Gastvrij onthaal in Zutphen tijdens en na WO I DICK H. EIKELBOOM ‘Ziet u die kastanjeboom, daar aan de overkant? Die boom is nog door twee Oostenrijkse meisjes gepoot. Zij logeerden tijdens de Eerste Wereldoorlog enkele maanden bij de horlogemaker Rikkert. Ze waren hier om aan te sterken.’ Deze intrigerende mededeling van een op leeftijd zijnde Zutphenees, die zijn hele leven aan de Voorster Allee heeft gewoond, was het begin van het onderzoek dat in dit artikel wordt beschreven. De kastanjeboom staat op de grens van de achtertuinen van de woningen Van Suchtelenstraat 7 en 9 (afb. 1). Bij een enigszins verkennend onderzoek bleek al snel dat de mededeling niet helemaal klopte, maar dat er tijdens en na de Eerste Wereldoorlog wel degelijk groepen kinderen en volwassenen uit diverse landen in Zutphen waren geweest om hier op verhaal te komen. Dat stukje Zutphense geschiedenis wordt in dit artikel beschreven. Over dit onderwerp is in het Regionaal Archief Zutphen maar weinig materiaal te vinden. Wél heeft de Zutphensche Courant hierover gepubliceerd.
Afb. 1. De kastanjeboom aan de Voorster Allee, de aanleiding voor dit onderzoek. (foto: auteur)
Dit artikel is dan ook voornamelijk gebaseerd op informatie uit deze krant gedurende de periode medio 1916 tot en met 1924. Tijdens de Eerste Wereldoorlog In het najaar van 1914 kwamen ruim één miljoen Belgische vluchtelingen naar Nederland. Van hen werden er 164 in Zutphen gehuisvest.1 In de Nieuwstad en op de Markt waren twee huizen ingericht voor de opvang van het merendeel van deze vluchtelingen; daarnaast waren ook adressen bij particulieren beschikbaar. Dezen kregen hiervoor een vergoeding van maximaal dertig cent per gast per dag. Ook in Warnsveld verbleef een groep Belgen. De meeste Belgen, onder hen ook de groepen in Zutphen en Warnsveld, keerden binnen één jaar naar hun land terug. Vanaf 1917 wordt incidenteel in de Zutphensche Courant bericht over groepen Belgische kinderen die naar Nederland kwamen om hier aan te sterken. Deze kinderen werden veelal in gemeenten in het zuiden en het zuidwesten van Nederland ondergebracht. De levensomstandigheden in Duitsland verslechterden naarmate de oorlog langer duurde. Kinderen zijn daar vaak als eersten de dupe van, en in juli 1916 kwam van de
ZUTPHEN
35
Afb. 2. Een foto die in november 1914 gemaakt is van Belgische vluchtelingen in Zutphen. De groep staat voor de ingang van wat toen het Sint-Elisabethsgesticht heette, aan de Geweldigershoek. (foto: collectie Stedelijk Museum Zutphen)
Duitse gezant in Nederland het verzoek om groepen ondervoede Duitse kinderen naar Nederland te laten komen om hen hier aan te laten sterken.2 In Rotterdam was een plaatselijk comité al begonnen met de werving van de benodigde fondsen en op 5 augustus van dat jaar arriveerden de eerste treinen met Duitse kinderen in Arnhem, van waaruit ze verder reisden naar diverse plaatsen in Nederland. Daarna ging het snel; volgens berichten in de Zutphensche Courant kwamen tot het najaar van 1917 vrijwel wekelijks treinen aan in Nederland met Duitse, en later ook Oostenrijkse kinderen. Met inbegrip van de naoorlogse jaren zijn er zo circa zeventigduizend Duitse kinderen in Nederland opgevangen.3 Hoewel het oorspronkelijk de bedoeling was dat de kinderen alleen tijdens de schoolvakanties zouden komen, laten de 36
ZUTPHEN
berichten in de Zutphensche Courant zien dat ook daarbuiten geregeld treinen met kinderen aankwamen. Ze werden zowel in tehuizen als bij particulieren ondergebracht, en bleven meestal zes tot acht weken. Soms ging er ook wel eens wat mis. De zeshonderd kinderen die eind september 1916 weer naar Duitsland vertrokken, hadden bij aankomst in Nederland enthousiast Deutschland, Deutschland über Alles gezongen. Dat was nu ook weer niet de bedoeling, vond het ontvangstcomité. Om het weer goed te maken zongen de kinderen bij hun vertrek het Wilhelmus!4 Vanaf het najaar 1917 nam het aantal kindertreinen snel af. Door de toenemende voedselschaarste in Nederland zagen de
