Nederlandse Vereniging voor Weide- en Voederbouw A F D E L I N G VAN HET K O N I N K L I J K G E N O O T S C H A P VOOR
LANDBOUWWETENSCHAP
Gebundelde Verslagen Nr.21
191^
NEDERLANDSE VERENIGING VOOR WEIDE- EN VOEDERBOUW Afdeling van het Koninklijk Genootschap voor Landbouwwetenschap
GEBUNDELDE VERSLAGEN Nr. 21 1981
Secretariaat: Hollandseweg 133, 6705 BC Wageningen
Pagina
Inhoud
De typen van Engels raaigras H. VOS
17
Het kweken van nieuwe rassen van Engels raaigras D.J. GLAS
Het gebruik van grasland - ontwikkelingen na 1950
30
H. THOMAS
Historische ontwikkeling van Engels raaigras en mengseis
38
voor de inzaai van grasland W. SCHEIJGROND
Samenvatting over de inzaai van grasland i n Belgie, aan-
46
sluitend op de lezing van Scheijgrond A. ANDRIES
Die h i s t o r i s c h e Entwicklung der Verwendung von Deutschem
47
Weidelgras i n Dauermischungen i n der Bundesrepublik Deutschland
N. MOTT
51
Opname en voederwaarde van Engels raaigras J.A.C. MEYS
L i j s t van onderwerpen d i e i n de voorgaande j a r e n z i j n
behandeld
met vanaf 1964 vermelding van h e t Nr. van de s e r i e Gebundelde Verslagen en van de beginpagina
66
- 1 De typen van Engels raaigras H. Vos - RIVRO - Wageningen 1. William Pacey, de eerste plantenveredelaar
i n Engels raaigras.
Reeds meer dan 3 eeuwen i s er volgens Beddows (1953) het zogenaamde handelszaad van Engels raaigras i n de handel. Het was vroegbloeiend, weinig p e r s i s tent en had grof zaad. I n de tweede h e l f t van de 18e eeuw was er i n Engeland v e r s c h i l van mening over de waarde van Engels raaigras; sommigen beschreven het als
een soort met korte levensduur en veel aarvorming, anderen stelden
daarentegen dat deze soort i n zeer goede oude graslanden veel voorkwam samen met w i t t e klaver. Pacey, een boer u i t Gloucestershire, heeft zich als eerste gerealiseerd dat diverse herkomsten van eenzelfde soort een zeer
uiteenlopende
waarde kunnen hebben. Waarschijnlijk reeds omstreeks 1774 teelde h i j zaad van z i j n goede oude graslanden en constateerde dat het een l a a t , b l a d r i j k type betrof met een veel langere levensduur dan het handelszaad. Omstreeks 1800 i s Pacey met z i j n boerenbedrijf opgehouden en i s z i j n ras door diverse oorzaken verloren gegaan, hoewel z i j n naam nog steeds een bekende klank heeft. Begin 19e eeuw i s er ook i n Nederland discussie geweest over de waarde van het zuiver geteelde Engels raaigras handelszaad. Van H a l l (1828) constateerde
dat
er i n goed oud grasland veel Engels raaigras voorkwam. Door verzamelen van het zaad van deze goede graslanden op verschillende t i j d s t i p p e n kan men
een
v e e l z i j d i g mengsel v e r k r i j g e n voor de inzaai van b l i j v e n d grasland. Er werd ook grasland ingezaaid met speciaal geteeld Engels raaigras dat dus n i e t a l l e onkruiden bevatte die het op oud b l i j v e n d grasland verzamelde zaadmengsel r i j k was. De ervaringen met speciaal geteeld Engels raaigras waren echter wel eens minder goed; men w i j s t op veel aarvorming en kortere levensduur. D i t s c h i j n t volgens Van Hall te w i j t e n te z i j n aan de t e e l t van een monocultuur. Hij stelde dat: "wanneer grasland zeer oud i s hebben a l de planten waaruit hetzelve bestaat, zich, als het ware,
naar elkander geschikt en vormen z i j daar-
door eene door de Natuur geschapene vereeniging, welke de kunst n i e t , dan op eene hoogst onvolkomen wijze kan navolgen". Langzamerhand echter i s alom bekend geworden dat er ook b i j grassen Bprako i s van verschillende rassen en typen met een zeer v e r s c h i l l e n d genenpatroon. 2. Wat i s een type. Een type i n landbouwkundige zin i s een deelverzameling
van rassen die zich on-
derscheidt i n meestal e^n goed zichtbaar kenmerk en landbouwkundig een bepaald gebruiksdoel heeft. B i j het kortstro-type van tarwe en de heelbladige stoppelknol i s er sprake van een morfologisch verschilkenmerk, het Barrestype b i j voederbieten onderscheidt zich i n vorm en kleur en de E, N en Z typen b i j suikerbieten i n b i e t -
- 2-
grootte. B i j Engels raaigras onderscheidt men weidetype, l a a t - en vroeg hooitype op grond van de doorschietdatum en grasveldtype op grond van de groeisnelheid. De namen "pasture-type" en "hay-type" werden gebruikt door Jenkin, die omstreeks 1920 vanuit het Welsh Plant Breeding Station een studie begon naar de v a r i a t i e van o.a. het inheemse Engels raaigras. Het i s merkwaardig dat het uitstekende werk van Pacey pas meer dan een eeuw l a t e r weer werd voortgezet. I n de Rassenlijst van 1930 werd vermeld dat er weidetypen geimporteerd konden worden u i t Engeland. I n de dertiger jaren was het ook i n Nederland bekend dat hethandelszaad weliswaar goedkoop i s doch een heel andere groeiwijze heeft en k o r t e r van levensduur i s dan de typen die i n b l i j v e n d grasland voorkomen. De zaadwinning van deze b l i j v e n d graslandtypen was echter erg m o e i l i j k .
doorschietdatum 1970 1974
1970
3-
(U
• iH
U
Cd
april
J
' Fod JLmei
i.
, juni
Fig. 1 Jaarinvloeden op het t i j d s t i p van doorschieten
gemiddelde doorschietdatum 1969-1976
- 3 Na de ooriog z i j n deze typenamen langzamerhand ingeburgerd; ze z i j n oorspronk e l i j k ontleend aan de herkomst van uitgangsmateriaal. Momenteel worden de rassen voor voederdoeleinden ingedeeld b i j een type u i t s l u i t e n d op grond van de doorschietdatum. I n f i g . 1 i s de v a r i a t i e i n doorschietdatum van het rassensortiment van 4 grassoorten aangegeven, waarbij voor Engels raaigras de onderverdeling i n 3 typen i s aangebracht met de grensdata
'• '•
eu 24 itiei.
De gemiddelde doorschietdata hebben betrekking op de jaren 1969 t/m
1976.
Met behulp van deze grafiek kan de doorschietdatum van een nieuw ras i n een bepaald jaar ingepast worden i n de reeks van gemiddelde doorschietdata van de oudere rassen. Het b l i j k t dat de doorschietdata van vroege soorten,zoals hardzwenkgras en roodzwenkgras meer onderhevig z i j n aan jaarinvloeden dan die van latere soorten als timothee en Engels raaigras. Ook b l i j k t dat ondanks een zeer vroeg voorjaar late rassen van het weidetype van Engels raaigras toch nog i e t s l a t e r kunnen doorschieten dan i n een gemiddeld j a a r . Het zou misschien j u i s t e r z i j n om te spreken van l a t e , middenvroege en vroege rassen. Een typenaam met een gebruiksdoel e r i n geeft weleens de suggestie dat d i t type u i t s l u i t e n d voor d i t doel geschikt i s , t e r w i j l het hooitype ook geschikt i s voor beweiding. I n de Duitse, Engelse en Franse r a s s e n l i j s t e n wordt dari ook u i t s l u i t e n d melding gemaakt van de v e r s c h i l l e n i n doorschietdatum. Het grasveldtype omvat de rassen met een lage groeisnelheid; het voornaamste bezwaar van Engels raaigras voor het gebruik i n gazons en sportvelden was de snelle groei. Men moest het te vaak maaien, met een grote kans dat het maaisel toch nog moest worden afgeruimd; en als men het een keer te lang l i e t worden had men veel kans op een open zode. De traaggroeiende rassen hebben deze bezwaren i n veel mindere mate. De naam grasveldtype werd voor het eerst gebruikt i n de r a s s e n l i j s t 1974, toen er enkele speciaal voor grasvelden gekweekte rassen werden opgenomen. Men
zou
nog een verdere onderverdeling kunnen maken i n bv. gazontype ( f i j n b l a d i g e rassen met een dichte zode) en sportveldtype (betredingsresistente rassen) maar d i t heeft als bezwaar dat n i e t snel vast te s t e l l e n i s t o t welk type een ras behoort en verder dat er ook rassen kunnen z i j n die voor beide doeleinden geschikt z i j n . 3. De typen i n de n a t u u r i i j k e vegetatie.
/
Het meer dan 3 eeuwen geteelde vroeg bloeiende, weinig persistente handelszaad is een cultuurgewas, dat ontstaan i s door herhaald zaadtelen. Door de herhaalde zaadteelt i s materiaal naar voren gekomen dat uitblonk door hoge zaadproduktie en grof zaad. De noodzaak om zich vegetatief i n stand te houden ontbrak, zodat persistente planten die meestal minder zaad opbrengen a l spedig verdwenen waren. Toen Pacey zaad ging telen van goede oude graslanden bleek a l spoedig dat d i t zaad veel f i j n e r was en de zaadopbrengst
lager was. Nadat Pacey was opgehouden
met z i j n "ras" te telen was er nog wel Pacey-graszaad i n de handel, doch d i t
- 4 -
werd gemaakt door handelszaad te zeven en de f i j n e f r a c t i e als Pacey-graszaad i n de handel te brengen. Het weinig persistente vroege Engels raaigras i s nog wel i n het verkeer; toen met de plantenveredeling i n de grassen i s begonnen ging men ook rassen maken die d i t handelszaad als uitgangsmateriaal hadden; o.a. enkele Deense rassen zullen nog de meeste overeenkomst vertonen met het vanouds geteelde handelszaad van Engels raaigras. U i t een grote plantenverzameling u i t oude graslanden heeft Jenkin het ras S 23, behorende t o t het weidetype ontwikkeld. I n de meeste goede oude graslanden kan men het weidetype vinden. I n Nederland heeft i n 1941 ' t Hart (1947) i n verschillende goede oude weilanden, vooral op kleigrond maar ook op goede zandgrond d i t weidetype gevonden. Naarmate er meer gehooid werd, kwamen meier vroegerbloeiende planten voor. Op op de i e t s minder goede zandgronden werden vroegbloeiende planten aangetroffen. U i t de verzameling van de Nederlandse Kwekersbond i n 1958 konden ovi-ruenkomstige conclusies worden getrokken. I n oud weiland op i e t s droge zandgrond werden toen soms zeer persistente vroege typen gevonden. Van de 23 monsters die vroeg bloeiden waren 21 afkomstig van zandgrond, b i j de 23 middenvroege, middenlate en l a t e monsters waren er r e s p e c t i e v e l i j k 8, 5 en 1 afkomstig van zandgrond. Door het nemen van een hooisnede l i j k e n , door concurrentie van zich vroeg ontwikkelende planten, de laatbloeiende op de achtergrond te worden gedrukt. Charles (1964) vond i n een complex grasmengsel na 3 jaar zonder N-bemesting b i j frequent beweiden nog 21% S 24 (vroeg h.t.) en na een hooisnede 39% S 24; S 23 (w.t.) was respeptievelijk 46 en 31%.bckSonneveld (1956) vond dat b i j minder i n t e n s i e f gebruik het aandeel van een hooitype i n een mengsel toeneemt. Het l i j k t n i e t uitgesloten dat onder minder gunstige groeiomstandigheden voor Engels raaigras (N-gebrek, droogte) het zich laat (dus meestal i n een drogere periode) ontwikkelende weidetype hiervan r e l a t i e f meer l i j d t dan het vroeg ontwikkelende hooitype; vroege rassen hebben echter ook een voorsprong b i j het overleven, doordat ze zich a l gauw door zaad i n stand kunnen houden. Onder gunstige groeiomstandigheden zal het laatbloeiende weidetype door - vooral i n het late voorjaar en de voorzomer - meer vegetatieve spruiten te vormen dan het vroeg doorschietende hooitype een grotere concurrentiekracht hebben. Vele planten u i t oud grasland b l i j k e n nogal p l a t te z i j n , en wel meestal p l a t t e r dan de meeste rassen, Natuuriijke selectie op de rassen l e i d t weer t o t p l a t t e r e typen zoals b l i j k t u i t de volgende tabel.
- 5-
Verschuiving i n planttype binnen een ras door het gebruik (jaarverslag IVRO 1973) vroeg hooitype 3 5 7 9
Planten afkomstig u i t
weidetype 3 5 7
laat hooitype 3 5 7 9
beweidingsproefveld
33
64
3
16
62
22
0
37
54
9
0
maaiproefveld
30
67
3
10
48
35
7
27
51
22
0
gazonproefveld
27
70
3
zaaizaad van hetzelfde ras
16
78
6
1
21
51
27
17
58
22
3
1 = zeer p l a t
9 = steil
De grasveldtypen zullen n i e t i n de eerste plaats gevonden worden i n de goede oude graslanden, omdat deze traaggroeiende typen te sterk beconcurreerd worden door het produktieve weidetype. U i t onderzoek van Breese (1962) bleek dat weinig produktieve planten (grasveldtypen) werden gevonden i n grasland waar slechts weinig Engels raaigras voorkwam, zoals b l i j k t u i t z i j n f i g u u r . Het l i j k t er dus op dat deze traaggroeiende planten voorkomen aan de rand van het verspreidingsgebied van Engels raaigras. Deze gradienten zoals de overgang naar droge zandgrond of natte gebieden, overgang naar te zwaar betreden gedeelte van een oud park, zeer intensief betreden marktpleinen, voetpaden of karresporen l i j k e n interessante verzamelplaatsen voor de plantenveredelaar.
ryegrass i n sward 60
40,
20-
100 Fig.
200
mean y i e l d as spaced plants
2 Relation between y i e l d as spaced plants and percentage ryegrass i n o r i g i n a l habitat (Breese and Charles, 1962)
6 -
Van Engels raaigras hebben we i n onze streken een grote vormenrijkdom die a l i n t e n s i e f i s yoorgeselecteerd door behandeling of standplaats, maar het b e t r e f t veelal een tamelijk gunstig milieu voor Engels raaigras. Het i s echter gebleken dat er ook interessante rassen van het grasveldtype i n F r a n k r i j k en de USA
zijn
ontwikkeld u i t de aldaar groeiende populaties, misschien j u i s t omdat daar meer grensgevallen voor het overleven van Engels raaigras zullen voorkomen. D i t buitenlandse uitgangsmateriaal i s vaak of winterzwak of nogal vatbaar voor ziekten die hier schade kunnen doen; door recombinatie kan de v a r i a t i e van het uitgangsmateriaal voor grasveldtypen mogelijk vergroot worden.
•
Enkele eigenschappen die samenhangen met het type. Er zal nagegaan worden of er correlaties z i j n t u s s e n de twee u i t e r s t e typen (het weidetype
en het vroeg hooitype) en gebruikswaarde
eigenschappen.
Het laat hooitype neemt steeds een tussenpositie i n tussen deze 2 typen. Ook binnen ieder type i s er nog een tamelijk groot v e r s c h i l i n doorschietdatum en andere eigenschappen.
Er i s sprake van een continuum i n doorschietdatum tussen
+_ 5 mei en +_ 20 juni.Op min of meer willekeurige wijze z i j n er grenzen vastges t e l d tussen de typen, Voor de grens tussen het weidetype en het laat hooitype i s er i n hoge mate rekening gehouden met de doorschietdatum van materiaal afkomstig u i t goede oude weilanden; voor de grens tussen het l a t e en het vroege hooitype i s voornamelijk bepalend geweest met welke doorschietdatum de p r a k t i j k nog een tamelijk grote kans l i e p om b i j beweiding moeilijkheden met de aarvorming te krijgen, 4,1. Doorschieten. Voor het doorschieten i s a l l e r e e r s t een voldoende v e r n a l i s a t i e v e r e i s t en vervolgens een voldoende daglengte. Door een koudeperiode en of korte dag wordt Engels raaigras gevernaliseerd. Er bestaan tussen de typen v e r s c h i l l e n i n vernalisatiebehoefte, Volgens Kleinendorst (1974) bereiken i n de h e r f s t goed ontwikkelde spruiten van het vroege hooitype begin januari en van het weidetype eind februari een voldoende v e r n a l i s a t i e . D i t v e r s c h i l i n vernalisatiebehoefte b l i j k t ook u i t het
goede verband tussen mate van doorschieten i n het jaar van u i t z a a i van
diverse rassen en de doorschietdatum i n het volgende j a a r . Invloed van doorschietdatum op het % doorgeschoten planten i n het jaar van u i t z a a i . doorschietdatum
% eerstejaars b l o e i
10 - 20 mei
29
21 - 30 mei
10
1-10
juni
na 10 j u n i
1 0
- 7 -
Spruiten die i n de herfst z i j n gevormd worden 's winters voldoende gevernaliseerd. Naamate de spruiten l a t e r worden aangelegd neemt de kans toe dat
ze n i e t voldoende worden gevernaliseerd. Een i e t s te lage v e r n a l i s a t i e -
graad l e i d t t o t een vertraging van het bereiken van het "double ridge" stadium b i j voldoende daglengte. Gezien het l a t e r bereiken van een voldoende v e r n a l i s a t i e van het weidetype i s de kans ook groter dat er meer t a m e l i j k jonge spruiten van het weidetype n i e t of vertraagd doorschieten dan van het vroege hooitype. D i t v e r s c h i l i s vooral van belang i n de latere sneden. Na de v e r n a l i s a t i e i s er meestal een overgansperiode waarin b i j een bepaalde
temperatuur wel vegetatieve groei plaats v i n d t , t e r w i j 1 de voor het doorschieten v e r e i s t e daglengte nog n i e t i s b e r e i k t .
De vroege rassen hebben een
lagere temperatuurbehoefte voor de groei i n het voorjaar maar ook een lagere daglengtebehoefte om met doorschieten te beginnen. Aan deze daglengtebehoefte i s b i j het vroege hooitype omstreeks begin a p r i l voldaan en b i j het weidetype omstreeks begin mei en daarna kan de aarvorming beginnen; de groeisnelheid van de generatieve s p r u i t i s b i j 17°C en 17 uur daglengte b i j het vroege hooitype d u i d e l i j k groter dan b i j het weidetype (Kleinendorst 1974). Ook Evans (1960) vond b i j Engels raaigras een grotere groeisnelheid van de generatieve s p r u i t b i j vroege rassen en Niqueux (196'7) vond een hogere Q 10 (groeiversnelling b i j 10° hogere temperatuur) voor de aarvorming van vroege Engels raaigrasrassen. Zowel een hogere temperatuur als een grotere daglengte, nadat een minimum is overschreden, versnellen het doorschieten. Door de grotere daglengtebehoefte en de lagere groeisnelheid
van de aar
en ondanks de meestal hogere temperatuur ten t i j d e van het doorschieten schiet het weidetype
gemiddeld 3 weken l a t e r door dan het vroege hooitype.
Deze v e r s c h i l l e n z i j n door het sneller lengen der dagen i n noordelijke landen beduidend kleiner en i n meer z u i d e l i j k e landen groter. Mede door de lagere vernalisatiebehoefte schiet b i j de vroege rassen een groter percentage van de spruiten door. Na afmaaien van een generatieve s p r u i t s t e r f t deze af en kunnen de z i j s p r u i t e n , die eerst o.a. door apicale dominantie van de hoofdspruit worden geremd, beginnen te groeien. Bij de vroegdoorschieteride rassen begint deze apicale dominantie eerder dan bij de l a a t schietende rassen zodat deze laatste langer met uitstoelen door kunnen gaan. Vroege rassen hebben dan ook na de eerste snede meestal een wat meer open zode, vooral wanneer vroege en late rassen steeds op hetzelfde t i j d s t i p worden gemaaid. Ook i n de tweede snede kunnen nog t a m e l i j k veel jonge, l a t e r aangelegde s p r u i t e n t o t aarvoming overgaan. Door de lagere vernalisatiebehoef te en de grotere groeisnelheid van de generatieve s p r u i t schiet het vroege hooitype meer en vlugger door. B i j verschillende maairitmen vond Cooper (1949)
8-
dat l e r s Engels raaigras maar ook S 24 meer aren vormden i n de l a t e r e sneden dan het weidetype S 23. Uit
onderzoek van Kleinendorst (1974) b l i j k t dat de l a t e r a l e , minder goed
gevernaliseerde spruiten 10 t o t 18 dagen l a t e r doorschieten dan de goed gevernaliseerde oude spruiten. Voor een goede smakelijkheid van het gras vorut het steeds weer doorschieten een groot bezwaar; vroege rassen hebben dan ook een grotere kans om minder smakelijk te worden dan de l a t e . Voor het i n k u i l e n of hooiwinning behoeft het doorschieten geen bezwaren op te leveren. B i j het grasveldtype dat steeds kort wordt gemaaid b l i j k e n de vroege rassen t i j d e n s de doorschietperiode een meer open zode te k r i j g e n dan de l a t e rassen, omdat een groter % spruiten begint met dprschieten en vervolgens afsterft, B i j zeer snelle groei i n het voorjaar en 1 snede per week kunnen de vroege rassen wegens de grote groeisnelheid van de generatieve spruiten toch nog veel aarvorming vertonen hetgeen moeilijkheden kan geven b i j het maaien met een messenkooimaaier.
Om deze redenen wordt b i j het grasveldtype de
voorkeur gegeven aan de laatbloeiende rassen (met een gem. doorschietdatum omstreeks eind mei en l a t e r ) . 4.2.Gebruiksruimte/beweidingsruimte. De term beweidingsruimte
i s voor het eerst gebruikt i n de r a s s e n l i j s t 1969,
vooral om de aandacht t e vestigen op de problemen die het vroeg doorschieten van het vroege hooitype kan geven. als
Gebruiksruimte wordt beschouwd
een maat voor de kans op doorschieten van een ras nadat het een v o l -
doende hoogte heeft b e r e i k t om te worden beweid of voor stalvoedering te worden gebruikt. In de loop der jaren i s er onder verschillende omstandigheden deze gebruiksruimte bepaald
(Van der Woude 1979) waarvan i n de volgende tabel een samen-
v a t t i n g i s gegeven. Gem. gebruiksruimte i n dagen van weidetype en vroeg hooitype van Engels raaigras en de gevonden spreiding
le snede 2e snede
weidetype
vroeg hooitype
36
19
19 (4 t o t 26)
'
8 (-6 t o t 15)
Het b l i j k t dat b i j het weidetype nauwelijks problemen met de gebruiksruimte te verwachten z i j n ; b i j het vroeg hooitype kunnen ze vooral optreden i n de 2e snede. B i j droogte en/of N-gebrek i s de gebruiksruimte d u i d e l i j k k l e i n e r (Van der Woude 1979). B i j vroeg hooitype werd i n een droog jaar zelfs -6
gevonden, dwz. 6 dagen voordat het gras het weidestadium had bereikt was het
a l doorgeschoten. Vroeger toen er minder s t i k s t o f werd gebruikt zullen
de vroege hooitypen vaker problemen met het doorschieten hebben gegeven dan tegenwoordig hoewel ook momenteel een kleine gebruiksruimte als nadelig moet worden beschouwd. In F r a n k r i j k z i j n door het vroegere voorjaar en de k o r t e r e dagen grotere gebruiksruimten gevonden door A l l e r i t (1978). H i j vond voor "souplesse" d'exploitation" van het weidetype 64 dagen en voor het vroeg hooitype 46 dagen. 4.3. Opbrengst, vroegheid, k w a l i t e i t . In jaaropbrengst l i j k e n er weinig v e r s c h i l l e n te bestaan tussen het vroeg hooitype en het weidetype. Wel i s er een d u i d e l i j k v e r s c h i l i n voorjaarsproduktie. Gemiddeld bereiken de rassen behorende t o t het vroege hooitype 7 dagen eerder het weidestadium dan de rassen van het weidetype; sommige rassen z i j n slechts 1 dag vroeger, andere bereiken 10 dagen eerder het weidestadium. Ook andere factoren als doorschietdatum spelen h i e r b i j echter een r o l . De zeer vroeg doorschietende, minder wintervaste rassen van liet vroege hooitype kunnen een zeer vroege voorjaarsontwikkeling hebben. Wanneer er echter sprake i s van enige winterschade, z i j n deze minder wintervaste rassen soms tamelijk l a a t i n voorjaarsontwikkeling. U i t het jaarverslag 1979, pag. 90 b l i j k t dat het e f f e c t van winterschade b i j winterzwakke rassen op kan lopen t o t 1 ton lagere drogestofproduktie/ha i n de eerste snede i n v e r g e l i j k i n g met de goed wintervaste rassen. Ook i n verteerbaarheid z i j n nauwelijks v e r s c h i l l e n gebleken tussen de diverse typen. Wanneer men de VEM-waarde v a s t s t e l t op een bepaald moment i n het voorjaar van de diverse typen b l i j k t het vroege hooitype i e t s minder verteerbaar te z i j n , maar deze v e r s c h i l l e n b l i j k e n sterk samen te hangen met de verschillen i n opbrengst van de le snede; mogelijk speelt enige aarvorming ook een r o l . ( f i g . 3, jaarverslag RIVRO, 1980). De rassen met een zwaardere le snede b l i j k e n een lagere verteerbaarheid te hebben, maar d i t hangt op overeenkomstige wijze samen met de opbrengst, als een hogere opbrengst samengaat met een slechtere verteerbaarheid b i j veroudering van het gras. B i j eenzelfde opbrengstniveau i n het voorjaar van de diverse typen i s er dus b i j het huidige rassensortiment geen v e r s c h i l te verwachten i n verteerbaarheid tussen de typen.
