Fysiotherapie bij dwarslaesierevalidanten De fysiotherapie tijdens uw opname in het revalidatiecentrum bestaat uit 3 fasen: 1. de bedfase of immobilisatiefase; de duur van deze fase is m.n. afhankelijk van eventuele fractuurbehandeling 2. de verticalisatiefase; deze fase bestaat uit het rolstoelbelastbaar maken en uit de statafel/sta-unit training 3. de actieve trainingsfase; in deze fase oefent u op een zo groot mogelijke zelfstandigheid en onafhankelijkheid van hulppersonen en hulpmiddelen Bij deze indeling wordt uitgegaan van een motorisch/sensibel en vegetatief complete dwarslaesie, d.w.z. dat de spierkracht en het gevoel onder de laesie volledig zijn uitgevallen. I De bedfase Aandachtspunten tijdens de bedfase zijn: a. b. c. d.
houding in bed doorbewegen ademhalingstraining voorbereiding op de actieve trainingsfase door middel van spierversterken
Ad a) De houding in bed De bedligging is in principe een taak van de verpleging. Kort na uw opname in het revalidatiecentrum neemt uw behandelend fysiotherapeut met de verpleging door of er afgeweken moet worden van de standaard bedliggingen (bijvoorbeeld bij ernstige spasme). Een juiste bedligging is al direct van belang na het ontstaan van de dwarslaesie, en zal ook na de revalidatie - altijd een belangrijk aandachtspunt zijn. Misschien is het beter om te zeggen: juist na de revalidatie, omdat de huidcontrole dan niet meer als vanzelfsprekend door een verpleegkundige wordt gedaan. Tijdens de revalidatie wordt de bedligging afgewisseld in een 3-uurs ritme, waarbij rugligging, buikligging en zijligging mogelijk zijn. Na verloop van tijd wordt gestreefd naar een houding voor de hele nacht om een goede nachtrust te bevorderen en de omgeving te ontlasten. Soms is er - in meer of mindere mate - namelijk hulp nodig bij het installeren in bed. In het revalidatiecentrum wordt gestreefd naar het liggen op een normaal bed. In principe wordt alleen de buik- en rugligging toegepast. De zijligging wordt zoveel mogelijk vermeden in verband met de flexie houding (de gebogen houding; dezelfde houding als in de rolstoel) en het decubitusgevaar. Pas als de buikligging niet mogelijk is, komt de zijligging als alternatief in aanmerking. In principe zijn er voor de bedliggingen een aantal standaardregels. Een goede bedligging: voorkomt bewegingen van de wervelfractuur Dit geldt alleen als er niet is geopereerd en geen korset wordt gedragen. In voorkomende gevallen wordt soms een speciaal bed gebruikt zoals het kantelbed voorkomt bewegingsbeperking van gewrichten en verkorting van spieren voorkomt decubitus (doorligplekken) traint de ademhaling (zoals bij de buikligging) remt spasme maakt passieve blaaslediging mogelijk (zoals bij de buikligging) voorkomt onnodige pijn
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
De buikligging Deze ligging is een prima vorm van ademhalingstraining en een goede spasmeremmende houding. Het liggen op de buik helpt ook om decubitus en bewegingsbeperkingen te voorkomen. Daarnaast hoeft 's nachts niet meer aan blaastraining worden gedaan (een gatmatras is dan wel noodzakelijk). De ervaring leert dat de buikligging aanvankelijk als zeer benauwend wordt ervaren, omdat het ademhalen meer moeite kost. Daarom wordt het oefenen van de buikligging langzaam opgebouwd, totdat de ligging de hele nacht wordt volgehouden.
