Figuur 1: logo Vrouwenraad
ALLEENSTAANDE OUDERS ARMOEDERISICO EN SOCIALE UITSLUITING 2015
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
INHOUDSTAFEL
ARMOEDERISICO EN SOCIALE UITSLUITING .................................................... 3 Inkomensarmoede ......................................................................................................... 3 Materiële deprivatie ...................................................................................................... 5 Werkintensiteit .............................................................................................................. 6 Netto beschikbaar inkomen van werkrijke en werkarme gezinnen .................................. 8 Risico op armoede of sociale uitsluiting ........................................................................ 12 Alternatieve armoedemeting via de referentiebudgetten ............................................. 14 Situatie in Vlaanderen ......................................................................................................... 14 Situatie in België.................................................................................................................. 15
Kinderarmoede ............................................................................................................ 18 Kinderen in gezinnen met inkomensarmoede ....................................................................... 19 Kinderarmoederisico volgens werkintensiteit gezin .............................................................. 22 Kinderen in ernstige materiële deprivatie ............................................................................. 23 Armoede-indicatoren op kindniveau in Vlaanderen in 2013 .................................................. 24
ARMOEDEBAROMETERS ...............................................................................25 Interfederale armoedebarometer................................................................................. 25 Vlaamse armoedemonitor ........................................................................................... 25 Onderzoeksrapport Armoedebarometer 2015 - samenwerkingsverband Decennniumdoelen 2017 .............................................................................................. 27
2
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Kerncijfers De Belgische armoederisicodrempel ligt in 2013 voor een alleenstaande op 1.074,16 euro per maand; voor een koppel met 2 kinderen op 2255,6 euro en voor een alleenstaande ouder met twee kinderen op 1.718,65 euro. Het risico op armoede of sociale uitsluiting in België bedraagt in 2013 voor een alleenstaande onder de 65 jaar 39,2% en boven de 65 jaar 23,6%; voor een gezin met twee volwassenen en twee afhankelijke kinderen 8,6% en voor een alleenstaande ouder met minstens één afhankelijk kind 54,5%. Het kinderarmoederisico ligt in België in 2012 op 9% voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen en op 33% voor een eenoudergezin.
Armoederisico en sociale uitsluiting De Europa 2020-strategie stelde in 2010 een aantal centrale EU-streefcijfers voor, samengevat in vijf kerndoelstellingen. Drie doelstellingen zijn gelinkt aan het armoedebeleid. De eerste doelstelling betreft armoede en sociale uitsluiting; de tweede werkgelegenheid en de derde onderwijs. In deze fiche beperken we ons tot de doelstelling van armoede en sociale uitsluiting. Volgens de cijfers van EU-SILC 2008 liepen 116,4 miljoen EU-burgers in 2010 een risico op armoede of sociale uitsluiting. Tegen 2020 moeten dat er 20 miljoen minder zijn. België wil in 2020 380.000 of 17% minder mensen in armoede in vergelijking met 2010. De EU-2020 strategie hanteert naast de klassieke armoederisicodrempel nog twee andere indicatoren: werkintensiteit en materiële deprivatie. Deze drie indicatoren samen vormen de samengestelde indicator AROPE (At Risk of Poverty or Social Exclusion). Het ‘Jaarboek Armoede in België’ hanteert volgende definitie: “Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen.”1 Deze multidimensionele definitie sluit aan bij de AROPE-indicator. Waar bevinden de alleenstaande ouders en hun kinderen zich in dit verhaal?
Inkomensarmoede Een veelgebruikte armoedemaat is de relatieve inkomensarmoede: je krijgt een zicht op de armoedesituatie van een land of een regio door aan te geven hoeveel mensen er moeten rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel of armoededrempel of armoederisicogrens. Deze drempel is bepaald op 60 procent van het mediaan netto beschikbare gestandaardiseerde huishoudinkomen in het land. Personen die leven in een huishouden dat moet rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel lopen
1
Isabelle Pannecoucke, et al., Armoede in België. Jaarboek 2015, Gent, 2015, p. 3-7.
3
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
een verhoogd risico op armoede. Door het huishoudinkomen te standaardiseren wordt rekening gehouden met de grootte en samenstelling van het huishouden. Tabel 1: De Belgische armoederisicodrempel2 ligt volgens de EU-SILC voor België op (in euro per jaar/maand): Alleenstaande
Koppel met 2 kinderen
2004 9.405 2005 9.942 2006 10316 2007 10.540 2008 10.791 2009 11.588 2010 11.678 2011 12.005/1000,41 2012 12.168/1.014 2013 12.890/1.074,16 *2 kinderen onder de 14 jaar
19.749 20.878 21.665 22.134 24.334 24.334 24.525 25.210/2.101 25.553/2.104 27.068/2.255,6
Alleenstaande ouder met 2 kinderen
1.600,65 1.622,40 1.718,65
De berekening van de armoedegrens voor alleenstaande ouders gebeurt als volgt: een alleenstaande ouder met 2 kinderen (onder 14 jaar): - het gewicht is dan 1 + 0,3 + 0,3 = 1,6 - dit gewicht wordt vermenigvuldigd met de armoedegrens voor een alleenstaande: 1,6 * 1074 = 1719 euro en dit is de armoedegrens voor een alleenstaande ouder met 2 kinderen in 2013. Het armoederisicopercentage (= het aandeel personen onder de armoederisicodrempel) Tabel 2: Evolutie van het armoederisico (60% mediaan inkomen) in België en de EU-15 en EU-273 België EU-15 EU-27
2006 14,7 16,0 16,5
2007 15,2 16,0 16,5
2008 14,7 16,4 16,6
2009 14,6 16,2 16,4
2010 14,6 16,4 16,5
2011 15,3 16,8 16,9
2012 15,3 16,8 16,9
2013 15,1 16,5 16,6
15% van de Belgische bevolking leeft onder de armoedegrens. België bevindt zich onder het gemiddelde van de EU-15 en EU-27.
