SZW
Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 21 december 2001/BZ/ACT/01/86395 Directie Bijstandszaken
negen aaneengesloten uren per werkof studiedag; 3o . buitenschoolse opvang: het in De Minister van Sociale Zaken en georganiseerd verband tegen vergoeWerkgelegenheid, ding bieden van verzorging, opvoeGelet op artikel 3, eerste lid, en 8, ding, toezicht en vrijetijdsactiviteiten eerste lid, van de Kaderwet SZWaan kinderen in de leeftijd van 4 jaar subsidies; tot de leeftijd waarop het primair onderwijs voor dat kind eindigt, door Besluit: anderen dan de eigen ouders, pleegof stiefouders, waarbij in ieder geval Artikel 1. Definities opvang wordt geboden na school en 1. In deze regeling wordt verstaan in schoolvakanties; onder: 4o . gastouderopvang: kinderopvang a. de minister: de minister van Sociale voor kinderen in de leeftijd van 0 jaar Zaken en Werkgelegenheid; tot de leeftijd waarop het primair b. alleenstaande ouder: ongehuwde onderwijs voor dat kind eindigt in dan wel degene die duurzaam geschei- een gezinssituatie, die tot stand komt den leeft van de persoon met wie hij door bemiddeling van een gastoudergehuwd is, en die de volledige zorg bureau gedurende ten minste vijf uren heeft voor één of meer tot zijn last per week en die betrekking heeft op komende kinderen en geen gezamengelijktijdig ten hoogste vier kinderen; lijke huishouding voert met een f. kalenderjaar: het jaar waarop de ander, tenzij het betreft een bloedver- subsidie betrekking heeft. want in de eerste graad; 2. Burgemeester en wethouders kunc. ten laste komend kind: kind in de nen voor de toepassing van deze regeleeftijd van 0 jaar tot de leeftijd waar- ling besluiten gehuwden, als partners op het primair onderwijs voor dat geregistreerden of ongehuwd samenkind eindigt en voor wie de alleenwonenden gelijk te stellen met een staande ouder aanspraak op kinderalleenstaande ouder in het geval één bijslag op grond van de Algemene van de partners door omstandigheden Kinderbijslagwet kan maken; de volledige zorg voor één of meer d. kinderopvang: het in georganiseerd tot hun last komende kinderen op zich heeft genomen. verband tegen vergoeding verzorgen en opvoeden van kinderen door andeArtikel 2. Subsidie aan de gemeente ren dan de eigen ouder, pleeg- of stiefouder op uren dat deze zelf hier- 1. De minister verstrekt op aanvraag aan een gemeente subsidie voor de voor niet beschikbaar is wegens de omstandigheden, bedoeld in artikel 2, door de gemeenten in het kalenderjaar te maken kosten voor kinderopeerste lid; vangplaatsen voortvloeiend uit overe. kinderopvangplaats: aanbod van eenkomsten als bedoeld in artikel 3, kinderopvang dat voldoet aan de eerste lid, ten behoeve van alleeneisen gesteld bij of krachtens het staande ouders die als zodanig in dat Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang, waarbij de volgende soor- jaar: a. algemene bijstand ontvangen op ten worden onderscheiden: 1o . hele-dagopvang: aanbod van kingrond van de Algemene bijstandswet, deropvang voor kinderen in de leefen: tijd van 0 jaar tot en met 4 jaar gedu- 1o . betaalde arbeid verrichten, of rende negen of meer aaneengesloten 2o . blijkens de bijlage bij het besluit uren per werk- of studiedag; tot toekenning, voortzetting of herzie2o . halve-dagopvang: aanbod van kin- ning van bijstand, bedoeld in artikel deropvang voor kinderen in de leef70, derde lid, van de Algemene bijtijd van 0 jaar tot en met 4 jaar gedu- standswet, of het plan, bedoeld in de rende minimaal vijf, maar minder dan artikelen 2, zevende lid, of 9, eerste
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden deelnemen aan een traject, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces; b. geen algemene bijstand meer ontvangen als bedoeld in de Algemene bijstandswet wegens het direct daarop aansluitend verrichten van betaalde arbeid, waaronder begrepen arbeid die met overheidsbijdragen wordt gefinancierd dan wel waarvoor de werkgever subsidie ontvangt op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden, het Besluit in- en doorstroombanen of de Regeling schoonmaakdiensten particulieren, waarbij, met inachtneming van artikel 12, naar het oordeel van burgemeester en wethouders het bekostigen van de kinderopvang nog steeds noodzakelijk is om die arbeid te kunnen blijven verrichten; c. een uitkering ontvangen als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening kunstenaars; d. de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, scholing of een opleiding volgen dan wel betaalde arbeid verrichten, en met toepassing van artikel 11 of 13, vierde lid, van de Algemene bijstandswet algemene bijstand ontvangen of kunnen ontvangen. 2. Met algemene bijstand als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, wordt gelijkgesteld een uitkering op grond van enige sociale zekerheidswet waarvan de hoogte de bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder niet te boven gaat indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het ontbreken van de bekostiging van kinderopvang ten aanzien van de betreffende alleenstaande ouder zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. 3. Gemeenten hebben geen recht op subsidie voor de te maken kosten voor kinderopvang op basis van deze regeling voor alleenstaande ouders ten aanzien van wie artikel 74 van de Werkloosheidswet of artikel 22a van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten van toepassing is.
1
Artikel 3. Subsidievoorwaarden 1. De subsidie wordt verleend indien de gemeente voor de alleenstaande ouder of de alleenstaande ouder zelf met instemming van de gemeente, met een instelling of een natuurlijke persoon die de kinderopvangplaats verzorgt, daartoe een schriftelijke overeenkomst sluit. 2. In de overeenkomst is op duidelijke en overzichtelijke wijze vermeld: a. de instelling jegens welke of de natuurlijke persoon jegens wie de uitgaven worden gedaan; b. de instelling of de natuurlijk persoon die de kinderopvang verricht indien deze een andere is dan bedoeld in onderdeel a; c. naam en geboortedatum van de kinderen voor wie de kinderopvang pleegt te worden genoten; d. naam en adres van de alleenstaande ouder ten behoeve van wie de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt aangegaan; e. de periode waarin en het aantal dagen van de week waarop naar heledagopvang, halve-dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang onderscheiden, van deze regeling gebruik pleegt te worden gemaakt; f. het adres waar de kinderopvang pleegt plaats te vinden. 3. Burgemeester en wethouders of de alleenstaande ouder, bedoeld in het eerste lid, die de overeenkomst aangaat, dragen er zorg voor dat in de overeenkomst: a. geen langere opzegtermijn wordt opgenomen dan twee maanden, en b. wordt vastgelegd dat de instelling of de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel a of b van het tweede lid, verplicht is de gemeente te berichten indien zich onregelmatigheden voordoen ten aanzien van het gebruik van de kinderopvangplaats. 4. Na de ontvangst van een bericht als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, onderzoeken burgemeester en wethouders of de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt voortgezet. Zo nodig zeggen burgemeester en wethouders de overeenkomst op. 5. Aan de gemeente wordt geen subsidie verleend voor zover ten aanzien van de overeenkomst voor de kinderopvangplaats recht bestaat op een andere subsidie of werkgeversbijdrage.
Artikel 4. Beschikbaar budget en verdeling van het budget 1. Het voor het jaar 2002 beschikbare budget bedraagt € 68,4 miljoen. 2. De maximale subsidie per gemeente wordt op basis van het bedrag, genoemd in het eerste lid, bepaald naar evenredigheid van het aantal alleenstaande ouders, dat volgens de door het Centraal bureau voor de statistiek vervaardigde Abw-statistiek per ultimo 2000 in de gemeente woonplaats had en als zodanig algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet ontving, waarbij de subsidie in ieder geval per gemeente die een aanvraag doet op basis van deze regeling het equivalent is van één volledige kinderopvangplaats. De uit de eerste volzin voortvloeiende maximaal beschikbare subsidie per gemeente is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling. 3. Indien de ontwikkeling van de lonen in de gepremieerde en gesubsidieerde sector of de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de particuliere gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, door de minister herzien en bekend gemaakt in de Staatscourant. Artikel 5. Subsidiebedrag 1. De subsidie voor een kinderopvangplaats in de vorm van hele-dagopvang voor vijf of meer werk- of studiedagen per week gedurende een geheel kalenderjaar bedraagt € 9.423,-. 2. De subsidie voor een kinderopvangplaats in de vorm van halve-dagopvang of buitenschoolse opvang voor vijf of meer werk- of studiedagen per week gedurende een geheel kalenderjaar bedraagt € 6.219,-. 3. De subsidie voor een kinderopvangplaats in de vorm van gastouderopvang gedurende een geheel kalenderjaar bedraagt € 3.769,-. 4. De subsidie wordt naar evenredigheid verlaagd, indien: a. de kinderopvangplaats, bedoeld in het eerste of tweede lid, voor minder dan vijf werk- of studiedagen van de week wordt overeengekomen of slechts gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, of b. de kinderopvangplaats, bedoeld in het derde lid, slechts gedurende een gedeelte van het kalenderjaar wordt overeengekomen.
