Fivelsgoud 2 Achtergrondteksten voor docenten bij: TIJDVAK 4: Tijd van Steden en Staten 1000- 1500 (Oorspronkelijke tekst: Jouke Nijman. Bewerking: Merel Thomése. Redactie: Anja Reenders) Eindredactie, structuur en validatie: Eelco Bruinsma Projectleiding: Eelco Bruinsma Fivelsgoud 2 wordt mogelijk gemaakt door financiële steun van het programma Cultuureducatie Met Kwaliteit (Groningen)
2014
INHOUDSOPGAVE 1 Inleiding 1.1 Steden 1.2 Vetes en steenhuizen 1.3 Kerken en kloosters 2 Appingedam 2.1 Zeehaven en dam in Delf 2.2 Stadsrechten 2.3 Markt 2.4 Andere handelsplaatsen in Fivelingo 2.5 De stad Groningen tegen Appingedam 3 Woonhuizen 4 Steenhuizen en ruzies 4.1 Hoofdelingen 4.2 Steenhuis 4.3 De Schieringers tegen de Vetkopers 4.4 De stad Groningen tegen Onno van Ewsum 5 Kloosters 5.1 Klooster Bloemhof 5.2 Abt Emo 5.3 Kloostermoppen 5.4 Andere kloosters in Fivelingo 6 De strijd tegen het water 6.1 Overstromingen 6.2 Nieuwe dijken 6.3 Sluizen 6.4 Polders
1 Inleiding 1 Steden Voor dit tijdvak zijn er nog maar weinig steden in Nederland. Rond het jaar 1000 verandert dit. Rond een kasteel, een kruispunt met wegen of rivieren gaan mensen wonen en werken. Hier worden markten gehouden. Er ontstaan dorpen. En deze dorpen groeien vaak uit tot een stad. Appingedam is de belangrijkste stad van Fivelingo en de Ommelanden. Appingedam is, naast de stad Groningen, de tweede middeleeuwse stad in Groningen. 1.2 Vetes en steenhuizen De verschillende machthebbers in het noorden vechten vele onderlinge vetes en grensgeschillen uit. De edelen (hoofdelingen) bouwen stenen versterkingen, steenhuizen genaamd, om zich te beschermen tegen de vijand. Ook steden vechten met elkaar. In de 13e eeuw is er een strijd tussen Appingedam (plus het gewest Fivelingo) en de stad Groningen. De stad Groningen is bang voor Appingedam en wil haar invloed beperken. 1.3 Kerken en kloosters Het christendom verspreidt zich steeds meer en dus komen er ook meer kerken en kloosters. Vaak worden ze gesticht door edelen. Zoals de kloosters voor de geestelijken (monniken) zijn, zijn de kerken voor de gewone man. Abt Emo is een hele geleerde geestelijke die kan schrijven (voor die tijd bijzonder). Hij schrijft het leven in Fivelingo op in een kroniek (een dagboek). Echter niet als een tijd van steden en staten, maar als een tijd van rampen en oorlogen.
2 Appingedam Appingedam wordt voor het eerst genoemd in een document uit 1224. De plaatsnaam is vermoedelijk ontstaan omdat op de plek van de nederzetting een dam in het riviertje de Apt is gelegd. Na 700 is ze aan het stroompje de Apt ontstaan. 2.1 Zeehaven en dam in Delf Er wordt ook een dam in de Delf (= het latere Damsterdiep) gelegd. Deze dam houdt niet alleen het zoute water tegen, maar men kan nu met deze ‘brug’ de Delf oversteken. Hier meren de binnengelopen zeeschepen af en lossen ze hun vracht. Zij beginnen hun handel. Kooplui, schippers, ambachtslieden en winkeliers verkopen en kopen hier spullen van elkaar. Dit is het begin van de handelsstad Appingedam. Appingedam heeft door de gunstige ligging aan de Delf, een goede en open verbinding met de zee. Daardoor kunnen de Damster schippers met hun koggeschepen gemakkelijk doorvaren naar Bremen en Noord-Duitsland. Maar ook op de Sont (tussen Denemarken en Zweden) en de Wezer (Duitsland) kom je schippers uit Appingedam tegen. Als echte zeehaven wordt Appingedam in één adem genoemd met Stavoren. In Appingedam kun je langs het Damsterdiep nu nog steeds de ‘opslagen’ zien. Dat zijn de ruimtes tussen de huizen, waar de schepen konden aanleggen en de schipper de vracht kon laden en lossen. Toch gaat het met de maritieme roem van Appingedam in de loop van de 14de eeuw de verkeerde kant op. De schepen worden groter en de Delf slibt dicht. Rond 1300 worden daarom in de Delf uitwateringssluizen, zogenaamde zijlen, gebouwd. Hieraan is Delfzijl ontstaan. De naam Delfzijl betekent zijl (=sluis) in de Delf (=de oude naam van het Damsterdiep).