- 10
1020-
VEM/kg drogestof S
(a) b i j veroudering van eenzelfde ras (rapport 57 van het PR, 1977)
990.
(b) b i j verschillende rassen, gemaaid op dezelfde datum
960.
930.
900.
2000 Fig.
3
3000
3000
4000
drogestofopbrengst
(kg/ha)
De r e l a t i e tussen VEM-waarde en drogestofopbrengst eerste snede
4.4. P e r s i s t e n t i e , zodedichtheid, Gezien de geringe persistentie van het vroegere handelszaad, behorende t o t het hooitype, werd wel eens verondersteld dat er een samenhang zou z i j n van vroeg doorschieten met weinig p e r s i s t e n t i e . Door veredeling z i j n echter zeer persistente rassen van het vroege hooitype ontwikkeld; t i j d s t i p van doorschieten en p e r s i s t e n t i e l i j k e n daarom ongecorreleerd te z i j n . Wel b l i j k t dat zeer weinig persistentie rassen meestal vroeg bloeien en dat er geen weinig persistente zeer late rassen z i j n , hoewel er wel late rassen z i j n met een matige persistentieHet graslandgebruik heeft wel invloed op de v e r s c h i l l e n en volgorde i n p e r s i s t e n t i e tussen de diverse typen. Het meest d u i d e l i j k i s d i t gebleken b i j de grasveldtypen. B i j het gebruik van een grasvegetatie zou men onderscheid kunnen maken tussen: steeds maaien van een hooisnede, maaien als gazon en beweiden. Deze verschillende behandelingen hebben een zeer verschillende zode t o t gevolg. Op een gazon kunnen de platgroeiende spruiten lager dan 2.5 cm zich goed handhaven, t e r w i j l alleen de rechtop groeiende steeds worden afgemaaid. Men k r i j g t dan een dichte zode en na maaien b l i j v e n er steeds veel groene s p r u i t e n over. B i j een kuilsnede groeien de spruiten veel s t e i l e r , platgroeiende s p r u i t e n hebben weinig kans om zich te ontwikkelen en het
- 11 -
groeipunt schuift nog wel eens naar boven door het ontstaan van gestrekte internodien. Maaien van zo'n meer of minder zware snede, vooral wanneer er korter dan 5 cm wordt gemaaid, geeft een open zode en er b l i j v e n weinig groene spruiten achter. De hergroei vooral b i j droogte kan erg vertraagd worden. Op een beweid grasland groeien de planten meestiil .ok beLrekl'o l i jk p l a t ; ze worden door beweiding ook nog platgedrukt en i n de grond getrapt. De snede i s minder zwaar en a l l e groene delen worden n i e t i n een keer verwijderd en er b l i j v e n na beweiding nog v r i j veel groene spruiten over. Nu hangt het van de groeiwijze van een plant af welke behandelingen goed kunnen worden verdragen. Rassen van het grasveldtype b l i j k e n het maaien van een hooi-/kuilsnede slecht te kunnen verdragen. Ze vormen meestal tamel i j k veel gestrekte vegetatieve spruiten, waarbij het groeipunt te hoog komt en na maaien van een kuilsnede sterven de planten af of de hergroei is sterk vertraagd. Op een gazon b l i j k t het vormen van deze gestrekte spruiten geen problemen te geven en kunnen rassen met veel gestrekte vegetatieve spruiten j u i s t een zeer dichte zode geven. Verschillende rassen van het wedeitype hebben i n het algemeen op de maaiproefvelden met 4 a 5 sneden ( r e l a t i e f ) een i e t s minder dichte zode dan de vroege hooitypen; het i s n i e t u i t g e s l o t e n dat het i e t s meer vormen van gestrekte vegetatieve spruiten van deze rassen van het weidetype op maaiproefvelden, vooral b i j i e t s te k o r t maaien, zich meer manifesteert, maar dat het n i e t met de latere doorschietdatum als zodanig samenhangt. Onder beweidingsomstandigheden vormen j u i s t de weidetypen i n het algemeen een dichtere zode dan het vroege hooitype. Vele rassen van het grasveldtype met veel gestrekte vegetatieve spruiten k r i j g e n ook b i j beweiding vaak een b e t r e k k e l i j k open zode. Men kan ze herkennen doordat er na beweiding vaak veel losgetrokken spruiten b l i j v e n liggen. Op sportvelden b l i j k e n b i j rassen met zeer veel gestrekte spruiten deze spruiten vaak onvoldoende stevig te wortelen .en daardoor snel l o s gespeeld te kunnen worden. Door het herhaald, snel en veel vormen van generatieve spruiten hebben de vroege rassen op gazons en b i j beweiding i n de voorzomer nogal eens een wat meer open zode dan de l a t e . I n het algemeen echter l i j k t er weinig verband te bestaan tussen zodedichtheid en doorschietdatum. A.5. Resistentie tegen ziekten, wintervastheid. Resistentie tegen ziekten l i j k t n i e t samen te gaan met het t i j d s t i p van doorschieten. Er bestaan zowel vroege als late rassen die zeer vatbaar of goed resistent z i j n tegen kroonroest of rooddraad. B i j trage groei van
- 12
Engels raaigras, b i j v . b i j een laag N-niveau, treedt meer roest en rooddraad op. B i j snellere groei wordt het gewas eerder gemaaid en kunnen weer nieuwe nog n i e t geinfecteerde spruiten ontstaan. B i j de huidige Nederlandse graslandcultuur en het huidige rassensortiment voor voederdoeleinden vormt roestaantasting dan ook nauwelijks meer een probleem. Met de komst van de trager groeiende grasveldtypen z i j n deze ziekten echter weer meer naar voren gekomen. D i t i s g e d e e l t e l i j k een gevolg van de komst van Amerikaans genenmateriaal dat kennelijk een geringere r o e s t r e s i s t e n t i e heeft dan het West-europese materiaal. Het i s ook mogelijk dat de grotere roest- en vooral rooddraadaantasting i n meer of mindere mate samenhangt met de tragere groei van deze grasveldtypen. Indien d i t laatste mede het geval i s , zal een intensieve veredeling nodig z i j n om deze ziekteproblemen te boven te komen. Wat b e t r e f t wintervastheid l i j k t er geen enkele samenhang tussen de diverse typen en de v o r s t r e s i s t e n t i e . 4.6. Zaadopbrengst. Vroege rassen hebben door hun kortere groeiperiode wat minder oogstrisico's b i j de zaadteelt, maar onder optimale groeivoorwaarden l i j k e n er echter weinig v e r s c h i l l e n i n zaadopbrengst tussen de rassen van de diverse typen. Toen i n de v i j f t i g e r jaren met de zaadteelt van de weidetypen werd begonnen was de zaadopbrengst ervan weliswaar nog n i e t zo hoog, maar door grote vooruitgang van de teelttechniek kunnen sommige rassen van het weidetype nu zelfs een hogere zaadopbrengst geven dan het hooitype. Wel hebben de l a t e rassen door een langere overgangsperiode b i j hogere temperatuur meer pakjes per aar; deze late rassen hebben dan ook een lager korrelgewicht (vroeg hooitype 2.0 mg; weidetype 1.6 mg). Het vanouds geproduceerde handelszaad heeft door n a t u u r i i j k e selectie een hoge zaadopbrengst. Enkele vroege weinig persistente Deense rassen, die veel overeenkomst zullen vertonen met het reeds eeuwen geteelde handelszftad geven ook een hoge zaadopbrengst. Uit zaadteeItresultaten van Nordestgaard (1979) van I975-I977 werd per ras de gemiddelde zaadopbrengst berekend b i j de voor dat ras optimale o o g s t t i j d , Het b l i j k t dat de hoogste zaadopbrengst werd gegeven door het weinig persistente, vroege Deense ras Verna, Wanneer de opbrengsten van dat ras op 100 worden gesteld gaven de persistente rassen behorend t o t het vroege hooitype een opbrengst van 82 t o t 94 en de rassen van het weidetype een opbrengst van 73 t o t 90,
- 13
5, Nieuwe typen, Het kweken van nieuwe typen kan belangrijke ontwikkelingen op gang brengen, Het kweken van het weidetype S 23 door het Welsh Plant Breeding Station i s een belangrijke stimulans geweest voor de veredeling i n andere landen. Door de Nederlandse kweekbedrijven z i j n nadien meer wintervaste rassen van het weidetype gemaakt. De zaadteelt van S 23 en het gebruik ervan i n de p r a k t i j k i s nogal traag verlopen. Het op grote schaal produceren van zaaizaad van de Nederlandse weidetypen i s een belangrijke verdienste van het Nederlands b e d r i j f s l e v e n geweest, waardoor het mogelijk werd om op ruime schaal en op korte termijn weer een nieuw b l i j v e n d grasland aan te leggen, een ontwikkeling die t o e n t e r t i j d gestimuleerd en begeleid i s door overheidsmaatregelen. Ook het kweken van een persistent hooitype S 24 was uiteraard een fundamentele vernieuwing tegen de achtergrond van het alom gebruikte handelszaad. De grootste vooruitgang t.o.v. het handelszaad was dat er dus zowel vroegals laat doorschietende persistente rassen z i j n gekweekt. Het weidetype heeft wegens het l a t e doorschieten minder kans dat de aren problemen geven b i j beweiding, het vroeger doorschietende hooitype heeft het voordeel - vooral vanwege het vroege doorschieten - van een vroege grasgroei. Aangezien het combineren i n een ras van vroege grasgroei en laat doorschieten n i e t eenvoudig te verwezenlijken b l i j k t , z i j n deze twee typen naast elkaar ontwikk e l d , hoewel vele kwekers een laatschietend weidetype met vroege grasgroei als een wenkend perspectief zullen zien. Voor een regelmatige en vroege grasproduktie i s althans voorlopig nog het gebruik van deze twee typen naast elkaar i n monocultuur w a a r s c h i j n l i j k het beste, doch om diverse redenen worden ze vaak gemengd gebruikt. Het ontwikkelen van tetraploide rassen door de SVP heeft vooral b i j I t a l i a a n s en Westerwolds raaigras een nieuwe r i c h t i n g aangegeven. In de r a s s e n l i j s t e n van diverse landen z i j n Nederlandse tetraploide rassen opgenomen en het l i j k t er op dat i n Nederland b i j I t a l i a a n s en Westerwolds raaigras de diploide geheel vervangen zullen worden door tetraploiden. Het traaggroeiende grasveldtype dat i n 1967 door de Rutgers University werd geintroduceerd heeft i n de gehele wereld een grote impuls gegeven aan de veredeling van diverse grasveldtypen. Aan het kweken van nieuwe rassen van het grasveldtype en het op voldoende schaal produceren van zaaizaad ervan hebben ook verschillende Nederlandse kweekbedrijven deelgenomen. Het n u t t i g e f f e c t van veredeling wordt u i t e r a a r d alleen bereikt door het gebruik van de nieuwe rassen i n de p r a k t i j k , waarbij ook het rassenonderzoek en de v o o r l i c h t i n g een r o l spelen, Uit het bovenstaande moge b l i j k e n dat verschillende nieuwe ontwikkelingen door
14 -
a k t i v i t e i t e n van de overheid z i j n ingeluid, maar vervolgens. overgenomen en verder ontwikkeld door het p a r t i c u l i e r e b e d r i j f s l e v e n , Deze h i s t o r i e ondersteunt het Nederlandse model waarbij: de overheid fundamenteel kweekwerk doet, voorts v i a de Zaaizaad en Plantgoedwet een gunstig klimaat schept met regelingen omtrent rassenregister, r a s s e n l i j s t en keuring en verkeer met zaaizaad en pootgoed en waar actieve p a r t i c u l i e r e kweekbedrijven nieuwe ontwikkelingen uitbouwen, verbeteren of ook zelf kunnen entameren, D i t model heeft i n de h i s t o r i e goed gewerkt en dient verder gestimuleerd te worden. De vraag i s nu welke nieuwe typen zouden nog kunnen worden ontwikkeld? I n Noord lerland heeft C.E. Wright, een ras van Engels raaigras ontwikkeld dat resistent is tegen paraquat; i n d e r g e l i j k e rassen kunnen straatgras en andere grasonkruiden worden bestreden zonder dat het Engels raaigras dood gaat. Het i s echter sterk de vraag of voortdurend gebruik van herbiciden op deze wijze als teeltmaatregel moet worden ingebouwd. Als nieuwe mogelijkheden zouden kunnen worden genoemd: - een standweidetype, dat i n onze streken b i j n a n i e t doorschiet en waarvan de zaadteelt i n noordelijke gebieden met zeer lange dag moet plaats vinden; - een barbarentype (Minderhoud, vergadering NVWV 16 febr. 1977), dwz. een type dat zware sneden beter verdraagt, wat misschien bereikt zou kunnen worden door s e l e c t i e op de afwezigheid van vegetatief gestrekte s p r u i t e n , zodat het groeipunt n i e t omhoog geschoven wordt; - een kruipend type bestemd voor gazons, met veel en sterk vegetatief gestrekte spruiten dat hierdoor snel een dichte zode maakt; - een zeer p l a t type, een r i c h t i n g waarin de n a t u u r i i j k e s e l e c t i e b l i j k b a a r steeds gaat, mede gezien de ervaringen met u i t proefvelden verzamelde rassen, misschien een type dat k o r t maaien beter verdraagt hetgeen zowel voor grasland als voor grasvelden van belang zou kunnen z i j n . Het vinden en introduceren van fundamentele vernieuwirigen i s echter steeds een grote uitzondering geweest. Er i s b i j a l l e gewassen steeds weer d u i d e l i j k e vooruitgang geboekt door het stapje voor stapje opvijzelen van het bestaande
sorti-
ment met rassen die op z i c h z e l f slechts een kleine verbetering betekenden. Ook daarvoor i s b i j grassen nog ruimte gezien de v e r s c h i l l e n die er bestaan tussen de hoogst en laagst geklasseerde rassenlijstrassen voor voederdoeleinden i n opbrengst en p e r s i s t e n t i e en b i j het grasveldtype i n z i e k t e r e s i s t e n t i e en f i j n h e i d van het blad.
-
Kortom, het i s zowel van belang om b i j de plantenveredeling de nodige aandacht te besteden aan k l e i n e verbeteringen als om de mogelijkheden van innovaties te b l i j v e n verkennen, waarbij het zwaartepunt b i j de overheidsinstellingen en de p a r t i c u l i e r e bedrijven enigszins anders dient te liggen.
- 15.
Literatuur A l l e r i t R, Comparaison des souplesses d'exploitation des principales graminees fourrageres au printemps. Fourages (1978) 76 p. 3 Beddows A.R. The Ryegrasses i n B r i t i s h A g r i c u l t u r e : a survey. Welsh Plant Breeding Station (1953) Bull.series H no. 17. Breese E.L. and A.H. Charles Population studies i n ryegrass. Rep. Welsh Plant Breeding Station for 1961 (1962) p. 30. Charles A l l e n H. D i f f e r e n t i a l survival of plant types i n swards. Journ. Br. Grassland Soc. (1964) 19 (2) p. 198, Coopier J,P, and S,W, Saeed.' Studies on growth and development i n Loliumi I Relation of the annual habit to head production under various systems of cuttings. The Journ. of Ecology (1949) 37 p. 233-259. Evans L.T. The influence of temperature on flowering i n species. Lolium and Poa pratensis. Journ. Agr. Science (1960) 54 p. 410, Van Hall H,C, Over de vorming der graslanden i n het algemeen en over het gebruik van het raygras (Lolium perenne) t o t het aanleggen derzelve. Bijdrage t o t de Natuurkundige Wetenschappen (1828) I I I p. 146. ' t Hart M.L. Lolium perenne typen i n onze graslanden (versiag 1 Be Ned..dag vopr biosociologie en Palaeobotanie 15-11-1942). Ned. Kruidkundig archief (1947) 54. Jaarverslag IVRO - 1973 Jaarverslag RIVRO - 1980 Jenkin T.J. The development of strains i n grasses and clovers. Journ. Nat. Inst. Agr. Bot. (1954) V I I (1) Kleinendorst A. Some effects of v e r n a l i z a t i o n on the reproductive capacity of Lolium perenne L. Netherlands Journ. Agrc. Sci. (1974) p. 6-21. Niqueux M. e t R. Arnaud. Recherche d'une r e l a t i o n entre precocite d'epiaison et temperatures pour quelques varietes de graminees fourrageres observees en France. Ann. Physol. veg. (1967) 9 (1) p. 29-64. Nordestgaard A. og Olaf Juel. Unders^gelser af nogle rajgraessorters fr^givende enve. Beretning nr. 1479, T i d s s k r i f t f o r Planteavl, (1979) 83 p, 505-515 Sonneveld A, De reactie van verschillende typen.van Engels raaigras en timothee op uiteenlopende gebruikswijzen, Versiag CILO over 1955 (1956) p. 58-66. Van der Woude K. en H. Vos. Beweidingsruimte. NVWV. Gebundelde verslagen (1979) nr. 20.
- 16 -
Discussie Minderhoud: I n het boekje van J.T. Barenbrug u i t 1908 wordt Engels raaigras aangegeven als zijnde n i e t geschikt voor b l i j v e n d grasland. D i t komt toch u i t waarnemingen te velde? Vos
: Het boekje van Barenbrug zal vooral gebaseerd z i j n pp l i t e r a t u u r g e gevens. Voorts zal het betrekking hebben op Engels raaigras
handels-
zaad van weinig persistente planten die zich vooral door zaad i n stand houden. Van H a l l constateerde dat i n goed oud grasland veel Engels raaigras voorkwam. Het t i j d s t i p van oogsten was van invloed op het 'type' Engels raaigras dat men l a t e r u i t het zaad verkreeg. ' t Hart
: B i j verzamelde grassen voor zaadwinning, gesneden gras, i s vroeger ook wel Engels raaigras verkregen dat v r i j l a a t doorschiet.
Meijer
: Het weidetype heeft een grotere vernalisatiebehoefte dan het vroege hooitype, Welke jeugdfase hebben de verschillende typen en soorten nodig?
Duyvendak,: Er i s een n i e t vernaliseerbaar deel van de jeugdfase te onderscheiden, Vos . . . . Deze i s verschillend voor soorten en rassen. B i j de graszaadteelt e e heeft men
i n het eerste jaar daarmee te maken. I n het 2
en 3
jaar
van het gras kan dat anders z i j n . F i j n b l a d i g schapegras moet een minimumgrootte hebben voor v e r n a l i s a t i e . Van D i j k
s Grasveldtype vooral i n marginale gebieden. Geeft de g r a f i e k van Breese daarover uitkomst?
Vos
; Amerika, Duitsland en F r a n k r i j k hebben interessante rassen geleverd; i n goede graslanden zouden ze z i j n weggeconcurreerd.
Lackamp
: Ze l i j k e n veel op de armoedetypen die 20 j a a r geleden z i j n weggegooid.
' t Hart
: Er i s geen v e r s c h i l i n verteerbaarheid tussen de rassen
geconstateerd
b i j dezelfde droge stofopbrengst. De blad-stengelverhouding
bepaalt
echter de verteerbaarheid, Voorts hebben t e t r a ' s een i e t s betere verteerbaarheid.
17 Het kweken van nieuwe raasen van Engels raaigras. D,J. Glas, januari 1981. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Herkomstgebied van Engels raaigras. Keuze van het uitgauigsmateriaal. Evaluatie van het uitgangsmateriaal. KWeekdoelen. Droge s t o f opbrengst en daarmee samenhangende selektiemethoden. Het Nederlandse model.
1. Herkomstgebied van Engels raaigras. De kennis omtrent het herkomstgebied van een soort i s voor de kweker om twee redenen b e l a n g r i j k . In de eerste plaats geeft deze kennis hem een aanwijzing i n welke gebieden h i j w a a r s c h i j n l i j k de grootste v a r i a t i e binnen een soort kan vinden. Daarnaast kan de kennis van het herkomstgebied de kweker meer i n z i c h t verschaffen welke gewenste en ongewenste eigenschappen h i j binnen de soort kan verwachten. Ook kennis omtrent de n a t u u r i i j k e verbreiding van de soort vanuit z i j n herkomstgebied geeft belangrijke informatie over deze twee punten. Over Engels raaigras geeft Jenkin betreffende herkomstgebied en n a t u u r i i j k e verbreiding de volgende samenvatting : De n a t u u r i i j k e verbreiding van Engels raaigras wordt i n hoge mate vervaagd door het f e i t dat het de eerste grassoort was die als weidevoedergras door de mens i n k u l t u u r werd genomen. I n Engeland werd voor het einde van de 17e. eeuw zaad van Engels raaigras geoogst voor de u i t z a a i van grasland. De nauwkeurige oorsprong van d i t type i s n i e t bekend. Er i s verondersteld, dat het een meer z u i d e l i j k type i s dan het Engels raaigras dat i n oude Engelse weilanden werd gevonden. Er i s verder verondersteld dat de oorsprongsvorm van a l l e Engels raaigras afkomstig i s u i t het Middellandse zeegebied o f West Azie. Mutaties van deze vorm hebben zich vanuit het oorsprongsgebied verbreid, voornamelijk i n noordelijke r i c h t i n g langs de kust van West Europa. Ook voor andere lolium soorten bv. I t a l i a a n s raaigras zowel de tweejarige vorm als de eenjarige wordt het Middellandse zeegebied a l s oorsprongsgebied genoemd. Dat i n het Middellandse zeegebied inderdaad een grote vormenrijkdom van lolium voorkomt, wordt bevestigd door de grote verscheidenheid die we op ons b e d r i j f vonden i n een l o l i u m k o l l e k t i e verzameld i n Noord I t a l i c . De verscheidenheid omvat i n deze k o l l e k t i e zuivere ecotypen van Engels raaigras naast ecotypen van genaald raaigras met grote v a r i a t i e i n de mate van doorschieten i n het eerste jaar t o t v o l l e d i g doorschietende ecotypen i n het u i t z a a i j a a r , maar met een b e l a n g r i j k grotere spreiding i n standvastigheid dan binnen de i n Nederland gekweekte rassen van Westerwolds voorkomt. Hoewel bepaalde delen van het Middellandse zeegebied v r i j strenge winters kennen, kunnen we u i t het oorsprongsgebied en het n a t u u r i i j k e verspreidingsgebied, de Westkust van Europa, toch wel konkluderen, dat wintervastheid geen sterke eigenschap van Engels raaigras i s . Het l i j k t dan ook geen toeval, dat deze eigenschap b i j de veredeling met grote zorgvuldigheid bewaakt moet worden.