Zie ook de gele invulbladen van verschillende lighoudingen verderop in dit hoofdstuk. Ad b) Het doorbewegen
Tijdens de bedfase komt de fysiotherapeut dagelijks langs voor het doorbewegen van de aangedane en/of deels aangedane ledematen. Het doorbewegen is belangrijk omdat: het bewegingsbeperkingen voorkomt of verminderd Doordat het spierevenwicht verstoord is bestaat er een grotere kans op verkortingen van spieren en bewegingsbeperkingen van gewrichten het de bloedsomloop stimuleert Door het wegvallen van het spierpompmechanisme, stroomt het bloed minder snel. Doorbewegen ondersteunt de bloedcirculatie, en voorkomt (deels) het ontstaan van trombose het voorkomt of verminderd de kans op spasme (vaak in een later stadium) Bij een paraplegie worden alleen de benen en de romp doorbewogen. Bij een tetraplegie worden naast de benen en de romp ook de armen doorbewogen. Het doorbewegen van de armen in de bedfase is zeer essentieel voor de latere trainingsfase. De drie onderstaande voorbeelden maken dit duidelijk:
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
Bewegingsbeperkingen van de schoudergordel kunnen problemen geven bij onder andere het aan- en uitkleden, maar ook bij bijvoorbeeld het omrollen in bed Bij een laesie boven C7 is het overstrekken van de ellebogen noodzakelijk om te kunnen steunen op de armen, om rolstoel te rijden, voor het maken van transfers etc. De fysiotherapeut zal daarom veel aandacht besteden aan het overstrekken van de ellebogen. Door het ontbreken van kracht in de musculus triceps (de belangrijkste strekspier van de elleboog) en het vaak qua kracht volledig aanwezig zijn van de musculus biceps (buigspier van de arm), is het spierevenwicht rond de elleboog verstoord. Het is dan wel mogelijk om de arm te buigen, maar vervolgens niet meer om hem te strekken. Door langdurig met gebogen armen te liggen, kunnen er verkortingen ontstaan van de buigspieren. Daarom is het belangrijk dat mensen met een laesie boven C7 zelf attent moeten zijn op de houding van hun armen in bed. Mochten bij u de armen gebogen liggen en lukt het u nog niet om zelf de armen recht te leggen, vraag dit dan aan de verpleging. Doorbewegen is noodzakelijk om de gewrichten van de functiehand soepel te houden. Een functiehand is een hand waarvan de buigspieren zijn verkort. Dit gebeurt door het dragen van functiehandschoenen in een 3-uurs ritme. De verkorting van de buigspieren zorgt ervoor dat bij het strekken van de pols de vingers verder buigen, terwijl u met de duim in een lateraalgreep. Dit is een greep waarbij de duim tegen de wijsvinger aankomt. Zo kan de hand toch nog iets oppakken. Bij het buigen van de pols gaat de duim van de wijsvinger af en strekken de overige vingers een beetje. Zo kan de hand weer iets los laten.
De ergotherapeut komt nog uitgebreid terug op het onderwerp functiehand. Zoals eerder aangegeven is het doorbewegen in de bedfase belangrijk voor de latere fases van uw revalidatie. Het doorbewegen keert terug gedurende de gehele revalidatieperiode. Ook thuis is doorbewegen noodzakelijk. De frequentie kan dan vaak afgebouwd worden naar 1 tot 3 maal in de week. Tijdens de revalidatie wordt ernaar gestreefd dat u zichzelf kunt doorbewegen, of anders uw partner of andere huisgenoten, zodat u minder afhankelijk bent van derden (in alle andere gevallen is dat een fysiotherapeut bij u in de buurt. Zelfstandig doorbewegen is haalbaar vanaf niveau Thl, waarbij vooral de mate van spasme en de tijd een belangrijke rol spelen. Zie ook het boekje 'Doorbewegen' (verkrijgbaar bij de afdeling Fysiotherapie). Ad c) De ademhalingstraining Bij een laesie boven Th6 is het ademhalen en ophoesten vaak moeilijk doordat een gedeelte van de (hulp)ademhalingsspieren niet meer werkt. Vaak moet iemand anders dan bij het ophoesten helpen. De ademhalingstraining richt zich op: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Training van het middenrif en daarmee het vergroten van de longinhoud Behouden en zonodig vergroten van de elasticiteit van de borstkas Benadrukken van de uitademing om de longen schoon te houden Trainen van de resterende hulpademhalingsspieren Ondersteunen bij het ophoesten Drainagehoudingen; specifieke bedliggingen ter verwijdering van slijm uit de longen.
