fd.x hard ez
HANDLEINING VAN
KUNST=
fiE80IIE DENIS DOOR
R.VAN WEDDINGEN WTGEVERIJ ADE BOECKBRUIIEL· 265 Koninklijke~raa.
HANDLEIDINO BIJ DE STUDIE VAN DE
ALOEM EENE KUNST OESCH IEDEN IS TEN GEBRUIKE VAN DB MIDDELBARE SCHOLEN EN LAGERE KLASSEN VAN COLLEGES EN ATHENABA, ALSMEDE VAN HET NORMAAL.. BN VOORTGEZET ONDERWIJS
DOOR
RICHARD VAN WEDDINOEN Leeraar in hetTeekenen aan de Athenaeum·afdeeling en de Rijks Middelbare Jongensschool, Directeur van de stedelijke Teekenschool te Diest
Leerstof ingedeeld volgens het Officieel Leerplan van het Middelbaar Onderwijs
BRUSSEL
A. DE BOECK,
UITGEVER
KONINGSTRAAT 265
1931
Elk exemplaar wordt door den Schrijver geteekend.
VOORWOORD
Talrijke boekdeel en, geschreven door onze beste kunsthistorici, laten ons toe, in onze taal, de geschiedenis der schoone kunsten, in hun verschillende vormen en voor bepaalde tijdvakken, grondig te bestudeeren. Minder talrijk daarentegen zijn er Nederlandsche werken, die de kunstgeschiedenis - vanaf de vroegste tijden tot op onze dagen - in haar geheel beschouwen. Doorgaans zijn deze boeken duur en is het gebruik er van, wegens hun uitvoerigheid, niet geschikt voor de leerlingen onzer Middelbare scholen, Colleges en Athenaea. Voor zoover ons bekend is, bestaat er op dit oogenblik - voor de studie der algemeene kunstgeschiedenis - geen enkele Nederlandsche handleiding, die als schoolboek door de leerlingen van onze Middelbare Onderwijsinrichtingen kan worden gebruikt. Wij meenen dus dat dit werkje deze leemte aanvult. Aan het opzet van deze verhandeling ligt de meening ten grondslag, dat het onderwijs in de kunstgeschiedenis het gesproken commentaar en een degelijke documentatie nooit zal kunnen ontberen. Daarom zetten wij de leerlingen aan, naast hun handleiding, een schrijfboek te houden, waarin zij met de noodige zorg en in de gcwenschte orde, aanvullend documentatiemateriaal zouden bijeenbrengen (prentkaarten, platen, dagblad- en tijdschriftartikels, enz.). Dit schrijfboek zal het actief deel van den leerling uitmaken bij de studie van de kunstgeschiedenis. De illustratie van dit werkje is niet zoo overvloedig als wij dit wel hadden gewenscht. Redenen van geldelijken aard zijn er oorzaak van. Voor nuttige wenken en raadgevingen vanwege bevoegde Collega's houden we ons steeds aanbevolen. Moge dit werkje de taak der Leeraars eenigszins verlichten; moge het onze scholieren aanzetten de Schoone Kunsten van nabij te leeren kennen, dan wordt meteen ons dubbel doel bereikt. R. V. W.
ALGEMEENE BESCHOUWINGEN De kunstgeschiedenis leert ons de schoone kunsten kennen in hun oorsprong, hun ontwikkeling en hun vervorming door de eeuwen heen. Het beoefenen der schoone kunsten staat in nauw verband met de geestelijke hoedanigheden van een volk, met zijn beschaving en met den bloei van zijn land; zoodat we te recht mogen besluiten dat de kunstgeschiedenis als de spiegel is, die de beschaving van een volk op zeer trouwe wijze weerkaatst.
Nut der kunstgeschiedenis.
1e Ze leert ons de schoone kunsten van dichtbij kennen; 2e Draagt in niet geringe mate bij, de begrippen door de studie der algemeene geschiedenis gesticht, in ons vast te leggen; 3e Bevordert de veredeling van ons schoonheidsgevoel en scherpt onzen kunstzin; 4e Stelt ons in staat een kunstwerk te waardeeren en van zijn schoonheid te genieten; 5e Verheft onze ziel boven het alledaagsche en verstevigt aldus onze zedelijke kracht; 6e Schept onvervalscht stambewustzijn en schenkt ons nationale fierheid. Indeeling der schoone kunsten. ~ bouwkunst,
) beeldhouwkunst, schilderkunst. - Deze steunen op ruimte en rust. ~ muziek, Il. Rhythmische kunsten ) dans. f dichtkunst. - Deze steunen op tijd en beweging. De plastische kunsten kunnen gerangschikt worden in nijverheidskunsten (architectuur en kunstnijverheid); beeldende kunsten (beeldhouwkunst, schilderkunst) en aanvankelijke kunsten (grafische kunst, sierkunst enz.). I. Plastische kunsten
r
-6Omstandigheden die invloed hebben op de Kunst : 1~ De beschaving; 2e Natuurlijke omstandigheden: klimaat, streek, grond en ondergrond (bouw- en beeldhouwkunst), voortbrengselen van dieren-, planten- en delfstoffenrijk; 3e Maatschappelijke en politieke omstandigheden : welstand bevordert de kunst. - Oorlogen, zoo binnen als buiten de grenzen, stremmen alle kunstprestatie; 4 e Godsdienstige of wijsgeerige beginselen : heidensche en christelijke kunst.
VOORHISTORISCHE KUNST I.
Algemeene kenmerken der voorhistorische kunst: 1e Sober, realistisch; 2e Drang naar leven en beweging; 3e Later soms eenige kleuren.
BOUWKUNST. 11. In het steentijdperk: Geen. Menschen woonden in natuurlijke spelonken. lIl. In het bronstijdperk : f Kunstmatige spelonken'(inbergstreken); A. Woning \ Paalwoningen (in lagere streken). Tumuli (grafheuvels), b. v. die nabij Tienen; Menhirs (hooge rechtstaande steenen) vooral in Bretanje; Dolmens (steenen tafels, bestaande uit een breeden platten steen, gedragen door twee of meer loodrecht staande B. Grafplaatsen andere steenen), vooral in Bretanje en Engeland, ook elders; Hunnebedden (reuzengraven uit zware steenklompen samengesteld) in Drente (N.-N.) en elders; Kromlechs (steenen uit één stuk in een kring opgesteld, soms rondom een grooten steen), talrijk in Bretanje.
BEELDHOUWKUNST. 1e Besnijden van wapens en voorwerpen in hout, been, ivoor en rendierhout; 2 e Voorstelling van rendieren, mammoeten, buffels, beren; 3e Snijwerk op muren van spelonken. KUNSTNIJVERHEID. 1e Steenen vazen; 2e Wapens in brons; 3e Bronzen armbanden.
EGYPTISCHE KUNST
ALGEMEENHEDEN. I.
Omstandigheden die de ontwikkeling der Egyptische kunst hebben bevorderd.
A.
Natuurkundige: 1e Klimaat : droog, bewaard blijven der gebouwen; 2e Grond : graniet - weerstand biedend aan weder, wind en vernieling; 3 e Water : Nijl; 4 e Planten : lotus, papyrus, dadels; 5 e Dieren: os, ibis, sperwer, leeuw, heilige tor (pillenkever), kat, gans, sprinkhaan, visschen.
B.
Maatschappelijke en politieke: 1e Onbeperkte monarchie: Koning gehouden voor een godheid; 2 e Bedienaars van den eeredienst zijn invloedrijk; 3 e Rijk land: voortbrengselen - handel en nijverheid; 4 e Talrijke slaven : aanbrengen en verhandelen van grondstoffen.
C.
Godsdienstige en zedelijke: 1e Veelgodendom : goede en kwade geesten; 2e Goden in dieren- of plantengedaante (lichamen met dierenhoofd); 3e Geloof in het voortbestaan van de ziel, wier levensduur afhangt van de goede bewaring van het lichaam : balsemen der lijken - voorzorgen tegen het stelen en vernietigen der lijken - geheime of ongenaakbare grafkerders - labyrinten; 4 e Na den dood wordt de ziel geoordeeld door Osiris. Zij heeft behoeften zooals het lichaam : graven als gebouwen, vol rijkdom, voedsel, enz. - De gebeeldhouwde muren verkonden den lof van den aflijvige.
-9IJ. Omstandigheden die de Egyptische kunst bekend maakten. A. Zending vanwege Napoleon Bonaparte in Egypte; B. Ontdekking van den steen van Rosette, door den Franschman Champollion (1790-1832), wat het ontraadselen der hiêrogliefen mogelijk maakte; C. Opgravingen onder toezicht van den Franschman Mariette (1850); van de Engelschen Howart Carter en Lord Carnavon (1922), van den Duitscher Borchardt, e. a. BOUWKUNST. I.
Algemeen karakter:
1e Groot, indrukwekkend; 2e Sterk en duurzaam; 3e Somber : gedachte aan godheid en dood; 4 e Berust op vaste regels, zelfs door wetten bepaald; 5e Vooral grafsteden en tempels. 11. Grondstoffen:
Hout, leem, kalk en zandsteen; In de zon gedroogde J de gele : uit zand en klei; brikken: t de zwarte: uit klei, aarde en stroo. Graniet : zwart of rozerood. 111. Grafsteden :
1e Oudste kunstgewrochten; 2 e Bewijs van diepen eerbied voor de dooden; 3 e Bevatten gebalsemde lijken of mummiên (MuseumJubelpark) te Brussel; 4 e Drie soorten: de mastaba's, de piramiden en de hypogeums of rotsgraven. De mastaba's: gewone grafsteden, oudste uit den tijd der 1e dynastie; Vorm : afgeknotte rechthoekige piramiden. 5 tot 50 m. Versc h 1·ll en d van a f me t·mgen: { lengte: hoogte: 3 tot 12 m. Ingang : één of twee deuren; gewoonlijk aan Oostzijde (nooit ten Westen). Binnen, gewoonlijk drie ruimten : een kapel, een serdab met beelden en de eigenlijke grafkelder.
-10De piramiden : Koninklijke begraafplaats - Oude Rijk. Grondvlak is vierkant; zijden naar de vier windstreken georiënteerd. Uitwendig profiel: spits (effen of trapvormig). Kern van brikken - rondom, zware granietblokken. Talrijke binnengangen leiden naar de doodenkamer van koning en koningin; Piramiden van Gizeh (Cheops-Chefrem, Mukerinos). Trapvormige van Sakkara. De Hypogeums of rotsgraven : Grafsteden in de rots gehouwen - steunen er in gelaten om natuurgewelf te schragen. Meestal twee zalen; in de achterste bevond zich de mummie. Voornaamste hypogeums werden gegraven tijdens de XIIe, XIIIe en XIVe dynastieën, nl. die van Koernah en Beni-Hassan. IV. Tempels: Deelen: I) sfinxenrij; 2) ingang; 3) binnenplaats of voorhof; 4) groote zaal (hyposlilium); 5) bijzalen; 6) heiligdom (naos); De sfinxenrij : mysterieuse bewakers van den tempel. De ingang : was gevormd door een smalle deur tusschen twee pylonen (afgeknotte piramiden). BoVen de deur was de beeltenis der gevleugelde zon. De binnenplaats : zeer groot, met zuilengang omgeven. De groote zuilenzaal : ver boven de andere deelen van het gebouw verheven; is overdekt met een plat steenen dak, rustend op talrijke dichtstaande kolommen. De bijzalen zijn onderling verbonden door smalle gangen. Het heiligdom : donkere plaats, waar de godheden vertoefden. Voornaamste tempels : Edfoe (138, bij 69 m.) MedinetHaboe (Karnak, Abudos, Loeksor). Het Ramesseum te Koernah, een graftempel, bevatte de zittende koninklijke beeltenis van Ramses of Sesostris (17 m. hoog).
Zuilen. Deze kunnen gerangschikt worden in vijf orden : Eerste orde : gewone steunbalk met vier- of achthoekige doorsnede - wellicht de oudste..
V.
2 1 3
4
6
5
7 8
10
9
PLAAT
I. -
Egyptische I{imst.
1. Masteba. - 2. Hypogeum. - 3. Piramide (doorsnede) . - 4 tot 8. ZuHensoorten. - 9. Plan van een tempel (Edfu). - 10 .Vazen en halssieraad.
-
12 -
Tweede orde : Zuilen worden veelvlakkig en deze kleine vlakken worden bewerkt tot groeven of ribben, geen kapiteel, doch eenvoudig dekstuk (Protodorische orde). Derde orde: Het kapiteel krijgt den vorm van een afgeknotten papyrusknop, bekroond door een plat dekstuk. De schacht heeft nagenoeg den vorm van een langen rietbundel (4 of 8 stammen) die breeder wordt aan de basis en weer smaller nabij het voetstuk. Vierde orde: Het kapiteel neemt den vorm aan van een ontloken papyrusbloem, of nagenoeg dien van een omgekeerde, met bladeren versierde klok. De schacht wordt rolvormig. Te Loeksor en te Karnak zijn sommige kapiteelen 3,50 m. hoog en hebben tot 5,50 m. middellijn. Vijfde orde : Deze behoort tot het tijdstip van verval. Vierkantig kapiteel. Ieder zijvlak stelt het masker voor van de godin Isis of Hathor, dragende den gevel van een tempel (Hathorische zuil). De schacht was eveneens cilindrisch. Opmerkingen. De zuilen der laatste drie orden waren bedekt met zinnebeeldige schriften, in band vorm geschikt. Er bestonden schijnbaar geen vaste regelen, wat de verhoudingen en de afmetingen van de zuilen betreft. BEELDHOUWKUNST.
Kenmerken : Ernstig, rustig, breed. Zittende beeläen, meestal dezelfde frontale houding. Soms kruiselings gevouwen beenen, zooals de beroemde « Schrijver )) (Louvre). Oude Rijk: krachtig - zonder beweging. In kalksteen : De Schrijver (Louvre); de z.g.n. Dorpsschout (Kaïro). In dioriet : Koningsbeeld van Chefren (Kaïro). Middelrijk : Geen nieuwe plastiek. Nieuwe Rijk: Onder de regeering van Amenophis IV : herleving van godsdienst en kunst met verandering van conventies : weekere en verlengde vormen. Priesterkop (Altes Museum, Berlijn). Reuzenbeeld van Amenophis III (Kaïro). Borstbeeld van Toet-Ank-Amen (Karnak). Niet enkel worden menschelijke gedaanten in het steen gebeiteld - ook gestileerde dieren, als sperwers, koeien : koe van Deir-EI-Bahri (Kaïro), ezels (Leidsch Museum), sfinxen, enz. Sfinxen. Symbolische gedrochten, meestalleeuwengedaante
-
13 -
(kracht) met menschenhoofd (verstand), die als geheimzinnige bewakers van tempels en doodensteden werden opgesteld. Groote sfinx van Gizeh, nabij de piramiden, heeft een lengte van 39 m., een hoogte van 17 m. (hoofd 8 m.). - Tusschen de . voorpooten staat een kleine bidplaats. Sfinxen van geringere afmetingen berusten in verscheidene Europeesche musea, ni. te London en te Parijs. SCHILDERK UNST. Deze bestond doorgaans niet op zichzelf. Hoofdzakelijk werd zij aangewend om bas-reliëfs of voorwerpen te versieren, door toepassing van effen, meestal primaire kleuren. Sommige graven hadden beschilderde wanden, waarop godsdienstige tafereelen of feiten uit het leven van den afgestorvene werden voorgesteld. De paarden o. m. werden door de Egyptenaren treffend afgebeeld. Er bestaat evenwel geen verschil tusschen de lage reliëfs en de eigenlijke schilderkunst : beide vertoonen dezelfde eigenschappen. Van een schilderachtige opvatting vindt men in Egypte geen spoor. KUNSTNIJVERHEID. Het Museum in het Jubelpark te Brussel bezit tal van voorwerpen, herkomstig uit de Egyptische kunstnijverheid. We noemen: beeldjes van hout, brons, graniet en kalksteen, ringen, arm- en halsbanden, kronen, amuletten, zitbanken, stoelen, beschilderde sarcophagen (van Beni-Hassan), vazen van terracotta en steen, gouden sieraden met gekleurde edelgesteenten; heilige torren van gekleurd glazuur, enz ...
CHALDEEUWSCH-ASSYRISCHE KUNST ALGEMEENHEDEN. 1e Centrum in Mesopotamië : Babylonië en Ninive; 2e Hoogste bloei in de 6e eeuw vóór J. C. 3e Kunst der Babyloniërs en der Assyriërs, zeer nauw aan
elkaar verwant. 4e Aanzienlijk verschil met Egyptische : toont verschil van aanleg tusschen beide volkeren aan. 5 e Chaldeeën en Assyriërs zijn een oorlogzuchtig volk; hun vorsten regeeren met wre.edheid (krijgstafereelen); 6 e Veel minder overblijfsels dan in Egypte (oorzaak: gebrek aan onvergankelijk materiaal). BOUWKUNST.
Verschil met Egyptische: Egyptische Fundeeringen; Symmetrisch; Schuinhellende muren; Zuilenzalen; Afwisselende kapiteelen; Godsdienstige kunst;
Assyrische Geen fundeeringen; Asymmetrisch; Terrasvormige onderbouw; Geen zuilengangen; Zeldzame kapiteelen; Burgerlijke kunst.
