Samenvatting concept beleidskader gebundelde krachten
0
Besluitnota ten behoeve van het college van burgemeester en wethouders voor het bespreekstuk om te komen tot beleidskader Gebundelde krachten. Leeswijzer In deze notitie wordt een samenvatting gegeven van zowel het proces als de inhoud ten aanzien van de decentralisaties in Midden-Holland. Deze samenvatting kan wordt gebruikt bij het aanbieden van het ‘beleidskader Gebundelde Krachten’ aan college en raden. Hiernaast zijn aan het eind van dit document de onderwerpen weergegeven waarover de portefeuillehouders op 26 juni 2013 een besluit dienen te nemen. 1.Inleiding Voor de komende jaren staan gemeenten voor een grote uitdaging. Een drietal decentralisaties/transitie vinden plaats binnen het sociale domein: - Delen van de AWBZ ( begeleiding en persoonlijke verzorging) vervallen, de WMO wordt getransformeerd; - Alle taken op het terrein van de jeugdzorg worden in één Jeugdwet vervat en komen onder de regie en planning van de gemeenten; - Er komt één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt, waarin opgenomen de huidige WWB en WSW en de nieuwe instroom vanuit de WAJONG. Dit alles zal vanaf 1 januari 2015 binnen de gemeenten moeten worden uitgevoerd. Tegelijkertijd maakt de samenleving een verandering mee: de verzorgingsstaat, die na de Tweede Wereldoorlog is opgebouwd, wordt omgevormd tot participatiestaat. Burgers dragen vanuit hun eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid in eerste instantie bij aan het oplossen van de eigen problemen, die van hun naasten en/of die van hun omgeving. Het doel is dat iedereen zo mee doet aan de samenleving. Dit vraagt een verandering van de gemeenten, de burgers en de professionals die nu binnen het sociale domein werkzaam zijn. De gemeente in Midden-Holland hebben besloten om gezamenlijk op te trekken in de voorbereiding en vormgeving van de transitie en de transformatie die binnen het sociale domein moet gaan plaatsvinden. Na eerst een gezamenlijk visie op het sociale domein te hebben vastgesteld (januari 2013) worden nu in de voorliggende notitie nadere stappen aangegeven die nodig zijn om op 1 januari 2015 gereed te zijn voor de nieuwe en gewijzigde taken. Deze notitie is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de regionale stuurgroep decentralisaties sociaal domein. Het nemen van de volgende stappen zal in samenspraak en met inbreng van alle negen gemeenten in Midden-Holland verder gaan plaatsvinden. Voor die verdere stappen zijn een aantal besluiten van uw college noodzakelijk. Deze worden u hierbij voorgelegd. De uitwerking is afhankelijk van de nadere uitwerking van de betreffende wetten en het financieel kader waarbinnen de uitvoering moet plaatsvinden. Over deze beide punten heerst nog de nodige onzekerheid. Aangegeven is dat voor zowel de vernieuwde Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet op korte termijn conceptwetteksten beschikbaar komen en dat behandeling voor 1 januari 2014 in de Tweede en Eerste Kamer zal hebben plaatsgevonden. Zekerheid over deze termijnen bestaat nog steeds niet. De exacte bedragen waar gemeenten op kunnen rekenen en welke kosten gemeenten straks zullen moeten maken zijn nog niet (nauwelijks) bekend. De budgeten vanuit het Rijk zijn indicatief, een marktverkenning bij de aanbieders zal een indicatie geven van mogelijke kosten en inhoudelijke beleidsbepaling van het aanbod zal op gemeente(regio)-niveau nog verder moeten worden voorgelegd.
