Finale versie December 2013
Economische briefing over de kosten en baten van de Vlaamse veeteelt
Werkgroep voor Rechtvaardige en Verantwoorde Landbouw Wervel vzw Edinburgstraat 26 1050 Brussel 02/893.09.60
[email protected] www.wervel.be
“Soildisconnected animal production, terribly lockedin, terrible social consequences” Prof. Dr. Ir. Dirk Reheul, 22/10/2013, Agroecology conference van de Belgische Vereniging voor Landbouweconomie
Doel van de briefing: transparantie & volledigheid Deze briefing wil meer helderheid scheppen over de eigenlijke kosten en baten van de intensieve veeteelt in Vlaanderen. Door de ‘zichtbare’ baten en ‘onzichtbare’ kosten van het huidige systeem naast elkaar te bespreken wordt een stap in de richting gezet om een duidelijkere visie te hebben op de volgende dwingende vraag:
Hoe kan het beleid sturen naar een veeteeltsector met een grotere maatschappelijke meerwaarde?
De veehouderij is een vooraanstaande sector in Vlaanderen en krijgt gewoonlijk veel lof voor zijn economische betekenis: de veehouderij zorgt voor een positieve agro-handelsbalans, toegevoegde waarde, zelfvoorziening in de meeste dierlijke producten en verschaft werkgelegenheid. Hoewel deze vaststellingen op zichzelf niet onjuist zijn, geven ze geen compleet beeld van wat zich afspeelt in de economie. Deze ‘momentopnames’ worden ook zelden in de context van trends geplaatst en geven daarmee een onvolledig en uiteindelijk misleidend beeld van de werkelijkheid. Zonder af te doen aan het respect dat veehouders verdienen, zijn er kanttekeningen te plaatsen bij de indicatoren waarop het lof voor de economische prestatie van de veehouderij berust. Ook zijn er kosten verbonden aan het huidige systeem die normaliter achterwege worden gelaten. Het is belangrijk te onderstrepen dat dit reële economische kosten die ‘onzichtbaar’ door andere sectoren van de maatschappij worden gedragen of het welzijn van individuele burgers aantasten.
Door de veehouderij in een wijdere maatschappelijke context te plaatsen zet deze briefing een stap verder dan gebruikelijke analyses en probeert daarmee een nieuw licht te werpen op de plek van deze sector in de economie.
Inhoud: 1. Hoofdpunten........................…........ 2. Wat is economie?............................ 3. Intensieve veeteelt........................... 4. Handelsbalans.................................. 5. Toegevoegde waarde....................... 6. Zelfvoorziening............................... 7. Werkgelegenheid............................. 8. Gezondheid...................................... 9. Ecologie........................................... 10. Maatschappelijk welzijn.................. 11. Blik op de toekomst......................... 12. Aanbevelingen................................. 13. Bijlage............................................. 14. Referenties en noten........................
5 6 7 8 9 13 15 16 18 21 24 26 29 31
Bronnen: tenzij anders aangeduid komen gebruikte cijfers en informatie uit het Landbouwrapport 2012 (LARA 2012) Departement Landbouw en Visserij, Vlaamse Overheid. Raadpleeg noten voor verduidelijking, gebruikte methodologie en verwijzingen.
Hoofdpunten I.
De financiële baten van de huidige veehouderij zitten in systematische neergang. Op sectorniveau bekeken zorgt de huidige intensieve, exportgeoriënteerde veehouderij voor financiële inkomsten. Hiervan getuigen de positieve handelsbalans en toegevoegde waarde. Ook levert de sector werkgelegenheid. Niettemin zijn de trends ongezond: 1. de toegevoegde waarde daalt al decennialang; 2. de sector is afhankelijk van invoer van in prijs stijgende intermediaire producten; 3. netto bedrijfsresultaten zijn vaak negatief; 4. gemiddelde inkomens zijn laag en divergeren steeds verder van de landelijke vergelijkbare; 5. werkgelegenheid daalt, toegevoegde waarde per arbeidskracht groeit niet; 6. hoewel globale vleesconsumptie stijgt wordt prijsconcurrentie op de traditionele markt heviger.
II.
De externe kosten van de veehouderij zijn groot en kunnen niet langer worden genegeerd. De economische betekenis van de veeteelt kan niet los worden gezien van zijn impact op andere sectoren en de maatschappij in zijn geheel. De impact op milieu, maatschappelijk welzijn, politieke (on)afhankelijkheid, boereninkomen en -autonomie zijn verreikend. Soms lijkt het zelfs of deze de voordelen overschaduwen. Niettemin worden de kosten de veeteelt niet consequent aangerekend. Het lijkt op de situatie waarin de ene hand vol is doordat het van de andere steelt. Een economische evaluatie van een sector kan alleen volwaardig gebeuren als: a) de indirecte effecten op andere sectoren; b) de externaliteiten; en c) de niet-monetaire waarden in de analyse worden meegenomen.
III.
Het is rationeel om incentives te verschaffen voor een alternatief economisch model dat beter past bij veranderende omstandigheden. Dat de huidige situatie ongewenst is wordt steeds wijder aanvaardt. Dit vergroot het draagvlak voor initiatieven die voor een overgang (transitie) pleiten in productie, consumptie, investering, regelgeving en beleid rondom veeteelt. Hoewel deze briefing niet ten doel heeft een volledig alternatief naar voor te schuiven, zou (uitgaande van de bevindingen) een realistisch beleid met toekomstvisie kunnen steunen op de volgende vier principes: 1. Minder is beter De positieve gezondheids- en milieu-effecten van een kleinere veestapel en minder vleesconsumptie zijn evident. 2. Faire prijzen Eerlijke prijzen voor boeren, gebaseerd op de echte kosten – inclusief maatschappelijke – door in te zetten op de korte keten en een versterkte positie van de boer in de lange keten. 3. Kwalitatiever Er is een tendens naar meer vraag om duurzame producten, authenticiteit, herkomst en productdifferentiatie. 4. (Agro)ecologischer Een grondgebonden en eiwitautonome veehouderij met lokale en robuuste veerassen draagt bij aan een duurzamere toekomst voor de Vlaamse landbouw en maatschappij.
Welke economische analyse? ‘Economie’ in zijn originele betekenis is het ‘beheren van een huishouden’.1 Om een huishouden, of land of gewest verantwoordelijk te kunnen beheren is het belangrijk om de kosten en baten van verschillende activiteiten goed te overzien om ze tegen elkaar te kunnen afwegen. Hiervoor komt de economische analyse als middel goed van pas. Een economische analyse kan echter alleen tot een gebalanceerde afweging leiden als de directe en indirecte effecten van economische activiteiten in beschouwing worden genomen. Jammer genoeg zijn zulke analyses bijzonder zeldzaam. Meningen worden gevormd en beslissingen genomen aan de hand van gebrekkige indicatoren die zeer selectief zijn als het aankomt op welke kosten en baten wél en welke niet worden meegenomen. Zulke indicatoren, terwijl ze naar allesomvattendheid pretenderen, verhullen niettemin de samenhang der dingen. Ten eerste wordt normaliter maar één economische sector beschreven zonder dat effecten op andere sectoren worden beschouwd. Alleen de direct aan de sector gerelateerde geldstromen worden bezien alsof ze in een maatschappelijk vacuüm gebeuren. Ten tweede wordt steevast de fictie gehandhaafd dat marktprijzen gelijk zijn aan de eigenlijke waarde van goederen en diensten. Dit is evident onjuist. Marktprijzen zijn slechts imperfecte indicatoren van maatschappelijke kosten en baten doordat verschillende vormen van marktfalen en subsidies prijzen verstoren. ‘Externaliteiten’ zijn de meest vertrouwde vormen van marktfalen.
Ten derde worden waarden die (haast) niet in geld kunnen worden uitgedrukt buiten beschouwing gelaten. De logica is dat je appels niet met peren kunt vergelijken, maar het effect is dat deze waarden niet meer meetellen. De huidige economische indicatoren geven eerder een beeld van financiële performantie welke, hoewel belangrijk, te beperkt en kortzichtig is om als maatstaf te dienen voor maatschappelijk welzijn en om een perspectief te bieden naar de toekomst2.
Overigens vindt zo’n 75% van de Belgen dat maatschappelijke welvaart niet alleen in monetaire waarden kan worden uitgedrukt maar moet worden geëvalueerd aan de hand van sociale, ecologische en monetaire indicatoren tezamen.3
Voor deze briefing omvat ‘de economie’ de maatschappij in zijn geheel en niet alleen de financiële transacties die daarin worden afgerond. Het verschil tussen ‘het financiële’ en ‘het economische’ wordt benadrukt: de economie omvat financiën, maar houdt daar niet bij op. Voor beleidsvorming pleit het dan ook voor een integrale aanpak die de neveneffecten en nietmonetaire waarden van activiteiten analyseert.
Intensieve veeteelt Intensieve veeteelt
‘Soja-gebonden’
Vlaanderen is een belangrijke producent van vleeswaren en melkproducten.
Soja als veevoeder ingrediënt neemt een speciale plaats in de waardeketen van de veehouderij. Aangezien soja een effectieve bron van eiwitten verschaft heerst de mening dat je ‘niet zonder soja kan’. Nu kan een dier natuurlijk best zonder sojaeiwit, maar heeft het huidig productiemodel moeite om van zijn afhankelijkheid los te raken, ondanks een veelheid aan alternatieven die momenteel te weinig onderzocht worden (zie bijlage bij dit dossier: eiwitteelten van de toekomst).
Behalve 6,25 miljoen inwoners huisvestte Vlaanderen in 2011 ongeveer: •
1,3 miljoen runderen (633.000 geslacht);
•
6,15 miljoen varkens (10,2 miljoen geslacht);
•
31,6 miljoen kippen (277 miljoen geslacht). 4
De trend beweegt al jarenlang richting minder bedrijven en grotere schaal. 5 Terwijl 55% van de landbouwgrond onder voedergewassen en grasland staat, gebruikt Vlaanderen minstens twee keer zoveel veevoer dan het zelf verbouwt. Dat betekent dat meer dan de helft van de grondstoffen voor veevoeder uit het buitenland komen, dit niet alleen uit Europa. Gewassen als maïs, soja en tarwe leggen duizenden kilometers af om de Vlaamse veestapel te voeden. Tegelijkertijd exporteert Vlaanderen ook meer van zijn dierlijke producten (vleeswaren) dan dat het zelf consumeert.