2.2 Stadsrechten In de 12de eeuw ontstaan overal in de Nederlanden nieuwe steden. Meestal gaat dat als volgt. De kooplui willen graag dat er regels en wetten komen. Bijvoorbeeld over de betaling van spullen. Wat als er iemand niet betaalt? Ook willen ze hun eigen bestuurders en het recht om week- en jaarmarkten te organiseren. Daarom vragen ze de edelen of de bisschop of ze hun eigen wetten daarvoor mogen maken. En als hij dat goed vindt, krijgt het dorp stadsrechten. Aan het wonen in de stad zijn nog meer bijzondere rechten verbonden. De burgers mogen er hun beroep en bedrijf uitoefenen, hoge ambten vervullen, ze kunnen in het stadsbestuur worden gekozen en ze genieten bescherming. Wel moeten ze belasting betalen en in tijd van oorlog meehelpen met de verdediging van de stad. Van elk huis moet de sterkste man de wacht houden. Die rechten van de nieuwe stad staan allemaal in een grote brief. Appingedam is rond 1300 eigenlijk al een stad. Alleen heeft het dan nog geen stadsrechten. Dat verandert in 1327. Dan worden in de zogenaamde Buurbrief de rechten van de stad Appingedam opgeschreven. De burgers van Appingedam hebben dan dezelfde rechten als de burgers van de stad Groningen. 2.3 Markt De markt is de plaats waar kopers en verkopers elkaar treffen. De stad is hiervoor de beste plek, want het stadsbestuur biedt koopman en koper een veilige plek om handel te drijven. Bovendien houdt de marktmeester nauwlettend in de gaten of de kwaliteit van de handelswaar wel in orde is en of alles wel volgens de regels verloopt. Omdat zowel de inwoners van de stad als de plattelanders voor hun inkopen naar de markt moeten, gaat er veel geld om op deze plaats. Voor de groei van Appingedam is het recht om een weekmarkt te houden heel belangrijk. Een jaarmarkt gaat altijd vergezeld van een kermis, een bijzondere gebeurtenis in de stad. Er is dan van alles te beleven: muzikanten, toneelspelers, kunstenmakers, waarzeggers, dieven, oplichters en kwakzalvers proberen een stuiver mee te pikken. De jaarmarkten duren meerdere dagen. Gedurende de marktdagen is er de marktvrede en marktvrijheid. Elke handelaar is dan welkom. Vreemde kooplieden staan dan rechtstreeks onder de bescherming van de stedelijke overheid. Ze hebben de garantie dat ze niet vervolgd kunnen worden wegens schulden. Om zoveel mogelijk bezoekers te trekken krijgen deze kooplieden zelfs een vrijgeleide van de stad, die er voor zorgt dat ze tijdens de heen-en terugreis niet door ander steden kunnen worden gegijzeld. Een vrijgeleide geldt ook voor bepaalde misdrijven die worden begaan. De marktvrijheid houdt in dat iedere uitheemse koopman zijn handelswaar op de markt mag brengen. De beperkingen, die hen buiten de jaarmarkten zijn opgelegd, worden opgeschort. 