2
De armoedegrenzen die SILC hanteert zijn relatief; ze verschillen van land tot land. Bovendien verschillen de armoedegrenzen ook binnen de landen, zelfs tussen huishoudtypes. Jaarboek Armoede in België 2015, p. 117. 3
Jaarboek Armoede 2015, p. 8.
4
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Tabel 3: Evolutie van het armoederisico (AROP) in België in % naar geslacht 2004-2013 Totaal Mannen Vrouwen België SILC
2004 14,3 13,4 15,1
2005 14,8 14,1 15,5
2006 14,7 13,7 15,6
2007 15,2 14,4 15,9
2008 14,7 13,6 15,8
2009 14,6 13,4 15,7
2010 14,6 13,9 15,2
2011 15,3 14,6 16,0
2012 15,3 14,7 15,9
2013 15,1 14,6 15,5
2012 47,2 53,8
2013 47,9 52,1
Tabel 4: Evolutie percentage mannen en vrouwen onder de armoedegrens 2004 Mannen 46,3 Vrouwen 53,7 België SILC
2005 46,9 53,1
2006 45,9 54,1
2007 46,7 53,3
2008 45,3 54,7
2009 45,2 54,8
2010 47,0 54,8
2011 47,0 53,0
Materiële deprivatie Een deel van de bevolking leeft in een huishouden dat niet over een aantal goederen en diensten kan beschikken of niet aan een aantal activiteiten kan deelnemen. Het percentage wordt berekend aan de hand van het aantal personen in een huishouden dat omwille van financiële redenen geconfronteerd wordt met tenminste drie van negen volgende problemen: het niet kunnen betalen van huur of facturen voor nutsvoorzieningen; het zich niet kunnen permitteren om tenminste eenmaal per jaar een week vakantie te nemen weg van huis; niet om de twee dagen een maaltijd met vlees/kip/vis kunnen eten; geen onvoorziene uitgaven kunnen doen (ter waarde van het maandbedrag van de armoederisicogrens van het jaar voordien); de woning niet afdoende kunnen verwarmen; geen wasmachine; geen televisietoestel; geen telefoon; geen auto.4 Bij tenminste vier van deze negen problemen, spreekt men van ernstige materiële deprivatie. Tabel 5: Evolutie van het percentage van de bevolking in ernstige materiële deprivatie in België, de EU-15 en EU-27 België EU-15 EU-27
2006 6,4 5,1 9,9
2007 5,7 4,9 9,1
2008 5,6 4,9 9,1
2009 5,2 5,1 8,2
2010 5,9 5,3 8,4
2011 5,7 6,2 8,8
2012 6,3 7,3 9,9
2013 5,1 7,2 9,6
Ruim 5% (of 561.000) mensen in België leven in (ernstige) materiële deprivatie. Tabel 6: Evolutie percentage mannen en vrouwen in ernstige materiële deprivatie in België 2004-2013 Totaal Mannen
4
2004 4,7 4,6
2005 6,5 6,5
2006 6,4 6,2
2007 5,7 5,2
2008 5,6 5,2
2009 5,2 4,9
2010 5,9 5,7
2011 5,7 5,9
2012 6,3 6,3
2013 5,1 5,5
Jaarboek Armoede 2015, p. 8.
5
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Vrouwen 4,9 België SILC
6,5
6,7
6,2
6,0
5,5
6,0
5,4
6,3
4,7
Figuur 2: Risicofactoren van kindspecifieke materiële deprivatie, 20095
Een kind van een alleenstaande ouder loopt duidelijk een hoog risico op deprivatie.
Werkintensiteit De verhouding tussen het aantal maanden dat de volwassen gezinsleden op actieve leeftijd (tussen 18 en 59 jaar) effectief gewerkt hebben tijdens het jaar dat voorafgaat aan het enquêtejaar en het totaal aantal maanden dat die personen hadden kunnen werken tijdens datzelfde jaar is de werkintensiteit van het huishouden. Bij een lage werkintensiteit hebben de actieve personen in een huishouden gemiddeld minder dan een vijfde van hun tijd gewerkt, met een laag inkomen als gevolg. Tabel 7: Evolutie van het percentage personen dat leeft in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit in België, de EU-15 en EU-27 België EU-15 EU-27
2006 14,3 10,5 10,6
2007 13,8 9,8 9,7
2008 11,7 9,4 9,1
2009 12,3 9,6 9,1
2010 12,7 10,8 10,1
2011 13,8 11,0 10,4
2012 13,9 11,0 10,4
2013 14,0 11,3 10,6
De lage werkintensiteit is in België gevoelig hoger dan in de EU. Enkel in Kroatië, Spanje en Griekenland is dit percentage hoger dan in België.
5
Jaarboek Armoede 2015, p. 124
6
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Tabel 8: Evolutie van het percentage mannen en vrouwen met een zeer lage werkintensiteit in België 2004-2013
Totaal Mannen Vrouwen België SILC
2004 14,7 13,3 16,1
2005 15,1 13,7 16,5
2006 14,3 12,8 15,9
2007 13,8 12,6 15,0
2008 11,7 10,3 13,2
2009 12,3 11,1 13,6
2010 12,7 11,9 13,5
2011 13,8 13,2 14,4
2012 13,9 13,4 14,3
2013 14,0 14,0 14,0
Het aandeel mannen met een lage werkintensiteit stijgt lichtjes, terwijl dat bij vrouwen wat afneemt. Figuur 3: Kinderarmoedegraad van 0-17 jaar van eenoudergezinnen en andere huishoudens met kinderen volgens de werkintensiteit, 20116
Figuur 4: Kindspecifieke materiële deprivatiegraad van 1 tot 15 jaar van eenoudergezinnen en andere huishoudens met kinderen volgens de werkintensiteit, 20097
6
Jaarboek Armoede 2015, p. 129
7
Jaarboek Armoede 2015, p. 129
7
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Deze figuren tonen dat alleenstaande ouders een hoger risico op armoede en deprivatie hebben dan andere gezinstypes met kinderen, bij eenzelfde werkintensiteit. Het Jaarboek Armoede 2015 stelt vast dat een job hebben voor eenoudergezinnen niet altijd volstaat om aan armoede of materiële deprivatie te ontkomen: Het is van belang om de koopkracht van deze eenoudergezinnen te ondersteunen, aldus het Jaarboek Armoede 2015.
