hierin van sociedad civil. - Grote en diepgaande interactie tussen de verschillende staatsmachten. 3) Relatie tussen MP en PDH? Er is een relatie van ‘samenwerking’. Wanneer MP gelooft dat mijn niet genoeg specialicatie heeft in een bepaalde zaak, gerelateerd aan mensenrechten, kan men de zaak voorleggen aan het ‘Organismo Judicial (OJ)’, deze stelt een rechter aan die een de zaak kan doorverwijzen aan PDH. Dit zijn meestal enkel belanrijke zaken ‘casos de alto impacto’. OJ ‘autoriseert’ bijgevolg PDH. MP heeft een akkoord/convenio met PDH om de zaken over te dragen. Redenen? MP heeft enorm veel werk, er is een enorm gebrek aan financiële middelen en personeel om zaken (zowel heden als verleden) te onderzoeken en daders te vervolgen. In de praktijk krijgen zaken van ‘vandaag de dag’ voorrang op zaken daterend van het intern gewapend conflict (cfr. Geweld in hedendaagse guatemalteekse samenleving! Onopgeloste moordzaken meer dan 98% !!). MP heeft een overvloed aan (aan)klachten te verwerken. 4) Andere oorzaken dat zaken uit verleden geen voortgang kennen? Invloed van politiek/(ex)militairen/ corruptie? enerzijds zijn er directe instructies om een bepaalde zaak geen voorrang te geven. Anderzijds, wanneer een onderzoeksrechter (fiscal) toch besluit een zaak te behandelen, bestaan er wanpraktijken of is er mal intentie, waardoor de het proces openingen creëert voor de verdediging om zaak te bemoeilijken of op te houden door tal van ‘amparos’/procedurefouten- kwesties. Hierdoor vorderen de rechtszaken niet, wordt ze onontvankelijk verklaard of haken de aanklagers af. 5) Programma Nacional de Resarcamiento programma bestaat uit vijf punten van schadeloosstelling. Door massaal gebruik van dit instrument is de last voor het MP des te groter geworden. Als onderdeel van het MP werd de ‘Fiscalia de Derechos Humanos’ gecreëerd, dewelke bestaat uit verschillende ‘unidades’. Eén daarvan is de ‘Unidad de Eclarimiento Historica’, opgericht in 2005, en bevoegd om zaken uit het verleden te behandelen, waaronder genocide en gedwongen verdwijningen. Voor deze unidad is slechts één onderzoeksrechter aangesteld, die bijstand verkrijgt van twee assisten en twee secretarrissen. Deze unidad is bevoegd om het overgrote deel van de zaken voortkomend uit PNR te behandelen. Wederom zijn de finaciële en personele middelen ondermaats om deze hoeveelheid aan klachten te verwerken? 6) Caso Choatalum/ Cusanero:
107
-
-
-
-
Unidad de EH: deze zaak, aangespannen in 2003, viel onder de bevoegdhed van de ‘Fiscalidad de Chimaltenango’. Mijn contactpersoon van CALDH verklaart dat men van geluk mag spreken dar deze zaak dateert van voor de oprichting van de Unidad de EH. Reden hiervoor is dat door de concentratie van zaken voor EH, het makkelijker wordt om de zaken de paraliseren , daar ze onder de bevoegdheid vallen van een enkele instantie. Wederom had de Fiscalidad van Chimaltenango een bepaalde onafhankelikheid, waardoor de zaak zijn eigen weg kon gaan. Bedreigingen CALDH of getuigen: het voordeel in deze zaak is geweest dat het geen publieke aandacht heeft gekregen tot aan moment avn de publieke debatten. Vanaf dat moment begon de familie van Cusanero wel commentaar te leveren en tumult te maken binnen de gemeenschap van de slachtoffers. Pas op het moment van de uitspraak waarbij Cusanero veroordeeld werd, warenn er rechtsreekse bedreigingen tegen leiders van de gemeenschap. In gevolge hiervan werd door de slachtoffers van deze bedreigningen een klacht ingediend bij MP en PDH. Verder verloop van de zaak: de rechter in eerste aanleg heeft het misdrijf ‘getipificeerd’ ald gedwongen verdwijning. Dit is zeer belangrijk, daar in andere zaken (cfr. El Jute) men probeert te tipificeren onder andere misdrijven, daar de minimum- en maximumstraffen lichter zijn. Nadien werd door de verdediging tot tweemall toe een middel van ongrondwettelijkheid aangevoerd waardoor de zaak jaren vertraging opliep. Het Grondwettelijk Hof besliste echter dat dit middel ongegrond was, daar het misdrijf van gedongen verdwijningen een voortdurend misdrijf