2.4 Andere handelsplaatsen in Fivelingo Garrelsweer is in het begin van dit tijdvak de voornaamste plaats. Uit een oorkonde uit 1057 blijkt dat die plaats geldt als hoofdplaats van Fivelingo. Garrelsweer en ook Winsum liggen op gunstige plekken aan open water, met ook nog onderlinge verbindingen. Beide plaatsen hebben dan ook markt-, munt- en tolrechten in 1057. Het Groninger Museum heeft nog muntjes. Garrelsweer wordt op den duur overvleugeld door Loppersum. Het verloor zijn positie waarschijnlijk door de verzanding van de Fivel. Loppersum is als handelswierde de grootste plaats van Fivelgo. Ook Leermens komt al in 1041 voor. Het is belangrijk als gerechtscentrum van Fivelgo. Na dit tijdvak wordt Leermens overvleugeld door grote dorpen als Loppersum, Middelstum en Stedum. Tot in dit tijdvak had Westeremden een belangrijke haven en bezat zelfs enige stedelijke rechten. De van oorsprong Romeinse zeehaven wordt in 1219 gedempt. 2.5 De stad Groningen tegen Appingedam De stad Groningen doet er alles aan om Appingedam dwars te zitten. Allereerst zorgt de stad Groningen ervoor dat het net als Appingedam een goede verbinding met de zee krijgt. In 1425 wordt het Damsterdiep gegraven! Door deze verbinding met de Delf krijgt de stad Groningen een aansluiting op de Eems en wordt deze nu ook voor zeeschepen bereikbaar.
Maar de stad Groningen neemt ook allerlei maatregelen, die de handel op de Ommelanden (platteland) moeten bemoeilijken. Zo mogen de Ommelanders hun graan alleen op de markt in de stad Groningen verkopen. Ook over bier doet de stad Groningen moeilijk. De Ommelanders moeten lekker bier in de stad Groningen bestellen. Wel mogen ze bier brouwen voor eigen gebruik, maar willen ze een duurder biertje, dan moest dat in de stad Groningen worden gekocht. Ook de handel in vee-en zuivelproducten wordt aan banden gelegd. Het gevolg is dat veel kooplieden het niet meer zien zitten op het platteland. Ze verhuizen naar de stad of gaan buiten de provincie wonen. En zo kan de stad Groningen de belangrijkste handelsplaats worden. Appingedam heeft het nakijken.
3 Woonhuizen Lang zijn hout, leem en riet de enige bouwmaterialen, waarmee de huizen worden gebouwd. Pas aan het eind van dit tijdvak worden in Appingedam voor het eerst huizen van steen gebouwd. Tegen 1500 zijn de meeste huizen van steen. In Appingedam zijn tegenwoordig nog veel huizen te vinden, die oorspronkelijk uit dit tijdvak stammen. Aan de onregelmatige bakstenen, de kleine glas-in-loodraampjes en de sierbogen van sommige huizen is nog goed te zien, dat ze al eeuwen oud zijn. Van andere huizen is de gevel modern, maar is de opzet van binnen in de loop der eeuwen niet veel veranderd. Werk en privé lopen door elkaar. Ambachtslieden werken gewoon thuis en kooplieden stallen hun koopwaar uit op straat, op de stoep of op de naar beneden neergelaten vensterluiken. Het voorhuis wordt gebruikt voor handelsactiviteiten. Het erf bij het huis loopt tot het midden van de straat. De bewoners moeten dus ook de straat onderhouden. Toch ligt er op de modderige straat vaak zoveel vuil, dat de inwoners, voordat ze naar buiten gaan, speciale tripklompen onderdoen om hun schoenen te beschermen. Aan weerszijden van de stoep staan banken, waar de bewoners `s avonds op uit kunnen rusten. De stookplaats is de centrale plaats in het huis. Behalve voor de verwarming wordt de haardplaats ook gebruikt voor het maken van eten en drinken. Vloeibare gerechten worden bereid in een metalen kookketel. Het stoven gebeurt in een kookpot op drie poten en vlees en vis worden gebakken in steelpannen van aardewerk.