meeste plaatselijke ontvangstcomités geen kans meer om groepen kinderen uit Duitsland en Oostenrijk op te vangen.* Waarschijnlijk hebben er tijdens de Eerste Wereldoorlog geen groepen Duitse of Oostenrijkse kinderen in Zutphen gelogeerd. Er wordt in elk geval niets over in de Zutphensche Courant vermeld. Vanaf mei 1918 waren er wel 138 Duitse krijgsgevangenen bij particulieren in Zutphen ondergebracht.5 De strijdende partijen waren overeengekomen dat krijgsgevangenen over en weer tot het einde van de oorlog in het neutrale Nederland ondergebracht mochten worden. De Duitsers werden in Zutphen als welkome gasten behandeld. In een winkelpand aan de Rozengracht werd een soort sociëteit ingericht, en op zondag was er een Duitstalige kerkdienst in de Broederenkerk. Aan deze gastvrijheid waren voor de Zutphense burgers geen kosten verbonden: alles werd door de Duitse regering betaald.
Afb. 3. Foto van het gezin van horlogemaker Rikkert aan de Voorster Allee. De twee meisjes vooraan (met de gestreepte jurken) zijn Erna en Bertha Bonosfski uit Bochum. Deze twee meisjes hebben de kastanjeboom geplant die op afbeelding 1 te zien is. Andere personen, van links af: Riek (dochter), Ab Langkamp (in 1922 met Riek getrouwd), Jo (oudste dochter), mevr. Rikkert (dochter van Stegeman, boer op de Kijkover), H.A. Rikkert, Mies (dochter) en een vriendin van Mies. (foto: collectie G.H.A. Bongers)
Kritische geluiden De opvang van kinderen uit Duitsland en Oostenrijk werd niet door iedereen enthousiast gesteund. In Nederland waren ook ondervoede kinderen, en als gevolg van toenemende voedselschaarste was intussen ook al heel veel op de bon. In 1916 werd een berichtje in de krant over de aankomst van een groep Duitse kinderen afgesloten met de zin: ‘Het is te hopen dat de Nederlandsche hongerige kinderen er geen schade door lijden.’ 6 Dat dit soms wel degelijk het geval was, blijkt uit het feit dat er in de zomer van 1917 geen plaats
was voor ondervoede kinderen uit Heerenveen in een vakantiekolonie in Egmond aan Zee, omdat daar Duitse kinderen verbleven.7 Het waren bovendien bepaald geen ondervoede kinderen uit arme gezinnen die daar verbleven: ze kochten in Egmond en omgeving alle zeep, glycerine, chocolade, et cetera op en stuurden dat naar hun ouders in Duitsland. De gemeenteraad van Egmond stuurde daarom een brief naar de minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek om de komst van Duitse kinderen te verbieden.8
* Nederland was voor de voedselvoorziening sterk afhankelijk van aanvoer over zee. Omdat Duitse onderzeeboten ook geregeld Nederlandse schepen torpedeerden, was de scheepvaart praktisch stil komen te liggen. Enkele voorbeelden van de voedselschaarste: In juli 1917 was er een grote protestmars in Zutphen omdat er bijna geen aardappels meer te koop waren. Er was onvoldoende graan voor het bakken van brood. Er was een groot gebrek aan brandstoffen. In de Zutphensche Courant stonden regelmatig artikeltjes met als kop Regeringsvarkens en daar werden niet de heren in Den Haag mee bedoeld, maar de varkens die van overheidswege geregistreerd waren. Droog beukenblad bracht in het najaar van 1917 75 cent per zak op. Het werd verwerkt in tabakskerverijen. Eikels werden massaal ingezameld voor onder andere de cacao-industrie; beukennootjes brachten geld op omdat daar olie uit geperst kon worden.