vormt, waardoor het onverjaarbaar is, zolang het lot van de verdwene onbekend blijft. Maw is het van geen belang dat het misdrijf dateert van voor het inwerking treden van de wet die GV expliciet strafbaar stelt, omdat het misdrijf van voortdurend aard is en bijgevolg retroactiviteit van de wet niet ongrondwettelijk kan worden geacht. Eenn dergelijke beslissing van het CC is van dermate groot belang geweest in deze zaak en schept tevens een immens precedent voor volgende zaken. Beroep: door de verdediging is beroep aangetekend . Bewijzen: In Guatemala wordt veel belang gehecht aan getuigen als bewijsmiddel. In tegenstelling tot het Belgische rechtssyteem vormen getuigenissen volwaardige bewijsmiddelen in strafzaken. In de zaak Cusanero waren er twee vormen van getuigenissen van belang. Ten eerste de directe getuigen, namelijk echtgenoten, zonen en buren van de verdwenen, die het misdrijf met eigen ogen hebben aanschouwd enn de daders bijgevolg konden aanduiden. Ten tweede zijn er bijkomende getuigen, deze groep werd gevormd door overlevenden van folteringen. Deze laatste werden door het leger in een apart centrum in de gemeenschap vastgehouden en gefolterd. Zij waren ook getuigen van het komen en gaan van de verdwenen slachtoffers. Bijkomend bewijsmateriaal nwerd verkregen door opgravingen. In deze massagraven, gelocaliseerd in of nabij de gemeenschap van de verdwenen, werden lege kogelhulzen van het leger, kledingstukken van legeruniformen, kaarten van sociale zekerheid van militairen en stoffelijke overschotten van andere verdwenenen gevonden (cfr. FAFG). Ook een informe van het IACommHR aangaande de praktijken van het leger en andere veiligheidsdiensten in indigene gemeenschappen werd door de aanklagers aangehaald om de zaak te sterken. in de zaak Cusanero zijn vijf personen erkend als slachtoffers van het misdrijf GV: voor drie hiervan bestaan voldoende bewijzen. Inzake één bestaat er waarschijnlijkheid, de overblijvende is onderhevig aan vele twijfels. Desalniettemin: op basis van criteria van het IACourtHR heeft de rechtbank beslist, dat door het begaan van deze misdrijven door agenten van de staat, veel bewijslast is verdwenen of vernietigd, waardoor getuigen als enige bewijsmiddel overblijven en dez ebijgevolg als volwaardig dienen te worden beschouwd. Doordat de StarRb dit criterium heeft gehanteerd, zijn andere twee slachtoffers ook erkend en Cusanero hiervoor veroordeeld.
108
-
Verdediging Cusano: Opvallend in deze zaak is dat de verdediging nooit zijn onschuld heeft proberen aan te tonen of enig tegenbewijs heeft voorgelegd. Enkel het middel van ongrondwettelijkheid is gehanteerd. Toch heeft men altijd beweerd dat Cusanero geen ‘comisionario’ van het leger was op moment van verdwijningen. Bijkomend bewijsmiddel (ongeldi wegens te laat): getuigen werden door verdediging afgedaan als leugenaars. Mensen hebben dit met eigen ogen gezien en zij getraumatiseerd door deze ervaringen. Ergste voor hen, is dat iemand hen bestempeld als leugenaars. Op een bepaald moment, toen het proces al gevorderd was, protesteert een lid van de gemeenschap op deze betichtingen door aan de tolk van CALDH mee te delen dat hij thuis een document heeft liggen, waarop de naam van Cusanero te vinden is samen met een stempel. Toen ik verder doorvroeg naar de oorsprong van het document, bleek deze af te stammen van Cusanero die bevelschriften uitdeelden met daarop de volmacht om alle bewegingen van de gemeenschap te controleren, wat als repressie werd gebruikt om hen te doen breken met guerilleros of simpelweg als middel van controle. Dit zwart op wit bewijs dat Cusanero wel degelijk comisionario was in die tijd was spijtig genoeg onontvankelijk op dar moment van het proces.
-
Hulp van buitenaf/leger voor Cusanero? CALDH opinie: ten eerste is de zaak nooit publiek gemaakt voor de debatten. Alles verliep tussen de betrokken partijen/binnen deurs. Daarna was de zaak al te ver gevorderd om tussen beide te komen. Ten tweede is het geen zaak van ‘alto impacto’ voor het leger itt tot bvb zaak Rios Montt voor Spaans Rbn.