4 Steenhuizen en ruzies 4.1 Hoofdelingen Op het platteland hebben de hoofdelingen de macht in handen. De hoofdeling is een rijke boer, die een eigen legertje van gewapende mannen heeft. Hij woont in een boerderij. Maar in tijden van oorlog of ander gevaar kan hij zich in het steenhuis terugtrekken, dat naast de boerderij staat. Rond de steenhuizen speelt zich vaak veel oorlogsgeweld af. Aan het einde van dit tijdvak is er in ons gebied geen koning. De hoofdelingen zijn er de baas. En ze dulden niemand boven zich. Toch meent de graaf van Holland dat hij de heer is van dit gebied. Daarom komt hij hier regelmatig naar toe om de orde te herstellen. Maar ook de stad Groningen wil macht in de Ommelanden. Zo krijgen de graaf van Holland en de stad Groningen ruzie met elkaar. Maar niet alleen de stad Groningen en de graaf van Holland hebben ruzie. Ook onder elkaar doen de hoofdelingen niets dan vechten. Dit is het begin van een lange strijd tussen de stad en Ommelanden. 4.2 Steenhuis In de 13de eeuw worden zowel in de steden als op het platteland steenhuizen gebouwd, die geschikt zijn voor permanente bewoning. De muren zijn dik genoeg om een belegering te doorstaan. De toren is niet bedoeld om in te wonen. Maar om je te verdedigen als er vijanden in de buurt zijn. De stad zorgt ervoor dat de machtige steenhuizen nergens in de Ommelanden tot onneembare kastelen
kunnen uitgroeien. De eerste steenhuizen worden gebouwd in de 13de eeuw. Ze worden ’sterck-huis’ genoemd. In Friesland worden ze ’stins’ genoemd. De toren is gebouwd in de middeleeuwen, zo’n 600 jaar geleden. De steenhuizen hebben een vierkante plattegrond tussen de 50 en 150 vierkante meter en staan op een aarden verhoging naast een boerderij. De raampjes zijn heel klein. Er is weinig licht en het is altijd koud in de toren. Het is niet fijn om er te wonen. Maar de toren is dan ook niet bedoeld om in te wonen maar wordt gebruikt als spijker (magazijn) en om je te verdedigen als er vijanden in de buurt zijn. Daarom hebben de steenhuizen dikke muren en zijn soms wel meer dan 10 meter hoog. De kelder heeft altijd een stenen gewelf. Dat is om te voorkomen dat de hoofdeling en zijn mannen bij vijandelijke aanvallen kunnen worden uitgerookt. Op het gewelf wordt een stenen vloer gelegd. De andere vloeren zijn meestal van hout. Het steenhuis heeft maar één ingang. De ingang zit boven de kelder en is met een houten trap bereikbaar. Bij gevaar wordt de trap naar binnen gehaald. Rond dit tijdvak staan er honderden steenhuizen in het noorden van ons land. In de provincie Groningen is er nog eentje overgebleven. Het is het Iwema-steenhuis in Niebert, genoemd naar de vroegere bewoners. Het steenhuis is verbouwd tot een boerderij. Goed te zien is dat het voorhuis van de boerderij de vorm heeft van een steenhuis. Dit steenhuis is gebouwd tussen 1375 en 1400 en is 10 meter lang en 7,5 meter breed. De muren zijn 65 cm dik. In Friesland is alleen in Veenwouden nog een steenhuis bewaard gebleven. Alle borgen zijn uit steenhuizen ontstaan. Bij de drie Groninger borgen Fraeylemaborg, Menkemaborg en Verhildersum is het oude steenhuis nog terug te vinden. In de keuken, onder in de Fraeylemaborg, kun je nog de schietgaten van het oude steenhuis terugzien. In de 15de eeuw gaan de hoofdelingen zich jonker noemen en worden deftiger. Steeds meer van deze huizen worden omgebouwd tot chique borgen. In Fivelingo staan ook steenhuizen. In Appingedam wonen de hoofdelingen Oomke en Poppe Snelghers in steenhuizen. Rond 1400 worden deze door de Groningers verwoest. Museum Stad Appingedam is van oorsprong ook een Steenhuis. Het steenhuis van het geslacht Ripperda in Farmsum groeit uit tot een borg. Van andere steenhuizen staan soms nog resten, zoals de toren van Onno van Ewsum in Middelstum. 