- 18 2. Keuze van het uitgangsmateriaal. Nog i n de Rassenlijst van 1956 wordt "zaad van beste oude weilanden" aanbevolen. De basis van de meeste Nederlandse rassen van Engels raaigras gaat terug op goede oude Nederlandse weilanden. Niet echter i n de vorm van verzameld zaad, maar van verzamelde planten. Ik heb de indruk, dat de Nederlandse weilanden uitgeput raken i n het leveren van nieuw materiaal. Het t i j d s t i p l i j k t nu aangebroken, de rassen en f a m i l i e s geseiekteerd u i t d i t oorspronkelijke materiaal aan verdere s e l e k t i e en herkombinatie te onderwerpen. Vos heeft reeds gewezen op interessante verzamelplaatsen voor grasveldtypen waarmee de meeste Nederlandse kwekers zich wel kunnen verenigen. Een tweede reden waarom het verzamelgebied van de Nederlandse kwekers zich i n de . l a a t s t e jaren heeft u i t g e b r e i d , i s het streven naar het openen van nieuwe afzetgebieden. Zo hebben we een t i e n t a l jaren geleden een uitgebreide k o l l e k t i e Engels raaigras verzameld in oude weilanden in Zuid-West F r a n k r i j k . Doel was het v e r k r i j g e n van uitgaingsmateriaal met een hoge r o e s t r e s i s t e n t i e dat i n het algemeen betere rassen zou kunnen leveren voor F r a n k r i j k en Zuid Europa. Een punt i s , dat daarna d i t materiaal i n Nederland moet worden bewerkt (bv. onnodige winterhardheid voor z u i d e l i j k e gebieden aan het materiaal wordt toegevoegd) met uitzondering van de s e l e k t i e op r o e s t r e s i s t e n t i e , die op een proefveld i n F r a n k r i j k plaats vond. Idealer zou z i j n d i t materiaal i n z i j n geheel i n Zuid F r a n k r i j k te bewerken, vandaar op het ogenblik het streven van verschillende kweekbedrijven, substations buiten Nederland te vestigen. 3. De evaluatie van het uitgangsmateriaal. Het gekozen uitgangsmateriaal i s i n hoge mate beslissend voor het u i t e i n d e l i j k e succes van het kweekprogramma,. I n procenten u i t g e d r u k t , i s mijn indruk dat het uitgangsmateriaal voor ongeveer 80% b e s l i s t of een kweekprogramma succesvol zal z i j n en de gevolgde kweekmethodiek voor ongeveer 20%. Als grassenkwekers behoeft d i t ons geen minderwaardigheidscomplex te bezorgen, want ook het kiezen van het j u i s t e uitgangsmateriaal moet met verstand gebeuren. Wel moeten we toegeven, dat, wat Engels raaigras b e t r e f t , de Nederlandse kwekers en ook hun Belgische kollega's i n een heel wat gunstiger p o s i t i e verkeerd hebben dan bijvoorbeeld onze Duitse kollega's. Verzameld materiaal i n goede oude weilanden i n Belgie of Nederland l e g t een zeer goede basis onder een kweekprogramma en zal zeker voor een groot deel onze successen i r i Engels raaigras verklaren. Nu we echter voor speciale kweekdoelen zoals het grasveldtype en het open leggen van nieuwe afzetgebieden, waarvoor ons vertrouwde uitgangsmateriaal minder geschikt i s ook meer ecotypen verzamelingen u i t andere gebieden als uitgangsmaterikal gaan gebruiken, i s ons een belangrijke steunpilaar ontvallen. Aan de hand van klimatologische en l i t e r a t u u r gegevens kunnen we a f h a n k e l i j k van ons kweekdoel n a t u u r i i j k nog met zorg de te bemonsteren gebieden kiezen. De oude zekerheid z i j n we echter k w i j t . D i t heeft ook een verandering i n de eerste beoordelingsmethodiek van de ecotypen op ons bedrijf t o t gevolg gehad. Begonnen we i n het verleden de bestudering VEUI de ectoypen b i j n a a l t i j d met aparte plantenvelden met daarnaast eventueel uitgezaaide veldjes, nu wordt van de ecotypen eerst voldoende zaad vermeerderd voor de aanleg van proefvelden die gedurende enige iaren pemaaid worden.
- 19 -
Vooral na het t e r beschikking komen van moderne oogstapparatuur zoals de Haldrup i s d i t een arbeidsextensieve, b e t r e k k e l i j k goedkope methode om een eerste evaluatie van het materiaal te verkrijgen wat opbrengstpotentieel, standvastigheid en wintervastheid b e t r e f t . Pas na deze eerste evaluatie beslissen we o f de k o l l e k t i e waardevol genoeg i s om i n een veredelingsprogramma te worden opgenomen, beginnehd met aparte plantenvelden om de spreiding binnen het materiaal verder te bestuderen. 4. Kweekdoelen. Wanneer we ons voornamelijk t o t Nederland beperken en we behalve de vanouds bekende weide-, l a a t hooi- en vroeg hooitypen, ook de t e t r a p l o i d e rassen a l s aparte typen beschouwen, heeft de Nederlandse kweker van Engels raaigras op het ogenblik programma's i n 8 v e r s c h i l lende typen die i n tabel 1 z i j n samengevat. Tabel 1.
Type
Gemiddelde d o o r s c h i e t d a t u m
1. Weidetype 2n
5-6 / 12-6
2. Weidetype 4n
5-6 / 12-6
3. Laat h o o i t y p e 2n
24-5 /
4-6
4. Laat h o o i t y p e 4n
24-5 /
4-6
5. Vroeg h o o i t y p e 2n
16-5 / 23-5
6. Vroeg h o o i t y p e 4n
16-5 / 23-5
7. Grasveldtype s p o r t v e l d e n
30-5 / 15-6
8. G r a s v e l t y p e gazons
1-6 / 14-6
Voor Nederlandse omstandigheden heb i k getracht i n tabel 2 een overzicht te geven van de kweekdoelen voor de verschillende typen, Vos heeft een aantai van deze eigenschappen reeds besproken i n samenhang met het type, zodat i k b i j de bespreking van vele eigenschappen k o r t kan z i j n , Standvastigheid, Dat standvastigheid, b i j het grasveldtype a l s zodedichtheid aangeduid, voor a l l e typen een gewenste eigenschap i s , l i j k t me geen punt van diskussie. Konkurrentievermogen. Engels raaigras heeft een sterk konkurrentievermogen onder Nederlandse omstandigheden, zowel t i j d e n s als na de v e s t i g i n g . Of deze eigenschap a l t i j d gewenst i s , kan men zich afvragen vooral a l s het gaat om de handhaving van andere soorten i n een Engels raaigrasmengsel. Ik denk h i e r b i j i n het bijzonder aan w i t t e klaver, die i n de toekomst b i j hogere N-prijzen, hoger gewaardeerd zou kunnen worden dan op het ogenblik het geval i s .
Selektiedoeleinden i n Engels raaigreis.
•iH
0) "O £ -H
>V •1-1
•H
£
+> +> tn x: a> - u H T3 T3 C 0) M TJ •M 0 W N
o
c u3
•H
TJ •H V SZ
+> m (0 > u0)
c u:
c :»
O
Ui
o o c o 0
•r-f
m
T3
n) CO
>
TJ V U -P (U CQ
0
•c TJ 0 O K
0) 0
u
3 (U rH
.!<: 0) +j
N
c .
•ri T3 .r-t
c 3 •
» m
•H
(U C (0 V -H •H «
•ri
to o to QO u £
to 0) to a> £ »
c. V X
1
1
1
3. -
-
3
-
3
1
• -
Weidetype 4n
1
3
1
1
-
-
3
-
3
1
Laat hooitype 2n
1
1
1
3
-
-
3
-
3
Laat hooitype 4n
1
3
1,
1
-
-
3
-
Vroeg hooitype 2n
1
1
1
3
-
-
3
Vroeg hooitype 4n
1
3
1
1
-
-
Grasveldtype sportvelden
1
1
1
4
5
Grasveldtype gazon
1
1
5
3
1
D.S. opbrengst
u oo
•a •H 0)
J:
t< to
CO
Weidetype 2n
1 3 5 7 -
•1-1
oe
Afwezigheid gestrekte vegetatieve spruiten \i -.l ca c CO ns 0) to B O
rs,
st en
rm
O
T3
V •H +J
Resistentie tegen:
en
Tabel 2.
a> u >
+J
to DO C Q) U S3
a o TJ to to
to to ••-J u o o > QJ i-t I-H
lU
rH
to to E in
0 N
1
c
.r-l TJ •ri OJ
c cn
» ca
C
-ri
^
c0) •ri tn. •ri
V
to 0 CD U £
QO
rH CO
to E rH
c
0) •H
X
to (U 10 t ) £ »
5"
1
1
1
1
-
-
5
1
1
1
1
-
1
-
5
1
1
1
1
-
3
1
-
5
1
1
1
1
-
-
3
1
-
5
1
1
1
1
-
3
-
3
1
-
5
1
1
1
1
-
5
1
1
-
1
-
1
-
-
-
3
3
5
1
.-
7
-
1
-
-
-
5
•-
= zeer gewenst = gewenst = onbelangrijk = n i e t gewenst = n i e t van belemg voor Nederleindse omstandigheden o f voor het betreffende type. I n deze tabel z i j n ten dele gegevens overgenomen u i t de Rassenlijst 1981 en de R.I.V.R.O.Rassenberichteri Nr. 576 (Grassen voor Grasvelden 1980) en Nr. 594 (Grassen voor voederdoeleinden)
21 -
In de Rassenlijst 1959 worden twee rassen van Engels raaigras weidetype vermeld die wat meer w i t t e klaver i n het bestand toelaten, echter b i j het ene ras gaat d i t gepaard met een matige wintervastheid en b i j het andere ras eveneens met een matige wintervastheid en een geringere standvastigheid. Verlaging van het konkurrentievermogen i n onze huidige k o l l e k t i e diploiden rassen met goede standvastigheid en wintervastheid l i j k t me n i e t gewenst. Ik ben bang, dat we met deze verlaging van het konkurrentievermogen ook de goede standvastigheid i n gevaar brengen en v i a een minder dichte zode tevens de wintervastheid. Gevoelsmatig l i j k e n me hier de t e t r a p l o i d e typen betere mogelijkheden te bieden. De eerste rassen van t e t r a p l o i d Engels raaigras hebben i n ons land weinig of geen ingang gevonden. De voornaamste oorzaken waren een t§ geringe standvastigheid en t6 open zode. Door de voortgezette veredeling i n t e t r a p l o i d Engels raaigras i s echter d u i d e l i j k vooruitgang geboekt i n de k w a l i t e i t e n van d i t type, zo z i j n i n Engeland d r i e nieuwe t e t r a p l o i d e rassen toegelaten en i n Nederland en Duitsland 66n ras, die i n persistent i e vergelijkbaar z i j n met de d i p l o i d e rassen. Hoewel i k nog over onvoldoende gegevens beschik over het konkurrentievermogen van deze rassen, l i j k t me een reele kans aanwezig tetraploide rassen te kweken met een goede standvastigheid en een geringer konkurrentievermogen dan overeenkomstige d i p l o i d e rassen. Deze rassen zouden een zeer n u t t i g e f u n k t i e kunnen vervullen als betrouwbare Engels raaigrasrassen met k l a v e r t o l e r a n t i e . Daarom heb i k als kweekdoel b i j de t e t r a p l o i d e rassen een geringer konkurrentievermogen ingevuld dan b i j de d i p l o i d e typen. Wintervastheid. Bij de voedertypen i s wintervastheid voldoende aanwezig en moet gehandhaafd b l i j v e n . Alleen b i j gazontypen z i j n goede resultaten b e r e i k t met minder wintervaste rassen. Een risiko b i j deze rassen i s , dat enkele een siechte winterkleur k r i j g e n en ook voetrotproblemen kunnen optreden. Kroonroest (Puccinia coronata). Resistentie tegen kroonroest i s onder Nederlandse omstandigheden geen groot probleem meer. De t e t r a p l o i d e rassen hebben een r e s i s t e n t i e b e r e i k t die i n Nederleind i n vele jaren n i e t absoluut noodzakelijk i s . Waar we echter d i t hoge niveau b i j de tetraploiden b e r e i k t hebben, zou het n i e t verstandig z i j n d i t p r i j s t e geven, zeker n i e t met het oog op export naar z u i d e l i j k e r landen. Vandaar dat i k a l s kweekdoel b i j de t e t r a p l o i d e n een hogere kroonroestr e s i s t e n t i e heb ingevuld dan b i j de d i p l o i d e typen. Een uitzondering op de bevredigende r o e s t s i t u a t i e i n Nederland t r e f f e n we aan b i j het grasveldtype. Hier i s verbetering pewenst en a l s we de spreiding tussen de rassen van d i t type overzien, ook mogelijk. Resistentie tegen Rooddraad (Corticium fuciforma). Rooddraad geeft vooral problemen i n de gazontypen. Rasverschillen z i j n aanwezig maar voor een goed gazontype l i g t het algemene niveau van de r e s i s t e n t i e te laag en bovendien wordt het opsporen van r a s v e r s c h i l l e n b e m o e i l i j k t door het f e i t , dat Rooddraad in vele gevallen onregelmatig pleksgewijs op een proefveld of binnen een veldje van een ras optreedt. Op sportvelden met regelmatig Intensieve betreding geeft Rooddraad weinig problemen.
- 22 -
Voetrot (Fusarium n i v a l e ) . Voetrot i s i n ons land i n Engels raaigras vooral de laatste jaren onder grasveldomstandigheden p l a a t s e l i j k i n ernstige mate opgetreden. Hoewel vooral de wintervaste rassen zich i n de loop van het g r o e i s e i zoen r e d e l i j k t o t goed h e r s t e l l e n , i s d i t b i j de minder wintervaste rassen n i e t het geval. Op de betreden stroken van proefvelden t r e e d t voetrot veel minder op dan op de onbetreden stroken. Om deze reden heb i k a l s kweekdoel r e s i s t e n t i e tegen voetrot b i j gazontypen een hogere p r i o r i t e i t gegeven dan b i j sportveldtypen. Betredingsresistentie. Persoonlijk ben i k van mening, dat a l l e rassen van Engels raaigras die over voldoende groeikracht en standvastigheid beschikken om i n maaiproeven gedurende 3-4 oogstjaren goede opbrengsten te geven ook voldoende betredingsresistentie voor beweiding hebben. Als kweekdoel heb i k voor de voedertypen van Engels raaigras een 3 vermeld. Echter b i j maaiproeven kan men een aantai faktoren die b i j beweidingsproeven de opbrengst bepalen n i e t nauwkeurig op de weegschaal vastleggen. Daar bovendien beweiding verreweg de b e l a n g r i j k s t e gebruiksvorm van grasland i n Nederland i s , l i j k t het me j u i s t dat het R.I.V.R.O, met beweidingsproeven doorgaat. De s i t u a t i e l i g t geheel anders b i j de grasveldtypen. Voor sportvelden i s betredingsresistentie b i j voortdurend kort maaien zeer b e l a n g r i j k en i s het inzetten van een betredingssimulator een noodzaak b i j de s e l e k t i e . I n veel mindere mete geldt d i t voor de gazontypen. Winterkleur. Over de winterkleur kan i k k o r t z i j n . Sportveldtypen met een siechte winterkleur vertonen meestal ook een minder goede betredingsresistent i e . Gazontypen met een siechte winterkleur voldoen n i e t u i t esthetische overwegingen. Gestrekte vegetatieve spruiten. Veel van onze goede weidetypen hebben een matig hoog % gestrekte vegetatieve spruiten. Hoger moet d i t percentage zeker n i e t worden. Vandaar dat i k aan d i t kweekdoel voor deze typen het c i j f e r 3 heb gegeven. Wat de voedertypen voor maaien b e t r e f t , kan i k me aansluiten b i j de aanvaarding van het barbarentype van Minderhoud, vandaar h i e r het kweekdoel 1. Hetzelfde geldt voor het grasveldtype voor sportvelden. B i j het uitgesproken gazontype daarentegen z i e i k goede mogelijkheden voor een type met veel gestrekte vegetatieve spruiten. Vandaar i s h i e r het kweekdoel voor d i t type met 7 omschreven. Verteerbaarheid. De vooruitzichten om verteerbaarheid l i j k e n l i j k e r e l a t i e tussen en veroudering van het
succes te boeken b i j het kweken op verhoogde b i j Engels raaigras riiet gunstig. De onverbrekeverteerbaarheid met t i j d s t i p van doorschieten gewas l i j k e n me onoverkomelijke bezwaren.
- 23 -
Zaadopbrengst. Een goede zaadopbrengst i s voor a l l e typen gewenst. Vooral naarmate er meer rassen komen die elkaar in kultuurwaarde weinig ontlopen, kan de zaadopbengst bepalend z i j n voor de succesvolle introduktie van een ras. Ondanks het f e i t , dat een hoge zaadproduktie. gewenst i s , wordt er tot op heden op de kweekbedrijven voor mijn gevoel weinig aandacht aan deze eigenschap besteed. De volgende redenen kunnen hiervan de oorzaaik z i j n geweest : 1. Door het teelttechnisch onderzoek van Evers en Sonneveld in de v i j f t i g e r jaren, z i j n de zaadopbrengsten zeer verbeterd. 2. Met inschakelen van selektie op zaadopbrengst in een jong stadium van een kweekprogramma in Engels raaigras i s niet eenvoudig. Bovendien z i j n er andere soorten met meer problemen in de zaadproduktie, de kweker zal de neiging hebben aeui deze soorten p r i o r i t e i t te verlenen b i j de inschakeling van selektie op zaadproduktie in het kweekprogramma. 5. Droge stof opbrengst en daarmee samenhangende selektiemethoden. Daar droge stof opbrengst een bijzonder belangrijk kweekdoel i s , dat moeilijk beselekteerbaar i s , z a l ik d i t punt uitgebreider behandelen. Verhoging van de droge stof opbrengst voor de voedergrassen zowel onder beweiding a l s b i j maaien, i s gewenst. Vooral b i j het weidetype l i j k t dit een moeilijke opgave gezien bv. het f e i t , dat gedurende de laatste 17 jaar in de Nederlandse r a s s e n l i j s t slechts 66n nieuw ras van het weidetype i s opgenomen. Hoe staat het nu met de toekomstverwachtingen? In d i t opzicht z i j n in de afgelopen jaren een aantai suggesties gedaan waarvam ik er hier een aantai w i l noemen en op enkele wat dieper wil ingaeui. 1. Het selekteren van aparte planten niet in een open geplant bestand maar in een zode van een andere grassoort bv. timothee gevolgd door het beproeven van de families in r i j e n naast r i j e n van een andere grassoort bv. kropaar. B i j deze methode, uitgevoerd op zandgrond, die we aan kunnen duiden a l s de methode van Dijk, gaat het niet alleen om verbetering van de standvastigheid en het konkurrentievermogen, maar ook om verbetering van zwakke punten i n Engels raaigras zoals hergroei b i j droogte. Zeer belangrijk i s ook, dat het Engels raaigras materiaal opgenomen in deze selektiecyclus in andere s e l e k t i e c y c l i was geseiekteerd op andere belangrijke eigenschappen, zoals wintervastheid, resistentie tegen kroonroest en standvastigheid onder minder extreme omstandigheden. Deze methode moet dus gezien worden a l s het onderdeel van een selektiemethode waarin geleidelijk het algemeen niveau van het i n bewerking zijnde materiaal omhoog wordt gebracht. Reeds eerder heb ik terloops gewezen op de i n Engels raaigras aanwezige negatieve korrelaties tussen gewenste eigenschappen. Het gevolg hiervan i s , dat het met e6n scherpe selektiemethode verbeteren van 66n eigenschap in het bijzonder van verder onbekend uitgangsmateriaal meestal tot gevolg heeft, dat de winst in de bewerkte eigenschap duur betaald moet worden met verliezen in andere eigenschappen. De methode van Dijk heeft geleid tot selekties die in een drietal proeven een zeer grote verbetering in droge stof opbrengst en standvastigheid toonden in vergelijking met goede rassenlijstrassen.
- 24 -
Deze resultaten z i j n door Van Dijk en Ennik gepubliceerd. Persoonlijk heb ik met de methode van Dijk nog onvoldoende ervaring. De door Ennik en Van Dijk verkregen proefveldresultaten wijzen er echter op, dat deze methode veelbelovende perspektieven biedt voor de produktieverhoging van de Engels raaigras weidetypen. Deze mening wordt verstei?kt door eigen ervaringen om door een minder gekompliceerde Ingreep, namelijk diep maaien (+ 2-3 cm) gedurende enkele jaren, standvastige planten te selekteren u i t redelijk standvastige rassen. Hoewel mijn eerste doel was verhoging van de standvastigheid, was een voor liiij verrassend neveneffekt tevens verhoging van de produktiviteit . ten opzichte van het uitgangsmateriaal. .2. Verkorting van de hergroeiperiode, het t i j d s t i p tussen beweiding of maaien en het t i j d s t i p dat het gewasstadium i s bereikt met een leaf area index van ongeveer 3-5, i s een Euidere mogelijkheid om tot verhoging van de produktie te komen. Winst in produktie gedurende het gewasstadium l i j k t erg moeilijk haalbaar. Winst valt waarschijnlijk te behalen in verkorting veui de hergroeiperiode, d.w.z. in het kweken van rassen met meer reservestoffen in de stoppel en de wortels, of het kweken van platter groeiende typen, waardoor de hergroeiperiode verkort wordt en het stadium van optimale groei sneller bereikt wordt. 3. Rekombinatie van eigenschappen van bestaande rassen. We mogen aeinnemen, dat vrijwel a l l e rassen van Engels raaigras voedertype in de Nederlauidse r a s s e n l i j s t voornamelijk gebaseerd z i j n op materiaal verzameld in oude Nederlemdse of Belgische weilanden. Om twee redenen kan men zich afvragen of het nog zinvol i s met dit verzamelen door te gaan. In de eerste plaats z i j n de oude Nederlandse weilanden reeds zeer intensief bemonsterd, zeker na 1958, toen de gezamenlijke Nederlandse grassenkwekers op i n i t i a t i e f van Lackamp deze weilanden nog eens systematisch over heel Nederland hebben gelnventariseerd. Deze a k t i v i t e i t heeft toen nog enkele verrassende nieuwe vormen opgeleverd. Of een tweede dergelijke aktie weer hetzelfde resultaat zou hebben, valt te betwijfelen mede gezien de sterke toename van herinzaai en doorzaai van grasland die sedertdien plaats gevonden heeft. Helemaal te verwerpen i s deze methode echter niet. Interessant l i j k t het bv. een weiland te bemonsteren waarvan men de zekerheid heeft dat het 5 tot 10 jaar geleden met €6n bepaald ras i s ingezaaid en na de inzaai voornamelijk intensief beweid is. Daarnaast l i j k t echter ook het aanleggen van een uitgebreid plantenveld van de rassenlijstrassen waaruit na de beoordeling een groot aantai bv. 100 groepen van 5 tot 10 planten worden geseiekteerd die i n hun eigenschappen aan het kweekdoel beantwoorden, aanlokkelijk. Het voordeel van deze methode i s , dat men begint met materiaal waarvan men de eigenschappen kent en dat bovendien t.o.v. materiaal verzameld in oude weilanden reeds v i a €€n of meer selektiecycli i s verbeterd. 4. Produktieverhoging door verlenging van het groeiseizoen. In het bijzonder het kweken van rassen met vroege voorjaarsgroei. Vos heeft in z i j n inieiding reeds opgemerkt, dat er weinig v e r s c h i l len in jaaropbrengst bestaan tussen het vroeghooitype en het weidetype. Eigen proefveldervaringen bevestigen d i t . Ook wanneer we de c i j f e r s van het NIAB Farmers Leaflet No. 16 Recommended varieties of grasses 1980-1981 samenvatten, komen we tot dezelfde konklusie. (zie tabel 3).
Tabel 3.
Vergelijking Jaaropbrengsten rassen van verschillende vroegheid in Engeland. NIAB Farmers Leaflet No. 16. 1980/81.
Heading date
Very early and early varieties
Intermediate varieties
Late emd very late varieties
9-5
29-5 / 5-6
6-6 / 17-6
/ 26-5
Simulated grazing yield 1st. Harvest yeeur
100 = 11300 kg/ha (S24)
100 = 11200 kg/ha (523)
100 = 11200 kg/ha (523)
Variation between varieties 1st. Harvest year (rel.) 2nd. Harvest year (rel.)
98-106 (11978 kg/ha) 78- 89 (10057 kg/ha)
96-103 (11536 kg/ha) 78- 86 ( 9623 kg/ha).
97-108 (12096 kg/ha) 76- 91 (10192 kg/ha)
1st. Harvest year
100 = 15600 kg/ha (S24)
100 = 14500 kg/ha (S23)
100 = 14800 kg/ha (523)
Variation between varieties 1st. Hsurvest year (rel.) 2nd. Haurvest year (rel.)