ZUTPHEN
37
Er werd ook op politieke gronden geprotesteerd tegen de komst van kinderen uit Duitsland. De Nederlandse afdeling van de Bond van Neutrale Landen vond het niet juist dat er kinderen uit een van de oorlogvoerende landen in Nederland werden opgevangen.9 Nederlanders konden hun geld beter geven aan organisaties voor de opvang van ondervoede kinderen uit eigen land. In een hoofdartikel in de Zutphensche Courant10 werd hiertegen scherp stelling genomen. De Bond mist ‘zuiver menschelijk medegevoel’ en het is schandalig dat men de oorlog over de ruggen van onschuldige kinderen wil uitvechten. Daar kwam nog bij dat deze bond vooral anti-Duits was en dus helemaal niet neutraal. Franse vluchtelingen Vanaf 1917 werden er in Nederland ook plaatselijke comités opgericht voor de opvang van Franse kinderen uit oorlogsgebieden. Het comité voor Zutphen en omstreken stond onder leiding van mej. Reesink. Op 13 februari 1917 arriveerde een groep van duizend kinderen in Nederland. Van hen werden er twintig gehuisvest in Het Wapen van Ampsen te Lochem en 38 in Huize de Rees in Brummen.11 Via collectes werd voor de opvang in totaal ƒ 4258,19 ingezameld, waarvan ƒ 1368,50 was bijgedragen door inwoners van Zutphen.12 De kinderen zijn tot 26 februari 1919 gebleven; de laatste maanden woonden ze bij particulieren in Zutphen, Eerbeek en Voorst.13 In het najaar van 1918 was het gebouw van school D aan de Waterstraat in Zutphen ingericht als verblijf voor 450 Franse vluchtelingen uit oorlogsgebieden.14 De Franse gezant in Nederland bezocht zijn landgenoten en had commentaar op de opvang: Fransen waren gewoon om witbrood te eten en waarom kregen ze dat niet in Zutphen? 38
ZUTPHEN
Hulpacties na de Eerste Wereldoorlog De Eerste Wereldoorlog eindigde met de wapenstilstand op 11 november 1918. Bij de daaropvolgende vredesonderhandelingen werd besloten het Habsburgse rijk, met Wenen als hoofdstad, te ontmantelen. Van dit grote rijk, dat het huidige Oostenrijk, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Kroatië, Bosnië en delen van Zuid-Polen, Roemenië en Wit-Rusland omvatte, bleef alleen het nietige Oostenrijk over met de verhoudingsgewijs veel te grote hoofdstad Wenen. Het oude bestuurlijk centrum, Wenen, werd ineens van bijna al zijn hulpbronnen afgesneden. Dit leidde al in 1919 tot een enorme chaos, gebrek aan veel eerste levensbehoeften en een hyperinflatie zoals die in Duitsland pas enkele jaren later zou plaatsvinden.15 In de loop van 1919 werden er in Nederland, maar ook in andere Europese landen, hulpacties op touw gezet om die arme Weners te gaan helpen, onder meer door kinderen uit Wenen tijdelijk op te nemen. Dit keer bleef Zutphen niet achter. Toen op 31 juli 1919 twee treinen met 550 joodse en 800 rooms-katholieke kinderen in Nederland aankwamen, werden 36 joodse kinderen in Zutphen opgevangen. De helft werd ondergebracht in de loge van de vrijmetselaars aan de Rozengracht, de anderen logeerden bij particulieren. Geloofsgenoten betaalden voor hun verblijf.16 Op 24 december van dat jaar arriveerden er twee treinen met 1250 joodse kinderen, van wie er 21 in Zutphen zouden gaan logeren. Er werden ook nationale inzamelingsacties op touw gezet. De gemeente Zutphen ontving in december 1919 een brief van het landelijke Comité van Overheidspersoneel tot steun aan Oostenrijk.17 In deze brief werd voorgesteld dat ambtenaren de opbrengst van acht uur overwerk, of twee