4.3 De Schieringers tegen de Vetkopers Er zijn twee partijen: de Schieringers tegen de Vetkopers. Hoe deze twee partijen zijn ontstaan, is niet duidelijk. Zeker weten doen we het niet, maar men denkt wel dat de strijd ooit is begonnen als een ruzie tussen de twee kloosterorden. De Schieringers hebben hun naam waarschijnlijk ontleend aan de schiere (grijze) kappen, die de monniken van de Cisterciënzer orde dragen. De naam Vetkopers komt waarschijnlijk van de Praemonstratenzer monniken. Zij doen aan het vetweiden van vee. Appingedam behoort bij het kamp van de Vetkopers en de stad Groningen hoort bij de Schieringers. Beide partijen proberen elkaars steenhuizen te vernielen. Uiteindelijk winnen de Schieringers de strijd. Hayo Wibben van Westeremden is een hoofdeling die tot de partij van de Vetkopers behoort. Hayo krijgt ruzie met de hoofdeling Eppo Nittersum van Stedum, die leider van de Ommelader Schieringers was. Hayo verstopt zich in de kerk van Westeremden, waar hij belegerd wordt door Eppo. Hayo ontsnapt en vlucht naar het hoge steenhuis de pastorieboerderij, ten noorden van de kerk. Het mag hem niet baten, want Eppo stak de pastorie in brand. Hayo en zijn volgelingen komen naar buiten en worden vervolgens door de Schieringers gedood. Hayo’s tegenstander Eppo Nittersum, woont in Stedum. De borg Nittersum ligt dan ten oosten van de kerk. De Nittersums zijn tot de 16de eeuw bewoners van de borg te Stedum, daarna komt de borg door huwelijk van de erfdochter van de Nittersums in handen van de familie Clant. 4.4 De stad Groningen tegen Onno van Ewsum In de 15de eeuw is er weer oorlog in dit gebied. Borgheer Onno van Ewsum uit Middelstum voelt zich niet veilig. In zijn tijd wordt er steeds meer gebruik gemaakt van vuurwapens en kanonnen. Hij
laat daarom in 1472 een geschutstoren bouwen. De toren is bewaard gebleven en het jaartal kun je lezen op de mooie gevelsteen, die in de wand van de geschutstoren is ingemetseld. De tekst luidt: Anno 1472 heeft Jr. Onno van Ewsum dit gebout tegens de wille van Groningen. De toren heeft meer dan twee meter dikke muren en is bijna twaalf meter in doorsnee. De schietgaten zijn van binnen veel groter dan aan de buitenkant. De schutters kunnen dan beter richten en kunnen zelf moeilijk worden getroffen. De stad Groningen is het er niet mee eens dat er een toren wordt gebouwd. De borgheer zou met zijn legertje vanuit het kasteel wel eens de stad kunnen aanvallen, denken de burgemeesters van Groningen. Daarom vinden ze dat de toren niet te sterk mocht zijn. Onno gaat naar de stad en sluit een verdrag met de burgemeesters. Ze worden het met elkaar eens dat de muren niet dikker mogen zijn dan drie voet, ongeveer een meter. Maar de volgende dag zijn de burgemeesters van mening veranderd. Ze eisen dat de toren gesloopt moet worden. Onno is woedend en vertrekt meteen naar Ewsum. Hij trekt zich niets aan van de stad en laat de toren afbouwen. De zonen van Onno zetten samen met hun neef de strijd voort tegen de stad Groningen. Ze maken de handelswegen naar de stad onveilig. In 1499 heeft de stad er genoeg van en wordt de borg Ewsum door de Groningers verwoest.