Grondstof : Baksteen : slib der overstroomingen in de zon gedroogd of in het vuur gebakken - niet duurzaam. Steenen onderling verbonden door leem of asphalt. Paleizen: 1e Type : dat van Koning Sargon, te Khorsabad. Plattegrond : tal van kleine vertrekken, rondom drie open binnenplaatsen gegroepeerd. Gebruik dezer drie groepen gebouwen : 1) het serail of woning van den Koning; 2) de harem of het vrouwenverblijf; 3) de dienstvertrekken.
-
15 -
2 e Muren van 4 à 5 m. dikte op terrassen, bekleed aan de binnenzijde met geglazuurde steenen en albasten platen waarop reliëfs. Muren met kanteelen bekroond. 3 e Deuren van brons of hout, bedekt met metalen platen. 4 e Daken : plat, in gestampte klei, vermengd met stroo; bedekt met asphalt of tegels. Deze daken rustten op gewelven, die de grootere zalen overdekten. Open ruimte in het dak zorgde voor verluchting (hitte). 5e Schepping der gewelven (gebrek aan hardsteen en hout voor zuilen); meest tongewelven. 6 e Gebruik van koepels boven vierkante ruimte. De kennis dezer constructies verspreidt zich over Lydië en Etrurië naar Rome. 7e Aanleggen van hangende tuinen. 8 e Befaamde Assyriologen : Botta (Franschm.); Oppert (Franschm.); De Sarzee (Franschm.); Smith (Eng.); Grotefend (Duitsch.).
Tempels: .Niet talrijk; geringe overblijfsels. Toren, van acht verdiepingen op vierkantige basis. Elke verdieping verschillend gekleurd. De eered:enst werd op de bovenste verdieping gecelebreerd. Materialen: brikken, harde steen, albast, geglazuurde tegels. BEELDHOUWKUNST.
Talrijke reliëfs versieren de wanden der paleizen bij wijze van lambriseering. Tooneelen, ontleend aan oorlog of jacht. Ook scènes, waarin de vorst een godheid huldigt, een offer brengt of bij een feestmaaltijd aanligt. Een enkele voorstelling van het vervoeren van een gebeeldhouwden stier (Brit5ch Museum). Stijl der reliëfs zonder eenheid : onregelmatige verdeeling der vlakken, onregelmatige hoogte van het beeldhouwwerk. Gedrongen verhoudingen der lichamen, ferme spieren (kracht) - zware handen - grove haartooi. OiJk geen perspeetief : groepen boven elkaar. Dieren realistisch voorgesteld (gevolg der jacht) : sluipende leeuw, stervende leeuwin of gewonde leeuw (Britsch Museum), mooi reliëf met herten (Britsch Museum). De tempelstieren (wachters vóór 't paleis) vormen den
-
16 -
overgang tot de vrijstaande beeldhouwkunst. Zij zijn gevleugeld, hebben een menschenhoofd met langen baard en 5 pooten (van voren of op zij gezien = 4). Zij zitten aan één zijde nog vast aan den muur. Stier van Khorsabad (Louvre-Parijs). Vrijstaande beelden zijn zwaar van houding, frontaal, sterk gestileerd en veel primitiever dan de Egyptische. Een allervroegst vrijstaand beeld is de zittende figuur van Gudea (Louvre), 2340 jaar vóór J. C., in dioriet. Teksten in spijkerschrift. SCHILDERKUNST.
Komt niet in aanmerking voor afzonderlijke behandeling. KUNSTNIJVERHEID.
Voorwerpen van brons: deurbekleedsels, beelden, wapens, potten. Geglazuurde voorwerpen van gebakken klei : vazen, beeldjes. Typisch met reliëfs versierde cilinders; deze deden dienst als zegels en dragen vooral mythologische voorstellingen.
PERZISCHE KUNST ALGEMEENHEDEN. 1e Zij ondergaat den invloed der Assyrische en Egyptische kunst. Zuilenhallen overgenomen van de Egyptenaren. Terrasvormige aanleg der paleizen, sculpturale versiering en geglazuurde tegels aan de Assyriërs ontleend. 2 e Twee perioden in deze kunst : de eerste (560-330 vóór J. C.) begint met Cyrus en eindigt met Darius; de tweede vangt aan na Christus' geboorte, onder de regeering der Sassanieten (ook Sassanidische kunst genaamd). 3 e De Perzen aanbaden één God, Orzmud, dien zij vereenzelvigden met de sterren en het vuur. Voorstelling: gevleugelde bol met menschenhoofd; kleed met lange, golvende plooien. 4 e De lichamen der afgestorvenen werden meestal aan de gieren overgelaten.
BOUWKUNST.
Grafsteden. Twee soorten : 1) In de rots gehouwen : ingang hoog boven den grond, 7.Oodat men soms lange ladders noodig had om ze te bereiken (de meeste te PersepoIis); 2) Zelfstandige graven : trapsgewijs gebouwd. Grafstede van Cyrus te Passargada (540 vóór J. C.). Paleizen: Gebouwd op aardheuvels, steunend op sterke muren, waartegen groote trappen en hellende rijwegen. Metselwerk verbonden door ijzeren krammen. Kolommen:
voetstuk : bestaat uit vierkante plint, een neuslijst en een halfronde lijst;
schacht: rolvormig met fijne groeven of canneluren;
2
3 4
PLAAT
II. -
Chaldeeuwsch-Assyrische en Perzische Kunst.
1. Bucentaurus (gevleugelde stier). - 2. Gewonde leeuwin. - 3. Konink ·
lijke grafsteen. -
4. Zittende Gudea.
1 a. Zuil te Persepolis (stierenkapiteel en zuilvoet).
2a. Grafstede van Cyrus te Passargarda.
2
19 kapiteel: gelijkenis met een klok, waarboven een andere
omgekeerd; hoogerop dubbele krullen (voluten), van voren gegroefd, die twee liggende stieren dragen, rug tegen rug gekeerd. Tusschen de twee stieren ligt een balk. Het geheel draag het architraaf (Louvre-museum). De Sassanieten gebruikten koepelgewelven op vierkanten of cirkelvormigen grondslag. Muren meestal van baksteen; deuringangen van harden steen. Geen overblijfsels, behalve van de troonzalen en paleizen van Darius en Xerxes, te Perscpolis en van Artaxerxes te Suza (ontdekt in 1884).
Tempels: Geen tempels : enkel altaren. Deze werden opgericht op de terrassen, die de paleizen bedekten of op andere goed zichtbare plaatsen. . BEELDHOUWKUNST. Reusachtige, gevleugelde stieren, met vier pooten, bewaakten den ingang der paleizen. Prachtige bas-reliëfs van geglazuurde tegels met loopende dieren of met boogschutters (Louvre-Parijs); fijner dan· bij de Assyriërs. Hooge techniek van het geglazuurd aardewerk, getooid met fraaie kleuren. Ornament : gestileerde boom des levens, gelijkend op een pijnappel. Prachtige fries in het paleis van Persepolis met jachttooneelen en. geschenkaanbieding aan den koning.
SCHILDERKUNST. Deze vond haar voornaamste toepassing kleuren der geglazuurde tegels. Leeuwenfries en Boogschutters (Louvre).
In
het kunstig
KUNSTNIJVERHEID. Stempels (Stempel van Darius, die een leeuw doodt). Vaatwerk en juweelen op Chaldeeuwsche wijze behandeld.
GRIEKSCHE KUNST ALGEMEENHEDEN. I.
Omstandi~heden sti~en
die op de Grieksche kunst een invloed hebben ~eoefend:
~un
A. Ras : gelukkige vermenging van twee goedgevormde rassen : de Pelasgen en de Hellenen. B. Natuurkundige: 1) Klimaat : zacht, helderblauwe hemel. 2) Grond : bergachtig, rijk aan marmer.
C. Godsdienstige: Verafgoding van alle natuurkrachten en deugden, voorgesteld in menschengedaante.
D. Politieke en maatschappelijke: 1) Steden, kleine rijken; 2) Belang gehecht aan vormen van menschelijk lichaam (Athleten) : « Mens sana in corpore sano I); 3) Eenvoudig van zeden : hooge ontwikkeling der vrije lieden, genieën van Griekenland; 4) Openbare feestelijkheden nopen tot het bouwen van groote stadions. E. Invloed van Egypte en Assyrië : echter hoogst persoonlijke kunst. 11.
Indeelin~:
drie tijdvakken.
1e De Archaïsche periode : (vanaf 540 tot omstreeks 470) tijd van zoeken en langzamen groei, eindigt omstreeks 480 met de inneming van Athene; 2e De Klassieke periode: valt samen met Athene's « Gouden eeuw)). Twee hoogte-phasen : Ve en IVe eeuw vóór J. C. e 3 De Hellenistische periode : Athene verliest haar voorrang als kunststad ten voordeele van Alexandrië en Pergamon (Kl. Azië). De Ille en de I1e eeuwen wijken sterk af van het klassieke karakter.
lIl.
Omstandi~heden
21
die ons de Grieksche kunst deden
kennen:
Talrijke opgravingen in Griekenland, in de eilanden en in Klein-Azië. Schlieman (Duitscher); Lord Evans (Eng.), e. a. Werken van Grieksche geleerden. Studie der Grieksche Godenleer.
IV. Voornaamste soorten monumenten: Tempels, theaters, stadions (voor wedrennen), hippodromen (voor wagenrennen), gymnasia, burchten, grafmonumenten (mausolea). BOUWKUNST. I.
Archaïsche periode.
1) Cyclopische gebouwen : toegeschreven aan de cyclopen (legende). 2) Soorten: a) Ringmuren, b) stadspoorten, c) de tholos. a) De ringmuren : tot 8 m. dik - groote rotsblokken kleinere steenen vullen de openingen : Muren van Mantinea, Tirynthe en Mycena (gedeeltelijk 1700 vóór J.-C.). b) De stadspoorten: driehoekige en rechthoekige vormen. Beroemdste : Leeuwenpoort te Mycena : hoogte 5,30 m., breedte 3,35 m. Bovenaan driehoekig, halfverheven beeldwerk (3,40 m. breedte bij 2,80 m. hoogte). Voetstuk met kolom, aan beide zijden een staande leeuw, wiens kop tot tegen het kapiteel komt. (Kapiteel en koppen zijn verdwenen (± 14 e eeuw vóór Jezus-Christus). c) De Tholos: Kegelvormige, steenen begraafplaatsen met gang, koepelvormige kamer (schatkamer) en vierhoekige kleinere ruimte (grafkamer): Tholos van Athrea of Agamemnon.
Il. Klassieke periode. Tempels: A. - ALGEMEENHEDEN. 1) Georiënteerd van O. naar W., ingang ten O. Ze waren algemeen gebouwd volgens een rechthoekig grondplan. 2) In bouw verschilden ze naar gelang de orde en naar gelang ze al dan niet omgeven waren door één of meer zuilenrijen. 3) De Grieksche tempel omvatte meestal: a) het pronaos of voorportaal; b) het naos of eella (één of driebeukig), waar zich o. m.
-
22 -
het godenbeeld bevond; dit was afgesloten door muren, omgeven door zuilengalerijen; c) de schatkamer. 4) Uitwendig zijn er bij de Grieksche tempels eveneens drie deelen te onderscheiden : a) de krachtige onderbouw of het stylobaat; b) de rijzige zuilen; c) het grootsclle hoofdgestel met het driehoekig gevelveld (fronton). 5) Deelen eener bouworde: het voetstuk de zuil en het bovendeel. De zuil zelf omvat : de zuilvoet, de schacht, het kapiteel. In het bovendeel onderscheidt men een architraaf, een fries en een kroonlijst. B. -
DE GHIEKSCHE ORDEN.
Dorische
Karakter:
Ionische
Corinthische
Eenvoud,strengheid,ernst; Slank, decoratief, sober juist verband tusschen dragende en gedragen deelen
Rijkdom en weelde overvloedige versiering van het kapiteel
Kolom. a) Zuilvoet.
Geen
b) schacht.
20 groeven. 24 groeven Hoogte = 4 à 5 X diame- 8 à 9 X diameter ter
c) kapiteel.
Enkel, kwartrond waarop kapiteel met twee voluten berenklauw- of acanthusvierhoekige dekplaat blaren worden kransgewijs om de zuil gegroepeerd krullende ranken ondersteunen het dekstuk. drie banden effen of gebcieffen drie gleuven en metopen teld
Hooldgeslel. a) architraaf b) fries
c) kroonlijst
zuilenvoet (2 ronde lijsten id. wat grooter waartusschen één scotie)
Ieenvoudig
gegroefd
waterlijst Isieraad
met
9 à 10 X diameter.
eivormig id. meer vl'rsierd.
N. B. : De Corinthische is eigenlijk geen orde op zieh zelf; zij is een afleiding van de Ionische. De cariatiden van het Erechteion zijn zes maagdenbeelden, die als zuilen een bovendeel ondersteunen. Het zijn echte meesterstukken. Hun bekleeding wekt bewondering. C. -
VOORNAAMSTE GEBOUWEN.
1e Dorische orde: Propyleeën te Athene; Tempel van Zeus te Olympia: het Parthenon (437) te Athene; Posseïdontempel (Corinthië); 2 e Ionische orde: Nike-tempel en Erechteion op de Acropolis (419); 3 e Corinthische orde: Lysicralesmonument (Athene - 334).
2 3
5 4 6
7
PLAAT
lIl. -
Grieksche Kunst.
1. Bovendeel van de Leeuwenpoort te Mycena. -
Zuill'l1 : 2. Dorische; 3. Ionische; 4. Corinthische; 5. Beeldenzuil (Cariatiede). 6. Ornamenten. 7. Enkele vaasvormen.
-
24 -
Theaters. 1e In de nabijheid van tempelcentra - Beider dienst aan goden gewijd. 2 e Deelen: de halfronde orchestra (voor de zangkoren), het tooneel dat hooger lag, het amphitheafer, tegen een heuvel gebouwd (tot 12.000 zitplaatsen). 3 e Theater van Dyonysos (Athene).
Stadions en Hippodromen. Algemeene vorm der theaters; de orchestra was evenwel in tweeën verdeeld door de renbaan.
Gymnasium. Pleinen omringd door portieken en zalen. Evenals de vorige van weinig belang op bouwkundig gebied.
Grafsteden.
1e Oorspronkelijk tumuli op een door muren omsloten akker, necropolis geheeten (d. i. stad of verblijf der dooden). Gewoonlijk wordt een beschreven zuil boven op de grafstede geplaatst. 2e Later werden grafmonumenten opgericht in den Vorm van kleine tempels. 3 e Grafstede van Koning Mausoles (vandaar mausolee) : 36 Ionische zuilen, daarboven spitszuil met 24 banken en bovenop een marmeren vierspan met beelden van Mausoles en Artemisa (Koningin).
lIl. Hellenistische Periode. De Helleensche cultuur verspreidt zich over Klein-Azië en Egypte (Pergamon en Alexandrië). De verheven rust en harmonie van de Ve en IVe eeuw in de beeldende kunst zijn verbroken - hartstochtelijker gevoelens en individueel naturalisme. De Helleensche kunst vindt haar voortzetting in de Romeinsche.
- 25 BEELDHOUWKUNST. I. Archaïsche periode. 1e Oorspronkelijk houten beelden, grof afgewerkt, bewijzen van onvermogen (Xoana). 2 e Stilaan wordt de menschelijke uitbeelding losser, op vrije beenen. Eerste beelden uit steen. 3 e De kunstenaars streven naar uitdrukking (archaïsche glimlach) en beweging - Nike (Delos). 4 e In de VIe eeuw bereikt men een tijdperk van ontwikkeld archaïsme. Nog anatomische onjuistheden. Mooi gestileerde gewaden: « Apolla van Tenea» (München). 5e De beelden uit de frontons van Aphaia's tempel op het eiland Aegina (begin Ve eeuw) geven de samenvatting van de laat-archaïsche kunst (Mus. München). Verbazende vooruitgang. Onderwerp : gevecht tusschen Grieken en Trojanen met middenin de godin Athena. Knielende, loopende of liggende krijgers. Bedreven techniek en anatomische kennis, doch zonder voldoenden samenhang met de vormen (b.v. rustende en bewegende armen vertoonen nog dezelfde spieren).
11. Klassieke periode. A. -
ALGEMEENHEDEN.
1e Deze periode vangt aan in de 2 e helft der Ve eeuwen is een tijdperk van hoogen bloei. 2e De beeldhouwers kennen nu volledig het menschelijk lichaam. De techniek bereikt een hoog peil. 3e Krachtig geestelijk leven in Griekenland. Economische opstanding na de rampen van de Perzische oorlogen. 4 e 't Is Griekenland's « Gouden eeuw». Het Parthenon wordt gebouwd en de klassieke stijl ontstaat. 5 e Menigvuldige producten : goden, godinnen en athleten. 6e Beelden gevormd naar een bepaalden canon; volledige harmonie. B. - DE v e EEUW. Myron : drukt in zijn werken de ideale schoonheid uit van de mannelijke kracht in volle beweging. De schijfwerper (discobooI). Kopieën - verschillend hoofd en linkerarm - te Rome, in Vaticaan en Thermenmuseum.
