Fiscale brochure BTW-compensatiefonds
BTW-28 Met de invoering van het BTW-compensatiefonds zal de resolutie BTW-28 (besluit van 6 augustus 1980, nr. 280-10178) komen te vervallen. De BTW over de aanleg van gemeenschapsvoorzieningen is immers een overheidstaak en valt daarmee onder compensatie uit het fonds. Op dit moment moeten gemeenten nog een complexe afleiding maken die de mate bepaalt waarin de aanleg van een gemeenschapsvoorziening kostendekkend is. Dit is op dit moment namelijk relevant voor de mate waarin de BTW op de aangifte kan worden terugontvangen. Na de invoering van het BTWcompensatiefonds kunnen gemeenten de volledige BTW over de aanleg van de gemeenschapsvoorzieningen via het fonds terugkrijgen. De lastige afbakening tussen de kostendekkende component en de niet-kostendekkende component is daarmee niet meer nodig. Bij de bepaling van de uitname uit het gemeentefonds in 2003 wordt er rekening mee gehouden dat gemeenten op dit moment deze bedragen al terugkrijgen. Deze worden dus niet betrokken in de uitname. Vraag Komt er een overgangsregeling BTW-28? Antwoord Met de invoering van het BTW-compensatiefonds kan de regeling vervallen die voorziet in aftrek van BTW over het kostendekkende deel van de aanleg van gemeenschapsvoorzieningen (BTW-28). Op dit moment wordt bezien hoe een eventuele overgangsregeling er uit moet komen te zien. Vraag Een afrekening ineens bij het intrekken van BTW-28 kan uitsluitend betrekking hebben op de BTW die betrekking heeft op leveringen en diensten die vóór 1-1-2003 jegens de gemeente in rekening zijn gebracht. Vraag is nu welk dekkingspercentage bij de afrekening ineens gehanteerd moet worden? Antwoord Het voornemen is om af te rekenen op basis van een dekkingspercentage waarbij rekening wordt gehouden met gegevens die per 31-12-2002 bekend zijn, ook wat betreft de nog te verwachten kosten en opbrengsten (de prospectieve benadering). Als deze tot een hoger c.q. lager dekkingspercentage leiden dan feitelijk is toegepast, zal terzake nog een correctie moeten plaatsvinden. Met deze afrekening ineens per 31-12-2002 moet de BTW-aftrek met betrekking tot de vóór 1-1-2003 verrichte leveringen en diensten definitief worden (waarbij de reguliere mogelijkheden van naheffing uiteraard blijven bestaan). Het nog gedurende een reeks van jaren, naast het btw-compensatiefonds, feitelijk blijven toepassen van BTW-28 is niet in het belang van gemeenten, noch de fiscus. Vraag Zijn er bij gemeenten en de fiscus voldoende mogelijkheden om met betrekking tot alle op 31-12-2002 lopende bestemmingsplannen ineens af te rekenen? Antwoord In verband hiermee wordt overwogen toe te staan een bepaalde periode de eindafrekening BTW-28 te kunnen maken, bijvoorbeeld tot 1-1-2004 (één jaar). Een later in te dienen eindafrekening zal steeds dienen te geschieden op basis van de gegevens die bekend zijn per 31-12-2002. Vraag
Wordt de BTW op (bovenwijkse) gemeenschapsvoorzieningen na de inwerkingtreding van het BTWcompensatiefonds volledig door het fonds gecompenseerd? Antwoord Een zogenoemd fonds bovenwijkse voorzieningen biedt in de huidige situatie de mogelijkheid aftrek van BTW te realiseren met betrekking tot zogenoemde bovenwijkse voorzieningen, namelijk de gemeenschapsvoorzieningen die nut afwerpen voor meer dan één bestemmingsplan. Die aftrek is ook nog mogelijk indien de aanleg van een bovenwijkse voorziening later plaatsvindt dan de uitvoering van de desbetreffende bestemmingsplannen zelf. Aftrek is overigens alleen maar mogelijk indien en voorzover er tussen de desbetreffende gemeenschapsvoorzieningen en bestemmingsplannen een zogenoemde causale nutsrelatie bestaat. De BTW op gemeenschapsvoorzieningen, ook de bovenwijkse, die worden gefactureerd na de inwerkingtreding van het BTW-compensatiefonds wordt - met inachtneming van de algemene regels van het BTW-compensatiefonds - in beginsel volledig door het fonds gecompenseerd. Aanwending van gelden uit het fonds bovenwijkse voorzieningen behoeft na 1 januari 2003 derhalve niet meer tot een tegemoetkoming in de fiscale sfeer te leiden. Er bestaat evenmin aanleiding een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten aanzien van het op 31 december 2002 bestaande saldo van dat fonds.
Bodemsanering Vraag Kan een provincie of een gemeente in aanmerking komen voor compensatie voor bodemsaneringsbudgetten? Antwoord Provincies en gemeenten krijgen na de invoering van het btw-compensatiefonds in beginsel compensatie voor de btw die betrekking heeft op prestaties (leveringen en diensten) die jegens de provincie (of de gemeente) worden verricht en door deze anders dan als btw-ondernemer worden gebruikt. Dit betekent dat als de gemeente de bodem onder een openbare voorziening (bijvoorbeeld een stadspark) laat saneren, die gemeente - althans voorzover deze kosten daadwerkelijk op de gemeente drukken - aanspraak kan maken op compensatie van de btw die terzake door ondernemers aan die gemeente in rekening wordt gebracht. In zoverre zal de inkoop-btw niet meer ten laste van de bodemsaneringsbudgetten behoeven te komen. Vraag Bestaat er bij het bedrijf waar de bodemsanering plaatsvindt, recht op btw-compensatie over het deel van de kosten, waarvoor het bevoegd gezag een bijdrage verleent? Antwoord Alleen de btw op prestaties jegens provincies en gemeenten komt in aanmerking voor compensatie uit het btw-compensatiefonds. Dit betekent dat een ondernemer geen beroep op het btwcompensatiefonds kan doen voor de inkoop-btw die betrekking heeft saneringsactiviteiten die jegens hem worden verricht. Wel zal die btw in een aantal gevallen door de ondernemer op zijn btw-aangifte in aftrek kunnen worden gebracht. Ook in de gevallen waarin aftrek op de btw-aangifte niet mogelijk is, hetgeen met name het geval zal zijn als de desbetreffende (gesaneerde) grond door de betrokken ondernemer wordt gebruikt voor prestaties die van btw zijn vrijgesteld, is compensatie uit het btwcompensatiefonds niet mogelijk. Dat is niet anders indien de kosten van een dergelijke sanering geheel of gedeeltelijk - uit een bodemsaneringsbudget van een provincie of gemeente worden bekostigd. Vraag Is het ministerie van financiën bereid, vooruitlopend op het btw-compensatiefonds, een voorlopige regeling in de fiscale sfeer te treffen met betrekking tot nazorg? Antwoord De btw die betrekking heeft op de kosten van nazorg als bedoeld in de wet milieubeheer zal vanaf 1 januari 2003 in aanmerking kunnen komen voor compensatie vanuit het btw-compensatiefonds. Er is een voorlopige regeling getroffen in de fiscale sfeer voor de periode waarin het btwcompensatiefonds nog niet actief is. Die regeling houdt in dat tot de inwerkingtreding van het btwcompensatiefonds de btw betreffende de nazorg in aftrek kan worden gebracht door de betrokken stortplaatsexploitant casu quo een door hem, eventueel tezamen met een provincie, opgerichte stichting. Daarbij zal die stortplaatsexploitant casu quo de betrokken stichting het aftrekregime moeten hanteren dat zou gelden voor de (gesloten) stortplaats waarop de nazorg betrekking heeft. Anders gezegd, indien het de nazorg betreft inzake gestort huishoudelijk afval en de stortplaatsexploitant zou die btw niet in aftrek hebben kunnen brengen, kan er ook in het kader van de onderwerpelijke voorlopige regeling geen aanspraak worden gemaakt op aftrek van btw.