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
5. Artikel 4, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de bedragen genoemd in dit artikel. Artikel 6. Aanvraag 1. Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat de minister uiterlijk op 1 april van het kalenderjaar een aanvraag heeft ontvangen om in aanmerking te komen voor subsidie. 2. Bij de aanvraag wordt aangegeven tot welk subsidiebedrag burgemeester en wethouders voornemens zijn in het kalenderjaar door middel van overeenkomsten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kinderopvangplaatsen voor alleenstaande ouders aan te gaan. Daarbij kunnen burgemeester en wethouders aangeven voor meer of minder subsidie in aanmerking te willen komen dan bij toepassing van artikel 4, tweede lid, voor die gemeente beschikbaar is. De aanvraag is ingericht volgens de bij deze regeling behorende bijlage 2. 3. Indien burgemeester en wethouders bij de aanvraag te kennen geven het maximum subsidiebedrag dat volgt uit de toepassing van artikel 4, tweede lid, niet of niet volledig te zullen aanwenden, kan de minister voor die gemeente een lagere maximale subsidie verlenen, overeenkomstig het door die gemeente aangegeven bedrag. 4. Indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, niet uiterlijk op 1 april is ontvangen door de minister, kan de minister de subsidie ambtshalve op nihil vaststellen en wordt het voorschot bedoeld in artikel 7, eerste lid, teruggevorderd. 5. Indien de minister gebruik gemaakt heeft van de bevoegdheid, bedoeld in het derde of vierde lid, kan hij de daardoor resterende subsidie toedelen aan de gemeenten die meer subsidie hebben aangevraagd dan het maximale subsidiebedrag en voor die gemeenten een hogere maximale subsidie verlenen. Artikel 4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 6. Burgemeester en wethouders van gemeenten die zorgdragen dat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, tijdig is ontvangen door de minister, ontvangen vóór 1 juni van het kalenderjaar van de minister een beschikking tot subsidieverlening waarin de maximale subsidie voor dat jaar is opgenomen.
2
Artikel 7. Bevoorschotting 1. De minister betaalt op of omstreeks 15 februari van het kalenderjaar aan gemeenten een voorschot van 50% van de maximale subsidie bedoeld in artikel 4, tweede lid, zonder dat daartoe door burgemeester en wethouders reeds een aanvraag is ingediend. 2. Gemeenten die over het jaar 2000 geen of een nihil jaaropgave als bedoeld in artikel 8 van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 2000 en over het jaar 2001 geen aanvraag voor kinderopvang als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 2001 hebben ingediend, ontvangen geen voorschot in het jaar 2002, tenzij de aanvraag bedoeld in artikel 6, eerste lid, vóór 1 februari 2002 door de minister is ontvangen. In dat geval ontvangt de gemeente het voorschot, bedoeld in het eerste lid, op of omstreeks 15 maart 2002. 3. De minister betaalt op of omstreeks 15 juni van het kalenderjaar aan gemeenten een voorschot van 80% van de maximale subsidie, bedoeld in artikel 6, zesde lid. Bij de betaalbaarstelling van dit voorschot wordt het voorschot, bedoeld in het eerste of tweede lid, verrekend dan wel teruggevorderd. 4. Indien de minister gebruik maakt van zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 4, derde lid, of artikel 5, vijfde lid, wordt de daaruit voortvloeiende hogere subsidie zo spoedig mogelijk bij wijze van voorschot in één keer aan gemeenten betaalbaar gesteld tot 80% van de maximale subsidie, bedoeld in artikel 6, zesde lid. Artikel 8. Jaaropgave 1. Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat uiterlijk op 20 september van het jaar volgend op het kalenderjaar de minister opgave van de voor subsidie in aanmerking komende kosten voortvloeiend uit overeenkomsten voor kinderopvang, bedoeld in deze regeling, heeft ontvangen. Deze jaaropgave is, indien de opgave betrekking heeft op een subsidiebedrag hoger dan € 50.000,-, voorzien van een verklaring van een deskundige, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid van gegevens.
2. De jaaropgave en de verklaring, bedoeld in het eerste lid, zijn ingericht overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage 3 respectievelijk bijlage 4. 3. De verklaring van de deskundige, bedoeld in het eerste lid, is gebaseerd op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het in bijlage 5 bij deze regeling beschreven controle- en rapportageprotocol. Artikel 9. Administratieve verplichtingen 1. Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat de administratie voor de uitvoering van deze regeling zodanig wordt ingericht dat, naast de in artikel 3, eerste lid, bedoelde overeenkomsten, dan wel indien de alleenstaande ouder zelf met instemming van de gemeente een overeenkomst sluit een afschrift van deze overeenkomst, alle overige van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd. 2. Burgemeester en wethouders maken hierbij gebruik van de daarvoor door de minister verstrekte formulieren, die zijn ingericht overeenkomstig de in artikel 6, tweede lid, en artikel 8, tweede lid, bedoelde bijlagen en zijn voorzien van een voor iedere gemeente uniek kenmerk. Artikel 10. Verantwoording Met het toezicht op de naleving van de subsidievoorwaarden is belast de Accountantsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Artikel 11. Informatieverstrekking Burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd aan de minister, de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of de Accountantsdienst, bedoeld in artikel 10, kosteloos alle inlichtingen, die hij voor het toezicht en de beleidsvorming met betrekking tot deze regeling nodig heeft en verlenen inzage in de administratie terzake van belang zijnde bescheiden. Artikel 12. Subsidievaststelling 1. Met inachtneming van de artikelen 2, 3 en 5 stelt de minister de subsidie vast binnen 12 maanden na ontvangst
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
van de jaaropgave, bedoeld in artikel 8, eerste lid. 2. Indien de jaaropgave niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, dan wel niet is voorzien van de verklaring, bedoeld in artikel 8, eerste lid, stelt de minister de subsidie ambtshalve vast. 3. De vastgestelde subsidie kan van de verleende en betaalde subsidie afwijken indien burgemeester en wethouders afwijken van deze regeling. Artikel 13. Subsidie en betaalde arbeid 1. Burgemeester en wethouders van een gemeente die ten behoeve van een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 2001 in het kalenderjaar oordelen over de noodzaak van voortzetting van de bekostiging van de kinderopvang ten behoeve van die alleenstaande ouder, nemen daarbij in acht dat de minister in ieder geval tot één jaar na de aanvang van de arbeid van de alleenstaande ouder de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, verleent. 2. Na het jaar, bedoeld in het eerste lid, wordt de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, door de minister slechts verleend indien burgemeester en wethouders aantonen dat het door de alleenstaande ouder ontvangen loon inclusief de tot het loon te rekenen vergoedingen en eventueel daarenboven te verstrekken toeslagen die op grond van de artikelen 10, 10a en 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 tot het loon wordt gerekend, ten hoogste 130% van het voor hem geldende minimumloon op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedraagt. 3. In afwijking van het tweede lid verleent de minister de subsidie, bedoeld in dat lid, nog tot maximaal 6 maanden na afloop van de periode van een jaar, bedoeld in dat lid, indien burgemeester en wethouders beslissen dat het stopzetten van de bekostiging van de kinderopvang ten behoeve van de alleenstaande ouder zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaan-
3
de ouders 1998 voor wie de kinderopvang werd bekostigd op grond van genoemde regeling, zoals die luidde tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling. Artikel 14. De Algemene Regeling SZW-subsidies is niet van toepassing. Artikel 15. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2002. Artikel 16. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders. Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen 1, 2 en 3 in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlagen 4 en 5 worden uiterlijk 1 mei 2002 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag. ’s-Gravenhage, 21 december 2001. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W.A. Vermeend.