1
2. Naar een nieuwe inrichting van de sociale infrastructuur Enkele opmerkingen vooraf: 1. De maakbaarheid van het sociaal domein is beperkt. De gemeente is één van de partijen om samen met publieke en private partners doelen te realiseren. 2. Deze schets is geen blauwdruk die volledig is uitgedacht en voor alle gemeenten in de regio Midden Holland precies gelijk is. Met deze schets geven we een vertaling van onze visie. Vanuit het uitgangspunt dat de inrichting van de sociale infrastructuur is afgestemd op een goede analyse van de problematiek en het potentieel van een bepaald gebied of wijk en dat we streven naar oplossingen dichtbij(huis) is er uiteraard ruimte voor lokale ervaringen (pilots) en accenten en ruimte voor het gesprek met de huidige aanbieders en de inwoners bij de ontwikkeling van een ontwerp dat gereed moet zijn bij de start van de nieuwe taken binnen de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet in 2015. 3. Het speelveld is niet leeg. Er gebeurt al veel. In onze gesprekken met aanbieders en cliënten ervaren we veel enthousiasme en initiatief voor innovatie en verbetering. We doen ervaring op met pilots binnen onze “regionale leeromgeving”. We zullen vasthouden aan wat al goed gaat en veranderen waar het nodig is. 4. Veranderen kost tijd. De ervaringen van diverse pilots en projecten in onze regio en elders rond meer integrale en “ontzorgde” vorm van hulp en ondersteuning leren ons dat de vernieuwing die wij wensen gepaard gaat met een forse cultuuromslag bij zowel de burgers, de zorg- en hulpverleners en de gemeente (bestuurders en medewerkers). De voorgestane transformatie zal dan ook tijd vergen. Bij het ontwerp van de sociale infrastructuur zullen we hier rekening mee houden: we richten ons op een ontwerp dat klaarstaat in 2015, maar we bieden ook ruimte voor doorontwikkelingen en verwerken van (pilot) ervaringen die in de jaren na 2015 tot een meer definitieve vorm zullen leiden. Bij de opbouw van de nieuwe sociale infrastructuur werken we vanuit onze visie op het sociaal domein en de visie op jeugdhulp. Dit levert de volgende uitgangspunten op voor de inrichting: De inwoners staan centraal. Het sociaal domein is één geheel: Inwoners kunnen niet in gescheiden hokjes worden gestopt: Oplossingen zijn maatwerk vanuit een integrale benadering van de vraag en verbinding - voor zover nodig -tussen de verschillende leefgebieden. Zoveel mogelijk wordt rekening gehouden met persoonlijke voorkeuren van inwoners en willen hen keuzevrijheid geven, onverlet de wettelijke verplichtingen die burgers hebben op het terrein van werk en inkomen. Op cliëntniveau betekent dit dat niet over maar met de cliënt wordt gesproken. Iedereen kan meedoen: gestreefd wordt naar een samenleving die zo is ingericht dat – binnen de budgettaire kaders - iedereen met of zonder beperking naar vermogen overal aan mee kan doen in plaats van dat er allerlei aparte voorzieningen worden getroffen. Dit wordt ook wel een ‘inclusieve samenleving’ genoemd. Gekeken wordt naar wat inwoners wel kunnen, in plaats van wat ze niet kunnen. Sturen op resultaat: niet de producten, aanbod of organisaties staan centraal, maar de participatie van de inwoner. Eigen kracht is de basis 1 cliënt/gezin – 1 aanpak – 1 regisseur: Dit is de kerngedachte bij de huidige decentralisaties. Verschillende domeinen van professionals, sociale netwerken en informele aanbieders werken samen indien sprake is van multi-problematiek. Bij het ondersteuningsplan voor het huishouden betekent dit dat waar nodig een arrangement wordt gemaakt dat eigen kracht, inzet van het sociaal netwerk, informele en formele hulp combineert. Investeren in preventie: versterken van de 0e lijn en 1e lijn en terugdringen 2e lijns-hulp, vooral door te investeren in oplossingen ‘dichtbij’, het aanboren van eigen kracht en preventieve maatregelen.
2
Optimaal gebruik van de mogelijkheden die de technologie (o.a. ICT systemen en sociale media) ons biedt. Uitgaan van zgn. “wrapped around care”: in plaats van door te verwijzen, roepen we specialistische hulp erbij om mee te kijken, te adviseren of even mee te ondersteunen.