Voor de praktische toepassing van deze regeling dient de betrokken stortplaatsexploitant casu quo de door hem, eventueel samen met een provincie, opgerichte stichting zich te wenden tot de voor hem (of haar) bevoegde eenheid van de belastingdienst.
Toelichting gemeenten Indien onroerende zaken aan een provincie of een gemeente worden geleverd, is er terzake in beginsel geen overdrachtsbelasting verschuldigd (artikel 15 wet op belastingen van rechtsverkeer). Dat is alleen anders indien ter zake van die levering een vergoeding in rekening wordt gebracht die lager is dan de kostprijs van de onroerende zaak. Dit betekent dat als aan een gemeente een gemeenschapsvoorziening wordt geleverd, waarvoor die gemeente een bedrag betaalt dat lager is dan de kostprijs van die voorziening (vaak wordt slechts een symbolische vergoeding bedongen van bijvoorbeeld ƒ 1), de gemeente terzake 6% overdrachtsbelasting is verschuldigd. Overigens is goedgekeurd dat als de kosten van de gemeenschapsvoorziening volledig zijn doorberekend in de met btw belaste grondprijzen, de heffing van overdrachtsbelasting achterwege kan blijven. Vraag Kan er in de gevallen waarin op basis van wettelijke bepalingen, noch op grond van de hiervoor bedoelde goedkeuring, de heffing van overdrachtsbelasting achterwege kan blijven, toch van die heffing worden afgezien na introductie van het btw-compensatiefonds? Antwoord Na de invoering van het btw-compensatiefonds zijn er geen fiscale belemmeringen meer om de (op)levering van gemeenschapsvoorzieningen aan de gemeente te laten geschieden tegen een prijs die tenminste gelijk is aan de kostprijs van die voorzieningen. De daarover te betalen btw kan immers bij het btw-compensatiefonds worden geclaimd. In dat geval zal heffing van overdrachtsbelasting achterwege blijven. Gelet op de strekking van artikel 15, lid 4, wbr en de daarop geënte goedkeuring, te weten heffing van overdrachtsbelasting indien de btw-heffing niet (volledig) tot zijn recht komt, alsmede de verschillende situaties die zich in dezen kunnen voordoen, ligt het niet in de rede om artikel 15, lid 4, wbr buiten werking te stellen in alle gevallen waarin gemeenschapsvoorzieningen of andere onroerende zaken aan gemeenten worden geleverd. Wel bestaat bij financiën de bereidheid om in concrete situaties te beoordelen of het redelijk is de heffingen van overdrachtsbelasting te mitigeren. Vraag Kan er door andere rechtspersonen dan gemeenten en provincies in hun hoedanigheid van publiekrechtelijk lichaam een beroep worden gedaan op het btw-compensatiefonds? Antwoord Het btw-compensatiefonds ziet alleen op gemeenten en provincies in hun hoedanigheid van publiekrechtelijk lichaam. Daarom zal geen beroep op dat fonds kunnen worden gedaan door andere rechtspersonen, zoals stichtingen, ook niet als die op enigerlei wijze zijn gelieerd met een gemeente of een provincie. Stichtingen die zich bezighouden met het uitvoeren van taken ten behoeve van een gemeente, waarbij het bestuur gevormd wordt door die gemeente, zijn thans in beginsel geen btw verschuldigd over hun prestaties jegens die gemeente. Zij kunnen echter ook geen aanspraak maken op aftrek van de btw die aan hen in rekening wordt gebracht zodat deze btw een kostenelement vormt dat uiteindelijk door de betrokken gemeente zal moeten worden gedragen. Een en ander vloeit voort uit § 8, onderdeel 4, van de toelichting gemeenten (bijlage m, behorende bij het besluit van 29 oktober 1968, nr. 120). Deze faciliteit vertoont grote gelijkenis met §10 van de toelichting gemeenten, met dien verstande dat § 10 ziet op samenwerkingsverbanden van meerdere gemeenten (o.a. Gemeenschappelijke regelingen) terwijl § 8, onderdeel 4, steeds betrekking heeft op de verhouding tussen één gemeente en één door die gemeente beheerst privaatrechtelijk lichaam, bijvoorbeeld een stichting. Zowel § 10 als § 8, onderdeel 4, van de toelichting gemeenten komen te vervallen. Een gemeentelijke stichting
wordt daarmee in de toekomst btw-plichtig, maar kan alsdan de aan haar in rekening te brengen btw in aftrek brengen. Vraag Hoe moet er - na het vervallen van § 10 toelichting gemeenten - gehandeld worden met betrekking tot prestaties van gemeenten jegens een gemeenschappelijke regeling, bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van personeel? Antwoord Dergelijke prestaties zullen, voorzover de gemeente ter zake als ondernemer handelt, aan de heffing van btw zijn onderworpen. Die btw kan overigens door de gemeenschappelijke regeling op de voet van artikel 15 van de wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek worden gebracht. Vraag Bij bepaalde samenwerkingsverbanden ontbreekt soms een financiële relatie tussen de betrokken gemeenten en het samenwerkingsverband. Als gevolg hiervan kan door die gemeenten geen btw bij het btw-compensatiefonds worden geclaimd. Als voorbeeld wordt genoemd een samenwerkingsverband dat huishoudelijk (en mogelijk ook ander afval) ophaalt en terzake aan de burgers een afvalstoffenheffing oplegt. Kan deze situatie nader toegelicht worden? Antwoord Het ophalen en verwerken van huishoudelijk afval is een taak van gemeenten. Zij zijn wettelijk verplicht periodiek bij hun burgers het huisvuil op te halen. Daar is onlosmakelijk mee verbonden het zich daarvan ontdoen (bijvoorbeeld verwerken) op een wijze die past binnen de relevante wetgeving. Hieruit volgt dat indien een gemeente het huisvuil zelf bij haar burgers ophaalt, zij voor de toepassing van de btw-wetgeving terzake optreedt als overheid. Mitsdien is zij met betrekking tot die activiteit geen btw verschuldigd. Als een gemeente besluit het huisvuil niet (langer) zelf op te halen, maar dat overlaat aan een ander, zijn er verschillende mogelijkheden. Eén van die mogelijkheden is het huisvuil te laten ophalen door een samenwerkingsverband van gemeenten, zoals een gemeenschappelijke regeling. Indien een gemeenschappelijke regeling het huisvuil ophaalt bij de burgers van de gemeenten die deelnemen in die gemeenschappelijke regeling, moet voor de toepassing van de btw-wetgeving in de eerste plaats worden vastgesteld jegens wie de betrokken gemeenschappelijke regeling presteert. Zijn dat de burgers van die gemeenten of zijn het in feite de in de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten? Ogenschijnlijk verricht de gemeenschappelijke regeling rechtstreeks prestaties jegens de burgers. Juridisch ligt dat echter anders. Ondanks de oprichting van een gemeenschappelijke regeling, blijft immers op de betrokken gemeenten de wettelijke plicht rusten om periodiek het huisvuil bij hun burgers op te halen. Daarin komt geen verandering indien een aantal gemeenten besluiten een gemeenschappelijke regeling in het leven te roepen om de feitelijke handeling van het ophalen en verwerken uit te laten voeren (met de oprichting van een gemeenschappelijke regeling ontstaat er voor die gemeenschappelijke regeling geen wettelijke plicht om huisvuil bij burgers op te halen). De conclusie moet dan ook zijn dat de gemeenschappelijke regeling prestaties verricht jegens de betrokken gemeenten opdat die gemeenten kunnen voldoen aan hun wettelijke plicht jegens hun inwoners. Anders gezegd, de feitelijke uitvoering is wel in handen gelegd van een ander (de gemeenschappelijke regeling), maar de overheidstaak is bij de betrokken gemeenten blijven berusten. De gemeenten blijven het formele aanspreekpunt voor de burger over aangelegenheden op het gebied van het ophalen van huishoudelijk afval. Vraag