Lokale productie van eiwithoudende gewassen is sinds de vrijhandelsakkoorden van de Dillon-ronde in de jaren 1960 gedecimeerd door massale en (aanvankelijk) goedkope invoer van eerst granen en daarna soja uit zowel Noord- als Zuid-Amerika7. Deze grootschalige invoer van gewassen heeft de intensieve veehouderij die we nu kennen mede mogelijk gemaakt. In 2011 werd in België zo’n 6,83 miljoen ton mengvoeder geproduceerd en 5,97 miljoen ton verbruikt. Vlaanderen neemt meer dan 90% van de gehele mengvoederproductie voor zijn rekening. 8 Het totale aandeel van soja in de mengvoeders kan op zo’n 15% worden geschat.9 Voor de productie van de ingevoerde soja dat jaar was (volgens maximale gemiddelde opbrengsten) minstens 300.000 ha land nodig, of ongeveerde helft van het Vlaams landbouwareaal.10 De Universiteit Wageningen berekende het gemiddelde sojaverbruik per kg dierlijk product in de Nederlandse intensieve veehouderij, vergelijkbaar met die in Vlaanderen:11
Figuur: totale vleesproductie en uitvoer in België (FOD Economie)6
1 kg Melk 1 kg Rundvlees 1 kg Kalfsvlees 1 kg Varkensvlees 1 kg Eieren 1 kg Pluimveevlees
11 gram soja 175 gram soja 128 gram soja 263 gram soja 307 gram soja 575 gram soja
Handelsbalans Niet wat het lijkt?
Figuur: netto agro-handelsbalans in miljard Euro (AMS)12
De handelsbalans wordt vaak gebruikt om de economische gezondheid en kracht van een sector te benadrukken. België is de vierde grootste landbouwexporteur in de EU en heeft al jarenlang een positieve monetaire agro-handelsbalans: meer dan € 2,5 miljard in 2011, waarvan € 1,9 miljard voor rekening van de veehouderij. Vlaanderen, dat quasi de volledige Belgische varkens- en pluimveehouderij vertegenwoordigt en ongeveer de helft van de rundvlees- en zuivelproductie13, is daar in grote mate verantwoordelijk voor. Maar wat zegt de handelsbalans nu precies? De handelsbalans geeft een overzicht van financiële transacties: het laat zien hoeveel geld het land binnenkomt door export van agrarische producten en hoeveel geld het land verlaat door import. Hoewel een positieve balans beter lijkt dan een negatieve, zegt het weinig tot niets over de maatschappelijke kosten-en-batenstructuur van de productie, over de economische rentabiliteit van de sector of over de graad van zelfvoorziening in landbouwproducten.
Doet deze sterk positieve financiële handelsbalans vermoeden dat: • in 2010 de vleesvee- en varkenssector de minst rendabele sectoren waren in de landbouw (ondanks hoogste waarde)? • netto bedrijfsresultaten voor de vleesvee-, melkvee- en varkenssectoren tussen 2008 en 2011 gemiddeld negatief waren?
•
2009 een dieptepunt is voor inkomens in de melkveesector (familie inkomen 29% van het landelijk vergelijkbaar inkomen)? 14
•
de fysieke handelsbalans van België en Europa15 (dit is de handelsbalans uitgedruikt in fysieke eenheden zoals gewicht of volume) inzake eiwit sterk negatief is. Dit heeft uiteraard te maken met de enorme hoeveelheden soja die worden geïmporteerd om onze veestapel te voeden.
Conclusie De agro-handelsbalans heeft een sterke suggestieve werking die zijn inhoud niet waarmaakt: het is een puur financiële rekening van de transacties die tussen Belgische en buitenlandse entiteiten per jaar worden afgehandeld. Het is geen directe indicator van economische baten noch kosten.
Toegevoegde waarde Stijgende kosten, dalende toegevoegde waarde.
Figuur: evolutie van toegevoegde waarde in de Vlaamse landbouw (AMS) 16
Zoals te zien in de grafiek is de toegevoegde waarde van de Vlaamse landbouw in zijn geheel positief: rond 1,25 miljard in 2012. Ook de eindproductiewaarde is stijgende. Tegelijkertijd zien we een frappante en zorgwekkende trend: de stijgende productiewaarde vertaalt zich niet in hogere toegevoegde waarde. Dit is vooral te wijten aan de hogere kostprijs van de inputs.
Toegevoegde waarde is de meest gebruikte indicator voor de economische prestaties van een sector. Toegevoegde waarde toont het verschil tussen de waarde van eindproductie en de kosten van productiefactoren en is daarmee feitelijk de financiële ‘winst’ die een sector behaalt.
De trend is duidelijk: productiewaarde stijgt en toegevoegde waarde daalt. Zo stond in 1989 de bruto toegevoegde waarde nog boven € 2 miljard. De boosdoener hier lijkt de kost van intermediair verbruik die sneller groeit dan de eindproductiewaarde. Kortom: de kosten halen de inkomsten in… De veehouderij is verantwoordelijk voor ongeveer 60% van de totale waarde van eindproductie in de landbouw. Aangezien informatie over de toegevoegde waarde per landbouwsector niet beschikbaar is wordt hieruit afgeleid dat de veehouderij de grote waardetoevoeger is. Intuïtief is dit begrijpelijk. Er wordt alleen over het hoofd gezien dat toegevoegde waarde (net als winst) inkomsten min kosten is.
Figuur: netto invoer van sojaschroot17 en sojabonen in België in Euro en ton (Eurostat)18
Waar zitten de stijgende kosten? Voor de gehele landbouwsector (dus niet enkel de veehouderij) komen minstens 50% van de kosten van intermediair verbruik voor rekening van veevoer. Veevoeder is dus veruit de belangrijkste input in de landbouw.19 Voor veevoer worden verschillende grondstoffen gebruikt: verscheidene grassen dienen als ruwvoer en voor mengvoeders worden granen, oliehoudende gewassen na persing, bijproducten uit de voedingsindustrie en eiwithoudende gewassen aangewend. Krachtvoederprijzen hebben een grote en groeiende invloed op de rentabiliteit. Soja, met zijn persistent en uitheems karakter en zijn status van ‘noodzakelijk’ ingrediënt, speelt een belangrijke rol in de kostenverhoging. Het is daarom niet vreemd dat de beter presterende vleesveebedrijven gemiddeld een lagere krachtvoerverbruik hebben.20
De grafiek toont de netto invoer van soja in België alsook de prijs hiervan. Tussen 2009 en 2012 importeerde België netto (= invoer min doorvoer) gemiddeld zo’n 1 miljoen ton sojabonen en sojaschroot per jaar, 90% hiervan voor Vlaamse rekening.21 Het prijsniveau is duidelijk gestegen vergeleken met zo’n tien jaar terug. Zelfs in 2012, toen de invoer beduidend lager lag, werd meer betaald dan het jaar ervoor.22 Sojaschroot wordt enkel voor veevoeders gebruikt, sojabonen ook deels voor menselijke voeding.23 Sojaschroot wordt vaak beschreven als een ‘bijproduct’ van sojaolie. Dit is onjuist. Sojaschroot levert zo’n 70% van de massa van een boon en 57% van de economische waarde ervan. Sojateelt levert dus twee hoofdproducten op: sojaschroot en sojaolie. Het wegvallen van een van de twee zou tot prijsstijgingen van tientallen procenten (tot meer dan honderd) leiden voor de ander.24
Nood aan transitie Beeld u in: hoeveel is 1 miljoen ton? 1 miljoen ton is qua gewicht equivalent aan 182.000 volwassen Afrikaanse olifanten die een ononderbroken stoet maken over de snelweg van Antwerpen naar Marseille.
Duurzame economie? De Vlaamse veehouderij is sterk op export georiënteerd. Hoewel in België zelf het vleesverbruik licht afneemt zijn er veel markten in Oost-Europa en Azië waar vleesconsumptie in de lift zit. De vraag is niettemin hoe lang Vlaanderen een competitief voordeel kan behouden in de vleesmarkten van andere vaak veraf gelegen gebieden, gegeven de steeds stijgende transportkosten. Men voorspelt dat de EU marktaandeel zal verliezen aan andere opkomende exporteurs op de wereldmarkt voor varkensvlees. Ook lijkt het dat landen met groeiende vleesmarkten hun nationale productiecapaciteit aan het opschroeven zijn.25 Zo geeft een onlangs gepubliceerd rapport aan dat het Europese aandeel in de invoer van Braziliaanse soja is gedaald ten voordele van China en Rusland.26 Ook elders in Europa is de lokale vleessector zich aan het ontwikkelen. Zo zal een zich uitbreidend bedrijf in Oekraïne tegen 2018 de grootste kippenproducent in Europa worden met plaats voor 17,8 miljoen kippen (meer dan de helft van de totale Belgische capaciteit).27
Hoewel de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling in een advies nog expliciet en ambitieus sprak over de nood aan een eiwittransitie28 en de thematiek ook in een rapport van de Vlaamse milieuadministratie uitgebreid werd besproken29, komt het proces slechts schoorvoetend op gang, onder de vorm van een afgezwakte transformatie. De lancering van het Actieplan Alternatieve Eiwitten is daarin een eerste stap, maar stelt het huidige veehouderijmodel in Vlaanderen niet ter discussie. Het lijkt erop dat vooral zal worden ingezet op RTRS-gecertificeerde soja (nog steeds ggo en nog steeds uit LatijnsAmerika) en op sojateelt in Vlaanderen. Het Landbouwrapport van 2012 somt de uitdagingen voor de landbouw nochtans helder op: “Bij duurzame ontwikkeling en transitie gaat het ook over hoe we de toekomst voor de landbouw in Vlaanderen zien en hoe we die willen realiseren. Dat heeft te maken met (politieke) keuzes. Blijven we landbouwproducten produceren die we willen vermarkten op de wereldmarkt (tegen een onzekere en meestal te lage prijs) en/of gaan we meer naar producten met hogere toegevoegde waarde die correcter geprijsd zijn? Of zal de keuze vooral door de markt gemaakt worden? En zitten we op een golf waarvan we niet af kunnen? Want wat bijvoorbeeld met de olieprijs? Vlaanderen heeft daar geen greep op. De globalisering, de wereld wordt een dorp, geldt alleen maar bij goedkope olieprijzen. Stijgende grondstof- en transportprijzen kunnen de transitie in de landbouw snel beïnvloeden.”30
Ook het Agentschap Landbouw & Visserij acht een andere landbouw noodzakelijk om “een uitweg te zoeken uit huidige of dreigende lock-ins”.31 De Vlaamse landbouw (in vergelijking met de Waalse) is economisch performanter, maar tegelijkertijd ook intensiever, meer losgekoppeld van de bodem en kwetsbaarder voor eventuele lock-ins. Er lijkt daarvoor niet alleen een nood te bestaan voor de redesign van die landbouwsystemen, maar ook voor de redesign van het economische systeem, om de negatieve ecologische en sociale externaliteiten van het gangbare regime meer (of indien mogelijk geheel) in de marktprijs te incorporeren. In een situatie waarin toegevoegde waarde al jarenlang daalt doordat kosten sneller toenemen dan productiewaarde, is het meer dan logisch vragen te stellen bij de zinvolheid van het heersende productiesysteem. Dat ingevoerde diervoerders een vooraanstaande kostfactor zijn maakt deze vraag nog pertinenter.