Toelichting I Algemeen 1. Inleiding De sinds 1996 jaarlijks vastgestelde Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders wordt de komende jaren voortgezet, in afwachting van de in het Regeerakkoord 1998 aangekondigde Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK). De WBK zal een toekomstbestendig kader bieden voor opvang van kinderen tot en met 12 jaar. Overeenkomstig de medio 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden Hoofdlijnennota Wet basisvoorziening kinderopvang1 zullen in de wet de structuur van de kinderopvang, de verantwoordelijkheidsverdeling, de kwaliteit en het toezicht daarop alsmede de financiering worden geregeld. De wet zal naar verwachting
met ingang van 1 januari 2004 in werking treden. In verband met de voortzetting van de tot nu bestaande kinderopvangregeling voor alleenstaande ouders is een nieuwe regeling opgesteld: de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-regeling). De KOA-regeling heeft, evenals voorgaande jaren, een wettelijke basis in de Kaderwet SZW-subsidies. Hieronder wordt in grote lijnen uiteengezet wat de voorgeschiedenis is van deze regeling, de doelstelling daarvan en de wijze waarop de voortzetting in de komende jaren plaatsvindt. Ten slotte wordt ingegaan op de bekostigingswijze en het toezicht op de regeling. De sinds 1999 gehanteerde subsidieen afrekensystematiek van de regeling is ongewijzigd gehandhaafd. Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 1999. 2. Voorgeschiedenis De Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders dateert van het jaar 1996. De regeling kwam tot stand in het kader van de kabinetsnota ’De andere kant van Nederland’. Ten behoeve van de preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting zijn destijds structureel middelen beschikbaar gesteld, teneinde de kinderopvangcapaciteit voor (kinderen van) alleenstaande ouders in de bijstand te vergroten. De middelen die in de vorm van een subsidie van het Rijk aan gemeenten beschikbaar worden gesteld zijn bedoeld om belemmeringen voor uitstroom naar werk of het volgen van scholing, gelegen in het niet kunnen beschikken over kinderopvang, weg te nemen. De sinds 1996 vastgestelde regelingen zijn gepubliceerd in de Staatscourant2. De regelingen zijn jaarlijks aangepast aan de prijs- en loonindexering. Met ingang van 1 januari 1999 heeft een wijziging van de declaratiesystematiek plaatsgevonden. De subsidie aan gemeenten wordt vanaf dat tijdstip toegekend op basis van het aantal ten behoeve van de doelgroep gesloten contracten met kinderopvanginstellingen. Met ingang van het jaar 2000 is de
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
Regeling uitgebreid met twee nieuwe doelgroepen, te weten minderjarige alleenstaande ouders (de zogenoemde tienermoeders) en alleenstaande ouders die deelnemen aan sociale activeringsactiviteiten. In verband met de voortzetting van de regeling gedurende meerdere jaren is deze in structurele zin geformuleerd. Het voor de onderhavige regeling beschikbare bedrag is voor het jaar 2002 vastgesteld op € 68,4 miljoen. 3. Hoofdlijnen regeling Doel regeling De onderhavige regeling biedt gemeenten de mogelijkheid kinderopvangcapaciteit in te kopen bij derden door middel van het afsluiten van schriftelijke overeenkomsten (contracten). Zoals hiervoor reeds is vermeld, is de doelstelling van de regeling om eventuele belemmeringen weg te nemen bij alleenstaande ouders ten aanzien van de uitstroom naar betaald werk, scholing of sociale activering, door middel van het bieden van kinderopvang. Wat betreft scholing gaat het dan om de opleidings- of scholingsfase die aan de uitstroom vooraf gaat. Het kan dus voorkomen dat een persoon gedurende de hele trajectbemiddelingsfase gebruik maakt van deze kinderopvang. Teneinde het beroep op de regeling, met inachtneming van het doel daarvan, te beperken en doorstroom naar reguliere gesubsidieerde kinderopvang te realiseren, geldt met ingang van 1 januari 1999 een inkomensgrens voor alleenstaande ouders die langer dan een jaar gebruik maken van de kinderopvang. Tot 1999 was de gemeente vrij in het bepalen van de duur waarvoor iemand – na uitstroom uit de bijstand – voor kinderopvang in het kader van deze regeling in aanmerking kon komen. Vanaf 1999 wordt de duur beperkt in die zin dat er, een jaar na uitstroom, een grens van 130% WML wordt gesteld als maximaal inkomen dat een uitstromer mag verdienen. De gemeente blijft overigens vrij om zelf te bepalen hoe lang de alleenstaande ouder in aanmerking kan blijven komen voor kinderopvang als het inkomen van de alleenstaande ouder onder deze beloningsgrens zit (zie artikel 13 van de regeling).
4
Het staat de gemeente vrij om te bepalen of al dan niet een eigen ouderbijdrage is verschuldigd. Belangrijk is, dat de uitstroom naar werk dat op of rond het minimumniveau wordt beloond, of de uitstroom naar scholing of sociale activering voor degene die in een uitkeringssituatie verkeert, niet wordt belemmerd door het heffen van een eigen bijdrage. Gebleken is dat circa 90% van de gemeenten de alleenstaande ouder gratis kinderopvang biedt. De kinderopvang is voor de ouder vrijgesteld van de inkomstenbelasting (artikel 17, eerste lid, onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of de Algemene nabestaandenwet (Anw), is het voor burgemeester en wethouders mogelijk om zo iemand ook kinderopvang in het kader van deze regeling te bieden. Hiertoe is in artikel 2, tweede lid, van de regeling een hardheidsclausule opgenomen. Voorwaarde voor de gelijkstelling is wel dat burgemeester en wethouders in het betreffende geval van oordeel zijn dat het ontbreken van de bekostiging van kinderopvang zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. De zinsnede ’ten aanzien van de betreffende ouder’ impliceert dat zogenoemde categoriale gelijkstellinDoelgroep regeling gen in het kader van deze subsidiereDe doelgroep aan wie de kinderopgeling niet toelaatbaar zijn. Er moet vang ten gunste kan komen bestaat in dus gekeken worden naar de individe eerste plaats uit alleenstaanden die duele situatie en het inkomen van die algemene bijstand op grond van de persoon. Algemene bijstandswet (Abw) ontMet ingang van 1 juli 2001 is een vangen en betaalde arbeid verrichten nieuwe regeling in werking getreden (bijvoorbeeld parttime werk) of deeldie de financiering van kinderopvang nemen aan een reïntegratietraject voor personen met een uitkering op zoals het volgen van scholing of grond van de Werkloosheidswet opleiding of deelname aan sociale (WW), de Wet op de arbeidsongeactiveringsactiviteiten. Tot de doelschiktheidsverzekering (WAO), de groep behoren ook minderjarige Wet arbeidsongeschiktheidsverzekealleenstaande ouders (de zogenoemde ring zelfstandigen (WAZ) of de Wet tienermoeders) en alleenstaande arbeidsongeschiktheidsverzekering ouders die geen bijstand (of slechts jonggehandicapten (WAJONG), die aanvullende bijstand) meer ontvangen deelnemen aan een reïntegratietraject, omdat zij zijn uitgestroomd naar regelt. De regeling is opgenomen in regulier of additioneel werk. Onder artikel 74 van de WW en artikel 22a additioneel werk wordt verstaan een van de Wet op de reïntegratie aanstelling in het kader van het arbeidsgehandicapten (Wet REA) en Besluit in- en doorstroombanen, een wordt uitgevoerd door het dienstbetrekking op grond van de Uitvoeringinstituut werknemersverzeWet inschakeling werkzoekenden dan keringen (UWV). wel een arbeidsovereenkomst overeen- Artikel 