procent van hun salaris in december, zouden afstaan aan het hulpcomité. Op deze wijze brachten ambtenaren in Zutphen ƒ 620,36 bijeen. Een voorstel van het gemeenteraadslid Stijntjes om dit bedrag uit de gemeentekas te verdubbelen werd door B & W afgewezen, omdat wettelijke regels een zodanige besteding van publieke gelden niet toestonden. Op 24 december 1919 stond in de Zutphensche Courant een advertentie met de volgende inhoud: ‘Weensche Kinderen. Gedurende de kerstdagen zal in het geheele land door den Nederl. Bond van Hotel-, Restaurant- en Caféhouders den bezoekers gelegenheid gegeven worden een gave te offeren voor de Weensche kinderen, waarvoor te Zutphen in allen inrichtingen een busje aanwezig zal zijn. Het zutphensche comité.’ Het ingezamelde geld werd onder andere
gebruikt voor het verzenden van hulpgoederen naar Oostenrijk en voor een dagelijks ontbijt van de kinderen in twintigduizend Weense families. Dit laatste werd in 1921 beëindigd, omdat Wenen het voedseltransport in de stad naar de kinderbewaarplaatsen niet langer wilde (of kon?) betalen.18 Iedere zuil zijn eigen comité In 1920/21 ging de actie op volle kracht verder. Alleen al in 1920 verbleven er in totaal 123.520 Oostenrijkse kinderen tijdelijk in andere landen, van wie 28.230 in Nederland.19 Op 12 juli 1921 werd een curieus voorval in de krant vermeld. De trein met kinderen, die al minstens een dag onderweg was, bleef enkele uren op het station Maarn staan, omdat enkele Oostenrijkse gravinnen, die als een soort hulp-Rode Kruiszusters fungeerden, even op bezoek wilden bij de afgezette Duitse keizer in Doorn!
Afb. 4. Foto van een groep uit Duitsland afkomstige kinderen. Vierde van links op de voorste rij is Franz Jozef Müller (Breslau, 1908). Hij is bij de familie Dellemijn in Zutphen gebleven, en dus niet meer teruggegaan naar Duitsland. (foto: collectie G.B. Müller)
ZUTPHEN
39
Zoals in Nederland te doen gebruikelijk, was er ook in Zutphen per zuil een ontvangstcomité. Hiervoor is al melding gemaakt van het comité voor joodse kinderen. Op 17 februari 1920 werden via het plaatselijke rooms-katholiek comité 41 Weense kinderen geplaatst. Twee meisjes uit deze groep logeerden bij de familie Dullaert. Op 8 april van dat jaar kwamen er via het comité voor protestantse Oostenrijkse kinderen veertig kinderen uit Wenen, in de leeftijd van vijf tot vijftien jaar, en bestemd voor adressen in Zutphen, Warnsveld, Vorden en Hengelo (G). De kinderen werden bij aankomst eerst medisch onderzocht en kregen vervolgens, na een bezoek aan het badhuis aan de Rozengracht, nieuwe kleren, want hun eigen kleren moesten eerst ontsmet worden. Ze verbaasden zich over de witte kleur van de melk, want ‘bei uns ist die immer Blau’ (melk krijgt een lichtblauwe kleur als deze aangelengd wordt met water). Overigens zaten in dezelfde trein ook 140 kinderen die Winschoten als bestemming hadden. Omdat men daar de kinderen pas de volgende dag kon ontvangen, werden ze voor één nacht ondergebracht in de Buitensociëteit. Padvinders werden langs de huizen