5 Kloosters Als de eerste kloosters in de 12de eeuw in het Noorden worden gebouwd, is dat eigenlijk aan de late kant. Maar eerder durft men niet. Het is hier nogal onveilig. De noordelingen zijn niet zo gemakkelijk over te halen tot het christendom. Kijk maar wat er met Bonifatius is gebeurd! Bovendien loopt het gebied regelmatig onder water. Kloosteroversten spelen een leidende rol in veel bestuurlijke kwesties. Vanwege hun uitgestrekte eigendommen hebben de machtige abdijen een groot belang bij een goede waterstaat, waarop de abten grote invloed uitoefenen. Ook bij het opstellen van wetteksten hebben ze veel zeggenschap. Verder treden ze vaak op als bemiddelaar. 5.1 Klooster Bloemhof Aan het eind van de 12de eeuw leeft in de buurt van Appingedam een rijke boer met veel land. Hij heet Emo en wil een klooster stichten. Maar hij is geen echte priester. Daarom vraagt hij zijn neef, die ook Emo heet en priester is, of deze hem wil helpen. Deze Emo sticht in het jaar 1213 in Wittewierum klooster Bloemhof. Dit klooster is één van de beroemdste kloosters uit de middeleeuwen. Het is de bedoeling dat de monniken zich met het werk van hun eigen handen in leven moeten houden. Dat betekent in de praktijk dat de monniken zelf het land moeten ontginnen en bewerken. Ze houden zich ook bezig met het inpolderen van land en de aanleg van dijken. Zo krijgt Bloemhof grote stukken land. Bij Zijldijk wordt een kloosterboerderij gevestigd, een Uithof of Voorwerk genaamd. Het ’t Zandster Voorwerk, de naam van de huidige boerderij op die plaats herinnert daar nog aan. 5.2 Abt Emo Emo is een echte geleerde. Hij heeft aan de universiteiten van Parijs, Oxford en Orléans gestudeerd. Als zijn geld op is en hij zijn studie niet meer kan betalen keert hij terug naar het Noorden. Hij wordt schoolmeester in Westeremden. Daar sticht Emo de eerste parochieschool van Noord-Nederland. Op de plek waar deze school vroeger stond, staat nu het dorpshuis. Daarna wordt hij pastoor in Huizinge. In 1208 gaat hij het klooster in. Hij komt terecht in het klooster van zijn neef Emo van Romerswerf. In 1213 sticht hij zelf een klooster, het mannenklooster Bloemhof. Hij heeft de leiding van het klooster, we noemen dat een abt. Emo is dus een geleerd man. Dat betekent dat hij kan lezen en schrijven. Hij heeft de belangrijkste dingen die hij in zijn leven heeft meegemaakt opgeschreven. Dat doen geleerden in de middeleeuwen wel vaker. Zo’n geschiedenisboek noemen we een kroniek. Emo schrijft de kroniek die wij nu de Kroniek van het Klooster Bloemhof noemen. Uit deze kroniek krijgen we geen vrolijk beeld van het leven in het wierdengebied. Je leest dat er voortdurend onderlinge ruzies en oorlogen waren, en niet
alleen in Groningen, maar overal in Europa. Bovendien worden de mensen steeds geplaagd door stormen, natuurrampen, ziekten en misoogsten. Door de kroniek van Emo weten we wat er is gebeurd tijdens een verschrikkelijke overstroming in 1219. In die tijd waren de dijken nog lang niet zo hoog als nu. Het komt vaak voor dat de dijken doorbreken en het land wordt overstroomd. Emo schrijft dat het water dan zo hoog staat dat alleen de daken van de huizen nog boven het water uitkomen. De nonnen van het klooster in Jukwerd moeten hun toevlucht op het dak zoeken. Als door een wonder overleven ze de watersnoodramp. Niet iedereen heeft zoveel geluk. Duizenden mensen verdrinken. Emo’s klooster wordt Bloemhof (Floridus Hortus) genoemd, terwijl het dorp Wittewierum gaat heten vanwege de witte habijten van monniken (Premonstratenzers of Norbertijnen). Abt Menko (1213-1276) houdt de kroniek tot 1273 bij en bewerkt de teksten van zijn voorganger Emo voor wie hij een grote bewondering heeft. 