109
Afspraak 13/11/2009, Oswaldo Enriquez Contreras (Procuraderia de Derchos Humanos) - Hoe werkt de PDH met zaken rond gedwongen verdwijningen? Er bestaat binnen de PDH een speciale Unidad de Personas Desapericidos durante el Conflict Armado. De Procurador de Derechos Humanos krijgt een mandaat van Corte Suprema de Justitia, wat de basis vormt voor zijn bevoegdheid ivm zaken over gedwongen verdwijningen. De Procurador kan twee verschillende functies uteoefenen in deze zaken. Ten eerste kan hij de rol aannnemen van ‘Fiscal’ (= Onderzoeksrechter), ten tweede kan deze de rol aannemen van ‘Creante Auxiliar’ (= hulp aanklager). Inzake deze laatste moet er worden gewezen op het feit dat het Ministeriop Publico altijd hoofdaanklager is, maar verschillende instanties of organisatie de rol van ‘Creante’ kunnen aannemen, wat voor een bijkomende aanklager zorgt. Er bestaan twee ‘equipos’ binnen de PDH die werken rond gedwongen verdwijningen: 1) Averiguacion Especial: deze is bevoegd voor de uitvoering van het onderzoek wnn de PDH de rol van onderzoeksrechter aanneemt. 2) RUTFOR: deze gaat op zoek naar verdwenen personen en probeert hun lot te bepalen. - Hoeveel zaken zijn op dit moment hangende voor de rechtbanken waarin PDH een rol vervult? Twee zaken bevinden zich olp juridisch niveau: el caso de Fernado Garcia en el caso ‘El Jute’. Hierin vervult PDH de rol van ‘Creante’. Anderen (90 zaken) bevinden zich op het niveau van de Averiguacion Especial en zijn in de onderzoeksfase. Een belangrijke bron hierin wordt gevormd door de Archivos del Historica de Policia Nacional. Deze bevat algemene informatie, maar kan ook een bron vormen om verantwoordelijken te vinden voor deze daden. Dit was bvb. het geval in el caso Fernando Garcia, waar in de archieven bepaalde pistes aanleiding hebben gegeven tot het vinden van oorzaken en verantwoordelijken. - Samenwerking met MP? De samnwerking is over het algemeen goed. Ze volgen dezelfde richting als PDH. PDH realiseert meer zaken daar ze over een gespecialiseerd team van onderzoekers en advocaten beschikken om zaken rond gedwongen verdwijningen te onderzoeken. - Samenwerking ONG’s? Goede samenwerking met GAM. Deze laatste heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend om PDH het onderzoek te laten doen (Av. Esp.) Verleent ook technische hulp. - Bedreiging of corruptie? Daar in de zaak ‘El Jute’ militairen met hoge rang worden aangeklaagd, onstaat er paniek bij het leger. Medewerkers van PDH werden meermaals bedreigd en geïntimideerd door gewapende mannen. Ze proberen ook het proces te belemmeren. - Invloed van corruptie in rechtspraak? De rechters in de zaak Cusanero en El Jute zij eerlijk. Men zal moeten afwachten hoe de rechters in beroep zullen handelen.
110
Afspraak Unidad de Esclarimiento Historico, MP (13/11/2009) - Hoeveel zaken behandelt het MP op dit moment inzake gedwongen verdwijningen? (Secretaresse komt aanzetten met gespecifieerde lijst: bevat per jaar het aantal gevallen en onderzoeken. Contactpersoon trekt deze gegvens in twijfel en legt het blad naast zich neer) Het is zeer complex om het exact aantal weer te geven. Het verschil bestaat erin dat er individuele en collectieve verdwijningen zijn geweest. Bvb. Agosto Negro: een zaak waarbij studenten colectief zijn opgepakt, enkelen daarvan zijn daarna niet meer gezien. Ook bij massagraven en collectieve extrajudiciële executies blijft het exact aantal gedwongen verdwijningen een raadsel. Het MP heeft bijgevolg geen exact idee hoeveel zaken van gedwongen verdwijningen op dit moment behandeld of onderzocht worden. Er is slechts een minimaal aantal zaken dat doorstroomt naar de rechtbanken. - Problemen bij het onderzoek inzake gedwongen verdwijningen? Er bestaan twee soorten obstakels. Ten eerste obstakels met een structureel karakter en ten tweede met een legislatief karakter. 1) Stucturele problemen: Vooreerst is er een gebrek aan politieke wil. De autoriteiten en MP zouden het werk moeten intensifiëren om de waarheid aan het licht te doen komen. Dit gebeurt heden ten dage niet. Ook de problematiek van bendes en de narcotraficos vereisen de primaire aandacht. Er wordt maw prioteit gegeven aan het geweld van vandaag de dag, ten koste van de misdaden uit het verleden. Ten tweede zijn er agenten/vertegenwoordigers van de staat die vroeger hebben deelgenomen aan de praktijk van gedwongen verdwijningen. Zij proberen nu onderzoeken en rechtspraak hieromtrent te vermijden en de straffeloosheid in stand te houden. Er moet hier tevens geduid worden op het fenomeen van ‘Familia Militar’, waarbij hele families verbonden zijn met het leger of vroegere veiligheidsdiensten,, met als gevolg dat ook nieuwe generaties de oudere generaties beschermen en zodoende enige strafbaarstelling af te wenden door connecties en netwerken op allerlei niveaus hun een invloed te laten uitoefenen. 2) Legislatieve problemen: Er is een gebrek aan informatie. Deze info bevindt zich bij de instituties die verantwoorlijkheid dragen voor deze praktijken. Een extra belemmering wordt gevormd door artikel 30 van de Grondwet, dat het militair geheim waarborgt inzake nationale veiligheid. Dit artikel zorgt ervoor dat men een grond heeft om belangrijke info niet vrij te geven onder het mom van staatsveiligheid. Er wordt dus een beschermende attitude aangenomen.
111