-
26 -
Polykleitos : werkt volgens een vast schema (canon) het ideaal uit van de mannelijke gestalte - karakteristieke stand der beenen: lichaam rust op één been, terwijl het tweede ietwat naar achteren geplaatst is en op de teenen steunt. Doryphorus of lansdrager - kopie (Mus. Napels). Phidias : I e Vriend en raadsman van PerikIes. 2 e Hij brengt de klassieke kunst tot volle ontplooiing. 3 e Vóór 450 schijnt hij vooral Athena-beelden te hebben gemaakt (enkel overblijfsels - beroemd hoofd - Mus. van Bologna). 4 e Hij beeldt de mannelijke kracht met de serene schoonheid uit, zonder heftige emoties. 5 e Maakt het beeldwerk van het Parthenon : beelden, gevelvelden, metopen (meestal in Britsch Mus.). 6 e Gevelvelden niet meer symmetrisch, losser. Menschelijke figuren naderen de volmaakte schoonheid. 7e Enkele werken : Reusachtig Athenabeeld, staande op het Akropolis (Athene); Zeus in den Olympia-tempel (verloren); de Athena van het Parthenon ; enz.
C. -
DE IV e EEUW.
Karakter: Valt samen met de Ionische, later met de Corinthische orde. Verfijnde, elegantere houdingen, slankere vormen, opmerking van meer gedetailleerden aard. De kunst wordt meer meditatief : uitdrukking van gevoel. Praxiteles : I e Beoogt eerder de elegantie der vormen dan de kracht. 2e Meestal uitspringende heup. 3e De omwelving van de minste spier wordt weergegeven. 4 e Herrnes met kind Dionysos (Olympia Mus.), Aphrodite (Vaticaan), Apollo met de hagedis (kopie in marmer in Vaticaan). Scopas : Ie Meer zinnelijke of tragische uitdrukking, mond lichtjes ontsloten. 2 e Hoofden vrij klein tegenover het lichaam. 3e Weinige overblijfsels zijner werken. De fries van het mausoleum van Halicarnassus (Britsch mus.) wordt hem toegeschreven, evenals de prachtige Dionysuskop van het Leidsch Mus. Lysippos: Ie Voornamelijk in de 2e helft der IVe eeuw. Beeldhouwer van Alexander den Groote.
-
27 -
2 e Nog steeds hooge harmonie, doch weekere vormen. 3e Typisch is de kleine kop met rond gelaat. Canon : het liehaam = 8 maal de hoogte van het hoofd. 4 e Werken: Apoxyomenos of vermoeide worstelaar (Vaticaan). Borghesische worstelaar. - Groot aantal Herakles-beelden. Socrates (Athene), Alexander de Groote, enz.
Enkele voorname werken uit de I Ve eeuw van onbekende meesters: 1e Treurende Demeter, gevonden te Knidos (Britsch mus.) met diepen, peinzenden blik als bij Scopas. 2 e De « nike » van Samothrace (Louvre, Parijs) die op den voorsteven van een schip schijnt aan te komen zweven. Wellicht de mooiste drapeeringen. 3 e De beroemde « Venus van MBo)) (Louvre-Mus.). 4 e Hermesbeeld van brons, gevonden te Herkulanum (Mus. Napels). 5 e Biddende knaap (Altes Mus. Berlijn). II I. Hellenistische periode. 1e Omvat hoofdzakelijk de IIIe en IIe eeuw. 2e De kunst wordt meer dramatisch. De mooie harmonie verdwijnt. Heftige emoties nemen de plaats in van de vroegere verheven rust. 3 e Overheerschend naturalisme; - portretkunst ontstaat. 4 e De kunst legt het er op aan, geweldig lijden uit te drukken: Stervende Gladiator (Rome); Laokoongroep (Vaticaan). In deze laatste culmineeren de karaktertrekken dezer periode. 5 e In de IIe eeuw vóór J. C. werd Griekenland verbrokkeld en geraakt het geheel onder de macht der Romeinen, die de erfgenamen worden van de Grieksche kunst. SCHILDERKUNST
1e Weinig of niets bewaard gebleven van oorspronkelijke werken. Kopieën door Romeinen. 2e Van de Achaïsehe en Klassieke perioden vertellen deze ka pieën slechts weinig. 3 e Voornaamste documentatie berust in de vazen. 4 e Vroegste vazen dragen geometrische ornamenten. 5 e Daarna, bepaalde voorslellingen, decoratief aangewend.
-
28-
6 e Vanaf de IIle eeuw vóór J. C. begint de schilderkunst meer met vlekken dan met lijnen te modeleeren. 7e Tot begin Ve eeuw is de schilderkunst vlak en worden dikwijls- hoofdkleuren gebruikt, naast zwart en bruin (zwarte figuren op rooden grond). 8 e Later wordt de voorstelling realistisch : een begin van perspectief komt tot uiting. ge In de Ve eeuw staan de figuren in 't rood op zwarten grond afgebeeld. toe Van beroemde Grieksche schilders als Polygnotos (muurschilderingen), Apelles (tijdgenoot van Alexander den Groote) en anderen is ons niets overgebleven. KUNSTNIJVERHEID.
Op dit gebied muntten de Grieken uit in de vazenkunsl. Deze is eerder een « gebruikskunst )), daar de vazen bestemd waren voor dagelijksch gebruik. De menigvuldige vormen dezer vazen waren ondergeschikt aan hun bestemming. Soorten: gewone vaten, mengvaten, drinkschalen en bekers; scheprnaten, waterkruiken, wijnkannen, reukvaatjes, asehkruiken (1), enz. De bandvormige versiering der vazen (zie hierboven) is één met den vorm. Eerst geometrische figuren; daarna worden mensch en dier (paarden, stieren, bokken, ganzen) ook als ornament bedoeld; later bepaalde gebeurtenissen en welbekende personen uit de mythologie.
Besluit: Eén woord mag de Grieksche kunst samenvatten: de schoonheid; of volgens de woorden van PerikIes zelf, in zijn lofrede aan Athene: « Wij minnen het schoone in den eenvoud )). Buiten dezen eenvoud onderlijnen we als hoedanigheden ook de verhevenheid, de kracht en de geestdrift. Ten huidigen dage nog blijft de Grieksche kunst de toetssteen voor klassieke kunst en de meesterstukken van toen worden thans nog aangehaald als voorbeelden van ideale schoonheid.
(1) De aschkruiken of lijkurnen vertoonden meestal roode figuren op
witten grond.
ETRURISCHE KUNST ALGEMEENHEDEN. I e In 283 vóór J. C. werd het Etrurisch rijk overwonnen door de Romeinen. De Etrurische kunst bloeide lang reeds vóór de heerschappij der Romeinen in Umbrië en Toskane. Te Fiesole (ten N. van Florentië), Voltera, Perugia, enz. vindt men overblijfsels van deze hoogstaande beschaving. 2e Verwantschap met de Archaïsch-Grieksche kunst, naast vele origineele elementen. 3 e De Etrurische kunst mag als zelfstandig worden beschouwd. De Etruriërs zijn de eerste ingenieurs geweest van Italië BOUWKUNST 1e De Etruriërs waren reeds vertrouwd met rondboog en gewelf. Poorten (met rondboog) van Perugia. Cloaca Maxima (het oudste riool te Rome, Vle eeuw Vóór J. C.), met gewelven. 2 e Tempels: bevatten drie naast elkaar geplaatste en aan verschillende goden gewijde cella's, met zeer hoogen onderbouw (minder zuiver en harmonieus als de Grieksche). Het bovendeel en het dak waren van hout, versierd met platen en staande figuren van terra-cotta; het inwendige was beschilderd. 3e Grafkamers : Deze zijn afbeeldingen van de woningen der levenden. Hun afwisselende vorm gaat van den rotskelder tot de met tongewelven bedekte gebouwen. De graven werden beschilderd. De dooden werden in sarcophagen geplaatst, op banken tegen den muur, of in nissen neergelegd. BEELDHOUWKUNST. Ie Verwant met Grieksch-Archaïsme - wijken evenwel af door hun realisme (meer wreedheid en woestheid). 2 e Voorliefde tot het portret (b.v. in afbeeldingen op sarcophaagdeksels). 3e Plastiek zeer ontwikkeld. Gebruik van terra-cotta en brons (voor kleine stukken en voorwerpen van kunstnijverheid).
-
30-
4 e In 1916 werd een groep ontdekt in gepolychromeerd terra-cotta, waartoe een groote Apollo, een HerakIes, een hinde, een Hermes en waarschijnlijk ook een Artemis behoorden. Dit stuk was vermoedelijk bestemd Voor een tempel; het is het prachtigst bekend exemplaar der Etrurische beeldhouwkunst (ontstaan ± 500 vóór J. C.). SCHILDERKUNST. 1e Deze is vooral bekend geraakt door de grafschildering inz. door het zoogenaamde graf van François (een Franseh archeoloog) te Vulci. Voorstelling: AchiIles offer(de Trojaansehe gevangenen aan de schim van Patrokles (dus een Grieksch onderwerp). De koppen zijn weergegeven in profiel; de rompen frontaal. 2 e Beschilderde vazen, meestal uit Griekenland ingevoerd. Moeilijk te vereenzelvigen met de Etrurische kunst.
ROMEINSCHE KUNST
ALGEMEENHEDEN 1e Romeinsch Latium was begrensd ten N. door Etrurië en ten Z. door de Grieksche koloniën. Romeinsche kunst ondergaat uitheemsche invloeden, vooral van Grieksche zijde. 2 e Grieksche beschaving en kunst door de Romeinen zeer hoog geschat. Honderden kunstwerken uit marmer en brons (beelden, vazen en reliëfs) werden naar Rome vervoerd. Grieksche bouwmeesters en beeldhouwers werden ontboden. 3 e Romeinsche kunst veel jonger dan Grieksche. Bloeitijdperk eerst in de twee eerste eeuwen na J. C. 4 e Romeinsche volk was practisch, stoutmoedig, ondernemend, en zegedronken na elke overwinning. Invloed op de kunst. BOUWKUNST. I. Algemeen karakter.
1e Romeinsche bouworden: a) Toskaansche (licht gewijzigde Dorische); b) Ionische; c) Corinthische; d) Composiet (mengeling van de Corinthische en Ionische). 2e De Romeinen bouwden niet altijd naar oorspronkelijke opvatting; meestal ontleenden zij en voegden er hun kracht aan toe. 3 e Zij gebruikten het gewelf (ton- en kruisgewelven; koepels) op magistrale wijze. 4 e Zij vermengden de orden in éénzelfde gebouw (Coliseum). 5 e Bij de Grieken was de versiering rationeel; de Romeinen gebruikten, als versiering, bouwkundige elementen, die voor den bouw zelf niet onontbeerlijk waren. 6 e Een groot deel der bouwkunst werd besteed aan gebouwen, bestemd tot algemeen gebruik of vermaak : amphitheaters, theaters, bruggen, waterleidingen, badplaatsen. 7e Indruk van kracht, grootheid en trots : gedenkzuilen, triomfhogen.
3
2
1
5
2
6
7
7
7
PLAAT
IV. -
Romeinsche Kunst.
1. Dorische Orde. - 2. Ionische Orde. - 3. Corinthische Orde. 4. Komposiet-Orde. - 5. Arcade. - 6. Kapgewelf. - 7. Versierin·· gen (Kunstnijverheid).
- 33 11. Voornaamste gebouwen.
Tempels : met hoogen onderbouw, breeften trap en diepe portiek aan de voorzijde. Etrurische invloed. Het « Maison carrée)) van Nimes (Z. Frankrijk); het Pantheon (Rome); de ronde Vesta-tempel (Rome). Basilieken: groote vereenigingsplaatsen die zoowel tot markthal en gerechtshof als beurs dienden. Puinen der basiliek Julia basiliek van Constantijn (beide op het Forum Romanum).
ROME.
-
Het Coliseum.
Overblijfselen van de groole basiliek Ulpia op het Forum Trajanurn. Feestgebouwen : circus, theater, amphitheater en thermen (baden). Circus : komt overeen met Grieksch hippodroom, Circus Maximus (12 circussen te Rome, tijdens het Keizerrijk). Theater: zelfde deelen als bij de Grieken . Ruïnen van Pompeï en Fiesole. Amphitheater : ovale grondvorm, opeenstapeling van 3 orden, dienden voor de gevechten der gladiatoren en den strijd met wilde dieren. 2
-
34, -
Coliseum ( ± 100.000 personen). Amphitheater van Diodctianus te Verona. Triomfbogen en gedenkzuilen : ter verheerli.iking vau "den keizer. Boog van Titus (± 90 na J. C.) mel l'Ól doorgang. B()og van Septimus Severus (200 j. na J. C.) C1I vall COllstanliIllls (312 j. na J. C.), beide met drie doorgangen. Zuil van Trajanus (marmeren Dorische kolom van '27 111. hoogte).
ROME.-
Triomfboog van Titus.
Walerleidingen of aquaducten die door huizen U:: 1,50 m . diameter) het water vall de bergen naar de steden voerden. Deze huizen rustten op twee of drie op elkaar geplaatste bogenrijen. Paleizen: enorme afmetingen en verdwenen praeht. Villa Hadriana (bij Tivoli); Paleis van Diocletianus (300 na .1. Co) te Spalato. Woonhuizen (vooral bekend sinds 1748 na de opdelving van Pompeï). Door den ingang kwam men in het atrium: zaal, open in het midden en er onder een ondiep bassin (regenwater); rondom het atrium lagen allerlei vertrekken. Een 2 e gang voerde naar het aehterhuis : het perislylillm.
-
35-
waaromheen opnieuw tal van kleine vertrekken staan gegroepeerd. Muren met beschilderd stucco - vloeren met mozaïeken of marmeren platen. BEELDHOUWKUNST.
1e Navolging der Grieken over 't algemeen. 2 e Eigen schepping : het portret en het historisch reliëf. Keizerstandbeelden : Augustus (Vaticaan); Marcus Aurelius te paard (Capitool); Septimus Severius (Jubelpark - Brussel). Reliëfs van den Titusboog, van de zuil van Trajanus geven het relaas van de keizerlijke heldenfeiten. . SCHILDERKUNST.
1e Voortzetting en ontwikkeling van de Hellenistische schilderkunst. 2e Men leert ze kennen uit de muurschilderingen te Pompeï en soortgelijke werken, uit Romeinsche huizen afkomstig. 3 e Realistische tafereel en omgeven door geschilderde architecturale motieven. 4 e Na de He eeuw: verval. KUNSTNIJVERHEID.
1e Rijkdom. Meubels met ingelegde edelmetalen. Juweelen. 2 e Vazen van terra-cotta, marmer en glas. 3 e Munten met keizerlijke hoofden. 4 e Mozaïeken van marmer of émail worden als vloerbekleedsel aangewend (museum van 't Lateraan te Rome).
DE OUD-CHRISTELIJKE OF LATIJNSCHE KUNST Opmerking : Eigenlijk geen nieuwe stijl. Eerste Christenen waren bekeerde Grieken of Romeinen. Enkel werd aan heidensche vormen een christelijk-symbolische beteekenis gegeven. 1. Vóór den Vrede met de Kerk:
1e Verspreiding van het Christendom. - Vervolging. Schuilplaats in de Catacomben (Catacomben te Rome: 246 Ha.) : Nauwe ondergrondsche gaanderijen, donker, vuile muren met nissen door een beschreven plaat gesloten. Aarzelende uitingen van symbolen op de grafkisten en op de muren der catacomben: monogrammen, dieren (lam, duif, pauw), wijngaardtakken, de goede herder, enz. 3 e De Sarcofagen zijn de voornaamste voortbrengselen "an de beeldhouwkunst, ze zijn bedekt met hoog reliëf (ronde bosse). 11. Na den Vrede met de Kerk:
BOUWKUNST. ALGEMEENHEDEN.
1eOnder Constantijn den Groote wordt de christelijke godsdienst door den Staat aanvaard : de kunst treedt uit de Catacomben te voorschijn. 2 e Eerst worden de bestaande woonhuizen voor den eeredienst gebruikt, hoewel ze daartoe weinig geschikt zijn. Zij ondergaan veranderingen. 3 e Daarna worden kerken, doop- en grafkapellen in grooten getale opgetrokken. De kerken worden nu ook basilieken genoemd. BASILIEKEN: Romeinsche en Christelijke. Plan der Romeinsche basiliek. Voorportaal (voor cathechumenen); middenbeuk (voor de priesters); zijbeuken (voor geloovigen); kruisbeuk (voor altaar, bedienaars en zangers); halfronde apsis (voor bisschop en zijn gevolg).
-
37 -
Christelijke basiliek. Vóór ingang een ruime binnenplaats, atrium geheeten, met 1 of 2 fonteinen; portaal of karthex (voor cathechumenen); in middenbeuk staan twee kansels; het koor bevat het altaar en is door lage afsluiting van middenbeuk gescheiden. Bezijden de apsis verhieven zich één of meer bijgebouwen (huidige sacristijen). Zuilen: Romeinsch. Kleine ramen; afgesloten met « à jour)) bewerkte marmeren platen. Geen gewelven; zijbeuken met lessenaarsdaken - middenkap bleef zichtbaar of werd afgesloten door een houten zoldering met cassetten - versiering : alleen de apsis kreeg een koepelvormig gewelf. Eerste basilieken georiënteerd naar het Westen). Priester gekeerd naar het volk, dus het Oosten); later Ve eeuw, tegenovergestelde richting. Doopkapellen: kleine kapellen met ronden of veelzijdigen plattegrond - overwelfd - zuilen verbonden door bogen of architraaf. Grafkapellen of mausolea. S. Constanza (Rome) - Theodorik (Ravenna).