Netto beschikbaar inkomen van werkrijke en werkarme gezinnen In de volgende figuren wordt het inkomen van 2012 van typegezinnen vergeleken met wat ze als inkomen zouden gehad hebben in 1995 en 2007. Het Jaarboek Armoede 20158 neemt respectievelijk het Gewaarborgd Gemiddeld Minimummaandinkomen (GGMMI) en het gemiddeld loon van de voltijdse werknemer volgens de EU-SILC hier als referentiepunt voor de lage en (boven)gemiddelde lonen 9 Tabel 9: Evolutie netto beschikbaar inkomen van werkrijke gezinnen 1995, 2007, 201210 1995 Tweeverdieners echtpaar getrouwd met twee kinderen (10 & 14 jaar) Beiden werkzaam, dubbel gemiddeld loon Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) 6.308 Als % van armoedelijn n.b.
2007
2012
7.361 313%
7.251 304%
8
We lezen dezelfde analyses in: Cantillon, B., et al., Het glazen plafond van de actieve welvaartstaat: twee decennia ongelijkheid, armoede en beleid in België, in Over.Werk. Tijdschrift van het Steunpunt WSE. 2015, nr. ste 1, 25 jaargang, januari-maart 2015, p. 53-58. 9
Jaarboek Armoede 2015, p. 221.
10
Jaarboek Armoede 2015, p. 223
8
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Verandering 1995=100 a bruto-inkomen b kinderbijslag c inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen (als % van a + b) Beiden werkzaam, gemiddeld loon (=referentiegezin) Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995=100 a bruto-inkomen b kinderbijslag c inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen (als % van a + b) Beiden werkzaam, minimumloon Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995=100 a bruto-inkomen b kinderbijslag c inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen (als % van a + b) Een alleenstaande ouder met twee kinderen (2 & 7 jaar) Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995=100 a bruto-inkomen b kinderbijslag c kinderopvangkosten d inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen (als % van a + b)
100,0 100,0 100,0 50%
116,7 116,5 96,7 49%
114,9 114,4 93,8 49%
3.848 n.b. 100,0 100,0 100,0 41%
4.471 190% 116,2 116,5 96,7 40%
4.402 185% 114,4 114,4 93,8 40%
2.609 n.b. 100,0 100,0 100,0 28%
2.926 124% 112,2 100,8 96,7 18%
2.949 124% 113,1 101,4 93,8 18%
1.477 n.b. 100,0 100,0 100,0 100,0 17%
1.645 100% 111,3 100,8 96,6 47,5 10%
1.743 105% 118,0 101,4 124,8 49,5 10%
De overheid heeft een aanzienlijke inspanning geleverd om het inkomen van gezinnen met een minimumloon aan een gelijkwaardig ritme te laten evolueren als dat van gezinnen met (boven)gemiddelde lonen. Voor eenoudergezinnen met een minimumloon gaat het om bijna een derde van het totale brutogezinsinkomen. Laaggeschoolde voltijds werkende eenoudergezinnen komen daarmee boven de armoedegrens. Diverse selectieve lastenverlagingen en selectief verhoogde kinderbijslagen hebben hier een belangrijke impact gehad. Tabel 10: Evolutie netto beschikbaar inkomen van werkarmere gezinnen 1995, 2007, 201211
11
Jaarboek Armoede 2015, p. 225-226.
9
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Referentiegezin-verandering 1995=100 Eenverdienerskoppel, getrouwd, twee kinderen (10 & 14 jaar) Eenverdiener + inactieve Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995=100 a bruto-inkomen b kinderbijslag c inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen als % van a Werkloos echtpaar, getrouwd met twee kinderen (10 & 14 jaar) Een werkende + kortdurig werkloze, minimumloon Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995=100 a bruto-inkomen b werkloosheidsuitkering c kinderbijslag d inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen (als % van a + b) Een werkende + langdurig werkloze Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995=100 a bruto-inkomen b werkloosheidsuitkering c kinderbijslag d inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen (als % van a + b) Beiden langdurig werkloos (jonger koppel 35 jaar) Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995=100 a werkloosheidsuitkering b kinderbijslag c inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen (als % van a + b) Beiden langdurig werkloos (ouder koppel 55 jaar) Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995=100 a werkloosheidsuitkering b kinderbijslag c inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen (als % van a + b Alleenstaande ouder, twee kinderen (2 & 7 jaar) Alleenstaande ouder na loopbaanonderbreking, minimumloon Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012)
1995
2007
2012
1.700 n.b. 100,0 100,0 100,0 13%
1.909 81% 112,3 100,8 96,7 0%
1.932 81% 113,5 101,4 93,8 1%
2.262 n.b 100,0 100,0 100,0 100,0 17%
2.448 104% 108,3 100,8 100,3 111,3 12%
2.546 107% 112,6 101,4 110,1 108,0 10%
2.135 n.b. 100,0 100,0 100,0 100,0 16%
2.439 104% 114,2 100,8 113,6 126,0 10%
2.439 102% 114,2 101,4 116,9 122,3 11%
1.558 n.b. 100,0 100,0 100,0 0%
1.775 75% 113,9 113,6 103,2 4%
1.799 76% 115,5 116,9 100,1 3%
2.238 n.b. 100,0 100,0 100,0 6%
2.110 90% 94,3 83,8 126,0 0%
2.091 88% 93,4 84,1 122,3 1%
1.165
1.427
1.513
10
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Als % van armoedelijn Verandering 1995-=100 a bruto-inkomen b Loopbaanonderbreking uitkering c kinderbijslag d Kinderopvankosten e inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen als % van a Alleenstaande ouder, werkloos, minimumloon Netto-inkomen in euro per maand (prijzen 2012) Als % van armoedelijn Verandering 1995-=100 a werkloosheidsuitkering b kinderbijslag c inkomstenbelastingen en socialezekerheidsbijdragen als % van a)
n.b. 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 10%
87% 122,5 100,8 179,0 96,6 52,6 2%
91% 130,1 101,4 177,1 124,8 52,1 1%
1.368 n.b. 100,0 100,0 100,0 0%
1.404 86% 102,6 103,0 101,7 0%
1.425 86% 104,2 106,0 99,2 0%