1
A: De dagelijkse leefomgeving Mensen met een vraag benutten allereerst hun eigen netwerk van familie, vrienden, de buren, collega’s etc. Daarnaast verkeren in hun directe omgeving vrijwilligers en professionals als de sporttrainer, de onderwijzer, de medewerker van de woningbouwcorporatie. Dit geheel samen noemen we de dagelijkse leefomgeving. B. Informatie en adviesBurgers met een hulpvraag waarvoor zij niet of onvoldoende oplossingen kunnen vinden in hun dagelijkse leefomgeving moeten laagdrempelig toegang hebben tot informatie en advies ( persoonlijk, telefonisch of digitaal). C. Vrij toegankelijke algemene voorzieningen Als iemand het op de één of andere manier niet helemaal zelf redt, kan hij gebruik maken, soms met een lichte toets en/of simpele aanvraagprocedure, van de algemene voorzieningen. Deze voorzieningen zijn gericht op (lichte) hulp en ondersteuning bij participatie en zelfredzaamheid. D. Sociaal team: Het sociaal team is gericht op een integrale vraagbenadering, maakt samen met de burger een (ondersteunings)plan en biedt (kortdurende) ondersteuning. Het sociaal team draagt zorg voor regie op het plan en werkt volgens het principe: één huishouden; één plan; één regisseur. E. Niet vrij toegankelijke individuele voorzieningen: Soms zijn de problemen zo complex, intensief en/of langdurig dat een specialistisch aanbod nodig. Vaak is dit onderdeel van een arrangement (pakket van ondersteunende maatregelen, waaronder eigen kracht, informele zorg, algemene voorzieningen en langdurende en/of specialistische voorzieningen). Omdat er vaak sprake is van dure voorzieningen, zijn deze niet vrij toegankelijk. 1
1 De kleuren verwijzen naar: Rood = individuele, specialistische voorzieningen (niet vrij toegankelijk); Groen = algemene voorzieningen (vrij toegankelijk); Paars = dagelijks leefomgeving; Geel = informatie en advies; Blauw = beoordeling over toegang tot individuele, specialistische voorzieningen
3
3. Jeugd Het hierna volgende schema vormt de basis voor de inrichting van de jeugdhulp de komende jaren. Dit schema schets de wenselijke situatie op langere termijn. De komende jaren wordt toegegroeid naar deze situatie. In overleg met de betrokken organisaties wordt een stappenplan opgesteld. Binnen dit ontwerp zijn de huidige spelers binnen het brede veld van de jeugdhulp verweven voor hun functionaliteiten.
In de onderstaande tabel2 is de huidige situatie opgenomen en de beoogde situatie uit het voorgaande schema. Huidige stelsel Jeugdzorg instellingen
→
Specialisten / individuele voorzieningen
JeugdGGZ instellingen Specialisten/ individuele voorzieningen,
→ →
→ JeugdLVB instellingen Specialisten/ individuele voorzieningen, onder gebracht bij AWBZ
→
→
Schets toekomst (1) Jeugdhulp instellingen Specialisten / deels individuele voorzieningen 5 Deels via CJG in te roepen Jeugd GGZ instellingen specialisten/ deels Individuele voorzieningen 5 Deels in te roepen via CJG (jeugd- en gezinswerker) 2a Jeugd LVB instellingen specialisten/ deels Individuele voorzieningen 5 Deels in te roepen via het CJG (jeugd- en gezinswerker) 2a
Bureau Jeugdzorg 2
De kleuren verwijzen naar: Rood = individuele, specialistische voorzieningen (niet vrij toegankelijk); Groen = algemene voorzieningen (vrij toegankelijk); Paars = dagelijks leefomgeving; Geel = informatie en advies; Blauw = beoordeling over toegang tot individuele, specialistische voorzieningen
4
1.
Indicatie en coördinatie
→ →
2. 3. 4.
5.