BEELDHOUWKUNST. 1e Werken van minder esthetische hoedanigheid. 2e Onbeduidend aantal vrijstaande plastieke werken. 3 e Reliëfs worden zeldzaam vanaf de Ve eeuw. Prachtige deur van S. Sabina (Rome), versierd met 18 reliëfs of paneelen (oudste bekende voorstelling van de. Kruisiging).
SCHILDERKUNST. Weinig overgebleven muurschilderingen. Fresco's van San Clementi (Rome) - Hoofdzakelijk mozaïek. Kunst : marmeren mozaïek voor vloeren; elders, gebruik van kleine stukjes glas met émail-verf bedekt.
DE BYZANTIJNSCHE KUNST ALGEMEENHEDEN.
1e Is de voortzetting de z.g.n. Christelijke Kunst in het Oosten. 2 e Rijkszetel verplaatst van Rome naar Byzantium (Constantinopel ). 3 e Grieksch-Romeinsche kunst onder Ooslerschen invloed. 4 e Twee bloeitijdperken : a) VIe eeuw onder Justinianus; b) einde IXe eeuw (onder Basilius I) tot XIe eeuw. 5 e In de VIle eeuw: invallen der Arabieren: in de VIIIe en IXe eeuw waren ook de opvattingen der Iconoélasten niet hevorderlijk voor de beeldende kunst. BOUWKUNST.
1e Van de groote paleizen, woonhuizen, renbanen en andere openbare gebouwen niets meer overgebleven, behalve de kerken (basilieken en kerken met centraal aangelegden plattegrond). 2 e Gebruik van den koepel met hangbogen (koepel rustend op de hoogste punten van vier bogen, welke op de zijden van een vierkant beschreven zijn) en die weer op 4 reusachtige pijlers steunen. 4 e Zuilen zonder basement; schachten niet versierd. 5 e Rijke inwendige versiering vol goud en edelgesteenten. 6 e Gebouwen: Aya Sofia van Constantinopel (midden VIe eeuw); San Vitale te Ravenna (helft VIe eeuw); Sall Mar('o te Venetië (einde Xe eeuw). BEELDHOUWKUNST. 1. Geen « vrije» beeldende kunst: zij wordt dc(()ralicj, ml'l gestileerde menschelijke figuren. 2 e Enkele ornamenten met reliëfs, van ivoor of gedreyell edel metaal. 3 e Gebeeldhouwde kapiteelen (in boyengemelde gebouwen).
3
1
.. ..
2
(!)
~
~
@
lil
~ ~
~
I!I liJ ~
.... I!l I!J
5
4
•••••••• • • ••• ••••••• ••••••••••• •• ••••••• •••••• ••••••• ••••••
•••••••
a 1a
2a
PLAAT
V. -
Oud-christelijke en Byzanti;nsrhe Kunst.
Begraafplaats in de Catacomben : 1. Dwarsche doorsnede; 2. Overlangsche doorsnede; 3. Plan eener Romeinsche Basiliek. - 4. ,~ Reliefornament. - 5. « A jour »-bewerkte vensterplaten. la. I3yzantijnsch kapiteel. - 2a. Hangbogen (gezegd: sur pendentifs).
-
40-
KUNSTNIJVERHEID. 1e Ivoren voorwerpen; kunstig besneden; boekbedekkingen met ivoor en edelgesteenten getooid, schitterend gekleurd. 2. Mozaïeken vermengd met goud. 3 e Miniaturen, eerst tot verluchting der handschriften. meestal van Grieken gekopiêerd, later door de kloosters beoefend tot voorstelling van heilige gebeurtenissen.
DE ARABISCHE KUNST ALGEMEENHEDEN.
1e Ontstaat in de VIle eeuwen ondergaat den invloen. van de Latijnsche kunst. 2e Het typisch gebouw der Arabieren is de moskee. BOUWKUNST.
1e Deze bevat hoofdzakelijk de paleizen en de moskeeën met koepels en minaretten. 2 e Bijzonderheden : talrijke dunne zuilen - boog in hoefijzervorm. Koepels met hangbogen. 3e Gebouwen : Alcazar te Sevilla; het Alhambra-paleis te Granada (met de leeuwenfontein, XIIle eeuw); de Moskee van Cordova (einde VIlle eeuw). BEELDHOUWKUNST.
1e Geen voorstelling van menschelijke geaaanten (haat der afgoden). 2e Gebeeldhouwde kapiteelen, koepels, ingangen, leeuwenfontein. SIERKUNST. Munt uit in de arabesken (dooreenslingering van bloemen, vruchten, loofwerk, spiralen en slingerlijnen). Kunstige letterversieringen. KUNSTNIJVERHEID. Vazen met zonderlingen vorm en eigenaardige versiering. Kostbare juweelen en versierde wapens.
DE ROMAANSCHE KUNST ALGEMEENHEDEN. 1e Zij ondergaat den invloed der Romeinsche en Byzantijnsche kunst. 2 e Op de puinhoop en van het Romeinsche rijk stichtte Karel de Groote een nieuw rijk, dat zich uitstrekte van de Middellandsche Zee tot de Noordzee en van den Atlantischen Oceaan tot de Elbe en de Theiss. Omstreeks het einde der Xe eeuw waait de kunst via Noord-Italië naar Frankrijk, Engeland, België en Duitschland over. Zij draagt een godsdienstig karakter, wegens den gunstigen invloed van de Kruistochten. 3 e De kloosters zijn de brandpunten van kunst en wetenschap. 4 e Bloeitijdperk in de Xle eeuw. BOUWKUNST. A. - KERKELIJKE GEBOUWEN. 1e Eenvoudig uiterlijk, meestal zonder versiering. 2 e Kerkplan niet meer in T, maar in kruisvorm - de groote as van het O. naar het W. gericht. 3 e Rondboog voor deuren, vensters en gewelven. 4. Hoofdingang was naar buiten schuin verwijd, met één of meer rondbogen bekroond, die neerkwamen op naast elkaar staande pijlers. De deuropening was veelal rechthoekig, zoodat er tusschen deze en den rondboog een boogveld (tympanon overbleef. In de Xle eeuw werd soms de deuropening in tweeën gedeeld door het aanbrengen van een middenstijl. 5 e Smalle vensters met rondbogig gewelf, soms steunend op twee kleine pijlers. 6 e Over 't algemeen twee vierkante torens aan weerszijden van den hoofdingang (Doorniksche kathedraal met 5 torens) met veelvlakkige spits. 7e Zoldering : aanvankelijk in hout. Platte zoldering vervangen door gewelf. 8 e Zware pilaren : eenvoudige kapiteel en; aanvankelijk kubiek. In de XIIe eeuw versierd met omgekrulde bladeren (haken). ge Inwendige der kerk is somber (Waarom'?) Eenige gebouwen. a) In België: St.-Vincentius te Zinnik; Hoofdkerk te Doornik; St.-Barthelemy te Luik; St.-Gertruda te Nijvel; Oude abdij
1 3
2
5
4
6
9
8
7
PLAAT
VI. -
Romaanschp
J(llllSI.
1. Rondbogig gewelf. - 2. Zelfde gewelf in plan. - 3. Kuhiek Kapiteel - 4. Vaasvorlllig Kapiteel. - 5. Eenvoudige Zuilenvoet. - 6. Basis met hoekhladeren. - 7. Voorgevel (schets) der St Jacobskerk te Gent. - 8. Roosvenster en boogvensters te Orval. O. Stennheerc-n of eonterforts.
-
44 -
van St. Bavo te Gent, met de z.g.n. kapel van St. Macarius. b) In Frankrijk: Notre-Dame du Port, te Clermont-Ferrand; N. D. la Grande, te Poitiers; St. Servin, te Toulouse; kathedraal te Angoulème. c) In Duitschland : Kathedralen te Bonn, Worms, Speyer. Trier, Keulen, enz.
PrSA. -
Scheeve toren.
d) In Italië: Dom en Scheeve (of Overhellende) Toren (54,5 m.) te Pisa; Kerken te Verona, Pavia, Parma, enz. e) In Engeland: Kathedralen te Canterbury, Durham, enz. f) In Holland: St.-Servatius te Maastricht. B. -
BURGERLIJKE GEBOUWEN.
1e Eerst hoofdzakelijk burchten: blinde, dikke muren, uit zware steenblokken opgetrokken, met uitspringende torens, schiet- en gietgaten; zware ingangspoort, donjon van den heer, kapel, gevangenis, stallen, enz.
-
45-
Gravenkasteel te Gent (1180) - Kasteel van Godfried van Bouillon.
GENT. -
Gravenkasteel.
2 e Romaansche huizen : voorgevel in horizontale banden ingedeeld; rechthoekige vensters, met zuiltjes in 't midden, spitsgevels. Romaansclle huizen in de Rue St. Brice te Doornik. BEELDHOUWKUNST. 1e Sober, meest heoefend als sierkunst : gebeeldhouwde kapiteelen, zuilen en bogen. 2 e Als beeldende kunst weinig hoogstaande gewrochten. Menschelijke figuren, naïef voorgesteld, zonder juiste verhoudingen en met linksche gebaren. 3 e Doopvonten: kuip in blauwen of witten steen, geschraagd door één middenzuiI of vier kleine kolommen. Voorbeelden o. m. te Dendermonde, Hoei en Hastières. SIERKUNST. Miniatuurkunst en boekverluchting vooral in kloosters. Hoogtepunt in de Xle eeuw. KUNSTNIJVERHEID. In de Xle eeuw ontstond te Dinant de geelgieterij (dinanderie). Kunstwerken: doopvonten (St. Barthélemy te Luik), koorlessenaars, kroonluchters, reliekschrijnen, processielantaarnen. Tapijten in gekleurde wol en zijde.
1
2
3
5 4
6
7
IPLAAT VII. -
Gotische Kunst.
Gotische vensters (bovenlichten): 1. Romaansch-ogivaal; 2. Lancetvormig; 3. Roosvormig; 4. Vlammend. - 5. Gotische Kerk (halve doorsnede). 6. W a terspuwers of gargouilles. - 7. Haken (13 e 14 e , 15 e en 16 e eeuw).
DE GOTISCHE KUNST ALGEMEENHEDEN. 1e Ontstaat in de XIIe eeuw in het Ile-de-France (Oise) en reikt tot de XVle eeuw. 2 e Indeeling : einde a) Overgangsstijl (Romaansch-ogivale stijl) XIIe eeuw. b) Eerste spitsbogenstijl: 1200-1270 « : 1270-1400 c) Tweede « : 1400-1550. d) Derde N. B. - Deze jaartallen zijn slechts bij benadering opgegeven. Ze verschillen van land tot land. Weinige gebouwen hehooren heel en al tot één zelfde periode (duur van opbouw). BOUWKUNST. Algemeene beschouwingen beirellende een kerkgebouw in spitsbogenstijl: 1e Plattegrond in den vorm van een Latijnsch kruis, met ribbengewelven overdekt. 2 e Rijk-ontwikkelde kooraanleg; doorgaans dubbele zijbeuken. 3 e Juistberekende drukking der gewelven : luchtboog en steunbeer. 4 e Spitsboog boven vensters en deuren; bij uitzondering rondboog.
Overgangsstijl (einde XVIIe eeuw). Eerste gebruik Van het spitsbogig ribbengewelf, met enkelvoudige ribben. Voor 't overige meest Romaansche. België: Onze-Lieve-Vrouwenkerk te Pamele (Oudenaarde). Holland: Onze-Lieve-Vrouwenkerk te Roermond. Frankrijk: Kerk van St. Germain-des-Prés (Parijs). Duitschland : Kerk van St. Gereon te Keulen.
-
48-
Eerste spitsbo~enstijl (1200-1270). Lancetvormige vensters, in tweeën gedeeld,met eenvoudige bovenlichten. Kolommen met eenvoudige kapiteelen (knoppen). België : Kathedraal van St. Lambert te Luik. Kerk der Dominicanen te Leuven; St.-Walburgiskerk te Veurne.
MECHELEN.
--
St.Rombouts (interieur).
Frankrijk: De beroemde kathedralen Notre-Dame te Parijs, te Chartres, te Amiens, te Reims. Verder de kathedralen te Noyon, Laon, Dijon, Lyon, Metz . Engeland : Kathedralen van Salisbury. York, Durham, Worcester.
-
49 -
Holland: St.-Servaas te Maastricht (gedeeltelijk) - Kathedraal te Utrecht. Duitschland: De Kathedralen te Neurenberg, Maagdenburg, Trier en Keulen (1248 - koorplan als te Amiens).
Tweede spitsbogenstijl (1270-1400). Breedere vensters in vieren gedeeld. Meer roosvormig. Versierde bovenlichten. Kolommen vergezeld van slanke zuiltjes. Rijkere versiering. België: O.-L.- V.-kerk te Halle; Begijnhofkerken te Diest en te Leuven; St.-Romboutskerk te Mechelen; kerk te Aarschot. Frankrijk: Kerk van St. Ouen te Rouen; Ste. Chapelle te Vincennes; Hoofdkerk te Straatsburg. Holland: St.-Jan te 's-Hertogenbosch. Duitschland : Kathedraal te Aken. Spanje: Hoofdkerk te Burgos. Derde spitsbogenstijl (1400-1550). Breedere vensters - bovenlichten versierd met vlammen. Overvloedige versiering. Bogen in ezelsrug en korfboog. Uitgewerkte steunbogen met versierde pinakels. België : O.-L.-V.-kerk te Antwerpen; St.-Pieterskerk te Leuven; St.-Sulpitius te Diest; St.-Gummarus te Lier; St.-Wa udru te Bergen. Frankrijk: Kathedraal te Reims (koor en Zuiderkruisbeuk); kerk van St. Maclou te Rouaan (gedeeltelijk). Duitschland : Kerk te Freiburg (Breisgau-Baden). Engeland Kerken te Winchester, Gloucester en York (gedeeltelij k). BEELDHOUWKUNST. Bloeitijdperk in de beeldhouwkunst : beelden en reliëfs. Zeldzame producten in ons land. - De Fransche kathedralen bevatten vele mooie gewrochten. Dertiende eeuw: symmetrische figuren - idealistische voorstellingen - stijve drapeeringen. Mariabeeld in de St.-Sulpitius te Diest. « Beau-Christ» te Amiens. Tympan van de O.-L.-V.-kerk te Parijs. Veertiende eeuw: Op het einde van die eeuw ontstaat een realistische strekking bij de beeldhouwers; zij stellen de natuur voor. Uitwijking van Vlaamsche beeldhouwers naar Frankrijk (School van Dijon): Claus Slüter : Mozesput te Dijon; Madonnabeeld in de Karthuizerkerk te Dijon. 4
-
50
Madonna van wit marmer in het Begijnhof-Museum te Diest; H. Maagd in het Zuid-portaal van de O.-L.- V.-kerk te Halle.
Vijftiende eeuw : Vrijer staande vormen. Uitvoeren van grafmonumenten en talrijke altaarstukken. In de 15 e eeuw werden deze laatste monumentaal uitgevoerd en verdeeld in afdeelingen, die elk een scène bevatten. Graf van Karel den Stoute en van Maria van Bourgondië in de O.-L.- V.-kerk te Brugge. Altaarstuk van St. Joris (Jubelpark-Brussel), in 1493 uitgevoerd door Jan Borman, voor de Leuvensche boogschutters. Tabernakel van Zoutleeuw (1475).
AMIE;o.IS.
-
Hoofdingang van de Kathedraal.
SCHILDERKUNST.
Dertiende eeuw : De Europeesche schilderkunst begint zich te ontwikkelen in de tweede helft van de XIIle eeuw met Giotto in Italië. In de andere landen komt de persoonlijkheid van bepaalde schilders slechts in de XIVe eeuw naar voren. Bijna geen eigenlijke schilderkunst. Gebrandschilderde glasramen in de luisterrijke kathedralen.
