B U L L E T I N VA N H E T B E R O E P S I N S T I T U U T VA N E R K E N D E B O E K H O U D E R S E N F I S C A L I S T E N
Afgiftekantoor Brussel X • Tweewekelijks
FLASH Nieuwe VZW-wet opnieuw gepubliceerd De Wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, kortom de VZW-wet, werd opnieuw gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 11 december 2002. Deze tekst annuleert en vervangt de tekst gepubliceerd in het Staatsblad van 18 oktober 2002.
Editoriaal
opgenomen zouden worden in de familie van de «Economische Beroepen».
Beste confraters, Ik hoef u wellicht niet meer te vertellen dat de maand december 2002 een bijzonder druk jaar afsluit. Aan de vooravond van het nieuwe jaar wil ik u en al uw dierbaren alvast mijn beste wensen aanbieden.
I
Zoals u weet komt er dit jaar ook een einde aan het mandaat van de mensen die actief zijn binnen het Instituut, mensen die hun opdrachten uitstekend volbracht hebben en zich daarbij gesterkt voelden door het vertrouwen dat zij bij de vorige verkiezingen van u mochten ontvangen. De Nationale Raad, de Kamers en het Bureau hebben ervoor gezorgd dat het Instituut uitstekend werk geleverd heeft. Ik dank hierbij de mensen die van in het begin bijna tien jaar geleden tot de dag van vandaag alles in het werk gesteld hebben opdat het Instituut en al zijn leden volledig
N R .
1 3 3
B I B F - I P C F
H
O
U
D
• Flash 1 • Editoriaal 1 • De Wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties 2 • Boekhoudkundige aspecten met betrekking tot vruchtgebruik en andere zakelijke rechten 6 • Geschenken en andere sociale voordelen : de fiscaliteit eindelijk aangepast 7 • Nieuwe BTW-aangifteformulieren gebruiken vanaf 2003 8 • Versoepeling aanslag geheime commissielonen 8
Ik hoop dat uw beroep u ook tijdens het jaar 2003 zal blijven motiveren en u het nodige evenwicht zal brengen in alles wat u van het dagelijks leven verlangt.
P A C I O L I
N
1
3 1
D E C E M B E R
2 0 0 2
Het engagement dat wij van u verwachten, is dus zeker niet niets. Inderdaad, het is de wet die de taken van het Instituut vastgelegd heeft waardoor het, op zich, niet alleen een spil voor het beroep vormt, maar ook een veiligheidsgarantie voor de maatschappij die het beschouwt als één van de hoeders van een goede economische samenleving. Maar het BIBF is veel meer dan een wettelijke instelling. De beroepsverenigingen waarbij de meeste onder u aangesloten zijn, nemen allerlei gezamenlijke initiatieven om de werking van het Instituut te ondersteunen, onder meer door seminaries voor permanente vorming te organiseren. Deze verenigingen zijn een welgekomen hulp voor het Instituut.
Nu de volgende verkiezingen reeds in het verschiet liggen en u misschien overweegt om uw kandidatuur te stellen, zou ik graag even willen herhalen wat, volgens mijn bescheiden mening, een kandidatuur bij het BIBF precies inhoudt. Concreet betekent dit engagement immers dat u : het Instituut wenst te vertegenwoordigen door niet alleen te streven naar zijn continuïteit, maar ook naar zijn verdere evolutie; voortdurend ijvert om het prestige van het beroep te vrijwaren en te verbeteren; beschikt over professionele maar ook over leidinggevende capaciteiten; voldoende beschikbaar bent om de opdrachten van de organen van het Instituut volledig te kunnen uitvoeren; bereid bent om te luisteren en te onderhandelen rekening houdend met het vooropgestelde actieprogramma dat wij allemaal kennen.
Naast mijn nieuwjaarswensen aan u allen, wil ik ook reeds de leden die van plan zijn om zich kandidaat te stellen geluk toewensen; de leden dus die bereid zijn om de verwachtingen van alle leden van ons Instituut te behartigen. Paul LEDENT Voorzitter
De Wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties
Essentiële punten
Iedere tegenstrijdige contractuele bepaling kan worden herzien door de rechter wanneer deze een kennelijke onbillijkheid vormt ten opzichte van de schuldeiser.