In vergelijking met de werkrijke gezinnen, blijven de werkarme gezinnen achter. Het beleid is er niet in geslaagd om de arme werkloze gezinnen tot boven de armoedegrens op te tillen. Het Jaarboek Armoede 2015 zoekt op basis van de bovenstaande referentiegezinnen een verklaring in de stagnerende brutominimumlonen die onvoldoende zijn om werkarme gezinnen in de arbeidsmarkt te integreren. Het inkomen van minimumloners met kinderen situeert zich rond de armoedegrens. 12
Aanbevelingen Jaarboek Armoede 2015 over sociale minima en dualisering samenleving: Absolute prioriteit aan lage inkomens bij prijs- en welvaartsaanpassingen. Brutominimumlonen bewaken in een ruimer Europees kader. Sociale uitgaven efficiënter maken met het oog op een betere bescherming van de lage inkomensgezinnen. De fiscale en parafiscale lasten verder selectief verlagen en voorbereidingen treffen voor een belastingkrediet voor lagen lonen; de fiscale en parafiscale lasten voor lage inkomensgezinnen moeten naar nul evolueren. Lastenverminderingen moeten gecompenseerd worden door lasten die niet op de factor arbeid wegen; wel bijvoorbeeld de factor vermogen. Het optillen van de sociale minima tot aan de armoedegrens botst structureel tegen een glazen plafond en daarom is het nodig om meer in te zetten op kostencompenserende maatregelen, vooral inzake kinderbijslagen, tussenkomsten in de huuruitgaven, in de studie- en gezondheidsuitgaven; diverse modellen van selectiviteit binnen de universaliteit. Combinatie werk en gezin: betaalbare voor- en naschoolse opvang, compensaties voor mensen die hun loopbaan al dan niet deeltijds wensen te onderbreken op zorgtaken op te nemen.
12
Jaarboek Armoede 2015, p. 234-235.
11
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Risico op armoede of sociale uitsluiting Wanneer iemand met een of meerdere van bovenstaande situaties (inkomensarmoede, materiële deprivatie, lage werkintensiteit) te maken heeft, kent zij/hij een risico op armoede of sociale uitsluiting. Figuur 5: Armoederisico vrouwen en mannen (20-59 jaar) met afhankelijke kinderen in de EU27 201213
De armoedekloof tussen vrouwen en mannen is groter in landen die lagere armoederisicograden voor vrouwen rapporteren. Vrouwen zijn slechter af in landen met een kleinere genderkloof wat armoederisico betreft. In sommige landen is er geen of nauwelijks een kloof, in andere wel. Risicogroepen zijn alleenstaande moeders en vrouwelijke migranten. Figuur 6: Armoederisico van alleenstaande moeders en andere huishoudens (20-59 jaar) met afhankelijke kinderen14
13
Workshop on main causes of female poverty. Workshop for de FEMM Committee, European Parliament, Directorate-General for Internal Policies. Policy Department. Citizen’s Rights and Constitutional Affairs, 2005, p. 11. 14
Workshop on main causes of female poverty, p. 13.
12
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Voor het geheel van de EU27 loopt 34% van de alleenstaande moeders een armoederisico tegenover 17% van de andere huishoudens op actieve leeftijd. Voor België is dat 34% tegenover 14%. In alle landen behalve in Roemenië, Polen en Denemarken, is de kloof tussen alleenstaande moeders en de andere gezinnen met kinderen aanzienlijk. Enkel Denemarken slaagt erin om het armoederisico van alleenstaande ouders en gezinnen met kinderen laag te houden. In Roemenië, Polen en Spanje is het armoederisico hoog voor zowel de alleenstaande moeders als voor de andere gezinnen met kinderen. Over het algemeen doen landen die er in slagen om het armoederisico voor alleenstaande moeders laag te houden, het ook goed voor de andere gezinnen met kinderen en vice-versa, uitgezonderd Zweden, Nederland, Tsjechië met een lager armoederisico voor gezinnen met kinderen en een hoger voor alleenstaande moeders. Tabel 11: Evolutie van het percentage personen dat in een huishouden leeft met een risico op armoede of sociale uitsluiting in België, de EU-15 en EU-27 België EU-15 EU-27
2006 21,5 21,9 25,3
2007 21,6 21,6 24,4
2008 20,8 21,7 23,8
2009 20,2 21,3 23,3
2010 20,8 21,8 23,7
2011 21,0 22,7 24,3
2012 21,6 23,2 24,8
2013 20,8 23,0 24,4
Tabel 12: Evolutie percentage risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) bij mannen en vrouwen in België 2004-2013 Totaal Mannen Vrouwen België SILC
2004 21,6 20,3 22,9
2005 22,6 21,4 23,8
2006 21,5 20,0 23,1
2007 21,6 19,9 23,1
2008 20,8 19,1 22,4
2009 20,2 18,5 21,8
2010 20,8 20,0 21,7
2011 21,0 20,4 21,5
2012 21,6 20,9 22,3
2013 20,8 20,4 21,2
13
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Kinderen, jongeren en 55-plussers lopen een hoger risico op armoede of sociale uitsluiting dan de rest van de bevolking. Idem voor mensen met een laag opleidingsniveau of zonder werk. Bij de huishoudentypes bevinden zich opvallend meer alleenstaanden en alleenstaande ouders in een situatie van armoede of sociale uitsluiting. Tabel 13: Risico op armoede of sociale uitsluiting per huishoudentype in België in 2013 15 Huishoudentype Alleenstaande < 65 jaar Alleenstaande 65+ Twee volwassenen, beiden < 65 jaar Twee volwassenen, minstens één 65+ Alleenstaanden ouders, minstens een afhankelijk kind Twee vonwassenen en een afhankelijk kind Twee volwassenen en twee afhankelijke kinderen Twee volwassenen en drie of meer afhankelijke kinderen
AROPE 39,2 23,6 17,9 18,7 54,5 13,4 8,6 23,4
Index 100 188 113 86 90 262 64 41 113
Alternatieve armoedemeting via de referentiebudgetten Referentiebudgetten bevatten een korf van goederen en diensten die minimaal nodig zijn om op een menswaardige manier aan de samenleving te kunnen participeren. Ze verschillen naar werkstatus, huurstatus en samenstelling van het gezin. In tegenstelling tot de huidige (bovenstaande) armoedemaatstaven geven referentiebudgetten dus aan wat gezinnen in een specifieke context minimaal nodig hebben.
