FREINETONDERWIJS EN het TOEZICHTSKADER PRIMAIR ONDERWIJS 2005 EN het pko
een inspectierapport Utrecht, juni 2006
INHOUDSOPGAVE
1.
INLEIDING
2.1
Célestin Freinet
2.2
Uitgangspunten
2.3
De pedagogisch kenmerken
2.4
De opvoedkundige en onderwijskundige technieken kringgesprek / klassenvergadering muurkrant werkplannen vrije tekst tekstbespreking klassenkrant illustratietechnieken levend lezen vrije expressie dagboek vrij onderzoek correspondentie levend rekenen klassentaken begeleiden en registreren
3.1
De inrichting
3.2
Het aandeel van de ouders
3.3
De Freinetbeweging
3.4
Het Freinetkantoor / de Freinetwinkel
3.5
De FINMEM Literatuur
4.
De werkpunten voor scholen en inspectie
2 inspectierapport freinetonderwijs 2006
Inleiding Deze notitie is tot stand gekomen na regelmatig overleg tussen vertegenwoordigers van de inspectie en de Freinetbeweging. Het gaat over freinetscholen en hun overtuigingen en interpretaties over “hoe goed onderwijs er uit kan zien”. Deze notitie wil inspecteurs duidelijk maken hoe karakteristiek en fundamenteel anders de aanpak in het freinetonderwijs is en een handzaam begrippen- en referentiekader bieden voor een kwaliteitsbevorderende dialoog met deze scholen. Vanzelfsprekend hanteert de inspectie in het kader van haar toezichthoudende taak ook op freinetscholen haar inspectie-eigen criteria en normen. Van de inspectie mag tegelijkertijd worden verwacht dat zij zorgvuldig en respectvol communiceert. Deze communicatie kan alleen zorgvuldig zijn als de inspectie helder heeft waar haar definitie van “goed onderwijs” en de vertaling daarvan in het toezichtskader primair onderwijs 2005 en het pko spanningen kan opleveren in de dialoog met de freinetscholen. De notitie geeft geen kant en klare recepten over de wijze waarop de inspectie zou moeten optreden in freinetscholen. Er wordt een denkkader aangereikt, dat onbedoelde en onnodige problemen in de communicatie met deze scholen kan voorkomen. Freinetscholen zullen graag gebruik maken van het uitgangspunt bij het toezicht “pas toe/laat zien en leg uit” . De eerste drie hoofdstukken, geschreven door freinetwerker Jeroen Tans, schetsen een beeld dat de instemming heeft van het bestuur van de Freinetbeweging, de freinetscholen en het freinetkantoor. Vertegenwoordigers van freinetscholen hebben een bijdrage geleverd aan het totstandkomen van deze hoofdstukken. Naar hun mening vormen deze een adequate weergave van het gedachtegoed van het freinetonderwijs en de wijze waarop dit in Nederlandse freinetscholen op dit moment wordt vormgegeven. Voor de inspecteur is bij de uitvoering van het werk vooral van belang hoe hij of zij omgaat met de toepassing van het toetsingskader op specifieke situaties zoals men die op een freinetschool kan aantreffen. In hoofdstuk 4 is als aanvulling op het toetsingskader 2005 bij een aantal kwaliteitsaspecten aangegeven waar gevoeligheden kunnen liggen. Er worden tips gegeven hoe de inspecteur zijn gegevensverzameling kan aanvullen en er wordt in een enkel geval een aanvulling gegeven op de kenmerken van goede kwaliteit, zoals deze voor een bepaalde indicator zijn opgenomen in het toetsingskader. We menen met deze notitie de inspecteurs die freinetscholen bezoeken een handvat te bieden om zo goed mogelijk tot een oordeel te komen over de kwaliteit van het onderwijs op de betreffende school. Maar ook, zoals hiervoor al gememoriseerd, om voldoende informatie te bieden aan een inspecteur voor het voeren van een goede dialoog met een freinetschool. Scholen kunnen aangeven wat ze dan wel doen voor het handhaven of verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs of de schoolorganisatie.
3 inspectierapport freinetonderwijs 2006
2.1
Célestin Freinet (1896 – 1966)
Zijn kinderjaren in het afgelegen Franse bergdorpje Gars, zijn eigen schoolervaringen en een verblijf van vier jaar in sanatoria als gevolg van de eerste wereldoorlog (waar hij veel heeft kunnen lezen en bijna uitsluitend ‘de arbeidersklasse’ tegenkwam) waren voedingsbodem voor Freinet’s pedagogische denken en zijn strijdbaarheid. Door vergelijking van ideeën kreeg hij duidelijkheid over zijn fundamentele keuzen: Een school ontworpen voor alle kinderen van het volk, in het perspectief van een internationale maatschappij, bevrijd van dogmatisme, indoctrinatie en uitbuiting. Expressie en communicatie, individuele ontwikkelingen, het proefondervindelijk verkennen, leren in vrijheid temidden van een coöperatieve groep zijn belangrijke kenmerken. Een pedagogie van de arbeid, met als doel kinderen te leiden naar steeds grotere verantwoordelijkheid, naar steeds meer autonomie. In z’n eerste baan in het dorpje Bar-sur-Loup (1921) wordt Freinet geconfronteerd met een enorm gebrek aan leermiddelen, een overvolle klas en weinig gemotiveerde leerlingen. Hij gaat met zijn groep op bezoek bij de werkplaatsjes in en rond het dorp. Z’n leerlingen vragen van alles over wat ze om zich heen zien. Ze leggen hun ervaringen vast in teksten, doen verder onderzoek, maken albums met verslagen en tekeningen. Voor dit werk zijn de kinderen nieuwsgierig en gemotiveerd. Al doende ontwikkelt hij stukje bij beetje en in contact met de buitenwereld technieken om deze manier van werken te systematiseren en richting te geven. Als dorpsonderwijzer helpt hij de bewoners met het invullen van formulieren. Hij praat met hen over de prijzen en helpt bij het stichten van coöperaties. Freinet hoopt hen minder afhankelijk te maken van de landeigenaren. Hem wordt het steeds duidelijker dat de school leerlingen bewust moest maken van hun (toekomstige) plaats in de maatschappij. Op zijn speurtocht naar verbeteringen leest hij opvoedkundige filosofen als Rabelais, Montaigne, Rousseau en Pestalozzi om te zien hoe die zich tegenover fundamentele vragen opstellen. Door boeken van de Zwitserse socioloog Ferrière maakt hij kennis met tal van experimenten van het nieuwe onderwijs wereldwijd. In de zomer van 1922 reist Freinet naar Duitsland. Hij is onder de indruk van de ideeën van Lietz en Reddie en bezoekt de experimentele nieuwe school in Hamburg. In de zomer van 1923 woont hij in Montreux (Zwitserland) voor het eerst een congres bij van ‘The new education fellowship’. Daar ontmoet hij vernieuwers, als de Belgische pedagoog Decroly, Cousinet de Franse inspecteur die het groepswerk introduceerde, de Geneefse hoogleraar Baudouin, psychoanalyticus Coué bedenker van de autosuggestiemethode, en ook professor Cizek uit Wenen, die met dia’s laat zien wat men door vrijheid op kunstgebied met volkskinderen kan bereiken. Op volgende congressen van de N.E.F. ontmoet hij o.a. in Brussel Montessori en in Limoges Washburn (inspecteur en bedenker van het ‘Winnetkaplan’, waarin kinderen vrij kunnen kiezen uit taken). Freinet leest veel en geeft in artikelen blijk van werkelijke kennis van Kerschensteiner, Gauding, Blonsky. Hij correspondeert regelmatig met Petersen en legt ondertussen ook nog met succes het examen af voor letterendocent Frans aan de Écoles Primaires Supérieures. Hij ziet af van een loopbaan in het voortgezet onderwijs. Op uitnodiging van de Russische onderwijsvakbond gaan in 1925 leerkrachten uit Duitsland, Luxemburg, België, Italië en Frankrijk (waaronder Freinet) naar Rusland om overtuigd te worden van de positieve, door de revolutie teweeggebrachte, veranderingen. Ze wonen een mengeling van educatieve praktijken bij en stellen vast dat de Russen, onder erbarmelijke omstandigheden, westerse experimenten op grote schaal hebben overgenomen. Uit het verslag van Freinet valt af te leiden dat hij zich meer verwant voelt met de eenvoudige en armoedige scholen die hij hier aantrof en waar hartverwarmende pogingen tot vernieuwing worden ondernomen, dan met de elitescholen van zijn collega-vernieuwers in West-Europa. Hij haalt ‘uit alles wat hij kan vinden’ het goede, voor eigen gebruik, vaak met een andere toepassing. In Rusland ziet hij bijvoorbeeld het belang van communicatie per affiche. Hij
4 inspectierapport freinetonderwijs 2006
gebruikt de muurkrant als het klassikale uitdrukkingsmiddel voor wensen, kritiek of felicitaties van kinderen (2.4.2). Op zijn voortdurende zoektocht komt Freinet ook een drukpersje tegen. De geschreven ervaringen van de kinderen kunnen daarmee bewaard en verspreid worden. Teksten van de leerlingen bieden nu gelegenheid voor lees- en taalonderwijs. Dit versterkt zijn gedachte dat de methodes de school uit moeten. De onderwerpen en de waarden en normen daarin gaan uit van veronderstelde kinderervaringen en die stroken helemaal niet met wat in z’n eigen bergdorp aan de orde is. De manier waarop de auteurs informatie in technische deelaspecten uiteenrafelen strookt niet met de wijze waarop je in alledaagse situaties kennis verwerft. Technisch georiënteerde werkvormen overheersen en zijn meestal gericht op invullen en naschrijven. Methoden worden geschreven in schooltaal, voor de gemiddelde leerling met een gemiddeld tempo en houden te weinig rekening met de verschillen tussen de leerlingen. Over zijn drukperservaringen schrijft hij in vakbladen: ‘Geen methodeboekjes, geen lesjes meer’. Hij refereert ook aan voorbeelden van werken van de drukpers met jongeren op scholen in Duitsland en Rusland. In België publiceert Decroly elke maand Le Courier de l’École. In Frankrijk laat inspecteur Cousinet door een professional zijn tijdschrift met kinderteksten l ‘Oiseau bleu drukken. Reacties op de artikelen zijn het begin van briefwisselingen met collega's. Ervaringen uit klassenpraktijken worden uitgewisseld en leerlingen gaan corresponderen en verbreden zo hun kennis op allerlei gebieden. Freinet richtte het kindertijdschrift ‘La Gerbe’ (Het Boeket) op met daarin bijdragen van alle corresponderende groepen. In 1927 komen 41 leerkrachten van dit netwerk voor het eerst op een congres in Tours bij elkaar. Freinet maakt de eigen teksten en verslagen steeds meer tot spil van het onderwijs. In 1928 verhuist Freinet naar Saint-Paul. Hij waagt het om van de burgemeester meerdere malen te eisen dat de vloer en het sanitair in de school gerepareerd zal worden en ouders helpt hij bij de totstandkoming van arbeiders- en boerencoöperaties. Dit valt niet goed bij de regenten. In 1932 is er een groot congres van pedagogen in Nice: ‘Opvoeding in relatie met de sociale ontwikkeling.’ Veel buitenlandse deelnemers (waaronder enkele communisten) maken van de gelegenheid gebruik om Freinet’s school te bezoeken. Hij laat hen zien waar nu precies de problemen van een leerkracht op een volksschool zitten. Dit is voor de burgemeester de stok om mee te slaan. Er ontstaat een ware schoolstrijd. Door heel Frankrijk worden actiecomités voor Freinet opgericht. De meeste onderwijsinspecteurs oordelen overigens gunstig over het onderwijs dat ze in de ‘freinetgroepen’ tegenkomen. Toch wordt hij op bevel van de prefect overgeplaatst, ‘in het belang van het openbaar onderwijs’. Hierdoor begint hij een eigen school in Vence. Dat wordt een ‘laboratorium’ voor de nieuwe werkwijzen, waar hij iedere vorm van indoctrinatie verwerpt. ‘Alleen het onderwijs in vrijheid vormt mensen, die in staat zijn hun eigen sociale en persoonlijke bestemming te bepalen’. Na 1945 stijgt het aantal aanhangers van zijn ideeën sterk en in 1948 richten ze l’Institut coopératif de l’école moderne (ICEM) op en in 1957 de internationale beweging. Alle activiteiten voor de verspreiding van de ideeën worden door deze organisaties gebundeld. Freinetwerkers spreken met opzet liever over de Ecole Moderne dan over de Ecole Nouvelle. Een nieuwe school (nieuw leren) suggereert dat het oude dient te verdwijnen, terwijl het onderwijs voortdurend kritisch bij de tijd moet blijven. Freinetonderwijs is voortdurend in beweging om zelf mee de nieuwe tijd te kunnen maken. Na zijn dood blijft het aantal leden van De Freinetbeweging stijgen. Het zoeken naar verbeteringen en nieuwe toepassingen van de opvoedkundige en onderwijskundige technieken gaat onverminderd door.
▪ Hebben wij het recht kinderen een kapitalistische of een communistische leer op te leggen, door ze een denkwijze bij te brengen die hen belet zelf op zoek te gaan naar de ideale maatschappij? C. Freinet
5 inspectierapport freinetonderwijs 2006
2.2
Uitgangspunten van het freinetonderwijs
Kenmerkend voor het freinetonderwijs is het respect dat er is voor de mening en eigenheid van leerlingen, ouders en collega's. Behandel iedereen met respect, dat krijg je terug. Geef kinderen vertrouwen, dat wordt niet beschaamd. De school is een coöperatieve leef- en werkgemeenschap waar leerlingen, leerkrachten en ouders serieus worden genomen en samen de verantwoordelijkheid dragen. De opvoedkundige relatie tussen leerkracht en leerlingen berust op wederkerigheid en gedeelde verantwoordelijkheid. Als leerkrachten een kind, complimenteren, begeleiden, beoordelen of straffen, vragen ze zich regelmatig af: ‘hoe zou ik in zijn of haar plaats reageren?’ Het onderwijs schept een klimaat, waarin het kind zich gemotiveerd aan het werk kan, waarbij het zich als individu erkend voelt. Deze grondtoon die voortkomt uit de uitgangspunten worden heel concreet vertaald in de freinettechnieken ( 2.4) Geen school is dezelfde, dat geldt zeker voor freinetscholen. De overeenkomst zit in de nu volgende uitgangspunten:
2.2.1 De ervaringen en belevingen van de leerlingen vormen een vertrekpunt van het onderwijs, waarna de leerkracht en de groep ervoor zorgen dat er zinvol gewerkt wordt. "We doen als de moeders: we luisteren naar onze leerlingen die vrijuit praten en geven aan ieder de nodige aandacht. Dan, en daar begint de uiterst belangrijke taak van de leerkracht, zoeken we in die stortvloed van verhalen de aanknopingspunten die ons het meest vruchtbaar lijken voor onze taak." C. Freinet Thuis zijn kinderen vrijer in hun keuzen. Het ene kind speelt veel binnen, het andere op straat. Er zijn kinderen met veel vriendjes en kinderen die alleen spelen. Kinderen reizen steeds vaker in auto, trein of vliegtuig en tot ver in het buitenland. Ze komen in aanraking met verschillende media, waaronder televisie en internet. Kortom ze doen een grote hoeveelheid impulsen op. Leren doen ze de hele dag. Hoe voltrekt zich dat leren? Leerlingen zien dingen om zich heen, stellen vragen, imiteren hun omgeving en zijn steeds nieuwsgierig. Volwassenen moedigen dit aan, gaan er op in en helpen erbij. Buiten de school gaat het leren zo vanzelfsprekend en gemakkelijk. Freinet heeft in de praktijk, samen de kinderen in zijn klassen en met collega’s van de freinetbeweging, een serie technieken ontwikkeld die het mogelijk maakt ook op school uit te gaan van de bestaande ontwikkeling en belangstelling. Technieken waardoor kinderen weer authentiek (levend) kunnen leren, vanuit hun eigen ervaringen en vragen. Methoden stellen veel mensen gerust. Ze werken met lessen waarbij (bijna) alle kinderen hetzelfde doen, met hier en daar wat differentiatie naar de boven en onderkant en gericht op veel dezelfde leerstijlen. Het van dag tot dag vaststellen van wat een hele groep tegelijk moet doen, suggereert dat je op die manier grip hebt op leerprocessen. Alle leerlingen worden bij methoden geacht op bepaalde momenten interesse te hebben in door de schrijvers bedachte onderwerpen. Respecteer en accepteer je de verschillen tussen de leerlingen werkelijk als je methodes gebruikt? Er wordt ook veel gebruik gemaakt van vaste stereotiepen als rolpatronen en het gelukkige gezin. Zelfgekozen bezigheden geven meer voldoening. Geef de leerlingen vrijheid in hun werkkeuzen en in de manier waarop ze gaan werken, laat ze zelf hun werkritme bepalen en de groep zal heel anders gaan werken. Het is een wereld van verschil als iemand vindt dat je iets moet doen of dat je zelf vindt dat het moet gebeuren. De vrijheid wordt zichtbaar in individuele en gezamenlijke werkplannen, in werk waarmee ze uren door kunnen gaan. Het erkennen van het recht op anders zijn moet voor de leerkracht betekenen dat zij verschillend stimuleert en hulp biedt. Natuurlijk geef je leiding als opvoeder. Maar dat hoeft niet autoritair
6 inspectierapport freinetonderwijs 2006
te gebeuren, je kunt het klassenleven ook zo inrichten dat de kinderen zoveel mogelijk zelf initiatieven kunnen ontplooien. Er is in freinetgroepen een duidelijke relatie tussen het uitgaan van de individuele ontwikkeling aan de ene kant en het samen leren en iets voor de ander doen aan de andere kant. Lid van een groep zijn betekent vermindering van persoonlijke vrijheid. Er zijn soms tegengestelde belangen tussen wat een individu denkt te kunnen en wat de groep op prijs stelt. Daar worden afspraken over gemaakt. Vrije keus maakt deel uit van een sociaal leerproces. Kinderen vormen hun persoonlijkheid met behulp van hun omgeving. Onderzoeksvragen worden in de kring door de groep vastgesteld. Ieder werkt ook dingen uit voor de groep en houdt met werkkeuzen rekening met de groep. Ze ervaren dat het fijn is om iets constructiefs voor anderen te doen en leren waarderen wat anderen voor hen doen. Aan het eind brengen ze van gedaan werk weer verslag uit aan de groep. Voor freinetwerkers is het zelf in zelfbestuur, zelfgekozen werk, zelfstandig en zelfsturend het resultaat van interactie, van samenspelen en samenwerken. Ze erkennen de waarde van heterogene groepen. Verschillen in gevoelens, in persoonlijkheid, in belangstelling, in intelligentie en in lichamelijke mogelijkheden bieden een veelheid aan ideeën en activiteiten. Het geeft een gedifferentieerde kijk op personen en relaties. De leerlingen ervaren dat een vergelijkbaar resultaat langs verschillende wegen te bereiken is. De verdeling van leerlingen over de groepen is bij freinetscholen verschillend geregeld. In alle gevallen is samenwerken een permanente doelstelling.