Indien een gemeenschappelijke regeling geen facturen zendt aan de betrokken gemeenten en de gemeenschappelijke regeling bestrijdt haar kosten uit een heffing die zij aan de burgers oplegt. Spoort deze feitelijke gang van zaken met de btw-wetgeving? Antwoord In de btw-wetgeving is voorgeschreven dat een ondernemer verplicht is een factuur uit te reiken ter zake van zijn leveringen en diensten aan een andere ondernemer of aan een rechtspersoon-nietondernemer, bijvoorbeeld een gemeente. Dat in voorkomende gevallen een ander (een deel van) de verschuldigde vergoeding betaalt, doet daaraan niet af. Dit wettelijk uitgangspunt nemend en gedachtig het hiervoor neergelegde standpunt dat de gemeenschappelijke regeling jegens de betrokken gemeenten presteert, moet worden geconcludeerd dat de gemeenschappelijke regeling in beginsel verplicht is een btw-factuur uit te reiken aan die gemeenten. "in beginsel", omdat de gemeenschappelijke regeling - onder bepaalde voorwaarden - op grond van de thans van kracht zijnde goedkeuring geen btw is verschuldigd over haar prestaties jegens een gemeente. Deze goedkeuring zal echter bij de introductie van het btw-compensatiefonds buiten werking worden gesteld. Alsdan zal een gemeenschappelijke regeling, behoudens in de gevallen waarin de wettelijke vrijstelling voor samenwerkingsverbanden (artikel 11, lid 1, onderdeel u, van de wet op de omzetbelasting 1968) van toepassing is, moeten voldoen aan de factureringsverplichting van de btwwetgeving door een factuur uit te reiken aan de gemeente. Aan de hand van het volgende voorbeeld wordt de werking uiteengezet. Voorbeeld Twee gemeenten hebben samen een gemeenschappelijke regeling opgezet, die zelf de afvalstoffenheffing oplegt aan de burgers van die twee gemeenten. De kosten van de gemeenschappelijke regeling bedragen 1.000.000, waarvan 600.000 personeelslasten en 400.000 inkoop van goederen (vuilniswagen e.d.). Omdat met betrekking tot de inkoop van goederen btw (19%) moet worden betaald komen de totale kosten van de gemeenschappelijke regeling uit op 1.076.000 (600.000 + 400.000 + 19% van 400.000). Bij een volledige kostendekkende heffing moeten de burgers in beide gemeenten door middel van de afvalstoffenheffing 538.000 aan de gemeenschappelijke regeling betalen. Na invoering van het btw-compensatiefonds zal de gemeenschappelijke regeling over haar prestaties btw in rekening brengen. De totale rekening van de gemeenschappelijke regeling komt daarmee uit op 1.190.000 (600.000 + 400.000 + (19% van 600.000 + 400.000). De gemeenschappelijke regeling stuurt een rekening aan de betrokken gemeenten voor dit bedrag, bestaande uit 1.000.000 kosten en 190.000 aan btw, verminderd met het bedrag dat bij de burgers (vrij van btw) in rekening is gebracht (1.076.000). Voor beide gemeenten samen resteert in totaal een bedrag van 114.000. Het totaalbedrag van 190.000 btw kan door de beide gemeenten samen uit het btw-compensatiefonds worden ontvangen. De financiële stromen bij beide gemeenten lopen als volgt: De btw die op dit moment wordt betaald door de gemeenschappelijke regeling (76.000) wordt meegenomen in de uitname uit het gemeentefonds. Hiermee wordt de algemene uitkering van deze gemeenten in beginsel verlaagd (voor beide gemeenten tezamen: -76.000); Beide gemeenten moeten totaal aan de gr betalen 114.000 (voor beide gemeenten tezamen: 114.000); Uit het btw-compensatiefonds ontvangen de gemeenten in totaal een bedrag van 190.000 (voor beide gemeenten tezamen: + 175.000); Per saldo voor beide gemeenten: -76.000 - 114.000 + 190.000 = 0 De financiële stromen bij de gemeenschappelijke regeling lopen als volgt: De inkoop-btw van 70.000 kan de gemeenschappelijke regeling op haar btw aangifte in aftrek brengen (effect voor de gemeenschappelijke regeling: + 70.000);
De gemeenschappelijke regeling ontvangt van beide gemeenten tezamen 105.000 (effect voor de gemeenschappelijke regeling: + 105.000); De gemeenschappelijke regeling moet op haar btw aangifte 175.000 aan verschuldigde btw aangeven (effect voor gemeenschappelijke regeling: -175.000); Per saldo voor de gemeenschappelijke regeling: 70.000 + 105.000 - 175.000= 0 Vraag Wat is de reikwijdte en toepassing van artikel 11, lid 1, onderdeel u, van de wet op de omzetbelasting 1968 met betrekking tot samenwerkingsverbanden? Antwoord De interpretatie van de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel u, van de wet op de omzetbelasting 1968 is een aangelegenheid die verder reikt dan de prestaties van samenwerkingsverbanden van gemeenten en provincies. Verschillende aspecten van de vrijstelling voor samenwerkingsverbanden hebben thans de aandacht van de belastingdienst en financiën, te weten: De vraag of deelnemers in een samenwerkingsverband uitsluitend vrijgestelde en/of nietondernemersprestaties mogen verrichten en De vraag hoe invulling moet worden gegeven aan de wettelijke eis dat er slechts sprake mag zijn van terugbetaling van het aandeel in de gezamenlijke uitgaven. Hierbij kan overigens ook de heffing van vennootschapsbelasting een rol spelen. Vraag Bij de invoering van het btw-compensatiefonds komt een aantal onderdelen van de toelichting gemeenten te vervallen. Waarom geldt dit niet ook voor paragraaf 13? Antwoord Paragraaf 13 van de toelichting gemeenten bevat een faciliteit ten behoeve van de centrale inkoop bij gemeenten. Bij een centrale inkoop van goederen is het niet altijd mogelijk om direct bij de aankoop te beoordelen of het uiteindelijke gebruik van die goederen mogelijk recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) aftrek van btw op de btw-aangifte. In verband hiermee is in genoemde paragraaf 13 ermee ingestemd dat het recht op aftrek van voorbelasting wordt doorgeschoven naar de afnemende tak(ken) van dienst van de gemeente. Bij toepassing van deze goedkeuring kan de aftrek mogelijk in een ander - veelal later - btw-aangiftetijdvak worden gerealiseerd dan wettelijk is geregeld. In de praktijk wordt van ontvangen facturen niet steeds onmiddellijk de aftrekbare (en straks de compensabele) omzetbelasting bepaald maar worden de facturen geboekt op kostenrekeningen of kostenplaatsen. Dit zal met name gelden voor gemengde kosten. Uitgangspunt is dat een gemeente binnen de grenzen van wet (vergelijk artikel 9, achtste lid, van het wetsontwerp) vrij is in de wijze van administreren. In paragraaf 13 van voornoemde toelichting gemeenten is wat betreft de omzetbelasting aangegeven dat een systeem van het doorboeken van kosten geoorloofd is, ook indien dat betekent dat het recht op aftrek op een later tijdstip dan de wet aangeeft, wordt geëffectueerd. Uiteraard mag een dergelijke verschuiving geen gevolgen hebben voor de omvang van de aftrek. Overwogen wordt die paragraaf ook van toepassing te verklaren op de wet op het btwcompensatiefonds. Het is echter wel van belang te weten dat hierbij een overgangsrecht toegepast zal worden. Dit overgangsrecht zal betekenen dat de btw die voor de invoering van het btwcompensatiefonds gefactureerd wordt, maar pas na de invoering doorberekend wordt, niet in
aanmerking komt voor compensatie uit het btw-compensatiefonds. De btw, die na de invoering gefactureerd en doorberekend wordt, komt wel in aanmerking voor compensatie uit het fonds. De doorberekening dient echter wel zo tijdig mogelijk plaats te vinden.
Subsidies / uitkeringen Specifieke uitkeringen aan gemeenten en provincies worden op dit moment uitgekeerd inclusief een impliciete btw-component. Gemeenten en provincies maken vervolgens zelf een keuze of de betreffende overheidstaak zelf wordt uitgevoerd, danwel dat (een deel van) de taak wordt uitbesteed. Ook de BTW op uitgaven die worden gefinancierd met specifieke uitkeringen komen in de toekomst in aanmerking voor compensatie. Het is dan niet relevant door wie de specifieke uitkering wordt bekostigd. Daar staat tegenover dat de btw die gemeenten en provincies op dit moment al betalen over de uitgaven, die worden gefinancierd uit een specifieke uitkering, betrokken zal worden bij de uitname uit het gemeentefonds en het provinciefonds. De BTW bij nieuwe specifieke uitkeringen zal ook worden gecompenseerd. De compensatie aan gemeenten en provincies die daardoor zal ontstaan, kan worden gefinancierd uit de extra BTWontvangsten die daar tegenover staan. Hierdoor worden nieuwe specifieke uitkeringen in de toekomst dus niet meer inclusief een BTW-component aan gemeenten en provincies verstrekt. Vraag Wat is de betekenis van het BTW-compensatiefonds voor de organisatoren van gratis toegankelijke festivals? Antwoord Het enkel organiseren van gratis toegankelijke evenementen leidt niet tot ondernemerschap voor de BTW. Indien een organisator van een gratis toegankelijk evenement tevens andere activiteiten verricht die wel tegen vergoeding geschieden, zoals reclameactiviteiten, is de organisator voor de reclameactiviteiten BTW-ondernemer en heeft hij in zoverre ook recht op aftrek van de aan hem in rekening gebrachte inkoop-BTW. Het verrichten van reclameactiviteiten of andere prestaties tegen vergoeding leidt er echter niet automatisch toe dat het organiseren van de gratis toegankelijke evenementen binnen het BTW-ondernemerschap valt. Met betrekking tot die evenementen is eerst sprake van ondernemerschap indien zich één van de twee volgende situaties voordoet: 1. De sponsor bedingt uitdrukkelijk dat het - gratis toegankelijke - evenement moet plaatsvinden en de kosten daarvan worden volledig of nagenoeg volledig (90% of meer) uit de reclame/sponsorgelden bekostigd. Bij wijze van tegemoetkoming is bepaald dat ook nog van volledig ondernemerschap sprake is als de kosten van het gratis toegankelijke evenement voor tenminste 70% uit de uit de reclame-/sponsorgelden worden bekostigd; 2. Het gratis toegankelijke evenement en de betaalde reclameactiviteiten zijn, wat betreft inhoud en kwaliteit, wederzijds van elkaar afhankelijk. Dit is het geval als het gratis toegankelijke evenement op een zodanige wijze vorm wordt gegeven dat daarbij een maximale opbrengst aan reclamegelden voorop wordt gesteld. Anders gezegd, het moet gaan om een situatie waarin het maken van betaalde reclame de voornaamste doelstelling is van het gratis toegankelijke evenement. Indien op basis van het vorenstaande in een concrete situatie moet worden geconcludeerd dat het organiseren van gratis toegankelijke evenementen niet binnen het BTW-ondernemerschap van de betrokken organisator valt, dan is de inkoop-BTW betreffende die evenementen niet aftrekbaar. Wat betreft de betekenis van het BTW-compensatiefonds voor de organisatoren van gratis toegankelijke evenementen merk ik het volgende op. Onder de werking van het voorgestelde BTW-compensatiefonds krijgen gemeenten en provincies compensatie voor de inkoop-BTW op goederen en diensten die zij als niet-ondernemer gebruiken. Dit betekent dat in de gevallen waarin een gemeente zelf een gratis toegankelijk evenement organiseert, zij de inkoop-BTW krijgt gecompenseerd die betrekking heeft op de niet-ondernemersactiviteiten die de gemeente in het kader van dat evenement verricht. Indien de organisatie niet in handen is van een gemeente, maar een private partij, bijvoorbeeld een stichting, kan deze zelf geen beroep doen op het btw-compensatiefonds. Als in het kader van de organisatie van het evenement echter door de gemeente een subsidie aan de organisator wordt verstrekt en die subsidie in wezen de vergoeding