Na de bedfase krijgen revalidanten met een tetraplegie zonodig een buikband ter ondersteuning van de ademhaling. De buikband dient ter compensatie van de buikspieren die geen tegendruk meer geven aan de buikinhoud. Hierdoor komt het middenrif in een betere positie om te functioneren.
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
Ad d) De voorbereiding op de actieve trainingsfase In de bedfase wordt, als de belastbaarheid van de wervelkolom het toelaat, gestart met spierversterken van de niet aangedane en deels aangedane spieren. In eerste instantie worden hiertoe bewegingen uitgevoerd, samen met de fysiotherapeut, volgens de zogenaamde PNF-methode (het trainen van spiergroepen m.b.v. manuele weerstand. Door deze methode krijgen spieren die - gezien het laesie-niveau - nog onvoldoende werken, een kans om zich aan te spannen. Spieren die al wel werken, kunnen zich verder versterken. Bij revalidanten met een wervelfractuur wordt in de bedfase zoveel mogelijk symmetrisch geoefend, d.w.z. met twee armen tegelijk dezelfde beweging, om geen rotatiekrachten op de wervelkolom te krijgen. Door te starten met spierversterken in de bedfase voorkomt u overbelasting of peesontstekingen in de actieve trainingsfase. Wanneer het mogelijk is een aantal bewegingen te maken, dan mag met behulp van halters en/of dynaband zelfstandig getraind worden. Zodra de fractuur oefenstabiel is (met of zonder kraag/korset) gaat de bedfase over in de verticalisatiefase. II De verticalisatiefase De verticalisatiefase start als de arts heeft bepaald dat de wervelfractuur oefen- dan wel belastingsstabiel is en er medisch gezien geen verdere contra-indicaties z . De verticalisatiefase bestaat uit: a. het rolstoelbelastbaar maken b. de sta-tafel/sta-unit training Ad a) Het rolstoelbelastbaar maken Het rolstoelbelastbaar maken gaat volgens een schema. Gestart wordt met 3 maal daags ± een kwartier in de rolstoel. In ± 10 dagen wordt gestreefd naar volledige rolstoelbelastbaarheid.
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
De rolstoel wordt verstrekt door de ergotherapie. De rol van de fysiotherapeut in deze fase bestaat uit het aanleren van het zogenaamde ‘liften’, d.w.z. u leert zichzelf zelfstandig vrij te maken met het zitvlak van de zitting van de rolstoel. Het liften dient regelmatig te gebeuren om decubitus te voorkomen. Indien nodig, voorziet ergotherapie de rolstoel van een anti-decubitus kussen. Wanneer u per dag minimaal 2 uur achtereen in de rolstoel kunt zitten, wordt de therapie verplaatst naar de afdeling fysiotherapie. Wanneer u per dag 3 keer 2 uur achtereen in de rolstoel kunt zitten, bent u al volledig rolstoelbelastbaar. Verder wordt in de verticalisatiefase een voorzichtige start gemaakt met de balanstraining in de rolstoel. In het begin krijgt u een rolstoel met armleuningen, hoge rugleuning, eventuele hoofdsteun en een veiligheidsgordel. Zodra de zitbalans verbeterd is, worden alle overbodige steunpunten geleidelijk weggehaald om u zo actief mogelijk te laten functioneren vanuit de rolstoel. Ad b) De sta-tafel/sta-unit training De sta-tafel/sta-unit training wordt gestart zodra u 2 uur achtereen rolstoelbelastbaar bent. U volgt deze training omdat het regelmatig staan: bewegingsbeperkingen voorkomt de kans op het ontstaan van drukplekken verkleint door het ontlasten van het zitvlak spasmen afremt uw algehele conditie en uw welbevinden verbetert de bloedcirculatie bevordert de blaas/darm functie stimuleert
U begint de training met een verstelbare kanteltafel. Uw knieën, heupen en borst worden vastgezet met banden. Uw voeten worden gesteund door een kantelbare voetensteun. De