2.2.2 Leren is het al handelend experimenteel zoeken en ontdekken, waarbij zelfgevonden mogelijkheden in een nieuw verband gezet worden "De traditionele school is verbaal ingesteld. Uitleg leidt vaak tot een oppervlakkig verwerven, dat zelden dieper in het leven van de leerling ingrijpt. Als er al proeven plaatsvinden, is het aanvullende demonstratie. De resultaten lijken op uitlopers van een plant die te vroeg opschieten. Ze wekken een moment de illusie van leven. Maar de wortels die zich nog niet hebben aangepast aan hun nieuwe milieu, voeren het levenssap niet aan en de plant verdroogt bij gebrek aan essentieel voedsel. De school neemt genoegen met oppervlakkige kennis, opgewreven met een laagje woordenvernis. Het levert tijdelijke kennis die enige tijd na proefwerken en examens weer mag verdwijnen." C. Freinet Een verbale inleiding, uitleggen, heel soms demonstreren of opzoeken, dan oefenen, automatiseren en toetsen is in het onderwijs de meest gebruikte vorm van kennisverwerving. Maar garandeert deze werkwijze echte kennis, of moeten we eerder spreken van oppervlakkige, toetsbare informatie, waarvan geldt: zo gewonnen zo geronnen? Je wordt geen wiskundige door louter formulekennis. Wie denkt dat je een taal leert door eerst de grammatica erin te stampen, spant het paard achter de wagen. Mechanisch opdreunen van vreemde teksten en invuloefeningen zonder enige expressieve of communicatieve functie zijn afstompend en weinig inspirerend. Een taal leert een kind omdat het dingen gedaan wil krijgen, om greep te krijgen op de wereld, om gedachten met anderen te delen. Een taal leer je al sprekend, luisterend, lezend en schrijvend, kortom, al doende. Kinderen hebben uit zichzelf de behoefte vat te krijgen op de wereld om hen heen. Inzicht en kennis bouwen ze op door uit te proberen, te onderzoeken, te lezen, te vergelijken, te ervaren, door na te denken, met anderen van gedachten te wisselen en beslissingen te nemen. Dat zorgt voor diepgang en vergroot de kans dat de leerlingen zich iets echt eigen maken. Inzicht begint vanuit het handelen en soms op een manier die we nooit van tevoren voor hen hadden kunnen bedenken. Het werken met het geheugen heeft waarde als het dit ‘tastenderwijs verkennen’ dient. Hierbij begeven leerlingen zich telkens weer in nieuwe situaties. De met succes bekroonde pogingen worden herhaald en zo tot een vaardigheid
7 inspectierapport freinetonderwijs 2006
Kinderen praten zelf mee over de invulling van hun werk, ze kiezen dat voor een gedeelte ook zelf en is eten dat je zelf klaarmaakt niet (bijna) altijd lekkerder? Over klaarmaken van eten gesproken, dat doen de kinderen ook zelf in de keuken of kookhoek. De voorzitter (een leerling) kiest uit wie er gaan koken. Het groepje gaat op zoek naar een recept. Dat is betekenisvol lezen en overleggen. Vervolgens rekenen ze het recept om van 4 of 6 personen naar 26 personen. Levend rekenen. Dan kijken ze wat op school in voorraad is en maken een boodschappenlijst. Over het te besteden bedrag hebben ze in de groep met elkaar afspraken gemaakt, want het moet betaald worden uit de klassenkas. Boodschappen doen: Kies je het goedkoopste, of ga je voor kwaliteit? Op het ene pak staat 250 gram en het andere 400 gram en wat is dan werkelijk het goedkoopst. En dan … zonnebloemolie,notenolie, sesamolie, maiskiemolie of olijfolie uit Griekenland, Italië, Frankrijk, Portigal, Marokko, Israël, Chili, of de VS … vergine of extra vergine … Eén van de kinderen vindt dat er biologisch ingekocht moet worden ... Betalen en op het wisselgeld letten. Terug op school wordt afgerekend met de penningmeester van de groep en dan koken of bakken. Weer goed lezen, afmeten en wegen. Veel samenwerken en leren in samenhang. Het resultaat wordt in de kring aan het eind van de dag opgediend en geproefd, er is kritische reflectie op het werk en een zelfgebakken taart blijkt (bijna) altijd lekkerder.
van een leerling zelf, die ze in gelijksoortige situaties weer kunnen toepassen. Van de niet met succes bekroonde pogingen wordt (in gesprek met de groep) de oorzaak opgespoord. Daarbij is het aandeel van de leerkrachten essentieel. Die doen wat ouders doen met hun kinderen. Ze kijken en luisteren goed, ze beantwoorden vragen en stellen zelf vragen vanuit nieuwsgierigheid en betrokkenheid. Ze zoeken geschikte vertrekpunten om aan het werk te gaan en geven ieder de nodige aandacht Ze nemen, als het nodig is, kinderen aan de hand, prikkelen, inspireren, voegen informatie toe en laten samenhang zien. Ze doen voorstellen, doen mee aan onderzoekingen en experimenten, laten zien hoe het anders kan en voorkomen ‘ongelukken’. Het aandeel van de leerkracht is niet passief afwachtend, maar die van een alerte regisseur, die als het kan zelf minder in beeld komt. Ze veranderen hun aandeel van corrector in gids en waar nodig zorgen ze door uitleg voor verdieping, verbreding en verfijning. Ze geven ook instructie. Dit doen ze vooral achteraf naar aanleiding van werk van kinderen en niet vooraf programmatisch. Ze maken ook gebruik van de dingen waar kinderen goed in zijn en zorgen met de kinderen voor veiligheid en voor een uitdagende leef- en werkomgeving. Ze brengen (samen met de groep) in het werk van de leerlingen structuur aan. De handleiding van een methode volgen is veel makkelijker dan het veel eigen initiatief en creativiteit eisende ‘levend leren’ van een freinetgroep. En toch kiezen freinetwerkers daarvoor. Leren is actie. Het is vooral ook interactie met andere kinderen, met de leerkrachten en met de omgeving. De freinetpedagogie is van huis uit de pedagogie van de arbeid. Leerlingen doen werk dat ze plezierig, zinvol en betekenisvol vinden, spelenderwijs en werkendeweg. 2.2.3
Het werk van de leerlingen moet plaatsvinden in een voor hen zinvolle context.
"Niemand werkt graag zonder te weten waartoe haar inspanning dient, zonder over het te bereiken doel mee te kunnen beslissen." C. Freinet Freinetleerkrachten hechten grote waarde aan het begrip "zinvol werk". In onze huidige maatschappij is werk vaak opgesplitst in deelhandelingen, waardoor men van het oorspronkelijke geheel weinig meer te zien krijgt. Als je niet meer optimaal bij de cyclus: voorbereiden-uitvoeren-resultaat betrokken bent, wordt de kans op arbeidsvoldoening kleiner. Als leerlingen werk maken omdat het in een boekje staat of omdat de leerkracht zegt dat het goed voor ze is, zijn ze het zicht op de cyclus kwijt, op het waarom van hun handelen. Als leerlingen dan niet precies doen wat methoden willen, noemen leerkrachten ze dikwijls ongemotiveerd.
8 inspectierapport freinetonderwijs 2006
In de pauze hop, hop, hop heel de klas gaat op z’n kop. Even dansen op een cd, een heleboel doen mee. Lekker beppen, lekker kletsen Bijna iedereen wil binnen blijven Sommigen gaan door met schrijven, zelfs met rekenen, zelfs met taal. De rest maakt vreselijk veel kabaal Dan hebben we de pauze weer gehad, allemaal weer aan het werk … zo is dat! Sanne van der Wal 10 jr.
Kinderen houd je niet voor de gek. Ze zien heel goed het verschil tussen werken voor een cijfer of de juf en werk dat voor jezelf zinvol is, waar je wat aan hebt, niet alleen later maar vooral ook nu; werk waar je plezier in hebt: in een groepje een onderzoek doen, een werkstuk maken, corresponderen, een dagboek bijhouden, teksten en gedichten schrijven, illustreren, samen dieren en planten verzorgen, een klassenkrant of een boekje maken, lekker een boekje lezen, de klassenkas beheren … Het heeft ook weinig zin de schoolse en mechanische oefeningen een speels karakter te geven, of de schoolse werkjes telkens in een nieuw jasje te steken: na een aantal keren is het speelse of het nieuwe eraf en blijft toch weer de schoolse, opgedrongen schoolroutine over. In freinetgroepen staan taal, rekenen, wereldverkenning, kunstzinnige vorming … zo veel mogelijk in het teken van zinvol, betekenisvol werk. Leren gaat zo veel mogelijk in samenhang en heeft verbinding met het dagelijks leven Als leren van de interesse van leerlingen uitgaat, worden ze vanzelf bij de voorbereiding betrokken, leerlingen begrijpen waar ze mee bezig zijn. Kinderen willen greep krijgen op hun eigen omgeving, zodat ze daaraan kunnen bijdragen. Als ze aan iets werken dat ze als zinvol ervaren, motiverend en spannend, hebben ze vanzelfsprekend een goede werkhouding en kunnen ze heel lang doorwerken. Dan laat de leerkracht kinderen lekker hun gang gaan. Van levend en betekenisvol werk krijgt een kind niet gauw genoeg.
2.2.4
De opvoeding op school staat niet los van de maatschappij; er zijn geen eenzijdige gezagsverhoudingen, de opvoeding vindt plaats door democratisch/coöperatief overleg.
"De democratie van morgen wordt voorbereid door de democratie op school. Een autoritair schoolsysteem kan geen democratische burgers vormen. Autoritaire gewoonten zitten diep in ouders en leerkrachten verankerd. Het is aan hen de taak om manieren te vinden waarbij de leerlingen de kans krijgen hun eigen wegen te vinden. Ze moeten er voor zorgen leerlingen aan het woord te laten en individueel en in de groep zo breed mogelijk initiatieven te laten nemen. Dat werkt eerder dan leerlingen te dwingen. Niemand werkt graag op bevel, niemand houdt ervan gedwongen te worden..." C. Freinet De school kan een bijdrage leveren aan de vorming van kritische mensen die in staat zijn om in hun eigen situatie samen met anderen zoveel mogelijk verantwoordelijkheid te dragen. De opvoeding begint bij de schoolorganisatie zelf. Team, leerlingen en ouders zijn samen verantwoordelijk voor de gang van zaken. Daarvoor zijn openheid, voldoende informatie en overleg noodzakelijk
9 inspectierapport freinetonderwijs 2006
In de klassenvergadering praten kinderen over allerlei onderwerpen en nemen samen beslissingen. Ze bespreken problemen en leren leiding nemen en aanvaarden. Dialoog leidt niet altijd tot consensus, maar wel tot beter begrip. Ze leren omgaan met macht en de ongelijkheid van informatie en kennis. Ze ervaren dat er echt naar hen geluisterd wordt en dat ze aan veel dingen zelf wat kunnen doen. Freinetgroepen werken niet met reglementen, maar met gezamenlijk gemaakte afspraken. Kinderen begrijpen heel goed dat samenleven in een groep orde en regelmaat vereist. Ze vinden het prettig als ze ongestoord kunnen werken. Leerlingen ervaren hoe sociale verbanden in elkaar zitten en hoe regels daarbij ontstaan. Ze ervaren dat regels en afspraken in hun eigen belang zijn. Ze komen al doende te weten waarvoor regels dienen en of die wel of niet overtreden (of veranderd) kunnen worden. Over werktijden, pauzeren, fruit eten … zijn goede afspraken te maken en werk, spel, sport vereisen een bepaalde opstelling. Al even natuurlijk zijn er regels als: gewoon binnenkomen, een inspirerende ruis onder het werk, rommel opruimen en klassendienst uitvoeren. In de freinetklas is een echte, een door de kinderen zelf gewilde en beleefde orde, die voortvloeit uit de organisatie van het werk, de werkafspraken die gemaakt worden in de klassenvergadering, de persoonlijke werkplannen, de eigen verantwoordelijkheid. De orde in de klas is gebaseerd op een gezamenlijk overeengekomen werkdiscipline. De manier om je voor te bereiden op een maatschappelijke taak is werkelijk betrokken zijn bij de groep. Met behulp van klassenvergadering, muurkrant en reflecties leren ze dagelijks wat democratie en burgerschapskunde inhoudt. Het helpt kinderen zich te ontplooien als mens in een sociale maatschappij.