Zelfvoorziening Een continent te ver? Zelfvoorziening wordt vaak als een waardevol goed beschouwd. Hoewel economieën door handel sterk geïntegreerd zijn, levert een mate van zelfvoorziening zekerheid en onafhankelijkheid. Bijna 85% van de Vlamingen vindt landbouw belangrijk voor de autonomie van een land.32 In gangbaar economisch denken wordt zelfvoorziening gewoonlijk als ‘politieke’ waarde gezien, die naast de economische wordt gezet. Maar als de analogie van economie als huishouden wordt aangehouden, is zelfvoorziening evenwel een integrale economische waarde. Voor een huishouden spelen niet alleen inkomsten en uitgaven. Risico door afhankelijkheid beïnvloedt economische beslissingen en kan beter vermeden worden. Een Nederlands rapport duidt de afhankelijkheid van soja aan als een van de grootste kwetsbaarheden voor de Europese landbouw, de voedselzekerheid en de geopolitieke positie33. België heeft een hoge graad van zelfvoorziening in diverse dierlijke producten maar die is echter volledig gestoeld op import. Voor Vlaanderen, die het leeuwendeel van de productie op zich neemt en 58% van de Belgische bevolking telt, zal dat percentage nog een stuk hoger liggen dan weergegeven in het onderstaande tabel:34 Diverse melkproducten Eieren Rundvlees Varkensvlees Kippenvlees
142% (gemiddeld) 104% 142% 246% 115%
Zelfvoorziening zou moeten betekenen dat het product met eigen of regionale grondstoffen kan worden geproduceerd. Met meer dan de helft van de veevoeders geïmporteerd, waaronder jaarlijks zo’n 1 miljoen ton soja van het Amerikaanse continent, is zo’n zelfvoorzienendheid toch wel wat kilometers te ver. Soja-afhankelijkheid is daarom ook een thema dat in de laatste jaren op voorgrond is getreden onder andere in het Europees Parlement, dat zich al enkele malen heeft uitgesproken voor meer eiwitproductie binnen Europa.35 Importafhankelijkheid is niet alleen een ‘ongelukkige toestand’ maar heeft reële maatschappelijke kosten. Handelseconomische kost Als er een kostenverhoging optreedt in de productie van soja, wie krijgt dan de verhoging op zijn bord: de producent in Brazilië, of de consument, in dit geval deVlaamse veehouder? Volgens handelstheorie ligt het antwoord hem in de relatieve elasticiteit van vraag en aanbod die heerst tussen producent en consument. Kort gezegd komt dit erop neer dat degene die minder economisch flexibel is voor de kostenverhoging zal opdraaien. In het geval van soja kan de sojaproducent relatief makkelijker overstappen op het telen van een ander gewas dan de veehouder, voor wie het een veel zwaardere opgave is om op korte termijn de aangewende soja-eiwitten te vervangen. Ook heeft de exporteur een grotere keuze aan handelspartners aangezien de vraag naar soja stijgt in nieuwe regio’s.
Het feit dat er vooralsnog geen toegankelijk alternatief is voor soja-eiwit leidt ertoe dat kostenstijgingen voornamelijk aan veehouders worden doorgerekend. Hoewel gangbare economische theorieën er geen rekening mee houden, vergt elke serieuze verschuiving in productie en consumptie, zoals een eiwittransitie, tijd. Het is daarom rationeel om in geval van acute afhankelijkheid de economische flexibiliteit te stimuleren. Dit kan in de huidige situatie alleen lukken door eiwitteelt op eigen bodem met ernst te bevorderen.
Hoewel internationale handel in bulkgoederen dus eerder als handel binnen multinationals dan tussen landen bestempeld kan worden, is de concentratie van landen van herkomst ook relevant: quasi alle soja ingevoerd in België komt uit Brazilië en Argentinië, al dan niet via Nederland.38 Deze situatie leidt tot twee politiek-economische belemmeringen: 1.
Politieke afhankelijkheid Het begrip ‘internationale handel’ werpt een beeld op van handel tussen landen waarin een eindeloze hoeveelheid producenten, handelaren, inkopers alsof gecoördineerd door een ‘onzichtbare hand’ de goederenstroom over grenzen bepalen. In realiteit is deze ‘onzichtbare hand’ een stuk zichtbaarder en heel wat concreter: tenminste 70% van de internationale handel in granen en oliehoudende gewassen (incl. soja) wordt beheerd door slechts vier gigantische multinationals, de ‘ABCD’ van de landbouw handel: Archer Daniels Midland (ADM), Bunge, Cargill en Louis Dreyfus. Deze vier zijn niet alleen handelaren, maar dringen steeds dieper door in de waardeketen van productie tot eindconsumptie. Cargill, ADM en Bunge zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het financieren van teminste 60% van de sojaproductie in Brazilië. Ze financieren zaaigoed, meststoffen en pesticiden, kopen de oogsten op, slaan deze op in hun eigen faciliteiten, zorgen voor transport en verkopen de goederen verder aan hun eigen dochtermaatschappijen op andere continenten.36 Niet alleen handel en investeringen, ook de zaadverkoop is in handen van slechts een paar bedrijven: Monsanto, Syngenta, Bayer en Du Pont.37
2.
Concentratie van macht in landen van herkomst: aangezien de onderhandelingspositie van een land mede wordt bepaald door zijn economische relatie tot de onderhandelingspartners, betekent sojaafhankelijkheid dat het voor Europa duurder zal zijn om tijdens onderhandelingen (over bijvoorbeeld handelsverdragen) de eigen interesses te doen gelden. Afhankelijkheid zal alleen met toegevingen kunnen worden afgekocht, ten nadele van andere economische sectoren. Concentratie van macht in multinationals: de druk van lobbyactiviteiten leidt tot economisch suboptimale uitkomsten terwijl de politiek kampt met gezichtsverlies.
Paradoxaal genoeg streeft Vlaanderen naar meer zelfstandigheid maar levert het zijn veesector uit aan een handvol sojaproducenten en internationale handelaren.
Werkgelegenheid Minder werk en dalende toegevoegde waarde per arbeidseenheid. De Vlaamse landbouw stelde in 2011 zo’n 51.500 personen regelmatig tewerk (40.800 omgerekend naar voltijdse arbeidskrachten), goed voor zo’n 2% van de werkende bevolking.39 De veehouderij neemt ongeveer 35-40% van deze arbeidsplaatsen in.
Maar dit is niet het geval: met verschillende upsand-downs over de verschillende jaren heeft de toegevoegde waarde per arbeidskracht algemeen een dalend verloop.
Sinds 2001 is werkgelegenheid in de Vlaamse landbouw met bijna een kwart afgenomen (23%). Hoewel er iets meer werk is per bedrijf en hogere vraag naar seizoensarbeid in de tuinbouw, is dit niet genoeg om de algemene daling te compenseren. In 2011 telde Vlaanderen bijna 26.000 landbouwbedrijven. Dit is 30% minder dan in 2001 wat erop neerkomt dat jaarlijks 4% van de bedrijven (meer dan 1.000) sluiten, voornamelijk de kleinere. Dit betekent niet dat er minder landbouw wordt bedreven, maar dat bedrijven groter worden: schaalvergroting dus. Ook in de veehouderij zien we intensivering en schaalvergroting. De veebezetting per bedrijf stijgt flink: in de periode 2005 en 2011 (dus in 7 jaar) is het aantal runderen per bedrijf gestegen met een kwart (28%), varkens met bijna een derde (30%) en kippen met een derde (32%).
Schaalvergroting en intensivering zijn manieren om de rentabiliteit van een bedrijf te redden door te besparen op… arbeid.
Als met minder werkkrachten een hogere productiewaarde wordt behaald, zou dit in een gezonde economie betekenen dat de toegevoegde waarde per arbeidskracht zou stijgen. Hogere toegevoegde waarde per arbeidskracht zou de dalende werkgelegenheid nog deels kunnen legitimeren.
Figuur: netto toegevoegde waarde per arbeidseenheid in de Belgische landbouw in Euro (AMS)40
De trend is dus als volgt: minder landbouwbedrijven –> meer schaalvergroting, mechanisering en intensivering –> minder werkgelegenheid –> dalende toegevoegde waarde per arbeidseenheid!
De Vlaamse voedingssector is goed voor bijna 52.00 voltijdse betrekkingen. Werkgelegenheid blijft in deze sector stabiel, maar een frappante ontwikkeling doet zich voor: in 2005 haalde de voedingssector opmerkelijk minder input uit de Belgische landbouw dan in 1995 – een daling van € 4.5 miljard naar € 2.75 miljard of zo’n 38%! De voedingssector wordt dus onafhankelijker van de binnenlandse landbouw. In plaats van werkplaatsen te creëren in tijden van stijgende werkloosheid (vooral onder de mannelijke populatie) neemt de werkgelegenheid in de landbouw af. Een werkloze in België kost gemiddeld € 33.443 per jaar, waarvan 2/3 gederfde inkomsten voor de overheid zijn.41
Gezondheid Overdaad schaadt.
Figuur: opname van eiwit (links) en verzadigde vetzuren (boven) in EU27, 2007 42
Een adequate inname van eiwitten en vetten is een voorwaarde voor een actief en gezond leven. Het landbouw-systeem dat in Vlaanderen en Europa is opgebouwd heeft er mede voor gezorgd dat de meesten zich een voedzaam dieet kunnen veroorloven. Tegelijkertijd zijn er aanwijzingen dat dit systeem zijn doel voorbij is geschoten en een overmatige consumptie van o.a. eiwitten en vetten heeft bevorderd.
Talloze onderzoeken associëren vleesconsumptie met hart- en vaatziekten, inclusief hartaanval, en overgewicht.43 Obesitas neemt stilaan de rol van tabak over als grootste risicofactor voor kanker. 44 In België kampt 54% van de mannen en 40% van de vrouwen met overgewicht, daarvan is 14% echt zwaarlijvig. Ook zijn 22% van kinderen tussen 5 en 9 jaar te zwaar.45
Bovenstaande grafieken tonen de overconsumptie van dierlijke producten in België en EU27 duidelijk aan. De grafiek links geeft aan dat de aanbevolen hoeveelheid eiwit (ongeveer 48 gram per dag) zo goed als gedekt is door de consumptie van plantaardige producten alleen. Problematischer voor de Belgische volksgezondheid is echter de overconsumptie van verzadigde vetzuren uit dierlijke producten (grafiek rechts). Er wordtbijna dubbel zoveel verzadigd vet geconsumeerd als maximaal aangeraden door de wereldgezondheidsorganisatie van de VN, 90% daarvan uit dierlijke producten.