De wet is van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties (ze is niet van toepassing op faillissementsprocedures en procedures van gerechtelijk akkoord).
De wet is in werking getreden op 2 augustus 2002 en is van toepassing op alle contracten gesloten, vernieuwd of verlengd na 7 augustus 2002 en, in ieder geval, op alle lopende overeenkomsten vanaf 7 augustus 2004.
Behoudens uitdrukkelijke tegenstrijdige bepaling, moet iedere betaling worden doorgevoerd binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de factuur, van de goederen of de aanvaarding van de goederen.
1. Inleiding De Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties heeft tot doel de omzetting van de richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.
Behoudens tegenstrijdige bepaling, dient de in gebreke blijvende schuldenaar van rechtswege en zonder ingebrekestelling een interest te betalen gebaseerd op de referentie-interestvoet van de ECB en actueel 10,5% bedragend.
De interesse van de Europese instanties voor dit onderwerp gaat terug tot 1993 wanneer het Europees Parlement een resolutie heeft aangenomen met betrekking tot de Europese
De schuldeiser kan bovendien terugbetaling bekomen van een redelijke schadeloosstelling voor alle gedragen invorderingskosten.
3 1
D E C E M B E R
2 0 0 2
2
P A C I O L I
N R .
1 3 3
B I B F - I P C F
2. Toepassingsgebied
markt van de onderaanneming en met betrekking tot de deelneming van de kleine en middelgrote ondernemingen aan de overheidsopdrachten. Het Parlement was immers van oordeel dat men een oplossing moest vinden voor het specifieke probleem waarmee de markt van de onderaanneming geconfronteerd werd, meer bepaald dat van de betalingsachterstand bij handelstransacties.
De Wet van 2 augustus 2002 is van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties. De wetgever definieert : een handelstransactie als iedere transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en aanbestedende overheden of aanbestedende diensten die leidt tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding; een onderneming als elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend; een aanbestedende overheid of aanbestedende dienst als elke overheid of elke dienst bedoeld in de Wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.
Als gevolg van deze resolutie heeft de Europese Commissie op 12 mei 1995 een aanbeveling over de betalingstermijnen bij handelstransacties opgesteld aangezien de betalingsachterstand een risico vormde voor het financiële evenwicht en de overlevingskansen van ondernemingen. Omwille van de duur van de betalingstermijnen die een weerslag hebben op het juridische en financiële klimaat van ondernemingen, wogen zware administratieve en financiële lasten op de ondernemingen en meer bepaald op de KMOs die op dit punt beschouwd worden als benadeeld in vergelijking met de grote ondernemingen. Bovendien werden tussen de lidstaten belangrijke verschilpunten vastgesteld, van die aard dat ze de goede werking van de interne markt belemmeren. Dit is de reden waarom de Commissie in haar aanbeveling van 12 mei 1995 de nadruk had gelegd op de noodzaak om een, grotere transparantie te bevorderen in de termijnen toepasselijk tussen contractspartijen, op de aanmoediging van het eerbiedigen van de overeengekomen termijnen en op de verbetering van de informatie en de vorming van ondernemingen.
Het toepassingsgebied van de wet word beperkt ratione personae. de wet is aldus van toepassing : niet alleen op handelaars in de zin van het Wetboek van Koophandel, maar ook, bijvoorbeeld, op beoefenaars van een vrij beroep, ambachtslieden en landbouwondernemingen; op transacties tussen ondernemingen en aanbestedende overheden, zonder daarbij achter afbreuk te doen aan de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 26 september 1995 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken. In het geval dat dit koninklijk besluit van toepassing zou zijn op een transactie, primeren de bepalingen van het koninklijk besluit; daarentegen is de wet niet van toepassing op : betalingen tot vergoeding van transacties met consumenten; transacties tussen publieke overheden.