▪
2.3 De pedagogische kenmerken Freinetleerkracht word je al doende en al zoekend en door regelmatig samenwerken en overleggen met collega’s. Een freinetschool heeft meesters en juffen nodig die niet alleen doorkneed zijn in de freinettechnieken, maar zich ook de pedagogische visie die daaraan ten grondslag ligt, eigen hebben gemaakt. Gebasserd op de uitgangspunten ontwierp Freinet onder de titel, Les invariants pédagogiques een soort praktijkcode, een reeks van pedagogische beginselen waaraan leraren op freinetscholen zichzelf en elkaar kunnen toetsen. Nu, ruim veertig jaar later, spreken we over Pedagogische kenmerken, een praktijkcode (een kwaliteitskaart) voor Nederlandse freinetwerkers anno 2005, steunend op zijn testament, maar wel vertaald naar onze tijd, onze omstandigheden en ons spraakgebruik. Deze kenmerken zijn regelmatig onderwerp van discussie binnen de Freinetbeweging en zijn terug te vinden op de site www.freinet.nl ▪
"Leerkrachten die samen op een school werken vormen nog niet feitelijk een team. Zeker, ze wisselen gegevens uit en ze kunnen uitstekende banden hebben. Toch vindt een team zich pas in gezamenlijke uitgangspunten." (L'Educateur, november 1978)
10 inspectierapport freinetonderwijs 2006
2.4
De onderwijskundige en opvoedkundige technieken
"Wij zouden de geplande klassikale lessen (de magische uiteenzettingen in talloze varianten, gevolgd door oefening, inslijping en controle) tot nul willen reduceren. De technieken en hulpmiddelen die we met leerkrachten in de praktijk ontwikkelen, zijn de waarborgen voor verrijking en groei van de leerlingen....." C. Freinet Freinetleerkrachten hebben een andere opvatting over onderwijzen en ontwikkelen al een kleine honderd jaar in de praktijk onderwijskundige en opvoedkundige technieken waarbij ze tegemoet proberen te komen aan betrokkenheid en een ononderbroken ontwikkeling van iedere leerling. Technieken waarbij kinderen zonder methoden kunnen werken en die goed aan sluiten bij recente inzichten over leren en ontwikkelen. Voor de duidelijkheid omschrijven we iedere techniek apart, maar bij het werken is er samenhang. Ze ondersteunen en overlappen elkaar, samen vormen ze het onderwijs. Vertellen, praten, schrijven, onderzoeken, overleggen, (voor)lezen versterken elkaar voortdurend. De omschrijvingen van de technieken geven niet van dag tot dag aan wat leerkracht en leerlingen kunnen of moeten doen. Het is een geheel van opvoedkundige en onderwijskundige handvatten die zelfstandig kunnen worden ingevuld. Iedere leerkracht, ieder schoolteam legt eigen accenten. Ze kiezen technieken die bij hen passen en laten zich niet snel verleiden tot dingen die anderen van hen verlangen. De technieken bieden structuren, geven houvast en toch blijven ze flexibel. Ze worden steeds aangepast aan de veranderende maatschappij en nieuwe mogelijkheden. Het is een proces van proberen, overleg met de groep, overleg met collega's en ouders. Het zoeken naar nieuwe toepassingen gaat onverminderd voort. Het is zinvol dat een team periodiek de algemene uitgangspunten en kenmerken herleest en bespreekt, anders bestaat het gevaar dat een leerkracht trucs toepast en de diepte mist die een goed gewortelde techniek effectief maakt. Indien U er in slaagt … en al de technieken zijn daarop afgestemd … uw leerlingen warm te krijgen voor werkzaamheden die beantwoorden aan hun behoeften, dan hebt u iets wezenlijks voor het klassenleven gedaan. C. Freinet
2.4.1 kringgesprek / klassenvergadering De kring is de spil waar de dagelijkse organisatie om draait. Iedere ochtend en middag begint er mee. Teksten worden voorgelezen, meegebrachte spullen getoond en besproken, werk wordt afgesproken en georganiseerd. Ze leren omgaan met momenten van vreugde, feest en verdriet, met vriendschap en ontrouw. Het gaat om samen doen, samen leren, samen beleven, om plannen maken en met elkaar zorgen voor een goede werksfeer. De gesprekken stimuleren de behoefte van kinderen om te communiceren. In onze moderne samenleving wordt steeds meer een beroep gedaan op taalvaardigheid van kinderen en volwassenen. Een goede taalvaardigheid maakt "mondig", onafhankelijk en zelfstandig. Het is moeilijk om originele gedachten onder woorden te brengen. Kinderen gaan op zoek naar woorden en formuleringen. Vertellend en pratend maken ze gebruik van elkaars taalkennis. Het is nog moeilijker om écht gehoord en begrepen te worden. Een persoonlijk verhaal roept veel beelden op. Leerlingen krijgen belangstelling voor elkaar. Ze gebruiken verhalen van groepsgenoten om bij hun eigen verhalen te komen. Overleggen is ervaringen delen en dingen te weten komen. Ze merken dat een heleboel niet vanzelfsprekend is. De gesprekken voegen iets toe aan hun gedachtewereld en kinderen leren van mening te veranderen. Ze leren praten en luisteren, ze leren kiezen, afspraken maken en zich aan regels houden. Het gaat om verslag uit brengen, het bespreken van gemaakt werk en het opdoen van
11 inspectierapport freinetonderwijs 2006
nieuwe ideeën. Ook worden er binnen veilige grenzen van de kring conflicten doorgenomen (2.4.2) en verantwoordelijkheden voor de goede gang van zaken verdeeld. (2.4.14) Alle zaken die het leven in de groep betreffen komen aan bod. Iedereen wordt serieus genomen en praat zoveel mogelijk mee op voet van gelijkheid. Bewust wordt voor een kringopstelling gekozen. Kinderen kunnen elkaar allemaal aankijken, zijn werkelijk op elkaar gericht en praten niet tegen ruggen. Dat geeft mogelijkheden tot een onbelemmerde uitwisseling, tot een wezenlijke betrokkenheid en de beleving van gelijkwaardigheid. De leerkracht zorgt er voor dat kinderen niet op een afstand of ‘in de verdrukking zitten’. Ze let er op dat de kring ook zoveel mogelijk ‘gesloten’ is en op welke plek ze zelf gaat zitten. Naast deze organisatorische zaken let ze vooral op de inhoud van de gesprekken en de betrokkenheid van de kinderen hierbij. Ze laat merken dat zij naar hen luistert en hen begrijpt. De leerkracht vraagt naar eigen en vergelijkbare ervaringen, laat kinderen nadenken over mogelijke antwoorden. Uit weer andere dingen haalt ze een rekenverhaal of doet een voorstel om er een toneelstuk van te maken … Het is haar taak om dit collectieve kringmoment zo effectief mogelijk te maken voor allerlei leerervaringen, waarbij ze let op de koppeling naar de werkdoelen en leerlijnen en op kansen om zinvol verder te kunnen werken. Ze beperkt haar eigen taaluitingen. Als ze een stilte laat vallen hebben kinderen de kans om mee te zoeken, om in te springen. Elke leerkracht is er op uit om zo veel mogelijk kinderen in het gesprek aan bod te laten komen en niet alleen de snelste, slimste of die met de grootste mond. Doordat ze negatief commentaar indamt en door haar manier van vragen geeft ze kinderen ruimte om (verder) te vertellen. In de omgang met taalzwakkere leerlingen geeft ze het goede voorbeeld. De sterke scheiding in vertelkring, boekenkring, observatiekring, verslagkring, actualiteitenkring, themakring, tekstenkring … die bij veel vernieuwingsscholen voorkomt, kennen freinetgroepen minder. In elk kringgesprek gaat de ene werkvorm vloeiend over in de andere. Naar het meegebrachte wordt gekeken, naar het vertellen wordt geluisterd en er worden vragen over gesteld. Je leest trots een tekst voor zodra die af is, er wordt over doorgepraat, nieuwe verhalen verteld of onderzoek afgesproken. En steeds zijn duidelijk verwoorden en verbeelden, lezen, schrijven, taalbeschouwing, woordenschatontwikkeling, rekenen en wereldverkenning aan de orde. Als er iets gebeurd is wacht je niet op de actualiteitenkring en wanneer je een boek uit hebt vertel je er enthousiast over in de eerste de beste kring. Dat zorgt voor afwisseling en sterke betrokkenheid. Afspraken worden samengevat en weer genoteerd. Mondelinge en schriftelijke taal verrijken elkaar. In eindkringen worden resultaten getoond, besproken en van commentaar voorzien. De groep kijkt of hun vragen zijn beantwoord, naar de producten en naar het proces (hoe ging het, kan het de volgend keer anders?). Het is een gezamenlijke afronding en vooruitblikken. 2.4.2
muurkrant
Een onderdeel van het kringgesprek is de bespreking van ‘de muurkrant’. De naam komt oorspronkelijk van een groot stuk krantenpapier aan de muur, maar het kan ook een deel van een schoolbord, een schrift of een vaste plek op het netwerk zijn. Daarop of daarin schrijven de leerlingen en de leerkracht felicitaties en vragen. Deze opmerkingen worden in de kring besproken. Het is voor iedereen fijn om complimenten van klasgenoten te krijgen. Daarnaast vragen kinderen klasgenoten en juf naar het waarom van bepaald gedrag. De vraag opschrijven betekent op zich al dat er een zekere afstand tot het probleem genomen wordt, het is het begin bij het oplossen van conflicten. Als ze geplaagd worden geven ze aan waarom ze dat vervelend vinden. Er wordt uitgelegd waarom iets gedaan is en samen zoekt de groep naar oplossingen. Het ter verantwoording geroepen worden voor de hele groep dwingt tot een verdere objectivering. Emoties worden onder woorden gebracht. Ze
12 inspectierapport freinetonderwijs 2006
krijgen zicht op hun eigen functioneren en dat van anderen. Het gesprek leidt tot duidelijkheid en beter begrip voor elkaars gedrag. Ze leren respectvol en verantwoordelijk omgaan met elkaar. Leerlingen worden er zich van bewust dat mensen verschillende waarden en normen hanteren. Uit de oprechtheid van dit gezamenlijk overleg voelt iedereen dat er voor hen meer is dan het dragen van verantwoordelijkheid. Een coöperatieve klas is pas een hechte werkgemeenschap, als de groep veiligheid verschaft. Tijdens het gesprek let de leerkracht goed op het bewaren van die veiligheid, zeker als de emoties oplopen. Ze zorgt er voor dat leerlingen kunnen uitpraten, dat er antwoorden komen op vragen en dat de groep niet te ver afdwaalt. Ook vat ze af en toe samen wat leerlingen zeggen en afspreken. Als de groep het nodig vind, spreken ze al pratend en proberend met elkaar een nieuwe regel af. Ze zorgt er voor dat het aantal regels beperkt blijft. Iedereen moet ze allemaal onthouden en nog uitvoeren ook. Ze kunnen ze ook weer afschaffen. Dat hoort bij het groepsleven. Elke nieuwe afspraak, elk nieuw evenwicht, is tijdelijk. De groep groeit als ze in beweging blijft en leerlingen nemen steeds meer initiatief. Ze worden verantwoordelijk voor het leven en werken in de groep. Leerlingen ervaren dat veel op school te organiseren is. Dit leidt tot meer zelfvertrouwen en grotere veiligheid en weerbaarheid. 2.4.3
werkplannen
Ik vind dat er veel te weinig dagen in één week zitten.
Evelien Geerdink 9 jr.
In kleutergroepen ervaren kinderen met behulp van dagritmekaarten hoe schooldagen in elkaar zitten en hoe ze in overleg zelf invloed op de dagindeling kunnen uitoefenen. Ook zijn er groepen met planborden, waarop kinderen per keer aangeven waar ze aan het werk willen. Als de leerkracht aan de hand van roosters en methoden bepaalt wat de leerlingen moeten doen is een eigen planning overbodig. Als leerlingen keuzen kunnen maken uit activiteiten, hoeveelheid werk en tijdsindeling, wordt het nuttig om voor zichzelf een overzicht te hebben. In de dag- en / of weekplannen delen de kinderen hun eigen tijd op school in. Er wordt afgesproken, wat in de groep en wat door ieder apart wordt gedaan. Vanwege de zaal zal gym bijvoorbeeld vaste plekken op ieder werkplan hebben. Er zijn ook groepen waar momenten van stil werken worden afgesproken en ingeroosterd. Als een leerling zich toch laat verleiden tot wat nieuws (misschien nog aantrekkelijker werk) zal de leerkracht vragen wat er op het werkplan staat. Ook houdt ze, waar ze dat nodig vindt, in de gaten dat er bij sommige leerlingen verschillende onderwerpen en vakken aan bod komen en niet steeds voor eenzelfde activiteit wordt gekozen. Dagelijks leggen leerlingen zichzelf inspanningen op die niets te maken hebben met gemak. Als kinderen hun werk uitdagend en zinvol vinden, zullen ze niet gauw naar de wc lopen. Dan vinden ze hard werken leuk en kunnen uren doorgaan. We kennen dat allemaal van spelende kinderen thuis. Op school kan dat ook als ze de ruimte krijgen. Een leerling ervaart wat het aankan, krijgt overzicht over de eigen mogelijkheden, leert keuzen maken en zich verantwoordelijk voelen voor het zelfstandig uitvoeren van werk. 2..4.4 vrije tekst De naam zegt het al: leerlingen bepalen zélf waarover ze schrijven, wanneer ze schrijven en in welke vorm ze dat doen. Teksten gaan vaak over eigen ervaringen, gedachten en gevoelens en zijn grepen uit het leven van kinderen. Tekstenschriften en tekstbestanden zijn prachtige levensboeken en geven samen een beeld van het intense leven van een leerling in haar omgeving. Kinderen vinden het leuk om te horen hoe iets bij anderen gaat. Ze merken dat klasgenoten vergelijkbare dingen meemaken.
13 inspectierapport freinetonderwijs 2006
Verschillen en overeenkomsten horen ze achter elkaar. Dat wekt nieuwsgierigheid. De leerlingen zijn vaak heel betrokken bij de gesprekken die ontstaan en leren elkaar gerichter en systematischer bevragen. Ze komen heel wat over elkaars denken en voelen te weten. Ze denken na over hun eigen situatie en leren een mening te vormen. Een gesprek over een concrete gebeurtenis in een tekst, biedt een opening naar eigen belevenissen. Er komen nieuwe ideeën en interesses in de groep en het inspireert tot verder werk en bij het schrijven van nieuwe teksten. De leerkracht schrijft zelf ook teksten die ze voorleest in de kring. Ze geeft het goede taalvoorbeeld, heeft gevoel voor taalverschillen, kent taalregels en is kritisch op het taalgebruik. Ze let op wat kinderen bezig houdt, draagt ideeën en tips aan die kunnen bijdragen aan het resultaat en ze prikkelt hen om strategieën te bedenken en te experimenteren. Ze helpt aarzelenden op weg met woorden en ideeën. Als teksten in de kring worden voorgelezen, let ze er op dat er respectvol wordt geluisterd. Als de sfeer goed is blijven de leerlingen met persoonlijke teksten komen. Als ze na het voorlezen van de tekst begint met een open vraag, geeft ze het kind ruimte om zijn bijdrage te bevestigen, om verder te vertellen of om het nog eens opnieuw te formuleren. Ze helpt een gesprek op gang. Ze zorgt dat die vraag zoveel mogelijk aansluit bij de gedachtelijn van de tekst of ze beweert het tegenovergestelde om denkprocessen te bevorderen. Tijdens het werk staat de speller aan. Toch ziet de leerkracht in eerste versies van teksten waar ‘problemen’ bij kinderen zitten. Proefprints worden doorgenomen, liefst samen met de schrijver(s). Ze overlegt met die kinderen wat en waarom er heel gericht geoefend kan worden. Het mag nooit zo zijn dat bij extra oefeningen de taal verkommert. Als je de vorm losmaakt van de functie verliest het oefenen een belangrijk deel van de betekenis. De teksten, zinnen en woorden van de kinderen leveren ook hier weer het basismateriaal voor het taalonderwijs. Elk kind kan op het eigen taalniveau aan het werk en een stapje verder komen. Technische schrijfvaardigheid staat steeds in dienst van inhoud en bedoeling van de teksten. Het gaat om de eigen taal, de eigen beleving en weten waarom je iets oefent. Kinderen krijgen er plezier in om hun taal actief te gebruiken, ze ontwikkelen communicatie, expressie en taalordening al doende in functionele gebruikssituaties. Ze leren zeggen en schrijven wat ze op hun hart hebben.
Stipke ik mis je zo Ik kwam uit school. Harm zei dat het niet goed ging met Stipke. Ik schrok. Ik ging gelijk naar haar toe en zag dat ze op haar zij lag. Ik zag haar buik langzaam bewegen, haar ogen waren geelachtig. Ik schrok en rende gelijk naar oma’s woonwagen. Ik huilde. Ik zag dat Stipke er niet goed aan toe was. Mama zei dat ze iets aan de lever had. En dat ze vandaag of morgen zal overlijden, want zonder lever kan je niet leven. Ik at mijn eten op met tranen en ik ging samen met Harm nog een keer naar Stipke. Ik moest pappa roepen (want die had vrij) om haar overeind te halen. Toen ze Stipke overeind hadden, moest ik de veearts bellen, want pappa vertrouwde het niet meer. Ondertussen brachten Harm en pappa Stipke naar de trekkerschuur. Want pappa had gezien hoeveel pijn Stipke had. Pappa had al bedacht dat ze een spuitje kreeg en nooit meer wakker werd. Ondertussen was Hagendijk er al. Hij keek en zei: ‘Het allerbeste is dat Stipke een infuus krijgt’. Dat is dat ze een spuitje krijgt en in slaap valt en nooit meer wakker wordt. Het begon. Hagendijk had het infuus. Ik begon te huilen. Stipke had in haar hals een soort naald. Hagendijk haalde de naald eruit. Hij had een flesje met slaapspul voor Stipke. Hagendijk had een soort aansluiting op het flesje. Hij deed het flesje aan de aansluiting. Het spul ging in het lijf van Stipke. Haar ogen gingen bijna dicht. Ze viel op de grond en zuchtte nog een keer diep. De tong ging uit haar mond. Ik begon te huilen. Ik heb afscheid genomen. Ik heb Stipke een kus gegeven. Stipke ik mis je zo. Anne van der Wijk 10 jr
14 inspectierapport freinetonderwijs 2006
Om de lezers in te palmen wordt de eindtekst mooi vormgegeven. (bladspiegel met voldoende wit om de tekst, een overzichtelijke indeling, functioneel gebruik van lettertypen, mooie illustraties …) Aan de hand van mooie voorbeelden of met behulp van een beamer kan de vormgeving regelmatig onderwerp van reflectie in de kring zijn. Veel eigen teksten schrijven, teksten regelmatig in de kring voorlezen, er met gevoel over praten, wekelijks enkele teksten bespreken en optimaal bewerken, eind-teksten (uitdagend) vormgeven, vermenigvuldigen en verspreiden is de oplossing die freinetleerkrachten in de praktijk hebben ontwikkeld (en nog steeds ontwikkelen) om geschreven taal voor leerlingen tot authentiek leren te maken. Taaldomeinen worden niet van elkaar gescheiden. Er is altijd een samenhang tussen praten, luisteren, schrijven en lezen. Het zal duidelijk zijn dat computers hierbij veelvuldig een zinvolle rol spelen. De in het schoolwerk geïntegreerde vrije tekst staat in freinetgroepen centraal in het (taal)onderwijs. Heel lang tot mijn kont donkerblond.
Jammer
Nu bijna een jaar geleden. Mijn vader en moeder hadden vaak ruzie. Ik was er verdrietig van. Ze zijn gescheiden. Eindelijk is het rustig.
Ik wil het anders gauw donkerblauw Mijn ouders
vinden het idioot
Danny 10 jr.