Jeugdbescherming Jeugdreclassering AMK
Kindertelefoon (landelijk)
→ → →
→
Huisartsen 1. verwijzen naar jeugd GGZ
→
CJG Dagelijkse leefomgeving
→ →
Deels invullen binnen het CJG (jeugd- en gezinswerker) 2a Deels in onafhankelijk diagnostisch team 3 Jeugdbescherming 6 Jeugdreclassering 6 AMHK = samenvoeging van het AMK en het Steunpunt Huiselijk Geweld 4 Blijft bestaan op landelijk niveau, voorstel VNG afwachten , algemene voorziening 2 Verwijzen naar brede jeugdhulp en zijn onderdeel van algemene voorzieningen 2 CJG 2 Dagelijkse leefomgeving 1
5
4. Participatie Verbinding binnen de drie transities Binnen het (te verwachten) wettelijk kader van de nieuwe Wmo heeft de gemeente tot taak de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van mensen met een beperking te bevorderen. De doelstelling van de Participatiewet is om dit mogelijk te maken door deelname aan het arbeidsproces, of, indien dit niet lukt en er geen andere mogelijkheden zijn, door inkomen te verstrekken. .In tegenstelling tot de Wmo, waarin er redelijk veel beleidsvrijheid bestaat, kent de WWB en waarschijnlijk ook de toekomstige participatiewet zeer gedetailleerde regelgeving en strikte aanwijzingen voor de uitvoering ervan. Binnen dit spanningsveld is het maken van verbindingen geen sinecure. Doch mogelijke koppelingen liggen op de volgende vlakken: a. Verbindingen op het terrein van de infrastructuur: De relatie tussen arbeidsmatige dagbesteding vanuit de AWBZ/Wmo en de sociale werkvoorziening (WSW). Het streven is er op gericht om overlap in de infrastructuur van deze nu nog verschillend aangeboden voorzieningen weg te halen en te komen tot één infrastructuur waarin deze vormen van arbeid een plek hebben. Gekeken wordt open naar de mogelijkheden: er is geen expliciete voorrangspositie voor het SW-bedrijf in deze. b. Verbindingen binnen de doelgroep: Daar waar burgers voor hun werk en inkomen afhankelijk zijn van de Participatiewet en andere hulpvragen hebben wordt gezorgd voor een verbinding bij multiproblematiek. Mogelijk gaat het hier om een beperkte groep3 maar het is wel van belang om dan de verschillende voorzieningen op elkaar te laten aansluiten. Samenwerking met een sociaal team en de uitvoerders van de Participatiewet is een vereiste voor deze doelgroep. Ook is de verbinding van belang voor burgers die door een sociaal team worden gesignaleerd en problemen ondervinden met werk en/of inkomen. De decentralisatie maken het mogelijk deze verbindingen effectiever vorm te geven. Kwetsbare burgers zijn ook kwetsbaar wat hun uitgaven betreft, het voorkomen van schuldenproblematiek is daarom een belangrijk aandachtspunt. Het voorkomen van schuldenproblematiek is al een onderdeel van de begeleiding vanuit de AWBZ en de WSW en de Wet gemeentelijke Schuldhulpverlening. Combineren van deze activiteiten ligt in de rede. Veel kinderen die nu op school zitten in het speciaal onderwijs vinden niet op eigen kracht een plek op de arbeidsmarkt. Velen worden nu aangemeld voor de WAJONG. Straks vallen zij onder het regiem van de Participatiewet. De begeleiding die nu door het UWV aan deze groep wordt gegeven ligt straks bij de gemeenten. Op vroegtijdig tijdstip economische onafhankelijkheid bij deze groep onder de aandacht brengen en hen daarvoor de instrumenten geven kan de instroom mogelijk beperken. Overigens komt het ook binnen de huidige jeugdzorg voor dat jongeren vanuit de jeugdzorg doorstromen naar de WAJONG. Dus ook bij de jeugdhulp zal op economische onafhankelijkheid bij de jeugdigen moeten worden getraind. c. Verbinding bij opdrachtgeversschap: Binnen gemeenten is Social Return opgenomen in de inkoopvoorwaarden. Dit zal straks meer gekoppeld moeten worden bij de uitvoering van de Participatiewet maar ook bij mogelijke opdrachten die worden verstrekt in het kader van de decentralisaties. Daarnaast is het van belang om de positie van werknemers bij de aanbieders mee te nemen in de overwegingen rondom opdrachtgeverschap. In de schets van de nieuwe sociale infrastructuur wordt uitgegaan van een integrale benadering van kwetsbare huishoudens. Binnen die integrale benadering van dit beleidskader wordt één ondersteuningsplan gemaakt dat ( indien nodig uiteraard) op alle levensdomeinen van het betreffende huishouden is gericht. Dit betreft dus ook de werk- en inkomenssituatie en eventuele schuldenproblematiek. Met deze benadering wordt gezorgddat een goede prioritering mogelijk is bij 3
Gemeente Rotterdam heeft onderzoek gedaan naar de mate van multiproblematiek bij WWB cliënten en ziet 10% van de doelgroep terugkomen bij hulpverleners.