Het Europees Parlement heeft op 4 juli 1996 een nieuwe resolutie aangenomen waarin het er bij de Commissie op heeft aangedrongen dat zij haar aanbeveling zou omzetten in een voorstel tot richtlijn. Een evaluatie doorgevoerd in 1997 bracht aan het licht dat de aanbeveling slechts een matig succes had gekend en dat het merendeel van de landen quasi niets had ondernomen. Integendeel, uit de statistieken bleek dat de gemiddelde duur van de betalingstermijnen in 1996 was toegenomen. De Commissie heeft vervolgens een voorstel tot richtlijn opgesteld dat, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, niet tot doel had een volledige harmonisatie te verwezenlijken van de nationale wetgevingen maar wel de vaststelling van een bepaald aantal minimale vereisten, dit alles in een poging van de lidstaten een wederzijdse erkenning van hun interne wettelijke bepalingen te verkrijgen. Dit voorstel heeft geleid tot de richtlijn van 29 juni 2000 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, die bij huidige wet wordt omgezet.
P A C I O L I
N R .
1 3 3
B I B F - I P C F
Het toepassingsgebied van de wet is eveneens beperkt ratione materiae. de wet is enkel van toepassing op : betalingen tot vergoeding van handelstransacties; transacties die leiden tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding en ze is aldus van toepassing op transacties die leiden tot het leveren van onroerende goederen, met inbegrip van de verhuur ervan;
3
3 1
D E C E M B E R
2 0 0 2
binnen de betalingstermijn van 30 dagen, vanaf de daaropvolgende dag, van rechtswege en zonder ingebrekestelling, recht op de betaling van een interest tegen de referentie-interestvoet vermeerderd met 7 procentpunten en afgerond tot het hogere halve procentpunt (artikel 5 van de wet).
de wet is niet van toepassing op : betalingen uitgevoerd ten titel van schadevergoeding, met inbegrip van de schadevergoedingen uitbetaald door verzekeringsmaatschappijen; andere pecuniaire verplichtingen die hun oorsprong vinden in een handelstransactie, zoals de betaling van een vergoeding wegens verborgen gebreken of laattijdige levering; de vergoedende interest die de rechter kan toekennen op deze vergoedingen blijft onderworpen aan de principes die actueel van toepassing zijn op deze materie; betalingen uitgevoerd uit hoofde van de wetgeving inzake cheques en wisselbrieven, aangezien de betalingsverplichting die daaruit voortvloeit onafhankelijk is van de onderliggende juridische verhouding.
De referentie-interestvoet is de interestvoet die door de Europese Centrale Bank wordt toegepast voor haar meest recente basisherfinancieringstransactie vóór de eerste kalenderdag van het betreffende half jaar in het geval de betrokken transactie wordt doorgevoerd in het kader van een vaste-rentetender. Ingeval de betrokken transactie wordt uitgevoerd door middel van een variabele-rentetender is de referentie-interestvoet de uit deze tender voortvloeiende marginale interestvoet, zowel bij toewijzingen op basis van een enkelvoudige rentevoet, als bij toewijzing op basis van een meervoudige rentevoet.
Artikel 3 van de wet preciseert dat zij geen afbreuk doet aan de bijzondere regels inzake insolventieprocedures en in het bijzonder aan de bepalingen van de Faillissementswet van 5 augustus 1997, van de Wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord en van de titel IV «Collectieve schuldenregeling» en van het 5de deel van het Gerechtelijk Wetboek.
Bij de behandeling in het Parlement, en meer bepaald op het ogenblik van de voorstelling van het inleidend verslag van het Ministerie van Justitie op 27 juni 2002 was deze interestvoet 10,5 %. Om redenen van transparantie zal de Minister van Financiën binnen de kortst mogelijke termijn de aldus bepaalde interestvoet, alsmede iedere wijziging van deze interestvoet, via een bericht in het Belgisch Staatsblad meedelen.
3. Over de betalingsachterstand bij handelstransacties Artikel 4 van de Wet van 2 augustus 2002 bepaalt dat indien de partijen niet anders zijn overeengekomen met inachtneming van artikel 7, elke betaling tot vergoeding van een handelstransactie dient te gebeuren binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de dag volgend op die : van de ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling; of van de ontvangst van de goederen of diensten, indien de datum van ontvangst van de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling niet vaststaat of indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling eerder ontvangt dan de goederen of diensten; of van de aanvaarding of controle ter verificatie van de conformiteit van de goederen of diensten met de overeenkomst, indien de wet of de overeenkomst voorziet in een procedure voor aanvaarding of controle en indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling ontvangt vóór of op de datum waarop de aanvaarding of controle plaatsvindt.