-
51 -
Veertiende eeuw: De schilderkunst ontwikkelt zich. Muurschilderingen en miniaturen. Twee centra : te Parijs, onder Karel V en te Dijon onder het Bourgondisch Huis. Ook ramen en geweven muurtapijten (naar gesrhilderde ontwerpen uitgevoerd). Vijftiende eeuw. Tijdperk van ongemeenen bloei. In Italië voltrekt zich de ontwikkeling volkomen. IN ITALIË: Twee voorname meesters te Florentië;' Fra Angelico (t 1445) en Masolino (t 1447). Fra Angelico (Giovanni) : Vergroote miniaturen, vervat in ogivale architectonische vormen met overhelling naar de Renaissance. Verwierf den naam van « Engelachtigen schilder» om zijn overheerlijke hemelsche visioenen. Kroning van Maria (Uffizi, Florentië). Groote Kruisiging (Klooster van San Marco). M asolino : Frescoschilder en leermeester van M asaccio, die zijn meester overtreft. Verdrijving van Adam en Eva (Florentië). Masaccio is de eerste vertegenwoordiger van de Italiaansche Renaissance. IN DE NEDERLANDEN. - Hier neemt de beroemde school der Vlaamsche primitieven een aanvang. Aan het hoofd staan Hubert en Jan Van Eyck (Aanbidding van het Lam St.-Bavokerk te Gent). Als voornaamste meesters dezer school vermelden wij : Rogier van der Weyden (Brussel) : Kruisafneming. Esruriaal (Spanje). Dirk Bouts van Haarlem (Leuven) : Laatste Avondmaal (St.-Pieterskerk te Leuven). Hugo van der Goes (Gent en Brugge) : Aanbidding der Herders (Uffizi, Florentië). Hans Memlinc uit Memlingen, bij Metz (Brugge) : Aanbidding der Koningen (St.-Janshospitaal, Brugge). Gerard David uit Holland (Brugge) : Doop van Christus (Gemeentemuseum, Brugge). Quinlen M assijs uit Leuven (A.ntwerpen) : Graflegging van Christus (Mus. Antwerpen). IN DUITSCHLAND : middelpunt, Keulen. Ste/an Lochner uit Constanz (Keulen) : Aanbidding der Wijzen (Dom, Keulen). In de 2e helft der XVe eeuw ondergaat de school van Keulen den invloed van de Nederlandsche schilders.
-
52-
KUNSTNIJVERHEID. Alle grondvormen van hout- en ivoorsnijwerk, goud- en zilverdrijfwerk, geelgieterij en smeedkunst waren ontleend aan de bouwkunst. Reliekschrijnen geleken op miniatuurkerken. Cibories, kruisen en andere juweelen waren versierd met bouwkundige ornamenten. De geelgieterij (Dinanderie) neemt uitbreiding : paaschkandelaars (Zoutleeuw), koorlessenaars, enz. Gleiswerk te Limoges (Frankrijk) en tapijtnijverheid te Brussel.
DE RENAISSANCE ALGEMEENHEDEN. 1e De Renaissance is geen wederopleving inz. van de kunst, na een tijdperk van verval. Het is een terugkeer tot de opvattingen van de klassieke oudheid. 2 e De Renaissance wordt gewoonlijk geplaatst tusschen den val van Constantinopel (1453) en de 17e eeuw (1610). Geen juiste datum kan bepaald worden. Reeds in de XlIle eeuw vertoonden zich in Italië kenmerken van den terugkeer tot de antieke kunst (Nikolaas van Pisa bouwmeester-beeldhouwer ± 1205-1278). 3 e Italië is de bakermat van de Renaissance. 4 e Overschouwing van de Renaissance: XIVe eeuw : eeuw van de groote letterkundige voorloopers : Dante, Petrarca, Boccaccio, Cola di Rienzo. XVe eeuw: tijdperk der vroege Renaissance. Vangt werkelijk aan met Florentijnsche school : Donatello is de baanbreker. Na 1453 ontplooit zich het tijdvak van de klassieke meesters : Brammante, Leonardo da Vinci; Michel Angelo, Raphaël (+ 1520). De beweging breidt zich uit tot andere landen. XVle eeuw: Klassieke phase van de Renaissance. XVlIe eeuw: Verval - Barokstijl.
I. -
IN ITALIË.
Oorzaken die de ontwikkeling hebben bevorderd: 1e De oude tradities gingen niet te loor in Italië. 2e Tijdvak van godsdienstigheid en van politieke hervorming. 3 e Ontwaken van de democratie en van de dwingelandij. Noodzakelijkheid voor beide kampen van zich te verdedigen. Vandaar ontwikkeling van het individualismus. 4 e Frederik 11 - zijn bewondering voor de oudheid; slaat Romeinsche munten; onderneemt opdelvingen en stelt Nikolaas van Pisa in zijn dienst. 5 e Bloei van handel en nijverheid. De kunstenaars krijgen werk in overvloed.
-54 6 e De godsdienstige beweging, in het leven geroepen door St. Franciscus en St. Dominicus, wekt opnieuw bewondering voor de natuur en haar schepselen. De kunst wordt aangewend als moraliseerend element. 7e De hoogere standen herdenken Rome's heerlijk verleden en keeren terug tot zijn kunst. 8e Inwerking tegen de gezochte vormen van de latere gotiek - eenvoudiger opvattingen.
BOUWKUNST. ALGEMEENHEDEN : 1e Romeinsche orden worden nagevolgd wat de hoofdlijnen betreft, doch elk kunstenaar gebruikt ze naar eigen opvatting. 2 e Gebruik van kapgewelf, koepel en volboog - ook spitsboog bij den aanvang. 3 e In de Renaissance overheerscht weer het vlak tegenover de lijn .. 4 e Steun en last worden nu weer gescheiden. 5e Zuilen met Corinthische of Composietkapiteelen in de vroege Renaissance en Dorische en Ionische meer· in latere. 6 e Deuren en ramen krijgen dikwijls rechthoekigen vorm. De gevels gaan rechtop of zijn onderbroken door zuilenrij en zware horizontale lijsten. Overzicht. IN DE xv e EEUW (quattro-cento). 1e Zetel. Florentië. 2 e Houdt het middf'n tusschen het godsdicnstig idee en de antieke vormen, alhoewel deze laatste zich slechts bepalcn tot het détail : kapiteel of ornament. 3 e De harmonie van de Grieksche bouwkunst is niet altijd in overeenstemming met den diepen middeleellwschen godsdienstzin. 4 e Dc verhoudingen zijn luchtiger en slanker dan bij de Romeinen; dit geeft aan de gebouwen een ranker uitzicht, nog versterkt door speelsche ornamenten. IN DE XVle EEUW (cinque-cento). 1e Zetel: Rome; dank zij de bescherming van paus .J ulius Il. 2 e Bouwmeester Bramanie maakt van de zuil een versierend, in stede van een bouwkundig element. Gcen doelmatige versiering. Hij maakt de plannen voor een pauselijk verblijf en
-
55-
een grootsche nieuwe kcrk. Hij voerde er slechts kleine deelen van uit. 3 e Michel-Angelu w~s een der opvolgers van Bramante (in 1547). Hij behoudt in hoofdzaak het plan van zijn voorganger, doch geeft de strenge symmetrie reeds prijs bij de uitvoering van dat reusachtig gebouwencomplex. 4 e Met Michel-Angelo bereikt men de gouden eeuw van de Renaissance. IN DE XVIIe EEUW. 1e Beheerscht door den invloed van Michel-Angelu, wiens genie de Renaissance-wetten te beperkend vindt. Zijn discipelen zondigen door overdrijving van afmetingen, van versiering met het doel indruk te maken, zulks ten nadeele van den eenvoud en de duidelijkheid der vormen. 2 e Vandaar de barokstijl (die toch nog berust op hoofdprincipes en ook groote meesters heeft gekend), gewrongen zuilen, omgekeerde voluten, onderbroken tympans, uitsprongen van gevels, enz. 3e In de kerken, de z.g.n . .JezuïetenstiJl; overladen.
Gebouwen. Te F:lorentië : St.-Maria-ter-Bloemen. doopkapel (1402), San Lorenzo (1425) en Pazzi-Ricardi en Strozzi-paleizen. Te Rome: St.-Pieter (1450-1614). Vaticaan. Te Venetië: Bibliotheek van St. Marcus, Rialto-brug.
BEELDHOUWKUNST. ALGEMEENHEDEN. 1e Oorsprong te Florentië - ontwikkelt zich te Rome in de XVle eeuw. 2e Uitbeelding van bijbelsche figuren doch zonder godsdienstig gevoel en naar eigen opvatting van elk kunstenaar. 3 e Tijdvak van beroemde beeldhouwers - 'Verken uitgevoerd in marmer, brons, hout, stUf' en gebakken klei (terracotta), beschilderd of met email bekleed. XIVe EEUW: Begint met bas-reliëfs. Nikolaas van Piza : predikstoel van de Doopkapel van Piza. XVe EEUW. Ghi berli (Lorenzo 1381· 1455) eerste meester van de Renaissancc - deur van Laptisterium te Florentië.
-
56-
Donalello (1386-1466) dramatisch realisme - oefent grooten invloed op jongere tijdgenooten. David, in brons en in marmer (museum van Florentië); St. Joris, idem (mus. Florentië). Reliëfs in brons. Ruiterstandbeeld van Gattamelata (te Padua). Judith en Holofernes (Florentië). Tribune voor de zangers (Dom-mus. te Florentië).
MICHEL ANGELO.
--
Mozes (Grafmonument van .Julius II).
Luca della Hobbia (1400-14K2) : uitbeelder van de zachte rust. Tribune voor de zangers (zingende knapen -- Dom-mus. te Florentië). Vergelijking met onderwerpen door DonaLe1l0 behandeld. Madonna's met engelen. Andrea delta Robbia (1435-1525). neef van Luca; mist de veelzijdigheid van zijn oom. Mooie majolica's (geglazuurd aardewerk). Madonna's wat meer geflatteerd. Verrocchio (1436-14KK), tevens sehilder en goudsmid. Christus met apostel Thomas (brons - Florentië) Deze Christuskop wordt nagevolgd voor talrijke Christus-busten. Ruiterstandbeeld van Bartholomeo-Colleoni (Venetië).
-
57-
XVle EEUW. M ichel-Angelo Buonarroti (1475-1564), tevens bouwmeester en schilder. Veelzijdige kunst. Krachtige uitdrukking. Beroemde grafmonumenten. Madonna in de grafkapel der Medici (San Lorenzo, Florentië); Piëta (St.-Pieter, Rome); David (Accademia, Florentië) Geboeide slaaf (Louvre-Parijs); Mozes, détail van het grafmonument van Paus Julius 11 (Kerk S. Pietro in Vincoli-Rome). Grafmonument voor Lorenzo de Medici; « De Denker» met figuren van den Avond en dën Morgen (Grafkapel in S. Lorenzo - Florentië). Benvenulo-Cellini (1500-1572), talentvolle edelsmeedkunstenaar en veelzijdig artist; harmonisch van lijn en evenwichtig yan compositie. SCHILDERKUNST. XIVe EEUW: De primitieven. Overeenkomstige kunst, in den beginne onder Byzantijnschen invloed. Voornamelijk fresco's - soms nog naïef: banderollen om de gedachte te doen kennen. Cimabuë (13 e eeuw). Giotio (14e eeuw), niet meer onder Byzantijnsehen invloed. Schildert het leven van St. Franciscus van Assisi. Xve EEUW : schilderkunst, evenals beeldhouwkunst, bereikt een nooit gekenden trap van volmaaktheid. Florentië wordt onder de heerschappij der Medici een brandpunt van ontwikkeling. Werken van omvang en verheven ingeving : schoonheid van vormen en reinheid van gevoelen. Florentijnsche school. Masolino; Masaccio; Pra Angelico (zie gotische kunst). Pra Filippo Lippo (1406-1469), tegenvoeter van den voorgaande; ook heiligen- en Madonnaschilder - Aanbidding van het kind door Maria (Kaiser Friedr. Mus. te Berlijn); Madonna (Uffizi - Florentië); Dood van den H. Stephanus (fresco in de kathedraal te Prato). Botiicelli (1445-1510) : naast religieuze ook wereldsche voorstellingen. Madonna met het kind (Milaan); Aanbidding der Koningen (Uffizi - Florentië); Geboorte van Venus (id.); De Lente (Accademia. Florentië). XVle EEUW. A. - Milaneesche school. Leonardo da Vinci (1452-1519), tevens beeldhouwer, musicus, bonwmeester en ingenieur; is de eerste om in zijn wcr-
- 58ken een wazige atmosfeer te scheppen, die de hardheid der lijnen wegneemt. Vrouwenschilder bij uitnemendheid. Laatste avondmaal (Milaan); Maria, St. Anna en Jezus (Louvre, Parijs); Mona Lisa (Louvre, Parijs).
TI'rIAAN . -
O. 1.. Vr. Hellleivaart (I\fus . Venetië).
B. - Romeinsche school. Michel Angelo (1475-1564).
Stond als schilder en beeldhouwer even hoog. De opvatting van den beeldhouwer straalt uit al zijn werken. « Hij is
-
59-
de machtige in de kunst, die nimmer zoekt te behagen of te verleiden, maar zijn geest van wereldbedwinger aan zijn personages, uit titanenras geboren, mededeelt. » Beroemde fresco's in de Sixtijnsche kapel (gewelf) te Rome. Weinig paneelstukken : H. Familie (Uffizi, Florentië). Rataël (1483-1520). Naast da Vinci en Michel Angelo is hij de derde der grootste Jtaliaansche meesters. Was de gevierde kunstenaar der Pausen Julius II en Leo X. Ongeëvenaard schilder van jeugdige frissche madonna's met verteederend moederlijke uitdrukking. Huwelijk van Maria (Mus. Milaan); Madonna met Jezus en Joannes (bekend als « La belle jardinière» Louvre, Parijs); De Sixtijnsche Madonna (Mus. Dresden); o. L. Vr. in den stoel (Palazzo Pitti - Florentië); Fresco's en portretten in het Vaticaan. C. - Venetiaansche school. Kenmerkt zich door een verfijnd picturaal talent en een warm koloriet. Groote concentratie van het geheel en breedheid van gebaar. Tiziana (Titiaan, 1477-1576). Met da Vinci, Michel Angelo en Rafaël beheerscht hij de kunst van de XVle eeuw. Maalt met meesterlijke hand godsdienstige en profane onderwerpen, alsmede portretten. Tempelgang der H. Maagd (Accademia Venetië); Doornenkroning (Pinakotheek, München); O. L. Vr. Hemelvaart (Mus. Venetië); Hemelsche en Aardsche Liefde (Villa Borghèse -. Rome); Keizer Karel V (Mus. Madrid); Zijn dochter (Lavinia, K Friedrich Mus. Berlijn). Paul Veronese (1528-1588). In den durf ·zijner opvattingen is hij als een der voorloopers van den Barok te beschouwen. Groot decorator. Geliefkoosde onderwerpen waren maaltijden uit den Bijbel: Bruiloft van Kana (Mus. Dresden); Maaltijd bij Simon (Accademia, Venetië). D. - Parmezaansche school. COITegio (1494-1534). Mooie lichteffecten, doorschijnende kleuren, gekunstelde samenstellingen. Mystiek huwelijk van de H. Katharina (Louvre, Parijs). Koepelfresco in de St.-J an-de- Evangelist te Parma (baanbrekend werk); Madonna met den H. Hiëronymus (Mus. Parma).
11. -
IN DE NEDERLANDEN.
ALGEMEENHEDEN. 1e Gedurende de XVle eeuw blijven de Nederlanden nog den golieken trant beoefenen.
-
60 -
2 e De XVIIe eeuw huldigt de Renaissance. 3 e Vooral de schilderkunst neemt een hooge vlucht vanaf de XVe eeuw.
BOUWKUNST. De spitsbogenstijl heerschte zonder tegenkanting tot diep in de XVle eeuwen de spitsboog bleef zelfs behouden gedurende een ruim deel van de XVIIe eeuw (Capucijnenkerk, 1616, Gent). De beroerten in de Nederlanden beletten de verdere ontwikkeling van de Kunst. Met het bestuur van Albert en Isabella herneemt de bouwkunst haar vlucht. Zij vervalt spoedig in de buitensporigheden van den Barokstijl. Eenige Renaissance-gebouwen. Stadhuis van Antwerpen (1561); id. id. Halle (1616); id. id. 's-Gravenhage (1564); id. id. Gent (1581).
BEELDHOUWKUNST. Hoofdzakelijk kerkversiering : hoogzalen, altaren, koorafsluitingen, koorgestoelten en tabernakels. Oksaal in de hoofdkerk te Doornik (1572). Altaar van de Onze-Lieve-Vrouwenkerk te Halle (1533). Koorafsluiting: St.-Jacobskerk te Leuven. Tabernakel van Zoutleeuw (1552).
SCHILDERKUNST. Onze Nederlandsche meesters ondergaan echter niet vóór het begin van de XVle eeuw, den invloed der Italiaansche Renaissance. Velen gaan aan de overzijde der Alpen de groote meesters bestudeeren; hun werken dragen er min of meer de sporen van. Quinlen Matsijs vormt den overgang van de z.g.n. primitieven tot de jongere school. Jan Gossaerl van Mabuse (± 1470-1541). Mythologische tafereelen met achtergronden in Renaissance. Lucas van Leiden (1494-1533) - ook koperetser. Laatste oordeel (Stedelijk Mus. Leiden). Hiëronymus Bosch (of Jeroen van Aken) (1464-1516). Weinig onder den invloed van de Italiaansche kunst. Zocht het fantastische en groteske.
-
61 -
Aanbidding der Koningen (Mus. Madrid). Bekoringen van St. Antonius. Peter Brueghel (1520-1569). Monsterachtige en koddige figuren. Kindermoord te Bethlehem (Keiz. Mus. Weenen). Boerenbruiloft (idem). Herfstlandschap (idem).
111. -
IN FRANKRIJK.