vormt voor een dienst van die organisator jegens die gemeente, zal de organisator over die subsidie btw in rekening moeten brengen aan de gemeente. Die btw komt bij de betrokken gemeente voor compensatie in aanmerking voorzover de dienst van de organisator door die gemeente wordt gebruikt ten behoeve van niet-ondernemersactiviteiten van die gemeente. Het in de BTW-heffing betrekken van de subsidie - in feite een vergoeding voor een prestatie in de verhouding prestatieverrichter (de organisator) en afnemer (de gemeente) - heeft alsdan tot gevolg dat de organisator van het evenement de aan haar in rekening gebrachte BTW in aftrek kan brengen overeenkomstig de algemeen geldende regels voor de aftrek van inkoop-btw." Vraag Kan een toelichting worden gegeven op hoe wordt omgegaan met specifieke uitkeringen zoals WSW en WIW? Antwoord Als aan een gemeente een specifieke uitkering wordt verstrekt, wordt het verder aan de betrokken gemeente(n) overgelaten of zij de met die uitkering te verrichten handelingen volledig zelf verrichten, dan wel of zij daarbij ook prestaties van derden betrekken. In beide gevallen zal er op die handelingen een zeker bedrag aan BTW drukken. Bij gehele of gedeeltelijke uitbesteding zal de btw-druk vaak hoger zijn dan bij het uitvoeren van de desbetreffende handelingen binnen het gemeentelijk apparaat. Na de introductie van het BTW-compensatiefonds kunnen gemeenten een beroep doen op het btwcompensatiefonds voor de btw die zij betalen met betrekking tot activiteiten die zij als niet-BTWondernemer verrichten. Daarbij is niet van belang of die activiteiten worden gefinancierd uit de algemene uitkering uit het gemeentefonds of dat sprake is van financiering door middel van een specifieke uitkering. Bij het vaststellen van de correctie (de korting) op het gemeentefonds zal echter niet alleen rekening worden gehouden met de btw die wordt gefinancierd uit de algemene uitkering uit het gemeentefonds, maar ook met de btw die wordt gefinancierd uit de financiële middelen die een gemeente ontvangt in de vorm van een specifieke uitkering. Wat het vorenstaande betekent voor specifieke uitkeringen wsw en wiw kan niet worden beantwoord zonder een goed inzicht te hebben in de aanwending van die gelden door een gemeente de daadwerkelijke wsw- en wiw-activiteiten worden in veel gevallen niet door de gemeente zelf verricht, maar door een organisatie die daartoe door een (of meerdere) gemeente(n) in het leven is geroepen. Het door de betrokken gemeente(n) aan evenbedoelde WSW- of WIW-organisatie ter beschikking stellen ("doorsluizen") van WSW- en WIW-gelden leidt op zichzelf bezien niet tot een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. Wel kan zo'n bijdrage aan de orde komen als de WSW- en/of WIWorganisatie prestaties verricht jegens de betrokken gemeente en daarover BTW aan de gemeente in rekening moet (gaan) brengen. Thans kunnen deze organisaties op basis van fiscale faciliteiten berekening van btw aan gemeenten vaak achterwege laten. Na introductie van het BTWcompensatiefonds zal dat niet meer mogelijk zijn, hetgeen tot gevolg zal hebben dat die organisaties ter zake van hun prestaties jegens gemeenten btw over de volledige vergoeding zullen gaan berekenen. Voorzover die BTW betrekking heeft op prestaties die de betrokken gemeente(n) niet als btw-ondernemer gebruik(t)(en), kan terzake een beroep op het btw-compensatiefonds worden gedaan. Daarmee zal bij het vaststellen van de correctie (de korting) op de algemene uitkering uit het gemeentefonds rekening moeten worden gehouden. Daarbij moet worden onderscheiden (a) de BTW die thans reeds impliciet is begrepen in de bedragen die WSW- en WIW-organisaties aan gemeenten in rekening brengen (de BTW die door die organisaties thans niet in aftrek kan worden gebracht) en (b) de BTW die daarboven in rekening zal worden gebracht. Voor de onder (a) bedoelde BTW zal een correctie (korting) op de algemene uitkering uit het gemeentefonds worden aangebracht. Met betrekking tot de onder (b) bedoelde BTW zal een dergelijke correctie achterwege blijven. Die BTW zal immers extra in de algemene middelen vloeien, hetgeen voor dat deel voeding van het BTWcompensatiefonds mogelijk maakt. Vraag Komt de BTW die wordt betaald over de uitgaven die met europese subsidies worden betaald ook voor compensatie in aanmerking?
Antwoord De wijze waarop een gemeente (of provincie) de aankoop van goederen en diensten financiert, is op zichzelf bezien niet van belang bij beantwoording van de vraag of de daarop drukkende inkoop-BTW voor compensatie in aanmerking komt. Anders gezegd, indien een gemeente goederen en diensten betrekt die voldoen aan de voorwaarden voor compensatie, zal het feit dat deze uitgaven worden gefinancierd met bijv. Europese subsidies geen belemmering vormen voor compensatie van de daarop betrekking hebbende inkoop-BTW. Vraag Gemeenten maken soms gebruik van diensten van hun sociale werkvoorziening. Omdat sprake is van een interne prestatie wordt geen BTW in rekening gebracht. Zijn er wijzigingen te verwachten in de btw op grond waarvan bijvoorbeeld sociale werkvoorzieningsschappen voor aan de gemeente te verrichten diensten BTW in rekening gaan brengen? Antwoord De prestaties van sociale werkvoorzieningsschappen jegens gemeenten blijven - onder bepaalde voorwaarden - thans buiten de btw-heffing op grond van paragraaf 10 van de toelichting gemeenten. In deze paragraaf is het standpunt ingenomen dat een samenwerkingsverband tussen gemeenten voor de toepassing van de BTW-wetgeving kan worden beschouwd te behoren tot de deelnemende gemeenten. De onderlinge prestaties tussen een dergelijk samenwerkingsverband en de deelnemende gemeenten kunnen voor de BTW-heffing als interne prestaties worden beschouwd. Het voornemen bestaat om gelijktijdig met de introductie van het BTW-compensatiefonds paragraaf 10 van de toelichting gemeenten in te trekken. Hiermee is in het verkeer tussen samenwerkingsverbanden en de daarin deelnemende gemeenten niet langer sprake van interne prestaties. Mitsdien zal ter zake btw in rekening moeten worden gebracht ter zake van de prestaties van samenwerkingsverbanden jegens de deelnemende gemeenten. Die BTW komt echter bij de betrokken gemeenten voor compensatie in aanmerking. Vraag Ontstaat er een gat bij provincies en gemeenten indien in de toekomst specifieke uitkeringen niet meer inclusief een BTW-component verstrekt worden? Antwoord De huidige specifieke uitkeringen worden (ook) in de toekomst inclusief een btw-component uitgekeerd. Daarnaast krijgen provincies en gemeenten de BTW terug uit het BTW-compensatiefonds, maar daar staat tegenover de uitname uit het provinciefonds en het gemeentefonds. In de toekomst zullen nieuwe specifieke uitkeringen exclusief een BTW-component uitgekeerd worden. De uitname uit het provinciefonds en het gemeentefonds staat immers vast. De compensatie van BTW, die plaatsvindt doordat de uitgaven die provincies en gemeenten met die uitkering doen wel met BTW belast is, zal worden gefinancierd uit de hogere btw-ontvangsten van het rijk. Deze hogere ontvangsten zullen aan het BTW-compensatiefonds worden toegevoegd.