De wet wijkt aldus aanzienlijk af van de algemene regels van het artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek vermits wordt voorzien in een interestvoet die aanzienlijk hoger ligt en vermits wordt bepaald dat deze interest verschuldigd is van rechtswege en zonder ingebrekestelling te rekenen vanaf het verstrijken van de overeengekomen betalingstermijn of de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen. Bovendien zal de in gebreke blijvende schuldenaar niet alleen de eventuele gerechtskosten moeten terugbetalen, maar eveneens een redelijke schadeloosstelling voor alle relevante invorderingskosten ontstaan door de betalingsachterstand (artikel 6 van de wet), op voorwaarde dat deze invorderingskosten voldoen aan de beginselen van transparantie en in verhouding staan tot de schuld in kwestie. De Koning stelt het maximumbedrag vast van deze redelijke schadeloosstelling voor invorderingskosten voor verschillende schuldniveaus.
Indien de partijen niet anders zijn overeengekomen, heeft de schuldeiser, wanneer de schuldenaar niet betaalt binnen de overeengekomen betalingstermijn of bij gebreke hieraan
3 1
D E C E M B E R
2 0 0 2
4
P A C I O L I
N R .
1 3 3
B I B F - I P C F
Deze vordering tot staking kan worden ingesteld op verzoek van belanghebbenden, de minister die voor de betrokken aangelegenheid bevoegd is en de beroepsregulerende overheid of een beroepsvereniging met rechtspersoonlijkheid.
Afwijkende contractuele bepalingen met betrekking tot de betalingstermijn en de interestvoet beschreven in de artikels 4, 5 en 6 van deze wet zijn mogelijk, maar zij die een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen, kunnen op verzoek van de schuldeiser door de rechter worden herzien (artikel 7 van de wet).
De vordering tot staking wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.
Teneinde het kennelijk onbillijk karakter te beoordelen, zal de rechter alle omstandigheden in aanmerking nemen, met inbegrip van de eerlijke handelspraktijken en de aard van het product of de dienst. Hij zal in het bijzonder nagaan of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van deze bepalingen. De door de rechter bepaalde billijke voorwaarden kunnen echter aan de schuldeisers niet meer rechten verlenen dan deze waarover zij zouden beschikken krachtens de nieuwe wet.
5. Het eigendomsvoorbehoud Artikel 4 van de richtlijn vermeldde dat de lidstaten ervoor moesten zorgen om, in overeenstemming met de nationale bepalingen die ingevolge het internationaal privaatrecht van toepassing zijn, dat de verkoper eigenaar blijft van de goederen totdat de prijs volledig is betaald, wanneer tussen koper en verkoper vóór de levering van de goederen uitdrukkelijk een beding van eigendomsvoorbehoud is overeengekomen.
Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van artikel 7 wordt voor niet-geschreven gehouden.
De wetgever heeft geoordeeld dat de richtlijn niet tot doel had de nationale wettelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van het eigendomsvoorbehoud te harmoniseren, maar enkel ervoor te zorgen dat één lidstaat het recht van een andere lidstaat op het gebied van het eigendomsvoorbehoud zou toepassen wanneer zijn eigen regels van internationaal privaatrecht het recht van die andere lidstaat aanwijzen als het toepasselijk recht.
4. De procedures De richtlijn vereiste dat de lidstaten erop zouden toezien dat de schuldeiser normaliter binnen een periode van 90 dagen na de instelling van zijn vordering een uitvoerbare titel zou verkrijgen voor onbetwiste schulden. De wetgever heeft geoordeeld dat het niet nodig was de Belgische wetgeving te wijzigen opdat deze zou beantwoorden aan de vereisten van artikel 5 van de richtlijn aangezien het Belgisch gerechtelijk recht reeds aan deze vereisten voldoet. De wetgever heeft inderdaad geoordeeld dat wanneer de schuldenaar de schuld niet betwist en geen procedureel bezwaar doet gelden, er normalerwijze geen probleem is om in België binnen de 90 dagen na de inleiding van de vordering bij de rechter een uitvoerbare titel te verkrijgen en dit dankzij de toepassing van het artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek.