97-107 (16692 kg/ha) 77- 87 (13572 kg/ha)
98-116 (16820 kg/ha) 82- 93 (13485 kg/ha)
94-107 (15836 kg/ha) 82- 89 (13172 kg/ha)
Conservation yield
- 26 -
De opbrengsten z i j n i n deze tabel in relatieve c i j f e r s gegeven. Alleen voor , de stemdaardrassen en de hoogstopbrengende rassen per type en behandeling z i j n ook de absolute opbrengsten vermeld. Ik heb deze Engelse opbrengstgegevens gekozen omdat ze aantonen dat ook onder de milde Engelse winter- en voorjaarsomstandigheden geen vroege typen naar voren gekomen z i j n die een hogere jaaropbrengst geven dan de late typen. Het kweken van vroege typen l i j k t dus alleen zinvol om vroeger gras ter beschikking te krijgen, niet om hogere jaaropbrengsten te bereiken. Ook b l i j k t u i t de volledige Engelse c i j f e r s voor de zeer vroege en vroege rassen niet dat vroegheid van doorschieten onverbrekelijk verbonden i s met vroegheid van grasgroei. De hoogste produktie tot 1 mei wordt gegeven door rassen die in doorschietdatum 16 dagen verschillen, resp. 9-: en 25 mei. Ook op een vraag van Vos of een ras met vroege grasgroei en laat doorschieten een wenkend perspektief zal blijven, geven. de NIABresultaten een eerste antwoord. In de groep late rassen tref ik een tetraploid ras aan (doorschietdatum 7 juni) dat een vergelijkbare voorjaarsgroei heeft a l s de goede zeer vroege tot vroege rassen. Het ras i s ook opgenomen in de Nederlandse r a s s e n l i j s t en het zal interessant z i j n d i t ras onder Nederlandse omstandigheden verder te bestuderen vooral uit het oogpunt van voorjaarsgroei. 5. Ontwikkeling van hybride rassen binnen Engels raaigras met behulp van mannelijke s t e r i l i t e i t . Door Wit i s u i t een kruising van Engels raaigras en Italiaans raaigras met tetraploid beemdlangbloem mannelijk s t e r i e l Engels raaigras ontwikkeld. Door een kruisingsprogramma op te stellen tussen ingeteelde mannelijk steriele l i j n e n en vaderlijnen binnen Engels raaigras met bestudering van het heterosis effekt zou het mogelijk z i j n hybride rassen binnen Engels raaigras te ontwikkelen. Een moeilijkheid i s , dat Engels raaigras zeer inteeltgevoelig i s . Reeds na 1 of 2 generaties van zelfbestuiving verzweikt het plamtmateriaal aanzienlijk. Waar theoretisch de grootste heterosis mag worden verwacht door de kruising van v r i j homozygote lijnen, liggen hier nog de nodige problemen. 6. Het kweken van een onder Nederlandse omstandigheden weinig of niet doorschietend type. De laatste resultaten over het onderzoek van het gebruik yan standweiden openen weer optimistische vooruitzichten voor d i t type van graslandgebruik. Om het nadeel van het optreden van bossig, ongelijkmatig afgeweide standweiden tot een minimum terug te brengen, zou een stemdweidetype van Engels raaigras dat onder Nederlandse omstandigheden niet of weinig doorschiet, waardevol kunnen z i j n . In het verleden heb ik in plantenvelden wel eens zeer aanlokkelijke, gezonde planten van Engels raaigras aangetroffen die geen neiging tot doorschieten vertoonden. Als kweker voor een zaadhandel heb ik deze planten met belangstelling geobserveerd en vervolgens afgekeurd. Helemaal onmogelijk l i j k t me het kweken van het gevraagde standweidetype daarom niet. Wel zal de zaadteelt plaats moeten vinden in noordelijke gebieden met de gewenste daglengte voor het doorschieten. Zoals u hoort, ontbreekt het van velerlei zijden niet aem denkbeelden om tot verhoging van de produktie van Engels raaigras te komen.
- 27 -
Een ander onderwerp b e t r e f t de vraag z i j n breed aangepaste rassen of speciale rassen voor kleine gebieden het voornaamste kweekdoel. Het antwoord i s breed aangepaste rassen z i j n het voornaamste kweekdoel. Dit b l i j k t ook u i t tabel 4. Tabel 4. Verbreiding Nederlandse voederrassen Engels raaigras over : Duitsland (Beschreibende S o r t e n l i s t e 1979). Engeland (NIAB Farmers Leaflet No. 16, 1980/1981). Frankrijk ( B u l l e t i n des Vari€t#s Plantes FourragSres 1979). Nederland (Rassenlijst 1981, alleen beschreven rassen). Engels raaigrasrassen voedertype.
Totaal aantai rassen
Aantai Ned. rassen
Ned. rassen
D
GB
F
NL
D
GB
F
NL
D
GB
F
NL
50
45
13
29
31
31
7
26
62
69
54
90
D GB F NL
Duitsland Engeland Frankrijk Nederland
6. Het Nederlandse model. Tenslotte geeft tabel 4 mij nog aanleiding t o t het maken van enige opmerkingen over wat Vos het Nederlandse model genoemd heeft. Als we tabel 4 bekijken, heeft het Nederlandse model, wat de taakverdeling i n de veredeling tussen overheidsinstellingen en p a r t i k u l i e r e bedrijven b e t r e f t , inderdaad gunstig gewerkt. P a r t i k u l i e r e bedrijven z i j n beperkt i n het percentage tijd en geld dat z i j aan fundamenteel werk kunnen besteden. D i t geldt zeker voor grassenkweekbedrijven, door het grote aantai soorten en typen binnen de soorten die z i j moeten bewerken, om b i j te b l i j v e n met hun kollega kwekers. Wanneer de Nederlandse p a r t i k u l i e r e kweekbedrijven 10% aan innovaties kunnen besteden, i s d i t volgens mij ongeveer de grens, ook i n de toekomst met de toenemende buitenlandse konkurrentie. Daarom zal u i t g e b r e i d fundamenteel onderzoek door overheidsinstellingen noodzakelijk b l i j v e n . Het verleden heeft de waarde van d i t onderzoek bewezen in het bijzonder b i j de i n t r o d u k t i e van de t e t r a p l o i d e raaigrassen. Voor de v o o r t z e t t i n g van d i t model z i j n nodig : 1. Overheidsinstellingen die over voldoende medewerkers en middelen beschikken. 2. Een positieve o p s t e l l i n g van de p a r t i k u l i e r e bedrijven t.o.v. de overheidsinstellingen met een openhartige u i t w i s s e l i n g van de problemen en bespreking van een taakverdeling.
28 -
3.
Een nauwe samenwerking tussen de overheidsinstellingen en de partikuliere bedrijven b i j de oplossing van fundamentele problemen als de middelen van de overheid hiervoor niet toereikend z i j n .
Alleen a l s we d i t model voor ogen houden, kunnen we i n de toekomst op maximale resultaten rekenen i n het kweken van nieuwe rassen en het handhaven van onze huidige positie. Literatuur. Bakker, J . J . en H. Vos. Rasverschillen i n de neiging tot het vormen van gestrekte vegetatieve spruiten b i j Lolium perenne L. N.V.W.V. Gebundelde Verslagen. No. 18, p. 57-64, 1977. Dijk, G.E. van and G.D. Winkelhorst. Testing perennial ryegrass (Lolium in swards. Euphytica 27, p. 855-860, 1978.
perenne L) as spaced
plants
Ennik, G.C, G i l l e t , M and L. Sibma. Effect of high nitrogen supply on sward detoriation and root mass. Proc. I n t . Symp. Eur. Grassland Fed. on the role of nitrogen in intensive grassland production, Wageningen 1980, p. 67-76. Ennik, G.C, Persistentie van nieuwe selecties van Engels raaigras. N.V.W.V, Gebundelde Verslagen, No. 20, 1979. Jenkin, T.J. The ryegrasses. Handbuch der PflanzenzUchtung.
Band IV, p. 435-451, 1959.
Lackamp, J.W. Ontwikkelingen b i j de veredeling van voedergewassen i n Nederland, speciaal die veui grassen. Stikstof 8, p. 96-102, 1977. Minderhoud, J.W. Lolium perenne L, pseudostoloniferum. N.V.W.V. Gebundelde Verslagen. No. 18, p. 44-56, 1977. Wit, F. Cytoplasmic male s t e r i l i t y i n ryegrasses (Lolium spp.) detected after intergeneric hybridization. Euphytica 23, p. 31-38, 1974. Wijk van, A.J.F. Breeding for improved herbage and seed yield in s e t a r i a sphacelata (Schumach.) Stapf and Hubbard ex Moss. 1980.
29 -
Discussie Minderhoud: Denken Glas en Vos g e l i j k over het gazontype met vegetatief gestrekte spruiten? Glas
: Ziet goede mogelijkheden voor 'kruipend' Engels raaigras; heeft geen bezwaar tegen enige beschadiging. H i j i s het eens met Vos z i j n beoordeling.
v.d.Bogaert: Breed aangepaste rassen z i j n gewenst i n verband met het afzetgebied. Roept het zoeken i n speciale gebieden geen tegenstelling op? Glas
: Wat wordt onder een breed gebied verstaan? Engels raaigras dat i n F r a n k r i j k i s gevonden en aldaar bewerkt zou bv. geschikt kunnen z i j n voor het gehele middellandsezeegebied. Dat i s weer een v r i j breed gebied evenals West-Europa een v r i j breed gebied i s . B i j het weidetype i s weinig vooruitgang geboekt b i j de veredeling. Verschillende rassen houden het w e l l i c h t even lang v o l a l B i n t j e b i j de aardappelen.
Scheijgrond: Een standweidetype zal w e l l i c h t i n noordelijke streken vermeerderd moeten worden. Geeft dat geen bezwaar i.v.m. strengere winters en aantasting door Fusarium nivale? Glas
: Engels raaigras i s i n het jeugdstadium winterharder dan i n oude standweiden, maar de zaadteelt zal wel problemen meebrengen.
Labruyere : Wordt b i j verlenging van het groeiseizoen voldoende gedacht,aan Drechslera-resistentie? Is p e r s i s t e n t i e n i e t te verhogen door meer op de wortelontwikkeling te gaan letten? Glas
: Tot dusver wordt n i e t gelet op Drechslera-resistentie. Een sterkere ontwikkeling van ondergrondse delen i s b e l a n g r i j k voor de persistentie zoals o.a. bleek u i t onderzoek van Van D i j k en Ennik.
- 30 Het gebruik van grasland - ontwikkelingen
na 1950
H. Thomas, PR, Lelystad D© ontwilck el ingen i n het graslandgebrtiik na 1950 kvmnen i n feite met 66n woord worden gekarakteriseerd, n l . intensivering. Est graslandgebruik en de veranderingen die zich daarin voltrekken kvmnen niet gezien worden al s een uitvloeisel. van nieuwe Inzichten op het gebied van teelt en gebruik van gras all^dn. Het grasland i s een onderdeel van een produktiekaten van gras tot en met melk en vlees. Ontwikkelingen in het rundveehouderijbedrijf i n z'n t o t a l i t e i t zullen het graslandgebruik evenzeer belnvloeden, Ontwikkelingen 3?undveehot^derl.1 Het rundveehouderijbedrljf heeft sinds 1950 oen revolutionaire ontwikkeling doorgemaakt. Toen hadden wij te maken met een in doorsnee erg kleinschalig'bedrijf (gemiddeld aantai melkkoeien per bedrijf: 7,4) met een lage veebezetting (ruim 1 mk/ha grasland -f voedergewassen). Het bedrijf was arbeidsintensief met veel landarbeid en een zeer lage mechanisatiegraad. Nu i s het moderne rundveehouderijbedrljf vergaand gemechaniseerd en op weg naar automatisering op onderdelen met gebruikniaking; van modesme electronische apparatuur. Het gemiddeld aantai melkkoeien per "bedrijf i s gestegen tot 32.5»tcrwijl het aantai melkkoeien per hn grasland + voedergewassen i s gestegen tot ruim 1.7. Een meer dan vertwaalfvoudiging van de lonen sinds 1950, tegenover slechts een verdubbe~ ling van een melkprijs, noodzaakte tot een drastische opvoering van de produktie per man. " Deze ontwikkeling werd mogeli.1k door ontwikkelingen op het gebied van de techniek (mechanisatie) en de huisvesting van het vee (ligboxenstallen). Grotere ruwoerbehoefte Het totaal aantai melkkoeien i s sinds 1950 met ruim 50 % gestegen. De totale oppervlakte grasland + voedergewassen i s i n deze periode nauwelijks veranderd: 1950 - 1.41 miljoen ha, 1980 - I.54 miljoen ha. Met name de laatste jaren i s er oen tendens tot daling van deze oppervlakte. Dit laatste geldt met name voor "de oppervlakte grasland die^ na een toename i n de 60-iger jarenj sinds 1970 a l s gevolg van stadsuitbreiding, wegen. aanleg e.d. en sinds ca. 1975 ook door een zekere mate van vervanging van grasland door snijmaiB,^tot en met 198C met ruim 150,000 ha i s gedaald. De oppervlakte voedergewaseen vertoont j u i s t ccn omgekeerd beeld n l , een dieptepunt i n de 60~iger jaren (ruim 20.000 ha) on een speotaculaire uitbroidins in de 70-iger jaren (tot ca. 140.OOO ha) met name a l s gevolg van oen sterke toename van het areaal snijmais.
- 31
Niettemin i s het ook nu nog zo dat de behoefte aan ruwvoer overwegend (voor 85-90 %) vanuit het grasland gedekt moet worden. Tegen de achtergrond van de sterk toegenomen veebezetting betekent d i t dat de eisen aan produktie en aan een efficiente benutting van het grasland sterk z i j n verzwaard. Produktie De reactie van de praktijk op de grotere behoefte aan gras b l i j k t allereerst u i t de toegenomen bemesting met stikstof. Sinds 1950 i s deze gemiddeld genomen vervijfvoudigd n l . van 50 250 kg N/ha, Veel bedrijven, vooral op de zand- en kleigronden, gebruiken j a a r i i j k s e N-gifters van 400 - 500 kg/ha. De veengronden, met name de goed ontwaterde, liggen op een aanzienlijk lager niveau, a l s gevolg van het vermogen stikstof te leveren v i a mineralisatie, Daarnaast heeft vooral in de laatste jaren de beregening een belangrijke uitbreiding ondergaan. Naar schatting i s thans beregeningscapaoiteit voor ca. 180.000 ha grasland aanwezig. Voork&men van opbrengstdepressies a l s gevolg van vochttekort i n het algemeen en risicovermindering (het voorkbmen van tekort aan weidegras) z i j n daarbij wel de hoofdargumenten. Bijkomende zaken zijns Inregenen van stikstof b i j droge weersomstandigheoen, risicovermindering b i j herinzaai, Het i s overigens wel zeer de vraag of bedrijfseconomisch gezien, beregening wel i n zovele gevallen rendabel i s . Het graslandgebruik A. Beweiding De belangrijkste vorm van graslandgebruik i s die waarbij het gras vers wordt geconsumeerd door toepassing van beweiding c.q. zomerstalvoedering. Gegevens over de mate waarin de verschillende beweidingssystemen worden toegepast z i j n schaars. Uit enkele bronnen (verslagen over de landbouvj, landbouwgidsen) komt voor 1954 ©n I966 het onderstaande beeld naar voren (de percentages hebben betrekking op het aantai bedrijven dat een bepaald systeem toepaste): 1554 8 % rantsoenbevreidon, 54 % omweiden (2 wk of korter) ' 58 % standweiden 1966 8 % rantsoenbeweiden, 59 % omweiden (^1 wk) 40 % omweiden (I - 2 wk), 10 % omweiden ( > 2 wk)
- 32 -
1979
(eigen schatting) 5 % rantsoenbeweiden, 60 % omreiAen J i l wk, 15 % omweiden ^1 wk. Uit recente gegevens (maandstat. landbouw CBS 80/9) kan worden afgeleid dat in 78/79 ca. 20 % van de bedrijven gedurende kortere of langere tijd zomerstalvoedering heeft toegepast,
Uit deae gegevens komt een beeld van intensivering van de beweiding naar voren, Opmerkelijk i s dat de meest intensieve vorm van beweiding, nl, het rantsoenbeweiden, geen opgang heeft gemaakt. Dit moet worden toegeschreven aan de extra arbeid die aan dit systeem i s verbonden en de moeilijkheid van de juiste dosering van de dagporties. In de 70-iger jaren I s vooral op de wat grotere moderne bedrijven een ontwikkeling op gang gekomen van he^ 's nachts op stal houden van de melkkoeien, (Jemlddeld komt dit thans voor op ca, 20 - 25 % van de bedrijven, Voor de bedrijven met meer dan 70 koeien i s dit ca. 40 fo* Door de geringere bevuiling van het weidegras door het weidende dier (de helft van de mest komt 's nachts in de stal terecht) 6n de kortere graastljd vordt een grasbesparlng verkregen. Ter oompensatie van de kortere graastljd i s bijvoedering gedurende de nacht echter noodzakelijk, De isomerstalvoedering treffen we eveneens vooral aan op de grotere bedrijven.-.Vaak i s een sl&ohte verkavellng de reden, vaak ook het argument van intensieve grasbenuttlng en bet beter in de hand hobben van een regelmatige grasvoorziening. Bedrijfseoonomlsoh gezien blijken de laatst genoemde voordelen niet op te wegen tegen de hogere kosten van arbeid en maohlnes en de hogere krachtvoerkosten die met dit systeem gepaard gaan. Het standweiden dat vrijwel verdwenen was, l i j k t in nieuwe vorm . weer texrug te komen, maar nu dan op een hoog stikstofniveau en met hoge be\/eidlngsdlchtheld. Na Engeland, Belgie..en Duitsland begint ep nu ook in Nederland b i j de praktijk een duidelijke belangstelling te komen. Naar schatting passen de laatste jaren 150 - 200 bedrijven weer standweiden toe. Hoofdzakelijk zijn dit bedrijven met een hoge beweidingsdichtheid op de huiskavel, Maaien In tabel 1 i s de ontwikkeling van het maaipercentage-en de verdeling daarvan over hooi, kuil en diversen weergegeven van 1955 t/m 1980 (Bron CBS).
33 -
Tabel 1
Maaipercentage en bestemming van het gemaaide gras.
1955
I960
80 Totaal maaipercentage 50 Bestemming van het gemaaide gras (%)1 70 Hooi 85 Kuilvoer 10 . 25 Overige (kanstm. drogen stalvoedering) 5 5
1965
1970
1975
1980
85
105
105
155
69 25
65 50
45 51
15 71
6
5
6
14
Opvallend i s dat ondanks de toenemende veebezetting en de als gevolg daarvan grotere behoefte aan weidegras het t o t a a l maaipercentage i n de loop van de t i j d een d u i d e l i j k e toename vertoont. De v e r k l a r i n g hiervoor moet gevonden worden i n 1) 2) 5) 4) 5)
Hogere grasproduktie (meer s t i k s t o f , meer beregening betere ontwatering etc.) I n jonger stadium maaien (vroeger 4 - 5 ton ds/ha/snede, nu 5 - 5»5 ton ds/ha/snede Het '.s nachts opstallen (grasbesparlng) Stork gestegen krachtvoergiften i n de weideperiode (graeverdringing) Zomerstalvoedering ( i s u i t s l u i t e n d maaien)
U i t s l u i t o n d weiden of maaien I n vroegere jaren was er i n verschillende delen van Nederland, ondermeer onder invloed van de verkaveling, een d u i d e l i j k e scheiding tussen zogenaamd vrei- en hooiland. Als gevolg van een verbeterde verkavel i n g en onder invloed van de v o o r l i c h t i n g i s een gemengd gebruik van het grasland v r i j algemeen geworden. I n het begin van de zestiger jaren werd nog ca. 59 % van het grasland x i i t s l u i t l n d geweid, hetgeen i n het midden van de zestiger jaren was gedaald t o t ca, 53 %» Het percentage grasland dat u i t s l u i t e n d werd gemaaid bedroeg toen oa. 5 %» Recentere c i j f e r s hieromtrent ontbreken. De l a a t s t e jaren i s een toename van het percentage u i t s l u i t e n d of overi^egend beweid grasland n i e t onwaarschijnlijk. Het melken v i n d t ook i n de zomer meer en meer i n de bedrijfsgebouwett p l a a t s , hetgeen t o t gevolg heeft dat de melkkoeien binnen korte afstand van de gebouwen geweid moeten worden. Naarmate de zomerstalvoedering toeneemt z a l ook het percentage u i t s l x i i t e n d gemaaid grasland toenemen. Aangezien het grootste deel der bedrijven met zomerstalvoedering toch ook nog een gedeelte van het seizoen beweiding toepast en bovendien b i j de toenemende druk op de melkprijs, het kostenaepect aan de zomerstalvoedering verhouden, g e l e i d e l i j k zwaarder zal gaan v;egen, z a l d i t naar verwachting toch van beperkte omvang b l i j v e n .
- 34 -
Voedervrinning Bij de voederwinning heeft zich in de laatste 10 jaar een omkering van hooien naar Inkuilen voltrokken. Vat het inlcuilen betreft is er een volledige omschakkeling geweest naar de voordroogkuil. Als redenen voor de omschakeling van nattekuil naar voordrooglcuil kunnen worden genoemd; 1) Zwaar met stikstof bemest gras gemaaid in eon jong stadium i s in natte toestand moeilijk goed te conserveren. Hoewel goede conserveringsmiddelen beschikbaar zijn. I s dosering en gelijkmatige verdeling ervan onder praktijkomstandigheden moeilijk realiseerbaar. 2) Natte kuil i s vaak nogal verondrelnigd door grond (molshopen e.d.). Bij voordroogkuil raakt men bij de daardoor noodzakelijke veldbewerkingen hiervan veel kwijt. 5) Eenvoudige mechanisatie mogelijk, 4) I33. samenhang met 5)? niet alles hoeft in loonwerk to worden uitgevoerd waardoor de boer zijn eigen beschikbare arbeid produktief kan maken, 5) Geen perssap (milieuprobleem) 6) Gemakkelijker te verwerken bij de vervoedering, terwijl doorgaans ook de ds-opname uit voordroogkuil hoger i s .
17 2) 5)
De voornaamste redenen voor do omschakeling van hooi naar (voordroog).kull zijn : De veldperiode kan aanzienlijk korter zijn, waardoor het weerrisico wordt beperkt. De investeringen voor de opslag en bewaring van kuilvoer kunnen beduidend lager ssljn dan voor hooi. opkomst van de voordroogkuil, die in eigenschappen het hooi v r i j dicht benadert.
Consequenties voor het grasland De beschreven ontwikkelingen hebben geresulteerd in een sterke intensivering van het graslandgebruik, Het aantai oogsten, hetzij in de voro van beweiding, hetzij door maaien I s toegenomen van 3 - 4 naar 5 - 7. Een snellere groei en oogsten in een vroeger stadiiun zijn hiervoor verantwoordelijk. In 't algemeen kan gesteld worden dat een intensief graslandgebruik bij een hoog N-niveau zal tenderen in een grasbestand dat overwesond uit Engels raaigras "Bestaat, Er zijn evenwel een aantai "tegenwerkendG" factoren, waardoor een tegengesteld effect kan ontstaan. Allereerst moet daarbij
- 35 -
genoemd worden dat b i j de planning van het graslsndgebruik er nog wel eens misrekeningen optreden, wat aanleiding geeft t o t t e zware sneden. J u i s t b i j een hoog N-niveau kunnen deze funeet z i j n voor do k w a l i t e i t van de grasmat. De sterk toegenomen mechanisatie met steeds zwaardere machines ^n een intensievere veldbewerking b i j de voederwinning geven s n e l l e r aanleiding t o t schade door b e r i j d i n g . De veranderde wijze van huisvesting van het vee h e e f t een omschak e l i n g van stalmost naar d r i j f m e s t tengevolge gehad. Hot u i t r i j d e n van deze d r i j f m e s t op het grasland l e i d t gemakkelijk t o t zodebeschadiging doordat de v e r d e l i n g vaat t e wensen overlaat. Bovendien v i n d t het u i t r i j d e n van de d r i j f m e s t meer en meer gedurende de winterperiode p l a a t s , wanneer de draagkracht van het land h i e t optimaal i s . Berijdingsschade i s daarvan nogal eens het gevolg. De omschakkeling van de maaibalk naar de cirkelmSaier heeft - zeker aanvankelijk toen de a f s t e l mogelijkheden van de circelmaaier minder goed waren - de kans op zodebeschadiging eveneens doen toenemen. Toekomstverv;aohting Hoewel een deel van de bedrijven naar de huidige I n z i c h t e n het plafond van de i n t e n s i v e r i n g wel hebben b e r e i k t , z i j n er daamaast nog vele andere waar nog meer of minder ruimto voor verdere i n t e n s i v e r i n g aanwezig i s . Gemiddeld genomen l i g t een verdere i n t e n s i v e r i n g daarom i n de l i j n der venvacht ingen. Naarmate de opbrengstprijs van de melk meer onder dmik komt t e staan en de krachtvoerprijzen b l i j v e n s t i j g e n z a l de nadruk nog des t e meer komen t e l i g g e n op benutting van de mogelijkheden die het grasland b i e d t , z e l f s b i j verder stijgende p r i j z e n van de s t i k s t o f . B i j een r e a l i s e r i n g van de i n do 2e r e l a t i e n o t a vastgestelde beleidsvoornemens, zal i n de komende jaren oa. 200,000, ha (overwegend grasland) aan i n t e n s i e f gebruik voxien onttrokken door reseirvaatsvorming c.q. b ehe er s i andb ouw. De druk op het resterende grasland z a l hierdoor nog verder toenemen, Eisen aan grasland t e s t e l l e n Door verschillende oorzaken - hoge oisen aan prodiiktie en k w a l i t e i t van gras, verkavelings en egalisatiewerkzaamheden, s n e l l e achtearuitgang van zodeki'/aliteit door 64n o f meer van i n het vorenstaande genoemde oorzaken v7oeden de l a a t s t e jaren ca. I40.OOO ha grasland per jaar heringezaaid.