gestuurd om matrassen en dekens op te halen bij particulieren en de kazernes, terwijl via de coöperatieve keuken een maaltijd geregeld werd. Op 17 september 1920 plaatste het protestants comité, onder leiding van de dames Reesink en Volkez-van Vloten, een oproep in de krant voor een volgende groep: ‘Zou voor dat 25-tal hier geen plaats wezen? Kom, wij meenen onze stadgenooten te goed te kennen om daaraan te twijfelen. Hier en in den omtrek zijn nog genoeg vaders en moeders, die deernis blijven voelen met die arme stumperds uit Weenen.’ Er kwamen echter slechts veertien aanmeldingen, 40
ZUTPHEN
voornamelijk gastgezinnen voor meisjes, want voor jongens was, tot verdriet van het comité, nauwelijks belangstelling.20 Een jaar later plaatste het protestants comité nogmaals een oproep in de krant voor gastgezinnen in Zutphen en voor een financiële bijdrage: ‘De nood onder de gegoeden en den middenstand en vooral onder de intellectueelen is op zijn hoogst gestegen. De sociale verhoudingen in Oostenrijk zijn op het ogenblik van dien aard, dat wanneer niet spoedig hulp geboden wordt, de kinderen der intellectueelen en daarmee hun ouders beslist ten ondergaan. Het zijn de nieuwe armen, die liever met hun kinderen te gronde gaan, dan dat zij openlijk bedelen. Dat doet het comité nu voor hen.’ Dat plaatselijk comité bestond uit de dames
Afb. 5. Foto van een uit Duitsland afkomstige jongen die bij de familie Rietberg gelogeerd heeft. (foto: collectie G. Rietberg)
Dijckmeester, Lijsen, Schillemans, Volkersz, Reesink, maar liefst vier dominees: Drijber, Faber, Van Paassen en Swaan (uit Wichmond), en verder J.F. Langenberg en dr. v.d. Hoeven.21 Ondanks dit zware comité en de wervende tekst was de respons kennelijk gering, want in de volgende maanden wordt in de krant niets vermeld over de komst van een groep (protestantse) kinderen naar Zutphen. Er was uiteraard ook een socialistische zuil. J.A. Paap was de secretaris van het plaatselijk comité. Op 8 oktober 1921 kwamen via deze zuil Weense arbeiderskinderen naar Zutphen. Het beëindigen van de hulpverlening via de Nederlandse vakverenigingen in 1922 ging gepaard met een fraai staaltje retoriek: ‘Namens de Nederlanders verklaarde Sleef, dat het voornaamste onderscheid tussen de proletarische en de burgerlijke hulpactie het klassenbewustzijn is, waardoor de Nederlandsche proletariërs de hulpverlening als een plicht opvatten, terwijl de burgerlijken slechts aan een bedelpartij gehoor geven.’22 Dat was klare taal en illustratief voor de grote politieke tegenstellingen in die tijd. Te sterke hechting In de periode 1919-1921 zijn er dus in elk geval zes groepen kinderen uit Wenen in Zutphen geweest. Deze kinderen logeerden veelal bij particulieren, onder hen ook echtparen zonder kinderen. Het afscheid, na een verblijf van enkele maanden, was niet altijd eenvoudig. Al op 4 april 1920 werd in een artikel in de Zutphensche Courant gewaarschuwd voor een te sterke hechting van gastouders aan de kinderen die tijdelijk bij hen woonden. Desondanks zijn incidenteel wel kinderen hier gebleven. Zo heeft bijvoorbeeld het wegenbouwbedrijf Dostal uit Vorden Weense wortels, en Franz Jozef Müller (afb. 3) is bij de familie Dellemijn in Zutphen gebleven.