Teneinde aan deze vereiste te beantwoorden, diende noch het Belgische materieel recht, noch het Belgisch internationaal privaatrecht te worden gewijzigd. Bovendien vertoont het beding van eigendomsvoorbehoud vooral een belang in de insolventieprocedures, een materie uitgesloten van het toepassingsgebied van de Wet van 2 augustus 2002. Dit is de reden waarom de bepalingen van het Belgisch recht met betrekking tot het beding van eigendomsvoorbehoud niet werden gewijzigd.
6. Inwerkingtreding
De wet voorziet daarentegen in een vordering tot staking van het gebruik van bepaalde contractuele bedingen.
De wet is van toepassing op betalingen in uitvoering van overeenkomsten gestoten, vernieuwd of verlengd na 7 augustus 2002. Evenwel, om te vermijden dat lopende overeenkomsten afgestoten voor onbepaalde duur of voor een zeer lange periode buiten het toepassingsgebied van deze wet zouden blijven, is voorzien dat ze in eik geval van toepassing is op betalingen in uitvoering van lopende overeenkomsten twee jaar na haar inwerkingtreding.
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of, indien de vordering wordt ingesteld tegen handelaars of hun beroepsverenigingen, de voorzitter van de rechtbank van koophandel, kan het bestaan vaststellen en de staking bevelen van het gebruik van contractuele bedingen die een kennelijke onbillijkheid behelzen in de zin van artikel 7.
Meester Françoise LEFÈVRE Meester Johan VERBIST P A C I O L I
N R .
1 3 3
B I B F - I P C F
5
3 1
D E C E M B E R
2 0 0 2
Boekhoudkundige aspecten met betrekking tot vruchtgebruik en andere zakelijke rechten Aansluitend op het artikel «zakelijke rechten en gebruiksrechten op onroerende goederen», gepubliceerd in Pacioli 128 van 15 oktober 2002, wordt in dit artikel meer specifiek ingegaan op de boekhoudtechnische aspecten van deze materie. In dit nummer bespreken we «De boekhoudkundige verwerking van het vruchtgebruik». In één van de volgende nummers wordt nader ingegaan op de boekhoudkundige verwerkingen met betrekking tot volgende specifieke situaties inzake zakelijke rechten : verkoop van het vruchtgebruik van een onroerend goed dat de onderneming in volle eigendom bezit; verkoop van de blote eigendom van een onroerend goed; verwerving door een onderneming van de blote eigendom van een gebouw.
Kenmerken (art. 617 B.W.)
Verwerving, door een onderneming, van het vruchtgebruik van een onroerend goed
Het vruchtgebruik op een onroerend goed is in de balans opgenomen onder rubriek III A. «Terreinen en gebouwen».
De sommen, verkregen naar aanleiding van de vestiging of de overdracht van het vruchtgebruik op een in België of in het buitenland gelegen onroerend goed vormen voor de toepassing van de personenbelasting geen inkomsten uit onroerende goederen. (Vr. en Antw. Senaat 1987-1988, nr. 677, 1901 (Vr. nr. 21 DE CLIPPELE, 17 juni 1988))
De betreffende rekeningen zijn : 223 Overige zakelijke rechten op onroerende goederen 2230 Aanschaffingswaarde 2231 Aanschaffingskosten 2232 Tussentijdse interesten 2238 Meerwaarde op overige zakelijke rechten op onroerende goederen 2239 Afschrijvingen en waardeverminderingen op overige zakelijke rechten op onroerende goederen
De belangrijkste kenmerken van het vruchtgebruik zijn : het genot van een aan een ander toebehorend goed, een tijdelijk recht vermits het vruchtgebruik eindigt : door de dood van de vruchtgebruiker; e door het verstrijken van de tijd waarvoor het is verleend; door de vermenging of vereniging van de beide hoedanigheden van vruchtgebruiker en van eigenaar in dezelfde persoon; door het tenietgaan van de zaak waarop het vruchtgebruik is gevestigd.
Vruchtgebruik op een onroerend goed
Definitie (Art. 578 B.W.)
Het actief zal tegen de aanschaffingswaarde worden geboekt.
Vruchtgebruik is het recht om van een zaak waarvan een ander de eigendom heeft, het genot te hebben, zoals de eigenaar zelf, maar onder verplichting om de zaak zelf in stand te houden.