Situatie in Vlaanderen Figuur 7: De hoogte van de referentiebudgetten voor 21 Vlaamse gezinstypes, niet werkenden, huurders in de sociale of private sector, maandbedragen in euro in 201316
15
Jaarboek Armoede 2015, p. 11
16
Nog niet gepubliceerd artikel: Referentiebudgetten als benchmark voor het beoordelen van de doeltreffendheid van de minimuminkomensbescherming. Hoe evolueerden inkomens en noodzakelijke uitgaven in de periode 2008-2009.
14
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Het totale referentiebudget voor een alleenstaande niet-tewerkgestelde vrouw die een woning huur op de privé-markt bedraagt 1218 euro. Voor een alleenstaande moeder met een kind van 15 jaar ligt het referentiebudget op ongeveer 1750 euro, met een kind van 8 jaar op ca. 1600 euro, met een kind van 4 jaar op bijna 1500 euro en met een kind van twee jaar op ca. 1450 euro. Wat opvalt is het grote aandeel van de vaste en onvermijdbare kosten die ongeveer de helft uitmaken van het totale budget. De kost voor de huisvesting is het hoogst, voornamelijk wanneer gezinnen een woning op de privé-huurmarkt huren. De uitgaven dalen met een vijfde wanneer de gezinnen een sociale woning huren. Tussen 2008 en 2013 zijn de referentiebudgetten met gemiddeld 15% gestegen en dat is hoger dan de algemene prijsstijging van 9%.
Situatie in België Het Jaarboek Armoede 2015 maakt een vergelijking van het niveau van de diverse minimum sociale uitkeringen en het minimumloon van enkele gezinstypes met de bijhorende armoedegrens en de (Vlaamse) referentiebudgetten.
15
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Figuur 8: Bedrag van diverse sociale minima in percenten van de armoedegrens en de referentiebudgetten voor een eenoudergezin met twee kinderen (2 en 4 jaar)17
-
-
-
Huurt een eenoudergezin een woning op de privémarkt, dan zijn het leefloon of de minimale werkloosheidsuitkering onvoldoende om de armoedegrens of het referentiebudget te bereiken. Wanneer een eenoudergezin een sociale woning huurt, dan zijn een leefloon of een minimale werkloosheidsuitkering genoeg in termen ven het referentiebudget. De minimum-invaliditeitsuitkeringen zijn voldoende om boven de armoedegrens en het referentiebudget uit te komen, ongeacht de alleenstaande ouder een sociale of een privé-woning huurt. Wanneer de alleenstaande ouder voltijds werkt aan het minimumloon, dan is dat voldoende om de armoedegrens en de referentiebudgetten voor werkenden te overschrijden, ongeacht of zij/hij een woning in de sociale of privé-sector huurt.
Figuur 9: Bedrag van diverse sociale minima in percenten van de armoedegrens en de referentiebudgetten voor een koppel met twee kinderen (2 en 4 jaar)18
17
Jaarboek Armoede 2015, p. 133
18
Jaarboek Armoede 2015, p. 133
16
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Dit typegezin is een eenverdienersgezin waarbij één volwassene recht heeft op de minimale uitkeringen voor personen met gezinslast of waarbij slechts één volwassene aan het minimumloon werkt. - De minimale uitkeringen zijn niet hoog genoeg om de armoedegrens te bereiken. - Als één van de volwassene voltijds werkt aan het minimumloon, komt het gezin ook niet aan de armoedegrens. - Het leefloon of de minimum werkloosheidsuitkering zijn niet genoeg om de referentiebudgetten te bereiken, zelfs niet bij huur van een sociale woning - De invaliditeitsuitkering volstaat bij huur van een sociale woning. - Wanneer één volwassene aan het minimumloon werkt, is dit genoeg om enkel het referentiebudget te overstijgen in geval van huur van een sociale woning. Uit beide figuren valt af te leiden dat er een klein verschil is tussen sommige sociale minima en het minimumloon. Het verhogen van de sociale minima, zonder het verhogen van het minimumloon, zou een werkloosheidsval creëren. 19
Aanbevelingen Jaarboek Armoede 2015: Het is belangrijk om te blijven werken rond kinderarmoede zowel op het collectieve als op het individuele niveau, met aandacht voor de regionale verschillen. Er moet meer geïnvesteerd worden in kinderen in kwetsbare gezinnen. Een gericht activeringsbeleid om arbeidsmarktparticipatie en gezinsverantwoordeklijkheid te kunnen combineren als oplossing tegen lage werkintensiteit; met randmaatregelen zoals voldoende, aangepaste en kwaliteitsvolle kinderopvang; naschoolse opvang; betaalbare en begeleide naschoolse
19
Jaarboek Armoede 2015 p. 134-139.