- 36 -
Do moderne veehouderij en het daarbij behorende grasland vragen daarbij om grassen mettlloge •produkti,e oapaolteit over een reeks van jaren onder een gebrulksregime van zowel beweiden als maaien. De ruimte voor grassen voor ultsluitens maaidoelelnden zal mijns inziens tot een kleine oppervlakte beperkt blijven. Eo/?e energie inhoud. Efficlgnte bemitting van stikstof. Interessant zou daarbij zijn indien via de moderne methodieken van genetische manpulatle het vermogen tot biologische N - binding ingebouwd zou kunnen worden. Resistentie tegen veelvuldig beri.jden. Voldoende ^weerstandjtvermogen tegen niet altijd te vermijden incidentele factoren in graslandgebruik zoals b.v. zware snede, lange veldperiodes, e.d.
- 37 -
Discussie Lackamp
: B i j de akkerbouw z i j n
i n de laatste 30 jaar diverse soorten
teruggedrongen en z i j n veel rassen verdwenen. B i j grasland i s d i t anders , en z i j n er veel oude rassen die het nog steeds goed doen. Is ons sortiment nodig omdat er n i e t s beters is? Thomas
: Het komt voor dat een boer die aan zomerstalvoedering
doet, veel
kweekgras i n z i j n land k r i j g t . H i j kan daar ook wel goed mee boeren. Na herinzaai k r i j g t h i j l a t e r vaak weer veel kweekgras i n z i j n land. Van der Woude : Na graslandverbetering wordt het grasland nadien vaak mishandeld. Kan een andere mechanisatie daar wat tegen doen? Thomas
: Mishandeling van grasland i s vaak m o e i l i j k u i t te bannen.
Andries
: I n d i t verband wordt door sommige voorlichters
i n Belgie vragender-
w i j s gesteld of het i n de toekomst n i e t verantwoord zou z i j n het grasland i n de zomer u i t s l u i t e n d te beweiden en 's winters de voeding te baseren op stro en aangekocht voer. Thomas
: Belgie loopt h i e r i n vooruit maar h i j z i e t d i t nog n i e t als een ontwikkeling voor Nederland.
' t Hart
: Volgens een enquete van 1947 was het maaipercentage lager dan 50 %. Engels raaigras was voor land dat beweid werd of maximaal Sen keer werd gemaaid. Nu w i l l e n we veel maaien op Engels raaigras dominant grasland.
Thomas
: Er i s de tendens dat meer grasland u i t s l u i t e n d wordt gemaaid, vooral i n het zuiden van het land. De vraag i s nog hoe de ontwikkeling zal z i j n voor zomerstalvoedering. Engels raaigras verdraagt u i t s l u i t e n d maaien r e d e l i j k goed mits n i e t t e zware sneden worden geoogst.
- 38 W. S c h e i j g r o n d : H i s t o r i s c h e o n t w i k k e l i n g van Engels r a a i g r a s en mengseis voor de i n z a a i van g r a s l a n d .
E e r s t w o r d t aandacht geschonken aan de h i s t o r i e van de zgn. r a s s e n l i j s t m e n g s e l s en vervolgens enkele opmerkingen over de mengseis voor d i e t i j d . I n de R a s s e n l i j s t voor 1947 i s de e e r s t e c o m b i n a t i e gemaakt van aanbevolen mengseis en aanbevolen rassen. Deze mengseis - 20 I n t o t a a l - zagen er a l s v o l g t u i t ( z i e R a s s e n l i j s t 1947 b i z . 205). Voor b l i j v e n d g r a s l a n d waren de mengseis samengesteld volgens de volgende p r i n c i p e s : a. Hoofdgras was b i j a l l e mengseis Engels r a a i g r a s , doch ook van beemdlangbloem, timothee, ruw- en veldbeemdgras en v / i t t e k l a v e r waren v r i j g r o t e hoeveelheden
aanwezig.
b. De mengseis waren volgens h u i d i g e begrippen nogal complex doch volgens de toen heersende o p v a t t i n g t a m e l i j k eenvoudig. c. B i j de 6 mengseis werd onderscheid gemaakt naar g r o n d s o o r t en vochthoudendheid. Kamgras was a l l e e n opgenomen t e r v e r v a n g i n g van omdat daar t e w e i n i g van was.
veldbeemdgras
;
D i t was t a m e l i j k o p t i m i s t i s c h t . a . v . de andere typen want er was van a l l e s t e w e i n i g . d. I n a l l e mengseis werd Engels r a a i g r a s weidetype en ook andere weidetypen aanbevolen. Voor m e e r j a r i g e kunstweiden gemengd g e b r u i k ( z i e b i z . 211 Rassenl i j s t 1947). Principes Geen weidetypen meer mede vanwege de s c h a a r s t e . Scheuren'werd
aanbevolen a l s de opbrengst t e v e e l g i n g t e r u g l o p e n .
- 39 -
Voor twee t o t d r i e j a r i g e kunstweiden gemengd g e b r u i k ( z i e b i z . 215 R a s s e n l i j s t 1947).
Principes Eenvoudiger mengseis. Geen w i t t e k l a v e r maar rode resp. b a s t a a r d klaver. Mengseis voor twee t o t d r i e j a r i g e kunstweiden om t e maaien ( b i z . 218 van de R a s s e n l i j s t
1947)
I t a l i a a n s r a a i g r a s was i n het algemeen de hoofdmoot met Rode k l a v e r . Daarnaast nog enkele andere grassen en voor droge gronden nog een mengsel met Frans r a a i g r a s en kropaar. De c o m b i n a t i e aanbevolen mengseis aanbevolen rassen b l e e k zeer s n e l aan t e s l a a n . Er o n t s t o n d een d u i d e l i j k e v r a a g , d a a r b i j zeer g e s t i m u l e e r d door: a. De c e r t i f i c e r i n g door de NAK,
na 1954 door de bekende o r a n j e band.
b. De g r o t e k w e k e r s a c t i v i t e i t en de medewerking van de handel. c. De v o o r l i c h t i n g gepaard gaande met t i j d e l i j k e s u b s i d i e . d. Een z i c h ontwikkelende Nederlandse z a a d t e e l t gesteund door onderzoek en een u i t s t e k e n d e zaadbewerking. Aan de hand van onderzoek o.a. b e w e i d i n g s p r o e f v e l d e n met t y p e n , rassen en mengseis en van p r a k t i s c h e e r v a r i n g e n z i j n de
mengseis
regelmatig bijgewerkt. I n de R a s s e n l i j s t 1949 kwamen e r a l meer goede rassen, doch
men
komt nog r e g e l m a t i g de opmerking tegen: nog s l e c h t s b e p e r k t v e r k r i j g b a a r . I n verband hiermede werden ook zgn.
overgangsmengsels
opgenomen. Overigens werden ook j a a r l i j k s de mengseis g e c o r r i g e e r d , doch
- 40 -
na enkele j a r e n kwam h e t b e d r i j f s l e v e n ons t e r e c h t v e r t e l l e n , dat
w i j d a a r i n o v e r l e g moesten plegen. Dat i s daarna r e g e l m a t i g
gebeurd. I n de R a s s e n l i j s t 1950
( z i e b i z . 83 en 91) hebben w i j bekend ge-
worden symbolen i n g e v o e r d BG, MK en TK en bovendien procenten op verzoek van h e t b e d r i j f s l e v e n . Inmiddels z i j n de weidetypen v e r d e r doorgedrongen. Gezien h e t g e r i n g e percentage Poa's d a t gevonden werd i n h e t bestand z i j n de Poa's i n 1954
( b i z . 1,02 Rl 1954) gereduceerd.
B i j de MK mengseis i s h e t p r i n c i p e van m e n g s e l s p r e i d i n g aanbevolen. Engels r a a i g r a s , kropaar en timothee/beemdlangbloem voor r e s p e c t i e v e l i j k v o o r j a a r / n a j a a r en zomerproduktie en een w i n t e r v a s t mengsel (Rl 1954 v i z .
104).
I n 1958 z i j n mengseis voor d i j k e n gegeven. I n 1962 ook voor boomgaarden. I n 1963 kwamen de t e t r a p l o i d e rassen van I t a l i a a n s en Westerwolds r a a i g r a s i n de R a s s e n l i j s t . I n 1965 gevolgd door t e t r a p l o i d e Engels r a a i g r a s r a s s e n . Door bepaalde t e c h n i s c h e m o e i l i j k h e d e n met d i p l o i d en t e t r a p l o i d Engels r a a i g r a s i s i n 1970 een t e t r a p l o i d mengsel opgenomen. I n 1967 werd h e t e e r s t e k l a v e r l o z e mengsel
gegeven.
Er i s aan k l a v e r i n de p e r i o d e 1955-1960 v e e l aandacht i n h e t b i j zonder aan de p o s i t i e van w i t t e k l a v e r besteed ( z i e o.a. h e t k a l i nummer van mei 1958), doch mede door de toenemende i n t e n s i t e i t van de w e i d e b e d r i j v e n en de toenemende N-bemesting i s w i t t e k l a v e r i n v e l e g e v a l l e n s t e r k teruggedrongen. Er o n t s t o n d meer b e h o e f t e aan
mengseis
zonder w i t t e k l a v e r . B i j een bemesting van + 150 kg N vonden w i j g l o b a a l 1% meer d r o g e s t o f o p b r e n g s t t o t a a l , b i j 1% meer w i t t e k l a v e r
- 41 -
( b i j n i e t a l t e v e e l w i t t e k l a v e r ) ( S c h e i j g r o n d , Vos, Sonneveld 1958) Misschien v e r a n d e r t de s i t u a t i e nog eens. I n 1969 ( b i z . 61 R a s s e n l i j s t 1969) werd een mengsel voor een w i l d w e i d e gegeven. Het bleek d a t h e r t e n en reeen meer a l s koeien reageerden dan vermoed werd.
I n de R a s s e n l i j s t 1981 ( b i z . 74 en 75) e i n d i g e we t e n s l o t t e met de volgende s i t u a t i e : 8 BG mengseis en 3 MK mengseis De volgende tendenzen z i j n t e noemen vergeleken met de aanvangss i t u a t i e van 1947. 1. De mengseis z i j n i n a a n t a i
verminderd.
2. Er z i j n meer v r i j eenvoudige BG mengseis gekomen, t e r w i j l de BG mengseis d i e nog complex genoemd kunnen worden ook van Engels r a a i g r a s + 50% o f meer b e v a t t e n en van de o v e r i g e soorten v r i j weinig. 3. Het g e b r u i k van mengseis met w i t t e k l a v e r i s nog s l e c h t s 13% i n 1979/1980. Rode k l a v e r en b a s t a a r d k l a v e r worden v r i j w e l n i e t of n i e t meer g e b r u i k t . 4. De BG mengseis worden ook voor m e e r j a r i g e kunstweiden g e b r u i k t . 5. De hoeveelheid
zaaizaad per ha i s afgenomen.
6. De MK mengseis z i j n e i g e n l i j k mengseis voor s p e c i a a l gebruik geworden en worden w e i n i g g e b r u i k t . 7. De i n z a a i van g r a s l a n d v i n d t h o o f d z a k e l i j k i n nazomer en h e r f s t p l a a t s , soms w e l wat l a a t en i s s t e r k toegenomen mede door de k o r t e r geworden duur van h e t g e b r u i k . 8. Het percentage i n z a a i met r a s s e n l i j s t m e n g s e l s met o r a n j e band i s a l v e l e j a r e n v r i j w e l 100%.
- 42
9. U i t h e t geheel b l i j k t een s t e r k toegenomen dominantie van Engels r a a i g r a s . Enkele "grepen" u i t oudere geschiedenis w i l i k h i e r nog graag noemen. Joseph Theodore Barenbrug gaf i n 1908 een b o e k j e u i t "Money i n Grasses"met een ode aan gras a l s i n i e i d i n g "Grass i s i m m o r t a l " van James I n g a l l s u i t Kansas. Naast t o e r i s t i s c h e gegevens over Arnhem g e e f t h i j b e s c h r i j v i n g e n van
grassen.
H i j g e e f t 16 s o o r t e n a l s zeer goed en 10 s o o r t e n a l s grassen van minder betekenis,waaronder
Engels r a a i g r a s . H i j v i n d t de waar-
d e r i n g van Engels r a a i g r a s t e g r o o t . Reinders b e v e e l t i n z i j n handboek "Nederlandsche Landbouw en V e e t e e l t (1901) een mengsel aan van Beemd en Zwenkgras, kropaar, Raaigras, kamgras en V o s s e s t a a r t , maar v i n d t h e t m o e i l i j k t e zeggen hoeveel kg van e l k e s o o r t . Wel de r e g e l : hoe meer zaaizaad, hoe b e t e r en v e e l k l a v e r e r b i j . H i j noemt v e r d e r mengseis van VJerner u i t "Handbuch des F u t t e r baues" d i e voor b l i j v e n d g r a s l a n d mengseis per g r o n d s o o r t aanb e v e e l t . I n t o t a a l 20 g r a s s o o r t e n , 9 k l a v e r a c h t i g e n en 4 k r u i d e n . I n t o t a a l 33 s o o r t e n v e r d e e l d over 7 mengseis. I n eSn mengsel 10-14 s o o r t e n en per ha 59-144 kg. Ook h a a l t h i j S u t t o n aan u i t "Sutton's Farmers Yearbook and G r a z i e r Manuel" die -ook 7 mengseis g e e f t met 25 s o o r t e n doch per mengsel wel b i j n a a l l e s o o r t e n opneemt. Sutton v i n d t 50 kg w e l voldoende. Engels r a a i g r a s , t i m o t h e e , Poa's, beemdlangbloem en ook vosses t a a r t z i j n de h o o f d s o o r t e n . I n kunstweiden s o o r t e n en S u t t o n 14 s o o r t e n voldoende.
v i n d t VIerner 5-7
I n een h u i s h o u d e l i j k woordenboek
van Noel
Chemel, Chalmot
en v e l e anderen (1773) werden d u i d e l i j k e a a n w i j z i n g e n gegeven over de i n z a a i van g r a s l a n d i . h . b . van Raygras: " I n Augustus o f September, maar n i e t l a a t e r , want dan z a l h e t z i c h voor de w i n t e r b e t e r i n de grond kunnen b e v e s t i g e n , dan wanneer h e t l a a t e r g e z a a i t word en i n h e t volgende j a a r vroeger bekwaam t o t weiden v/orden; o f anders kan men h e t vroeg i n het voorjaar zaaijen". Vervolgens w o r d t r o l l e n en "best'rodijiai met oude v e r r o t t e mest" aanbevolen;
dan "komt h e t gras i n h e t v o o r j a a r vroeg aan,
z i j n d e v o o r a l i n de l e n t e zeer voordeeilig voor de schaapen omdat ' t vroeg g r o e i t en een der gezondste voeders voor dezelve i s , en verscheide van haare z i e k t e n s verhoed'.' Verder g e e f t d i t boek een a a r d i g e b e s c h r i j v i n g van Raygras. "Raygras Weigras; i s een z o o r t van Gras, d a t i n Engeland v e e l g e b r u i k t word om van ' t Zaad nieuwe w e i l a n d e n t o e t e s t e l l e n , v o o r n a m e l i j k i n zodanige gronden, d i e u i t haar n a t u u r l i j k e n a a r t zandig
o f s t e e n a c h t i g o f anderszins dor en onvruchtbaar
z i j n ; en u i t d i e n hoofde geen ander gras daar i n kan g r o e i j e n ; maar h e t Raygras van d i e natuur z i j n d e , d a t ' t i n a l l e r l e i zowel s l e g t e a l s goede gronden en l u c h i s t r e e k e n wel w i l g r o e i j e n en goede weide en voeder voor h e t Vee u i t l e e v e r t ook n o o i t m i s t o v e r v l o e d i g t e z i j n hoe o n g u n s t i g ook de j a a r s a i z o e n e n
zijn
mogen; daarenboven word ' t van de Beesten bemind en voed dezelve zeer w e l h e t z i j groen op ' t v e l d , o f t o t h o o i gemaakt z i j n d e i n de w i n t e r a l s maar de voorzorg g e b r u i k t word om h e t t e maaijer even na d a t de halm gevormt i s , d e w i j l dan ' t h o o i h e t malsten voedzaamst
is".
- -44
-
Er werden 2 " h o o f t z o o r t e n " onderscheiden " a l s w i t t e en roode, de roode g r o e i j t spoediger aan a l s de
witte.
"Daar s c h i j n t een v e r w a r r i n g onder de s c h r i j v e r t e z i j n welk n a m e l i j k e i g e n t l i j k h e t r e g t e Raygras i s " . Elders i n deze u i t g a v e b l i j k t de v e r w a r r i n g : Men dan een
onderscheidt
z o o r t d i e eene zeer kwaade hoedanigheid h e e f t
dus
k e n n e l i j k L o l i u m temulentum, daar "Dol-koorn" genoemd en
een
langleevende z o o r t en soms "gebaarde a i r e n " h e e f t . Er worden v e r s c h i l l e n d e andere s o o r t e n gras genoemd, 26
zoorten
waaronder beemdgras, kamgras, Bosch-gras en Weygras met
geele
a i r e n . Ook En
een l o f l i e d op k l a v e r s .
ook op konst-weiden "Een
kan zo v e e l voeder opleveren,
Morgen wel behandelde Konst-weide a l s v i e r o f zes Morgen goede Weide
en a l s t i e n , t w a a l f o f meer Morgen van d a t s l e g t e Wey-land, daar men
z i c h i n s c h r a a l e Zandgronden mede b e h e l p t " .
Raygras k r i j g t i n deze u i t g a v e de meeste aandacht en zo kan c o n s t a t e r e n d a t deze g r a s s o o r t i n 200
j a a r z i j n p b s i t i e i n de
mengseis goed gehandhaafd en v e r b e t e r d h e e f t .
men
- 45 -
Samenvatting aansluitend op de lezing van SCHEIJGROND
Op het intansleve ueidebedrijf stelt man hoge alaen aan de graanat t maximale opbrsngetsn - hogetf@@b@2etting•> ateeda st^asrder yordende landbouuuerktuigen ~ een beetendige begrazlns - onz... Onderzoek naar grassoorten en graszaadnangsels, die een graaiaat verwezenliJksA die aan de hoger genoeiBde voorwaarden voldoet» heeft uitgeuezsn dat In hat Ulaaiase lendegodselta van ifilgii» Engels raaigras weidetype d® absolute voorkeur verdient. BeeRdlangbloem en Tiisothee, respektleveliJk met 15 kg en iO kg/ha In het oengsel opgenoiaen en met een goede installatie na de uitzaai, zijn na 3 Jaar grotendeels tot zelfs volledig uit de zode verdwenen. Oe uitzaai van Veldbeendgras sanen net Engels raaigras uordt In vraag gesteld vernits ook deze grassoort zelden tot haar reoht komt. Het toevoegen van Witte klaver i s afhankelijk van het stikstofgebruik. In de Hoge Ardennen met een neer extensief graslandgebruik en nede lagere uintartenperaturen, i s ds uitzsai van een konpleks nengsel nog verantwoord. Voor Riaaidoeleinden wordt meer en meer een vroeg typie van Engels raaigras uitgezaaid ter vervanging van Italiaans raaigras, dit omwille van de langere langleefbaarheid en vooral de hogere kwal i t e i t in de tweede en derde snede van het oogstprodukt (blad/ stengelverhouding i s duidslijk bster). Oe belgische zaadhandel volgt in beperkte mate de aanbevolen nengsels. Oe boer kan geen beroep doen op atandaardmengeels uat een groot euvel i s b i j de aanleg van grasland, Hij raoet grotendeels zelf de keuze maken wat betreft eoort(en) en variiteit(en), A. ANDRIES Rijksstation voor Plantenveredeling Afdeling "Graslandonderzoek" PIERELBEKE
- 46 -
Die historische Entwicklung der Verwendung von Deutschem Weidelgras in Dauerweidemischungen; in der Bundesrepublik Deutschland
Dr. N. Mott, LDLF+ S) Kleve-Kellen
Das Deutsche Weidelgras wurde schon vor 50 - 60 Jahren flir die Ansaat von Dauerweiden genutzt. Die Erfahrungen damit waren aber haufig nicht gut, weil die damaligen Sorten fr'uh und nicht ausdauernd waren: Die Sorte Lembkes - spater Sprinto - i s t 1928 zugelassen worden. Erst 1945 wurde die erste gute, narbenbi1dende, mittelspate Sorte NFG zugelassen. Sie war aber in der Produktion zu teuer, so daB sie bis Mitte der 60-er Jahre keine groBe Bedeutung erlangen konnte. Das gait Ubrigens auch fur die ersten guten niederlandischen Sorten Barlenna , Barenza und Semperweide, die 1957 bzw. 1959 in die deutsche Sortenliste eingetragen wurden. Es wurden also in den Wei demi schungen ausschl ieBl ich friihe Sorten verwandt. Wegen der zu geringen Ausdauer und der Auswinterungsgefahr - vor allem in etwas hoheren Lagen - ging der Anteil in den offiziell empfohlenen Mischungen bis 1965 selten liber 25 % hinaus. 10 bis 12 kg/ha bei einer Gesamtaussaatmenge von 40 kg/ha und mehr waren meist die hochsten Antei1e. Klapp hat das Deutsche Weidelgras in den Beispielen flir Ansaatmi schungen, die im "Taschenbuch der Graser" angegeben sind, von der 5. Auflage, 1952, bis zur 8. Auflage, 1957, deutlich verringert, und zwar zu Gunsten des Wiesenschwingels. Dies i s t zweifellos die SchluBfolgerung aus Versuchsergebnissen, die mit den schlechten, nicht ausdauernden Dt.-Weidelgrassprten gemacht worden waren. Landesanstal t flir Dkologie, Landschaftsentwicklung und Forstplanung NW, Abt. Grlinland- und Futterbauforschung, 4190 Kleve-Kellen
- 47 -
Hier mbchte ich eine Bemerkung einschieben, die fiir die Entwicklung der Weideansaatmischungen und besonders f l i r die Verwendung von Deutschem Weidelgras w i c h t i g i s t : In Deutschland war Graserzucht und Graservermarktung f a s t v o l l kommen getrennt. Der Handel bestimmte - meistens nach dem B i l l i g k e i t s p r i n z i p - welche Sorten gemischt wurden. Da die frlihen, damals schlechten Sorten am b i l l i g s t e n zu produzieren waren, wurden f a s t ausschl i eBl i ch diese Sorten gemischt. Darliber hinaus gab es f l i r die verschiedensten Boden- und Feuchtigkeitsverhaltnisse eine Vielzahl von Mischungen: Firmen, Landwirtschaftsschulen und v i e l e andere Stellen hatten ihre eigenen Rezepturen. Noch 1965 wurden i n der Bundesrepublik Liber 80 i*1ischungen f e s t g e s t e l l t . Anfang der 60-er Jahre wurden die groBen Sortenunterschiede beim Deutschen Weidelgras i n der Wertprllfung d e u t l i c h . Dies fuhrte 1964 zu einem gezielten Sortenversuch i n Nordrhein-Westfalen. Die damals zugelassenen 15 Sorten und 5 weitere hollandische Prlifsorten wurden in Kleve-Kellen, im MLInsterland und im Sauerland auf Ertrag und Ausdauer geprlift. Aus diesen Versuchen wurde im Januar 1967 die erste Sortenempfehlung a b g e l e i t e t . Gleichzeitig wurden die vielen verschiedenen zusammengesetzten Mischungen durch eine einzige f l i r das ganze Land NordrheinWestfalen ersetzt (Tab.l). Tabel l e i :
1967 empfohlene Standardmi schung f l i r die Ansaat von Dauerweiden. Flir fast a l l e Standorte, auch flir hohere Lagen, geeignet. % kg/ha Dt. Weidelgras a) frlih bis m i t t e l f r l i h b) m i t t e l s p a t bis spat Wiesenschwingel Lieschgras Wiesenrispe Rotschwingel, a u s l a u f e r t r . WeiBklee
11 11 45 11 8 6 8
4 4 16 4 3 2 3
ICQ
36 - 3 -
- 48 -
Neuansaaten mit dieser ersten Standardmischung wurden 1972 im ganzen Land untersucht. 1976 erfolgte eine Wiederholung der botanischen Aufnahmen (Tab. 2).