2, derde lid, ziet op de situatie komstig artikel 5 van die wet of de waarin sprake is van samenloop van Regeling schoonmaakdiensten partiUWV-uitkering en een gemeentelijke culieren. uitkering. In dat geval is het UWV Alleenstaande ouders die een uitkeverantwoordelijk voor de reïntegratie ring ontvangen op grond van de Wet en de eventuele financiering van kininkomensvoorziening kunstenaars deropvang en kan de betrokken (WIK) behoren ook tot de doelgroep alleenstaande ouder geen beroep doen (artikel 2, eerste lid). op de Regeling kinderopvang en buiHet kan voorkomen dat alleentenschoolse opvang alleenstaande staande ouders met een andere sociale ouders. Op grond van de artikelen 10 zekerheidsuitkering dan de hierboven en 12 van de Wet REA heeft het genoemde zich bij de sociale dienst UWV tot taak de inschakeling in het melden om in aanmerking te komen arbeidsproces te bevorderen van de voor kinderopvang in verband met de arbeidsgehandicapte werknemer die uitstroom naar scholing of werk. Als een arbeidsongeschiktheidsuitkering dit een uitkering is op grond van de of WW-uitkering ontvangt. De Wet inkomensvoorziening oudere en gemeenten hebben op grond van artigedeeltelijk arbeidsongeschikte werkkel 2 van de Wet inschakeling werkloze werknemers (IOAW), de Wet zoekenden tot taak de inschakeling in
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
het arbeidsproces te bevorderen van arbeidsgehandicapten die uitsluitend een uitkering op grond van de Abw, de IOAW, de IOAZ, de WIK of de Anw ontvangen (alsmede van werkloos werkzoekende arbeidsgehandicapten zonder uitkering). Dit impliceert dat het UWV verantwoordelijk is voor de reïntegratie en dus voor de financiering van kinderopvang van arbeidsgehandicapten bij samenloop van uitkeringen. Op grond van artikel 72 WW is het de taak van het UWV de inschakeling van (alle) WWgerechtigden in de arbeid te bevorderen. Daarop wordt geen uitzondering gemaakt in het geval de WW-gerechtigde een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt. De regeling kent voorts een bepaling waardoor uitgesloten wordt dat voor een contract dat reeds uit andere hoofde kan worden gesubsidieerd, subsidie vanuit de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders verleend kan worden (artikel 3, vijfde lid). Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een werkgeversbijdrage voor kinderopvang. Voorheen had deze samenloopbepaling ook betrekking op kinderopvangplaatsen die gefinancierd zijn met behulp van VWS-middelen in het kader van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang. Omdat sinds 1999 aan plaatsen uit de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders niet meer de eis wordt gesteld dat deze nieuw gerealiseerd zijn, is er formeel geen sprake meer van samenloop. Gemeenten kunnen de subsidie op grond van de onderhavige regeling dan ook benutten voor plaatsen waarmee de algemene kinderopvangcapaciteit in de gemeente is uitgebreid. 4. Bekostiging en verdeelsleutel Het kabinetsbeleid is erop gericht de participatiemogelijkheden voor alleenstaande ouders met jonge kinderen te vergroten. Het is de bedoeling dat iedere gemeente de mogelijkheid krijgt om door middel van deze regeling contracten aan te gaan voor kinderopvang bestemd voor de doelgroep. Voor de berekening van de evenredige verdeling van het jaarlijks vast te stellen beschikbare budget wordt gebruik gemaakt van de zoge-
5
noemde Abw-statistiek, zoals vervaardigd door het Centraal bureau voor de statistiek, waaruit het aantal alleenstaande ouders blijkt dat in de gemeente woonplaats had en bijstand ontving. Uitgaande van het voor een kalenderjaar totale beschikbare budget en op basis van voornoemde statistiek, wordt naar evenredigheid eerst een maximaal subsidiebedrag per gemeente vastgesteld. Op het aldus per gemeente vastgestelde maximale subsidiebedrag ontvangen de gemeenten die al eerder feitelijk gebruik hebben gemaakt van de regeling, op of omstreeks 15 februari van het kalenderjaar een voorschot van 50%. Deze berekening houdt geen rekening met de werkelijke behoefte, maar is gebaseerd op het aantal alleenstaande ouders dat in de gemeente woonplaats had en bijstand ontving. De gemeenten wordt de gelegenheid geboden vóór 1 april van het kalenderjaar een aanvraag in te dienen op basis van de feitelijk verwachte behoefte voor dat jaar. Hieruit kan een herverdeling van middelen voortvloeien. Daar waar gemeenten aangeven dat hun behoefte geringer of juist hoger is dan volgens de CBS-statistiek berekend, zal dit namelijk leiden tot een naar beneden of naar boven bijstellen van de oorspronkelijke toekenning. Uitgangspunt hierbij is echter dat het jaarlijks totale beschikbare budget niet wordt overschreden. Na herberekening wordt het dan geldende subsidieplafond rond 1 juni van het kalenderjaar aan de gemeenten bekend gemaakt. Van gemeenten die een hoger voorschot ontvingen dan het bedrag waarop zij op basis van hun aanvraag aanspraak maken, zal het onverschuldigd betaalde voorschot worden teruggevorderd. De overige gemeenten zal rond 15 juni van het kalenderjaar een (aanvullend) voorschot worden verstrekt tot 80% op het voor hen vastgestelde subsidiebedrag. Deze bevoorschottingswijze sluit aan op de gebruikelijke wijze van bevoorschotting van subsidies en is gelijk aan de bevoorschottingswijze op grond van de regeling voor het jaar 2001. Ten slotte wordt opgemerkt dat het voor een kalenderjaar vast te stellen budget is gebaseerd op het loon- en prijsniveau van het voorafgaande jaar. Aanpassing van het loon- en prijsniveau zal in de loop van het kalenderjaar plaatsvinden en in de
Staatscourant bekend worden gemaakt.
ouders’ gegeven. Het betreft alleenstaande ouders met een Abw-uitkering of zodanige ouders die juist geen II Artikelsgewijze toelichting Abw-uitkering meer hebben, omdat zij zojuist zijn ‘uitgestroomd’ naar Artikel 1. Definities betaald werk en naar het oordeel van Het begrippenkader van de voorligde gemeente het bekostigen van de gende Regeling kinderopvang en bui- kinderopvang nog steeds noodzaketenschoolse opvang alleenstaande lijk is om die ‘uitstroom’ te kunnen ouders is gelijk aan dat van de continueren (eerste lid, onderdeel a, Regeling kinderopvang en buitenonder 1o , en onderdeel b). Deze laatschoolse opvang alleenstaande ouders ste toevoeging omtrent het gemeente2001. Met het oog op het meerjarige lijk oordeel is opgenomen, omdat een karakter van de regeling is in onderpersoon die uitstroomt naar een deel f van het onderhavige artikel, het (zeer) goed betaalde baan beter in begrip ‘kalenderjaar’ toegevoegd als staat is om in de bekostiging van kinaanduiding van het jaar waarop de deropvang bij te dragen. Deze persubsidie betrekking heeft. soon dient gebruik te maken van een Op grond van het tweede lid is het, reguliere gesubsidieerde kinderopevenals in de regeling voor het jaar vangplaats of een bedrijfsplaats. 