Subsidiëring In het wetsvoorstel is in artikel 4, onderdeel a, een uitzondering opgenomen voor de btw over die goederen en diensten die niet voor eigen ge- of verbruik van de gemeente of provincie bedoeld zijn, maar ten goede komen aan derden. Daarmee wordt voorkomen dat het voor een gemeente of provincie aantrekkelijk wordt om op te treden als een soort intermediair voor derden om daarmee compensatie van btw te kunnen krijgen. Het wel compenseren van deze btw zou kunnen leiden tot ongewenste gedragseffecten. Tevens kunnen die gedragseffecten leiden tot een ongelijke behandeling tussen enerzijds gemeenten en provincies en anderzijds andere aanbieders van de hier bedoelde prestaties. In verband met de hiervan mogelijk uitgaande verstoring van concurrentieverhoudingen en gelet op de budgettaire effecten, is er voor gekozen de btw over dergelijke activiteiten uit te sluiten van compensatie. Vraag Kan een voorbeeld gegeven worden van subsidiëring aan derden? Antwoord Een voorbeeld van deze subsidiëring betreft de aankoop door de gemeente van goederen en diensten - bijvoorbeeld een computer - ten behoeve van een buurthuis. In dit geval is er sprake van kosten die een gemeente maakt, niet voor de eigenlijke taak van de gemeente, maar voor derden. De keuze voor uitsluiting van dit type uitgaven is gemaakt omdat het wel geven van compensatie, het voor de gemeente aantrekkelijk zou maken om als een soort intermediair op te treden. De gemeente komt immers wel, en in dit voorbeeld het buurthuis niet, voor compensatie in aanmerking. Vraag Wvg-verstrekkingen geschieden op grond van een wettelijke opdracht (wet voorzieningen gehandicapten). Zijn wvg-verstrekkingen derhalve compensabel? Antwoord Het btw-compensatiefonds voorziet in compensatie van de door gemeenten en provincies betaalde (inkoop)btw voorzover die btw betrekking heeft op prestaties (leveringen en diensten) die jegens de gemeente c.q. de provincie worden verricht en door deze anders dan als btw-ondernemer worden gebruikt. Dit betekent dat, bij de beantwoording van de vraag inzake de eventuele compensatie van btw betreffende wvg-verstrekkingen, zal moeten worden beoordeeld of sprake is van prestaties door btw-ondernemers jegens de gemeente dan wel dat feitelijk sprake is van prestaties jegens de betrokken gehandicapten. Indien de wvg-voorziening erin bestaat dat een btw-ondernemer ten behoeve van een gehandicapte een woon- of vervoersvoorziening realiseert c.q. aanbiedt en de gemeente de kosten daarvan geheel of gedeeltelijk betaalt, zal sprake zijn van een prestatie door die btw-ondernemer rechtstreeks jegens de betrokken gehandicapte. In deze situatie kan de betrokken gemeente geen beroep doen op het btw-compensatiefonds aangezien de prestatie niet jegens die gemeente, maar jegens de gehandicapte is verricht.
Onderwijs Uitgaven die samenhangen met het verstrekken van openbaar onderwijs, vallen buiten het btwcompensatiefonds. Deze keuze is gemaakt omdat er anders een ongelijkheid zou ontstaan tussen het openbaar onderwijs - dat door de gemeente wordt betaald en waarvoor compensatie zou kunnen worden verkregen - en bijzonder onderwijs - dat rechtstreeks door het ministerie van OC&W wordt gefinancierd - waarvoor geen compensatie zou kunnen worden verkregen. Een dergelijke ongelijkheid is in strijd met de gelijkheid tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs die in de grondwet wordt gegarandeerd. Er is voor gekozen bij de vormgeving van de uitsluiting van onderwijsuitgaven aan te sluiten bij de fiscale afbakening zoals die nu al geldt voor het vrijgesteld ondernemerschap. Dit houdt in dat geen compensatie mogelijk is van BTW die betrekking heeft op goederen en diensten die worden gebruikt voor het verstrekken van onderwijs. Daarbij gaat het met name om: A. De kosten van aanschaf en onderhoud van onroerende zaken; B. De kosten van aanschaf en onderhoud van de school(inrichting); C. De kosten van de leermiddelen (boeken, schriften, videorecorder en dergelijke); D. De kosten van eventueel ingehuurd personeel. Op basis van deze algemene uitgangspunten moet worden vastgesteld of de genoemde randvoorzieningen zien op prestaties die: A. Jegens de gemeente (als niet-ondernemer) worden verricht en zo ja, B. Of die prestaties worden gebruikt voor het verstrekken van onderwijs. Alleen indien vraag a. Bevestigend en vraag b. Ontkennend moet worden beantwoord, kan een beroep op het BTW-compensatiefonds worden gedaan. In het onderstaande schema wordt deze vraagstelling weergegeven. Onderwijsgerelateerde uitgaven ↓ ja Prestatie aan de gemeente → nee Geen compensatie ↓ ja Verstrekken van onderwijs → ja Geen compensatie ↓ nee Compensatie van btw Vraag Worden met de invoering van het BTW-compensatiefonds de uitgaven van lokaal onderwijsbeleid uitgesloten van compensatie? Antwoord De uitsluiting van het BTW-compensatiefonds op onderwijs ziet op alle inkoop-btw op goederen en diensten die nodig zijn voor het verstrekken van onderwijs. Gaat het bij lokaal onderwijsbeleid enkel om de beleidsmatige kant van de zaak, bijvoorbeeld het door een gemeente bepalen hoeveel basisscholen er in een gemeente nodig zijn, of ook om bijvoorbeeld de daadwerkelijke aankoop van specifieke leermiddelen voor bepaalde categorieën leerlingen? Denkbaar is dat beide activiteiten als "lokaal onderwijsbeleid" worden aangemerkt. De specifieke leermiddelen zullen echter worden gebruikt bij het verstrekken van onderwijs zodat de daarop drukkende btw niet in aanmerking komt voor compensatie uit het BTW-compensatiefonds. Vraag