17
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
-
-
-
-
activiteiten voor tieners; flexibele arbeidstijden; voldoende genereuze formules voor loopbaanonderbreking. Bij eenoudergezinnen ook ingrijpen in kosten inzake huisvesting, onderwijs, zorg en kinderopvang. Toekenning van sociale uitkeringen en minimumlonen niet op basis van het sociaal statuut van de ouder/s maar op basis van het gezinsinkomen, om werkloosheidsvallen en scheidingsvallen te vermijden. Bij de kinderbijslag in het kader van de zesde staatshervoming is er een consensus om de rangorde van het kind af te schaffen maar het onbedoelde neveneffect, namelijk meer armoede bij grote gezinnen, moet worden weggewerkt door inkomensselectiviteit in plaats van categoriale selectiviteit en door de invoering van de rangorde bij de inkomensgebonden toeslagen. Preventief beleid: verhoging opleidingsniveau van de ouders via de hervorming van het secundair onderwijs waarbij het mogelijk wordt dat zoveel mogelijk mensen hun talenten kunnen ontplooien en een diploma behalen. Verbetering van de werkzwaamheidsgraad van laaggeschoolden. Gevaar van de indexsprong die kan bijdragen tot meer deprivatie aan de onderkant van de inkomensverdeling. Gevaar verhoging kostprijs water, elektriciteit en onderwijs: er zal eerder een invloed zijn op materiële deprivatie (bestedingsruimte) dan op relatieve armoede. De vraag of belastingverminderingen voor werkenden de relatieve armoedecijfers verhogen omdat de niet-werkenden relatief achteruitgaan, zal afhangen van wat er gebeurt met de laagste sociale uitkeringen en de impact van het werkgelegenheidsbeleid. Lastenverlagingen kunnen best selectief ingezet worden op het ondersteunen van de vraag naar laaggeschoolde arbeid.
Kinderarmoede Op vrij korte termijn is het armoederisico van kinderen aan het stijgen, terwijl dat van ouderen afneemt, zowel in de EU-15 als in België. Tabel 14: Armoederisico’s bij kinderen van 0-17 jaar, ouderen van 65+ en de totale bevolking in België, de regio’s en de EU-15 in 2006 en 201120
0-17 België Brussel Vlaanderen Wallonië EU-15 65+ België Brussel Vlaanderen Wallonië
20
SILC 2006 Inkomens 2005
SILC 2011 Inkomens 2010
15,3 30,5 10,2 19,2 18,2
18,7 41,0 10,4 14,9 19,9
23,2 16,3 23,1 22,5
20,2 26,8 18,1 22,6
Jaarboek Armoede 2015, p. 116.
18
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
EU-15 Totale bevolking België Brussel Vlaanderen Wallonië EU-15
20,1
16,2
14,7 26,0 11,4 17,1 16,0
15,3 33,7 9,8 19,2 16,7
Op basis van de armoedegrens van de EU-SILC wordt vastgesteld dat het armoederisico in België bij kinderen van 15,3% in 2006 naar 18,7% in 2011 is toegenomen en dat het armoederisico bij 65-plussers is gedaald van 23,2% naar 20,2%. In Vlaanderen is er tussen 2006 en 2011 geen significante stijging van het kinderarmoederisico. Maar cijfers van Kind en Gezin tonen aan dat de kansarmoede bij de jongste kinderen tussen 0 en 3 jaar wel toeneemt. Tot 2004 schommelt de index die Kind en Gezin hanteert rond 6% en in 2013 bedraagt die 11,2%.21 SILC 2011 schat dat 420.000 Belgische kinderen onder de armoedegrens leven, dat is 18,7% van de bevolking onder de 18 jaar.
Kinderen in gezinnen met inkomensarmoede In 2012 leefde 16,7% van de jongeren onder 18 jaar in een gezin met een inkomen onder de armoededrempel tegenover 15% voor de volledige bevolking. Figuur 10: Evolutie van het armoederisico in België en de EU-28 per leeftijdscategorie in % in 201222
21
De Index van Kind en Gezin bestaat uit zes criteria: inkomen, opleiding en werksituatie van de ouders, de gezondheid van de gezinsleden en hun woning, het stimulatieniveau van de kinderen. 22
Sociale Bescherming in België. ESSOBS Data 2012; http://www.socialsecurity.fgov.be/docs/essobs_kerncijfers/brochure_essobs_2012_nl.pdf , p. 9
19
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Figuur 11: Kinderarmoederisico per gezinstype in België en de EU-28 in % in 201223
23
Sociale Bescherming in België. ESSOBS Data 2012, p. 10
20
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Het armoederisico is bijzonder hoog bij eenoudergezinnen (33%). In gezinnen met twee volwassenen en een of twee kinderen is het armoederisico het laagst maar de risicograad stijgt opnieuw in kroostrijke gezinnen. Figuur/tabel Kinderen onder de 18 jaar met verhoogd armoederisico in Vlaanderen en de Eulanden in 201324
Deze tabel toont de ‘at-risk-of-poverty threshold per gezinstype en in het algemeen en geordend in stijgende volgorde volgens het algemene armoederisicocijfer voor 2013.
24
http://www.kindengezin.be/img/kind-in-vlaanderen-2014.pdf, p. 96.
21
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Kinderarmoederisico volgens werkintensiteit gezin Figuur 12: Kinderarmoederisico volgens de arbeidsintensiteit binnen het gezin in België en de EU-28 (0-18 jaar) in %25
Bij gezinnen met een zeer lage werkintensiteit26 stijgt het risico op kinderarmoede tot 70% in België en dat is hoger dan het EU-gemiddelde. Bij gezinnen waar de volwassenen meer dan de helft van het totaal aantal potentiële arbeidsmaanden effectief werken, is het armoederisico laag. Figuur 13: Percentage van kinderen in gezinnen met een zeer lage werkintensiteit in de EU2827
25
Sociale Bescherming in België. ESSOBS Data 2012, p. 11.