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
sta-tafel wordt telkens iets meer rechtop gezet, om op die manier weer langzaam te wennen aan de verticale houding. In het begin is vaak sprake van duizeligheid. Zonodig is een verpleegkundige aanwezig om uw bloeddruk te meten. Ook is het mogelijk om struvakousen en/of een buikband te dragen om duizeligheid te voorkomen. Zodra u het volhoudt om 20 tot 30 minuten in een stand van ± 70 graden te staan, start u met nevenactiviteiten op de sta-tafel. Denk hierbij aan balanstraining met behulp van ballen of een ballon, haltertraining, badminton enz. Na de sta-tafel volgt de sta-unit. Dit geldt voor zowel revalidanten met tetraplegie- als met paraplegie. De sta-unit is in principe zelfstandig te gebruiken onder laesieniveau C8. Vanaf laesieniveau C4 is hulp nodig. Sta-units zijn er in elektrische en mechanische uitvoering. De fysiotherapeut traint u in een één-op-één situatie hoe u de sta-unit moet gebruiken. Wanneer dit nodig is wordt bijvoorbeeld ook uw partner geïnstrueerd voor thuisgebruik van de sta-unit. Als u een sta-unit aanvraagt, kunt u bij uw fysiotherapeut terecht voor de juiste specificatie voor wat betreft instellingen en benodigdheden. Het sta-unit-formulier voor het aanvragen van een sta-unit is verkrijgbaar bij de afdeling Fysiotherapie. III De actieve trainingsfase De doelstellingen van de actieve trainingsfase zijn: 1. het bereiken van een zo groot mogelijke zelfstandigheid 2. het bereiken van een zo groot mogelijke onafhankelijkheid van personen en/of hulpmiddelen In principe wordt tijdens de revalidatieperiode gestreefd naar een zo groot mogelijke zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Het is de bedoeling dat u, wanneer u weer thuis bent, zelf bepaald wat u van datgene dat u is geleerd gaat gebruiken in de thuissituatie. Aandachtspunten in de actieve trainingsfase zijn: a. b. c. d. e. f. g.
doorbewegen rolstoeltraining bank-/mattraining transfertraining sta-/looptraining kracht-/conditietraining sport
Ad a) Doorbewegen U bent tijdens het revalidatieproces steeds actiever geworden. Ook biedt u meer hulp bij activiteiten als wassen, aankleden enz. Hierdoor beweegt u uw benen als het ware al gedeeltelijk door. Toch blijft ook in deze fase het bewust doorbewegen van ledematen belangrijk. Het zelfstandig doorbewegen wordt u in de loop van deze fase aangeleerd.
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
Ad b) Rolstoeltraining Fysiotherapeut en ergotherapeut geven beiden de rolstoeltraining. De training is onderverdeeld in: 1. 2. 3. 4.
algemene rolstoeltraining specifieke rolstoeltraining conditierolstoeltraining elektrische rolstoeltraining (indien nodig)
Algemene rolstoeltraining In de algemene rolstoeltraining gaat de aandacht uit naar:
het het het het het het het
voorwaarts rijden achterwaarts rijden nemen van bochten nemen van hellingen achteruit een stoeprand nemen nemen van drempels hanteren van rolstoelonderdelen (remmen, armleuningen, beensteunen enz.)
Revalidanten met een paraplegie beheersen het hierbovenstaande over het algemeen snel. Zodra zij geen last meer hebben van duizeligheid, hun fractuur genezen is en zij in staat zijn hun romp in balans te houden, gaan ze over op een lichtere en dus meer wenbare rolstoel (actief stoel). Voor revalidanten met een tetraplegie geldt dat zij een lichtgewicht rolstoel nodig hebben die tevens stabiel is. Dit vanwege de vaak geringe spierkracht in de armen en de beperkte rompbalans. Na de algemene rolstoeltraining gaan revalidanten met een paraplegie door met de specifieke rolstoeltraining.