Naast de talrijke vermeldingen in de krant van de aankomst van treinen met kinderen uit Oostenrijk, is er één krantenbericht waarin sprake is van de aankomst van opgeschoten jongens en meisjes uit Wenen.23 Mogelijk behoorden de twee Oostenrijkse meisjes die in 1923 lid waren van het feestcomité in de Barlheze tot deze groep.24 Door een toenemend gebrek aan gastoudergezinnen, de geleidelijke verbetering van de situatie in Oostenrijk en de verslechterde economische situatie in Nederland stagneerde de hulpactie in de loop van 1922 grotendeels, en in 1923 werd het steuncomité voor Weense kinderen opgeheven.25 Terwijl Oostenrijk langzaam opkrabbelde, verslechterde de situatie in Duitsland en Hongarije. Kennelijk kon er voor groepen kinderen uit deze landen nog wel onderdak in Nederland gevonden worden, want vanaf medio 1921 wordt de komst van treinen met kinderen uit deze landen frequent gemeld in de Zutphensche Courant. Vooralsnog werden er echter geen kinderen in Zutphen ondergebracht, maar werd hier volstaan met collectes voor de noodlijdenden in Duitsland.26 Er kwam weer een comité van aanbeveling, bestaande uit enkele gewichtige plaatsgenoten met uiteraard mevr. Dijckmeester weer als nummer één, waarna padvinders met collectebussen op pad gingen. In juli 1923 wordt voor het eerst in de krant gemeld dat er weer kinderen uit Duitsland in Zutphen verbleven.27 Het betrof enkele kinderen uit de gemeente van de Duitse pastor Werner, die voor de Chr. Nat. Werkmansbond een voordracht kwam houden over de nood in Duitsland. In november van dat jaar werd een plaatselijk comité opgericht voor de opvang van Duitse kinderen in Zutphen voor een
ZUTPHEN
41
Foto’s bij dit artikel De auteur is met dit onderzoek begonnen omdat hij wilde proberen te achterhalen in welk jaar de meisjes de kastanjeboom aan de Voorster Allee (afb. 1) hadden geplant. Er kon vrij snel worden vastgesteld dat deze boom niet door Oostenrijkse meisjes was geplant, maar door de zusjes Bonosfski uit Bochum. En die stad ligt in het Ruhrgebied, dus in Duitsland. Overigens kon de heer Bongers, een kleinzoon van horlogemaker Rikkert, mij ook vertellen waarom het huis op afbeelding 3 rond 1938 is afgebroken. Dat was vanwege een vreemde bepaling in de erfpachtcanon van de grond. Hierin stond dat het huis moest worden afgebroken als er geen opvolging in de mannelijke lijn was, en de heer Rikkert had bij zijn overlijden in 1937 wel drie dochters maar geen zoon! De mededeling dat de boom tijdens de Eerste Wereldoorlog was geplant, klopt waarschijnlijk ook niet. Ondanks uitgebreid onderzoek in de Zutphensche Courant, waarin legio berichten staan over de komst van kinderen naar Nederland, is niets gevonden over het opvangen van Duitse kinderen in Zutphen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Mogelijk behoorden de meisjes tot de groep die in 1923 via de classis Zutphen van de Gereformeerde Kerk in de Graafschap was, maar zeker is dat niet. Ook voor de kinderen op de afbeeldingen 4 en 5 geldt dat het niet bekend is wanneer zij in Zutphen waren. Van de jongen op afb. 5 is alleen bekend dat hij uit Duitsland kwam. Over Franz Jozef Müller (afb. 4) is meer bekend. Het staat vast dat hij in 1908 in Breslau was geboren. Hij werd pas in 1930, bij de elfde volkstelling, in het bevolkingsregister opgenomen. Als hij bij de groep hoorde die in 1923 in Zutphen werd ondergebracht, en waarvan meer kinderen uit Breslau kwamen, dan zou hij op dat moment vijftien jaar geweest moeten zijn. De jongen op de foto ziet er echter jonger uit. Dus ook hierbij blijven de vraagtekens bestaan. Het doel van dit onderzoek, om foto’s te koppelen aan bepaalde jaren en/of groepen kinderen, is dus niet bereikt. Voorwaar, een frustrerende conclusie.