Voor zover een vruchtgebruik in de tijd beperkt is, wordt de aanschaffingswaarde van het vruchtgebruik afgeschreven. Deze regel geldt eveneens voor een vruchtgebruik op een terrein, hoewel het terrein zelf niet afschrijfbaar is.
Vruchtgebruik wordt gevestigd door de wet of door de wil van de mens.
De afschrijvingsduur is gelijk aan de duur van het recht op het vruchtgebruik of aan de economische levensduur van het goed.
Bij vruchtgebruik merkt men de splitsing van een eigendom op. Dit betekent dat de verschillende aan het volle eigendom van een goed gekoppelde rechten niet langer aan dezelfde eigenaar toebehoren, maar verdeeld zijn onder twee of meer personen. Door deze verrichting wordt het recht van gebruik of het recht van genot van een goed gescheiden van de eigendom van het goed (blote eigenaar).
3 1
D E C E M B E R
2 0 0 2
Voorbeeld De heer Albert bezit een gebouw dat voor beroepsdoeleinden kan worden aangewend. Zijn zoon richt een vennootschap op en koopt het vruchtgebruik van het gebouw voor 124 000 EUR Aanschaffingskosten 20 000 EUR (Duur 15 jaar).
6
P A C I O L I
N R .
1 3 3
B I B F - I P C F
Boeking
Bij de afschrijving
Bij de aankoop 223 2230 2231 550
6302
Overige zakelijke rechten op onroerende goederen Aanschaffingsprijs Aanschaffingskosten aan Kredietinstellingen
2239 124 000 20 000
144 000
Toevoegingen aan de afschrijvingen op materiële vaste activa op Afschrijvingen op overige zakelijke rechten op onroerende goederen
9 600 9 600
De onroerende voorheffing is door de vruchtgebruiker verschuldigd. Georges HONORÉ Lid van de Nationale Raad
Geschenken en andere sociale voordelen : de fiscaliteit eindelijk aangepast (behalve natuurlijk de maaltijdcheques), want het huidig onderscheid steunt niet op een objectief criterium; de huidige maximumbedragen van 25 en 75 EUR worden aangepast aan de index en worden voortaan opgetrokken tot 35 en 105 EUR; bij pensionering wordt een nieuw maximumbedrag van 35 EUR per dienstjaar ingevoerd, want het is niet logisch dat de limiet, ongeacht het aantal bij de firma gepresteerde dienstjaren, dezelfde zou zijn (zo is de limiet bijvoorbeeld 875 EUR voor 25 jaren dienst, 1 225 EUR voor 35 jaren dienst, enz.).
Volgens artikel 12, § 1, 1e lid, 2° van het BTW-wetboek, wordt met een levering onder bezwarende titel gelijkgesteld het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken van een goed om het gratis te verstrekken (wanneer voor dat goed of de bestanddelen ervan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan), behalve voor het verstrekken van handelsmonsters of handelsgeschenken van geringe waarde. Het bedrag van 12,5 EUR (het in euro uitgedrukte bedrag van 500 BEF dat sinds 1970 toegepast wordt om inzake BTW de geringe waarde van een handelsgeschenk aan te duiden) wordt op 50 EUR gebracht (er wordt in dit geval rekening gehouden met de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen sinds 1 januari 1971).
Dit betekent dus dat de geschenken in natura, in contanten of in betaalbons (geschenk-, verrassings-, boeken-, gezondheids-, sport- en cultuurcheques, aankoopbons, enz.) een voor de werkgever of de vennootschap (voor de bedrijfsleiders) aftrekbare kosten zijn, op voorwaarde dat : alle personeelsleden hetzelfde voordeel krijgen; het jaarlijks toegekende totale bedrag niet hoger is dan 35 EUR (er kan bijvoorbeeld een cheque van 20 EUR en een tweede van 15 EUR toegekend worden); de toekenning gebeurt ter gelegenheid van Kerstmis of Nieuwjaar, of van een ander in het beroep gebruikelijk patroonsfeest (onder meer Sint-Elooi of Sinte-Barbara) of bij een jaarlijkse speciale gebeurtenis (een verjaardag bijvoorbeeld).