Verschillende studies hebben een link gelegd tussen (overmatige) consumptie van rood en verwerkt vlees en verhoogde kans op voornamelijk darmkanker maar ook borst-, long-, pancreas- en leverkankers.46
Elke dag een portie verwerkt rood vlees betekent 16% verhoogd risico op overlijden door kanker en een 21 % verhoogd risico op overlijden door harten vaatziekten.47 Daarom raadt de World Cancer Reseach Centre aan consumptie van verwerkt vlees geheel achterwege te laten.48 Vegetariërs hebben bijvoorbeeld juist 50% minder risico op kanker49, terwijl mensen die dagelijks noten eten 30% minder kans hebben op hart-en vaatziekten. 50
Wat kost dit? Het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) heeft een berekening gemaakt voor een volledige behandelingen in drie fases (prediagnostisch, acuut en chronisch: duur 27 maanden) per type kanker. Voor darmkanker zijn de totale kosten per patiënt ongeveer € 30.800.51 In 2008 werden ongeveer 8.000 gevallen van darmkanker geregistreerd. De totale kosten voor het doorlopen van alle fases bedragen dan bijna 250 miljoen euro. ! En dit zijn alleen de directe financiële kosten aan de overheid zonder privé-kosten, opportuniteitskosten, psychologische kosten enzovoort. Een studie van de Universiteit Gent berekende dat indien het BMI van Belgen met overgewicht of obesitas met één eenheid zou dalen, dit de staatskas vier miljard euro zou opleveren over een periode van twintig jaar.52 Hoewel attributie van oorzaak en gevolg in deze situaties natuurlijk nooit eenduidig is, kan wel worden gesteld dat het hier om gigantische lasten gaat.
Fabel van het gebroken raam53 Nu wordt er wel eens gesuggereerd dat ook het ongeluk de economie draaiende houdt. Je wordt ziek en oefent vraag uit naar medicijnen, doktoren, ziekenhuizen, medische apparatuur. Op zijn beurt levert dit werkgelegenheid, toegevoegde waarde en inkomens. Dit is geen nieuw idee. Deze mythe werd al verwoord (en tenietgedaan) door Frederic Bastiat een 19e-eeuwse Franse economische denker. Zijn vergelijking was als volgt. Een jongetje gooit met een steen de ruit in van zijn buurvrouw. Deze laat een glazenmaker komen die er een nieuw raam in zet. De actie van vernieling heeft de glazenmaker centen opgebracht en is een aanmoediging voor deze industrie. Betekent dit nu dat het goed is om ramen te breken omdat dit de circulering van middelen bevordert? Geenszins! Dat het beroep van glazenmaker heeft geprofiteerd is wat zichtbaar is. Maar de buurvrouw die haar centen heeft besteed aan de glazenmaker kan ze geen tweede keer uitgeven. Misschien had de buurvrouw wel liever haar schoenen gerepareerd of een nieuw boek aangeschaft. In dit geval zijn dat de industrieën die door de vernieling benadeeld zijn. Dit is wat onzichtbaar blijft. Als er nu door meer aandacht aan goede voeding minder kankergevallen behandeld hoeven te worden, komen er middelen vrij die in andere industrieën of processen gestoken kunnen worden die ons kunnen helpen een duurzame economie op te bouwen, opgewassen voor toekomstige uitdagingen.
Ecologie Milieudruk en veestapel: onafscheidelijk koppel. Landbouwdieren, indien gebalanceerd met de omgeving, kunnen een positieve werking hebben op de (agro)ecologie en een effectief gebruik van natuurlijke hulpbronnen bevorderen. Zo maken landbouwdieren het mogelijk gras en nevenstromen uit de menselijke voeding te converteren in voor mensen bruikbaar eiwit en leveren ze meststoffen voor andere teelten.
Ondanks het feit dat tussen 2007 en 2011 meer dan € 60 miljoen aan overheidssubsidies zijn geïnvesteerd in de varkenshouderij en pluimvee-sector voor het bouwen van ammoniakemissiearme stallen.
Als de veestapel te groot is voor een gegeven gebied zorgt dit juist voor een verstoring van de ecologische balans.
Tussen 2001 en 2010 zijn de meeste milieuindicatoren voor Vlaanderen verbeterd terwijl productiewaarde van de landbouwproducten tegen constante prijzen licht is gestegen. Dit suggereert dat er een ontkoppeling heeft plaatsgevonden tussen milieudruk en productiewaarde en dat de eco-efficiëntie van de landbouw erop vooruit is gegaan. In principe een bemoedigend gegeven! Minder bemoedigend is dat milieudruk direct aan de veestapel gekoppeld blijft. Tussen 2001 en 2008 is de veestapel gedaald en zijn milieu indicatoren verbeterd. Sinds 2008 stijgt de veestapel weer en verergert de milieudruk. Dit is duidelijk te zien in de grafieken die vanaf 2008 een knik naar boven maken. Een afbouw van de veestapel lijkt dus (ook) vanuit ecologisch standpunt aangewezen.
Figuren voor Vlaanderen: 1 – veestapel (% groei t.o.v. 1990); 2 – broeikasgasemissies (kton CO2-eq); 3 – Verzurende emissies (miljoen zuurequivalenten) 54
Verlaagde milieudruk wil daarbij helemaal niet zeggen dat de problemen zijn opgelost. Hoewel de mestbalans de laatste jaren in evenwicht is (deels door export) en de fosfor- en nitraatconcentraties in de bodem zijn afgenomen, voldoet de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit nog steeds niet aan de minimum wettelijke normen, ondanks zo’n 20 jaar beleid. Het wordt steeds duidelijker dat een goed functionerend ecosysteem geen mooie bijkomstigheid is, maar een fundamentele voorwaarde voor een duurzame samenleving. Wanneer ecosystemen disfunctioneren laten de kosten zich voelen. Waterkwaliteit Momenteel is ongeveer 45% van de nitraat- en 30% van de fosforbelasting van oppervlaktewateren afkomstig uit de landbouw.55
Grote sommen geld worden aangewend om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit is niet voor niets: alleen al de monetaire baten die gepaard gaan met een goede toestand van oppervlaktewater worden voor Vlaanderen tussen de € 65 en 500 miljoen per jaar geschat.56 In de Milieuverkenning 2030 worden scenario’s uitgewerkt met maatregelen om waterkwaliteit te verbeteren, inclusief hun kosten en effecten. Om tegen 2027 een daling van 49% te verzekeren in de belasting van oppervlaktewater zal zo’n € 1,39 miljard per jaar moeten worden besteed. Meer dan € 300 miljoen per jaar, of 1/5 van dit bedrag is verondersteld te komen uit maatregelen voor de landbouw. Het afbouwen van de veestapel is dé maatregel die het meest zal bijdragen tot verbeterde waterkwaliteit.
Broeikasgasemissies De veehouderij is verantwoordelijk voor 14-18% van de alle globale broeikasgasemissies, wat meer is dan die uit de transportsector (12-14%).57 Een studie over de broeikasgas-intensiteit van de Vlaamse veehouderij uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Overheid geeft een berekening van de carbon footprint van verschillende veehouderij producten. Carbon footprint per product58 Varkensvlees (4.7 kg CO2eq/kg karkas) Rundvlees (17,9 kg CO2eq/kg karkas) Melk (1,02 kg CO2eq/kg melk)
Totale uitstoot CO2 equivalent voor België (2010)59 5,28 mln ton
4,70 mln ton
3,05 mln ton
De genoemde studie laat geen twijfel bestaan over de plek van soja: “De huidige analyse heeft aangetoond dat voornamelijk het gebruik van geïmporteerde soja een belangrijke impact heeft op de carbon footprint.” 60 Hoewel het duidelijk is dat klimaatverandering enorme economische gevolgen gaat hebben, blijft er heel wat onzekerheid over de globale kost. Dit komt door de complexiteit van berekeningen en vele plaatselijke onzekerheden. Aertsens et al (2013) geven aan dat de kost van broeikasgasemissies heden ten dage kan gevalideerd worden op dertig euro per ton CO2-eq. – met een progressieve stijging van dit bedrag tot 220 euro in 2050 – wil men de stijging van de globale temperatuur tot 2°C beperken61. Dit staat in schril contrast met de huidige prijs van ongeveer tien euro die vandaag geldt op de Europese koolstofmarkten.
Yvo de Boer, voormalig Secretaris Generaal van de UN Framework Convention on Climate Change, gaat nog een stap verder. Hij stelt dat de prijs van CO2 in het Europese emissiehandel-systeem zou moeten stijgen tot zo’n € 150 per ton wil de EU zijn klimaatdoelstellingen tegen 2050 halen.62 Als dit bedrag indicatief kan zijn voor de kosten van niet-handelen op gebied van klimaatverandering, hebben we het voor de Vlaamse varkenssector alleen over een kost ter grootte van € 750 miljoen in 2010, of ongeveer de helft van de toegevoegde waarde voor heel de landbouw in dat jaar.63 Uiteraard is dit een heel hypothetisch scenario, maar het geeft aan dat het internaliseren van de milieukosten van het huidige veehouderijmodel de toegevoegde waarde van de sector zou doen decimeren. Ecosystemen en biodiversiteit De veehouderij is waarschijnlijk oorzaak nummer 1 van de aantasting van biodiversiteit in de wereld. Het is een vooraanstaande oorzaak van ontbossing, erosie, landdegradatie, vervuiling, klimaatverandering, overbevissing en sedimentatie.64 De veehouderij is daarmee in hoge mate verantwoordelijk voor de aantasting van ecosysteemdiensten wereldwijd. Ecosysteemdiensten, die de basis zijn van alle levensprocessen, krijgen mensen gratis en voor niets. Door onduurzaam met ecosystemen om te springen degraderen deze diensten in zowel kwantiteit als kwaliteit. Het wegvallen van deze diensten brengt grote kosten met zich mee. De Millennium Ecosystem Assessment concludeert dat 60% van de globale ecosysteemdiensten degraderen of onduurzaam worden benut.65 In de afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar de economische waarde van ecosystemen en biodiversiteit. Het meest vooraanstaande initiatief The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB) heeft (reken)modellen uitgewerkt om deze complexe taak aan te pakken. Hoewel deze modellen onmogelijk de volledige complexiteit van
ecosystemen kunnen omvatten, geven ze alle aan dat we afstevenen op gigantische maatschappelijke kosten bij 'business as usual'. De Cost of Policy Inaction, een gezamenlijk project van TEEB en EU, geeft aan dat bij ‘business as usual’ beleid de wereld tegen 2050 zo’n € 14 triljoen aan ecosysteemdiensten zal verliezen, of zo’n 7% van wereld BBP. 66 Alleen al tussen 1994 en 2004 is de landoppervlakte in Zuid-Amerika gewijd aan sojateelt verdubbeld naar 39 miljoen hectare (29 keer de oppervlakte van Vlaanderen).67 Deze uitbreiding heeft waardevolle bossen (Amazone) en savannes (Cerrado) diep aangetast. Een gemiddelde soja teler bewerkt 1.000 tot 10.000 hectares grond. Dit zijn gigantische monoculturen die per vliegtuig met chemische middelen worden besproeid. Samen met boskap zijn zulke praktijken verantwoordelijk voor vernietiging van natuurlijk kapitaal. Hoewel er (nog) geen eenduidig antwoord bestaat hoeveel de sojateelt specifiek kost aan ecosysteemdienst- en biodiversiteitsverlies, hebben we het hier over torenhoge bedragen!