26
Werkintensiteit: er wordt gekeken naar het totaal aantal maanden dat de volwassenen van het huishouden konden werken in het voorgaande jaar en het aantal maanden dat deze volwassenen effectief gewerkt hebben. De verhouding tussen deze twee elementen geeft de werkintensiteit aan. Een werkintensiteit van 100 wil zeggen dat een huishouden dat bestaat uit enkel 1 volwassene 12 maanden gewerkt heeft, een huishouden van 2 volwassenen 24 maanden,… een werkintensiteit van 50% betekent dat een huishouden met 1 volwasenen 6 maand gewerkt heeft, enzovoort. 27
Sociale Bescherming in België. ESSOBS Data 2012, p. 12.
22
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
In België bevindt 13% van de kinderen zich in gezinnen met een zeer lage werkintensiteit (<20%) en dat is vrij hoog in de EU-28.
Kinderen in ernstige materiële deprivatie Figuur 14: Percentage kinderen in ernstige materiële deprivatie in de EU-28
Het risico op ernstige materiële deprivatie is aanzienlijk hoger bij kinderen (8,6% in 2012) dan bij de bevolking in haar geheel (6,5%). België doet het vrij goed in vergelijking met de andere EU-landen.
23
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Armoede-indicatoren op kindniveau in Vlaanderen in 2013 Figuur/tabel: aandeel kinderen onder de armoederisicogrens, in subjectieve armoede, in ernstige materiële deprivatie naargelang de gezinssituatie, de werkintensiteit en de herkomst in Vlaanderen in 201328
15% van de kinderen leeft in een gezin waarvan de referentiepersoon aangeeft dat het moeilijk of zeer moeilijk is om rond te komen. Kinderen uit een eenoudergezin, uit een gezin met lage werkintensiteit en met een ouder van niet-EU-herkomst hebben het extra moeilijk. De Europese Commissie formuleerde in 2013 een aanbeveling ‘Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken (Publicatieblad 2013/112/EU). De aanbeveling stelt een geïntegreerde aanpak voor op basis van drie pijlers: Bevordering van de toegang tot adequate middelen door de deelname van de ouders aan de arbeidsmarkt te ondersteunen en door correcte levensomstandigheden te waarborgen door middel van een combinatie van prestaties in geld en in natura. De toegang tot kwaliteitsvolle dienstverlening. Het recht van kinderen om deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
28
http://www.kindengezin.be/img/kind-in-vlaanderen-2014.pdf, p. 94.
24
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Armoedebarometers Interfederale armoedebarometer29 De interfederale Armoedebarometer werd ontwikkeld in het kader van het Federaal Plan Armoedebestrijding. De selectie en opvolging van de indicatoren werd gecoördineerd door de werkgroep sociale indicatoren / Europa 2020 / social OMC. Alle sociale indicatoren kunnen geraadpleegd worden op de site van de FOD Sociale Zekerheid. Er is één indicator met betrekking tot alleenstaande ouders: Inkomen en schuld: http://barometer.mi-is.be/nl/dataset/verhoogd-armoederisicoalleenstaande-ouder Tabel 15: Evolutie verhoogd armoederisico alleenstaande ouder in België in % 2004 32,7
2005 32,1
2006 32,5
2007 35,8
2008 39,5
2009 36,9
2010 35,3
2011 38,5
Vlaamse armoedemonitor Deze monitor30 wordt jaarlijks opgemaakt door de Studiedienst van de Vlaamse Regering in opdracht van de Vlaamse minister van Armoedebestrijding ter ondersteuning van het Vlaamse armoedebeleid. De monitor brengt op een bevattelijke en overzichtelijke manier de armoedesituatie en -evolutie in Vlaanderen in kaart. De Vlaamse Armoedemonitor brengt verschillende armoede-indicatoren samen die gebruikt worden in Europese, federale of andere Vlaamse monitorrapporten. 31 29
http://barometer.mi-is.be/
30
Vlaamse Armoedemonitor 2014; http://www4dar.vlaanderen.be/sites/svr/Pages/2014-07-01armoedemonitor2014.aspx 31
http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/pages/2011-03-23-armoedemonitor.aspx
Het gaat onder meer om indicatoren uit het Pact 2020, de EU2020-strategie, de Interfederale Armoedebarometer en de Armoedebarometer van Decenniumdoelen 2017. Deze worden aangevuld met eigen accenten en aandachtspunten gebaseerd op de prioriteiten van het Vlaamse armoedebeleid. De indicatoren in de Vlaamse Armoedemonitor zijn deels gebaseerd op gegevens uit administratieve databanken. Het gaat om gegevens van de VREG over energiearmoede, van de Nationale Bank van België over betalingsachterstand, van de FOD Sociale Zekerheid en POD Maatschappelijke Integratie over sociale bijstandsuitkeringen, van de VDAB over nietwerkende werkzoekenden, van het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen over ongekwalificeerde uitstroom en van Kind en Gezin over geboorten in kansarme gezinnen. De meeste indicatoren zijn echter gebaseerd op de resultaten van enquêtes, zoals de EU-SILC (European Union Statistics on Income and Living Conditions) (EU-SILC), de ‘Enquête naar de Arbeidskrachten – Labour Force Survey’ (EAK-LFS), het ‘Programme for the International Assessment of Adult Competencies’ (PIAAC) en het ‘Programme for International Student Assessment’ (PISA), de ‘Survey Sociaal-Culturele Verschuivingen in Vlaanderen’ (SCV-survey) van de Studiedienst van de Vlaamse Regering.