2001, mogelijk dat een ouder in de Met betrekking tot de formulering bijstand die gehuwd, als partner gere- van het eerste lid, onderdeel a, onder gistreerd of samenwonend is, maar 2o , is aangesloten bij de formulering die geen gezamenlijke huishouding van de doelgroep van de eerdergevoert met die echtgeno(o)t(e) en ook noemde regeling voor de financiering geen financiële ondersteuning ontvan kinderopvang voor WW-gerechvangt van die echtgeno(o)t(e) voor de tigden en arbeidsgehandicapten, tot zijn of haar last komende kindebedoeld in de artikelen 74 WW en ren, tot de doelgroep van de regeling 22a Wet REA, en is deze tevens aanbehoort. Het is aan het college van gepast aan de wijzigingen op grond burgemeester en wethouders om (veri- van de Invoeringswet Wet structuurfieerbaar) te besluiten op welke uitvoeringsorganisatie werk en inkomanier hier invulling aan wordt gege- men. De bepaling houdt in, dat alleenstaande ouders waarvoor de ven met betrekking tot de duur van gemeente reïntegratieverantwoordede afwezigheid en de achterliggende reden van de afwezigheid. In de mees- lijkheid draagt en die deelnemen aan een reïntegratietraject, tot de doelte voorkomende gevallen gaat het groep van de onderhavige regeling hier om een gehuwd, als partner behoren. Het volgen van een noodzageregistreerde of samenwonend kelijk geachte scholing of opleiding of alleenstaande ouder van wie de partner langdurig in een strafinrichting of deelname aan sociale activeringsactiviteiten wordt beschouwd als deelnapsychiatrische inrichting verblijft. Met betrekking tot het begrip ‘buiten- me aan een reïntegratietraject. Voor de duidelijkheid wordt nog schoolse opvang’ kan nog worden opgemerkt dat alleenstaande ouders opgemerkt dat ook in de kosten van die een studietoelage ontvangen op noodzakelijke voorschoolse opvang grond van de Wet op de studiefinansubsidie kan worden verleend. ciering niet onder de doelgroep van Artikel 2. Subsidie aan de gemeente deze regeling vallen, omdat zij geen Het Rijk verleent op aanvraag een Abw-uitkering ontvangen. subsidie aan gemeenten als tegemoetDe in het tweede lid van dit artikel koming voor de kosten van kinderop- opgenomen hardheidsclausule is reeds vangplaatsen die de gemeente ten toegelicht in het behoeve van nader omschreven algemeen deel van de toelichting, alleenstaande ouders aangaat door evenals de in het derde lid opgenomiddel van te sluiten overeenkomsten men bepaling inzake de samenloop met kinderopvanginstellingen. De met de regeling voor de financiering subsidie is een tegemoetkoming in van kinderopvang voor WW-gerechvoornoemde kosten en zal voor de tigden en arbeidsongeschikten, gemeenten daarom niet altijd kosten- bedoeld in de eerdergenoemde artikedekkend zijn. len 74 WW en 22a Wet REA. In het eerste lid is een opsomming van de doelgroep ‘alleenstaande
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
6
Artikel 3. Subsidievoorwaarden De gemeente kan subsidie verkrijgen voor het aangaan van contracten voor kinderopvang voor alleenstaande ouders in de bijstand. In de meeste gevallen zullen de gemeenten dit doen door kinderopvangplaatsen in te kopen bij kinderopvanginstellingen. Hiertoe zal de gemeente, of de alleenstaande ouder zelf met instemming van de gemeente, een overeenkomst afsluiten met een kinderopvanginstelling. Dit artikel beschrijft aan welke voorwaarden de overeenkomst dient te voldoen. Deze voorwaarden zijn zo gekozen, dat in feite uit het contract afgelezen kan worden, dat de kinderopvangplaats in aanmerking komt voor subsidie op grond van de voorwaarden van de regeling. Zo zal bijvoorbeeld in het contract opgenomen moeten zijn voor welk kind de opvang wordt ingekocht en hoe oud dat kind is. Dit artikel is op dezelfde wijze vormgegeven als in de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 2001. Indien de ouder is opgegeven voor scholing maar er geldt nog een wachttijd, dan is het uitgangspunt dat gedurende deze wachttijd de kinderopvang niet subsidiabel is. Hierop kunnen echter twee uitzonderingen worden gemaakt: 1. als de opvangplaats binnen een redelijke termijn vóór aanvang van de scholing beschikbaar komt; 2. indien de scholing meerdere dagen in de week gaat plaatsvinden kan het verstandig zijn om het kind, voorafgaande aan de daadwerkelijke ingangsdatum van de opleiding, gedurende een periode al een dagdeel of één dag per week aan de opvang te laten wennen. Ten aanzien van de ingangsdatum van de aanvaarding van arbeid geldt hetzelfde. In de lijn van het voorgaande kan de gemeente de periode tussen twee banen in, of tussen opleiding en baan, het contract laten doorlopen, indien het om een niet al te lange periode gaat. In het derde lid is in onderdeel a een bepaling opgenomen met betrekking tot de opzegtermijn die in het contract opgenomen dient te worden. De maximale opzegtermijn is, in overeenstemming met hetgeen gebruikelijk is in de kinderopvang, gesteld op twee maanden. Onderdeel b van het derde lid heeft betrekking op de meldingsplicht van de kinderopvanginstelling aan de
gemeente in het geval dat zich onregelmatigheden voordoen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld veelvuldig kortdurend niet-gebruik van de kinderopvangplaats of nietgebruik gedurende een langere aaneengesloten periode. Het vijfde lid bevat een anticumulatie- of samenloopregeling voor het geval uit anderen hoofde subsidie voor de kinderopvangplaatsen kan worden verkregen of er sprake is van een werkgeversbijdrage voor kinderopvang. De onderhavige regeling heeft ten opzichte van dergelijke voorliggende voorzieningen en regelingen een complementair karakter: kinderopvangplaatsen worden derhalve slechts in aanmerking genomen voor zover zij niet elders voor subsidie in aanmerking kunnen worden gebracht. Deze bepaling is verder toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting. Als een contract tussentijds wordt gewijzigd moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het aangaan van de oorspronkelijke overeenkomst. Artikelen 4 en 7. Beschikbare budget en verdeling van het budget en bevoorschotting Het voor 2002 beschikbare budget ten behoeve van deze regeling is € 68,4 miljoen (artikel 4, eerste lid). Voor iedere gemeente wordt op basis van het bepaalde in het tweede lid de maximaal mogelijke subsidie voor het jaar 2002 berekend. Voor de berekening wordt ervan uitgegaan dat alle gemeenten aan deze regeling deelnemen. De maximale subsidie op basis van dit artikel is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling. Bijlage 1 is de basis van de bevoorschotting, bedoeld in artikel 7, eerste lid. Gemeenten van wie over het jaar 2000 op grond van de kinderopvangregeling voor dat jaar geen jaaropgave is ontvangen (of een nihilopgave is ontvangen) en van wie tevens over het jaar 2001 op grond van de kinderopvangregeling voor dat jaar geen aanvraag is ontvangen, ontvangen genoemd voorschot niet. Gemeenten die in 2002 voor het eerst aan de regeling deel willen nemen, moeten, om genoemd voorschot te verkrijgen, ervoor zorgdragen dat de aanvraag, bedoeld in artikel 6, vóór 1 februari 2002 (in plaats van vóór 1 april) door de
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