Maatschappelijk verantwoorde soja? De Round Table for Responsible Soy (RTRS) is een initiatief om de sojateelt op duurzamere voet te zetten. BEMEFA (de Belgische beroepsvereniging van mengvoederfabrikanten) heeft verklaard tegen 2015 100% RTRS gecertificeerde soja te willen gebruiken.68 Hoewel dit in principe een goed voornemen is, zijn veel organisaties sceptisch over de echte duurzaamheid van RTRS standaarden. Dit is een ontwikkeling die kritisch moet worden gevolgd! 69 Ook stelt BEMEFA dat tegen 2015 het volledige sojaverbruik in België 600.000 ton zal zijn. Momenteel is de netto invoer van sojaschroot alleen meer dan 850.000 ton en trends lijken een stijging aan te geven in plaats van een daling.70
Maatschappelijk welzijn Het doel van de economie is verhogen van maatschappelijk welzijn. Er kan geen sprake zijn van maatschappelijk welzijn als de uitkomsten van economische activiteiten niet overeenkomen met heersende normen, waarden en verwachtingen.
Wat leeft in de maatschappij? 71
Maar welke waarden stellen Belgen en Vlamingen eigenlijk voorop als het om de landbouw gaat? Studies van de Eurobarometer geven de volgende indicaties:
Wat genereert de veeteelt?
72% vindt klimaatverandering belangrijker dan landbouw competitiviteit. 93% ziet het verlies van globale biodiversiteit als een ernstig probleem.
Veeteelt is verantwoordelijk voor 14 tot 18% van globale uitstoot van broeikasgassen en is een vooraanstaande oorzaak van biodiversiteitsverlies. Competitiviteit blijft het leidende beleidsprincipe.
63% vindt dat landbouwbeleid prioritair moet zorgen voor een waardige levensstandaard voor de boerenbevolking;
Landbouwer wordt stilaan een bedreigd beroep.
68% beschouwt ggo’s als fundamenteel onnatuurlijk en is in meerderheid negatief over biotechnologie in voedselproductie
Rond 98% van de Argentijnste en 85% van de Amerikaanse en Braziliaanse soja is genetisch gemodificeerd. Door de invoer uit deze landen is de dierlijke productie in Vlaanderen bijgevolg onlosmakelijk met ggo-landbouw verbonden. Hier bestaat echter geen transparantie over wegens ontoereikende etikettering. 72
85% vindt het belangrijk om mensen in ontwikkelingslanden te helpen.
Grootschalige sojaproductie ontwricht lokale voedselproduktie en ontzegt kleinere boeren toegang tot land met als gevolg armoede en plaatselijke ondervoeding. Ongelijke landverdeling is een oorzaak van aanhoudende sociale ongelijkheid in ZuidAmerika. 73
83% vindt dat het welzijn van landbouwdieren moet verbeteren.
Hoe intensiever de veehouderij hoe minder dieren de kans krijgen hun natuurlijke gedrag te uiten en aan hun fysieke behoeftes te voldoen.
Veehouder: bedreigd beroep? Landbouw- en veeteelt lijken een hoge mate van voldoening te kunnen geven aan de beoefenaars ervan. Rundvee- en varkenshouders geven als meest positieve aspecten:
Vreemd is dit niet. Als we kijken naar de gemiddelde economische resultaten van gespecialiseerde vleesvee-, melkvee- en varkensbedrijven zien we steevast negatieve netto bedrijfsresultaten tussen 2006 en 2011. Het enige positieve jaar voor de varkenssector was 2006.76
•
Voldoening van het werk (85-90%)
•
Sector
Zelfstandigheid en onafhankelijkheid (85-90%)
•
Leven in de open ruimte (90%)
•
Arbeidsvreugde (70-80%)
Tegelijkertijd kampt 45-57% van rundvee- en varkenshouders met hoge of erg hoge stress en zijn 60-85% van de boeren betrokken in de veeteelt (zeer) ontevreden over hun inkomen. Gemiddelde inkomens in de Belgische landbouw zijn al sinds de jaren 1970 lager dan het landelijk vergelijkbaar inkomen. Vanaf de jaren ‘90 neemt deze kloof beduidend toe. De Boerenbond berekende dat het landbouwinkomen in 2013 46% minder zal zijn dan dat van een gemiddelde loontrekkende74. Inkomstenverschillen tussen bedrijven binnen de sector zijn evenwel nog vele malen groter.
Melkvee Vleesvee Varkens
Gemiddelde netto bedrijfsresultaten per bedrijf per jaar in € (20062011) - € 23.933 - € 36.819 - € 23.538
Het netto bedrijfsresultaat toont hoeveel arbeidsinkomen (naar minimumloon) het bedrijf per jaar misloopt.
Blijven we toeschouwers van een tragische ontwikkeling waarin een beroep dat zoveel voldoening kan brengen en een volwaardige levensstijl biedt stap-voor-stap wordt weggevaagd? Dierenwelzijn Dierenwelzijn is een thema dat langzaam maar zeker aan belang wint. De welbekende uitspraak van Gandhi dat de morele vooruitgang van een volk kan worden gemeten aan de hand van hoe het met zijn dieren omgaat, lijkt van toepassing op deze kwestie.77
Figuur: evolutie van kloof tussen landbouwarbeidsinkomen (lichtgrijs) en landelijk vergelijkbaar inkomen (donkergrijs) 75
Het gemiddelde opvolgingspercentage voor bedrijfsleiders boven de 50 jaar is uitzonderlijk laag: 15% in de varkens- en pluimveehouderij, 20% voor melkvee en 10% voor vleesrunderen. Zoals eerder vermeld is stopte 1 landbouwer op 3 met zijn activiteit.
Er schijnt een tegenstrijdigheid te zijn tussen de uitkomst van de Eurobarmoter studie die stelt dat 83% van de Belgen vindt dat het welzijn van landbouwdieren moet verbeteren, en de uitkomst van de landbouw Imagostudie 2012 van VILT waar 60% van de respondenten het eens waren met de uitspraak: ‘De landbouwer behandelt zijn dieren met respect’.78 Natuurlijk kan de manier van vraagstellen deze schijnbare tegenstrijdigheid verklaren, maar het is ook voor een andere interpretatie vatbaar. Dierenwelzijn wordt algemeen uitgedrukt in de ‘Vijf Vrijheden’:79
1. 2. 3. 4. 5.
Dieren zijn gevrijwaard van honger, dorst of onjuiste voeding; Dieren zijn gevrijwaard van thermaal en fysiek ongerief; Dieren zijn gevrijwaard van pijn, verwonding of ziekten; Dieren zijn gevrijwaard van angst en chronische stress; Dieren zijn vrij om een aan hun soorteigen gedragspatroon te kunnen hebben.
Nu kan gezegd worden dat veel vooruitgang is geboekt voor de eerste drie principes en dat de landbouwer inderdaad ‘dag en nacht in de weer is voor zijn dieren’. Het vijfde principe niettemin is in de intensieve veehouderij onhaalbaar. Hoe intensiever de veehouderij hoe minder dieren de kans krijgen hun natuurlijke gedrag te uiten en aan hun fysieke behoeftes te voldoen. Dit stuit velen tegen de borst. Vervalste identiteit? Cultuur en identiteit zijn sleutelvragen in de globaliserende wereld van vandaag. Landbouw, een beroep dat traditioneel een lokale grondslag heeft, is hier sterk in betrokken. Zie bijvoorbeeld de EU labels die traditionele lokale producten en bereidingswijzen erkennen zoals de Beschermde Oorsprongsbenaming (BOB) en Beschermde Geografische Aanduiding (BGA).
Deel voelen van een positieve culturele traditie is een welzijns-verhogende factor. Zo kent Belgie zijn Witblauw ras waar menigeen trots op is en is provincie West-Vlaanderen onder de titel ‘Wij Varkenland’ een creatief onderzoek begonnen naar de regionale identiteit. “Omdat wroeten in onze aard ligt” leest het.80 Maar hoe komt deze romantische beeldvorming van een wroetend varkentje overeen met de realiteit? Hoeveel van de miljoenen varkens die jaarlijks in de veehouderij worden grootgebracht hebben de kans de hemel te zien, laat staan te wroeten in de aarde? Het beeld dat van intensieve veehouderij door onder andere VLAM wordt opgehangen is niets minder dan pure misleiding.
Blik op de toekomst Intensivering en schaalvergroting: de ‘tredmolen’ als oplossing? Lage prijzen in relatie tot de kosten vormen voor veehouders het kernprobleem. Prijzen worden gedrukt door onderlinge concurrentie en door de sterke marktpositie van de voedingssector. Waarom de logica van het huidige systeem niet doorvoeren en pleiten voor meer intensivering en schaalvergroting om inkomens te verbeteren? De meeste vormen van technologische innovatie in de landbouw hebben tot gevolg de kosten van productie te verlagen en geproduceerde volumes te verhogen. Pioniers van innovatie kunnen zodoende meer produceren voor een lagere prijs. Om niet uit de markt geprijsd te worden zullen andere bedrijven of mee moeten gaan in de innovatie of ermee ophouden. In het laatste geval worden de vrijgekomen productiefactoren (grond etc.) overgenomen door de uitbreiders. Aangezien de vraag naar voedsel in het algemeen weinig elastisch is, zal door verhoogde productievolumes de prijs meer dalen dan de kosten van productie. Er zal dus verder moeten worden geïnnoveerd om de kosten meer te drukken, wat weer tot verhoogde productie leidt, waardoor sommige bedrijven moeten stoppen en andere zullen uitbreiden enzovoort... Dit fenomeen wordt ‘de tredmolen’ genoemd en kent eigenlijk geen eind.81 De gebruikelijke vormen van innovatie verlagen kosten per eenheid van arbeid. Dus schaalvergroting en intensivering gaan hier handin-hand met verlaagde werkgelegenheid. Het zou te verwachten zijn dat met de gemaakte investeringen en verminderde arbeidskrachten, de toegevoegde waarde per werknemer dan in elk geval zal stijgen. We hebben gezien dat dit niet het geval is: toegevoegde waarde per arbeidskracht blijft stabiel of daalt zelfs licht! Dit lijkt te suggereren dat een strategie die erop gericht is te concurreren op prijs en op het
doorvoeren van arbeidsvervangende innovatie wel voordelig kan zijn voor sommige actoren, maar niet voor de landbouweconomie in zijn geheel. Een systeem dat afhankelijk blijft van inputs – in een tijd waarin de prijzen van intermediaire producten stijgen, is gedoemd afhankelijk te blijven van subsidies. Het zal ook moeten opdraaien voor de kosten van het (deels) teniet doen van de negative neveneffecten van productie. In plaats van een ‘win-win-win-win’ voor onafhankelijke boer, consument, overheid en milieu is zo’n veehouderij een ‘verlies-verlies-verliesverlies’ voor diezelfden. Degenen die zullen profiteren zijn de (tijdelijke) winnaars in de tredmolen: grootschalige bedrijven die voldoende ‘economies of scale’ maken en subsidies binnenhalen zonder te hoeven betalen voor de neveneffecten van gebruikte produtiemethoden.