ALGEMEENHEDEN. 1e Het geboorteland van de Gotiek ondergaat den invloed van de krijgstochten van Karel VIII en van Lodewijk XII in Italië. 2 e Invloed van de Renaissance eerst te bespeuren in de burgerlijke gebouwen. 3 e Frankrijk ondergaat den invloed der Vlaamsche Kunst (hertogen van Bourgondië). 4 e De Fransche hoven met hun weelde en macht stellen hun eischen. BOUWKUNST. Eenige algemeene kenmerken : Zuilen. Weleens Grieksche en Romeinsche vormen; meestal nochtans veelhoekige doorsnede. Bogen. Meest volboog en korfboog. Ook met spitsbogige gewelven. Vensters. Bekroond met ezelsrug- en gedrukte bogen en platten drempel; - kruismoneelen. Deuren. Volbogige arcade met 2 pilasters en hoofdarabesken, zinnebeelden, leliebloemen en hermelijnen. Burgerlijke gebouwen. Kasteelen in de Loire-vallei; het Louvre-paleis; de Tuilerieën; het Kasteel van Fontainebleau. Godsdienstige gebouwen: Deze houden hun gotisch karakter - meestal zijn het onderdeelen die in Renaissance-stijl worden aangebracht. St.-Eustachiuskerk te Parijs (1532). Koor van de St.-Pieterskerk te Caen (Calvados).
BEELDHOUWKUNST. Uit zich vooral in het versieren der gebouwen; ondergaat in den beginne den invloed van de Bourgondisch- Vlaamsehe school van Dijon.
- 62 Uitbeeldingen in bas-reliëfs. Italiaansche invloed doet zich vooral gelden vanaf de XVle eeuw. Michel Colombe : Grafmonument van Frans 11 (Katlwdraal, Nantes). St.-Joris in gevecht met den draak (Louvre, Parijs). Germain Pilon : Grafmonument van Frans I en Hendrik 111 te St. Denis. De drie Gratiën (Louvre, Parijs). Jean Goujon : cariatiden in het Louvre; zittende Diana (Louvre). SCHILDERKUNST. In de XVe eeuw steeds nog miniatuurkunst. In de XVle eeuw : Jean Clouet (geboren Nederlander) en zijn zoon. Frans Clouet, portretschilders. Corneille de Lyon (eigenlijk Corneille de La Haye), ook een Nederlander. De z.g.n. « School van Fontainebleau» was een echt centrum voor de Italiaansche invloeden. KUNSTNIJVERHEID. Tot de beste Fransche kunstvoortbrengselen uit deze periode behooren : de gebrandschilderde glazen, de wandtapijten van Atrecht en de emaitschilderingen van Limoges.
IV. -
IN D UITSCHLAND.
De Italiaansche Renaissance bepaalt zich hier ook tot het bijkomstige - vooral het ornament. De bouwkunst en de beeldhouwkunst blijven tot het einde van de XVle eeuw op ogivale leest geschoeid. Vooral de schilders en de etsers hebben hier de ornamenten van de Renaissance bekendgemaakt. In de eerste helft der XVle eeuw bereikt de Duitsche schilderkunst haar hoogtepunt met Albrecht Dürer en Hans Holbein den Jongere. Albrecht Dürer : vooral etser (1471-1528). Triptiek met de Aanbidding van het Kind (Pinakotheek, München). Adam en Eva (Prado, Madrid).
-
63 -
Allerheiligen (Hofmus. Weenen). Portretten. Hans Holbein de Jongere (1497-1543), schildert vooral portretten. Madonna van Burgemeester Meyer (Residentie, Darmstadt). Portret van Morette (Mus. Dresden).
DE KUNST VAN DE XVlle EEUW
I. -
IN FRANKRIJK.
ALGEMEENHEDEN. 1e De Fransche Barokstijl wordt benoemd naar de regeerende Koningen : Louis Quatorze, Louis Quinze (Roccoco) en Louis Seize (pruikenstijl). 2e Deze stijlrichtingen, meer decoratief dan constructief, krijgen een hofkarakter. 3e Volkskunst geraakt in verval (oorlogen). Rijkswerkplaatsen worden opgericht om het hof te voorzien van meubels, tapijten en bronswerken.
A. -
LODEWIJK XIII-STIJL. BOUWKUNST.
Onder Lodewijk XIII, toen Italië sinds lang reeds met het Barokke had kennis gemaakt, heerschte in Frankrijk nog de Romeinsche klassieke stijl. Bouwmeesters: Blondel (1617-1686) : Porte St. Denis, Parijs. Frans Mansard (1598-1666) : schepper van de naar hem genoemde zolderkamer (mansarde). Bijzondere kenmerken: a) gebouwen in hardsteen en baksteen; b) deuren en vensters met hardsteen omlijst - koetspoorten; c) hooge rechtopstaande leiendaken; d) frontons zijn rechtlijnig of boogvormig, met dikwijls onderbroken deklijsten; e) versieringen in C-vorm - gevleugelde engelenkopjes. Kerken : Jezuïetenstijl - VooFgevel met zuilen in verschillende vakken verdeeld. Volbogen in 't midden. Groote nissen.
-
65 -
Smakelooze overtolligheid van de meest verschillende versieringsmotieven. Gebouwen : Louvre en Luxembourg-paleizen (Parijs), Sorbonne (Parijs). Kerken : St. Gervais, St. Louis, van Val-de-Grace te Parijs. SCHILDERKUNST. Bijzondere kenmerken : Tijdvak van navolging. Weinig hoogstaande kunstenaars, vele middelmatige «verfwrijvers ». Simon Vouet (1590-1649) : Godsdienstige, mythologische onderwerpen en portretten. De Rijkdom (Louvre, Parijs). Nicolas Poussin (1594-1665) : bewonderaar van de Romeinsche kunst. Sterft te Rome. Weidsche landschappen (omstreken van Rome) ; heldenschilder. De Herders van Arcadië (Louvre; Parijs). De Sabijnsche Maagdenroof (Louvre, Parijs). Claude Lorrain (Claude Gellée) (1600-1682) : de grootste landschapschilder der wereld. Het Louvre-Mus. bezit 16 stukken van dezen kunstenaar, o. m. «de ontscheping van Cleopat ra te Tarsus » (heerlijk zeegezicht). Eustache Le Sueur (1616-1655) : Godsdienstige schilder; teer gevoel; verwaterd van kleur; voornaamste werk : Leven van den H. Bruno in 22 tafereelen (Louvre, Parijs).
B. - LODEWIJK XIV-STIJL. ALGEMEENHEDEN. 1e Lodewijk XIV (1643-1715), de zonnekoning, is de bevestiger van de absolute monarchie. 2e De verbanning van vele Hugenoten was oorzaak dat door heel Europa de Lodew~jk XIV-stijl verspreid geraakte en mode werd. 3e Voorliefde voor gebogen lijnen. 4 e Inwendige versiering met overladen pracht. 5 e Deze stijl komt vooral tot uiting in de profane bouwkunst. 2
1
3 2
6
5 4
8
7
PLAAT
VIII. -
De Renaissance.
1. Vlaamsche topgevel. - 2. Baluster. - ~. Console. - 4. Flambouwvoet. - Ornamenten: 5. Louis XIV; - 6. Louis XV; - 7. Louis XVI; - 8. Empire.
-
67 -
BOUWKUNST.
Kenmerken: 1e Gevels correct, zonder bezieling, trekken de aandacht op de middenpartij en de eischen van de vleugels. 2e Diepe ingesneden voegen. 3e Gebroken daken (Mansardedaken). 4 e Binnenversiering .: trappenhuizen, muurvlakken verdeeld in paneelen. Vensters, deuren en schouwen omlijst met stucversiering. 5 e Schelpvormige versieringen. Symmetrie. Gebouwen: « Salle des Glaces» te Versailles. Dom van het Invaliden-paleis (Parijs). BEELDHOUWKUNST.
Het realisme komt vooral tot uiting in de portretten. Onder Lodewijk XIV bereikt de Barokstijl zijn hoogtepunt. François Girardon (1628-1715) : Graf van Richelieu (Sorbonne te Parijs). Antoine Coysevox (1640-1720) : Fransche gratie vermengd met antieke bijzonderheden. Reliëfs berekend op tegenstellingen van licht een schaduw (Salle des Glaces; Versailles). Borstbeeld van Condé (Louvre, Parijs). Grafmonument van Mazarin (Louvre, Parijs). Pierre Puget (1622-1694) : Kunst verwant aan die van Bernini. Atlanten (ingang, stadhuis te Toulon). Milon van Kroton (Louvre, Parijs). Diogenes (Louvre, Parijs). SCHILDERKUNST.
Charles Lebrun (1619-1690) : Hofschilder van Lodewijk XIV. Decoratieschildering op de zolderingen van het paleis te Versailles. Christus aan het Kruis met de Engelen (Louvre, Parijs). Pierre Mignard (1612-1695) : onder invloed van Raphaël. Paradijsschildering op den koepel van de Val-de-Grace. Portretten onder Rubeniaanschen invloed. SIERKUNST.
Rijkelijke meubels, tapijten, juweelen. Versieringen met schelpvormen, maskers, beelden, zinnebeelden, vazen, festoenen, kronen, plastische draperieën, amors, enz.
- 68 - -
11. -
IN NOORD-NEDERLAND . BOUWKUNST.
Protestantisme: geen Jezuïetenstijl - gering aantal Protestantsche kerken met opvallend sober karakter. Gebouwen in baksteen versierd met witten steen. Trapgevels, eerst eenvoudig, daarna aangevuld met voluutvormige ornamenten wordt later topgevel.
HALS. -
De Nar (Rijksmus. A'dam).
Lieven de K ey (± 1560-1627) : een Vlaming; stads-steenhouwer te Haarlem. Waag en toren van de Nieuwe Kerk te Haarlem. Hendrik de Keyser (1565-1621) : Zuider-, Wester- en Noorderkerk te Amsterdam (Deze laatste in den vorm van Grieksch Kruis). Jacob van Campen (t in 1656) : werkt onder Italiaansehen invloed. Raadhuis te Amsterdam.
-
69 -
SCHILDERKUNST. 1e De « Schilderachtige Stijl » vervangt de vroegere « teckenachtige stijl ». 2 e Voorrang aan spel van licht en schaduw (clair-obscur). 3 e Geen vastomlijnde, doch ineenloopende vormen op duisteren achtergrond. 4 e In den Renaissancestijl is de volledige voorstelling een vaste regel - in den Barokstijl, de uitzondering. 5 e Grondeigenschappen : realisme en picturale schoonheid. 6e Gouden eeuw der Hollandsche school. Frans Hals (1580-1666) : Portretschilder.
REMBRANDT VAN RIJN.
-
De Nachtwacht (Rijksmus. A'dam) .
Maaltijden van Schuttersgilden. Maaltijden der Officieren van St.-Joris- en Kolveniersgilden (Mus. Haarlem). De Meid met het Kind (Kais. Priedr. Mus. Berlijn). Rembrandt van Rijn (1606-1669) : tooverkracht van licht en schaduw. Verschillende zelfportretten.
-
70 -
Ontvoering van de jonge Ganymedes (Mus. Dresden). De Nachtwacht (Rijksmus. Amsterdam). De Anatomische Les (idem.). De Staalmeesters (idem). De H. Familie met de Engelen (Ermitage, Leningrad). Nicolaas Maes (1632-1693) : leerling van Rembrandt. Gebed vóór den Maaltijd (Rijksmus. Amsterdam). Slapende oude Vrouw (Mus. Brussel). Pieter De H oogh (1629-1677) : volgeling van Rembrand t. Zonnestralen in de Woning. Vrouw met Kind op den Schoot (Rijksm. Amsterdam). Hollandsche Binnenplaats (Nat. Galerij Londen). Jan Vermeer (1632-1675) : De Borduurster (Louvre, Parijs). Gezicht op Delft (Kon. Mus. Den Haag). De Brief (Rijksmus. Amsterdam). Jan Steen (1626-1679) : genreschilder. Slecht Gezelschap (Louvre, Parijs). De Rederijkers (Kleinberger, Parijs). Adriaan Van Oslade (1610-1685) : schilder van dorpsgezichten; leerling van Hals, samen met Adriaan Brouwer. De Vedelaar (Kon. Mus. Den Haag). Paulus Potter (1625-1654) : dierenschilder. Jonge stier (Kon. Mus. Den Haag-. Jacob van Ruysdael (1628-1682) en Hobbema (1638-1709) : beiden landschapschilders.
111. -
IN DUITSCHLAND. BOUWKUNST.
De 30-jarige oorlog, die dat land tot 1648 teisterde, was hoogst noodlottig voor de ontwikkeling van de kunst. In de 2 e helft van de XVIIe eeuw verrijzen eenige monumenten door bemoeiing der machtige Duitsche Vorstell. In Z.-Duitschland gaf bovendien het katholicisme het aanzijn aan grootsclle kerkgebouwen; in het midden en 't Noorden van het tegenwoordige Duitschland ontstonden enkele nogal belangrijke Protestantsche bedehuizen. Al deze monumenten vertoonen de kenmerken van den Italiaansehen Barokstijl en, meer noordelijk, die van de strengere Fransche kunst.
-71BEELDHOUWKUNST.
In de XVIIe eeuw geen voorname beeldhouwers. Enkelen versierden het inwendige der gebouwen. Voor meer belangrijke opdrachten werden Italiaansche en Nederlandsche kunstenaars ontboden. SCHILDERKUNST.
Na den dood van Holbein (1543) beleeft de Duitsche kunst een periode van verval.
IV. -
IN SPANJE.
BOUWKUNST.
Spanje heeft een bloeiende barok-architectuur voortgebracht. Reusachtige Jezuïetenkerken en bedehuizen met achthoekige, ronde en elliptische plattegronden werden opgericht; deze vertoonen alle de algemeene kenmerken van den Barokstijl. Juan Gomez de Mora is de eerste vertegenwoordiger van den rijpen Barokstijl in Spanje. Hij vermenigvuldigde de lijsten en profileeringen; de vormen worden ook vrijer en rijker. BEELDHOUWKUNST.
Deze staat in dienst van den godsdienst. Realistische vormen met religieuze bezieling. Houtsculptuur wordt verguld en beschilderd; in de koppen worden vaak kristallen oogen gezet. Gregorio Hernandez (1570-1636). De Moeder van Smarten (H.-Kruiskapel. Valladolid). SCHILDERKUNST.
Ontwikkelt zich onder den invloed van Italiaansche en Vlaamsche meesters. De schilderkunst staat in dienst van Kerk en Hof (religieuze werken en portretten). Ribera (1588-1656) : Glanzende lichteffecten; schildert vooral scènes uit de folteringen der martelaren; hij stelt de terdoodbrenging en de wreedheid der beulen zoo indrukwekkend mogelijk voor. Martelie van den H. Bartholomeus (Mus. Madrid). Aanbidding der Herders (Louvre, Parijs).
-
72 -
Velasquez (1599-1660) : realist bij uitnemendheid. Malsche schildering vol licht en kleur. Een der grootste portretschilders. De Drinkers (Mus. Madrid), De overgave van Breda (Mus. Prado, Madrid). Talrijke portretten. Murillo (1618-1682) : schilder van het godsdienstig idealisme; schilder der visioenen; zijn voorstellingen ademen liefde - meer hemelsche dan aardsche. Geboorte van Maria (Louvre, Parijs). Visioen van den H. Franciscus (Mus. Sevilla). O. L. V. Onbevlekte Ontvangenis (Louvre, Parijs). Het Kindeke Jezus laaft den H. Johannes (Mus. Madrid). De Druiveneters (Mus. München).
v.
IN BELGIË. BOUWKUNST.
Het bestuur der Aartshertogen en het 12-jarig bestand bevorderen den wederopbloei der schoone kunsten. De Barokstijl verspreidt zich over het land, doch vormt door zijn afwijkingen, den Vlaamsehen stijl. Vooral de kerkbouw ontwikkelt zich (oprichting van vele kloosters en abdijen: Jezuïeten). Gevels nog overvloediger versierd dan in Italië; zuilen, pilasters, nissen, rinkelwerk, onderbroken frontons, spitsvleugels met voluten, uitstekende lijsten, flambouwvoeten, guirlandes, enz. Basiliek van Scherpenheuvel (1609-1627) : eerste koepel in de Nederlanden volgens moderne stelsels aangelegd. Jezuïetenkerk van St. Carolus Borromeüs te Antwerpen (1614). Augustijnenkerk te Brussel (1620). St.-Pieter te Gent (1629-1720). St.-Michielskerk te Leuven (1650) : volmaaktste Jezuïeten kerk in de Nederlanden. Begijnhofkerk te Brussel (1657). Begijnhofpoort te Diest (1675). Abdijkerk van Averbode (1664-1701). Verscheidene gildehuizen op de Groote Markt te Brussel dagteekenen uit het einde der XVIIe eeuw.
BEELDHOUWKUNST. Ongebreidelde Barokke sculptuur ter versiering der kerken. Kenmerken : Groote technische vaardigheid, rijke fan-
-
73 -
tasie en uitbundigheid, nochtans zonder sterke artistieke persoonlijkheid. Frans en Jeroom Duquesroy (1594-1644 en 1612-1654). Arius Quellinus (1609-1668) : Onder invloed van Italië en van Rubens.
LEUVEN. -
St.-Michielskerk.
Lucas Faid'herbe : (leerling en navolger van Rubens). St.-Gudulakerk bevat St. Jacobus en St. Jan. Zijn beste werken berusten in de hoofdkerk en in de kerk van O. L. V. van Hanswijk te Mechelen.
-
74 -
SCHILDERKUNST.