5.3 Kloostermoppen De Romeinen kennen al de techniek van het stenen bakken. Als de Romeinen vertrokken zijn, weet niemand meer hoe je bakstenen moet maken. De eerste stenen kerken worden dan ook gemaakt van steen dat moest worden ingevoerd: tufsteen. De monniken hebben na 1100 de techniek van het stenen bakken weer opnieuw in gebruik genomen. Daarom worden de bakstenen kloostermoppen genoemd. In Fivelingo worden nu in een tijd van anderhalve eeuw meer dan dertig kerken gebouwd en meer dan honderd steenhuizen. Kloosters zijn de eerste gebouwen die in baksteen worden gebouwd. De stenen liggen buiten in het veld te drogen. Hoe weten we dat? In sommige stenen zit de pootafdruk van een hond, een schaap of een klein roofdier. Maar ook de afdrukken van kinderhandjes kun je zien op sommige stenen. 5.4 Andere kloosters in Fivelingo Vanaf het midden van de 12de eeuw treden grote veranderingen op. Er worden kruistochten gehouden om het christendom te verspreiden. Men wordt strenger: geestelijken moesten vrijgezel blijven. Koningen en keizers mogen geen bisschoppen of abten meer aanstellen. Het kloosterleven krijgt er nieuwe orden bij zoals Cistercienzers (1098), Premonstratenzers (1121), Dominicanen (1216), Minderbroeders of Franciscanen (1223). De eerste kloosters in Ommelanden verschijnen tegen het einde van de 12de eeuw. Uiteindelijk zijn het er ruim 30. Het machtigste klooster in Noord-Nederland staat in Aduard. In de 13de eeuw komt de bouw van kloosters goed op gang. In Friesland en Groningen stonden op den duur meer dan 120 kloosters. In sommige kloosters woonden alleen vrouwen of nonnen zoals ze worden genoemd. Van deze kloosters is bijna niets meer over. Kloosters in Fivelingo (naast Bloemhof):-Termunten (1299) Mannen – Cistercienzers-Oosterwierum (bij Heveskes) (1319) Vrouwen – Johannieterklooster-Wittewierum (1213/14) mannen – Premonstratenzerklooster-Augustijnerklooster ca. 1328)Vrouwen – Franciscanerklooster-Nijenklooster (1209) – Vrouwen – Premonstratenzerklooster-Feldwerth (1183) – mannen – Benedictijnerklooster Wat herinnert ons nu nog aan deze kloosters? Namen van dorpen, buurtschappen en stadswijken verwijzen naar de kloosters die er ooit stonden. Bijvoorbeeld de naam Wittewierum. Dankzij de witte pijen van de Premonstratenzers van Bloemhof verandert de naam van het dorp Wierum in Wittewierum. Of het buurtschap Grijzemonnikenklooster herinnert nog aan het klooster in Termunten. Het Garsthuizer voorwerk: grote kloosters hebben naast het om het klooster gelegen land voor eigen levensonderhoud ook vaak uithoven of voorwerken. Dit zijn landbouwbedrijven gericht op de verkoop. Deze bestaan vaak uit meerdere boerderijen, onder leiding van een kloosterling.
6 De strijd tegen het water De eerste dijken worden gebouwd in de 11de eeuw. De dijken zijn niet hoger dan een halve meter en moeten de akkers en weilanden tegen laag water beschermen. De dorpsbewoners gaan later deze
losse stukken met elkaar verbinden. Zo ontstaat in de loop van de 12de eeuw een zeedijk, die in één stuk doorloopt. Van de vroege dijkjes kunnen we nog sporen terug vinden in Zandeweer, Westeremden en Leermens. 6.1 Overstromingen Ondanks deze inspanningen blijft de zee levensgevaarlijk. Het Groninger land is door de eeuwen heen geplaagd door grote overstromingen. De overstromingen die zijn opgeschreven, vinden plaats in de jaren 838, 1164, 1170, 1196, 1219, 1220 en 122 De laatste drie hiervan worden de Marcellusvloeden genoemd. Ze zijn beschreven door Abt Emo van het klooster Bloemhof te Wittewierum. Twee eeuwen later volgt, in 1421, de Elisabethsvloed en nog anderhalve eeuw daarna, in 1570, de Allerheiligenvloed. 