Tabelle 2: PfTanzenbestandsentwicklung von Weideansaaten mit Standardmischung von 1967
Ansaaten 1967 - 71 in Nordrhein-Westfalen Aufnahmejahr Alter in Jahren Zahl der Flachen Dt. Weidelgras Wiesenschwingel Lieschgras Wi esenri spe Rotschwingel WeiBklee
Lbwenzahn Gemeine Rispe Sonstiges
'
1972 1-5 88
1976 5-9 74
43 24 14 2 1 4
49 4
88
73
4 3 5
10 3 14
11 6 1 2
Aus diesen und anderen Untersuchungen und Verbffentlichungen wurde die Ansaatmischung weiter entwickelt. Dabei hat das Deutsche Weidelgras immer mehr zugenommen. Die letzte Empfeh' lung von 1980 lautet:
- 4-
- 49 -
Tabelle
3:
Standard I . %
Deutsches
Weidelgras
kg/ha
Standard II - %
kg/ha . %
10
3
47
14
Wi esenschwi ngel
47
14
20
6
Lieschgras
17
5
17
Wiesenrispe
10
3
a u s l a u f e r t r . 10
3
6
Rotschwingel , Wei B k l e e
'''^Sortenaufgl iederung Deutschem friihe mittel
Standard Nachsaat
kg/ha
73
22
5
17
5
10
3
10
3
2
6
2
100
30
100
30
100
3
1
13
4
7
2
34
kg/ha 100
25
30
100
25
20
6
28
7
10
53
16
72
18
bei
Weidelgras
hbchstens u.
Standard III
spate
wenigstens
davon s p a t e
wenigstens
3
1
17
5
27
8
36
9
tetraploide
hbchstens
3
1
13
4
20
6
28
7
Standardmischung I
f l i r rauhe Hbhenlagen, die stark f r o s t - und/oder schneeschimmelgefahrdet sind. In diesen Ausnahmefallen empfiehlt sich eine Rlicksprache mit der zustandigen Dienststelle der Landwirtschaftskammer.
Standardmischung I I
f l i r a l l e ubrigen Lagen, auch i n Mittelgebirgen mit i n t e n siver Bewirtschaftung. Diese Mischung kann f l i r f a s t a l l e Falle empfohlen werden.
Standardmischung I I I
besonders f l i r Betriebe mit hohem Viehbesatz und sehr i n t e n siver Bewirtschaftung. Auch f l i r diese Sonderfalle empfiehlt sich eine Rlicksprache mit der zustandigen Dienststelle der Landwirtschaftskammer.
Standard-Nachsaat:
Flir die Nachsaat i n luckige Bestande eignet sich nur Deutsches Weidelgras.
- 50 Discussie Duyvendak
Kunnen zaaizaadkosten
van mengseis als t e hoog worden ervaren?
Mott
Een v e r s c h i l van DM 10 per 100 kg i s a l b e l a n g r i j k . Mengselcontrole i s b e l a n g r i j k . I n Rijnland-Westfalen kent men nu het systeem dat de naam van de firma wordt gepubliceerd wanneer h i j betrapt wordt op een mengsel dat n i e t aan de voorwaarden voldoet.
' t Hart
Voor Nederland i s het van belang geweest dat ge^nudeerd grasland heringezaaid i s met goede mengseis. De v o o r l i c h t i n g zag daarna het voordeel hiervan d u i d e l i j k i n . Daarna werd binnen korte t i j d u i t s l u i t e n d naar goede mengseis gevraagd.
Andries
De p r i j s i s i n Belgie wel van groot belang. Het afgelopen jaar i s 200 ton zaad van het weinig persistente Deense ras Lenta geimporteerd. Deze naam doet het k e n n e l i j k goed omdat het veel op die van het goede I t a l i a a n s raaigrasras Lemtal l i j k t .
Vos
Wordt i n Belgie vaak met u i t s l u i t e n d Vigor
ingezaaid?
Een v r i j groot deel van de inzaai gebeurt met een monocultuur van Andries
Vigor. Mengsel BG 3 (2 typen van Engels raaigras) heeft i n de tweede h e l f t
Scheijgrond
van de jaren zeventig snel opgang gemaakt, maar loopt nu i e t s terug. Wordt d i t mengsel toch ietwat als te e e n z i j d i g ondervonden? Hij verwacht een s t a b i l i s a t i e b i j ongeveer een aandeel van ^ van de t o t a l e herinzaai,
Lackamp
Grashuis was i n d e r t i j d bang voor eenzijdigheid.
Scheijgrond
Na een strenge winter keert men terug naar i e t s meer wintervaste soorten.
Van Dixhoorn
In Nederland wordt v r i j veel t e t r a p l o i d Engels raaigras voor groenbemesting gebruikt. Geldt dat ook voor Belgie en West Duitsland?
Andries
In Belgie weinig; wikken z i j n b e l a n g r i j k .
Mott
In Duitsland neemt het toe, maar I t a l i a a n s raaigras i s nog rijker.
belang-
- 51 -
Opname en, voederwaarde van Engels r a a i g r a s . J.A.C. M e i j s , W. Luten en.A. Steg.
per
Le d i e r l i j k e p r o d u k t i e door weidend vee van melk en vlees o p p e r v l a k t e grasland hangt a f van: -de
hoeveelheid geproduceerd gras
- de k w a l i t e i t
(voederwaarde) van h e t gras
- de opname van h e t gras door h e t d i e r Het tweede en derde aspect z u l l e n i n deze i n i e i d i n g worden behandeld w a a r b i j achtereenvolgens aandacht w o r d t besteed aan: - enkele f a c t o r e n d i e opname en voederwaarde van gras b e i n vloeden; - de grasopname door weidend melkvee en de voederwaarde van gras d a t v o o r n a m e l i j k u i t Engels r a a i g r a s b e s t a a t ; - de opname en voederwaarde van Engels r a a i g r a s i n vergel i j k i n g met andere g r a s s o o r t e n . y 1. Opname 1.1.
Enkele f a c t o r e n d i e de opname van vers gras b e i n v l o e d e n .
Een o v e r z i c h t van de f a c t o r e n d i e de grasopname b e i n v l o e den i s weergegeven i n f i g u u r 1. Diergebonden f a c t o r e n
4 grasbenoefte grasopname i !
grasaa;nbod ^ kwaliteit p l a n t - en m i l i e u - : gebonden f a c t o r e n
Fig.
•
^
hoeveelheid boer gebonden f a c t o r e n
1. Factoren b i j de grasopname van weidende herkauwers.
- 52 -
De grasopname i s e n e r z i j d s a f h a n k e l i j k van de behoefte aan voedende bestanddelen, d i e bepaald wordt door diergebonden f a c t o r e n . A n d e r z i j d s moet het d i e r de m o g e l i j k h e i d geboden worden om naar behoefte t e v r e t e n . Deze m o g e l i j k h e i d i s s t e r k a f h a n k e l i j k van de hoeveelheid en de k w a l i t e i t van h e t aangeboden gras. Het zou t e v e r voeren om h i e r a l l e f a c t o r e n t e noemen d i e een r o l spelen b i j de opname van gras. H i e r v o o r wordt verwezen naar een p u b l i k a t i e van M e i j s (1981). Er z a l worden v o l s t a a n met h e t noemen van enkele f a c t o r e n waaraan b i j r e c e n t Nederlands onderzoek aandacht i s besteed. Diergebonden
factoren:
B i j beweidingsproeven op de Minderhoudhoeve bleek d a t melkkoeien b i j een hogere d a g e l i j k s e m e l k p r o d u k t i e ( b i j een g e l i j k l a c t a t i e s t a d i u m ) meer gras opnamen; de hogere opname kwam goed overeen met de t h e o r e t i s c h e voederwaardebehoefte. Na h e t b e r e i k e n van de maximale grasopname, + 100 dagen na het a f k a l v e n , l i e p de opname van vers gras langzaam t e r u g b i j het v o o r t s c h r i j d e n van de l a c t a t i e : maar v e e l minder dan op grond van de d a l i n g i n m e l k p r o d u k t i e mocht worden verwacht (•t Hart, 1979). Boergebonden f a c t o r e n . De opname op etgroen i s 5-2 0% hoger dan op voorafgaand beweid g r a s l a n d door o.a. de i n v l o e d van b e v u i l i n g met mest ('t Hart & K l e t e r , 1974). B i j verhoging van h e t grasaanbod/ d i o r / d a g (>4,5 cm) met 1 kg organische s t o f (os) neemt de grasopname per d i e r per dag met 0,15 - 0,30 kg os t o e ( M e i j s , 1981). B i j v o e d e r i n g van met vers gras op s t a l gevoerde melkkoeien, met 3 - 4 kg ds u i t k r a c h t v o e r g e e f t een v e r m i n d e r i n g van de grasopname. De v e r d r i n g i n g l i e p i n proeven u i t e e n van 0,4 t o t 0,8 kg ds u i t gras per kg ds u i t k r a c h t v o e r ( H i j i n k , 1978; Boxem, 1979; Meijer, 1979).
- 53 -
Plantgebonden f a c t o r e n . B i j v e r o u d e r i n g van een weidebestand dat v o o r n a m e l i j k u i t Engels. r a a i g r a s bestond kon geen e f f e c t worden aangetoond van de os-opbrengst van gras (varierend van 1000 t o t 4R00 kg.ha > 4,5 cm) op de os-opname per d i e r per dag ( M e i j s , 1981). De v e r t e e r b a a r h e i d van de os van het opgenomen gras was hoger dan 70%. Ten gevolge van de dalende v e r t e e r b a a r h e i d b i j v e r o u d e r i n g nam die opname van v e r t e e r b a r e os af b i j hogere grasopbrengsten i n h e t v o o r j a a r . 1.2. De grasopname van weidend melkvee op g r a s l a n d dat v o o r n a m e l i j k u i t Engels r a a i g r a s bestond. Opnamegegevens van l a c t e r e n d e melkkoeien z i j n weergegeven i n t a b e l 1. ' t Hart (1979) en M e i j s (1981) g e b r u i k t e n p e r c e l e n d i e voorafgaand gemaaid waren; i n de proeven van H i j i n k (1979) werden zowel v o o r a f gemaaide a l s v o o r a f beweide p e r c e l e n g e b r u i k t . De v e r melde opnamegegevens z i j n bepaald b i j o f g e c o r r i g e e r d naar een grasaanbod/dier/dag van 20 kg os (> 4,5 cm); b i j c o r r e c t i e i s een e f f e c t van 0,2 kg os opname per kg os aanbod aangehouden. Tabel 1: Grasopname door weidende melkkoeien van Engels r a a i g r a s . bron
os-opname weideu i t krachtv. u i t gras _^ _^ p e r i o d e (d) (kg.d~ ) (kg.d ) g.d .kg *
iteetmelk produktie kg.d
' t Hart (1979)
1 (ged. 4)
0,8
13,2
123
21,2
Hijink
(1978)
2-8
1,1
12,6
109
17,5
Meijs
(1981)
3-4
1,2
13,1
113
23,6
Op e t g r o e n was de grasopname (os) 113-123 g.d""*^ .kg~^ * ; op g r a s l a n d dat h e r h a a l d e l i j k i n h e t seizoen werd beweid en gemaaid was de opname 109 g.d "''.kg ' . M o g e l i j k i s de opname i n de proeven van H i j i n k (1978) en ' t H a r t (1979) o v e r s c h a t door g e b r u i k van a l l e e n een motormaaier b i j de uitmaaimethode ( z i e M e i j s , 1981). De p r a k t i j k o m s t a n d i g h e d e n z i j n vaak minder g u n s t i g dan de omstandigheden w a a r b i j de proeven z i j n u i t g e v o e r d . A l s aan de voorwaarden voldaan worden d a t :
- 54
- e r geen k r a c h t v o e r w o r d t - h e t os-grasaanbod
verstrekt;
20 k g / d i e r / d a g (>4,5 cm)
is;
, '
- de w e i d e p e r i o d e 3 dagen i s ; - e r een gemaaid o f g e t o p t p e r c e e l w o r d t - het weidebestand
overwegend u i t E n g e l s r a a i g r a s b e s t a a t
(lull kan (-?en Dii-opruinu; van b i j een koe van
gebruikt;
117 ( j . d ' .k<]
550 kg overeenkomt
met
- ' w d i d c i i lH.'r(;ikl 13,3
kg.d
w.i I
^ (voldoende
v o o r een m e e t m e l k p r o d u k t i e van 22 kg p e r d a g ) . I n de v o o r l i c h t i n g worden opnamenormen g e h a n t e e r d d i e g e r e l a teerd z i j n
aan de m e l k p r o d u k t i e ( W i e l i n g e.a.
rende a a n b o d n i v e a u s (gemiddelde maai-
1 9 7 7 ) . De
biibeho-
g e l d e n v o o r een s t o p p e l h o o g t e van 6 - 6,5
en g r a a s - ( ? ) h o o g t e ) . T e r v e r g e l i j k i n g
genomen d a t de d s - o p b r e n g s t i n de l a a g van
4,5
- 6,5
cm
i s aan-
cm
300
kg.
ha ^ i s . I n t a b e l 2 i s een v e r g e l i j k i n g gemaakt van de opname van een weidende m e l k k o e
(550 k g , 6000 k g m e l k .
van M e i j s (1981) met
d i e v o l g e n s de norm.
j a a r ^)
u i t de
T a b e l 2: Grasopname van weidende melkkoe b i j o n b e p e r k t e gang en een w e i d e p e r i o d e van 3 - 4
aanbod
(>6,5 cm)
weide--
dagen.
OS Meijs
ds
(1981) norm (PR)
proeven
.
M e i j s (1981) norm
17,0
17,1
18,9
19,0
13,3
13,7
14,8
15,2
(PR)
(kg.:d~^) opname (kg.d""^)
Er i s een goede o v e r e e n k o m s t r e s u l t a t e n . H i e r b i j d i e n t men de p r o e v e n
zijn
t u s s e n de norm en de
zich echter wel t e r e a l i s e r e n
dat
u i t g e v o e r d op e t g r o e n en d a t de opnamenorm
w o r d t t o e g e p a s t op e t g r o e n a l s op e e r d e r b e w e i d 1.3.
onderzoekzoweJ
land.
De opname van E n g e l s r a a i g r a s i n v e r g e l i j k i n g met
andere
grassoorten. Zomerstalvoedering. Sevenster
(19 71) v e r g e l e e k met p i n k e n de grasopname van
d i v e r s e g r a s s o o r t e n van g e l i j k e ouderdom. L u t e n
(1981)
streefde
53 -
naar een g e l i j k e grashoogte van de d i v e r s e grassoorten waardoor er v a r i a t i e i n ouderdom was tussen de g r a s s o r t e n . De r e s u l t a t e n van de opnamevergelijkingen z i j n vermeld i n t a b e l 3. Tabel 3: De r e l a t i e v e opname door rundvee van v e r s c h i l l e n d e gra soorten b i j zomerstalvoedering. bron diersoort
Sevenster pinken
ds-opname per d i e r
100 - 93 „ , -0.73 g.d -,-1.kg
Engels r a a i g r a s I t a l i a a n s (en Westerwolds) raaigras Rietzwenkgras Timothee Kropaar
(1971)
100 (270) 1) 103
( 55)
94 96
( 70) ( 90)
Luten (1981) melkkoeien 100 = 14,6 kg.d 100 (146) 99 (162) 93 (174)
1) a a n t a i meetdagen
De opname van de r a a i g r a s s e n was nagenoeg g e l i j k . De opname van r i e t z w e n k g r a s was - b i j d e z e l f d e g r a s l e n g t e - l a g e r dan d i e van Engels r a a i g r a s . B i j g e l i j k e ouderdom waren de opnames van timothee en kropaar l a g e r dan d i e van Engels r a a i g r a s . Beweiding Nederlandse proeven w a a r b i j de grasopname van d i v e r s e g r a s s o o r t e n onder beweiding werden vergeleken z i j n n i e t bekend. I n t a b e l 4 z i j n de uitkomsten van enkele B r i t s e beweidingsproeven samengevat.
- 56 -
Tabel 4. De r e l a t i e v e opname door rundvee van g r a s s o o r t e n b i j beweiding. bron
Alder & Cooper (1967)
Alder
verschillende
(1970) Jackson (1975) Greenhalgh & Reid (1969)
diersoort
kalveren
kalveren
os-opname per dier
100 = 24,6
100 = 20,2
100 = 66'
100 = 12,5
g.d
.kg
g.d .kg
g.d
kg.d
100 (15)'^
100 (6)
Engels raaigras I t a l i a a n s raaigras
-
Timothee
-
Kropaar Beemdlangbloem
106 (6)
1 0 1 ( 1 5 ) -
101 (6)
ossen
.kg
100 (7)
melkkoeien
100 (5)
120 (7) -
-
-
94 (5)
-
-
1) aantai waarnemingen (beweidingsperioden)
Het a a n t a i waarnemingen was i n de meeste proeven k l e i n . A l d e r & Cooper (1967) en Greenhalgh & Reid (1969) v e r g e l e k e n de opname van kropaar en Engels r a a i g r a s b i j g e l i j k e ouderdom. Engels r a a i g r a s was i n deze proeven b e t e r ( 4 - 6 eenheden) v e r t e e r b a a r dan k r o p a a r . De p r o e f r e s u l t a t e n tussen k a l v e r e n ( g e l i j k e opname) en melkkoeien (kropaar opname 94% van Lp) v e r s c h i l d e n d u i d e l i j k . I n de proeven van A l d e r (1970) en Jackson (1975) was de v e r t e e r b a a r h e i d van de g r a s s o o r t e n nagenoeg g e l i j k . Opmerkel i j k i n deze proeven was de hogere opname van t i m o t h e e en I t a l i aans r a a i g r a s i n v e r g e l i j k i n g met Engels r a a i g r a s . Door h e t g e r i n g e a a n t a i waarnemingen, de v a r i a b e l e r e s u l t a ten tussen proeven en de v a r i a b e l e r e s u l t a t e n tussen s t a l v o e d e r i n g en beweiding i s geen algemene c o n c l u s i e m o g e l i j k . Daarvoor i s meer onderzoek n o d i g naar de opname van v e r s c h i l l e n d e g r a s s o o r t e n w a a r b i j v o o r a l basisonderzoek naar de oorzaken van e v e n t u e l e v e r s c h i l l e n i n opname gewenst i s .
- 57 -
2. Voederwaarde. B e l a n g r i j k e componenten van de voederwaarde z i j n de e n e r g i e waarde en de e i w i t w a a r d e . We z u l l e n ons h i e r beperken t o t de energiewaarde omdat deze b i j beweiding meestal eerder l i m i t e r e n d i s voor de d i e r l i j k e p r o d u k t i e dan de e i w i t w a a r d e . De n e t t o - e n e r g i e waarde wordt u i t g e d r u k t i n VEM (voedereenheid m e l k ) . Het n e t t o e n e r g i e g e h a l t e wordt berekend u i t h e t g e h a l t e aan v e r t e e r b a a r ruw e i w i t (vre) en h e t g e h a l t e aan v e r t e e r b a r e organische s t o f ( v o s ) . Het v r e - g e h a l t e wordt geschat u i t h e t r e - g e h a l t e . Het vosg e h a l t e kan worden geschat u i t het r c - g e h a l t e o f kan worden bep a a l d met i n - v i v o o f i n - v i t r o verteerbaarheidsmethoden. (Zie ook h a n d l e i d i n g voor de berekening van de voederwaarde van ruwvoedermiddelen (C.V.B., 1977). 2.1. Enkele f a c t o r e n d i e de voederwaarde van v e r s gras beinvloeden. De energiewaarde van gras wordt voor een b e l a n g r i j k deel bepaald door de v e r t e e r b a a r h e i d . Voor een o v e r z i c h t van de f a c t o r e n d i e de v e r t e e r b a a r h e i d van gras b e i n v l o e d e n wordt verwezen naar een p u b l i k a t i e van Deinum & D i r v e n (1974). De v e r t e e r b a a r h e i d van gras i s a f h a n k e l i j k van de g r a s s o o r t , de ouderdom en het k l i m a a t / s e i z o e n ( v o o r a l de temperatuur en l i c h t intensiteit) . 2.2. De voederwaarde van gras dat v o o m a m e l i j k gras bestond.
u i t Engels
raai-
Een g r o o t a a n t a i grasmonsters van P.R. en I.V.V.O. i s verzameld van g r a s l a n d dat overwegend u i t Engels r a a i g r a s bestond. B i j ds-opbrengsten van gras d i e v a r i e e r d e n t u s s e n 1500 en 2500 kg. ha ^ (>4,5 cm). De netto-energiewaarde van deze monsters i s v e r meld i n t a b e l 5. Van de grasmonsters genomen op de s t i k s t o f p r o e f b e d r i j v e n i s de bijbehorende grasopbrengst n i e t bekend., Tabel 5: De voederwaarde van Engels r a a i g r a s (gemiddeld over h e t weideseizoen).
bron P.R. I.V.V.O. N-proefbedrijven
aantai waarn. 136 132 210
VEM per kg os _ u i t rc u i t in-vitro 1058 1091 1129
1062 1084
- 58 -
Gemiddeld over een a a n t a i j a r e n was er een goede overeenkomst tussen h e t vos-gehalte (en de a f g e l e i d e netto-energiewaarde) berekend u i t het r c - g e h a l t e en het vos-gehalte berekend u i t de i n - v i t r o v e r t e e r b a a r h e i d . I n bepaalde j a r e n o f i n bepaalde p e r i oden van het j a a r kunnen de v e r s c h i l l e n evenwel g r o o t z i j n zoals b l i j k t u i t t a b e l 6. Tabel 6. V a r i a t i e i n (de v e r t e e r b a a r h e i d van Engels r a a i g r a s tussen j a r e n b i j s c h a t t i n g u i t h e t r c - g e h a l t e o f met een i n - v i t r o methode.
'• •' P.R.
>
jaar
1974 1975 1976 1977 19 78 1979 gem.
I.V.V.OVC
VC
aantai
u i t rc
8 16
77,6 78,5
OS
uit
in-vitro
aantai u i t rc
OS
u i t in-vitro
78,0 74,2
59 53
78,3 77,2
79,7 77,2
18 38 51 44
136
77,8
78,0
151
77,4 77,1 78,4 79,6
74 ,3 79 ,0 77,1 78,7
78,3
77,7
U i t deze t a b e l b l i j k t d u i d e l i j k dat de v e r s c h i l l e n i n v e r t e e r b a a r h e i d van Lp zoals bepaald met de i n - v i t r o methode tussen j a r e n v e e l g r o t e r z i j n dan geschat u i t h e t r c - g e h a l t e . B i j onderzoek kan n i e t v o l s t a a n worden met een s c h a t t i n g van de voederwaarde van grassen u i t a l l e e n de chemische s a m e n s t e l l i n g , maar z u l l e n i n - v i t r o o f i n - v i v o v e r t e r i n g s p r o e v e n nodig z i j n t e r v a s t s t e l l i n g van het absolute v e r t e r i n g s n i v e a u . M o g e l i j k spelen weersomstandigheden een r o l b i j de v e r s c h i l l e n i n v e r t e e r b a a r h e i d s s c h a t t i n g e n tussen de r c en i n - v i t r o methode: i n de warme en droge zomers van 1975 en 1976 werd de v e r t e e r b a a r h e i d overschat met de rc methode; i n de koele zomer van 1977 was e r een tendens t o t onderschatten van de v e r t e e r b a a r h e i d met de r c methode.