Samen met de ergotherapeut bepaalt u wat in uw situatie de beste rolstoel is. Specifieke rolstoeltraining Hierbij wordt aandacht besteedt aan:
leren balanceren op de achterwielen het nemen van stoepranden het rijden op ongelijk terrein het nemen van trap m.b.v. een helper (alleen op verzoek) valtraining
Het balanceren op de achterwielen is absoluut niet bedoeld als ‘kunstje’. Het is nodig om het zelfstandig functioneren te vergroten. Het is namelijk een voorbereiding op het nemen van hogere stoepranden of het afdalen van steile hellingen. Lagere stoepranden kunnen nog achterwaarts genomen worden maar bij hogere randen is dit niet mogelijk. Daarnaast geld het leren balanceren op de achterwielen als een voorbereiding op mogelijke sportactiviteiten. De specifieke rolstoeltraining duurt over het algemeen 6 tot 8 weken, afhankelijk van de hoogte van de laesie, de mate waarin u uw angst beheerst, uw behendigheid, spasmen die optreden enz.
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
Conditie rolstoeltraining Na de algemene rolstoeltraining neemt u deel aan de conditie rolstoeltraining. Hierbij wordt d.m.v. bewegingsactiviteiten vanuit uw rolstoel gewerkt aan het verbeteren van uw conditie. Elektrische rolstoeltraining Revalidanten met een elektrische rolstoel krijgen individuele training van de ergotherapeut. Ad c) De bank-/mattraining De bank-/mattraining is een zeer belangrijk onderdeel van de actieve trainingsfase. Aan de orde komen o.a.:
het omrollen de zitbalans het komen tot zit vanuit rugligging het komen tot zit vanuit buikligging het komen tot een halve en hele puppy (positie waarbij in buiklig op de ellebogen of handen gesteund word) verplaatsen in deze houding (tijgeren) komen tot kruiphouding en eventueel het verplaatsen in deze houding het opdrukken/liften
Voor het dagelijks leven zijn dit essentiële vaardigheden. U zult merken dat u in het begin veel moeite heeft met uw zitbalans. Vaak voelt u niet dat u op uw zitvlak zit en lijkt het of u zweeft of op onstabiele kussens zit. Het gevoel in en het gebruik van uw benen bent u kwijt. Kortom, u moet uw lichaam en de mogelijkheden ervan dus opnieuw leren kennen. Hoe goed u uw rompbalans ontwikkelt is afhankelijk van onder andere de hoogte van de laesie, spasme, NHO-vorming (botvorming rondom gewrichten) etc.
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
De zit(romp)balans staat centraal in de rest van uw revalidatieperiode. Is er geen rompbalans, dan wil dat zeggen dat u continu steun moet hebben. Bijvoorbeeld bij het wassen in bed of in de rolstoel of het aankleden. Dit kunt u ten dele ondervangen door steun in de rug te houden, maar bijvoorbeeld de voeten blijven dan buiten bereik. Over het algemeen ontwikkelt de rompbalans bij mensen met een paraplegie zich vrij snel. Voor de mensen met een laesie boven C7 wordt het gemis aan rompbalans ten dele opgevangen door te werken met ‘truc’ bewegingen en door aanhakingsmogelijkheden te zoeken. De activiteiten op de bank-/mat worden in een later stadium verplaatst naar het bed. Dit is moeilijker, want het bed is smaller, staat hoger en is minder stabiel door de zachtere ondergrond. Een bed heeft echter wel meer aanhakingsmogelijkheden. Bij revalidanten met een paraplegie verloopt de bank-/mattraining over het algemeen vrij snel. Het omrollen, het komen tot zit etc. wordt op diverse manieren aangeleerd, zodat u een ruime bewegingservaring opdoet met het doel inzicht te krijgen in uw eigen mogelijkheden. Het is verder de bedoeling dat u deze activiteiten zo snel mogelijk op bed toepast, bij voorkeur zonder gebruik van de papegaai. Dit om asymmetrische belasting van de fractuur te voorkomen en om u niet afhankelijk te maken van de papegaai. Revalidanten met een tetraplegie kunnen - met behulp van een sling - zelfstandig leren omrollen, komen tot zit en gelijke transfers maken (d.w.z. transfers zonder hoogte verschil) mits er geen complicaties zijn. Denk hierbij aan een belemmerend spasme, NHOvorming of zwaarlijvigheid. Ad d) Transfertraining Tot het moment waarop u start met transfertraining wordt u met de tillift in en uit bed gehaald. Is er sprake van enige rompbalans, dan start uw fysiotherapeut met de passieve transfer met transferplank en/of de glijmat en draagt dit zo snel mogelijk over aan de verpleging. Deze transfer vervangt vanaf dit moment het tillen met de tillift. Met de actieve transfer wordt gestart als sprake is van:
een stabiele situatie met betrekking tot de wervelfractuur een redelijke rompbalans voldoende armkracht voldoende lengte van de hamstrings (bij transfer in langzit)
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
De fysiotherapeut start de transfertraining op de afdeling Fysiotherapie. zodra een actieve transfer mogelijk is met een kleine handreiking, wordt de transfer overgedragen aan de verpleging. Als de verpleging merkt dat een transfer niet naar behoren verloopt, neemt zij contact op met uw behandelend fysiotherapeut om gezamenlijk te bekijken waar eventuele knelpunten liggen. Zodra de actieve transfer is overgedragen aan de verpleging is het niet meer de bedoeling dat u gebruik maakt van de passieve transfer met tillift of easy-slide. Bij mensen met een tetraplegie wordt uitgegaan van een gelijke transfer met behulp van een glijplank. De hardheid van de onderlaag en het type rolstoel van waaruit de transfer gemaakt wordt, spelen een belangrijke rol bij het al dan niet lukken van de transfer. De transfer is in principe zelfstandig haalbaar, maar vaak is toch een handreiking noodzakelijk. Naast de transfer rolstoel-bed wordt bij revalidanten vanaf een C6 laesie en lager, ook de transfer rolstoel-auto doorgenomen. Hierbij is meestal een helper nodig. De gelijke transfers lukken bij revalidanten met een paraplegie al snel zonder hulpmiddelen als er tenminste geen sprake is van complicaties zoals overgewicht, ernstige spasmes enz. Naarmate de rompbalans en de armkracht toenemen, worden en de transfer rolstoel-grond en vice versa doorgenomen. De transfers rolstoel-toilet of bed-po/douchestoel worden ook geoefend. Het is belangrijk om de transfers niet uitsluitend te oefenen tijdens de fysiotherapie. Zet bijvoorbeeld de rolstoel op ongelijk terrein en probeer van daaruit de transfer maken naar de grond en vice versa. Dit omdat juist op ongelijk terrein de kans bestaat dat u uit de rolstoel valt en dan is de transfer grond-rolstoel noodzakelijk. Ook hier geldt weer, hoe meer variaties u geleerd heeft in het maken van transfers, des te beter het in de thuissituatie is toe te passen. Ad e) De sta- en looptraining Na de sta-tafeltraining wordt al snel overgegaan op de sta-unit-training. Dit geldt voor zowel de revalidanten met een paraplegie (mechanisch/elektrisch) als revalidanten met een tetraplegie (elektrisch). De sta-unit stelt met name meer eisen aan de rompbalans. In principe kunnen revalidanten met een paraplegie zelfstandig en onder begeleiding gebruik maken van de sta-unit. Nadat de sta-training succesvol is afgerond, starten de revalidanten met een paraplegie meestal de looptraining. Revalidanten met een tetraplegie blijven gebruikmaken van een elektrische sta-unit. Naast de eerder genoemde doelen en voordelen bij de sta-tafel/staunit (zie onder Verticalisatiefase, ad b) biedt de looptraining als extra voordelen:
een actieve inzet van de spieren het trainen van het uithoudingsvermogen
De looptraining wordt onderverdeeld in: a. therapeutisch lopen: lopen als onderdeel van de therapie en/of onder begeleiding. Therapeutisch lopen is in principe mogelijk vanaf Th2. In de praktijk meestal vanaf Th5 of 6 b. functioneel lopen: zelfstandig lopen bij het uitvoeren van verschillende dagelijkse activiteiten. Functioneel lopen is in principe mogelijk vanaf Th10-12. De praktijk laat echter zien dat dit zelden haalbaar is Belangrijk is dat uw verwachtingen over het lopen niet te hoog zijn. Een grote groep revalidanten is beperkt tot het therapeutisch lopen.