Donkerrood Misschien raar het blijft wel mijn eigen haar Afke Jager 11 jr.
2.4.5 tekstbespreking Een gekozen tekst wordt door de groep besproken. Uit de rijkdom aan teksten zal het kiezen niet zo moeilijk zijn. De motieven waarom voor een bepaalde tekst wordt gekozen, zijn heel verschillend. De tekst staat op het bord, wordt met de beamer geprojecteerd of is vermenigvuldigd. Daar is hij dan "met zijn tekortkomingen". Meestal wordt hij eerst nog een keer hardop (door de schrijfster) voorgelezen. Als je een tekst voor jezelf leest, lees je over dingen heen. Bij het hardop lezen struikel je regelmatig over minder goed lopende zinnen. Na het voorlezen kan de schrijfster nog wat toelichten en/of worden er wat algemene vragen gesteld. De groep en de leerkracht praten eerst met elkaar over de inhoud van de tekst, zonder dat dat onmiddellijk tot veranderingen hoeft te leiden. Als de groep de inhoud goed begrijpt, gaat het bespreken vaak beter. De tekst kan in de bespreking ‘vervolmaakt’ worden. Het gaat altijd eerst om de inhoud (duidelijkheid, volledigheid …) meningen worden uitgewisseld, er wordt geredeneerd en toegelicht. Daarna gaat het over structuur, zinsbouw (alinea’s, titel, logische opbouw met begin en slot, chronologie, tijdsvormen …). De kinderen krijgen niet taalregel voor regel voorgeschoteld, maar ontdekken zelf het nut van regels en het effect van verschillende taalvormen. Ze zoeken naar de goede woorden voor een ervaring. Ze geven verschillende oplossingen en bekijken met elkaar wat ze beter vindt klinken. Het is niet een kwestie van goed of fout, maar voorstellen worden tegen elkaar afgewogen. Er worden keuzen gemaakt. Menselijk
15 inspectierapport freinetonderwijs 2006
taalgebruik is uniek en er zou geen norm moeten zijn om het te beoordelen. Het gaat om persoonlijk taalgevoel. Al doende krijgen ze gevoel voor mooie taal en lelijke taal, voor rare, spannende en saaie taal. De inbreng van de leerlingen bij veranderingen is groot. De schrijfster wordt geholpen haar ervaringen nog beter te formuleren, nog beter op te schrijven, maar houdt een belangrijke stem. ‘De boodschap van de gekozen tekst komt in goed Nederlands te staan, zonder dat er iets van de frisheid verloren gaat’. Verbeteringen zijn geen fouten, maar leermomenten. Twijfel hoort bij het zoeken naar een goede manier van schrijven en levert iedere keer boeiende discussies op. Leerlingen ervaren, net als volwassenen, dat een tekst zelden in één keer goed is op te schrijven. Een kritische houding ten aanzien van teksten groeit al doende. Leerlingen ervaren dat ze (samen) bijna altijd wel op papier kunt krijgen wat ze willen zeggen. Al schrijvend en pratend ervaren kinderen dat taal een flexibel werktuig is. Ze ervaren dat herschrijven, polijsten en vervolmaken van een tekst behoort bij het proces van je helder schriftelijk uitdrukken en leidt tot een beter tekstbegrip. Kinderen leren ook hier weer vooral van mooie inspirerende voorbeelden. Raar Een tijd geleden wou ik iets pakken toen ik dat deed greep ik mis Ik probeerde het nog eens en greep alweer mis Ik dacht: “Ik ben toch niet scheel? Nog een keer proberen” Het lukte weer niet! Daarna lukte het EINDELIJK! Gelukkig hoef ik geen bril Ik zie het al voor me, met een bril.
Raar Een tijd geleden wilde ik iets pakken. Toen ik dat deed, greep ik mis. Ik probeerde het nog eens, greep weer mis en dacht: “Ik ben toch niet scheel?” Nog een keer proberen. Het lukte wéér niet. Daarna lukte het EINDELIJK! Gelukkig hoef ik geen bril. Ik zie het al voor me …
Van kinderen vraagt een tekstbespreking dat ze belangstelling hebben voor de schrijver en voor de manier waarop de tekst geschreven is, dat ze respectvol kritiek leveren. Bij het bespreken van de tekst wordt ook rekening gehouden met de toekomstige lezers. Op school praat je anders dan op straat, op de club anders dan thuis; een mail aan je vriendje is anders van toon dan een brief aan het gemeentebestuur. Bij de tekstbespreking heeft de leerkracht regelmatig de leiding. Ze maakt een keuze voor twee, hooguit drie aspecten waar ze het accent op wil leggen en laat die keus vooral bepalen door aard en inhoud van de tekst. Ze denkt bewust hardop, stelt vragen en geeft voorbeelden. Daarmee maakt ze ook duidelijk waar ze het accent in de bespreking wil leggen. De leerkracht geeft gericht beurten, adviezen en vraagt om toelichting. Ze is aanstichtster tot het preciseren en nuanceren van gedachten in geschreven teksten. Ze zorgt voor afwisseling en kan de vaart in de bespreking houden. 2.4.6 klassenkrant Door de komst van de computer is een idee uit de jaren dertig door freinetgroepen in een paar jaar omgevormd tot een eenvoudig, veelzijdig en krachtig hulpmiddel, dat in vrijwel iedere basisschoolgroep te gebruiken is. Een eigen krant geeft een actueel beeld van wat er in de groep gaande is en wat kinderen in hun vrije tijd beleven. In veel groepen is het een A4velletje, aan twee kanten geprint, niet meer en niet minder. De vormgeving kan ook anders, omdat de kinderen tekst en lay-out zelf verzorgen binnen de afspraken die ze met elkaar en de leerkracht in de kring hebben gemaakt. Tijdens het samenstellen haalt de redactie al zo veel mogelijk fouten uit de teksten. Freinetleerkrachten streven er naar dat verhalen die op school vermenigvuldigd en verspreid worden zo veel mogelijk foutloos worden afgedrukt. Dat geldt dus ook voor de klassenkranten. Een verzorgde krant nodigt uit om te gaan lezen. Net als de inhoud komt de vormgeving dan ook regelmatig in de kring ter sprake (kolommen, lettertype en lettergrootte, illustraties …). De
16 inspectierapport freinetonderwijs 2006
redactie zal (als dat nodig is) snel hulp vragen aan klasgenoten die vaardig zijn op de computer. Alles wat ze zelf kunnen, doen ze ook zelf. De leerkracht houdt in de gaten of het werk op tijd af gaat komen en geeft tips over mogelijke artikelen of foto’s. Ze leest in ieder geval de proefprint en voorziet die van kanttekeningen. De krant verschijnt in veel groepen wekelijks en is een zinvolle, extra schakel tussen de groep en thuis! Hij informeert familie en schoolgenoten, stimuleert het op papier zetten van gedachten en verhalen, levert goede oefeningen in het stellen, stimuleert het samenwerken en zorgt voor meer vaardigheid op de computer, leerlingen letten op spelling en gebruik van illustratietechnieken. Om de lezersgroep te vergroten gaat de krant ook naar opa en oma, buren en andere belangstellenden en per email naar groepen van andere scholen. Kinderen leren kranten zien als communicatie- en informatiemiddel. Door de groeiende lezersgroep leren de kinderen dat je ook in deze teksten rekening houdt met je lezers.
2.4.7 illustratietechnieken Een tekst of gedicht is tegenwoordig snel in grotere oplagen geprint. Bij het bekijken van een proefprint wordt ook aandacht besteed aan een mooie lay-out. Je kan rekening houden met de plek waar een illustratie komt. Die voegt nog iets aan de tekst toe. Het kan een gescande tekening zijn, een digitale foto of een druktechniek, waarmee je vlot grotere oplagen kunt maken. (rubberdruk, lino, sjabloneren, lijmdruk, stempelen, zeefdruk … )
Bij het illustreren zijn volop mogelijkheden om te experimenteren met vlakverdeling, kleuren, verschillende materialen, soorten inkt … Door het uitproberen ontstaat een persoonlijke werkwijze en persoonlijk resultaat. Bij veel druktechnieken is het handig om samen te werken. Kinderen brengen elkaar op ideeën en leren met en van elkaar. Op de plank (in de drukhoek) staan boeken en mappen met inspirerende voorbeelden. Als een bepaalde techniek al een tijd niet gedaan is, kan de leerkracht daar samen met een leerling zelf mee aan de slag (bijvoorbeeld als de groep een illustratie nodig heeft). Ze gaat samen met de kinderen aan het experimenteren. Goed voorbeeld doet goed volgen. Daarnaast doet ze voorstellen en draagt materialen en ideeën aan. En telkens is daar het gevoel van trots bij iedere nieuwe gelukte print of afdruk. Vormgeving is regelmatig onderwerp van reflectie in de kring. Het zijn essentiële middelen om de aandacht van de lezer te trekken. Inhoud en vormgeving ondersteunen elkaar. Een mooie bladzijde pak je in je handen, daar blijf je naar kijken. Het maakt lezers nieuwsgierig naar de tekst en leerlingen schrijven ook om veel gelezen te worden. 2.4.8 levend lezen In de onderbouw zorgt juf er bewust voor dat kinderen verschillende vormen van schriftelijk taalgebruik tegenkomen en kunnen ontdekken. Ze maakt aantekeningen en leest er uit voor, ze schrijft zinnen onder tekeningen, ze zorgt voor boekjes bij tentoonstellingen, de klas heeft een dagboek en een uitgebreide lees- en taalhoek, ze noteert uitspraken van de kinderen, ze maakt met de groep albums met eigen werk, ze noteert gezamenlijke afspraken …
17 inspectierapport freinetonderwijs 2006
De kinderen ervaren dat gesproken taal vastgelegd en teruggelezen kan worden. Als een kind zo ver is, zorgt de leerkracht voor een tekstenschrift. Daarin tekent het kind en schrijft juf op wat er bij wordt verteld. Kinderen gaan het geschrevene nastempelen, natypen, naschrijven … op eenzelfde manier als met de woorden uit een methode gebeurt. Al snel typen en leggen ze zelf ‘nieuwe’ woorden. Ze kunnen met zinnen, woorden en letters eindeloos ‘spelen’ en krijgen daar steeds meer lol in. Kinderen gaan alles lezen wat los en vast zit. Ze raken nieuwsgierig naar elkaars teksten. Het gaat om willen weten wat er staat en niet om moeten. Lezen is zoeken naar de betekenis wat een klasgenoot of correspondent geschreven heeft. Leerlingen hebben een actieve houding ten aanzien van schrijven en lezen. Wie leest brengt iets tot leven. Dat leren kinderen in freinetgroepen vooral aan de hand teksten van de leerlingen zelf. Het hoofddoel hierbij blijft niet het analyseren en synthetiseren, maar het opschrijven en lezen van een belevenis. Koppeling van techniek en inhoud is van begin af aan belangrijk en het lezen vindt steeds plaats in een voor de leerlingen zinvol verband. Vanaf het begin leren de kinderen zowel radend als spellend lezen met verschillende woordherkennings-technieken. Ze maken gebruik van alle mogelijke facetten van de tekst als aanknopingspunt. De accenten verschillen sterk per kind. Dat is een groot verschil met de gangbare methoden, die het (gezamenlijk) technisch leren benadrukken.
Plezier in lezen wordt ook bepaald door het leesklimaat; een stimulerende leesomgeving en een leerkracht de kinderen veel in aanraking brengt met mooie, spannende en leuke boeken (gedichtenbundels). Via een duidelijk beleid zorgen freinetscholen voor een rijk aanbod in iedere groep. Verder zorgt de leerkracht met de groep voor tijd om vrij te lezen (en niet als opvultijd als ander werk af is), ze helpt leerlingen bij het kiezen van boeken en vanzelfsprekend leest ze veel voor. Dat is de meest inspirerende vorm van leespromotie en brengt leerlingen in aanraking met allerlei onbekende woorden, die ze snappen door hun verband. Kinderen vertellen in de kring over de boeken die ze gelezen hebben, ze praten er met elkaar over, waardoor ze kritischer gaan lezen. Er komen literaire termen aan bod. Het lezen zit in het hele lokaal en in veel groepen is een speciale leeshoek. Tijdens individuele of groepsonderzoeken worden leesstrategieën, informatie- en studietechnieken aangeleerd en geoefend. De leerkracht let op verschillende tekstsoorten. Bij een stukje tekst dat kinderen bezighoudt (als kinderen echt iets willen weten) blijft de afstand tussen uitleg, oefening en toepassing zo klein mogelijk. Uit de veelheid aan bronnen willen leerlingen snel de nodige informatie halen. Door er met elkaar over te praten en al werkend maken leerlingen zich een manier van lezen eigen, die past bij een leesdoel. Verkennend en globaallezen om te zien of ze een bron kunnen gebruiken, koppensnellen in een zoekmachine, scanned lezen op zoek naar woorden en stukken tekst of gewoon genietend lezen met een boekje in en hoekje. Het gebruiken van verschillende tekstsoorten waar dingen in staan die de kinderen willen weten, helpt het vergroten van leesvaardigheden en strategieën. De manier van lezen is een regelmatig terugkerend thema bij voorbereiding en reflectie. Leesonderwijs zonder methode is dus ook spannend en niet altijd voorspelbaar, maar het gaat in ieder geval om doelgericht werken in authentieke, levensechte gebruikssituaties en om een grote groep kinderen die met plezier leest.
18 inspectierapport freinetonderwijs 2006
2.4.9 vrije expressie / kunstzinnige vorming Creativiteit ontwikkelen kinderen net als praten en lopen door het veel te doen onder begeleiding van de leerkracht. Uitgaande van interesse en mogelijkheden kunnen leerlingen uiting geven aan hun gedachten en gevoelens door middel van tekenen, illustreren, schilderen, handvaardigheid, textiele werkvormen, schrijven, taalexpressie en toneel, film, video en fotografie, pantomime, muziek, dans … Als ze de kans krijgen, zijn kinderen bezig vormen (opnieuw) te ontdekken, zijn ze in staat te onderzoeken en van standpunt te veranderen. Als ze kunnen experimenteren straalt het plezier vaak van hen en hun werk af en leren ze op een vanzelfsprekende manier technieken van verschillende expressievormen. Minder geslaagde creaties horen ook hier tot het leerproces. Kinderen ontwikkelen het werken op impulsen, intuïtie, emoties en associaties. Ze ervaren de prikkelingen van het werken buiten vaste stramienen. Onverwachte wendingen kunnen tot bijzondere resultaten leiden. Als leerlingen veel uitingsmogelijkheden leren, kunnen ze makkelijker en speelser problemen oplossen. Ze ervaren ook dat, door op een bepaalde manier vorm te geven aan uitingen, de omgeving kan worden beïnvloed. Leerlingen leren gevoelig te worden voor de boodschap die anderen brengen. Daarbij zijn zowel de vorm als de inhoud van belang. Vrije expressie helpt leerkrachten bij het leren kennen van de werkelijke interesses en de eigen ontwikkeling van de kinderen. Kunstzinnige vormig heeft invloed op de kwaliteit van de samenleving Regelmatig is er in freinetgroepen een teken-en schilderhoek of staan er bakken met materiaal voor afzonderlijke technieken. Ter inspiratie staan in de hoek boeken over kunst en multomappen met mooi werk van de kinderen zelf en van de correspondentiegroep. Onder handbereik staan bakken met instrumenten en rekken met verkleedkleren, waar kinderen zelfstandig bij kunnen. En dat is nodig in een groep waar actie, scheppen, expressie, esthetiek belangrijk wordt gevonden. Om nieuwe mogelijkheden te laten ervaren, bieden leerkrachten regelmatig een nieuwe techniek aan. Ze gaan zelf aan de slag. Ook nodigen ze ouders en bekenden uit die op het gebied van expressie wat speciaals te bieden hebben. Ze laten kunstenaars met passie vertellen over hun vak. Ze brengen kinderen vroeg en regelmatig met cultuur in aanraking. Ze overleggen met kinderen over oplossingen en zoeken materialen die leerlingen nodig hebben, ze dagen kinderen uit om met initiatieven te komen. Ook maken ze clichés die leerlingen gebruiken bespreekbaar. Als kinderen voelen dat de leerkracht zich open en bemoedigend opstelt en het niet om goed of slecht gaat, durven ze meer te experimenteren en krijgen ze lef om onconventionele keuzes te maken Kinderen laten elkaar in de kring trots hun werk zien. De resultaten hebben het recht getoond en met respect besproken en bekritiseerd te worden. Bij de nabespreking kan er door de maakster nog wat toegelicht of uitgelegd worden, ervaringen worden onder woorden gebracht. In een sfeer van vertrouwen geven kinderen elkaar tips en komen ze op ideeën.