periode van maar liefst zes maanden.28 De respons was dit keer boven verwachting: er werd onderdak beschikbaar gesteld voor ruim veertig kinderen. Voor circa de helft van de kinderen waren gastgezinnen beschikbaar, de anderen, in de leeftijd van twee tot tien jaar, werden ondergebracht in drie, op dat moment leegstaande huizen van de firma Dickers aan de Coenensparkweg. Het zou kunnen dat de groep op afbeelding 4 de kinderen betreft die bij gastgezinnen waren ondergebracht. De kinderen waren uit diverse steden afkomstig, onder andere uit Berlijn, Dresden, Breslau (heet nu Wroclaw en ligt in Polen). Van 42
ZUTPHEN
deze groep is een door hen bijgehouden dagboek in het archief aanwezig.29 Hierin kunnen we lezen dat hun gewicht geregeld gecontroleerd werd, en voor deze extra kilo’s waren ze uiteraard naar Zutphen gekomen. In dezelfde periode stond in de krant het bericht dat de classis Zutphen van de Gereformeerde Kerk 350 kinderen uit het Ruhrgebied in de Graafschap had ondergebracht.30 Hoewel het voor de hand ligt te veronderstellen dat een aantal van deze kinderen in Zutphen logeerde, kon dit niet door nader onderzoek in kerkelijke archieven worden bevestigd.
Bronnen 1 Het Zutphens comité voor Belgische vluchtelingen. Regionaal Archief Zutphen. NAZ, nr. 91 2 Bericht in de Zutphensche Courant van 24 juli 1916 3 Geschiedenis TV, VPRO, OVT-Spoor terug: Die Hollandkinder, 2001 4 Bericht in de Zutphensche Courant van 27 september 1918 5 Berichten in de Zutphensche Courant van 10, 16, 28 en 29 mei 1918 6 Bericht in de Zutphensche Courant van 8 augustus 1916 7 Bericht in de Zutphensche Courant van 21 april 1917 8 Bericht in de Zutphensche Courant van 23 april 1917 9 Bericht in de Zutphensche Courant van 16 augustus 1916 10 Bericht in de Zutphensche Courant van 19 augustus 1916 11 Bericht in de Zutphensche Courant van
22 Bericht in de Zutphensche Courant van 1 augustus 1922 23 Bericht in de Zutphensche Courant van 26 juli 1922 24 Eikelboom, Dick H. (2009), ‘Slagerijen in de Barlheze in de eerste helft van de 20ste eeuw’, in Tijdschrift over de historie van Zutphen en omstreken, nr. 3, p. 69-76. Afbeelding 2. Zutphen 25 Bericht in de Zutphensche Courant van 23 oktober 1923 26 Berichten in de Zutphensche Courant van 16 februari, 25 mei en 6 december 1923 27 Bericht in de Zutphensche Courant van 6 juni 1923 28 Berichten in de Zutphensche Courant van 17 en 21 november 1923 en van 11 januari 1924 29 Dagboek Duitse oorlogskinderen 1924. Regionaal Archief Zutphen, archiefnr. 193, inv. nr. 1 30 Bericht in de Zutphensche Courant van 29 november 1923
13 februari 1917 12 Bericht in de Zutphensche Courant van 12 april 1917 13 Bericht in de Zutphensche Courant van 26 februari 1919 14 Berichten in de Zutphensche Courant van 26 oktober en 18 december 1918 15 Zweig, Stefan (2007), De wereld van gisteren – Herinneringen van een Europeaan. Arbeiderspers 16 Bericht in de Zutphensche Courant van 16 augustus 1919 17 Regionaal Archief Zutphen. NAZ. Archief Secretarie 1920-1970. Archief nr. 2, inv. nr. 2533 18 Bericht in de Zutphensche Courant van 7 september 1921 19 Bericht in de Zutphensche Courant van 5 januari 1921 20 Berichten in de Zutphensche Courant van 17 september en 8 november 1920 21 Bericht in de Zutphensche Courant van 5 oktober 1921
ZUTPHEN
43