Minder, Beter Geprijsd, Kwalitatiever, (Agro)Ecologischer Uit de tredmolen stappen impliceert een daling van de veestapel, niet alleen op Vlaams niveau, maar ook tot op het niveau van het bedrijf. Hiervoor moeten productiebeheersingsmechanismen ontwikkeld worden die alle aspecten van duurzaamheid incorporeren: voedselsoevereiniteit, grondgebondenheid, faire prijzen, gesloten regionale kringlopen, een productie gebaseerd op lokale noden, (agro)biodiversiteit, authenticiteit en kwaliteit82.
•
•
•
•
Op deze manier kan de veestapel op een duurzame manier inkrimpen en tegelijk kunnen meer veehouders een eerlijk inkomen verdienen. Productiebeheersing gebaseerd op bovenstaande principes genereert een veehouderij die wél tegemoet komt aan maatschappelijke uitdagingen.
• • •
•
• •
• •
•
I. Minder is meer Minder (verwerkte) vleesconsumptie: daling van gezondheidslasten; Minder vleesconsumptie: mogelijkheid om meer te betalen per portie vlees; Kleinere veestapel op macro- en microniveau: minder ecologische en sociale externaliteiten verbonden aan grootschalige veehouderij; Meer kansen voor kleinschaligere veehouderij, met meer plaats per dier. II. Faire prijzen Eerlijke prijzen voor veehouders; Consumenten willen niet alleen het goedkoopste: als er een keuze is tussen goedkoper en duurder moet wel duidelijk zijn waar het verschil op berust; Motiveert om minder te consumeren; Door directe link tussen burgers en boeren aan te halen hoeven prijsstijgingen voor consumenten niet groot te zijn; Minder koopkrachtige burgers zullen op andere manieren moeten worden ondersteund dan door (te) goedkoop voedsel.
•
•
III. Kwalitatiever Er is een tendens naar meer vraag om kwaliteit, authenticiteit, herkomst en productdifferentiatie; Kwaliteit van vlees is vaak negatief gerelateerd aan de hoeveelheid krachtvoer (inclusief soja), minder krachtvoer werkt ook kostenbesparend; Voor producten met een verhaal kan een hogere prijs worden verkregen IV. (Agro)-ecologischer Grondgebondenheid en sluiten van regionale kringlopen bieden een oplossing voor het mestprobleem en houden een stijging van de productie van eiwithoudende gewassen in. Deze laatste laten toe te besparen op chemische meststoffen, dragen bij tot de agrobiodiversiteit en stimuleren de volgende gewassen in de vruchtwisseling. Herwaarderen van lokale en robuuste veerassen maakt bedrijven veerkrachtiger en kan het antibioticagebruik in de veehouderij doen dalen. Een hogere grondgebondenheid impliceert een daling van de veestapel.
Beleidsaanbevelingen Een transitie naar een duurzamere en maatschappelijk verantwoorde veehouderij impliceert een duidelijke ommezwaai in het beleid, dat een andere manier van produceren en consumeren moet aansturen. Onderzoek en innovatie in de hele keten, van op het veld tot op het bord, zullen hierbij van primordiaal belang zijn, maar dan met een holistische visie, die de veehouderij terug lokaal verankert zodat de maatschappelijke kosten en baten meer in evenwicht zijn en er ruimte en perspectief komt voor ondernemers om in de sector te stappen. A) Productie Wat de productiezijde betreft, is een duurzame Vlaamse veehouderij gebouwd op lokale voederwinning en nevenstromen van menselijke voeding. Nieuwe samenwerkingsverbanden moeten worden ontwikkeld tussen veehouders en akkerbouwers. De veehouderij moet voor duurzame producten zowel in de korte als lange keten een eerlijke prijs kunnen verkrijgen.
1. De teelt van diverse lokale eiwithoudende gewassen moet op alle vlakken worden gestimuleerd. Als bijlage bij dit dossier voegen we ook de Wervelbrochure “Eiwitteelten van de toekomst”83, waar inspiratie kan worden gehaald voor een veerkrachtige veevoederwinning in Vlaanderen. a) Europese eiwithoudende gewassen zoals lupine, voedererwt, veldboon, klaver en luzerne, maar ook niet vlinderbloemigen zoals koolzaad, kemp en amarant moeten worden geherwaardeerd. De veredeling, teelt- en voedertechnische optimalisatie van deze gewassen moet opnieuw worden aangevangen na jarenlange verwaarlozing door soja-import. Er is een historisch precedent: toen de VS midden de jaren '70 de eiwitkraan dichtdraaiden, kwamen er in snel tempo betere rassen omdat kwekers de teelt weer interessant vonden. b) Ook het potentieel van mengteelten van voedergewassen moet ten volle worden onderzocht en ondersteund. Mengteelten kunnen om verschillende redenen (steun tegen legering, betere onkruidonderdrukking, minder gevoelig voor droogte en wateroverlast, gewenst microklimaat) betere opbrengsten voortbrengen dan monoculturen. Mengteelten van eiwitgewassen en granen vormen dikwijls een volwaardig voeder met een goede balans tussen energie en eiwit. Ook agroforestry84 is een veelbelovende mengteelt die onderzoek en ondersteuning verdient. De teelt van gras of peulgewassen in combinatie met bijvoorbeeld notenbomen levert naast een eiwitrijk veevoeder ook noten die, vers of verwerkt, een zeer gezond vleesalternatief voor de mens vormen. c) Een 'one size fits all' oplossing, zoals het recent aangevatte onderzoek naar Vlaamse soja doet vermoeden, is risicovol. Meer (bio)diversiteit in aanpak is veiliger, en wenselijk, ook vanuit het groter potentieel naar productdifferentiatie.
2. De rest- en afvalstromen van de menselijke die als lokaal veevoeder kunnen dienen moeten in kaart gebracht en onderzocht worden. Hierdoor wordt ook andere maatschappelijke problemen aangepakt, zoals voedselverspilling en concurrentie voor voedsel/voeder tussen mens en vee. In Groot-Brittannië loopt momenteel een campagne genaamd The Pig Idea85 waarin dit thema centraal staat. Een maatschappelijke relevante vraag die dient te worden onderzocht is hoeveel dierlijke productie haalbaar is op basis van de reststromen van de Vlaamse voedingsindustrie, de afvalstromen van de Vlaamse gezinnen en cateringbedrijven én de aanwezige graslanden. In bijlage van dit document wordt een eerste aanzet gegeven voor een dergelijk model. 3.
Omdat niet alle veehouders over de mogelijkheden beschikken om over te schakelen op een gemengde bedrijfsvorm met eigen voedervoorziening en de specialisatie reeds zeer sterk is doorgedreven moeten nieuwe, lokale en duurzame samenwerkingsverbanden tussen veehouders en akkerbouwers
onderzocht en gefaciliteerd worden, alsook logistieke mogelijkheden om lokale kringlopen te sluiten door nevenstromen uit de voedings- en drankennijverheid te valoriseren in de veehouderij. 4.
Naast inzetten op duurzame vleesproducten moet ook een nieuwe en innovatieve verwerkingsnijverheid van eiwitrijke vleesvervangers worden ontwikkeld. In Nederland is deze toekomstsector al in volle ontwikkeling. Vlaanderen mag deze trein niet missen. Flanders' Food zette pas de eerste passen in deze richting en verdient meer ondersteuning.
5.
Vlaanderen heeft geen roeping in de vleesexport. We kunnen nooit concurreren met pakweg de Brazilianen. Op de wereldmarkt valt op lange termijn voor de Vlaamse boer dus niets te rapen. Er moet daarentegen wel volop worden ingezet op de ontwikkeling en ondersteuning van de korte keten. Dit is voor de veehouderij een nog vrij onbekend terrein. In de korte keten wordt de menselijke maat terug belangrijk. Door de wederzijdse verantwoordelijkheid die tussen producent en consument ontstaat, zal de veehouder in de korte keten een kwalitatiever en duurzamer product afleveren, en zal hij daarvoor ook een eerlijke prijs krijgen. Transparantie is hiertoe de sleutel. De toegenomen maatschappelijke aandacht voor de herkomst, productiewijze en authenticiteit van voedsel is een enorme opportuniteit.
6.
Tegelijk moet de onderhandelingspositie van boeren in de lange keten versterkt worden. De sterk doorgedreven verticale integratie waarbij boeren gebonden zijn aan contracten met de veevoedersector aan de inputzijde en met de vleesverwerkingssector aan de outputzijde heeft de kleinschalige veehouder naar de exit gedreven en de grootschaligheid in de hand gewerkt. Contracten met groothandel of verwerkers moeten gebaseerd zijn op gelijkwaardigheid. Per sector zouden multi-stakeholderplatformen (inclusief overheden, middenveld en onderzoeksinstellingen als derde partijen) moeten worden opgericht die onderzoeken hoe dit kan worden bewerkstelligd.
7.
Het subsidiebeleid moet een verduurzaming van de landbouw aansturen. De subsidies voor vleesproductie moeten worden afgeschaft, alsook de investeringssteun voor grondongebonden veehouderij in de nieuwe PDPO. Er moet een sociale en ecologische taks komen op ingevoerd (soja)eiwit. B) Consumptie
Aan de consumptiezijde moet vleesmatiging worden gestimuleerd. Consumenten dienen als volwaardige stakeholders in de voedingsketen ook correct geïnformeerd te worden. Tegelijk moet duurzame vleesconsumptie ook aan de prijszijde gestimuleerd worden.
1.
Écht lokaal geproduceerde vleesproducten moeten vanwege een label te onderscheiden zijn.
2.
Het is frappant dat de meest duurzame en gezonde (vlees)producten in de markt ook de duurste zijn. De markt internaliseert de externe kosten van het huidige systeem niet en geeft een foutief (prijs)signaal. Ook hier kunnen taxen en bonussen (met betrekking tot milieu en gezondheid) sturend werken en moeten onderzocht worden.
3.