In het kader van de harmonisatie kan dit bedrag van 50 EUR ook dienen als referentie voor het begrip «geschenk van geringe waarde» inzake de inkomstenbelasting (dus allerlei voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid, die daardoor vrijgesteld zijn in hoofde van de begunstigde waarvan sprake in artikel 38, 1e lid, 11°, c, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992).
Er mag bovendien een jaarlijks bijkomend bedrag van maximum 35 EUR per kind ten laste toegekend worden ter gelegenheid van het Sinterklaasfeest of van een ander feest van dezelfde sociale aard (bijvoorbeeld Sint-Maarten of zelfs de verjaardag van het kind).
Inzake de sociale voordelen die toegekend worden in de vorm van cheques en die aftrekbaar zijn door de schenker op grond van een publicatie in het Belgisch Staatsblad van 28 november 1986, worden drie nieuwigheden ingevoerd : er wordt geen enkel onderscheid meer gemaakt op grond van bestemming of de benaming van de cheques
P A C I O L I
N R .
1 3 3
B I B F - I P C F
7
3 1
D E C E M B E R
2 0 0 2
We herinneren eraan dat betaalbons die als voordeel toegekend worden, enkel ingewisseld mogen worden bij ondernemingen die vooraf een overeenkomst gesloten hebben met de uitgevers van die betaalbons. Ze moeten bovendien een beperkte looptijd hebben en mogen in geen geval in contanten aan de begunstigde uitbetaald worden.
De geschenken in natura, in contanten of in de vorm van betaalbons (geschenk-, verrassings-, boeken-, gezondheids-, sport- en cultuurcheques, aankoopbons, enz.) die aan een werknemer overhandigd worden ter gelegenheid van de toekenning van een eervolle onderscheiding of bij zijn pensionering, zijn voortaan aftrekbaar door de werkgever of van de schenkende vennootschap als het jaarlijks totaal bedrag ervan niet meer bedraagt dan 105 EUR per werknemer.
Inwerkingtreding Voor wat de inkomstenbelastingen betreft, zijn voorgaande wijzigingen van kracht vanaf het aanslagjaar 2003 (inkomsten 2002). Voor de BTW kunnen desgevallend herzieningen doorgevoerd worden voor handelingen vanaf 1 januari 2002.
Bij de pensionering van een werknemer kan het bedrag van 105 EUR opgetrokken worden tot een maximumbedrag dat overeenstemt met 35 EUR per volledig dienstjaar.
Nieuwe BTW-aangifteformulieren gebruiken vanaf 2003 Zoals we reeds uiteenzetten in Pacioli 125 (31 augustus 2002) en Pacioli 129 (31 oktober 2002) is er een nieuwe indienings- en verwerkingsprocedure voor BTW-aangiften. Wij wijzen er op dat u vanaf 2003 de nieuwe formulieren dient te gebruiken voor het indienen van de BTW-aangifte. De oude aangifteformulieren zullen niet meer aanvaard worden door de Administratie.
M.a.w. de nieuwe formulieren dient u u reeds te gebruiken voor de maandaangiften van de maand januari 2003 (indienen tegen 20 februari 2003) en voor de kwartaalaangiften van het eerste kwartaal 2003 (indienen tegen 20 april 2003).
Versoepeling aanslag geheime commissielonen Als nu evenwel niet de betaler, maar wel de ontvanger het bedrag opneemt in zijn aangifte, kan de geheimecommissielonenaanslag niet toegepast worden. Zo bepaalt een nieuwe wetsbepaling die op 10 december 2002 in het Staatsblad verscheen.
Artikel 219 van het WIB 1992 belast commissies en retributies die niet worden verantwoord met individuele fiches of samenvattende opgaven aan 309 %, d.i. de zgn. geheimecommissielonenaanslag.
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor delijke uitgever : Paul LEDENT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info @ bibf.be, URL : http://www.bibf.be Redactie : Valérie CARLIER, José HAUSTRAETE, Georges HONORE, Paul LEDENT, Geert LENAERTS, Françoise PHILIPPE Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.
In samenwerking met Kluwer uitgevers
3 1
D E C E M B E R
2 0 0 2
8
P A C I O L I
N R .
1 3 3
B I B F - I P C F