59 -
2.3. De voederwaarde van Engels r a a i g r a s i n v e r g e l i j k i n g andere g r a s s o r t e n .
met
I n t a b e l 7 i s de v e r t e e r b a a r h e i d vermeld van een a a n t a i g r a s s o o r t e n d i e onderzocht z i j n i n maaiproeven van h e t P.R. Tabel 7: De r e l a t i e v e v e r t e e r b a a r h e i d van v e r s c h i l l e n d e grassoorten b i j een ongeveer g e l i j k e grashoogte.
OS
Engels r a a i g r a s Rietzwenkgras Kropaar I t a l i a a n s raaigras
n
u i t rc
136 82 67 29
77,8 76,7 76,0 75,9
u i t in-vitro (100) (99) (98) (98)
78,0 75,4 72,9 76,4
(100) (97) (93) (98)
De s c h a t t i n g van de v e r t e e r b a a r h e i d u i t h e t r c - g e h a l t e l a g v o o r a l b i j kropaar op een ander niveau dan de i n - v i t r o v e r t e e r b a a r h e i d ; d i t t o o n t opnieuw de r i s i c o ' s aan van h e t gebruik van het r c - g e h a l t e a l s voederwaardevoorspeller. De voederwaarde van kropaar was d u i d e l i j k l a g e r dan d i e van Engels r a a i g r a s ; rietzwenkgras en I t a l i a a n s r a a i g r a s waren i e t s minder v e r t e e r b a a r dan Engels r a a i g r a s . De h i e r gepresenteerde voederwaarden z i j n v a s t g e s t e l d i n monsters van h e t aangeboden gras, meestal boven 4,5 cm. De voederwaarde van het gras wat door een weidende koe wordt opgenomen (geselecteerd) z a l meestal hoger z i j n , omdat een koe meestal n i e t t o t 4,5 cm v r e e t en h e t m a t e r i a a l i n de onderste l a a g (4,5 - 6,5 cm) wat minder v e r t e e r b a a r i s dan het m a t e r i a a l erboven ( v o o r a l i n de nazomer). I n onze proeven was i n de voorzomer de voederwaarde van h e t opgenomen gras gem. 103% van d i e van h e t aangeboden gras; i n de nazomer kon d i t v e r s c h i l oplopen t o t 6%. H i e r b i j d i e n t e c h t e r t e worden gereal i s e e r d ' d a t de f o u t b i j de i n d i r e k t e s c h a t t i n g van de voederwaarde van h e t opgenomen gras m.b.v. de uitmaaimethode g r o o t kan z i j n .
60 Samenvatting. 1. B i j een os-aanbod van Engels r a a i g r a s van 20 kg per d i e r per dag (>4,5 cm) was de os-opname 13,3 kg p e r d i e r per dag. be voederwaarde van h e t aangeboden Engels r a a i g r a s (>4,5 cm) was gemiddeld over h e t seizoen 1070 VEM per kg os. B i j een aanname d a t de voederwaarde van h e t opgenomen gras 103% i s (1110 VEM p e r kg os) van d i e van h e t aangeboden gras was de opname aan voederwaarde gemiddeld 14,8 ikVEM.d , voldoende voor een meetmelkproduktie van 22 kg.d ''^ u i t a l l e e n gras. 2. Over de opname van v e r s c h i l l e n d e g r a s s o o r t e n b i j beweiding z i j n t e w e i n i g gegevens beschikbaar om c o n c l u s i e s t e kunnen t r e k k e n . Op s t a l werd van r i e t z w e n k g r a s door koeien minder opgenomen dan van Engels r a a i g r a s , en was de opname van I t a l i a a n s r a a i g r a s ongeveer g e l i j k b i j d e z e l f d e grashoogte. be voederwaarde van kropaar was d u i d e l i j k l a g e r dan d i e van Engels r a a i g r a s ; de v e r s c h i l l e n i n voederwaarde tussen Engels r a a i g r a s , I t a l i a a n s r a a i g r a s en r i e t z w e n k g r a s waren g e r i n g .
- 61 -
Literatuur. A l d e r , F.E., 1970. Comparative s t u d i e s o f p e r e n n i a l r y e g r a s s , t i m o t h y and meadow fescue. J. Br. G r a s s l d . Soc. 25:53. A l d e r , F.E. & E.M. Cooper, 1967. Comparative s t u d i e s o f p e r e n n i a l ryegrass and cocksfoot as food f o r t h e c a l f . J. A g r i c . S c i . 68:331. Boxem, T j . , 1979. Door b i j v o e d i n g met k r a c h t v o e r l a g e r e grasopname. B e d r i j f s o n t w . 10:53. C.V.B., 1977. H a n d l e i d i n g voor de b e r e k e n i n g van de voederwaarde van ruwvoermiddelen. C e n t r a a l Veevoederbureau i n Nederland. Deinum, B. & J.G.P. D i r v e n , A model f o r t h e d e s c r i p t i o n o f the e f f e c t s o f d i f f e r e n t e n v i r o n m e n t a l f a c t o r s on the n u t r i t i v e value of forages. Prox. X I I I n t . G r a s s l d . Congr.:338. Greenhalgh, J.F.D. & G.W. Reid, 1969. The herbage consumption and m i l k p r o d u c t i o n o f cows g r a z i n g S24 r y e g r a s s and S37 c o c k s f o o t , J. Br. Grassld.Soc. 24:98. H a r t , M.L. ' t , 1979. Experiments on t h e r e l a t i o n between m i l k p r o d u c t i o n o f d a i r y cows and herbage consumption i n p a s t u r e . S t e n c i l L.H., I I I European Grazing Workshop. H a r t , M.L. ' t & H.J. K l e t e r , 1974. Zum e i n f l u s s von Grasangebot und Weidevorbehandlung auf d i e Futteraufnahme von weidende Rindern. Jahrestagung der A r b e i t s g e m e i n s c h a f t Grunland und F u t t e r b a u , Kleve K e l l e n . B e r i c h t n r . 10:48. Hi j i n k , J.W.F., 1978. Supplementary f e e d i n g o f maize s i l a g e t o d a i r y cows d u r i n g t h e g r a z i n g season. P u b l i k a t i e n r . 12 P.R. Jackson, D.K., 1975. The i n f l u e n c e o f p a t t e r n s o f d e f o l i a t i o n on sward morphology. I n : Hodgson J . & D.K. Jackson (Eds.), Pasture u t i l i z a t i o n by the g r a z i n g a n i m a l . Br.Grassld.Soc. Occ. Symposium n r . 8, p.51. Meijer,AB., 1979. Verdringen van gras door k r a c h t v o e r b i j zomerstalv o e d e r i n g , J a a r v e r s l a g r e g i o n a a l onderzoek centrum Cranendonck. M e i j s , J.A.C, 1981. Herbage i n t a k e by g r a z i n g d a i r y cows. V.L.O., i n voorbereiding. Sevenster, S., 1971. Waardering van g r a s s o o r t e n , t y p e n en hoedanigheden van grassen, door melkvee, p i n k e n en schapen. V o o r l o p i g v e r s i a g I.B.S. W i e l i n g , H., A.H. Koops, L.E.M. Rompelberg & S. de Jong, 1977. Normen voor de v o e d e r v o o r z i e n i n g . P.R. r a p p o r t n r . 57.
- 62 -
Discussie Boonman
: I s de opbrengst van het gras van invloed op de v a r i a t i e van de voederwaarde b i j de bepalingen volgens rc-methode of de i n v i t r o bepaling?
Meijs
: De opbrengst i s n i e t van invloed.
Kleinhout
: 'Oosterbeek' past de rc-methode toe voor voederwaardeberekening maar w i l de i n vitro-methode ook i n gebruik nemen. T w i j f e l t men aan de j u i s t h e i d van dc rc-methode?
Meijs
: I n de p r a k t i j k heeft men n i e t de allerhoogste nauwkeurigheid nodig omdat er grotere andere variabelen z i j n .
Steg
: Welke v e r s c h i l l e n z i j n belangrijk? Een v e r s c h i l van 5% v i n d t h i j v r i j aanzienlijk.
Meijs
: Wanneer de boeren nauwkeuriger weten hoeveel de koeien opnemen, moet de voederwaardeberekening ook nauwkeuriger worden.
Deinum
: H i j i s het eens met Meijs.
- 63 -
Algemene discussie Van der Honing: Meijs heeft opnameproeven genomen met monocultures. Hoe zou het resultaat met mengseis van grassen en evt. klaver zijn? Meijs
: Dat maakt geen v e r s c h i l .
Scheijgrond
: Witte klaver i s smakelijk; gras + klaver wordt beter of meer opgenomen dan alleen gras.
Luten
: Met BG 3 (alleen gras) en BG 5 (grassen en klaver) i s geen vers c h i l i n opname en produktie van de dieren waargenomen.
Wieringa
: Engels raaigras l i j k t nogal ideaal; er i s 22 kg melk per koe
en
per dag u i t te winnen. Is er geen gras te maken waaruit een
koe
per dag 30 kg melk of meer kan produceren? Glas
: De opnamecapaciteit van een koe i s beperkt.
Wieringa
: De VEM van 1 kg droge stof van gras i s ongeveer g e l i j k aan die van 1 kg krachtvoer.
Deinum
: Krachtvoer heeft 2-6% ruwe c e l s t o f i n de droge s t o f tegen 20-25% rc b i j gras. Rc laat zich n i e t snel verteren.
Van der Honing: I n gras bevindt zich veel water; dat beperkt de opname. ' t Hart
: I n Aberysthwyth heeft men als doel gesteld gras te kweken met hoger koolhydratengehalte;
een
h i j heeft hiervan weinig resultaat
vernomen. Deinum
: Sommige kwekers selecteren op een hoger eiwitgehalte; d i t komt overeen met s e l e c t i e op een groeistoornis.
Minderhoud
: Engels raaigras onderdrukt andere soorten. Met een nieuw type zaaimachine z i j n verschillende soorten of typen naast elkaar te zaaien. Heeft d i t effect?
Luten
: Het PR heeft hiervoor een proefveld aangelegd i n h e r f s t 1980.
Andries
: Weidetype Engels raaigras i s vaak smakelijker dan het hooitype
en
wordt s e l e c t i e f afgegraasd. Vos
: Grasveldtypen van Engels raaigras en veldbeemdgras z i j n i n r i j t j e s naast elkaar gezaaid. Dit l i j k t gunstig voor veldbeemdgras.
Scheijgrond
: Vroeger z i j n eerst wel eens andere soorten eerst gezaaid en 14 dagen l a t e r Engels raaigras. Later werd het bestand toch Engels raaigras dominant. Engels raaigras heeft een v e s t i g i n g s c a p a c i t e i t die m o e i l i j k te verslaan i s .
- 64 -
Van D i j k
: Er z i j n v e r s c h i l l e n i n verteerbaarheid b i j rassen waargenomen. Het S.V.P. heeft echter geen v e r s c h i l l e n b i j een g e l i j k e stengelen bladhoeveelheid waargenomen.
Glas
: I n de Engelse Recommended L i s t wordt v e r s c h i l i n de D-values b i j rassen aangegeven.
Andries
: I s het wel verantwoord hooi- en weidetype van Engels raaigras te mengen? Hoe groot mag het v e r s c h i l i n doorschietdatum zijn?
Vos
: Melino en Vigor mogen i n NL n i e t meer i n een mengsel. Het i s well i c h t beter ze naast elkaar te zaaien (chaine de paturages). Het weidetype i s het gemakkelijkst qua behandeling, maar men mist de vroegheid van het hooitype.
Thomas
: Op diverse bedrijven t r e f t men verschillende mengseis aan voor verschillende doeleinden. Beweiden van gras b l i j f t hoofdzaak a l neemt het maaipercentage
Mott
toe. Bepaalde percelen worden overwegend
of u i t s l u i t e n d gemaaid, echter t o t a a l bezien geen grote oppervlakten. .. •e : Rassen van het vroeg hooitype geven meer weideresten b i j de 1 e
snede dan l a t e r doorschietende rassen. B i j de 2
t
.
snede l i g t d i t
omgekeerd. Gemiddeld over de jaren z i j n de weideresten van vroege en l a t e rassen ongeveer g e l i j k . Mengseis vormden goed het gemiddelde van de afzonderlijke componenten. H i j i s goed tevreden met een mengsel; i n de p r a k t i j k k l o p t de ' chaine de paturages' n i e t . Luten
: H i j i s het eens met Mott. H i j w i l het groeiseizoen verlengen met behulp van rassen van het vroeg hooitype.
Kleinhout
: Vroege rassen zouden i n hetzelfde groeistadium beter verteerbaar z i j n dan l a t e rassen. B i j dezelfde D-value wordt van een vroeg ras meer opgenomen dan van een laat ras.
Meijs
: I n Wales i s b i j stalvoedering van schapen v e r s c h i l i n passage snel-
Lackamp
heid gevonden. Waarom v e r s i i j t e n de graslanden zo snel?
Glas
Het selecteren op p e r s i s t e n t i e heeft het meest e f f e c t wanneer de groei en behandelingsomstandigheden
stress b i j de grassen veroor-
zaken. Maaien met de Haldrup i s te goed voor de planten. Het l i j k t gunstiger voor de selectie te z i j n om het gras zo nu en d^n diep te maaien. Thomas
V e r s l i j t e n van graslanden i s afhankelijk van diverse factoren. De Gooijer noemt een aantai i n S t i k s t o f no. 95/96 b i z . 342-347. Soms kan gras het toch lang volhouden.
- 65 -
Krist
: Herhaalde inzaai geeft n i e t a l t i j d een hogere opbrengst.
Vos
: Waarvoor w i l Glas selecteren? Voor kort maaien? Voor zwaar berijden?
Glas
: Dieper maaien kan van invloed z i j n op de p e r s i s t e n t i e . Verder i s het
gunstig zowel te selecteren op droge als op goed vochthoudende
grond. Daarmede i s men echter n i e t klaar want a l l e mishandelingsmethoden die i n de p r a k t i j k voorkomen moeten toegepast of nagebootst worden. Vos
: Het type van Van D i j k i s p l a t . Een p l a t type kan beter tegen diep maaien. Moeten we misschien naar een p l a t type?
Ennik
: I n de Flevopolder heeft h i j v e r s c h i l l e n gevonden tussen de selecties van Van D i j k .
Glas
: Een selectieproefveld moet na 3 a: 4 jaar een puinhoop z i j n .
Lackamp
: Vroeger waren er mengseis voor diverse grondsoorten. Waarom nu n i e t meer?
Scheijgrond
: Vroeger werd bv. gelet op mengseis voor droge zandgronden; maar het
Ennik
regent zo vaak.
: Beregening gaf geen i n t e r a c t i e b i j selecties op zandgrond.
- 66 -
L i j s t van onderwerpen die i n de voorgaande jaren z i j n behandeld met vanaf 1964 vermelding van het Nr. van de serie Gebundelde Verslagen en van de beginpagina
1960
Vleesproduktie op grasland M.L.
'T HART
Resultaten van een verweiderij-enquete A. SONNEVELD
Onderzoek met vieesvee op de proefboerderij "De V l i e r d " D. OOSTENDORP
- 67 -
1961
Enige recente ontwikkelingen i n de stoppelteelt i n Nederland W. SCHEIJGROND
De betekenis van de ployploiden b i j voedergewassen H. VOS
Verbetering van b l i j v e n d grasland TH. A. DE BOER en J.W, MINDERHOUD
Methoden van veldbehandeling b i j de winning van hooi D. VAN DER SCHAAF
Het drogen van hooi volgens het systeem Aulendorf A. MATON
Een vergelijkende t i j d s t u d i e van de verschillende hooiwinningmethodes J. DAELEMANS
De v e r l i e z e n b i j de verschillende wijzen van hooiwinning N.D. DIJKSTRA
Concurrentie tussen meerjarige graslandplanten J.P. VAN DEN BERGH
- 68
1962
Invloed van de soort stikstofmeststof en van het t i j d s t i p van toedienen op de opbrengst van grasland P.F.J. VAN BURG
Enige indrukken over graslandexploitatie i n de tropen ;M;L.
'T HART
Problemen b i j het i n k u i l e n G.W. WIERINGA
Zelfvoedering van hooi en k u i l S. SCHUKKING
Snijmais W.R. BECKER
Invloed van de vergelingsziekte op de opbrengst van bieten G.-CLEY
Is een 70-urige werkweek i n de melkveehouderij noodzakelijk? C.J. CLEVERINGA
- 69 -
1963
Polyploide bieten D. KLOEN
Bepaling van de natriumtoestand van grasland met behulp van grondonderzoek CH. H. HENKENS
De natriumbehoefte van melkvee i n de weideperiode A. KEMP
Problemen b i j de graslandverbering i n Suriname J.G,P. DIRVEN
Verteerbaarheid en voederwaarde van enkele tropische grassen en koedzoe , N.D. DIJKSTRA
Hypomagnesemie en grastetanie. Biochemische aspecten L. SEEKLES
Kopziekte i n de p r a k t i j k G.P.A. FRYLINK
De betekenis van het voedermagnesium b i j het ontstaan van hypomagnesemie en van hypomagnesemische
tetanie b i j rundvee
A. KEMP
Landbouwkundige maatregelen t e r verbetering van de magnesixomvoeding van weidend rundvee H. DE GROOT
- 70 -
Nr. 1
Biz. Woord vooraf Over de Invloed van de bodemgesteldheid op de beweidlngsmogellJkheid en van de beweiding op de bodemgesteldheid C P . WIND Recente ontwikkelingen in de teelttechniek bij suikerbieten L.J.P. KUPERS Problemen blJ de voederbietenveredeling in verbsind met de voorjaarsmechanlsatle A.J.Th. HENDRIKSIN Indinikken van het Europese Graslandsymposium te Hurley Th. ALBERDA Th.A. DE BOER De keuring van graszaden in nationaal en internationaal verband A.G. BUYS De herkennlng van grasrassen . R. DUYVENDAK
5
6 17
25 33 37 4l ^
- 71 Nr. 2 Biz.
Voor- en nadelen van grassen als stoppelgewas H.A. TE VELDE
.
5
Groenbemesters voor speciale doeleinden W.A.P. BAKERMANS
10
Beproewing van uitheoms plantenmateriaal W. SCHEIJGROND Enige perspectieven van de verteerbaarheidsbepaling i n v i t r o B. DEINUM
21
Heeft de verteerbaarheidsbepaling i n v i t r o wel zoveel perspectieven? N.D. DIJKSTRA
24
De behoefte van het r m d eian koper, mangaan en zizik J. HARTMANS Beinvloeding van de koper-, mangaan- en zinkgehalten van het gras Ch. H. HENKENS lonenbalans, organische zuren en groei van planten i n een vegetatief stadium W. DIJKSHOORN en CT. DE ^iTET Beweidingsproblemen i n de savaime van Centraal Afrika J.W. MINDERHOUD
17
28 3^
4l 45
- 72 Nr. 3 Biz. 5
Indrukken van mljn r e i s door China A.J.Th. HENDRIKSEN Het Internationale Graslandcongres te Sao Paolo, BraziliS J.G.P. DIRVEN . Grassenveredeling, i n het bijzonder met het oog op de zaadteelt G.E. VAN DIJK Graszaadproduktie A, EVERS Concurrentie tussen leguminosen ,en gramineeen G.C. ENNHC en C.T. DE ^fTT Enkele algemene aspecten van het veevoedingsonderzoek te Hoom F. DE BOER Bepaling van de voederwaai?de van vers ruwvoeder N.D. DUKSTRA Natriumvoorziening van melkvee en Jongvee J. VAN LEEUlffiN (mede namens J. VAN DER GRIET) Stlkstof-stofwisseling i n de pens P.W.M. VAN ADRICHEM Plantenfysiologische achtergronden van de graslandproduktie en de verdeling daarvan over het seizoen A. SONNEVEID
1
0 13 21 . 25 28 31 36 39 ^3
73 -
Nr.4
Blz Woord vooraf
.7
Het Congres TH.A. DE BOER, S. BOSCH, N.D. DIJKSTRA, F. DE BOER Plenalre voordrachten Finland TH.A. DE BOER, S. BOSCH, N.D. DIJKSTRA, F. DE BOER De mogelijkheden om de graslandproduktie i n WestEuropa door stikstofbemesting t e verhogen Samenvatting auteurs De doelmatigheld van de melkveehouderij schlllende gebieden S. BOSCH
i n ver-
Melkproduktie b i j gebruik van ureum en ammoniumzouten a l s de enige bron van s t i k s t o f v o e d i n g B. DEINUM Sectie I .
8
10 12
13
I7
Graslandproduktie
Bespreking van de voordrachten 2-19 i n Sectie I TH. ALBERDA De produktie van een gesloten gewas Het verband tussen hergroei en koolhydraatreserve Diversen
18
Klaver, stikstofbemesting en opbrengst K. DILZ
23
De invloed van s t i k s t o f op de opbrengst en chemische samenstelling van gras P.F.J. VAN BURG
25
I n t r o d u c t i e van buitenlands p l a n t m a t e r i a a l W. SCHEIJGROND
27
Sectie I I .
Graslandbenutting
Graslandbenutting N.D. DIJKSTRA Verteerbaarheid en voederwaarde Voederopname Beweiding Conservering De invloed van ruwvoer op u l e r o n t s t e k i n g
28
- 74 -
Nr. 4
Blz. Preventie van hypomagnesemie A. KEMP
37
Sectie I I I . Plantenveredeling en zaadproduktie Plantenveredeling P. WIT Veredelingsmethoden en -technieken Polyploldie Soort- en geslachtbastaarden Plantenveredeling en p l a n t e n f y s i o l o g i e Heterosis Ziekteresistentie Zaadproduktie
38
Vermeerdering van rassen buiten het gebied van herkomst onder het 0.2.C.D.-keuringssysteem M.J. ZIJP
^6
Sectie IV. Verbetering van produktie en b e n u t t i n g van n a t u u r i i j k grasland i n diverse klimaten Verbetering en gebruik van n a t u u r i i j k grasland I n diverse klimaten J.W. MINDERHOUD
^7
Vruchtbaarheid van de grond b i j schapenhouderij A. SONNEVELD
51
- 75Nr. 5 Blz. Gras i n de boomgaard P. DELVER Veredeling op kwaliteit J.W. LACKAMP
5
10
Enkele opmerkingen over de bedriJf6ontwlkkelingA»edrlJfsgrootte i n de melkveehouderij C. BRAS
15
B e d r i j f s g r o o t t e en b e d r i j f s r e s u l t a a t van weidebedrijven i n ruilverkavelingen J . J . VONK
19
Het gebruik van herbiciden b i j de graslandverbetering W. VAN DER ZWEEP
25
Dicotyle schadelijke graslsmdplanten en hun bestrijding J. STRYCKERS, mede namens P. ZONDERWIJK
27
Chemische verbetering vaii grasland M. HOOGERKAMP
28
- 76 -
/J68 List of participants
Nr. 6 Page 6
Programme
7
The nutritional characteristics of conserved foreiges D.F. OSBOURN
8
Grassland products and nutritive effect
11
S. BfEMA Forage CTOp quaJLlty and conservation R.J. WnKINS
l4
Some questions about the conservation of forage crops
18
P.-J.J. PHUIPSEN Factors influencing the mineral composition of herbage D.C. WHITEHEAD Selective ion uptake and ionic balance
19
-22
W. DUKSHOOEN Slmvilation of plant and animeLL grovrth P.J. RADFORD
24
The regsrowth of plants after defoliation
33
H.C. ANSLOW
- 77 Nr. 7 Blz. Economie van de graszaadteelt L.J.P. KUEERS
3
Lineaire programmering voor nmdveehouderlj en weidebouw J. DE VEER
17
Toepeissing van de lineaire programmering b i j het onderzoek van weidebedrijven B. VAN BOVEN
1?
Factoren die de opname van ruwvoeders bepalen P. DE BOER
21
Factoren die de opneming van vers gras bepalen A. SONNEVEID
22
Enige algemene aspekten van de ruwvoedericonserverljig G.W. WIERINGA
32
Het kunstmatig drogen van groenvoeders J. KREYGER
35
Mogelijkheden tot risicovermlndei'lng blJ de hooiwinning P.J.J. PHTT.TPSEN
J/o
Mechahisatiemogelijkheden b i j de hooiwinning G.A. BENDERS
38
Doel en methode van de greuslandvegetatlekarterlng i n Nederland Th.A. DE BOER
40
Landschap, bodem en grtisland van het rullverkavellngsgebled Dwlngeloo-Snalbroek L.G. KOP
45
- 78 Nr., 8 Blis.