Waarom is onderwijshuisvesting van compensatie uitgezonderd? Deze taak is toch niet te zien als het verzorgen van onderwijs en is toch een taak die de gemeente voor zowel het bijzonder als het openbaar onderwijs uitvoert? Antwoord De BTW op onderwijsuitgaven komt niet in aanmerking voor compensatie. Tot die uitgaven behoren alle inkopen (goederen en diensten) die worden aangewend voor het verstrekken van onderwijs. Daartoe behoren, naast bijvoorbeeld leermiddelen, inventarisgoederen en schoonmaakdiensten, ook de onroerende zaken (schoolgebouwen) die voor het onderwijs worden gebruikt. Vraag Komt de BTW over randvoorzieningen in het onderwijs zoals schoolzwemmen, leerlingenvervoer en schoolbegeleiding voor compensatie in aanmerking of valt het onder de uitzondering? Antwoord Het BTW-compensatiefonds zal compensatie van btw mogelijk maken voorzover het goederen en diensten betreft die de gemeente als niet-ondernemer gebruikt. Hiervan is uitgezonderd de btw die betrekking heeft op goederen en diensten die worden gebruikt voor het verstrekken van onderwijs. Op basis van deze algemene uitgangspunten moet worden vastgesteld of de genoemde randvoorzieningen zien op prestaties die: Jegens de gemeente (als niet-ondernemer) worden verricht en zo ja, Of die prestaties worden gebruikt voor het verstrekken van onderwijs. Alleen indien vraag 1. Bevestigend en vraag 2. Ontkennend moet worden beantwoord, kan een beroep op het BTW-compensatiefonds worden gedaan. Schoolzwemmen Uitgaande van de vooronderstelling dat schoolzwemmen een onderdeel vormt van het leerprogramma van gemeentelijke scholen, zal sprake zijn van een prestatie van de betrokken zwembadexploitant jegens de gemeente. De gemeente gebruikt die prestatie vervolgens om te voldoen aan hetgeen in het leerprogramma is neerg elegd en deze prestatie vormt daarmee een onderdeel van het verstrekken van onderwijs. Mitsdien komt de BTW die de zwembadexploitant ter zake van het schoolzwemmen aan de gemeente in rekening brengt, niet in aanmerking voor compensatie uit het BTW-compensatiefonds. Schoolbegeleiding Indien een gemeentelijke school een schoolbegeleidingsdienst inschakelt om die nsten te verrichten op het terrein van de schoolbegeleiding, kan er in beginsel van worden uitgegaan dat de schoolbegeleidingsdienst een prestatie verricht jegens de gemeente. Dit kan anders liggen als de schoolbegeleidingsdienst wordt ingeschakeld door ouders, een oudervereniging of een daarmee vergelijkbare organisatie. Alsdan presteert de schoolbegeleidingsdienst jegens de ouders, de oudervereniging of de desbetreffende organisatie. De omstandigheid dat de gemeente ook in de laatstbedoelde situatie mogelijk een vergoeding aan de schoolbegeleidingsdienst betaalt, brengt op zich geen verandering in de persoon die de prestatie feitelijk afneemt. Indien de gemeente onder omstandigheden wel als afnemer van de prestatie kwalificeert, zal de BTW op de prestatie van de schoolbegeleidingsdienst niet voor compensatie in aanmerking komen. Die prestatie wordt namelijk in feite gebruikt ten behoeve van het van compensatie uitgesloten (verstrekken van onderwijs) Leerlingenvervoer
Het zogenaamde leerlingenvervoer is een prestatie die in feite wordt bewezen jegens de betrokken leerlingen c.q. hun ouders. Dit is niet anders als de gemeente de kosten van dat vervoer geheel of gedeeltelijk voor hun rekening nemen. Omdat deze prestatie niet aan de gemeente wordt verricht, is compensatie reeds uit dien hoofde niet mogelijk.
Doorbelasting Vraag Kan het ministerie van financiën enige richtlijnen geven omtrent de omgang met facturen, die in eerste instantie geboekt worden naar kostensoorten, hulpkostenplaatsen of kostenplaatsen, maar die uiteindelijk aan het einde van het jaar verdeeld worden (pas op dat moment is duidelijk of het naar een grootboekrekening gaat, die een compensabele taak behelst)? Antwoord De vraag doelt kennelijk op de zogenoemde gemengde kosten. Dit zijn kosten, die niet direct aan bepaalde activiteiten zijn toe te rekenen en betrekking hebben op zowel (al dan niet vrijgestelde) ondernemersprestaties en (al dan niet niet-compensabele) overheidsprestaties. In beginsel is de oplossing voor de bedoelde problematiek niet anders dan bij de reeds bekende regeling inzake de toedeling van gemengde kosten voor het bepalen van het recht op aftrek bij de heffing van omzetbelasting. Splitsing van de voorbelasting op gemengde kosten in de omzetbelasting In artikel 11 en 12 van de uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 is aangegeven dat de omzetbelasting, die drukt op goederen en diensten (de voorbelasting) die zowel voor vrijgestelde als belaste prestaties worden gebruikt, aftrekbaar is overeenkomstig de omzetverhouding tussen de belaste en de vrijgestelde prestaties. Indien het werkelijk gebruik van die goederen en diensten niet Overeenkomt met die omzetverhouding, wordt de voorbelasting gesplitst op basis van het werkelijk gebruik. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de wet op de omzetbelasting 1968 komt de voorbelasting die betrekking heeft op niet in het kader van de onderneming verrichte activiteiten, niet voor aftrek in aanmerking. Over de wijze van splitsing bij gemengd gebruik voor ondernemers- en nietondernemersprestaties bevat die wet geen voorschriften. In de praktijk worden de regels van de genoemde artikelen 11 en 12 naar analogie toegepast. Het hanteren van de omzetverhouding zal bij gemeenten geen bruikbare maatstaf voor splitsing zijn, aangezien bij overheidsprestaties in het algemeen een vergoeding ontbreekt. In verband daarmee is in paragraaf 11 van de toelichting gemeenten (besluit van 25 april 1969, nr. D69/4141) aangegeven dat die splitsing zal dienen plaats te vinden op basis van het werkelijk gebruik. Welke maatstaf een goed beeld geeft van het werkelijk gebruik hangt af van de soort kosten. De keuze voor een bepaalde maatstaf zal tevens afhangen van de beschikbare gegevens. In de praktijk wordt bijvoorbeeld gesplitst op basis van vierkante meters (gebouwen) of aan de tijdwerkregistratie ontleende gegevens over de aard van de verrichte werkzaamheden. In het algemeen worden daarover afspraken gemaakt met de voor de omzetbelasting bevoegde inspecteur, die tevens bevoegd zal zijn voor de wet op het btw-compensatiefonds. Splitsing van voorbelasting op gemengde kosten voor compensatie Artikel 8 van het voorstel voor de wet op het btw-compensatiefonds geeft de mogelijkheid nadere regels te stellen omtrent de bijdrage indien goederen en diensten zowel worden gebruikt in het kader van de onderneming als in het kader van andere doeleinden van het publiekrechtelijk lichaam. In de toelichting op dat artikel is aangegeven dat zoveel mogelijk zal worden aangesloten bij de regels die in vergelijkbare situaties voor de bepaling van het recht op aftrek van omzetbelasting gelden. In de methode van splitsing zal naar verwachting derhalve niet of nauwelijks een wijziging optreden. Wel neemt het aantal soorten van voor de splitsing relevante activiteiten toe. Op dit moment wordt een onderscheid gemaakt tussen voor de omzetbelasting belaste en vrijgestelde activiteiten en de overige activiteiten.