Consumenten moeten met betrekking tot hun voedingsconsumptie ook deels worden heropgevoed door sensibilisering en educatie. Voeding is vandaag te goedkoop. De kosten van die goedkope voeding worden afgewenteld op de maatschappij, maar worden op langere termijn onhoudbaar. Met betrekking tot vleesconsumptie moet men consumenten niet betuttelen, maar juist een spiegel voorhouden. De lange schaduw van de intensieve veehouderij moet door consumenten begrepen worden wil men vleesmatiging bewerkstelligen.
4.
Misleidende campagnes zoals “Vlees van hier? Met plezier!” die vlees promoten met het logo “Boodschap van Algemeen Nut” zijn nefast voor de eiwittransitie. Het is niet vlees dat moet gepromoot worden - daarvan wordt immers al teveel geconsumeerd – maar wel vleesalternatieven, groenten, fruit en noten. C) Algemeen
Deze briefing heeft gebruik gemaakt van bestaande cijfers zonder originele modellen te bouwen of nieuwe data in te zamelen. Om een ware balans op te kunnen maken tussen de kosten en baten van de huidige veeteelt is geavanceerder analytisch werk noodzakelijk. Ook zouden de opportuniteitskosten moeten worden onderzocht. Daaruit kan worden afgeleid of de middelen die nu worden geïnvesteerd om de veehouderij met zijn huidige kenmerken en structurele defecten in stand te houden niet beter worden aangewend om de sector om te vormen in een die economisch duurzaam én maatschappelijk verantwoord is. Verder zijn de beschikbare cijfers van overheden dikwijls onvolledig en onvoldoende transparant. Vaak zijn landbouweconomische cijfers niet beschikbaar per (deel)sector of per regio, zoals bijvoorbeeld voor de toegevoegde waarde en de invoer en bestemming van soja en andere buitenlandse veevoeders. Dit bemoeilijkt het maken van een adequate analyse. Burgers en middenveld hebben recht op juiste en volledige cijfers. D) Conclusie Een Vlaams beleid voor de veehouderij gebaseerd op voorgaande punten zou niet alleen tegemoet komen aan de maatschappelijke verzuchting met betrekking tot milieu, dierenwelzijn en afkomst en kwaliteit van voeding, maar ook boeren meer garantie geven op vlak van inkomenszekerheid, arbeidsvreugde en trots. Bovendien zou zo'n beleid een antwoord bieden op de veel complexere globale politieke vraagstukken zoals klimaatsverandering, biodiversiteitsverlies, landgebruik en landroof, armoede en honger.
Bijlage Een veehouderij gebaseerd op reststromen In een van de beleidsaanbevelingen wordt meer onderzoek gevraagd naar de mogelijkheden om reststromen uit de menselijke voeding te valoriseren in het veevoeder. Het zou maatschappelijk heel relevant zijn te onderzoeken wat de maximale vleesproductie (en dus ook consumptie) zou kunnen zijn enkel op basis van reststromen, overschotten en een minimale, louter aanvullende, veevoederproductie. Hieronder wordt een aanzet gegeven hoe dit veehouderijmodel er zou kunnen uitzien. Een menselijk dieet bestaat buiten vlees uit groenten, fruit, granen, aardappelen, suiker, plantaardige olie, noten, peulen, eieren, zuivel en allerhande (alcoholische) dranken. Elk van deze producten produceert nevenstromen zoals bietenpulp, schillen, schroot van oliehoudende zaden, bierdraf, kaaswei, afval en overschotten die kunnen aangewend worden in de productie van vlees. De melkkoe speelt een belangrijke rol in dit systeem, op voorwaarde dat het rantsoen vooral uit gras en klaver bestaat. Zelfs in Vlaanderen gaat dit over een behoorlijke oppervlakte aan tijdelijke en permanente graslanden, maar ook rustpercelen in de akkerbouw, erosiestroken, agrarisch natuurbeheer, etc. Hierdoor treedt de melkveehouderij niet in concurrentie met de menselijke voeding. Naast zuivelproducten brengt de melkveehouderij natuurlijk ook een aanzienlijke hoeveelheid vlees voort. Immers, per melkkoe wordt ieder jaar een rund (mannelijke dieren en oudere koeien) afgemest voor kalfs- of rundsvlees. Varkens en kippen krijgen in dit model hun historische rol van afvalverwerkers terug. Nederlandse onderzoekers toonden de relatie aan tussen de milieu-impact van vlees en de geconsumeerde hoeveelheid. Hun model is sterk vereenvoudigd daar zij alle dierlijk eiwit hebben herleid tot varkensvlees, maar het geeft wel een indicatie. De Nederlandse onderzoekers verduidelijkten hun bevindingen in de volgende figuur. De lijn A-B stelt de evolutie voor van geen veestapel (A) naar een veestapel die alle restproducten of nevenproducten verwerkt (punt B). Indien de vleesconsumptie daarna nog toeneemt, stijgt de milieu-impact relatief veel sterker (volgens lijn B-D). Want dan moeten extra granen (zoals soja, maïs of tarwe) geteeld worden als veevoeder. Punt C is de huidige Nederlandse vleesconsumptie: 75 gram dierlijk eiwit per dag. Als ter vereenvoudiging alle dierlijke eiwitconsumptie (dus ook zuivel) naar varkensvlees wordt herleid, komt dit overeen met 375 gram varkensvlees. Punt B geeft 135 gram varkensvlees. Daarin zit 27 gram dierlijk eiwit, nog steeds meer dan de helft van de door gezondheidsorganisaties aangeraden dagelijkse hoeveelheid eiwit (48 gram). Deze berekening van punt B geldt enkel als je sojaschroot als nevenproduct beschouwt. En daar wringt het schoentje. Uit 10 kg soja haal je ongeveer 8 kg schroot en 2 kg olie. Soja-olie is helemaal niet zo bijzonder voor de gezondheid. Als je soja dus niet als nevenproduct bekijkt, maar als teelt voor veevoeder, schuift punt B sterk op naar links: het komt dan overeen met 80 gram varkensvlees, wat eigenlijk nog altijd
uitzonderlijk hoog is omdat Nederland zo’n grote voedingsindustrie heeft. Die brengt grote reststromen voort waaronder aardappelschillen, suikerbietenpulp, en andere. Deze denkoefening van de Nederlanders is natuurlijk een vereenvoudiging: naast varkens, zijn er ook nog kippen en koeien. Maar de algemene conclusie blijft overeind: een ingekrimpte veestapel kan ook gevoed worden met reststromen, gras of lokale eiwitten die niet voor directe menselijke consumptie geschikt zijn. Uiteraard zijn dan ook maatschappelijke keuzes nodig, bijvoorbeeld over hoeveel grasland we willen en moeten behouden.
1
2 3
4
Van het Grieks οἴκος (oikos): huis en νέμω (nemo): beheren. οἰκονομία (oikonomia) huishoudelijk beheer. Wervel (2012) Andere Landbouw? Andere Economie! Europese Commissie Eurobarometer (2008) Attitudes of European citizens towards the environment [online] FOD Economie, Slachtstatistieken [online]
5
Afdeling Monitoring en Studie (AMS) (2012) LARA Landbouwrapport 2012 [online] [LARA 2012]
6
FOD Economie, Slachtstatistieken [online] Voor België inclusief eetbaar slachtafval. Voor een uitgebreide geschiedenis van de Europese eiwitafhankelijkheid: Luc Vankrunkelsven (2011) Brazilië-Europa in fragmenten? (p.119-131) Cijfer mengvoer voor België: LARA 2012.
7
8 9
Voor 2011: Totale productie mengvoeder = 6,83 mln. ton. Totaal verbruik sojaproducten = 1 mln. ton ◦ sojaschroot = 0,863 mln. ton + ◦ schroot uit sojaboon = 0,139 mln. ton (netto-invoer sojaboon in België is 0,278 mln. ton. Hier wordt ongeveer 50% schroot uit gehaald) Bij een verbruik van 1 mln. ton soja x 90% (Vlaams aandeel). De gemiddelde opbrengst in Brazilië en Argentinië is – afhankelijk van de bron - maximaal 3 ton / ha → 0,9 mln ton / (3 ton / ha) = 300.000 ha • Masuda, Goldsmith (2009) World Soybean production: area harvested, yield and longterm projections, in: International Food and Agribusiness Management Review, Volume 12, Issue 4, 2009 [online] • Vlaamse beteeld landbouwareaal is ongeveer 614.000 ha. LARA 2012 Hoste R. & Bolhuis J. (2010) Sojaverbruik in Nederland, LEI Wageningen UR [online] De Nederlandse hoeveelheden zullen waarschijnlijk iets hoger zijn, maar het blijft indicatief voor België. Netto wil zeggen het betalingsbalansoverschot. Het totaal is anders dan in onderstaande publicaties. Het onderdeel ‘agro-industriële producten’ (materieel, bestrijdingsmiddelen, meststoffen) is weggelaten. Alleen landbouwproducten werden meegeteld.
• •
10
11
12
• •
AMS (2008-2010) Agrohandelsrapporten [online]; AMS (2012) De buitenlandse handel in land- en tuinbouw producten, stand van zaken in 2011 [online];
•
13
AMS (2013) De buitenlandse handel in land- en tuinbouw producten, stand van zaken in 2012 [online]. VLAM (2012) Regionale verdeling van de veestapel (in %) [online]
•
14
Varkens: 94% in Vlaanderen • Pluimvee: 85% in Vlaanderen • Runderen (totaal melk, vlees, zoogkoeien): 48% in Vlaanderen • Melkkoeien: 55% in Vlaanderen Verschillende bronnen:
• •
Punten 1 en 2: LARA 2012.
•
Punt 3: AMS (2009) Rentabiliteitsrapport land- en tuinbouw 2009 [online]
Punt 3: AMS (2013) Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 20112012 [online]
15
Wervel (2012) Euro's of landbouwproducten. Wat eet u? [online]
16
Bruto toegevoegde waarde = waarde eindproduct – waarde intermediair verbruik (‘inputs’). Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen en belasting + subsidies.
•
17
AMS (2013) Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 2011-2012 [online] • AMS (2008) Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw 2008 [online] • AMS (2012) Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw 2012 [online] Leo Fiems, veevoerspecialist bij ILVO, in De Standaard van 3 augustus 2013: “De term sojaschroot doet verkeerdelijk vermoeden dat dit een afvalproduct is van sojaolie. Dit argument is niet langer geldig daar de vraag naar schroot toeneemt en de vraag naar sojaolie daalt.”