minister is ontvangen. In dat geval wordt aan die gemeenten omstreeks 15 maart 2002 alsnog het voorschot uitbetaald (artikel 7, eerste en tweede lid). Het beschikbare subsidiebedrag zal in de loop van het jaar worden aangepast aan het loon- en prijsniveau. De aanpassing wordt in de Staatscourant bekendgemaakt. Artikel 5. Subsidiebedrag In dit artikel zijn voor de verschillende vormen van kinderopvang de maximumbedragen opgenomen van de subsidie per volledige plaats per jaar. De subsidiebedragen zijn gebaseerd op het loon- en prijsniveau van het voorgaande kalenderjaar en zullen in de loop van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, worden herzien. De herziening zal in de Staatscourant bekend worden gemaakt. Artikelen 6, 7 en 10. Aanvraag en bevoorschotting Om voor de subsidie in het kader van deze regeling in aanmerking te komen zorgt de gemeente ervoor dat de subsidieaanvraag vóór 1 april door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is ontvangen (artikel 6, eerste lid). Van gemeenten die niet zorgen voor een tijdige ontvangst, kan het voorschot, bedoeld in artikel 7, eerste lid, worden teruggevorderd (artikel 6, vierde lid). Voor de aanvraag is een standaardformulier ontworpen (bijlage 2 bij de regeling). In verband met de geautomatiseerde verwerking van de aanvragen dienen gemeenten gebruik te maken van het door de minister daartoe beschikbaar gesteld formulier (artikel 9, tweede lid). Op de aanvraag kan de gemeente aangeven voor meer of minder dan de maximaal beschikbare subsidie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, in aanmerking te willen komen (artikel 6, derde lid). Gemeenten die meer subsidie aanvragen kunnen daarvoor in aanmerking komen als er genoeg gemeenten minder of helemaal geen subsidie aanvragen. De herverdeling van de subsidie geschiedt langs dezelfde verdeelsleutel als die van artikel 4, tweede lid (artikel 6, vijfde lid). Na de herverdeling ontvangen de gemeenten van de minister een beschikking waarin de voor het kalenderjaar maximaal toe te kennen
7
subsidie is opgenomen (artikel 6, zesde lid). Deze zal voor gemeenten die bij de aanvraag minder subsidie hebben aangevraagd, liggen op de door de gemeenten aangevraagde (lagere) maximale subsidie. Nadat de beschikking is verzonden vindt overeenkomstig artikel 7, derde lid, een nieuwe bevoorschottingsronde plaats. Indien in de loop van het jaar het beschikbare subsidiebedrag en de maximumbedragen voor de verschillende vormen van kinderopvang worden aangepast aan het loon- en prijsniveau, heeft de gemeente recht op een hoger voorschot. De wijze waarop dit gebeurt is beschreven in artikel 7, vierde lid. Artikel 8. Jaaropgave Indien de jaaropgave betrekking heeft op een bedrag van minder dan € 50.000,-, behoeft de gemeente de jaaropgave niet te laten voorzien van een accountantsverklaring. Wel kan de minister, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor een juist financieel beheer, de gemeenten ook in deze situatie om aanvullende inlichtingen vragen (op basis van artikel 11 van de regeling) om de juistheid van de in de jaaropgave verantwoorde kosten te kunnen toetsen. Het model van de jaaropgave is opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling. Ten behoeve van de accountantsverklaring wordt gebruik gemaakt van een modelverklaring overeenkomstig bijlage 4. Deze verklaring is gebaseerd op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het bij deze regeling behorende controle- en rapportageprotocol, opgenomen in bijlage 5. Artikelen 9, 10 en 11. Administratieve verplichtingen; verantwoording; informatieverstrekking Burgemeester en wethouders dienen er zorg voor te dragen dat de administratie voor de uitvoering van deze regeling zodanig is ingericht dat – naast een nauwkeurige en inzichtelijke vastlegging van de trajecten en de gerealiseerde uitstroom daaruit – alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd (artikel 9). Uit artikel 8 van de Kaderwet SZW-
subsidies blijkt dat met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens die wet aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen belast zijn de door de Minister van SZW aangewezen personen. In het kader van deze regeling zijn daartoe aangewezen de ambtenaren van de Accountantsdienst van het ministerie van SZW. Het toezicht, bedoeld in artikel 10 van deze regeling, heeft betrekking op de getrouwheid van de verantwoording en de naleving van de subsidievoorwaarden door de gemeenten die subsidie hebben aangevraagd. Artikel 11 regelt de informatie die burgemeester en wethouders aan de minister in het kader van zijn verantwoordelijkheid voor beleidsvorming en toezicht op de uitvoering verstrekken. De toezichthouder baseert zich op de verantwoordingsinformatie van de gemeenten en het eventueel daarop betrekking hebbende accountantsoordeel. Daarbij kan steekproefsgewijs onderzoek bij de gemeenten plaatsvinden om de betrouwbaarheid van de gemeentelijke verantwoordingsinformatie vast te stellen. De minister kan aan gemeenten die in het kader van deze regeling subsidie hebben aangevraagd tevens inlichtingen vragen die van belang zijn voor de beleidsvorming. Daarnaast kan informatie namens de minister worden opgevraagd door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Artikel 12. Subsidievaststelling In het tweede lid van dit artikel is bepaald, dat de minister de subsidie ambtshalve vaststelt indien de jaaropgave niet binnen 18 maanden is ontvangen. Deze bepaling sluit aan bij andere SZW-subsidieregelingen. Artikel 13. Subsidie en betaalde arbeid Dit artikel ziet primair op alleenstaande ouders die gebruik hebben gemaakt van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang 2001 en geen algemene bijstand meer ontvangen. Sinds 1998 is in de regelingen telkens opgenomen (steeds in artikel 2, eerste lid, onderdeel b), dat in die situatie door burgemeester en wethouders de kinderopvang kan blijven worden bekostigd als naar hun oor-
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
deel dat nog steeds noodzakelijk is om de arbeid van de alleenstaande ouder te kunnen blijven verrichten. Hiervoor wordt door de minister aan de gemeenten ook subsidie verstrekt. Vanaf 1999 is bepaald, dat burgemeester en wethouders bij hun oordelen betrekken dat de subsidie van de minister aan de gemeente in ieder geval gedurende het eerste jaar na de aanvang van de arbeid nog door de minister wordt verleend (eerste lid). Daarbij zal in het kader van het toezicht op de uitvoering van de regeling niet naar het inkomen van de alleenstaande ouder worden gekeken. Pas in het tweede jaar wordt om nog voor subsidie in aanmerking te komen een toets op het inkomen van de alleenstaande ouder noodzakelijk. Als het inkomen onder 130% van het wettelijk minimumloon blijft wordt de subsidie door de minister gecontinueerd, indien de overeenkomst door burgemeester en wethouders niet wordt beëindigd (tweede lid). Daarbij gaat het om het bruto-inkomen van betrokkene. Komt het inkomen van de alleenstaande ouder boven 130% van het wettelijk minimumloon, dan zal de minister de gemeenten hiervoor – eventueel na een overgangsperiode die op grond van het derde lid van het onderhavige artikel nog mogelijk is – geen subsidie meer verlenen. Deze toets op het inkomen is ook noodzakelijk als de alleenstaande ouder gebruik maakt van een regeling voor de gesubsidieerde arbeid waarbij het loon op grond van die regeling ligt beneden 130% van het wettelijk minimumloon. Dit, omdat de alleenstaande ouder extra inkomsten zou kunnen hebben uit bijvoorbeeld bijverdiensten. De toetsing van het inkomen dient plaats te vinden aan de hand van het actuele maandsalaris, bijvoorbeeld aan de hand van de meest recente salarisstrook. Voor minderjarige alleenstaande ouders is alleen het eigen inkomen bepalend, niet dat van de (groot)ouders. Zij zijn immers niet onderhoudsplichtig voor hun kleinkind. Alleenstaande ouders die vanuit de Wet inschakeling werkzoekenden zonder voorafgaande uitkering gebruik maakten van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 1998 kunnen ook in 2002 gebruik blijven maken
8