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
Therapeutisch lopen is van belang in verband met:
het het het het
remmen van spasme voorkomen van bewegingsbeperkingen verbeteren van de algehele conditie en het welbevinden stimuleren van de blaas-/darmfunctie
De looptraining start in overleg met de revalidatiearts, waarbij gelet wordt op contraindicaties. Contra-indicaties zijn bijvoorbeeld:
een beperking als gevolg van een N.H.O beperkte heupmobiliteit hevige spasmen pijnklachten van de schouders/armen gebrek aan motivatie
De opbouw van de looptraining ziet er als volgt uit: 1. 2. 3. 4.
staan/balans in de brug training van loopvormen in de brug training van loopvormen met een stabiel loophulpmiddel (looprekje of rollator) training van loopvormen met een minder stabiel loophulpmiddel (bijv. elleboogstokken)
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
De fysiotherapeut start de looptraining in de oefenzaal met behulp van proefspalken. Naast een goede spierkracht van de armen en een goede algemene conditie is het ook noodzakelijk dat er in de sta-unit een goede rompbalans is bereikt. Als blijkt dat het lopen met proefspalken binnen en buiten de brug goed gaat, wordt u voor het technisch spreekuur uitgenodigd. De revalidatiearts, een vertegenwoordiger van de POM (de Prothese- en Orthese Makerij) en uw fysiotherapeut brengen, na onderlinge afstemming, een advies uit aan u over welke orthese voor u het meest geschikt is. Moet uw rolstoel hiervoor worden aangepast, dan wordt ook uw behandelend ergotherapeut uitgenodigd voor het spreekuur. Vervolgens schrijft de revalidatiearts een behandelvoorschrift uit. Afhankelijk van uw laesiehoogte gaat het hier bijv. om één van de volgende voorzieningen:
RGO, Reciprocated Gait Orthoses; voorbeelden: de IRGO, de ARGO, Walkabout (vanaf laesieniveau Th2) Lange beenbeugels met een knieslot, een enkelscharnier met aanslag en kunststof voetplaten (vanaf laesieniveau Th9) Onderbeenbeugel of orthopedisch schoeisel met een hoge opbouw (vanaf laesieniveau L4) Peroneus stimulator; dit is een apparaatje dat d.m.v. elektrische impulsen ervoor zorgt dat de voet optrekt
Nadat de orthese is aangemeten en afgeleverd, wordt de looptraining vervolgd en wordt het definitieve loophulpmiddel bepaald. Als het mogelijk is traint u ook op het lopen op ongelijk terrein, het nemen van drempels en stoepranden, lichte hellingen en trapjes. Dit al dan niet met een hulppersoon. Tevens krijgt u valtraining met de orthese. Praktische training zoals keukentraining op de afdeling ergotherapie behoort ook tot de mogelijkheden.
Het lopen na een dwarslaesie is niet te vergelijken met het lopen van voor de
dwarslaesie. Het vergt bovendien veel energie en tijd en vraagt om motivatie en doorzettingsvermogen. Ad f) Kracht- en conditietraining
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT
Tijdens de kracht- en conditietraining wordt gewerkt aan het verbeteren van de spierkracht en de conditie. Dit om alle dagelijkse activiteiten zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren. Training vindt plaats in groepsverband onder begeleiding van 1 of 2 fysiotherapeuten. Hierbij maakt u gebruik van diverse kracht- en conditietrainingstoestellen. Na enige weken van training mag u, in overleg met uw behandelend fysiotherapeut, de kracht- en conditietraining ook zelfstandig uitvoeren. ad g) Sport Ook sport is een onderdeel van de actieve trainingsfase en wordt beschreven in de module Sport en Bewegen.
Voorlichtingsklapper revalidanten F2B februari 2004 Artikelcode: 1038603
Inhoudsverantwoordelijke: CT