De bestrijding van maagdarmwormen en longwonAen D. OOSTENDORP De bestrijding van leverbot H.J. OVER
5 '
Stikstofbemesting en netto-opbrengst van grasland S, BOSCH Oecologie van kweek J.H. NEUTEBOOM
5
6 10
.
De opbrengst van mengseis en monocultures van grassen J.F. VAN DEN BERGH De huidige graslande}q>loltatla, eenzijdige grasbestanden en de monoctiltuur J.G.P. DIRVEN Het in-vitro onderzoek van ruwvoeders N.D. DIJKSTRA
15 .16
21
In-vitro verteerbaarheid van ruwvoeders. Achtergrondinformatle B. DEINUM
26
Voorbereiding en aanleg van grassportvelden F . J . STUURMAN
31
Grassen voor sportvelden H. VOS
32
Het onderhoud van grassportvelden J.P. VAN DER HORST
36
- 79-
^3f o De energiebuishouding van de weidende koe A.J.H. YAH ES
Nr. 9
3
Benutting van Bporenebmenten, verschillen tussen herkauwers en niet-herkauwers 8 J. HARTMAH8 Programmering van weidebedrijven, mogelijk gemaakt door moderne rekentechnieken 12 H. WIHiIRG Simulatie van bedrijfsprocessen
16
7b* 2SB (HtOOT De betekenis van intensief graslandgebruik voor de gezondheid van het rundvee l8
De toekomstige ontwikkeling van het graslandonderzoek M.L. 't HABT Ein Cedankenaustausch uber die zukunftige Entwicklung der Grunlandforschtjng N. MOTT
26
29
Technische aspecten van de graslandverbetering M. HOOGERKAMP
3^^
Ervaringen met de graslandverbetering in Belgie A. ANDRIES
38
/3f^ - 80 Nr., 10 Blz. Indrukken opgedaan b i j de excursies, die aansloten b i j het lie Internationale graslandcongres in 1970 in Australie Th. ALBERDA, J.P. DIRVEN EN D. OOSTENDORP
1
Ziekten en plagen van grassen W.P. DE LEEUW
2
Veredeling op ziekteresistentie bij grassen G. E. VAN DIJK
3
Virvisziekten in grassen en granen A. B.R. BEEMSTER
8
Enige invloeden van vernalisatie op het generatieve voortplantlngsvertnogen van grassen A« KLEINENDORST
12
Grasgrodiremming Mej. CM. VAN ANDEL
13
Invloed van standdichtheid op de kwaliteit van gras B. DEINim
11
Voederopname van weidend vee onder invloed van voorafgaand maaien en beweiden H. J . KLETER
20
Het voeren van gedroogd gras in geperste vorm aan nmdvee U.S. RIJPKEMA
22
Onderzoeksactiviteiten van het Grunlandlehrcuistalt und Marschversuchsstation Infeld P.J.H.M. ERNST
2H
Behoud van een goede weidezode D.M. DE VRIES
27
Ervaringen met natuurbeheer A. BAKKER
28
Achtergronden van natuurbehoud en natuurbeheer L.G. KOP
31
- 81 -
Nr. 11
Einfluss der Nachmahd auf B r u t t o e r t r a g , Weiderest, Pflanzenbestand, sowie auf Umfang und Dauer der G e i l s t e l l e n
3,
N. Mott I n i e i d i n g t o t de discussie
5
H. Thomas De technische aspecten van snijmais W.R.
7
Becker
Economische aspecten van snijmais
17
P.J.M, Snijders Bemesting en e u t r o f i e r i n g van het m i l i e u
l8
G.J. Kolenbrander Kruisingen van Engels raaigras en rood zwenkgras
19
J. D i j k s t r a De betekenis van soortkruisingen voor de zaadteelt van veldbeemdgras G.E.
22
van D i j k
Het herkauwpatroon van melkvee b i j verschillende rantsoenen
2U
J.H. Veenbaas De thermische behandeling van gewassen
25
P.J. Philipsen De invloed van beheersmaatregelen op de vegetatie
26
Th.A. de Boer De invloed van de beheersmaatregelen op de e x p l o i t a t i e mogelijkheden van de Drentse A
^°
J.W.
Righolt en H. Wieling
- 82 -
Nr. 12 Pag. Verband tussen bladstand en produktie b i j een gesloten zode van Engels raaigras.
3
Th.Alberda Invloed uitwendige omstandigheden op de treksterkte van Engels raaigras.
6
B.W.Veen De vpederwaeurde van de opeenvolgende bladeren van de maisplant.
10
B.Deinum Een methode ter berekening van de hoeveelheden fosfaat i n mest en urine b i j verschillende diersoorten.
16
A.Keiqp Persistentie van grasrassen.
18
M.Vos Persistentie en veredeling .
28
A.M.M. de Regt Persistentie, opbrengst en zodedichtheid van gras b i j hoge N-bemestlng. G.C.
35
Ennik
De botanische samenstelling van (her) ingezaaid grasland.
48
M.Hoogerkasp De botanische steibllltelt van blijvend grasland. Th.A.
de Boer
52
- 83 -
Nr. 13 Pag. Vergelijking van de energiewerking van het voorjaars- en najaarsgrashooi door melkvee ~" I J . v.d. HONING
1
Naar een betere voederwaardering van het ruwvoer voor melkvee' A. J.H. VAN ES De derde wereldconferentie over d i e r l i j k e produktie en het graslandonderzoek
12
J . HARTMANS De 5th General Meeting van de Exiropean Grassland Federation
12
B. Deinum
Onderzoek t.b.v. sportvelden, gazons en wegbermen in de USA H. VOS Stikstofreactie gedurende het grasseizoen P.F.J. VAN BURG Stikstofopname en stikstofverwerking gedurende het groeiseizoen H. WIELING Hergroei in afhankelijkheid van stikstofbemesting en voorafgaande opbrengst G.C. ENNIK Ervaringen met hoge N-giften op grasland L. SIBMA
13
m
26
53
65
Invloed van seizoen en leeftijd op de fotosynthese van een gesloten zode Th. ALBERDA
77
Kwaliteit van gras in afhankelijkheid van ouderdom en stikstofbemesting B. Deinum
8t
Samenvatting van de discussie
97
1
- 84 -
Nr. 14
Pag. Oecologie van graslandplanten. J.H. NEUTEBOOM/J.G.P. DIRVEN
1
Onderzoek naar de floristische stabiliteit van begroeiingen. J.P. VAN DEN BERGH
1
Invloed van beheersmaatregelen op de vegetatie van graslanden . met een niet landbouwkundige bestemming. M.J.M. DOMES
1
Regeneratieprocessen in een intensief benutte grasmat en de beinvloeding van deze processen door gebruiksmaatregelen. J. MINDERHOUD
2 (7)
Stikstofbemesting en uitstoeling van gras. L; SIBMA/Th. ALBERDA
2
Veredeling en persistentie van Engels raaigras. G. E. VAN DIJK
3
Invloed van bodemgesteldheid op de eigenschappen van sportvelden. J.G.C. VAN DAM
3
Bemestingsonderzoek bij grassportvelden. F. RIEM VIS
4
Ontwateringsaspekten van grasland. C.J. SCHOTHORST
4
Hoge stikstofgiften en produktiviteit van grasland. W.H. PRINS
5
Organische bemesting op grasland. H. WIELING
3
Techniek van herinzaai. W. LUTEN
5
'
Cadmium en zink in gras. W. DIJKSHOORN Netto Zetmeelwaarde-opbrengst K. TIESEMA
6
op Friese weidebedrijven.
Studiedag"Vragen en aanpak bij het graslandonderzoek" op 19 februari 1975. M.L. 't HART
8
10
•- 85 Nr. 14
Pag. Van Moskou naar Leipzig? J.W. MINDERHOUD
13
Invloed van de veldperiode op de hergroei na maaien. S. SCHUKKING
18
Invloed van bedekking en van uitstel van stiksto.fbemesting op de hergroei van gras na maaien. W.H. PRINS
22
Kosten van kunstmatig drogen in relatie tot de kosten van voederwinningsmethoden. Q:P.M. BIJSTERVELDT
23
Orechslera-besmetcingvan zaad bij raaigrassen. E. LABRUYERE
24
- 86 Nr. 15 Blz.
Woord vooraf Th.A. de Boer
11
Overzicht van het Mntal voordrachten en deelnemers per land J.W. Minderhoud Officiele Engelse titels van de Beetles
12
Het congres M.L. 't Hart
15
Algemene voordrachten, met uitzondering van die over veredeling M.L. 't Hart
17
Algemene voordrachten over veredeling J.W. Lackamp
19
Sectie 1. Biologische en fysiologische aspecten van de intensivering van het graslandgebruik Plantenfysiologische aspecten B. Deinum Produktiviteit van gewassen Hergroei Aanpassing aan verschillende omstandigheden Verteerbaarheid Ecologische aspecten H. Vos Vlinderbloemigen voor warmere gebieden Vlinderbloemigen voor gematigde gebieden Grassoorten voor tropische gebieden Grassoorten voor gematigde gebieden Algemene graslandonderwerpen
Sectie 2. Verbetering van natuuriijk grasland en de produktie van ingezaaid grasland J.W. Minderhoud
13
21 21 21 22 23 23 23 23 23 2"+ 2t 25
27
1. Inieiding .27 2. Sowjetunie 27 2.1. Voordrachten die enige informatie bevatten over de graslandcultuur en de graslandproblemen in de USSR 27 2.2, Voordrachten die slechts informatief geacht worden voor degenen die zich een uitgebreider beeld willen vormen van het graslandonderzoek in de USSR 28 3. Andere landen in Oost-Europa alsmede MongoliS 28 Andere landen in Azie 29
- 87- -
Nr. 15 Blz. 5. 6. 7. 8. 9.
Cuba Afrika/West-Europa Nieuw-Zeeland Australie Verenigde Staten
Sectie 3, Kunstmest en biociden in het weidebedrijf Kunstmest G. C. Ennik 1. Inieiding 2. Invloed van bemesting op de opbrengst. : 2.1. Gosteuropees berg- en heuvelgrasland 2.2. Laaggelegen Gosteuropees grasland 2.3. West-Europa 2.4. Cuba 2.5. Diversen 2.5. De bemestingswaarde van ureum en vloeibare ammoniak 3. Invloed van bemesting op de chemische samenstelling ^, Invloed van bemesting op de botanische samenstelling 5. Diversen Herbiciden en pesticiden op grasland en voedergewassen H, Thomas
Sectie 4. Drainage en i r r i g a t i e van grasland J.W. Minderhoud 1. Inieiding 2. Sowjetunie 2.1. Veengraslanden 2.2. Geirrigeerde steppeweiden in de Oekraine en elders 2.3. Opslag van water in het bodemprofiel 2.4. Luzemeweiden 2.5. Aanwending van afvalwater in de graslandcultuur 3. Andere landen in Oost-Europa 4. Overige landen
Sectie 5. Graslandgebruik A. Keirp 1. 2. 3. •
Voederopname en bijvoedering Benutting van het opgenomen voer Bemesting en chemische samenstelling in r e l a t i e tot benutting van het voer en gezondheid van de dieren
Sectie 6. Conservering en opslag van ruwvoer H. Thomas
30 30 31 31 32
33 33 33 33 33 35 37 38 39 39 40 42 43 44
47 47 47 47 48 49 49 50 50 51
53 53 56 57
59
- 88 -
Sectie 7. Introductie van planten, veredeling en zaadteelt Introductie van planten en veredeling G.E. van Dijk Veredelingsmethoden, rassen Kwaliteit Mutatie en polyploidie Soort- en geslachtskruisingen Fysiologie Virus Zaadteelt N.A. Bor
Nr. 15 Blz. 61 61 Bl 63
,
6ii 65 65 65
Excursies All-Union W.R, Williams Fodder Research Institute te Lugovaya bij Moskou 67 J.W, Lackamp, G.C. Ennik en N.A, Bor Inieiding 67 Bezoek aan lopende proeven 57 Jvibileumverslag van het Instituut 68 Perspectieven voor de ontwikkeling van de basisproduktie van voedergewassen in USSR (M.A. Smoerygin) 68 Aspecten en j)erspectieven van onderzoek over graslandcultuur (W.G. Iglovikov) .69 Onderzoek naar de beinvloeding van de samenstelling van plantengemeenschappen (T.A. Rabotnov) .^Q Biologische grondslagen van de intensieve weidebouw (Smjelov, Jakoesjev, Tatarinova) 7Q Ter herinnering aan een prominente graslandkenner. Prof. Larin (T.A. Rabotnov) De opvatting van Ramenski over complexe geobotanische onderzoekingen en de ontwikkeling van zijn ideeen in het Instituut (Tsatsenkin) 71 Principes van inzaai van hoogproduktieve jraslandmengsels (I.P. Minina) 72 Betekenis van biologische stikstof in de weidebouw buiten de tsjemozjom-zone (A.A, Koetoezof) 73 Onderzoekingen over het complex bodem-plant-dier-dierlijke produkten (Z.W. Morozova, A.A. Koetoezova, E.S. Worobjev) 74 De rol van het Instituut b i j de ontwikkeling van de Russische plantenveredeling en de vooruitzichten voor het creeren van produktieve rassen van voedergewassen (G.F. Koeljosjdv) 75 Het gebruik van hybridisatie bij de veredeling van meerjarige grassen en vlinderbloemigen (A.M. Konstantinova) 77 Natuuriijke populaties en de teeltkeus bij de veredeling van rode klaver (A.S. Novosjelova en S.N. Tsjeprasova) 79 Biologische grondslagen van de veredeling van eenjarige planten op vroegrijpheid en opbrengst (A.S. Obraztsof) 80
- 89 Nr. 15 Blz. Veredeling van meerjarige grassen op het veredelingsstation Morsjanski (A.K. Woronin en W.P. Korobov) Basismethoden voor de veredeling van wortelgewassen voor voederdoeleinden (Laritsjeva en Avdjejeva) Fundamentele resultaten van het onderzoek op het Moskou's veredelingsstation (A.M. Katkov en S.A. Trisjkin)
83 83 84
Excursie 1 (Leningrad, Tallin, Riga, Minsk) 87 H.C.H. Ghijsen, H. Thomas en H. Vos 1. Sovchozen en kolchozen 87 2. Bezochte bedrijven 3^ 2.1. Sovchoz "Detskoselsky" b i j Leningrad 89 2.2. Sovchoz "Thalmann" te Kolpuio bij Leningrad 89 2.3. Staatsmodelbedrijf in Tartu, Estland 90 2.4. Staatsmodelbedrijf "Saku" bij Tallin 90 2.5. Proefboerderij "Krimulda" b i j Riga 91 2.6. Proefboerderij ''Sigulda" b i j Riga 91 3. Bezochte onderzoekinstellingen 92 3.1. Pavlov Experimental Station (All-Union Research Institute of Plant Growing), Leningrad 92 3.2. Estlands Onderzoeksinstituut voor Landbouw en Cultuurtechniek, Saku (Harju district) 93 3.3. Jogeva Plant Breeding Station, Tallin 95 3.4. Letlands Onderzoeksinstituut voor Veeteelt, Fokkerij en Diergeneeskunde, Riga 97 3.5. Minsk 98 4. Rassenonderzoek van grassen in de USSR 98 5. Uit: Studies over toegepaste botanie, genetica en Veredeling, deel 52, 2, 1974 99 5.1, Rietzwenkgras (Festuca arundinacea Schreb.) door J,I.' Kirillov, vertaald door J.W. Lackamp 99 Excursie 2 (Kiev, Lvov, Yalta, Charkov) G.C. Ennik en A. Kemp 1. Botanische tuin te Kiev 2. Western Ukrainian Research Institute for Agriculture and Animal Husbandry, Lvov (vroeger Lemberge in Polen) 3. Collectieve boerderij "Lenin", Stroydistrict (Lvov) 4. The Crimean Regional State Agricultural Experimental Station 5. Collectieve boerderij "Friendship of Nations", De Krim 6. Research Institute of Animal Husbandry of the Forest-Steppe and Woodland of Ukraine, Charkov
109
Excursie 5 (Frunze, Tashkent, Samarkand, Nurata) J.W. Minderhoud en P.F.J, v^n Burg Enige indrukken van het grasland in de Socialistische Sowjetrepublieken Kirgizie en Oezbeklstan (Centraeil-Azie)
115
1. Inieiding 2. Kirgizia 2.1. Algemene gegevens 2.2. Berg- en heuvelgrasland 2.3. Geirrigeerde cultuurgraslanden voor melkvee
109 110 HI 111 111 112
115 115 il5 116 116 117
- 90 I /
.
:
NJ^-
Blz.
3. Oezbeklstan 3.1. Algemene gegevens 3.2. Woestijn- en halfwoestijngrasland 3.3. Graslandverbetering in de halfwoestijn 4. Naschrift 5. Literatuur
Excursie 6 (Vladimir, Suzdal) J.W, Lackamp en J.W. Minderhoud Regionaal Staatslandbouwproefstation van Vladimir (RSFSR)
125 125
Individuele excursie (Leningrad, Minsk, Kiev, Tbilisi) 127 B. Deinum en M.L. 't Hart Studiereis (op basis van een Russisch-Nederlands uitwisselingsakkoord) naar landbouwkundige instituten in Moskou, Leningrad, Minsk, Kiev en Tbilisi 127 Algemeen 127 All-Union Institute of Fertilizers and Agronomic Soil Science, Moskou 127 All-Union Institute for Fodder Research, Nemtchynovka bij Moskou 127 Vavilov All-Union Institute for Plant Breeding, Leningrad 128 Bjelorussian Institute for Agricultural Research, Minsk 128 Institute of Plant Protection, Kiev 129 Ukrainian Institute for Agricultural Research, Kiev 129 Staatsboerderij Bortnitsi bij Kiev 129 Georgian Institute for Agricultural Research, T b i l i s i ISO
15
\- 91
Nr. 16 Pag. Nitraatvergiftiging b i j rundvee. A. KEMP
1
Produktie en nitraatgehalte van stoppelknollen. H.A. TE VELDE
3
Verwerking en ophoping van nitraat. A. DARWINKEL
13
Ophoping van nitraat i n gras. L. SIBMA
20
Perko. H.A. TE VELDE
26
Ontwikkeling i n de oppervlakte voedergewassen. H.A. TE VELDE
29
Opeenvolgende teelt van snijmais en een overwinterend voedergewas. . J.A.M. VOERMANS Toevoeging van ureum aan snijmaiskuil. D. OOSTENDORP, J.A. KEUNING, A. BRAK, J.F. VAN OPIJNEN
32
35
- 92 - \ Nr. 17
MSInieiding. S. Schukking (samenvatting van inieiding op studiemiddag NVWV, 7 december 1977).
3
Algemene voordrachten. Diverse NWV-leden.
5
Sectie 1 Biological fundamentalB of yield formation with grasses and legumes. Th. Alberda.
8
Sectie 2 Veredeling en zaaizaadvermeerdering van grassen en vlinderbloemigen. J . J . Bakker.
10
Sectie 3 Ecologische en milieuproblemeh. M. Hogerkamp.
14
Sectie 4 Onderhoud en rationeel gebruik vam weiden i n toendragebieden en in het hooggebergte. E.E. Labruy&re.
17
Sectie 5 Improvement and e f f i c i e n t use of grasslands i n arid regions of the world. Th. Alberda.
18
Sectie 6 Intensief graslandgebruik i n humlde en seml-humide gebieden. M. Hoogerkamp.
19
Sectie 7 Bemesting en vochtvoorziening, V,H, Prins.
30
Sectie 8 Plantenziekten, onkruiden en de bestrijding daarvan op het grasland. R.E. Labruyere.
35
Sectie 9 Voederwinning en conservering. S. Schukking.
57
Sectie 10 Mogelijkheden voor complexe voederwaardering. B. Deinum.
45
Landbouw in de DDR. P.J,M, Snijders.
46
Bezochte excursie-objecten. R.E. Labruyere (2.13) en P.J.M. Snijders. 55
- 93 Nr. ^8 pagina 1 december 1976 De mengteelt van snijmais en soyabonen H.A. te Velde Speciale grassoorten voor Zomerstalvoedering W. Luten Graslandproblemen J.G.P. Dirven
i n Cuba
Vruchtwisselingsziekten b i j grassen M. Hoogerkamp
17
16 februari 1977 Vegetatieve stengelstrekking b i j grassoorten J.H. Neuteboom
20
Lolium perenne L. speudostoloniferum J.W. Minderhoud
44 ft
Rasverschillen i n de neiging t o t het vormen van gestrekte vegetatieve spruiten b i j Lolium perenne J.J. Bakker en H. Vos
57
27 april 1977 GrasJandgebruik b i j verschillende ontwateringsdiepten )p veengrond Tj. Boxem Het ontwateringsonderzoek i n het westelijk veenweidegebied C.J. Schothorst
65 76
Bodemkundige interpretatie van het ontwateringsonderzoek C. van Wallenburg
86
94 Nr, 19 PAGINA Opbrengst en chemische samenstelling van gras van met zuiveringsalib behandelde grond. S. DE HAAN Het winnen van eiwit uit gras. G. W. WIERINGA Frekwente herinzaai van intensief gebruikt grasland in de D.b.R. M. HOOGERKAMP (Versiag van het 13 Gtaslandcongres; zie N.V.W.V.verslag nt. 17.)
1 12 19
De betekenis van het rtieuwe netto energie-systeem in de veevoeding voor de plantenteelt, het plantenteeltkundig onderzoek en de plantenveredeling. IJ.v.d. HONING en H. WIELING
21
Opzet, uitvoering en eerste resultaten van het onderzoek "Primaire produktie in de Sahel". H. BREMAN
47
Vergelijking omweiden -standweiden: resultaten van 3 proefjaren met jongvee en 2 proefjaren met melkkoeien. P. ERNST en N. MOTT
63
Snijmaisteelt: praktijk en onderzoek. B.A. TEN HAG
76
Betekenis van snijmais in de praktische veevoeding anno 1978i N. BENEDICTUS
85
Enkele aspekten van de veriedeling van snijmais. F. DE WOLFF
93
Korrelvulling en voederwaarde. 8. DEINUM en P.C. STRUIK Bemestingsaspekten van mais. K. DILZ en A. BRAK De economische betekenis van snijmais in het bedrijfsplan. M.H. DdUNA
,98 102 105
- 95 -
Nr. 20
Graslandverbetering W. LUTEN
1
Z i e k t e n en p l a ^ ^ e n b i j de h e r i n z a a i van g r a s l a n d M. HOOGERKAMP
11
P e r s i s t e n t i e van nieuwe s e l e c t i e s van Engels r a a i g r a s G. ENNIK
18
U r i n e b r a n d p l e k k e n i n h e t grasland J.A. KEUNING
30
Het e f f e c t van diepe grondbewerking b i j g r a s l a n d op l i c h t e zandgrond 38 C.J. SCHOTHORST Beweidingsruimte K, VAN DER WOUDE
49
Beheersplan voor het r e s e r v a a t g e b i e d "Gi ethoom-Wanneperveen" W.L. JANSEN en C P . van Rossum
59
T o x i c i t e i t van zware metalen voor s m a l b l a d i g e weegbree, Engels r a a i g r a s en w i t t e k l a v e r W, DIJKSHOORN
65
Zware metalen i n landbouwgewassen i n verband met de volksgezondheid 66 B.J. VAN GOOR I n v l o e d van r i o o l s l i b op de g e h a l t e n aan enkele zware metalen i n gras onder veldomstandigheden b i j v e r s c h i l l e n d e N-bemestingen O.J. HEMKES ' ^ .
67
M e d e v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d s h e f f i n g op c o n t i g e n t e r i n g , macro-economisch bekeken 68 G.E. MEESTER De r e a c t i e van de meIkveehouder heffingenstelsel L.B. VAN DER GIESSEN
op c o n t i g e n t e r i n g o f premie- en
B e o o r d e l i n g van enkele b e l a n g r i j k e k e n g e t a l l e n van b e d r i j f s e c o n o mische boekhoudingen van m e l k v e e b e d r i j v e n L.E.M. ROMPELBERG
69
71
Technische v o o r u i t g a n g ; een economisch, s o c i a a l en p o l i t i e k probleem 72 P.K. TER VEER