25
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
De Vlaamse armoedemonitor 2014 (situatie 2012 of 2008-2012) bevat heel wat indicatoren waarin telkens het aandeel eenoudergezinnen/alleenstaande ouders is opgenomen: - Indicator I2: Bevolking onder de armoederisicodrempel: situatie per bevolkingsgroep: o Percentage personen met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel/lid van een eenoudergezin: 22% o Aantal personen (x 1.000) met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel/lid van een eenoudergezin: 70 - Indicator I3: Bevolking onder de armoederisicodrempel: evolutie situatie risicogroepen/lid van een eenoudergezin: 2008: 29%; 2009: 22%; 2010: 24%; 2011: 22%; 2012: 22% - Indicator I5: Bevolking onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking risicogroepen/leden van eenoudergezinnen in Vlaanderen 32% en EU28 33% - Indicator I11: Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: situatie per bevolkingsgroep: o Percentage personen dat (zeer) moeilijk rondkomt/lid van een eenoudergezin: 38% o Aantal personen (x 1.000) dat (zeer) moeilijk rondkomt/lid van een eenoudergezin: 120 - Indicator I12: Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: evolutie situatie risicogroepen/lid van een eenoudergezin: 2008: 40%; 2009: 32%; 2010: 35%; 2011: 39%; 2012: 38% - Indicator I15: Ernstige materiële deprivatie: situatie per bevolkingsgroep: o Percentage personen in huishouden in ernstige materiële deprivatie/lid van een eenoudergezin: 9% o Aantal personen in huishouden (x 1.000) in ernstige materiële deprivatie/lid van een eenoudergezin: 30 - Indicator I16: Ernstige materiële deprivatie: evolutie risicogroepen/lid van een eenoudergezin: 2008: 11%; 2009: 7%; 2010: 5%; 2011: 11%; 2012: 9% - Indicator I20: Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: situatie per bevolkingsgroep o Percentage personen in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020definitie/lid van eenoudergezin: 36% o Aantal personen in armoede of sociale uitsluiting (x1000) volgens EU2020definitie/lid van een eenoudergezin: 110 - Indicator I21: Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitia: evolutie situatie risicogroepen:/lid van een eenoudergezin: 2008: 39%; 2009: 30%; 2010: 33%; 2011: 39 %; 2012: 36% - Indicator A10: Zeer lage werkintensiteit: situatie per bevolkingsgroep o Percentage personen in gezin met zeer lage werkintensiteit/lid van een eenoudergezin: 26%
26
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
-
-
-
o Aantal personen (x1000) in gezin met zeer lage werkintensiteit: 80 Indicator K2: Kinderen onder de armoederisicodrempel: situatie per groep o Percentage kinderen onder de armoederisicodrempel/kind in een eenoudergezin: 24% o Aantal kinderen (x 1000) onder de armoederisicodrempel/kind in een eenoudergezin: 40 Indicator K4: Kinderen in subjectieve armoede: o Percentage kinderen in subjectieve armoede/kind in een eenoudergezin: 43% o Aantal kinderen (x 1000) in subjectieve armoede/kind in een eenoudergezin: 60 Indicator K5: Kinderen in ernstige materiële deprivatie: o Percentage kinderen in ernstige materiële deprivatie/kind in een eenoudergezin: 9% o Aantal kinderen (x 1000) in ernstige materiële deprivatie/kind in een eenoudergezin: 10
Naar huishoudtype zijn vooral de kinderen in eenoudergezinnen er minder goed aan toe. Dat geldt zeker ook voor kinderen in gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt.
Onderzoeksrapport Armoedebarometer 2015 samenwerkingsverband Decennniumdoelen 2017 Decenniumdoelen 2017, het samenwerkingsplatform van dertien organisaties die de krachten bundelen om de leefsituatie van mensen in armoede structureel te verbeteren, is aan zijn achtste Armoedebarometer toe.32 In de mate van het mogelijke gaan de cijfers over Vlaanderen. Waar dit niet mogelijk is, worden de cijfers voor België gegeven. Jaarlijks rapporteert de Armoedebarometer over de ontwikkeling van de zes doelen (gezondheid, arbeid, inkomen, wonen, onderwijs, samenleven) op verschillende beleidsniveaus en over de verschillende levensdomeinen heen. Op basis van meetbare indicatoren wordt de evolutie van de armoedesituatie in Vlaanderen opgevolgd. Ook kinderarmoede krijgt sinds 2011 de nodige aandacht in de Armoedebarometer. Wat het inkomen betreft worden alle kansengroepen zwaar getroffen. 1 op 5 alleenstaanden (19 procent) leeft in armoede. Dit is 6 procentpunt meer dan in 2014. De eenoudergezinnen hadden een armoedepercentage van 23 procent (1 procent meer tegenover 2014) en de ouderen een armoedepercentage van 18 procent (plus 1 procent tegenover 2014).
32
Meer info: www.decenniumdoelen.be; http://www.decenniumdoelen.be/documenten/150929_Armoedebarometer2015.pdf
27
Vrouwenraadfiche alleenstaande ouders – armoederisico en sociale uitsluiting 2015
Decenniumdoelen 2017 berekende begin 2015 de effecten van de federale en Vlaamse beleidsmaatregelen op gezinnen met een laag inkomen. In september werden deze cijfers geactualiseerd (zie tabellen in bijlage 2 van het onderzoeksrapport). Door de verhoging van de BTW op elektriciteit wordt de last op de gezinnen verhoogd met gemiddeld 68 euro per jaar. Voor een klein gezin betekent dit een verhoging van 42 euro, voor een groter gezin een verhoging van 96 euro. Alle maatregelen samen betekenen voor de gezinnen een extra last van gemiddeld 525 euro per jaar, een 50 euro per maand. De effecten zijn voor sommige groepen minder zwaar dan voor andere. Diegenen die werken zijn er iets beter af dan de anderen. Voor een alleenstaande ouder met een kind (en afhankelijk van de inkomenssituatie) varieert de extra last tussen de 200 en 650 euro per jaar. Voor een koppel met twee jonge kinderen varieert de extra last tussen de 430 en 910 euro per jaar. Voor een koppel met drie kinderen varieert de extra last tussen de 570 en 850 euro per jaar. Voor een bejaard koppel is de extra last ongeveer 190 euro per jaar.
28