Beroemde « Antwerpsche school» onder leiding van Rubens. Rubens (1573-1647) : In hem culmineert de Vlaamsche Barokstijl. Talrijke leerlingen en graveurs werken onder zijn toezicht. Zijn werk : grootsch van opvatting, levendig van kleur, realistisch, breed gemodeleerd, vol mannelijke kracht en ontstuimige beweging. De Kruisrechting en de Kruisafneming (O.-L.-V.-Kerk te Antwerpen). Aanbidding (Mus. Antwerpen). Het kleine Laatste Oordeel (Pinakotheek, München). De Leeuwenjacht (idem). Van Dijck (1599-1641) : historiestukken uit de aristocratische wereld, meestal ten voeten uit afgebeeld vóór een zwaar afhangend gordijn of een zware zuil. St. Martinus (Kerk te Zaventem). H. Augustinus in geestvervoering (St.-Augustinuskerk te Antwerpen). Karel I op jacht (Louvre, Parijs). Jordaens (1593-1678) : Invloed van Rubens en Carravazio (licht en schaduw). Schilder van volkstypen en uitbundige levensvreugde. De Boer en de Sater (A. Cels, Brussel). Zoo de Ouden zongen, zoo piepen de Jongen (Mus. Antwerpen). Driekoningenfeest (Keiz. Mus. Weenen). Adriaen Brouwer (1606-1638) : buitengewone behandeling van scènes uit het Volksleven. Tabakskroeg (Mus. Cassel). David Terniers (1610-1690) : onder den invloed van Brouwer; schildert liefst tooneeltjes uit het boerenleven; schilder van boerenkermissen. Boerenkermis (Keiz. Mus. Weenen).
DE KUNST VAN DE XVllle EEUW I. -
IN FRANKRIJK. BOUWKUNST.
De XVIIIe eeuw is de laatste phase van den Barokstijl. Frankrijk staat dan aan de spits van de beschaving en de Fransche kunst overvleugelt die der andere landen. Na Lodewijk XIV maakt de pompeuze pracht van den Fransehen Barokstijl plaats Voor een sierlijkeren en gezelligeren stijl. Régence-stijl (1715-1725) : gedurende het regentschap van Philips van Orleans (minderjarigheid van Lod. XV). Architectonische geledingen gaan verloren en worden decoratief. Elastisch-gebogen lijnen, die losser en slapper worden. Gebruik der afgezonderde schelp in de ornamentiek. Oppenort : hofarchitect van den regent. Louis X V-stijl (1725-1750) onder het bestuur van dezen koning (Rococo). De schelp (rocaille) verandert in rankachtige krullen. Ornamenten zijn meestal asymmetrisch. Deze stijl, evenals de voorgaande, vindt vooral zijn toepassing in de kunstnijverheid (meubelen). Hetzelfde kan gezegd worden van den Louis XVI-stijl (na 1750). BEELDHOUWKUNST. Meer klassistisch - Fijnere vorm van de XVIIe-eeuwsche kunst. Dieren en allegorische figuren. Maurice Falconel (1716-1791) : Baadster (Louvre, Parijs). Houdon (1741-1828) : vertegenwoordigt den overgang tot de XIXe eeuw, 200-tal busten, o. m. Diderot, J. J. Rousseau, Voltaire, Buffon (Louvre). SCHILDERKUNST. Begin XVIIIe eeuw: Fantastisch landschap, coquette figuren, theatrale houdingen.
-
76 -
Antoine Watteau (1684-1721) : malsche kleu ren, heldere lichten, luchtige tonen, wazige vormen. Inscheping naar het eiland Cythera (Louvre, Parijs). Genoegens van het Fransch Tooneel (Kon. Paleis, Berlijn). François Boucher (1703-1770) : Schilder van Lodewijk XV; rechterarm van Mevrouw Pompadour. Verheerlijkt niet enkel de lieftalligheid, maar ook de lichte zeden en de losbandigheid. Venus bij Vulkanus (Louvre, Parijs). De Doedelzak (idem). De Ontvoering van Europa (idem). Fragonard (1732-1806) : leerling van Boucher. Tooneeltjes uit de galante wereld. Glanzende kleuren \"01 geest en gratie. Baadsters (Louvre, Parijs). Chardin (1699-1779) : Keert de zinnelijke onderwerpen den rug toe en verkiest eenvoudige volkstypen. De Voorraadbezorgsters (Louvre, Parijs). J. B. Greuze (1725-1805) : navolger van den voornoemde; schilder bij uitnemendheid van het volksleven; tevens sentimenteel moralist die de verdorvenheid van de hooge wereld schandvlekt. De gebroken Kruik (Louvre, Parijs). Onschuld (idem).
SIERKUNST. Deze vindt haar toepassing in de nijverheidskunst decoratie, steekkunst, Gobelins, meubelen, huishoudelijke voorwerpen, porselein (Sèvres). Stijl Lodewijk XV : uiterst gebogen en grillig gewrongen lijnen. De schelp is asymmetrisch en tot krullen vervormd. Stijl Lodewijk XVI: Terugkeer tot de symmetrie en de rechte lijn. Versiering met kroontjes, strikken, korfjes, bloemruikers en zelfs tuiniersgereedschap.
11. -
IN ITALIË.
In de XVIIIe eeuw kan slechts Venetië nog op groote schilders bogen. Zij behandelen portretten, genrestukken en stadsgezichten. In deze laatste leverde Venetië zeer oorspronkelijk werk. Tiepolo (1696-1770) : kerkelijke schilderstukken; allegorische fresco's, genrestukken. Geen pompeus karakter, maar luchtige gratie vol atmospheer. De Kwakzalver (Venetië).
-
77 -
Canaletfo (1697-1768) : weet evenals Tiepolo het fijne licht der lagunenstad in zijn werken vast te leggen - Stadsgezichten.
11. -
IN ENGELAND.
De schilderkunst van het Barokke komt hier eerst in de XVIIIe eeuw tot rijken bloei en ondergaat sterk den invloed van de kunst van Antoon Van Dijck, Engeland's gevierden hofse hilder. Impressionistische richting.
GAINSBOROUGH.
-
Knaap in 't blauw.
Hogarth (1697-1764) : staat hoog als portretschilder. Schildert met vegen en vlekken. Fijne moralist. Garnalenm.eisje (National Gallery, Londen).
-
78 -
Reynolds (1723-1792) en Gainsborough (1727-1788) : portretten van personen uit de hoogere standen; werken met aristocratisch karakter.
IV.
IN BELGIË.
BOUWKUNST. De XVIIIe eeuw is voor de bouwkunst een periode van stilstand. Voortzetting van de XVIIe-eeuwsche kunst, die stil aan door onbelangrijke klassistische gebouwen werd verdrongen. Koninklijk paleis te Antwerpen, in « Rocaille »-stijl door Baurscheit. Koningsplein (1772), Koningstraat te Brussel, samen met het Park (1776) door den Franschman Guimard ontworpen. BEELDHOUWKUNST. In de XVIIIe eeuw leeft de exuberante stijl van de XVlI e eeuw nog een tijd voort, tot het klassicisme ook in ons land de bovenhand krijgt. SCHILDERKUNST. De XVIIIe eeuw is voor de schilderkunst een tijdperk van het jammerlijkste verval. Een herleving teekent zich af tegen het einde van die eeuw, in afwachting dat de XIXe eeuw ons opnieuw kunstenaars van allereerste gehalte zal schenken.
DE KUNST IN DE XIxe EEUW ALGEMEENHEDEN. 1e Zij ontstaat tijdens de Fransche omwenteling-en breekt af met de middeleeuwsche tradities. 2e Napoleon drukt zijn stempel op de geheele samenleving en ook op de kunst (style Empire), die de glorie van dezen persoon moet verheerlijken. De Romeinsche kunst wordt hier toonaangevend. 3e De XIXe eeuw, heeft geen streng bepaalden stijl voortgebracht. Bevordering van het individualisme.
I. -
IN FRANKRIJK. BOUWKUNST.
Opmerking (1). De XIXe eeuw is voor de bouwkunst de onvruchtbaarste periode. De architectuur geraakt er niet toe nieuwe oorspronkelijke vormen te scheppen voor stations, gebouwen, postkantoren, eethuizen, enz., vormen in overeenstemming met den aard dezer gebouwen. De bouwkunst staat hier in het teeken van het electicisme (kiezen van onderdeelen, aan andere stijlen ontleend). Empire-stijl, geschapen door Pierre Fontaine (1762-1853) en Charles Percier (1764-1838). De gebouwen hebben een Grieksch of Romeinsch uitzicht. Triomfboog op de Phare du Caroussel te Parijs (navolging van den Severusboog te Rome). St.-Magdalenakerk te Parijs (Grieksche tempel). Arc de Triomphe de l'Etoile, grootste triomfboog der wereld (ter verheerlijking van Napoleon's wapenfeiten).
BEELDHOUWKUNST. Na het Keizerrijk viert het Romantisme hoogtij. De kunstenaars volgen de impulsie van hun eigen gevoel en emoties. (1) Deze opmerking geldt voor de XIXe eeuwsche bouwkunst, ook builen Frankrijk.
-
80 -
In de 2e helft van de XIXe eeuw wordt het klassicisme verdrongen door een realistische strekking die oorspronkelijke werken inspireerde. François Rude (1784-1855) : groep aan de Arc de l'Etoile : «de uittocht der vrijwilligers in 1792 », met meesleependen, woesten zwier. Barye (1795-1875) : realistische dierenbeelden in het Louvre (Parijs) o. m. Leeuw met slang. Carpcaux (1827-1875) : gevierde beeldhouwer van het tweede Keizerrijk. Zijn werken zijn vol gratie en levendigheid. « De Dans » (groep aan de Opera, Parijs). « Fontaine de l'Observatoire (Park van het Luxembourg, Parijs). Rodin (1840-1918) : reusachtig kunstenaar, die de meest verschillende menschelijke gevoelens weet uit te drukken : de moderne, onrustige, zoekende geest (Le Penseur); de vastberadenheid en de wanhoop (Burgers van Kales); teederheid en liefde (Le Baiser - Mlisée Rodin, Parijs). SCHILDERKUNST. Het klassicisme geeft ook hier de richting tot diep in de XIXe eeuw. Daarna werd het verdrongen door andere opvattingen en trok zich terug in de « Academies » waar het langen tijd onderwezen werd als de eenige ware kunst. Louis David (1748-1825) : eerste karakteristiek-klassicist in Frankrijk. Was aanvankelijk de schilder der Revolutie : Dood van Marat (Mus. Brussel). Onder Napoleon werd hij de schilder van het Empire : Kroning van Napoleon (Louvre, Parijs), Portret van Madama Récamier (idem). Jan Domien In gres (1780-1867) : stelt de zuivere teekening boven alles. Kleur is bleek en bijkomstig. Naakte figuren maken den indruk van geschilderd beeldhouwwerk. Apotheose van Homerus (Louvre, Parijs). De Bron (idem). Eugène Delacroix (1798-1863) : is het hoofd geworden der Romeinsche school. Geen evenwichtige compositie zooals bij Ingres, maar vrije ongebonden groepeering vol licht en kleurenspel. De « Massacre de Scio )) (Louvre, Parijs). Paul Huet (1804-1889) : Na Engeland en Holland opent deze de rij der Fransche landschapschilders. Camille Corot (1796-1875) : Bijzonder begaafd landschap-
-
81 -
schilder, die op meesterlijke wijze de verschillende tonen van één zelfde kleur weet toe te passen. De haven van La Rochelle (Louvre, Parijs). Door hem ontstaat de zoogenaamde school van Barbizon (naast 't woud van Fontainebleau), met Theodore Rousseau en Jean Français Millet (van dezen laatste, de bekende « Arenleesters » en het « Angelus », beide in 't Louvre te Parijs).
11. -
IN HOLLAND.
SCHILDERK UNST. Maakt de evolutie mede waarvan Frankrijk het middelpunt was. Klassicisten : Pieneman (1770-1804); Kruseman (17971854) en Van den Berg (1802-1868). Romantieken : Ary Scheffer (1795-1858). Impressionnisten : « School van Den Haag ». Vertolken de rijke, visueele emoties van kleuren, tonen, licht en atmospheer in het Hollandsch landschap. Bosboom (1817-1891); Israëls (1824-1911); Mesdag (18311915); Jaap Maris (1837-1899). Vincent van Gogh (1852-1890) : is evenwel de eenige Hollandsche schilder van internationale beteekenis. Staat in nauw verband met de Fransche school. Vooral na 1886, jaar waarop zijn verblijf in Frankrijk aanvangt en dat 4 jaren duren zal. De Aardappeleters (Rijksm. Den Haag). De Opwekking van Lazarus (in privaat bezit).
111. -
IN BELGIË.
BOUWKUNST. N. B. Hier vooral geldt de opmerking waarmede wij de Fransche bouwkunst hebben ingeleid (zie bI. 66). . Befaamde gebouwen: Paleis van Justitie te Brussel (1883Poelaert); Paleis van Schoone Kunsten te Brussel (1880, Balat); Nationale Bank van Antwerpen (Beyaert); Beurs te Brussel (Suys); Volkshuis (Horta). BEELDHOUWKUNST. De beeldhouwwerken, vooral uit de laatste helft der XIXe eeuw zijn vol realisme en geven blijk van grondige kennis der
-
82 -
menschelijke natuur, al zijn de strekkingen soms verschillend. Constantin Meunier (1831-1904) : Geliefkoosde onderwerpen uit de arbeiderswereld : stoere mijnwerkers en fabrieksarbeiders, maaiers, lastdragers, enz.; breed van uitvoering; verheerlijking van den arbeid. De Puddeler (Brussel) : De Maaiers (Mus. Brussel); De Havenwerker (Frankfort). Jej Lambeaux (1852-1908) : vol krachtige beweging. De menschelijke Hartstochten (Park, Brussel). Brabo (Antwerpen). Victor Rousseau (1861): ondergaat, evenals de volgenden, den invloed van Rodin. Demeter (Mus. Brussel); Naar het Leven heen (idem). Julius Lagae (1862-1931) : Boete (Mus. Gent). Andere beroemde beeldhouwers : Vinçotte; Dillens; Paul de Vigne, enz. SCHILDERKUNST.
De Belgische schilders van de XIXe eeuw ondergaan veelal den Franschen invloed. Het historische genre wordt geliefkoosd, zoo onder klassistische als onder romantische richting. Gustaaj Wappers (1803-1874) : onder invloed van de romantiek krijgen zijn tafereelen een bijna theatraal karakter. Septemberdagen van 1830 (Mus. Brussel). Hendrik Leys (1815-1869) : meest nationale schilder. De Mis van dertig Dagen (Mus. Brussel). Andere beroemde schilders : Hendrik de Braeckeleer (interieurs); Jozef Stevens (dierenschilder ). Impressionnisten : Emile Claus (wazige atmosfeer). Frans Courtens (mooie boschgezichten).
GESCHIEDENIS VAN DE KUNST' IN BELGIE TER INLEIDING: Dit deel van de kunstgeschiedenis heeft tot doel de leerlingen een duidelijken kijk te geven op de ontwikkeling der kunst in eigen land. Wij achten het van belang hieraan toe te voegen, dat bij deze studie, in de eerste plaats, de streek zelf als grondslag dienen moet. Daarom zullen de leerlingen zoo dikwijls mogelijk, en na voorafgaande voorbereiding, steeds met groote vrucht de kunstgewrochten gaan bezichtigen, welke in het schoolgewest liggen verspreid. Op die wijze zullen zij door korte nota's en goed gekozen schetsen de leemten kunnen aanvullen, die deze beknopte algemeene verhandeling onvermijdelijk achter zich openlaat. Vooral de 18 e en 1g e eeuwsche, evenals de hedendaagsche kunst, zal door plaatselijke studie het best worden begrepen en naar waarde geschat. Onze leerlingen dienen niet opgeleid tot kunsthistorici. Zij moeten evenwel in staat gesteld worden onze nationale kunst te begrijpen, te waardeeren en te genieten om, waar het pas geeft, ook bij oningewijden er belangstelling voor op te wekken.
DE VOORHISTORISCHE TIJDEN. Het is onloochenbaar gebleken dat de mensch reeds bestond in het begin van het quartaire tijdvak, hetwelk ingedeeld wordt als volgt : 1e Palaeolithicum of Ouder Steentijdperk (tijdperk van den behouwen steen). 1 St Cd k 2e Neolithicum of Nieuwer Steentijdperk . een 1J per (tijdperk van den geslepen vuursteen).