18
Eurostat handelsstatistieken, HS6 database [online]
19
AMS (2013) Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 2011-2012 [online]
20
AMS (2012) Rentabiliteits- en kostprijsanalyse vleesvee [online]
21
Ongeveer 90% van veevoer wordt in Vlaanderen geproduceerd (LARA 2012)
22
Hoewel prijzen zonder inflatiecorrectie zijn gegeven blijft het duidelijk dat invoerkosten significant stijgen. Sojaschroot wordt bijna exclusief voor veevoer gebruikt. Sojabonen dienen deels als menselijk voedsel. Tegelijkertijd wordt sojaolie en de restproducten na persing ook aangewend als veevoeder. Het verbruik in de veehouderij zal dus lager zijn dan de totale netto-invoer van sojaproducten, maar hoeveel precies is moeilijk te bepalen. Profundo (2012), Verdeling van de economische waarde van de mondiale sojateelt [online]
23
24 25
AMS (2011) Actieplan voor de varkenshouderij [online]
26
Karstensen et al., Center for International Climate and Environmental Research (2013), Attribution of CO2 emissions from Brazilian deforestation to consumers between 1990 and 2010 [online] Both Ends (2012) Nederlands geld, vreemd vlees [online] Het gaat hier om bedrijf Myronivsky Hliboproduct dat tegen 2018 75% van de markt op kip in de Oekraïne zal innemen, deels dankzij miljoenen leningen van internationale financiele organizaties. FRDO (2011) Advies over dierlijke en plantaardige eiwitten [online]
27
28 29
30 31
32 33
34
35
VMM (2012) Transitie naar een duurzaam landbouw- en voedingssysteem in Vlaanderen: een systeemanalyse [online] Zie ook: Transitienetwerk Middenveld [online] LARA 2012, p. 386 [online] Bergen, D. Agentschap Landbouw en Visserij, Afdeling Monitoring en Studie (2013) Agro-ecologie. Een nieuwe kijk op landbouw [online] VILT (2012) Imago Studie 2012 [online] Platform Landbouw, Innovatie en Samenleving (2011) De kwetsbaarheid van het Europees landbouw- en voedselsysteem voor calamiteiten en geopolitiek [online] FOD Economie (2002-2012) Bevoorradingsbalansen Melk, Eieren, Vlees. Berekend aan de hand van gemiddelden van de laatste drie jaren 2008-2010 (voor eieren 2007-2009). Verschillende bronnen:
•
36
37
European Parliament, Committee on Agriculture and Rural Development (2011) The EU protein deficit: what solution for a long-standing problem? [online] • Wervel (16 mei 2013) [online]: op 13/03/2013 riep het Europees Parlement de Europese Commissie op om dringend een strategisch plan voor te leggen dat Europa in staat moet stellen de “zeer zware afhankelijkheid van overzeese eiwitbronnen af te bouwen”. Murphy, Burch, Clapp (2012) Cereal Secrets: The world’s largest grain traders and global agriculture, Oxfam Research Reports [online] Food and Water Watch (2011) The perils of the global soy trade [online]
38
Eurostat handelsstatistieken.
39
Verschillende bronnen:
• • 40
LARA 2012 FOD Economie, Statistieken en Cijfers, De arbeidsmarkt in absolute cijfers [online]
Verschillende bronnen:
•
41
42
43
44 45
AMS (2008) Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw 2008 [online] • AMS (2012) Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw 2012 [online] Studie van Idea Consult. In: HRMagazine.be (5 februari 2013) Kosten werkloosheid lopen op tot 88% van salariskosten PBL, Netherlands Environmental Assessment Agency (2011) The protein puzzle, the consumption and production of meat, dairy and fish in the European Union. American Society for Nutrition, The American Journal of Clinical Nutrition (2010), Meat consumption and prospective weight change in participants of the EPIC-PANACEA study [online] VILT (05/11/2007) Obesitas bevordert zes types van kanker [online] Federale Overheid (2008), Belangrijkste Resultaten Gezondheidsenquête 2008, België [online]
46
Verschillende bronnen:
•
PLOS Medicine (2007) A Prospective Study of Red and Processed Meat Intake in Relation to Cancer Risk [online]
•
British Journal of Cancer (2007) Meat consumption and risk of breast cancer in the UK Women's Cohort Study [online]
•
47
Journal of the National Cancer Institute (2005) Meat and Fat Intake as Risk Factors for Pancreatic Cancer: The Multiethnic Cohort Study [online] Verschillende bronnen:
• • 48
49 50
51
Larsson et al., British Journal of Cancer (2012) Red and processed meat consumption and risk of pancreatic cancer: meta-analysis of prospective studies[online] VILT (14/03/2012) Rood vlees verhoogt kans op kanker en hartziekten [online]
World Cancer Research Centre (na) Red and processed meat: finding the balance for cancer prevention [online] VILT (2/07/2009) Vegetariers tot 50% minder kans op kanker [online] Knack (23/11/2013) Waarom noteneters langer leven [online] HIVA Universiteit Leuven (2011) De medische en niet-medische kosten van kankerpatiënten [online]
52
VILT (2/12/2013) Lichtere Belg spekt de staatskas met 4 miljard [online]
53
Frederic Bastiat, What is seen and what is not seen, in: The Economics of Freedom, Students for Liberty Grafieken direct overgenomen uit LARA 2012
54 55
56
VMM (2009) Milieurapport Vlaanderen 2009, Milieuverkenning 2030, Hoofdstuk 12 Kwaliteit van het oppervlakte water [online] VMM (2009) Milieurapport Vlaanderen 2009, Milieuverkenning 2030 [online]
57
UN Food and Agricultural Organisation (FAO) (2006) Livestock’s long shadow [online]
58
Environmental Resource Management (ERM), Universiteit Gent (2011) Toepassen van de Carbon Footprint methodologie op Vlaamse veehouderijproducten [online] Totale CO2-uitstoot van de Belgische dierlijke productie (aangezien enkel cijfers voor België beschikbaar zijn):
59
• • •
60
61
62
63
64 65
Varkensvlees: 1.123.893.000 kg karkas x 4,7 kg CO2/kg karkas. Rundvlees: 263.176.000 kg karkas x 17,9 kg CO2/kg karkas.
Melk: (1l = 1kg): 2,99 miljard kg melk x 1,02 kg C02/kg melk Totale netto productie in karkasgewicht, uit: FOD Economie (2002-2010) Bevoorradingsbalansen, Sectie Vlees [online] Totale melkproductie 2010, uit: FOD Economie, Statistieken ophaling melk en melkproductie 20042013 [online] ERM, Universiteit Gent (2011) Toepassen van de Carbon Footprint methodologie op Vlaamse veehouderijproducten, p. 124. Aertsens et al., Land Use Policy (2013) Valuing the carbon sequestration potential for European agriculture Euractiv – European Union Information Website (2 December 2012) Yvo de Boer: Put €150 per tonne price on carbon [online] Berekening: 5,28 mln ton CO2-uitstoot (Belgische varkenssector) x 150 euro / ton CO2 (suggestie Yvo de Boer) x 94% (procentueel aandeel Vlaanderen) = 744 mln euro UN Food and Agricultural Organisation (FAO) (2006) Livestock’s long shadow Millennium Ecosystem Assessment (2005) Ecosystems and human well-being: synthesis [online] Ecosysteemdiensten zijn de voordelen die menselijke samenlevingen en economieën verkrijgen van ecosystemen:
•
Voorzienende diensten: ‘kant-en-klare’ producten die mensen verkrijgen van ecosystemen (voedsel, water, vezels, brandstof, genetische hulpbronnen).
•
Regulerende diensten: processen die door ecosystemen worden gereguleerd (waterzuivering, (micro)klimaat, bestuiving).
•
Culturele diensten: immateriële voordelen die de mens van ecosystemen verkrijgt (recreatie, cultureel erfgoed, inspiratie, psychologisch welbevinden, spiritualiteit).
•
66
Ondersteunende diensten : diensten die levensonderhoudende processen mogelijk maken (bodemvorming, nutriëntencycli, primaire productie van biomassa). The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB) (2010) Cost of Policy Inaction [online]
67
Oppervlakte van Vlaanderen is 1,35 miljoen hectare (Wikipedia)
68
Landbouwleven.be (9 augustus 2013) Vlaanderen op de goede weg inzake gecertificeerde soja en alternatieve eiwitbronnen [online] GM Watch, Friends of the Earth, Corporate Europe Observatory (2011) Certified responsible? Critical assessment of the Round Table on Responsible Soy [online] Landbouwleven.be (9 augustus 2013), Vlaanderen op de goede weg inzake gecertificeerde soja en alternatieve eiwitbronnen [online] Europese Commissie Eurobarometer studies [online]:
69
70
71
•
72
Attitudes of European citizens towards the environment (2008); • Europeans Agriculture and the Common Agricultural Policy (2010); • Attitude of EU citizens towards animal welfare (2007); • Attitude of Europeans towards the issue of biodiversity (2010); • Solidarity that spans the globe: Europeans and development aid (2012). Verschillende bronnen:
• • 73
The Dutch Soy Coalition (2011) Soy - big business, big responsibility[online] Nature.com (15/06/2012) Monsanto may lose GM soy royalties throughout Brasil [online]
Verschillende bronnen:
• •
The Dutch Soy Coalition (2011) Soy - big business, big responsibility [online] Food and Water Watch (2011) The perils of the global soy trade [online]
74
VILT (04/10/2013) Landbouwer verdient 46 pct minder dan loontrekkende
75
Grafiek uit genomen uit: E. Mathijs, J. Relaes (2012) Landbouw en Voedsel, Verrassend Actueel, Acco Vlaamse Overheid, AMS (2013) Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 20112012. Netto bedrijfsresultaat = opbrengst per bedrijf – (variabele kosten + vaste kosten + eigen arbeid). Vergoeding eigen arbeid berekend aan de hand van minimumloon vastgesteld door Nationaal Paritair Comité. “The greatness of a nation and its moral progress can be judged by the way its animals are treated” Mahatma Gandhi VILT (2012) Imagostudie 2012 [online]
76
77
78 79
Principes onder anderen aanvaardt door de World Organization for Animal Health [online]
80
www.wijvarkenland.be
81
E. Mathijs, J. Relaes, Landbouw en Voedsel, Verrassend Actueel, Acco (2012) Beschrijving van ‘de tredmolen’ is geparafraseerd uit bovenstaand werk geschreven door twee vooraanstaande personen in de Vlaamse landbouwanalyse. Tweede deel van de sectie is eigen analyse / mening. Wervel (2004) Themakrant over productiebeheersing Wervel (2009) Eiwitteelten van de toekomst [ook online] Zie www.wervel.be/agroforestry voor de voordelen van agroforestry The Pig Idea is een initiatief van voedsel(afval)expert Tristram Stuart. De campagne omvat een project waarin een beperkt aantal varkens worden gevoed met afval van cateringbedrijven. The Pig Idea wil consumenten sensibiliseren over de link die bestaat tussen honger in de wereld, voedselverspilling en veevoeder, alsook overheden overtuigen om de wetgeving inzake omzetting van voedselafval in veevoeder aan te passen. Het varken speelt een centrale rol in deze campagne en krijgt zijn historische rol van afvalverwerker terug.
82 83
84 85