19 inspectierapport freinetonderwijs 2006
Ze praten met elkaar over wat ze goed en mooi vinden of juist niet, waarom een werkstuk ze aanspreekt, over het materiaalgebruik en de afwerking … Leerlingen kunnen vaak best de waarde van creativiteit inschatten en werk met grote gevoeligheid beoordelen. Ze blijken niet snel tevreden te zijn en proberen zich steeds verder te verbeteren. 2.4.10
dagboek Een dagboek is vaak een grote map, waarin elke dag (belangrijke) gebeurtenissen uit de groep worden weergegeven door middel van teksten, tekeningen, (digitale) foto’s … Het is het boek over het doen en laten van de groep, het geheugen van de klas, dagelijks door de kinderen en leerkracht verrijkt. Iedereen die iets in het dagboek wil hebben, kan het aan de kinderen geven die die dag voor het boek zorgen. Alleen geschreven tekst is niet aantrekkelijk om weer terug te lezen. Het gaat ook om illustraties en kleurgebruik. In de onderbouw wordt aan het eind van de dag in de kring overlegd wat juf zal schrijven.
Er gebeurt in iedere groep heel veel en de leerkracht diept dat met de kinderen uit, waardoor ze keuzes kunnen maken. Door vragen leren kinderen ervaringen verwoorden. De leerkracht is ook alert op activiteiten en uitspraken van de kinderen. Al schrijvend spreekt ze hardpop uit wat er op papier komt. Hoe ouder de kinderen, hoe meer ze zelf zullen doen. In een bovenbouwgroep kan het ook een digitaal bestand zijn. De verantwoordelijke leerlingen maken een verslag van de dag en voegen foto’s en gescande illustraties toe. De volgende dag start de kring met het voorlezen en bespreken ervan. Dat kan gaan over inhoud en vormgeving. De groep is direct weer ‘bij de les’. Waar waren we gebleven? Wat moet afgemaakt worden? Wie doet dat en wanneer? Het dagboek draagt er toe bij dat kinderen merken dat hun werkelijkheid in geschreven taal is te vatten. Hun leven en belevenissen doen er toe, blijven bewaard en kunnen opnieuw gelezen en beleefd worden. Vooral jonge leerlingen kijken vaak terug in het dagboek. Bij dat steeds weer opnieuw lezen en nagenieten ontwikkelen leerlingen historisch besef. Vrijdag 27 september We gingen om half negen in de kring. Het was de laatste ochtend dat we met de piraten-tekeningen bezig konden. Dus voor sommige kinderen was het hard doorwerken. Ik ging ook nog bezig met mijn tekening. Ik had hem bijna af. Wyanne, Sandra, Thom moesten ook nog even met die tekeningen bezig. Lucia en Daphne gingen naar iemand van het piratenkoor voor een interview. Ik kwam er pas laat achter dat ik het dagboek nog moest doen. Toen het pauze was, ben ik achter een computer gegaan. Ik wilde eigenlijk wel meedoen met de kinderen die gingen oefenen voor de hardloopwedstrijd. Het viel mij op dat ik alleen maar meisjes zag hardlopen. Toen de pauze afgelopen was, was er school tv weekjournaal. Dat ging over de verkiezingen in Duitsland …
2.4.11 wereldverkenning De kinderen hebben de gelegenheid om alles wat ze zien, horen, vinden en krijgen in de kring in te brengen. Kleine gebeurtenissen, spel, werk van volwassenen en kinderen, het gezinsleven, de natuur in de seizoenen, de winkels en bedrijven in het dorp of de wijk …
20 inspectierapport freinetonderwijs 2006
het zijn aanknopingspunten voor het verkennen van de wereld. Door er over te vertellen, door er over te schrijven, er met elkaar over te praten en te vergelijken, denken kinderen na over hun eigen wereld. Gesprekken zijn aanleiding tot het doen van gericht onderzoek. Het komt regelmatig voor dat de groep niet precies weet hoe iets in elkaar zit. Dat leidt tot vragen als: Hoeveel kiezen hebben we nou precies? Is de cavia een nachtdier? Waarom is de lucht blauw? Komen onze huizen onder water? … De wereld waar we het over hebben is niet de (vereenvoudigde) wereld van de schoolboeken, maar de wereld zoals de kinderen er zelf tegenaan kijken. Freinetwerkers willen dat de leerlingen op onderzoek gaan en dingen zelf uitdenken. Het gaat om de dingen van alledag uit de directe omgeving. Het dwingt om over de eigen situatie na te denken. Gewone dingen worden soms ineens ongewoon. Door te proberen, te proeven, te voelen, te horen, te ruiken, te experimenteren, te vergelijken en door daarover te vertellen en er met elkaar over te praten, leren kinderen zichzelf, de ander en hun omringende wereld kennen. Wat je zelf doet en ontdekt, onthoud je beter. Ze maken iedere keer weer mee dat de betrokkenheid groot is, dat kinderen in hun drang naar kennis veel willen. Het uitzoeken is telkens een soort avontuur met kans op verdwalen, maar ook op ontdekkingen en onverwachte mogelijkheden en wendingen. Leerlingen laten zien dat ze vaak heel goed weten hoe ze het aan moeten pakken. Al doende krijgen de kinderen meer greep op wat er aan de hand is en waar de plaats is van leerlingen, leerkrachten en ouders in deze dingen. Het proces van een onderzoek verloopt doorgaans in vijf stappen: Een heldere vraagstelling, het zoeken en verzamelen van informatie, de gevonden informatie ordenen, het uitwerken daarvan en het presenteren van het antwoord aan de groep. Vier- en vijfjarige leerlingen praten veel en kort over hun eigen ervaringen. Wanneer juf dat op een goede manier begeleidt, zal hun de wereld groter worden. Thema's/projecten die in de kring uit de gesprekken ontstaan worden in de onderbouw vaker met de hele groep uitgevoerd. Naar aanleiding van de reacties en betrokkenheid overlegt de leerkracht met de groep over de keuze van het thema waar ze aan zullen werken. In hogere groepen werken kinderen in kleine groepjes aan verschillende vragen. De leerkracht helpt in alle fasen gericht, dat begint al in de kring. Welke onderwerpen pakt ze op, waar wil ze verduidelijking en wat laat ze lopen? Ze laat zich inspireren door de leerlingen en wekt verwondering en nieuwsgierigheid. Het waarom van het onderzoek, de keuze van het onderwerp, de formulering van de onderzoeksvraag in de kring zijn wezenlijk. De leerkracht brengt daarbij een verbinding tot stand tussen wat leerlingen boeit en de werkdoelen van de school. Juf is gespitst op mogelijkheden om verder aan het werk te gaan met toneel, muziek, een onderzoek … , bij welk onderwerp wordt een groot gedeelte van de groep enthousiast, waar zitten uitdagingen? Bij het opstellen van de onderzoeksvragen let ze op nauwkeurigheid, haalbaarheid en zorgt voor diepgang in het onderzoek (aangepast aan de kinderen die met de vragen aan de slag gaan). Per situatie bekijkt ze welke verschillen er tussen kinderen zijn, welke vragen er zijn en wat ze ermee wil doen. Onderwerpen, werkvormen, organisatie en interventies past ze aan de omstandigheden aan. Het gaat om het leren samenwerken in steeds wisselende groepjes. De leerkracht begeleidt de groepen die bezig zijn met het vinden van informatie, ze zoekt soms mee naar informatie. Ze helpt mee bij het maken en bijstellen van de plannen, en het bespreken van onderzoeksstrategieën. Door vragen te stellen, hardop meedenken en feedback te geven, maakt ze kinderen deelgenoot van haar overwegingen en stimuleert ze hun denkproces. De leerkracht weet wat er is afgesproken en let er op dat deze afspraken worden uitgevoerd. Als er na enige tijd niets terugkomt kan ze dit met het groepje of in de kring bespreken. De klas denkt dan mee, hoe er verder kan worden gewerkt. Kinderen leren daarbij steeds denken in mogelijkheden en oplossingen.
21 inspectierapport freinetonderwijs 2006
Leerlingen leren keuzes te maken uit de steeds groeiende hoeveelheid informatie die op hen afkomt. Veel informatie is in moeilijk Nederlands of in het Engels. Een overvloed aan informatie kan demotiverend zijn. Het selecteren van informatie en dit goed kunnen ordenen zijn belangrijke vaardigheden die al doende en in overleg worden ontwikkeld. Om zelfstandig aan de slag te gaan zijn vaardigheden nodig als afspraken nakomen, alfabetiseren, apparatuur kunnen bedienen, enquêteren, interviewen. Kinderen groeien op met nieuwe mogelijkheden. Ze gaan met internet, mobiele telefoon en windows vaak functioneler om dan leerkrachten. Leerlingen raken al doende vertrouwd met leerstrategieën, zoeksystemen en allerlei schriftelijke bronnen en naslagwerken, met manieren van lezen. Begrijpend lezen is nu lezen omdat je graag wilt weten wat er staat, omdat je nieuwsgierig bent. Dit is hét moment om het over de leesstrategie te hebben. Ze leren samenvatten en verslagleggen. Computers spelen bij informatie, verslaglegging en presentatie een steeds centralere rol. Bij al dit werk zijn wereldverkenning en taal moeilijk te scheiden. De school is geen eiland in de wijk of het dorp. Bij het doen van onderzoek komen ze situaties tegen, waar ze zelf wat aan kunnen doen. Ze ervaren dat ze zaken kunnen beïnvloeden. Brieven schrijven, telefoneren, mailen … over heel veel dingen valt te praten. Wat de kinderen hebben uitgezocht komt ook weer terug in de groep. Er zijn presentaties, muurkranten, collages, albums, tentoonstellingen, verhalen … de verslaggeving en het onderzoek worden besproken. De antwoorden op de vragen worden ingepast in al aanwezige kennis. De reflectie gaat over de samenwerking, het gevonden antwoord en de manier van presenteren. Hoe is het gegaan en wat kunnen ze een volgende keer anders doen.
2.4.12 correspondentie Een freinetgroep wisselt goed gevulde enveloppen uit met een (freinet) groep in een andere omgeving. De inhoud kan bestaan uit: teksten, klassenkranten, werkstukken/studies, cd’s en videobanden, digitale foto’s, brieven, creatief werk … Daarnaast gaan er heel wat mailen tussen de kinderen op en neer. Als het goed loopt, biedt de correspondentie al snel mogelijkheden tot werk: onderzoek, werk nadoen, vragen stellen en beantwoorden, taalactiviteiten, expressie … Door het schrijven met kinderen in een heel andere woonomgeving leren ze van leeftijdgenoten. Het dwingt ze om over eigen zaken na te denken. Er is een heleboel waar ze zo aan voorbij lopen. Ze gaan verder kijken dan hun neus lang is. (Dat geldt zeker voor het schrijven met leerlingen in het buitenland). De verschillen leveren veel stof op om over te schrijven en brengt nieuwe ideeën in de groep. Wat voor onze leerlingen heel gewoon is, is voor hen bijzonder en andersom. Leg maar eens aan Vlaamse stadskinderen uit wat trefbal is en hoe een ligboxenstal werkt. En in de gezinnen van die kinderen gaat een heleboel anders. Ze moeten duidelijk op papier proberen te krijgen wat hen bezig houdt, formuleren en herformuleren. Schrijven met Vlaamse leerlingen levert bovendien boeiende taalontdekkingen op. sapje biek verjaren embras
frisdrank balpen jarig zijn geruzie
onkel kleedje kastrol vuilbak
oom jurk. pan prullenbak.
springbal shotte tablootje kader
stuiterbal schieten dienblad fotolijstje
en natuurlijk allee, amai en keileuk. Naast woorden die ze grappig of gek vinden is ook de andere zinsbouw opvallend.
22 inspectierapport freinetonderwijs 2006
hoe noemt gij? de school is gedaan is dat je lief?
ga eens op uw poep zitten. zet uw bril aan het lokaal kuisen
wilt gij daar een foto van trekken? hij werd er elf niet lopen op de trap
Prachtig om met de groep te praten over zinsbouw en delen uit een zin. Wat vind je mooier klinken? Waarom zouden ze dat zo zeggen? Kunnen we een gedicht op die manier maken? De leerkracht zorgt er voor dat de post iedere week de deur uit gaat. Ze is kritisch bij het binnenkomen van de correspondentie, zet aan tot terugschrijven en controleert de gemaakte afspraken. Als een brief foutloos de deur uitgaat worden de correspondenten niet afgeleid door taal- en spelfouten. We willen dat ze de inhoud van onze brief begrijpen. Dan besef ik dat ik onze correspondenten waarschijnlijk nooit meer zal zien. Dat vind ik een raar en pijnlijk gevoel.
Nina 11 jr.