6
het aanpakken van problemen. Met één regisseur wordt ervoor gezorgd dat de diverse ondersteuningsmaatregelen in samenhang zijn en werken aan hetzelfde doel. Verbinding met het sociaal team en het CJG is daarbij vanzelfsprekend. Op dit moment neemt werk en inkomen al deel aan het veiligheidsoverleg, voorkomen van huisuitzettingen e.d.
7
5. AWBZ/Wmo Met het hervormen van de langdurige ondersteuning en zorg streeft het kabinet ernaar een situatie te creëren waarin mensen in eerste instantie zelf en met hun sociale omgeving een oplossing proberen te vinden voor hun behoefte aan ondersteuning, in tweede instantie een beroep kunnen doen op ondersteuning van uit de Wmo en/of zorg via de zorgverzekeraar (Zvw) en tot slot in aanmerking kunnen komen voor zorg via de kern-AWBZ. Om deze omslag te kunnen maken worden onderdelen uit de huidige AWBZ ondergebracht bij de Wmo of de Zvw. In het kader van de Jeugdwet krijgen gemeenten ook te maken met een aantal die tot dusver onder de AWBZ vallen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo. De grenzen tussen de Wmo, Zvw, Jeugdzorg en de kern-AWBZ worden scherp getrokken. Tegelijkertijd is afstemming en samenhang nodig. Het is dan ook van belang bij deze afstemming en samenhang stil te staan. Wmo: Ondersteuning van burgers gericht op het voeren van regie, uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en ontmoeten van anderen. Zvw: zorg gericht op genezing of behoud van lichamelijke en geestelijke functies zoals verpleging Kern-AWBZ: de meest kwetsbare mensen die niet thuis kunnen blijven wonen. Samenhang Wmo, Zvw en Kern-AWBZ De grenzen tussen de Wmo, Zvw, Jeugdzorg en de kern-AWBZ worden scherp getrokken. Tegelijkertijd is afstemming en samenhang nodig. In de nieuwe Zvw worden de aanspraak thuisverpleging en de wijkverpleegkundige zorg gepositioneerd. De aanspraak thuisverpleging omvat naast verpleging ook de verzorgende activiteiten als deze onlosmakelijk met de verpleging vervlochten zijn. Indien cliënten alleen persoonlijke verzorging nodig hebben kunnenzij een beroep doen op de hervormde Wmo. Hier ligt duidelijk een samenhang. De samenhang tussen de Wmo en de Zvw zit bovendien in het feit dat de wijkverpleegkundige de verplegende handelingen gaat combineren met taken op sociaal gebied zoals het verbeteren van de samenhang tussen preventie, zorg, welzijn en wonen. De inzet van wijkverpleegkundige zorg kan alleen succesvol worden indien zorgverzekeraar en gemeente afspraken maken. Gemeenten worden hiertoe financieel in staat gesteld door te investeren in sociale teams. Arrangementen voor integrale zorg en ondersteuning moeten in samenhang op het lokale niveau worden geboden. Dat kan alleen indien gemeenten en verzekeraars nauw samenwerken. De vorm, inhoud en borging van de samenwerking staat nog niet vast.