De invoering van het btw-compensatiefonds leidt tot een verdere splitsing van de overheidsactiviteiten in compensabele en niet compensabele activiteiten. De niet compensabele activiteiten betreffen allereerst activiteiten die weliswaar als overheid worden verricht maar die zouden zijn vrijgesteld indien zij door een ondernemer zouden worden verricht en op grond van artikel 4, onderdeel b, van het wetsontwerp zullen worden aangewezen. Daarbij bestaat het voornemen het verstrekken van onderwijs aan te wijzen. Daarnaast betreft dat het bij wijze van subsidie in natura of als gift verstrekken of ter beschikking stellen van goederen of diensten aan niet aftrekgerechtigde personen (artikel 4, onderdeel a, van het wetsvoorstel). Tot slot is er een categorie activiteiten die niet in het kader van de onderneming wordt verricht maar waarvan wegens het ontbreken van een (specifieke) wettelijke opdracht evenmin duidelijk is dat zij (volledig) als overheid worden verricht. Te denken valt aan het onder bepaalde omstandigheden organiseren van een gratis toegankelijk concert, het aanbrengen van feestverlichting bij bepaalde gelegenheden, representatieve uitgaven zoals het uitreiken van bloemen aan een honderdjarige of een gemeentelijke bijdrage voor het uitgeven van een gemeentegids door een commerciële uitgever. Kenmerkend is dat in het algemeen geen vergoeding of bijdrage van derden wordt gevraagd, geen duidelijk afnemer(s) is (zijn) aan te wijzen en weliswaar geen (duidelijke) wettelijke opdracht aanwezig is maar naar algemeen maatschappelijke opvattingen de gemeente handelt in het kader van haar publiekrechtelijke functie. Dergelijke activiteiten kunnen voor de compensatieregeling op een lijn worden gesteld met overheidsprestaties. Splitsing in de praktijk In de praktijk wordt van ontvangen facturen niet steeds onmiddellijk de aftrekbare (en straks de compensabele) omzetbelasting bepaald, maar worden de facturen geboekt op kostenrekeningen of kostenplaatsen. Dit zal met name gelden voor gemengde kosten. Uitgangspunt is dat een gemeente binnen de grenzen van de wet (vergelijk artikel 9, achtste lid, van het wetsontwerp) vrij is in de wijze van administreren. In paragraaf 13 van voornoemde toelichting gemeenten is voor wat betreft de omzetbelasting aangegeven dat een systeem van het doorboeken van kosten geoorloofd is, ook indien dat betekent dat het recht op aftrek op een later tijdstip dan de wet aangeeft, wordt geëffectueerd. Uiteraard mag een dergelijke verschuiving geen gevolgen hebben voor de omvang van de aftrek. Overwogen wordt die paragraaf ook van toepassing te verklaren op de wet op het btwcompensatiefonds (zie ook antwoord op vraag 3.7). Voorbeeld In een gemeentelijk kantoorpand is één afdeling gevestigd met belaste, compensabele en niet compensabele activiteiten. Een aantal ambtenaren is belast met verschillende activiteiten. De kantoorkosten van de afdeling worden geboekt op een afzonderlijke kostenrekening. De gemeente heeft zich tot nu toe op het standpunt gesteld dat de voltijds formatieplaatsen dan wel gewerkte uren een goede maatstaf vormen voor de verdeling van de kosten over de ondernemers- en de overige activiteiten. Het vaststellen van het aantal voltijds formatieplaatsen van ambtenaren die slechts met één activiteit zijn belast, zal vrij eenvoudig zijn. Voor de overige ambtenaren kan de toedeling aan de verschillende activiteiten bijvoorbeeld worden gebaseerd op een tijdwerkregistratie. Na afloop van iedere maand kan op die wijze naar de verhouding van de aan de verschillende activiteiten toe te rekenen tijd de ten aanzien van de kantoorkosten in die maand in rekening gebrachte belasting worden gesplitst in een aftrekbaar, een compensabel en een niet compensabel deel. Indien de inspecteur zich in het verleden in de berekeningswijze van de gemeente ten aanzien van de heffing van omzetbelasting heeft kunnen vinden, zal er bijzondere omstandigheden daargelaten - voor hem geen reden zijn dat standpunt te herzien.
In de praktijk komt het voor dat in dergelijke gevallen in de loop van een jaar de splitsing plaatsvindt op basis van ervaringscijfers over de voorafgaande jaren, zonodig aangepast in verband met voorziene wijzigingen; aan het einde van het jaar vindt dan de definitieve berekening plaats. Dit voorkomt dat maandelijks de toedeling en de aftrekbare en compensabele voorbelasting moet worden berekend.
Buitenlandse ondernemers Vraag Kunt u bij de volgende handelingen aangeven of de gemeente wordt geconfronteerd met buitenlandse BTW? 1. De gemeente laat door een engels bouwbedrijf een gemeentehuis bouwen. 2. De architect gevestigd in italië bereidt de bouw voor en begeleidt het bouwproject. 3. De gemeente laat speciaal voor deze bouw lange grenen boomstammen uit noorwegen overkomen naar nederland. 4. De gemeente krijgt toegang op het wereldwijde informatienet via een in een andere eu-lidstaat gevestigde internetprovider. Antwoord 1. Geen buitenlandse BTW. De bouw van het gemeentehuis in nederland leidt tot een oplevering van een onroerende zaak in nederland en is dus belast met nederlandse BTW (als de presterende ondernemer niet in nederland woont of is gevestigd, dan wordt de verschuldigde nederlandse btw verlegd naar de afnemer van de prestatie. In deze vraag zal de gemeente dan een aangifte omzetbelasting moeten indienen voor de door haar, via de verlegging, verschuldigde BTW). 2. Geen buitenlandse BTW. De dienst van de architect heeft betrekking op een onroerende zaak in nederland en wordt volgens de wet op de omzetbelasting 1968 dan verricht op de plaats waar de zaak is gelegen of komt te staan. De dienst is dus belast met nederlandse BTW. 3. Geen buitenlandse BTW. De goederen worden vrij van noorse btw geëxporteerd en bij invoer in nederland belast met nederlandse BTW. 4. Wel buitenlandse BTW. De btw wordt in dit geval geheven daar waar de dienstverrichter is gevestigd.
Overgangsrecht Vraag Komt BTW die na 1 januari 2003 wordt gefactureerd, maar die betrekking heeft op bedrijfsmiddelen, die in gebruik zijn genomen voor de inwerkingtreding van het btw-compensatiefonds, voor compensatie in aanmerking? Antwoord Uitgangspunt is dat het recht op compensatie ontstaat in het tijdvak waarin de factuur is uitgereikt. Een onverkorte toepassing van deze regel kan echter in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van het BTW-compensatiefonds leiden tot misbruik of oneigenlijk gebruik door bijvoorbeeld leaseconstructies waardoor de BTW-druk wordt verschoven naar latere jaren. Dat kan er toe leiden dat de werking van de compensatieregeling wordt verstoord. Het voornemen om een overgangsmaatregel op te nemen om het met een dergelijke handelwijze beoogde resultaat te voorkomen of achteraf te corrigeren heeft geresulteerd in het nieuwe artikel 13. Deze is in de nota van wijziging opgenomen (bijlage 5).