2.4.13 levend rekenen Op freinetscholen wordt gebruik gemaakt van een realistische rekenmethoden. Omdat freinetwerkers regelmatig problemen hebben met deze klassikaal opgezette methoden, werken ze ook met ‘levend rekenen’. Dat biedt mogelijkheden om de leef en belevingswereld te onderzoeken en rekening te houden met de verschillen tussen de kinderen. Aan de activiteiten in de kring zitten regelmatig reken- en wiskundeaspecten. Er wordt veel belang gehecht aan de echtheid van het rekenen. Er wordt geteld en vergeleken, de maat van schoenen, de waarde van verschillende knikkers, de grootte van het veldje, hoe hoog wordt de nieuwe flat naast de school… De leerkracht maakt deze aspecten tot een gezamenlijke rekenactiviteit. Het is in het begin niet altijd gemakkelijk een rekenvraagstuk te vinden in de kringgesprekken. De leerkraacht helpt bij het herkennen en formuleren van de rekenvraag, ze gaat met de kinderen op zoek naar de mathematische kant van de werkelijkheid en zorgt dat er verschillende strategieën aan bod komen. Ze gaat in op oplossingen die kinderen bedenken en geeft er zelf regelmatig ook een. Ze stelt vragen, geeft het goede rekenvoorbeeld, heeft gevoel voor verschillende rekenkundige oplossingen en kent regels, begrippen en structuren. Het verder uitwerken is aanleiding tot experimenteren, het uitwisselen van oplossingsstrategieën en het doen van rekenontdekkingen, het geven van extra uitleg en verdere oefening … Bij de verkenning en oplossing van deze rekenproblemen ontwikkelen leerlingen hun mathematisch denken en worden ze gevoelig voor wiskundige en rekenkundige structuren. Beste Fred Goffree Bedankt voor de leuke brief. U schreef dat onze grote pompoen van 12 ½ kilogram nog wel 100 keer in die van de foto zou gaan. Daar geloofden we niks van. In ons lokaal staat nog de zelfgetimmerde m3. Die lijkt ons ongeveer net zo groot als de pompoen op de foto. We hebben precies uitgerekend hoeveel liter (of dm3) onze pompoen is. We hebben een grijze vuilcontainer voor ongeveer een kwart vol water gezet. Met een dikke stift hebben we een dikke streep bij de waterrand gezet. Toen de pompoen er in. (hij bleef drijven, dus duwde Jeroen hem voorzichtig onder.) Een nieuwe streep met de natte stift wilde niet. Gelukkig bedacht Lcia toen dat de bordliniaal er zo in wilde: 41 cm. We hebben de pompoen er weer uitgehaald en het water bijgevuld tot 41 cm. 12 liter + 10 liter + 1 liter + 1 liter + 1 liter = 25 liter. Onze grote pompoen is ongeveer 25 ltr. Hij past 40 keer in de m3. Hoe kwam U aan die 100? Een groepje is begonnen met het tellen van de pitten. We hebben afgesproken dat ze van alle drie de pompoenen een kwart zullen tellen. De kleinste heeft er ongeveer 4 x 39 = 156. De middelste 4 x 110 = 440. Een heel verschil dus. De grootste moeten ze nog openmaken … Groeten van de hele groep, Danny Groen
23 inspectierapport freinetonderwijs 2006
Daarnaast is in de groep een goed gevulde rekenkast met leermiddelen die vrij ontdekken toestaan, zoals weegschalen, meetlatten, blokjes, rekenstaafjes, rekenrekjes, klokken, zandlopers, stopwatches, meetwielen, breukenmateriaal … Bij reflecties gaat het om wiskundige inhoud die aan bod kwam: welke inzichten, welke basisvaardigheden, welke wiskundige begrippen en procedures hebben de kinderen gehanteerd. 2.4.14 klassentaken Bij klassentaken gaat het om het verdelen van een groot aantal dagelijkse activiteiten als schoonmaken, computers uitzetten, opruimen en ordenen. Het gaat ook om taken als voorzitten van de kring, secretaris, penningmeester, dierenverzorger en verantwoordelijke voor een werkhoek … allemaal taken die nodig zijn om goed te kunnen werken. Bij zelfbestuur zijn leerlingen ook mee verantwoordelijk voor de inrichting en het functioneren van het lokaal. Als iets niet goed wordt uitgevoerd, zeg je er wat van tegen degene die het werk moet doen of de groep bespreekt het in de kring. Dan besluit de klas daar wat aan te doen door er bijvoorbeeld een verantwoordelijke voor aan te wijzen. Taken ontstaan uit een behoefte. Alle taken worden in de kring verdeeld en leerlingen regelen steeds meer zelf. 2.4.15
begeleiden en registreren
Het kind kan veel uit zichzelf leren; we moeten hem die gelegenheid bieden. De volwassene moet pas ingrijpen op het moment dat dat nodig is, om de ontwikkeling van de kinderen te versnellen of om ze voor fouten te behoeden (…) Zo opgevat is onderwijs een uiterst subtiel werk, dat veel tact en een grondige kennis van het kind vereist. C.Freinet Freinetscholen experimenteren met verschillende vormen van (zelf)evaluatie en registratie van de moeilijk meetbare ontwikkelingen van kinderen. Brede ontwikkeling alleen volgen vinden ze te vaag. Afmeten aan gemiddelde ontwikkeling doet tekort aan een heleboel kinderen, alleen het schoolse lees, taal en rekenwerk vinden ze veel te eenzijdig … Binnen de schoolteams en de Frenetbeweging blijft het begeleiden en registreren een ontwikkelingsproces. Kerndoelen hebben voor freinetwerkers gelukkig nog altijd betrekking op het onderwijsaanbod van de school en worden als te bereiken doelen gehanteerd. Natuurlijk is er een verband tussen wat de school aanbiedt en wat zij wil bereiken, maar wat élk kind minimaal zou moeten kunnen en kennen is heel wat anders. Feinetleerkrachten werken met leerlijnen en werkdoelen, niet als minimumeisen voor alle leerlingen maar als ijkpunten voor de leerkrachten zelf, voor de kwaliteit die ze te bieden hebben. Niet meer en ook niet minder. Werkdoelen geven richting, globale leerlijnen dienen als tussentijdse markeringen op weg naar het einddoel en geven ruimte voor variaties in tempo, leerstijlen en intensiteit van leren. Complex werk, waarbij het op intelligentie, begrijpen, aanvoelen en sociale en presentatievaardigheden aankomt, is moeilijk systematisch te meten. Al zo’n zestig jaar probeert wetenschappelijk onderwijskundig onderzoek de oneindige complexiteit van het menselijk leren steeds terug te brengen tot overzichtelijke modellen. Om variabelen uit te sluiten wordt veelzijdige ontwikkeling teruggebracht tot eenzijdige brokjes. Er wordt steeds openlijker getwijfeld aan het praktijknut van veel onderwijskundig onderzoek. Freinetscholen vinden het jammer dat die twijfel nog niet geldt voor de schijnbaar meetbare zaken, die vooral op scholen worden getoetst en beoordeeld. Praten, woordenschat, luisteren, schrijven, taalbegrip, taalgevoel, taalbeschouwing, (begrijpend) lezen zijn bijvoorbeeld vaardigheden die kinderen in samen-
24 inspectierapport freinetonderwijs 2006
hang ontwikkelen. Kinderen struikelen over spelling, over zinsontleding, over taalregels en toetsen technisch lezen. Als gevolg daarvan wordt er nog meer tijd besteed aan technische vaardigheden, terwijl het voor freinetwerkers zou moeten gaan om taal die kinderen nodig hebben. Voor de communicatieve functies blijft steeds minder tijd over. Als je leerlingen steeds volgt door middel van een reeks van toetsen en dan wat extra’s doet met de leerlingen die ‘uitvallen’ leg je bovendien de accenten steeds op dingen die niet goed gaan (kinderen krijgen het gevoel ‘ik ben niet goed genoeg’) en ben je iedere keer eigenlijk te laat. Succes stimuleert, kansen verhogen klinkt heel anders dan achterstanden wegwerken. Toetsen en overhoringen roepen altijd spanningen en weerstand op. De cito-eindtoets voor taal dekt slechts een kwart van de kerndoelen. En het gevolg daarvan zal zijn dat de school zich voornamelijk richt op de toetsstof. Taalonderwijs verwordt dan tot toetsvoorbereiding. En het eind van het liedje is dat niet taalbeheersing maar toetsvaardigheid getoetst wordt. Als vindingrijkheid, verantwoordelijkheidsbesef, samenwerken, sociale vaardigheid, creativiteit, gevoel voor kunst, belangstelling voor natuur en wetenschap en historisch besef buiten de meetbare kaders vallen en nauwelijks een rol spelen bij de beoordeling van kinderen en van scholen, is de verleiding wel heel groot deze zaken ‘op hun beloop te laten’. De school wordt dan steeds meer taal-rekenschool. Freinetscholen zijn van mening dat onder druk van toetssystemen ontwikkelingen op scholen tot een voor hen onaanvaardbaar minimum worden teruggebracht. Ze vinden dat de inspectie en de eindtoets daar aan meewerken. De Wet voor primair onderwijs spreekt over een brede vorming van kinderen. Wie op scholen kijkt waar alle kinderen vanaf de eerste dag in hun eigen tempo kunnen werken, krijgt grote verschillen tussen de kinderen duidelijk in beeld. Koppeling van leerstof aan leerjaar wijzen freinetwerkers af: basisschoolkinderen van vier jaar oud kunnen al meer dan twee jaar verschillen, zowel in hun mentale als in hun taalontwikkeling; en dat verschil is bij twaalfjarigen zeker opgelopen. Koppeling van beheersingsmomenten aan leerjaren of bouwen wordt helaas in de hand gewerkt door methodes en klassikale toetsen. Deze opvattingen vinden freinetleerkrachten vooral slecht voor kinderen die minder tot gemiddelden behoren en daarmee voor het sociale functioneren van zowel het individu als de groep. Voor een authentiek beeld van een bepaalde leerontwikkeling observeert de freinetleerkracht de kinderen en praat met hen. Het gaat om het waarderen van de geleverde prestaties en het opzoeken en wegnemen van belemmeringen. De taak van de leerkracht is niet straffen en op tekorten te wijzen, maar helpen (een moeder straft haar peuter niet omdat het een woord verkeerd zegt of valt bij het leren lopen), niet fouten aanstrepen en tellen maar verbeteren en laten zien hoe het anders kan, juist ook de sterke punten signaleren en interesse tonen in het leven en het werk van de kinderen. Zo mogelijk legt de leerkracht documentatie aan. Documenteren heeft veel voordelen als dit zo dicht mogelijk bij het werk zelf staat. Directe opnamen (beeld en geluid), werkstukken, tekeningen, teksten, foto’s van werksituaties, verslagen van gesprekken, eigen reflectie … dat is heel wat anders dan een (uitgebreide) toetsbatterij. Het leren wordt op heterdaad betrapt. Door het in beeld te brengen maak je leerprocessen zichtbaar, de leerkracht kan het nog eens nalezen en bespreekbaar maken met leerling (en ouders). Dit bespreken is vaak weer aanleiding voor nieuwe plannen. Het met elkaar stellen van doelen is relevant binnen het kader van de waargenomen ontwikkeling. Leerlingen worden zich bewust van hun eigen leerproces. Hieraan ligt geen controlerend wantrouwen of bemoeizucht ten grondslag, maar uitdagend vertrouwen en gedeelde verantwoordelijkheid. Deze manier van begeleiden van leerlingen komt heel dicht bij ‘het volgen’ van leerlingen met behulp van brevetten, zoals dat vorige eeuw in freintgroepen gebeurde of bij de huidige ontwikkeling van leerlingportfolio’s. De verantwoordelijkheid voor inhoud en vormgeving van het onderwijs ligt niet bij methodeschrijvers maar bij de school zelf.
▪
25 inspectierapport freinetonderwijs 2006
3.1
Inrichting van lokaal en school
‘‘De lessenaar voor de meester, die op een verhoging staat, wordt overbodig. De opvoeder zal hoe langer hoe minder ex cathedra lessen geven, of zelfs helemaal niet meer. Hij wordt vaker ingeschakeld om met de kinderen samen te werken in de verschillende hoeken van het lokaal. Een eenvoudige verplaatsbare tafel, zoals die voor de leerlingen en plankruimte in een loketkast zijn voldoende. Sommige lessenaars die vrijkomen kunnen dienst doen als kleine werkbanken of als expositietafels.’ C. Freinet Freinetonderwijs is meer dan een optelsom van opvoedkundige en onderwijskundige technieken. Een open en democratische houding wordt ook zichtbaar aan het plein en het gebouw, of in ieder geval aan de inrichting daarvan. Bij een andere manier van werken hoort een ander gebouw. De school is een werkplek voor zowel de collectieve als gespecialiseerde activiteiten, voor actie en interactie. Freinetleerkrachten letten op de ligging van het gebouw, de plek van de gemeenschappelijke ruimte en de lokalen met werkhoeken. De directe omgeving van de school is een ruimte voor verkenningen en experimenten. Er zou een stuk "natuurlijk milieu" moeten zijn (het gebruik van de natuur vinden freinetwerkers een stimulerende noodzaak voor het ontwikkelen van zorg en waardering voor de leefomgeving). In de stad is bijna nooit voldoende ruimte. Het speelplein kan dan toch zo aangelegd worden dat er een variatie aan ontdekkingen en experimenten mogelijk is, waaronder (moes)tuin en boomgaard, dieren, ruimte voor spel, voetballen, huttenbouw … De structuur van het lokaal zal worden bepaald door de manier waarop leerkracht en leerlingen het werk organiseren. Samen zorgen ze voor een rijke, leeromgeving, waarin alle kinderen (met al hun verschillen) lekker kunnen werken. Ze moeten zich er thuis voelen. Centraal in het lokaal is ruimte om in de kring te gaan zitten. Daar omheen de tafels, kasten en de werkhoeken. De tafel van de leerkracht zal daar tussen staan. In de kasten worden materialen overzichtelijk opgeborgen, klaar voor zelfstandig en actief gebruik, vaak voorzien van etiketten. Daarnaast is er veel plankruimte die leerlingen onder andere gebruiken om werkstukken aan elkaar te laten zien en mooie dingen neer te zetten. Er is altijd te weinig ruimte, maar toch … een leeshoek, een drukhoek, een lange werkplank … Een werkhoek is uitnodigend en wil een zo gevarieerd mogelijk ervaren en leren oproepen. Er liggen spullen die voor een bepaalde activiteit nodig zijn. Intelligentie is meervoudig en freinet-leerkrachten zorgen voor werkhoeken en technieken waarbij verschillende vormen van intelligentie aan bod kunnen komen. Leerlingen kunnen er zelfstandig mee aan het werk. Op freinetscholen komen veel verschillende werkboeken voor, afhankelijk van leeftijd, groepsgrootte, team, leerkracht, materiaalkeuze en ruimte. Iedere groep is genoodzaakt keuzen te maken. Welke hoeken komen in het lokaal en welke in de gemeenschappelijke ruimte? Het team heeft al keuzen gemaakt voordat het schooljaar begonnen is. De samenstelling van de hoeken en de manier van werken erin is op freinetscholen verschillend. Er zijn scholen waar leerlingen de hele dag in hoeken kunnen werken en er zijn scholen waar ze dat in werk(hoeken)tijd doen. Het is niet de bedoeling dat alle leerlingen alle hoeken in vaste volgorde afwerken. Het inrichten en op orde houden ervan wordt door de leerkracht
26 inspectierapport freinetonderwijs 2006
samen met de leerlingen geregeld in de klassenvergadering. Hoe ouder de leerlingen worden, hoe meer ze zelf regelen. Steeds wisselende tentoonstellingstafels en prikborden maken duidelijk wat er allemaal in de groepen gebeurt. Het lokaal houdt niet op bij de deur. Daarachter in de gang en de hal zijn meerdere werkhoeken. In de gemeenschappelijke ruimten vinden toevallige spontane ontmoetingen plaats. Er worden afspraken gemaakt om samen te gaan werken of elkaar te helpen. Leerlingen worden er geconfronteerd met anderen, ongeacht leeftijd, huidskleur. De verschillen tussen leerlingen, de verschillen tussen ouders vormen een basis voor het sociale leven en het werken binnen de school. In ruimten waar gezamenlijke activiteiten plaatsvinden, kan ook een mediatheek, een schoolmuseum en/of keuken ingericht worden. Er zijn plekken waar leerlingen in groepjes kunnen werken en waar leerlingenwerk tentoongesteld wordt. De bergingen waar leerkrachten en leerlingen materialen kunnen halen en opbergen kunnen door oudere leerlingen beheerd worden.
3.2 het aandeel van de ouders Leven en werken in een freinetschool vooronderstelt een schoolcoöperatie, waar leerlingen, leerkrachten en ouders samen de verantwoordelijkheid voor dragen. Die verantwoordelijkheid betreft de materiële zaken als beheer van lokaal, materialen, planten en dieren, de organisatorische zaken als personeelsbeleid, verdeling van de groepen over de teamleden; en de immateriële aangelegenheden als de normen en waarden. Het doel van ouders en leerkrachten is: een zo optimaal mogelijke ontwikkeling van de kinderen. Goede contacten tussen ouders en leerkrachten is voorwaarde voor zo’n ontwikkeling. Ouders signaleren dingen die de leerkracht ontgaan en omgekeerd. Omdat het onderwijs uitgaat van de belevingswereld van de leerlingen wordt de familie haast vanzelf bij de school betrokken. Thuis lezen ouders dingen terug die ze zelf met hun kind hebben meegemaakt. Bij het doen van onderzoek worden kwaliteiten van ouders bewust ingeschakeld, bijvoorbeeld door hen te vragen in de groep iets te vertellen of te laten zien. Daarnaast maken meer handen meer werk mogelijk en zorgen meer volwassenen in school voor een grotere diversiteit aan ervaringen en ideeën. Bij freinetscholen lopen ouders makkelijk binnen, doen mee in discussies, vertellen kinderen over hun ervaringen en werk. Ouders reageren op dingen uit klassenkranten. Leerkrachten gaan op huisbezoek of komen ouders tegen op wijkvergaderingen. 3.3 De Freinetbeweging Vanaf 1950 kent Nederland een aantal scholen en klassen die de freinettechnieken in praktijk brengen. Op de scholenlijst komt een zestiental scholen voor. Daarnaast worden verschillende technieken als de vrije tekst, klassenkranten, dagboeken, corresponderen, levend lezen … op veel meer scholen toegepast. Aanvankelijk bestonden er twee bewegingen: de Freinetbeweging Nederland (FBN) en de Nederlandse beweging van freinetwerkers (NBF). Aan het einde van de jaren tachtig fuseerden de bewegingen in De Freinetbeweging. Door uit te gaan van de ervaringen en belevingen van kinderen is freinetonderwijs elke dag anders en het moet vooral ook steeds beter. Zo passen moderne media naadloos in freinettechnieken. De inpassing daarvan is een vanzelfsprekende voortzetting van Freinet’s aanpak. Deze middelen hebben zin als ze gebruikt worden vanuit de doelstellingen die bij de school passen. De computer alleen gebruiken als trainings/automatiserings-machine zal niet de
27 inspectierapport freinetonderwijs 2006