van deze vorm van kinderopvang, zolang daar, met inachtneming van artikel 12 van deze regeling, aanleiding toe bestaat (vierde lid). Overigens blijven burgemeester en wethouders vrij om ook gedurende het eerste jaar reeds een inkomenstoets in te voeren. Ook kunnen ze op een lager percentage dan 130% uitkomen bij hun oordeel over voortzetting van de bekostiging. Ook het al of niet toepassen van de overgangsperiode, bedoeld in het derde lid, is een keuze die burgemeester en wethouders zelf kunnen maken. Artikel 13 stelt alleen grenzen aan de subsidie die de gemeenten van de minister ontvangt
in het kader van de regeling. Zolang binnen die grenzen wordt gebleven loopt de subsidie van de minister aan de gemeente geen gevaar. Bijlagen Bij deze regeling zijn vijf bijlagen gevoegd, te weten: – bijlage 1, de maximale subsidie per gemeente (artikel 4, tweede lid); – bijlage 2, het aanvraagformulier (artikel 6, tweede lid); – bijlage 3, de jaaropgave (artikel 8, tweede lid); – bijlage 4, de accountantsverklaring (artikel 8, tweede lid), en
– bijlage 5, het controle en rapportageprotocol (artikel 8, derde lid). De bijlagen 1, 2 en 3 zijn direct bij deze regeling gevoegd. De bijlagen 4 en 5 zullen vóór 1 mei 2002 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het ministerie van SZW. De bijlagen zullen voorts aan de gemeenten die deelnemen aan deze regeling worden gezonden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W.A. Vermeend. 1
Kamerstukken II 1999/2000, 26 587, nr. 9). Stcrt. 1996, 43; Stcrt. 1997, 42; Stcrt. 1997, 243; Stcrt. 1998, 249; Stcrt. 1999, 250; Stcrt. 2000, 250. 2
Bijlage 1. Maximale subsidie per gemeente
UO
NAAM
Eenoudergezinnen
Maximale subsidie 2002 (€)
517 519 796 1680 738 358 197 305 59 482 613 483 361 141 34 1723 484 1679 60 306 307 362 363 364 199 366 200 3 885 202 106 743 650 744 308 489 203 144 5
’s-Gravendeel ’s-Gravenzande ’s-Hertogenbosch Aa en Hunze Aalburg Aalsmeer Aalten Abcoude Achtkarspelen Alblasserdam Albrandswaard Alkemade Alkmaar Almelo Almere Alphen-Chaam Alphen aan den Rijn Ambt Montfort Ameland Amerongen Amersfoort Amstelveen Amsterdam Andijk Angerlo Anna Paulowna Apeldoorn Appingedam Arcen en Velden Arnhem Assen Asten Axel Baarle-Nassau Baarn Barendrecht Barneveld Bathmen Bedum
15 50 840 45 10 45 30 10 100 65 30 25 755 635 1.250 10 285 15 5 10 760 195 11.785 25 5 60 750 95 15 1.535 430 25 50 5 70 30 80 5 25
10.719 35.729 600.240 32.156 9.423 32.156 21.437 9.423 71.457 46.447 21.437 17.864 539.501 453.753 893.214 9.423 203.653 10.719 9.423 9.423 543.074 139.341 8.421.225 17.864 9.423 42.874 535.929 67.884 10.719 1.096.867 307.266 17.864 35.729 9.423 50.020 21.437 57.166 9.423 17.864
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
9
UO
NAAM
888 370 889 7 206 372 491 1724 893 373 748 207 492 493 1721 568 753 209 375 585 1728 376 495 377 55 497 755 64 211 1681 147 654 499 756 757 758 311 501 213 899 312 313 214 381 502 383 109 1706 611 1684 216 148 65 310 552 1663 736 1690 503 10
Beek Beemster Beesel Bellingwedde Bemmel Bennebroek Bergambacht Bergeijk Bergen (L) Bergen (NH) Bergen op Zoom Bergh Bergschenhoek Berkel en Rodenrijs Bernheeze Bernisse Best Beuningen Beverwijk Binnenmaas Bladel Blaricum Bleiswijk Bloemendaal Boarnsterhim Bodegraven Boekel Bolsward Borculo Borger-Odoorn Borne Borsele Boskoop Boxmeer Boxtel Breda Breukelen Brielle Brummen Brunssum Bunnik Bunschoten Buren Bussum Capelle aan den IJssel Castricum Coevorden Cranendonck Cromstrijen Cuijk Culemborg Dalfsen Dantumadeel De Bilt De Lier De Marne De Ronde Venen De Wolden Delft Delfzijl
Eenoudergezinnen 45 5 40 30 115 10 10 10 30 80 310 50 25 35 55 20 80 85 250 20 25 15 15 15 55 30 10 65 35 75 45 50 30 70 80 1.080 10 35 65 235 10 20 25 115 545 65 125 45 15 90 95 25 80 125 15 50 80 35 770 270
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
Maximale subsidie 2002 (€) 32.156 9.423 28.583 21.437 82.176 9.423 9.423 9.423 21.437 57.166 221.517 35.729 17.864 25.010 39.301 14.291 57.166 60.739 178.643 14.291 17.864 10.719 10.719 10.719 39.301 21.437 9.423 46.447 25.010 53.593 32.156 35.729 21.437 50.020 57.166 771.737 9.423 25.010 46.447 167.924 9.423 14.291 17.864 82.176 389.441 46.447 89.321 32.156 10.719 64.311 67.884 17.864 57.166 89.321 10.719 35.729 57.166 25.010 550.220 192.934
10
UO
NAAM
518 400 149 762 150 218 384 219 504 221 222 766 58 315 505 498 316 1719 303 225 70 226 902 385 228 317 1651 770 229 905 772 230 114 388 153 232 233 777 1722 653 779 236 781 1652 237 907 689 784 511 664 785 512 239 513 693 365 786 240 241 14
Den Haag Den Helder Denekamp Deurne Deventer Didam Diemen Dinxperlo Dirksland Doesburg Doetinchem Dongen Dongeradeel Doorn Dordrecht Drechterland Driebergen-Rijsenburg Drimmelen Dronten Druten DSZW Noardwest Fryslân Duiven Echt Edam-Volendam Ede Eemnes Eemsmond Eersel Eibergen Eijsden Eindhoven Elburg Emmen Enkhuizen Enschede Epe Ermelo Etten-Leur Ferwerderadiel Gaasterlân-Sleat Geertruidenberg Geldermalsen Geldrop Gemert-Bakel Gendringen Gennep Giessenlanden Gilze en Rijen Goedereede Goes Goirle Gorinchem Gorssel Gouda Graafstroom Graft-De Rijp Grave Groenlo Groesbeek Groningen
Eenoudergezinnen 5.760 610 25 80 545 40 125 30 10 60 265 70 115 10 1.310 20 45 25 155 40 310 100 65 50 350 15 85 25 40 15 1.435 45 655 80 1.285 70 70 165 30 10 60 35 115 50 60 40 15 65 10 185 45 150 20 415 5 10 35 20 60 2.100
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
Maximale subsidie 2002 (€) 4.115.932 435.889 17.864 57.166 389.441 28.583 89.321 21.437 9.423 42.874 189.361 50.020 82.176 9.423 936.089 14.291 32.156 17.864 110.759 28.583 221.517 71.457 46.447 35.729 250.100 10.719 60.739 17.864 28.583 10.719 1.025.410 32.156 468.044 57.166 918.224 50.020 50.020 117.904 21.437 9.423 42.874 25.010 82.176 35.729 42.874 28.583 10.719 46.447 9.423 132.196 32.156 107.186 14.291 296.547 9.423 9.423 25.010 14.291 42.874 1.500.600
11
UO
NAAM
15 1729 158 788 392 393 394 914 1655 160 243 523 17 395 244 1937 396 397 246 74 398 526 917 1658 399 918 163 530 794 531 248 164 252 797 920 534 798 402 1735 675 118 18 405 1507 321 406 677 256 925 353 645 166 678 537 928 929 258 79 588 542
Grootegast Gulpen-Wittem Haaksbergen Haaren Haarlem Haarlemmerliede en Spaarnwoude Haarlemmermeer Haelen Halderberge Hardenberg Harderwijk Hardinxveld-Giessendam Haren Harenkarspel Hattem Heel Heemskerk Heemstede Heerde Heerenveen Heerhugowaard Heerjansdam Heerlen Heeze-Leende Heiloo Helden Hellendoorn Hellevoetsluis Helmond Hendrik-Ido-Ambacht Hengelo (Gld) Hengelo (Ov) Heumen Heusden Heythuysen Hillegom Hilvarenbeek Hilversum Hof van Twente Hontenisse Hoogeveen Hoogezand-Sappemeer Hoorn Horst aan de Maas Houten Huizen Hulst Hummelo en Keppel Hunsel IJsselstein ISD De Rijnstreek Kampen Kapelle Katwijk Kerkrade Kessel Kesteren Kollumerland en Nieuwkruisland Korendijk Krimpen aan den IJssel
Eenoudergezinnen 35 25 50 15 885 10 285 25 85 135 140 15 30 30 20 5 245 55 30 185 170 5 880 15 55 35 70 285 605 35 5 460 45 125 30 25 15 360 40 5 240 245 420 50 90 140 50 5 10 145 55 165 15 100 440 5 25 45 15 90
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
Maximale subsidie 2002 (€) 25.010 17.864 35.729 10.719 632.396 9.423 203.653 17.864 60.739 96.467 100.040 10.719 21.437 21.437 14.291 9.423 175.070 39.301 21.437 132.196 121.477 9.423 628.823 10.719 39.301 25.010 50.020 203.653 432.316 25.010 9.423 328.703 32.156 89.321 21.437 17.864 10.719 257.246 28.583 9.423 171.497 175.070 300.120 35.729 64.311 100.040 35.729 9.423 9.423 103.613 39.301 117.904 10.719 71.457 314.411 9.423 17.864 32.156 10.719 64.311
12
UO
NAAM
1659 1685 882 415 416 417 22 545 326 80 81 546 547 1916 995 82 327 260 694 733 553 808 140 262 329 809 331 24 168 332 333 933 934 1671 263 555 556 935 936 25 420 993 938 941 1987 119 687 559 1731 814 815 265 1709 562 335 944 563 424 565 425