8
6. De sturing van het stelsel Sturen op resultaat is uitgangspunt. Resultaatsturing betekent ook bekostigen op resultaat. De bekostiging wordt deels afhankelijk gesteld van prestaties en deels van resultaten. De verhouding wordt in de komende periode stapsgewijs uitgewerkt, mede in overleg met de aanbieders. Sturen door de klant Uitgaan van eigen kracht betekent ook dat mensen zelf regie moeten kunnen houden op hun eigen leven en de oplossingen van hun problemen. Met een goede (digitale) informatievoorziening worden zij in staat gesteld om die oplossingen te zoeken. Mocht het eigen netwerk of de algemene voorzieningen niet tot een afdoende oplossing leiden dan ontstaat de mogelijkheid voor een individuele voorziening. Er zijn verschillende mogelijkheden om bij individuele voorzieningen de regie van de “klant” vorm te geven. Zo is het persoonsgebonden (of persoonsvolgend) budget waarbij de klant zelf de gewenste hulp en ondersteuning inkoopt (met eigen budget of via trekkingsrecht). Een andere manier is de zorg in natura zo te contracteren dat de klant ruime keuze heeft (dynamisch selectiemodel waar ook kleine aanbieders een plek krijgen). Bij de keuze van de beste aanbieder ligt de regie bij de klant binnen de financiële kaders. Overigens is het van belang hier te benadrukken dat met de door ons voorgestane verschuiving van individuele naar algemene en basisvoorzieningen de keuze voor PGB per definitie wordt beperkt; een PGB is altijd gekoppeld aan een individuele voorziening. Een verdere inventarisatie van de mogelijkheden van regionale inkoop van individuele arrangementen in de WMO en de Jeugdhulp binnen de jeugdwet zal gaan plaatsvinden. Op welke schaal en voor welke producten dat precies zal gaan gebeuren zal verder worden onderzocht. Nadrukkelijk zal ruimte gelaten worden voor de inzet van lokale aanbieders. De diensten als AMHK en JB en JR, Jeugdzorgplus en specialistische jeugdzorginstellingen vragen een afwijkende schaal van inkoop. Samenwerking met de regio Zuid-Holland-Noord ligt daarbij in de rede, waarmee wordt aangesloten bij het gebied van de GGD en de veiligheidsregio. Het vervolg: Stappen zullen de komende periode moeten worden genomen in: - Verder verkennen van de verschillende marktpartijen en daarmee in gesprek te gaan over de situatie en het aanbod na 1 januari 2015; - De manier van inkoop van het aanbod; - Het opstellen van transitiearrangementen voor de Jeugdhulp en, naar waarschijnlijkheid, de Wmo. In deze arrangementen moeten o.a. uitspraken worden gedaan over de continuiteit van zorg voor clienten die voor de transitiedatum al zorg ontvangen. Dit moet voor de jeugdhulp voor 31 oktober 2013 zijn aangegeven; - De verdere samenwerking binnen de regio Midden-Holland en voor bepaalde onderdelen binnen de jeugdhulp met de regio Zuid-Holland-Noord; - De exacte uitwerking in de vormgeving van de voorzieningen (de piramide) en de mate van vrije en niet vrije toegankelijkheid en de toeleiding daartoe; - Mogelijkheden voor het verder ontwikkelen en vormgeven van sociale teams, onafhankelijke diagnostische teams binnen de jeugdhulp en de toe- en doorgeleiding binnen de Participatiewet ; - Verder ontwikkelen van ICT-toepassingen binnen de functie informatie en advies. Deze verdere uitwerking zal worden opgepakt en in december 2013 zullen nadere voorstellen aan de gemeenteraad worden voorgelegd. Dit alles is wel afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende informatie met betrekking tot de wetgeving en de financiële kaders waarbinnen dit alles moet worden uitgevoerd.
9