verantwoordelijkheid van de leerlingen voor hun werk bevorderen. Het is keer op keer nodig dat nagedacht wordt over het gebruiken van technieken en middelen. De beweging heeft hier een duidelijk aandeel in. Het gaat niet om passieve bijscholing, maar de actieve uitbouw van de eigen inzichten in wat vruchtbaar is, wat werkt, wat leidt tot beter vakmanschap. Leerkrachten in een freinetgroep hoeven niet direct de goede houding te hebben en de technieken optimaal te kunnen toepassen, niemand heeft voor alles een panklare oplossing. Ook in freinetgroepen schrijven kinderen soms onbenullige, weinigzeggende teksten; ook in freinetklassen kan het voorkomen dat de interessen soms niet verder reiken dan snoep, kleren, stereotype tv-programma’s; soms ontbreekt de belangstelling voor elkaars werk of het gezamenlijke overleg. Met andere woorden: ook het freinetconcept moet soms stapje voor stapje door de leerkracht al experimenterend met haar mogelijkheden en die van de groep verwezenlijkt worden. Samen met collega’s krijgt je zicht en vat op een gewenste aanpak. Ze gaan bij elkaar in de groep meedoen, denken samen over mogelijkheden, vertellen elkaar ervaringen en doen suggesties. Uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek worden hierbij zo mogelijk betrokken. Geëngageerde leerkrachten doen actief mee aan de voortdurende discussie hoe zij tot een betere rol en taakuitoefening kunnen komen. Ook voelen ze zich medeverantwoordelijk voor het ontwikkelen van hulpmiddelen en technieken, die voor verbetering nuttig blijken. Proefondervindelijk verkennend wordt men een professioneler freinetwerker. Van alle leden wordt hierin een bijdrage gevraagd. De beweging ontplooit hiervoor onder andere de volgende activiteiten : - Twee keer per jaar worden er landelijke dagen georganiseerd rondom thema's die per jaar door de ledenvergadering worden vastgesteld. Deze bijeenkomsten vinden plaats op scholen waar mensen werken vanuit de freinetpedagogiek. Ontmoeting, presentaties en uitwisseling van kinder- en eigen werk staan daarbij centraal. De bijeenkomsten zijn toegankelijk voor leden en belangstellenden. - maandelijks verschijnt voor leden en belangstellenden Freinetnieuws - De Freinetbeweging verzorgt met De Reeks een serie publicaties voor vernieuwend onderwijs. Daarnaast publiceren ze De Freinetbibliotheek met vertaald werk van Célestin Freinet en de Franse Freinetbeweging. - Werkgroepen werken langere tijd rondom één onderwerp. De werkgroepen doen verslag in de periodiek. Doorgaans werken ze toe naar een eindproduct. Al naar gelang de behoefte kunnen er nieuwe werkgroepen ontstaan, als de werkgroep directeuren, de redactie van De Reeks, de werkgroep levend rekenen … De organisatiestructuur van De Freinetbeweging is momenteel in beweging. Het bestuur bestuurt op afstand en heeft taken en bevoegdheden gedelegeerd naar een coördinator. Deze stuurt de inhoudelijke werkgroepen aan. De Freinetbeweging heeft een eigen centrum voor schoolbegeleiding en advies en een uitgeverij. De Freinetbeweging Vlintweg 7 7872 RE Valthe 0591 514382
[email protected] www.freinet.nl
3.4 Het Freinetkantoor / De Freinetwinkel Door leden van de Freinetbeweging is ook in Nederland een handelsfirma opgericht: de Freinetwinkel. Het kantoor, gevestigd in Valthe, geeft zelf boeken en brochures uit over Freinet en freinettechnieken. Verder kan men er drukmaterialen bestellen. Vanuit het Freinetkantoor wordt ook de coördinatie van de schoolbegeleiding en onderwijs-advisering verzorgd. www.freinet.nl
28 inspectierapport freinetonderwijs 2006
3.5 ICEM Door Freinet’s publicaties en door persoonlijke ontmoetingen op congressen van de linkse vakbond ontstaat rond 1925 een groepje onderwijzers die net als Freinet met hun klassen teksten gaan bespreken en vervolgens drukken. Van elke gedrukte tekst gaat een exemplaar naar de andere klassen. Daaruit ontwikkelt zich een echte schoolcorrespondentie tussen klassen, individuele leerlingen en hun onderwijzers. In 1927 is de groep gegroeid tot 41 leerkrachten, die tijdens een vakbondscongres enige tijd apart vergaderen. Gaandeweg wordt mede door de groei van dit netwerk de behoefte gevoeld aan een eigen organisatie. Freinet richt dan ook met een aantal collega’s een coöperatief bedrijfje op. Dat heet eerst, net als het verenigingstijdschrift, De Drukpers op school en fuseert in 1928 met een bedrijfje van collega’s die belangstelling hebben voor nieuwe media. De nieuwe coöperatie (CEL) groeit in de loop van de jaren uit tot uitgeverij van boekjes voor documentatiecentra op scholen, werkkaarten, schooldrukperjes, kindercamera’s, grammofoonplaten, films, boeken en andere materiaal voor freinetwerkers en hun groepen. Na 1945 stijgt het aantal aanhangers van zijn ideeën sterk en in 1948 richten ze L’Institut Coopératif de l’École Moderne – pédagogie Freinet (ICEM) op, de Franse Freinetbeweging. Het is een onderwijsbeweging voor onderzoek, vernieuwing en verbreiding van de freinetpedagogie in Frankrijk en verder over de wereld. Alle activiteiten voor de verspreiding van de ideeën worden door deze organisatie gebundeld. Zij draagt aan het onderwijs bij met haar visie, met opleidingsactiviteiten, de ontwikkeling van werkmiddelen, de uitgave van onderwijspublicaties … www.icem-freinet.info
Literatuur : Bakermans Jan: Een wereld om te verkennen. Module nascholing SLO Enschede 1993 Boland Theo: Een school in beweging; onderwijzen volgens Freinet. Module nascholing SLO 1993 Boland Theo: Zelfbestuur in een freinetgroep. Module nascholing SLO 1993 Broersma Rouke: Dat’s andere taal. Bouwstenen voor levens taalonderwijs; De Reeks 7 Valthe 2005 Bronkhorst John: Werken met de vrije tekst. Module nascholing SLO 1993 De Freinetbeweging: Leren Kwalifieren. De Reeks 1 Valthe 2001 De Freinetbeweging: Wie correspondeert die leert; De Reeks 2 Valthe 2001 De Freinetbeweging: Levend Lezen, da’s de kunst. De Reeks 3 Valthe 2002 De Freinetbeweging: Ondernemende kinderen tellen mee. De Reeks 5 Valthe 2003 De Freinetbeweging: Geef ze de ruimte, naar een inspirerende leer-,werk- en speelomgeving in de basisschool. De Reeks 6 Valthe 2004 De Frenetbeweging: Werken met vrije teksten, een reader. Valthe 2005 Nicolai Jimke: Kennis en werkstukken maken met internet. De Reeks Freinetbeweging Valthe 2002 Stubbe Patrick e.a.: Interactief leren in een coöperatieve klas. Diegem Kluwer 2000 Tans, Jeroen en Bronkhorst, John: Freinetonderwijs. Een eigenwijze van onderwijs. Baarn, 1993 Werkgroep NME: Uitgebroed door ons allemaal. De Freinetbeweging Valthe 1998 Werkgroep rekenen/wiskunde: Levend rekenen, da’s pas realistisch. Enschede SLO 1998
29 inspectierapport freinetonderwijs 2006
4. Werkpunten voor scholen en inspectie ‘Gezien het karakter van het basisonderwijs dienen leraren een beroep te doen op de natuurlijke nieuwsgierigheid en de behoefte aan het ontwikkelen van communicatie van kinderen, en deze te stimuleren. Door een gestructureerd en interactief onderwijsaanbod, vormen van ontdekkend onderwijs, interessante thema’s en activiteiten worden kinderen uitgedaagd in hun ontwikkeling. Inhouden en doelen dienen zo veel mogelijk op elkaar te worden afgestemd, verbinding te hebben met het dagelijks leven en in samenhang te worden aangeboden. In concreet onderwijs zijn doorgaans doelen uit verschillende hoofdstukken van belang. Taal bijvoorbeeld komt voor bij alle vakken. Aandacht voor cultuur is niet beperkt tot het kunstzinnige domein. Omgaan met ict geldt voor alle gebieden. Er dient aandacht besteed te worden aan doelen die voor alle leergebieden van belang zijn: goede werkhouding, gebruik van leerstrategieën, reflectie op eigen handelen en leren, uitdrukken van eigen gedachten en gevoelens, respectvol luisteren en kritiseren van anderen, verwerven en verwerken van informatie, ontwikkelen van zelfvertrouwen, respectvol en verantwoordelijk omgaan met elkaar, zorg en waardering voor de leefomgeving.’
Dit citaat uit preambule bij het voorstel nieuwe kerndoelen 2004 lijkt wel door freinetwerkers geschreven. De freinetechnieken geven op een sterke manier volledige uitvoering aan deze algemene doelstellingen en toch … de afgelopen jaren hebben scholen mede door de druk van inspectierapporten methodes en toetsen aangeschaft. Portfolio-ontwikkeling is stil blijven liggen, omdat die niet voldoende in de meetlat van de inspectie paste. Er blijven dus werkpunten voor de inspectie en de scholen. Van de kwaliteitsaspecten uit het toetsingskader stellen we vast dat de onderdelen 1. kwaliteitszorg; 2. voorwaarden voor kwaliteitszorg; 5. opvoedkundig handelen; 6. onderwijskundig handelen; 7. afstemming; 8. de actieve rol van de leerling; 9. schoolklimaat niet tot knelpunten zouden mogen leiden bij een bezoek aan de freinetscholen, zeker als de Freinetbeweging in staat is een kwaliteitsinstrument te ontwikkelen dat is toegespitst op de technieken. Als elke andere school zal ook de freinetschool zich over de eigen kwaliteit moeten kunnen verantwoorden, het opvoedkundig - onderwijskundig handelen zal in deze scholen sterk uit de bus komen en levert voor zover wij kunnen overzien tot nu toe dan ook nergens knelpunten. Hetzelfde geldt voor het schoolklimaat. Voor wat betreft de aspecten 3. aanbod; 4. tijd; 10. zorg en begeleiding; 11 de leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften; 12 de resultaten van de leerlingen en hun voortgang in ontwikkeling ligt het ingewikkelder. Bij deze punten wordt in het regelmatig overleg tussen vertegenwoordigers van de inspectie en De Freinetbeweging langer stilgestaan en is verkend op welke wijze de school aan de inspectie duidelijk kan maken hoe zij werkt en waarom. Het uitgangspunt bij het toezicht “pas toe/laat zien en leg uit” is hier voor de scholen van toepassing. Het biedt ze de kans, juist wanneer de inspectie beschikt over de goede informatie, aan te geven op welke wijze zij hun scholen dan wel vorm geven en ook aan de inspecteur(s) willen laten zien.
30 inspectierapport freinetonderwijs 2006
OVERZICHTS VAN KWALITEITSKENMERKEN TEN BEHOEVE VAN FREINETSCHOLEN 1 KWALITEITSZORG
SPECIFIEKE AANDACHTSPUNTEN M.B.T. HET TOETSINGSKADER
TIPS
KW 1.1 De doelen maken deel uit van een samenhangende visie op onderwijs en leren.
Freinetscholen werken sterk vanuit een De school heeft de uitgangspunten van het visie en kunnen hun keuzes hierop freinetonderwijs ( 2.2 ) onderschreven.. Zij gaat in afstellen. haar schoolplan uit van een leven lang en betrokken leren door middel van freinettechnieken (2.4 ) en collegiale scholing.
KW 2.1 De kwaliteitszorg is verbonden met het beleid zoals geformuleerd in het schoolplan.
De scholing van leraren in een feinetschool gaat via collega’s, correspondentie en wordt ondersteund en medeverzorgd door de Freinetbeweging
De school biedt leraren die (nog) geen structurele freinetscholing hebben mogelijkheden voor coaching en klassen-consultatie gericht op de freinettechnieken. Nagaan hoe de school de collegiale scholing heeft georganiseerd en hoeveel leraren structurele freinetscholing hebben gevolgd of volgen.
KW 2.2 Er is sprake van een professionele schoolcultuur.
2 LEERSTOFAANBOD
De school kan aangeven hoe bovenge- De school biedt leraren die (nog) geen structurele noemde scholing structureel is freinetscholing hebben gehad mogelijkheden voor georganiseerd coaching en klassenconsultatie gericht op de freinettechnieken. Nagaan hoeveel leraren structurele freinetscholing hebben gevolgd of volgen.
SPECIFIEKE AANDACHTSPUNTEN M.B.T. HET TOETSINGSKADER
TIPS
Veel freinetscholen kiezen naast levend rekenen vanuit kringgesprekken voor de zekerheid van een rekenmethode. Bij scholen die werken zoals is aangegeven in een de deeltjes 3 en 7 uit De Reeks mogen lezen, begrijpend lezen en taal geen probleem opleveren.
Van belang is allereerst de organisatie van het leerstofgebied te bespreken. Hoe aangeboden? In niveaugroep of individueel? Nagaan hoe samenhang met Nederlandse taal en rekenen en wiskunde en wereldverkenning wordt gerealiseerd. (Kringgesprekken, vrij teksten, tekstbesprekingen, levend lezen, wereldverkenning, correspondentie, levend rekenen)
Voor wereldverkenning wordt in veel scholen geen methode gebruikt. ( 2.4.11)
Mondelinge taalontwikkeling (kringgesprekken, muurkrant, reflecties) schriftelijke taal (vrije teksten, tekstbesprekingen, verslagen), levend lezen en begrijpend lezen (tekstbesprekingen en wereldverkenning) in authentieke taalgebruikssituaties zullen geen problemen opleveren en dat er sprake is van een doorgaande lijn
A 1.1 De school waarborgt dat het aanbod dekkend is voor de kerndoelen.
De Freinetbeweging heeft in samenwerking met de SLO modules geschreven over wereldverkenning, klassenmanagement, vrije teksten, leven rekenen en vrije expressie.
A 1.2 De school waarborgt dat het feitelijke leerstofaanbod overeen komt met het geplande aanbod.
Wanneer methoden zijn ‘verknipt’ tot opdrachtkaarten waarmee individueel wordt gewerkt dan kan vaststelling of eindniveau groep 8 wordt gehaald moeilijker zijn.
31 inspectierapport freinetonderwijs 2006
In gesprek met leraren midden- en bovenbouw leerstofplanning bespreken. Om die doorgaande lijn te kunnen waarnemen moet de inspecteur andere observaties uitvoeren. Bijwonen van een kringgesprek, presentatie en reflectie, weeksluiting, etc. geeft een compleet beeld. In gesprek met de leraren nagaan op welke wijze de leerkracht kan aantonen dat totale programma wordt aangeboden. Leerstofplanning/registratie Daarbij de herziene kerndoelen meenemen en nagaan of alle aspecten aan de orde komen
A 2.1 De school biedt leerlingen de gelegenheid kennis te nemen van de verschillende culturen die in Nederland aanwezig zijn (etnisch, sociaal, religieus en de daarbij behorende waarden en normen).
Door uit te gaan van verhalen en teksten van de kinderen, aan te sluiten op de actueliteit en via correspodentie zijn freinetscholen hier sterk in. Zie bijvoorbeeld uitgangspunten 2.2.2 en 2.2.3 en de technieken 2.4.1 en 2.4.11 en 2.4.12
A 3.1
Freinetscholen werken minder met leerjaren en meer aan een ononderbroken ontwikkeling van ieder kind. Kinderen werken verder waar ze gebleven zijn. Het onderwijs kan door de technieken aansluiten bij het niveau van iedere leerling.
Het aanbod van de verschillende leerjaren sluit op elkaar aan.
Als scholen werken als beschreven in deel 3 en 7 van de Reeks is in principe een doorgaande lijn voor Nederlands in de freinetscholen dus gewaarborgd. Voor individuele leerlingen is dit niet altijd vanzelfsprekend. Bij wereldverken-ning werken scholen vaak thematisch en kinderen doen onderzoeken naar aanleiding van vragen vanuit de kringgesprekken. De school heeft een aanbod dat gerichht is op vevordering van sociale integratie en burgeschap met inbegrip van het overdragen van kennis over en kennismaking met de diversiteit in de samenleving
Heldere leer- en ontwikkelingslijnen vanaf groep 1. zijn beschreven in deel 3 en 7 van de Reeks. (daarmee is volgens recent onderzoek door de inspectie vastgesteld dat de freinetscholen er in zijn geslaagd een hoge mate van transparantie te bewerkstelligen van het aanbod Nederlands (kerndoelen). (Niveau)groepen zijn op verschillende scholen anders van samenstelling. Nagaan hoe aan wereldoriëntatie wordt vormgegeven. (2.4.1, 2.4.11 en 2.4.12)
Burgerschap is in feite ‘op het lijf geschreven’ van de freinetscholen (dmv klassenveraderingen, muurkrant, schoolparlement / kinderraad)
De school is proeftuin van onze democratie
Het uitgaan van de belangstelling en de vrijere werkkeuze zou afstemming zo optimaal mogelijk moeten maken. Burgerschap is in feite ‘op het lijf van de freinetscholen geschreven (door middel van klassenvergadering, muurkrant en schoolparlement/ kinderraad)’
(Niveau)groepen zijn op verschillende scholen wisselend van samenstelling. Op niveau van de organisatie nagaan hoe diverse groepen uitgaan van de belangstelling en ze vanuit vrijere keuzes het werk organiseren.
A 4.1 De school waarborgt voor individuele leerlingen een leerstofaanbod dat past bij de onderwijsbehoeften De leerinhouden sluiten aan op de belangstelling van de kinderen.
3 TIJD
SPECIFIEKE AANDACHTSPUNTEN M.B.T. HET TOETSINGSKADER
TIPS
De geplande onderwijstijd is vastgelegd in vaste werkritmes en de werkplannen van de kinderen, die voor een groot gedeelte hun werk zelf inplannen. Dit punt leverde in het verleden bij bezoeken van de inspectie regelmatig problemen op omdat scholen moesten aangeven hoeveel tijd per klas voor rekenen en taal werd uitgetrokken, terwijl er niet klasikaal wordt gewerkt. Deze specificatie wordt
De weekplanning van leerlingen heeft tenminste gedeeltelijk het karakter van een contract. Nagaan of het contractgedeelte van een weekplanning is gebaseerd op ontwikkelingsgegevens. De verantwoording van de planning kan in de administratie ven de leerkracht te lezen zijn.
T 1.1 De totale door de school geprogrammeerde onderwijstijd voldoet aan de wettelijke vereisten.
32 inspectierapport freinetonderwijs 2006
niet meer gevraagd. De school dient de7520 uur te verantwoorden. Tijdens de voorbereiding van het bezoek bespreken. Van belang om verschillende instructievormen bij te wonen, letten op leerlingactiviteiten, klassenboek en leerlinggegevens bekijken. De inspecteur kan vragen naar een indicatie: ‘hoeveel denkt u ongeveer?’waarbij tijd als afhankelijke variabele wordt gehanteerd. Tijdens het bezoek moet de leerkracht kunnen uitleggen hoe die verdeling eruit ziet, hoe ze bewaakt dat leerlingen voldoende tijd krijgen zich de leerstof eigen te maken en of leerlingen die meer (instructie/ begeleiding/verwerkings) tijd nodig hebben die tijd ook krijgen
De school stemt de hoeveelheid tijd voor leren en onderwijzen bij Nederlandse taal en rekenen en wiskunde af op de onderwijsbehoeften van de leerlingen.
In grote lijnen kan de vraag wel beantwoord worden, maar de ruimte voor individuele leerlingen om langer met activiteiten bezig te zijn maakt exacte beantwoording moeilijk. Dit punt leverde in het verleden bij bezoeken van inspectie regelmatig problemen op omdat scholen moesten aangeven hoeveel tijd per klas voor rekenen taal en lezen werd uitgetrokken, terwijl er niet klassikaal wordt gewerkt. Deze specificatie wordt niet meer gevraagd.