6.2 Nieuwe dijken De stormvloeden kosten vele honderden mensen het leven. Daarom wordt in opdracht van het klooster Bloemhof in de 13de eeuw begonnen met het aanleggen van dijken. Abt Emo is namelijk voorzitter van het waterschap. In de kroniek van Wittewierum kunnen we lezen hoe dat in zijn werk gaat. Eerst wordt een boerderij gebouwd. Daar gaan de kloosterlingen wonen die het zware werk moeten doen. Men noemt zo’n boerderij een Voorwerk (Zandster Voorwerk, Garsthuizer Voorwerk). Van daaruit worden de dijkwerkzaamheden verricht. De dijken zijn dan niet hoger dan één tot anderhalve meter. Voor iedere dijk ligt meestal een brede strook moerasland van tien tot vijftien meter breed. Hier worden de grond en graszoden uit gehaald, waarmee men de dijk kan herstellen. Wist je dat...? -In 1246 strandt in Spijk op de dijk een groot schip uit Leeuwarden. De ‘Olde Dijck’ loopt vlak langs de voet van de wierde en is omstreeks 1200 aangelegd. Spijk ligt dan nog direct aan zee. Deze informatie is opgeschreven door Emo in zijn kroniek. De straatnamen Grote Dijk en Kleine Dijk herinneren hier ook nog aan. -’t Zandt is een nederzetting langs twee dijken gebouwd die aangelegd zijn tussen 1192 en 1250. De voormalige gemeente ’t Zandt ligt vrijwel geheel in het gebied wat ooit de Fivelboezem was. -Zijldijk is een dijkdorp ontstaan aan de in 1192 door de monniken van het klooster Bloemhof gelegde Fiveldijk van het Zandster Voorwerk naar Uithuizermeeden. Door zijn ligging op en langs de dijk wordt Zijldijk een lintdorp en is dat tot op heden gebleven. -Zeerijp is van de dijkdorpen in deze streek het meest zuidelijke en het oudste (13de eeuw). Zeerijp betekent zeerand, landstreek aan zee, in dit geval de Fivelzee. -De Dijkstraat en de Solwerderstraat zijn aangelegd op de dijk langs de Delf. -Garsthuizen ontstaat aan het einde van de 12de eeuw na de aanleg van de Fiveldijk in 1192. De doorgaande weg volgt nog het spoor van de oude dijk. -Tot in de middeleeuwen heeft Westeremden een belangrijke haven. De riviermonding slibt echter dicht en in 1192 vindt de eerste bedijking plaats. De haven wordt in 1219 gedempt. De straatnaam Fiveldijk herinnert er nog aan. 6.3 Sluizen Tegen het opdringende water is meer nodig dan alleen dijken. Er worden ook afwateringskanalen gegraven en sluizen aangelegd. Daarom is al rond het jaar 1000 de Delf gegraven om het water van de Appe naar zee te lozen. De eerste sluizen zijn uitgeholde boomstammen. Er zit een klep in, die vanzelf dicht gaat als het water stijgt. Met een schuif kan de sluis worden geopend. Pas later worden sluizen gebouwd met deuren, waar schepen door kunnen. In 1337 worden de sluizen bij Delfzijl aangelegd. Delf is oude naam van het Damsterdiep en zijl is sluis. De Delf wordt afgesloten met drie sluizen, ook wel zijlen genoemd. Zo is de naam Delfzijl ontstaan.
6.4 Polders Door het bouwen van dijken wordt de Fivelboezem (de verwijde monding van de Fivel) steeds smaller en droger. De boerderij het Zandster Voorwerk ligt eerst nog als een soort eilandje in een moddervlakte. Later, rond 1200, worden er steeds meer kleine wierden opgeworpen, van ongeveer twee meter hoog. Een aantal wordt bewoond, maar een aantal is er ook voor het vee om naar toe te vluchten als het water stijgt. Na een tijd wordt er een ringdijk om de wierden heen gelegd. Er kan nu geen water meer naar toe stromen. Het gebied is dan ingepolderd. De monniken van Wittewierum bouwen er een kloosterboerderij. Toch durven de mensen niet helemaal op de dijken te vertrouwen. Nog eeuwenlang worden boerderijen op verhogingen gebouwd. Pas in de 14de eeuw durven mensen in het vrije veld te gaan wonen.