Laarbeek Landerd Landgraaf Landsmeer Langedijk Laren Leek Leerdam Leersum Leeuwarden Leeuwarderadeel Leiden Leiderdorp Leidschendam-Voorburg Lelystad Lemsterland Leusden Lichtenvoorde Liesveld Lingewaal Lisse Lith Littenseradiel Lochem Loenen Loon op Zand Lopik Loppersum Losser Maarn Maarssen Maasbracht Maasbree Maasdonk Maasdriel Maasland Maassluis Maastricht Margraten Marum Medemblik Meerlo-Wanssum Meerssen Meijel Menterwolde Meppel Middelburg Middelharnis Midden-Drenthe Mierlo Mill en Sint Hubert Millingen aan de Rijn Moerdijk Monster Montfoort Mook en Middelaar Moordrecht Muiden Naaldwijk Naarden
Eenoudergezinnen 40 15 190 20 70 15 90 75 15 940 25 955 65 420 555 60 50 25 20 25 30 5 20 30 10 55 15 40 55 5 175 45 30 10 40 5 175 930 15 35 30 5 40 5 80 160 285 20 80 25 20 25 85 25 15 20 15 15 45 20
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
Maximale subsidie 2002 (€) 28.583 10.719 135.769 14.291 50.020 10.719 64.311 53.593 10.719 671.697 17.864 682.416 46.447 300.120 396.587 42.874 35.729 17.864 14.291 17.864 21.437 9.423 14.291 21.437 9.423 39.301 10.719 28.583 39.301 9.423 125.050 32.156 21.437 9.423 28.583 9.423 125.050 664.552 10.719 25.010 21.437 9.423 28.583 9.423 57.166 114.331 203.653 14.291 57.166 17.864 14.291 17.864 60.739 17.864 10.719 14.291 10.719 10.719 32.156 14.291
13
UO
NAAM
643 946 266 304 412 571 356 567 104 267 268 1695 1699 529 171 575 576 820 302 951 429 579 823 824 269 173 174 175 881 692 826 580 85 431 432 86 828 584 437 644 589 1734 590 765 1926 439 273 177 835 595 1661 703 274 339 1667 275 340 597 602 196
Nederlek Nederweert Neede Neerijnen Niedorp Nieuw-Lekkerland Nieuwegein Nieuwerkerk aan den IJssel Nijefurd Nijkerk Nijmegen Noord-Beveland Noordenveld Noorder-Koggenland Noordoostpolder Noordwijk Noordwijkerhout Nuenen, Gerwen en Nederwetten Nunspeet Nuth Obdam Oegstgeest Oirschot Oisterwijk Oldebroek Oldenzaal Olst Ommen Onderbanken Oostburg Oosterhout Oostflakkee Ooststellingwerf Oostzaan Opmeer Opsterland Oss Oud-Beijerland Ouder-Amstel Ouderkerk Oudewater Overbetuwe Papendrecht Pekela Pijnacker-Nootdorp Purmerend Putten Raalte Ravenstein Reeuwijk Reiderland Reimerswaal Renkum Renswoude Reusel-De Mierden Rheden Rhenen Ridderkerk Rijnsburg Rijnwaarden
Eenoudergezinnen 25 5 25 20 25 25 275 60 20 55 1.780 10 95 15 195 35 25 65 45 30 10 40 20 50 35 100 30 25 20 30 200 15 105 15 20 85 365 50 25 10 5 110 120 105 65 430 40 65 20 10 25 60 105 10 15 165 45 180 30 35
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
Maximale subsidie 2002 (€) 17.864 9.423 17.864 14.291 17.864 17.864 196.507 42.874 14.291 39.301 1.271.937 9.423 67.884 10.719 139.341 25.010 17.864 46.447 32.156 21.437 9.423 28.583 14.291 35.729 25.010 71.457 21.437 17.864 14.291 21.437 142.914 10.719 75.030 10.719 14.291 60.739 260.819 35.729 17.864 9.423 9.423 78.603 85.749 75.030 46.447 307.266 28.583 46.447 14.291 9.423 17.864 42.874 75.030 9.423 10.719 117.904 32.156 128.623 21.437 25.010
14
UO
NAAM
Eenoudergezinnen
Maximale subsidie 2002 (€)
1672 178 603 1669 957 1670 1674 599 600 277 840 278 704 604 441 39 458 279 606 88 844 962 607 608 1676 964 965 845 846 1702 1883 51 610 40 1698 90 91 342 847 848 612 37 180 532 851 280 181 971 617 974 975 9 715 93 448 716 977 281 855 183
Rijnwoude Rijssen Rijswijk Roerdalen Roermond Roggel en Neer Roosendaal Rotterdam Rozenburg Rozendaal Rucphen Ruurlo Sas van Gent Sassenheim Schagen Scheemda Schermer Scherpenzeel Schiedam Schiermonnikoog Schijndel Schinnen Schipluiden Schoonhoven Schouwen-Duiveland Sevenum Simpelveld Sint-Michielsgestel Sint-Oedenrode Sint Anthonis Sittard-Geleen Skarsterlân Sliedrecht Slochteren Sluis-Aardenburg Smallingerland Sneek Soest Someren Son en Breugel Spijkenisse Stadskanaal Staphorst Stede Broec Steenbergen Steenderen Steenwijk Stein Strijen Susteren Swalmen Ten Boer Terneuzen Terschelling Texel Tholen Thorn Tiel Tilburg Tubbergen
25 55 375 35 350 5 355 11.910 70 50 10 40 25 80 45 5 10 895 5 45 40 5 30 90 5 20 40 30 10 660 70 80 30 20 370 265 125 40 45 680 210 10 100 55 5 170 80 15 30 40 15 220 10 50 55 210 1.705 10
17.864 39.301 267.964 25.010 250.100 9.423 253.673 8.510.547 50.020 9.423 35.729 9.423 28.583 17.864 57.166 32.156 9.423 9.423 639.541 9.423 32.156 28.583 9.423 21.437 64.311 9.423 14.291 28.583 21.437 9.423 471.617 50.020 57.166 21.437 14.291 264.391 189.361 89.321 28.583 32.156 485.909 150.060 9.423 71.457 39.301 9.423 121.477 57.166 10.719 21.437 28.583 10.719 157.206 9.423 35.729 39.301 9.423 150.060 1.218.344 9.423
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
15
UO
NAAM
1730 737 282 856 450 451 184 344 981 619 994 858 47 345 717 860 861 453 454 983 984 620 622 48 718 623 986 625 626 285 286 186 865 866 867 627 289 628 291 629 630 852 988 457 292 870 459 668 558 1701 293 98 614 189 462 463 296 1696 352 52
Tynaarlo Tytsjerksteradiel Ubbergen Uden Uitgeest Uithoorn Urk Utrecht Vaals Valkenburg Valkenburg aan de Geul Valkenswaard Veendam Veenendaal Veere Veghel Veldhoven Velsen Venhuizen Venlo Venray Vianen Vlaardingen Vlagtwedde Vlissingen Vlist Voerendaal Voorhout Voorschoten Voorst Vorden Vriezenveen Vught Waalre Waalwijk Waddinxveen Wageningen Warmond Warnsveld Wassenaar Wateringen Waterland Weert Weesp Wehl Werkendam Wervershoof West Maas en Waal Wester-Koggenland Westerveld Westervoort Weststellingwerf Westvoorne Wierden Wieringen Wieringermeer Wijchen Wijdemeren Wijk bij Duurstede Winschoten
Eenoudergezinnen 50 100 20 175 15 70 30 2.075 45 5 60 130 160 255 30 100 125 280 15 550 155 75 605 30 460 10 35 10 70 30 5 95 75 40 195 50 145 5 25 50 30 15 170 65 5 50 20 30 10 40 120 100 20 25 15 40 110 30 50 150
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
Maximale subsidie 2002 (€) 35.729 71.457 14.291 125.050 10.719 50.020 21.437 1.482.736 32.156 9.423 42.874 92.894 114.331 182.216 21.437 71.457 89.321 200.080 10.719 393.014 110.759 53.593 432.316 21.437 328.703 9.423 25.010 9.423 50.020 21.437 9.423 67.884 53.593 28.583 139.341 35.729 103.613 9.423 17.864 35.729 21.437 10.719 121.477 46.447 9.423 35.729 14.291 21.437 9.423 28.583 85.749 71.457 14.291 17.864 10.719 28.583 78.603 21.437 35.729 107.186
16
53 294 295 873 632 466 880 351 874 710 683 479 297 473 707 478 50 355 298 299 1666 476 637 638 56 879 301 1896 642 193 489
Winsum Winterswijk Wisch Woensdrecht Woerden Wognum Wormerland Woudenberg Woudrichem Wûnseradiel Wymbritseradiel Zaanstad Zaltbommel Zandvoort Zederik Zeevang Zeewolde Zeist Zelhem Zevenaar Zevenhuizen-Moerkapelle Zijpe Zoetermeer Zoeterwoude Zuidhorn Zundert Zutphen Zwartwaterland Zwijndrecht Zwolle
60 75 45 40 90 10 35 20 15 35 30 855 45 70 20 5 60 240 5 105 15 20 630 5 50 20 320 35 205 675
42.874 53.593 32.156 28.583 64.311 9.423 25.010 14.291 10.719 25.010 21.437 610.959 32.156 50.020 14.291 9.423 42.874 171.497 9.423 75.030 10.719 14.291 450.180 9.423 35.729 14.291 228.663 25.010 146.487 482.336
95.325
68.400.000
Normbedrag (tevens minimaal beschikbaar per gemeente) Budget 2002
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
9423 68400000
17
Bijlage 2
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
18
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
19
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
20
Bijlage 3. Jaaropgave
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
21
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
22
Uit: Staatscourant 7 januari 2002, nr. 4 / pag. 11
23