Het schoolbeleid draagt ertoe bij dat de geprogrammeerde onderwijstijd efficiënt wordt ingezet.
Freinetgroepen hebben doorgaans een goed en Leerlingen gaan direct aan de slag. Er is een efficiënt effectief klassenmanagement.
T 2.1
systeem om hulp van de leraar of medeleerlingen te krijgen zonder onnodige wachttijd.
Tijdens momenten van zelfstandig werken extra aandacht voor leerlingen die niet direct aan de slag gaan. Er is ook ‘toezicht’ op de leerlingen die buiten het lokaal werken.
T 2.2 De leraren realiseren de geplande onderwijstijd.
Lastig vast te stellen, omdat kinderen met Gesprek leraren benutten om hier zicht op te krijgen. verschillende dingen bezig zijn. Is verdeeld over onderwijs in de groep, de niveaugroep en de werkuren. Vooral tijdens de werkuren werken leerlingen veel individueel of in tweetallen en bepalen zij zelf aan welke activiteiten ze werken en hoe lang.
De tip bij 3.2 zou o.i ook bij 2.2 en 3.1 kunnen
Freinetscholen gaan ervan uit dat dit automatisch gebeurt omdat leerlingen hun werk zelf indelen en in veel gevallen ook zelf bepalen hoe lang ze aan een taak werken.
Stel tijdens de groepsbezoeken door tijd-noteren vast hoeveel procent van de leerlingen met taal- , rekenwerk, lezen of wereldverkenningbezig bezig is om het oordeel op deze indicator te onderbouwen.
Moet in Freinetscholen een sterk punt zijn. Door de vrije keus zullen veel kinderen hoogbetrokken zijn bij hun werk.
Van belang de leerlingdossiers goed te bekijken en na te gaan of voor leerlingen met extra onderwijsbehoeften een persoonlijke planning is opgesteld. Dit kan bijvoorbeeld d.m.v. contractwerk of afspraken in de werkplannen. Er is voor leerlingen die dat nodig hebben een afspraken-systeem hoe vaak zij met taal- , rekenwerk lezen of wereldverkenningbezig zijn. Naast afspraken over taken die door alle leerlingen worden uitgevoerd werkt de school taken die zijn afgestemd op de individuele leerling.
T 3.1 De tijd voor onderwijs en leren is afgestemd op de kenmerken van de leerlingenpopulatie.
T 3.2 De school varieert de hoeveelheid tijd voor onderwijs en leren, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van leerlingen.
33 inspectierapport freinetonderwijs 2006
SPECIFIEKE AANDACHTSPUNTEN M.B.T. HET TOETSINGSKADER
TIPS
Onderwijsactiviteiten hebben een duidelijke structuur.
In het ritmisch weekplan zitten instructiegevoelige momenten. Daarnaast zijn momenten gepland waarin plaats is voor ‘korte cursussen’ waarin aan groepjes extra instructie en uitleg gegeven kan worden.
Observeer ook andere instructiemomenten. Bij de voorbereiding van het bezoek afspreken zowel lessen in de groep als een niveaugroep te willen zien. Is voor leerlingen bekend (aan het begin van de dag) aan welke taken gewerkt moet worden, waar leerlingen heen moeten (welke werkplek)? Zijn alle leerlingen tijdens de werkuren (zelfstandige verwerking) bezig met zinvolle activiteiten?
De uitleg is duidelijk.
Duidelijke instructie op niveau behoort tot de uitgangspunten van het freinetonderwijs
4 ONDERWIJSLEERPROCES
P 1.1
P 1.2
Om dit te waarderen ook andere (bijvoorbeeld kring) activiteiten bijwonen. Volgen van individuele uitleg en uitleg in kleine groepjes.
P 2.2 De leraar weet de leerlingen te motiveren.
Door uit te gaan van de belangstelling en vrije werkkeuze zijn kinderen vaak hooggemotiveerd en willen lang doorwerken. Leraren stimuleren dus heel anders. De basis van wereldverkenning is ervaren, ontdekken en onderzoeken). Mogen hoge eisen aan gesteld worden.
Voor een goede beoordeling ook andere, bijvoorbeeld kringactiviteiten, presentaties en reflectie-gesprekken bijwonen.
Dit is een basishouding voor freinetwerkers. Aan ervaren, ontdekken, onderzoeken en reflectie mogen hoge eisen gesteld worden.
Voor een goede beoordeling ook andere, bijvoorbeeld kringactiviteiten bijwonen. Zowel groeps- als individuele instructiemomenten observeren.
Dit is een van de sterke kanten van de freinetscholen.
Leerlingen kunnen elkaar om hulp vragen. Ze zitten kringgesprekken voor en bereiden zelfstandig presentaties voor.
P 2.3 De leraar stimuleert het denken van leerlingen.
P 3.3 Leerlingen krijgen de gelegenheid tot zelfstandig leren.
Leerlingen zijn bekend met afspraken: wat moet je doen als je hulp nodig hebt. Om te kunnen vaststellen andere dan lesmomenten bijwonen. P 4.1 De vorderingen en ontwikkelingen van leerlingen worden systematisch gevolgd.
Er zijn freinetscholen die geen methodeonafhankelijke toetsen hanteren.
In elk geval nagaan of de school binnen het eigen systeem van leerlingenzorg ten minste twee maal per jaar de vorderingen van de leerlingen bepaalt voor technisch lezen, begrijpend lezen en rekenen en Wanneer methodegebonden toetsen wiskunde en spelling. worden gebruikt kan op dit onderdeel wel Is er een registratiesysteem waarin de vorderingen van worden gescoord. de leerlingen over alle groepen heen eenduidig worden vastgelegd. Het wordt lastig wanneer de school met afwijkende vormen van een volgsysteem Is er registratie die door de intern begeleider worden gebruikt in het kader van leerlingenzorg en kwaliteitswerkt. zorg. (zie 2.4.15)
34 inspectierapport freinetonderwijs 2006
P 5.1 Het onderwijsleerproces is afgestemd op kenmerken van de leerlingenpopulatie.
Hier zijn freinetscholen sterk in. Ze werken niet klassikaal en door middel van de freinettechnieken gaat het onderwijs uit van de behoeften en streven naar een ononderbroken ontwikkeling van ieder kind. Dit zal geen specifieke problemen opleveren
Het onderwijsleerproces is afgestemd op individuele verschillen tussen leerlingen.
De (niveau)groep wordt zodanig samengesteld dat aan dit principe maximaal tegemoet wordt gekomen. Afstemming kan in de feinetschool prima plaatsvinden wanneer leerlingen in niveaugroepen uitleg krijgen. Sterk afhankelijk van of niveau van de leerlingen goed kan worden vastgesteld (methode-(on)afhankelijke toetsen).
Uit de groepsadministratie moet blijken waar de leerling is op elk van de leer- en ontwikkelingslijnen en of zijn plaats in deze niveau-groep de juiste is. Nagaan hoe niveaugroepen worden samengesteld.
SPECIFIEKE AANDACHTSPUNTEN M.B.T. HET TOETSINGSKADER
TIPS
P 5.2
5 SCHOOLKLIMAAT
In de registratie worden ook de kwaliteit van het werk en het tempo van de leerling vastgelegd.
SK 1.1 Personeelsleden ervaren een grote mate van collegialiteit.
SK 1.2 Personeelsleden ervaren de SK schoolleiding als ondersteunend en stimulerend.
De leerkrachte hebben de uitgangspunten onderschreven. De school heeft de ontwikkeling van leerkrachten structureel georganiseerd. Zij gaat in haar plan uit van een leven lang en betrokken leren. Leraren in een freinetschool dienen een De school biedt leraren die (nog) geen structurele freiaanvullende scholing te hebben gevolgd netscholing hebben mogelijkheden voor coaching en en zich steeds te blijven ontwikkelen dmv klassenconsultatie gericht op de freinettechnieken. collegiale scholing.
SK 2.1 Ouders worden betrokken bij schoolactiviteiten.
Ouders zouden in de freinetschool een nadrukkelijke plaats en functie moeten innemen. (3.2)
Ouders kiezen vaak bewust voor freinetonderwijs. In gesprek aandacht besteden aan de relatie (pedagogisch) tussen school en thuis.
In veel freinetscholen kunnen ouders makkelijk binnenlopen en is veel ruimte voor overleg (3.2)
Tijdens gesprek ouders nagaan of er voldoende informatie is te krijgen.
SPECIFIEKE AANDACHTSPUNTEN M.B.T. HET TOETSINGSKADER
TIPS
SK 2.2 Ouders worden betrokken bij overleg.
6 ZORG EN BEGELEIDING
ZB 1.1 De school heeft de zorg en begeleiding structureel Moet in feinetschool duidelijk naar voren komen. georganiseerd.
Tijdens werkuren werken leerlingen aan onderdelen en op basis van de werkafspraken (=maatwerk). Nagaan hoe (niveau) groepen zijn samengesteld en werk met verschillende leerlingen is afgesproken.
ZB 1.2 De school beschikt over een samenhangend systeem van instrumenten en
Veel freinetscholen hanteren niet alle gewenste methodeonafhankelijke toetsen. Wanneer methodegebonden
35 inspectierapport freinetonderwijs 2006
Een registratiesysteem waarin de vorderingen van de leerlingen over alle groepen heen eenduidig worden vastgelegd.
procedures voor het volgen van (prestaties en ontwikkeling van) leerlingen.
toetsen worden gebruikt kan op dit onderdeel wel worden gescoord. Het wordt lastig wanneer de school met afwijkende vormen van een volgsysteem werkt. als bijvoorbeeld portfolio’s
‘Mijlpalen’ op groepsniveau in de registratie die door de intern begeleider worden gebruikt in het kader van leerlingenzorg en kwaliteitszorg. In elk geval nagaan of de school binnen het eigen systeem van leerlingenzorg ten minste twee maal per jaar de vorderingen van de leerlingen bepaalt voor technisch lezen, begrijpend lezen en rekenen en wiskunde en spelling.
ZB 2.1 Er zijn duidelijke procedures voor in-, door- en uitstroom.
In de feinetschool kan dit prima. School stelt (niveau)groepen samen op basis van Leerling kan in hogere of lagere groep leerling-gegevens en op grond van leeftijd. instructie volgen, maar deze ook van eigen leerkracht of klasgenoot krijgen op het moment dat het echt iets wil weten of ergens tegenaan loopt.
ZB 3.1 De school analyseert de Op veel freinetscholen wordt minder Hoe stelt men in geval van een eigen systeem vast hulpvragen van leerlingen of anders gewerkt met handelingswanneer de ontwikkeling van de leerling zo ver achter die uitvallen. plannen, omdat het de opdracht van de blijft dat aanvullende of extra maatregelen nodig zijn?
leraar is elke dag opnieuw het onderwijs aan de passen aan de (specifieke) Dit zou terug te vinden moeten zijn in de lesonderwijsbehoeften van leerlingen. De voorbereidingen, de observaties en de overzichten van freinetscholen geloven ook niet zo in IB gesprekken. de veel gebruikte zes tot acht weken cyclus waarna problemen verholpen zouden zijn en het kind weer mee kan doen aan de klassikale lessen. Kinderen werken individueel. ZB 4.1 De school draagt zorg voor extra begeleiding van leerlingen die zorg behoeven.
Leerlingen werken verder op het niveau waar ze gebleven zijn. Werken op eigen niveau moet in feinetschool duidelijk naar voren komen.
Tijdens werkuren werken leerlingen aan afgesproken onderdelen en op basis van hun werkplan en eventueel verdere afspraken die met leerlingen zijn gemaakt.
In het freinetonderwijs staat de ontwikkeling van de sociale vaardigheden in de uitgangspunten. ( 2.2.1 en 2.2.4 )
Daarvoor vooral de onderwijsmomenten bijwonen die typerend zijn voor de freinetschool zoals kringgesprekken, werkuren, presentaties ...
Er wordt veel aandacht aan besteed (kringgesprekken, muurkrant, werken met en voor elkaar, omgang met regels, … ) Deze vaardigheden worden in observaties, reflectie en verslaggeving al jaren meegenomen. Het nut van nog meer toetsen is voor de scholen een ander punt. ZB 5.1 De school betrekt ouders/verzorgers bij de begeleiding van de schoolloopbaan van alle leerlingen.
In veel freinetscholen lopen oudets Tijdens gesprek ouders nagaan of dit voldoende makkelijk binnen. Er wordt een geinformatie oplevert. schreven rapport opgesteld. Er zijn groepsavonden en teamleden zijn goed aanspreekbaar.
ZB 5.2 De school betrekt ouders/verzorgers bij de begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.
Zie 5.1
Tijdens gesprek ouders nagaan of dit voldoende informatie oplevert.
36 inspectierapport freinetonderwijs 2006
7 OPBRENGSTEN
SPECIFIEKE AANDACHTSPUNTEN M.B.T. HET TOETSINGSKADER
TIPS
Vaak geen Cito-eindtoets. In plaats daarvan regelmatig andere toetsen om het eindniveau vast te stellen. Eindniveau is dan niet te relateren aan landelijk gemiddelde.
De school presenteert zich op dit onderdeel duidelijk. Geeft de eigen werkwijze aan en heeft dit in de schoolgids duidelijk beschreven.
O 1.1 De resultaten aan het einde van de schoolperiode liggen ten minste op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht.
Er zijn vaak wel gegevens hoe de leerlingen in het voortgezet onderwijs instromen en hoe ze het daar de eerste jaren doen.
Ga na aan de hand van de leerlinggegevens tot welke prestatiecategorie de school zou behoren. Bekijk de doorstroomgegevens voortgezet onderwijs en ga na of dit aansluit bij wat op grond van de categorie-indeling van de school zou mogen worden verwacht.
Op veel freinetscholen zitten leerlingen die op andere scholen in de problemen zijn gekomen. Die doen nog wel eens langer over de basisschool.
Andere mogelijkheid zijn de gegevens op tussenmomenten. Toetsen die de school wel heeft ingevoerd zijn bruikbaar mits volgens onze eigen normen vast te stellen. Indien er geen toetsen worden gebruikt voor rekenen en wiskunde en begrijpend lezen tot en met groep 8 dan geen beoordeling.
De resultaten tijdens de schoolperiode liggen ten minste op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpo-pulatie mag worden verwacht.
Tussentijdse opbrengsten, zoals de inspectie die wil vaststellen, ontbreken op verschillende freinetscholen ((2.3.15).
Alleen goed vast te stellen wanneer de school voldoende toetsen gebruikt en gegevens over intelligentie bekend zijn.
De leerlingen beheersten aan het einde van de schoolperiode leer-, stu-dieen informatieve vaardigheden op een niveau dat mag worden verwacht.
Bij een goede invulling van de freinettechnieken zijn leergebiedoverstijgende opbrengsten goed vast te stellen.
De leerlingen beheersen aan het einde van de schoolperiode sociale vaardigheden op een niveau dat mag worden verwacht.
Zelfbeeld, kunnen samenwerken, elkaar helpen, zelfstandigheid en zelfredzaamheid zullen sterke punten zijn als gevolg van de verschillende freinettechnieken.
O 1.2
Het uitgangspunt bij het toezicht “pas toe/laat zien en leg uit” is hier voor de scholen van toepassing. Het biedt ze de kans, juist wanneer de inspectie beschikt over de goede informatie, aan te geven op welke wijze zij hun registratie en begeleiding dan wel vorm geven en ook aan de inspecteur willen laten zien.
O 2.1
O 2.2
Bij wereldoriëntatie, zelfsturende groepen, projecten en het maken van werkstukken Daarvoor vooral de onderwijsmomenten freinettehnieken bijwonen die typerend zijn voor een feinetschool.
Daarvoor vooral de onderwijsmomenten bijwonen die typerend zijn voor de freinetschool zoals kringgesprekken, muurkrant, werkuren, presentaties ...
Het zelf in zelfbestuur, zelfgekozen werk, zelfstandig en zelfsturend is het resultaat van interactie, van samenspelen en samenwerken. In alle gevallen is samenwerken in plaats van concurreren een permanente doelstelling. O 3.1 Het intern rendement is aanvaardbaar.
Zittenblijven komt in een feinetschool niet voor, in de zin van een jaar overdoen. De beslissing om een jaar langer binnen een bepaalde bouw te blijven wordt wel eens genomen. Op veel freinetscholen zitten leerlingen die op andere scholen in de problemen zijn gekomen. Die doen nog wel eens langer over de basisschool.
37 inspectierapport freinetonderwijs 2006
De school heeft procedures voor leerlingen die niet volledig naar een volgende bouw kunnen worden overgeplaatst; het aanbod wordt altijd aangepast aan hun capaciteiten. Ga in groep 8 na welke leerlingen ouder zijn dan 12 jaar. In welk jaar hebben zij gedoubleerd? Kan indicatie zijn voor de omvang van de vertraging en het leerjaar waarin de vertraging doorgaans ontstaat. Komen ze van een andere basisschool?
38 inspectierapport freinetonderwijs 2006