I
1
11. Bronstijdperk. lIl. IJzertijdperk. In het begin van het quartaire tijdvak bediende zich de mensch, naar alle waarschijnlijkheid, van gewone brokken vuursteen, die later nog behouwen werden en dit maakte de
-
84 -
eerste nijverheid uit. Deze nijverheid is het kenschetsende van het Palaeolithicum. . In het verste palaeolithicum - tijdperk van het Groote Rivierpaard (Hippopotamus major) en een voorwereldlijken Olifant (Elephas antiquus) in onze streken - was het klimaat zacht, vochtig en weinig veranderlijk, wat den mensch toeliet in open lucht te leven. Reeds van dien tijd af bestaat onbetwistbaar de vooropgezette wil om vuursteen te behouwen, ten einde aan de voorwerpen een bepaalden vorm te geven. Overblijfselen van het rivierpaard werden gevonden in N.-Frankrijk en van den elephas antiquus te Hoboken, te Laken (1903) en te Schaarbeek (1908). Te Chelles (Seine et Marne - Fr.), te St. Acheul (Amiens - Fr.) en te Moustier (Dordogne - Fr.) vond men steenvuisthamers, doelmatig bewerkt, evenals bijlen in amandelvorm en aan één of twee zijden gescherpt. In het midden-palaeolithicum (Würm-ijstijd) is het klimaat vochtig en koud, wat den mensch dwong te schuilen in spelonken, gehouwen in de kalkachtige rotsen. In dat tijdperk leeft de mammoet in onze gewesten, en met hem een neushoorn, de grottenbeer, de grottenhyena, het reuzenhert, het paard, het oerrund, enz. Te Lier werden overblijfselen van den mammoet opgegraven. In de grotten van Spy (arrond. Namen) werden menigvuldige voorwerpen van dat tijdperk gevonden (rijke verzameling in het oudheidkundig mus. van het Jubelpark). In het jongste palaeolithicum of rendiertijdperk werd het klimaat nog strenger. De menschen uit dat tijdperk krijgen den naam van rendierjagers. In de grotten van Chaleux (a/d Lesse) en Frontal (te Furfooz aid Lesse) werden menigvuldige voorwerpen in behouwen vuursteen, rendierhout, been en ivoor ontdekt (reeds dunne naalden tot het vervaardigen van kleeren van dierenhuiden). Onder de gevonden siervoorwerpen vermelden we halssnoeren en sieraden, bestaande in doorboorde schelpjes en tanden aan een draad geregen. De roode kleurstof (ijzeroxyde ), evenals de gekleurde platen in de haardsteden ontdekt, bewijzen dat het kleuren van het menschelijk lichaam reeds werd beoefend. In dat tijdperk ontstaat de kunst. Ons land bezit slechts zeldzame teekeningen, snijwerk en schilderingen die de voorwerpen en de donkere wanden der grotten tooiden. Het neolithicum of het tijdperk van den geslepen vuursteen (eindigt ongeveer 2000 j. vóór J. Ch.). Het uitzicht en de fauna van ons land zijn ongeveer dezelfde als op onze dagen. De volksstammen uit dat tijdperk - klein van gestalte slepen sommige steenen of beenen werktuigen. Zij bezaten pijlen en vervaardigden vaatwerk en stoffen. Zij eerbiedigden
-
85 -
hun dooden, die zij begroeven of verbrandden. Hun kunstzin was minder ontwikkeld dan bij de rendierjagers. Voorwerpen van geslepen vuursteen: messen, elzen, punten voor lans en pijl, bijlen, bijlhamers, polijststeenen, enz. Voorwerpen van been en rendierhoorn : elzen, naalden, schrapers, spiesen, punthouweelen, hakken en stelen voor bijl en hamer. Vaatwerk met en zonder ornamenten. Graftomben: Menhirs van Hollain (bij Antoing) : Brunehilde's steen (la Pierre de Brunehaut); van Baileux (bij Chimay) : Pierre-qui-tourne. Dolmens : nog twee reusachtige specimens in Belgiê, te Weris (N. W. Luxemburg). Grotten van Spiennes (bij Bergen), waaruit op 15 m. diepte, vuursteen werd getrokken. Duizenden voorwerpen in silex. BRONZEN TIJDPERK : De bijl is het meest karakteristieke voorwerp uit dat tijdperk (4 verschillende ontwikkelingsvormen). Andere bronzen voorwerpen : dolken, messen, pijlspitsen, speren, arm- en hoofdbanden, oorringen, spelden, haken, gesphaken, harpoenen. Vaatwerk : lijkurnen, halfbolvormige vazen of kegelvormige vazen met veelal meetkundige decoratie. Begraafplaatsen van Temsche, Wuustwezel (prov. Antwerpen), Harchies (bij Pommerreil), enz. IJZERTIJDPERK: vanaf 850 vóór J. C. Hier verdwijnen de steenen voorwerpen en wapens en in het latere ijzertijdperk (La Tène-periode) verschijnen de eerste muntstukken. Indeerng{tijdperk, gezegd van Hallstatt (900 tot 500 j. v. J. C.); l id. van La Tène (van 500 tot Chr. geboorte). Ijzeren voorwerpen: muntstukken, spangen (fibules), oorringen, arm- en beenbanden, gordels, spelden, vazen, enz. Vaatwerkfabriek ontdekt in de duinen van De Panne. De bronzen wijnkruik (oenochoé) uit de begraafplaats te Eigenbilsen (Limburg). Tal van voorwerpen gevonden in het paaldorp ter plaatse Nekkerspoel (Mechelen).
KELTISCH TIJDVAK. De Kelten, eerste bewoners van ons land, leefden vóór de Romeinsche overheersching als barbaren : zij hadden geen begrippen van wetenschappen en kunsten en al hun eerzucht berustte enkel in de zegepralen die ze dankten aan hun brutale kracht en hun wapens. Huizen der Kelten: kleine hutten van leem, graszoden of
-
86 -
hout, rond van vorm, met stroo bedekt zooals bij de negers. Eén kamer met één opening (deur). In oorlogstijd plaatsten de Kelten hun vrouwen, grijsaards, kinderen, vee en goederen in een ompaalde insluiting door Cesar oppidum geheeten en welke ook diende om strijders te beschutten die in het vlakke veld den vijand het hoofd niet konden bieden. Soms vormden deze versterkingen een muur waarin lagen hout en steen elkaar afwisselden, dit alles met een soort cement of klei bestreken. Druïdensteenen : deze zijn de eenige monumenten die met zekerheid aan de Kelten kunnen toegeschreven worden. Zij dienden als tempels of begraafplaatsen (zie menhirs, dolmens, kromlechs. ) Eén overblijvende in ons land: Brunehilde's steen, tusschen Hollain en Rongy (bij Antoing). De wiegende steenen of Duivelssteenen behooren ook tot dat tijdperk. Deze steenen of rotsblokken waren zoo danig geplaatst dat zij bewogen bij den geringsten druk. Tot dit soort behooren de Duivelssteenen bij Namen en Luxemburg.
GERMAANSCH TIJDVAK. De Germanen: Zwervende volksstam die, ong. 1 % eeuw v. J. C., de Kelten in ons land kwam verdringen. BOUWKUNST. Oppida : gelijkvormig met die der Kclten. Geen godsdienstige gebouwen: de Bosschen en Wouden, toegewijd aan de Godheid, dienden als vergaderplaats voor dcn eeredienst en voor andere bijzondere gelegenheden. In het midden van deze heilige wouden, omgeven door een sloot, een haag of een staketsel, bevond zich de voorstelling der Godheid. Dit was een boomtronk, ecn zwaard of een vormlooze stccn, geplaatst onder ecn ronde hut of een eenvoudig rietcn afdak, rustend op vier pijlers. Graftomben : tumuli. In de Kempen waren die van zeer geringe hoogte en bevatten een of meer aschkruiken uit zwarte aarde vervaardigd, meestal met de hand, zonder gedraaid te zijn. Zij waren gevuld met menschenbccnderl'n door het vuur verkoold. In de provinciën Luik, Limburg, Brabant, cnz., bereikten deze tumuli dikwijls een hoogte van 40 à 50 m. voet. In doorsnede vertoonden deze graven gewoonlijk een lijkkamer omsloten door groote, ruwe steenblokkcn op elkaar geplaatst en die het geraamtc van dcn afl~jvige bevatte, benevens vazen
-
87 -
van verschillende grootten, armbanden, halssnoeren van geglazuurde parels, enz. Drie tumuli te Grimde (bij Tienen). Vijf groote tumuli te Omal (bij Borgworm).
BELGISCH-ROMEINSCH TIJDVAK. Bedoeld tijdvak vangt aan in het jaar 58 vóór J. C., toen Julius Cesar ons land begon te veroveren. De Romeinen, na hun heerschappij te hebben bevestigd, verspreidden in onze gewesten hun beschaving en hun kunst, hoewel deze invloed geringer was in België dan in Midden- en Zuid-Gallië. Keizer Augustus, na Cesars dood,.. liet op de· Rijn- en Maasboorden tal van forten bouwen (castelIa). Heerbanen werden aangelegd; deze zijn gedeeltelijk tot heden toe bewaard gebleven. De vijf voornaamste leidden : 1e Van Boulogne naar KasseI, Doornik en Bavai; » 2e » Doornik Atrecht; » 3e » Bavai Tongeren; 4e » Tongeren » Nijmegen; » 5e » Reims Trier. Onder de andere vernoemen we die van BaV'ai naar Bergen en Edingen. De Belgische heerbanen heetten viae stratae. Zij bestonden uit één of meer lagen kiezel waarop een bekleedsel van keien en steen en van allerhande vormen. Deze straatwegen waren slechts 6 à 7 m. breed en meestal rechtlijnig. Langs deze banen verrezen rustplaatsen (mansiones mutationes), met paardenstallen, uitspanningen, slaapgelegenheden voor reizigers, enz. Uit deze pleisterplaatsen ontstonden sommige steden, zooals Gembloers (Geminiacum), A..arlen (Orolaunum) en Maastricht (Pons Mosae). Bavai en Tongeren hebben ook hun belangrijkheid te danken aan de pas vernoemde heerbanen. De afstanden worden aangeduid langs deze wegen op mijlpalen. In het midden van het marktplein (forum) te Bavai bevond zich een achtvlakkige zuil, aangebracht op het kruispunt van twee straatwegen. In 1817 werd te Tongeren een stuk zuil opgedolven waarop het itinerarium was gegrift van al de Belgisch-Romeinsche wegen (Mus. van Oudheden, Brussel). BOUWKUNST. De invloed der Romeinsche bouwkunst in onze gewesten was betrekkelijk gering. Slechts twee steden werden opgericht : Tongeren, de oudste en voornaamste, en Doornik. Hier en daar
- 88 vindt men nog overblijfselen van Romeinsche villa's. In de steden Trier en Bavai, te dien tijde binnen onze grenzen gelegen, bevinden zich nog talrijke getuigen van de eens zoo bloeiende Romeinsche kunst. Te Trier o. m. een basiliek (328), een kathedraal, een amphitheater, de Zwarte Poort (Porta-Nigra), een villa (paleis) te Conz (bij Trier), enz. Te Bavai : een hippodroom, een waterleiding, christelijke grafschriften uit de IVe en Ve eeuw. Grafsteen ontdekt in 1846 te Tongeren (Mus. van Oudheden, Brussel) - Merkwaardig grafmonument van Igel (Moezel-boorden). Romeinsche woonhuizen : Domus: Rom. huis van den 1en rang. Villa's: landhuizen. Overblijfselen van Rom. villa's te 's-Gravenvoeren (prov. Luik) en in de provincie Luxemburg.
BEELDHOUWKUNST. Nadat de Romeinen de Gallische druïden hadden afgeschaft, werden door onze bevolking, de Romeinsche goden gereproduceerd : Mars, Venus, Mercurius, Minerva, Herkules. Ook werden afbeeldingen van nieuwe typen voortgebracht : Epona (godin der paarden), Nehalennia (godin van handel, scheepvaart en landbouw). Naast een verzameling van de gemelde beeldjes bezit het oudheidkundig museum van het Jubelpark te Brussel ook nog een Cesarskop en een Vrouwenhoofd. Bas-reliêfs in het museum van Aarlen.
KUNSTNIJVERHEID. De musea van Brussel (Jubelpark), Tongeren, Aarlen, Namen en Charleroi bevatten rijke verzamelingen van kunstvoorwerpen uit het besproken tijdvak : aarden en glazen vazen, allerlei bronzen beeldjes; geglazuurde bronzen spangen; juweelen, flesschen van allerlei vorm, muntstukken, enz.
FRANKISCH TIJDVAK. Vanaf de Ille eeuw der christelijke jaartelling kende ons land de eerste invallen der Barbaren. Brandstichting en plundering vernielden de Romeinsche gebouwen. De beruchtste overweldigers waren de Franken, die hun zeden en eigen beschaving, op gansch andere leest geschoeid dan de Romeinsche, in deze streken aanbrachten. In 450 was de Frankische overheersching voltrokken en
-
89 -
nam het tijdvak der Merovingers een aanvang. Omstreeks 800 (onder Karel den Groote) kwam het geslacht der Karolingers aan de beurt. BOUWKUNST. In tegenstelling met de Romeinen gebruikten de Franken geen harde bouwmaterialen. Met hout trokken zij hun rechthoekige woningen op en zij dekten ze met riet. De Frankische haardsteden bevatten slechts één woonkamer. Ze waren, ter verdediging, door een paalheining omringd. De koninklijke villa, insgelijks uit hout opgetrokken, omvatte het paleis, dat omgeven was door Romeinsche portieken, door de woningen der ambachtslieden en ten slotte door de gebouwen voor het landbouwbedrijf (afbeelding in het Oudh. Mus. Jubelpark).
Graftomben
1e type : in vollen grond gedolven. 2e type : gebouwd in onregelmatige steenen : juweelen werden in vrouwelijke, en wapens in mannelijke graven neergelegd. 3e type : uit platte steenen samengesteld. 4e type : ruimte in de rots gehouwen. Hier verdwijnen stilaan de voorwerpen uit de doodenkamer, zulks onder invloed van het christendom. KUNSTNIJVERHEID.
In de Frankische begraafplaatsen te Anderlecht (bij Brussel) en Harmignies (bij Bergen) kwamen menigvuldige voorwerpen aan het daglicht. Deze vullen bijna uitsluitend de Frankische zaal in het Oudh. Mus. van het Jubelpark. We vermelden : halssnoeren van gekleurd glas, ceramiek en barnsteen; zwaarden met dubbele snede; bijlen (francisca); messen; lans-, pijl- en spiespunten; talrijke roode en zwarte vazen; aschkruiken in den vorm van een dubbelen kegel en versierd met behulp van een stift, een wig, een afdrukker of een besneden rol let je. Onder de juweelen noemen wij : gespen, spelden, ringen, armbanden, enz., soms met Oostersche motieven versierd. p
DE ROMAANSCHE KUNST ALGEMEENHEDEN. 1e Deze kunst vormt met de z.g.n. gotische, de middeleeuwsche kunst; 2. Na het jaar 1000 verrijst in W.-Europa op de puinhoopen van de Romeinsche beschaving een nieuwe cultuur : d. i. een merkwaardige christelijke kunst, die vanaf de Xle eeuw tot volle ontplooiing komt. 3 e De oorsprong dient vooral gezocht in den geloofsijver en den maatschappelijken bloei, gebaseerd op de organisatie van kerk en staat. 4e De middeleeuwsche kunst bereikt haar toppunt in de XlIIe en XIVe eeuw: zij geraakt in verval op het einde der XVe eeuw. 5 e Bouwkunst : stoer, massaal karakter, schijnbaar zware gewelven, rustend op enorme pijlers.
BOUWKUNST. A. - KERKELIJKE BOUWKUNST. ALGEMEENE KENTEEKENS
1e Uitwendig: eenvoudige, sobere versiering, gebruik van den volboog, boogrijen of arcaturen. a) Vensters : twee rechtopgaande met kroonboog, vensterindieping schuins afgekant. Tweeling- en drielingvensters, waarvan de kroonbogen door grootere arcaden worden omsloten. Soms bovenaan rond venster (oculus). b) Deuren : De hoofddeuren waren in hoofdzaak samengesteld uit een reeks op elkander inspringende kroonbogen, steunend op eenvoudige stijlen. Later werden deze stijlen vervangen door zuilen. c) Torens : Meestal vier- of achtkantig. Boven of aan weerszijden van het portaal, geveltorens. Soms één toren nabij het koor. Torendaken: vier- of achthoekige spitszuil (zijtoren),
-
91 -
LUIK.
-
Doopvont in St. Barthélemy.
b) Zuilen : Vierkant of rolvormig; rondom het einde der XIIe eeuw, met ingewerkte kleinere zuilen. c) Zuilvoefen : naar het Romeinseh, ook met hoekbladeren. d) Kapiteelen: Ie Romeinsche vormen; 2 e kubieke; 3 e holronde (bladeren van vetplanten); 4 e opgesierde (holronde, doch getooid met grillige dieren of personages). e) Triforium : smalle galerij boven de zuilen van den middenbeuk - soms ook van dwarsbeuk en koor.
-
92 -
Voorname gebouwen : Hoofdkerk te Doornik (behalve koor) XIe en XIIe eeuw Schoonste Romaansch gebouw van ons land - Vijf torens -; St.- Ursmar te Lobbes (Henegouwen) - abdijkerk opgericht omstreeks 850; St.- Vincentius te Zinnik - voltrokken in de XIe eeuw - afwisselend ronde en vierkante zuilen; St.-Geertrui te
NIJVEL.
-
Kloostergang van St.-Geertrui.
Nijvel - ingewijd in 1047; H.-Bloedkerk te Brugge (onderste kapel); St.-Germanus te Tienen; St.-Pieter te St.-Truiden; Kerkje van Afsnee-bij-Gent (Xe eeuw); Krocht van de St.Pieterskerk te Anderlecht (IXe eeuw); Krocht van St.-Hermes
-
93 -
te Ronse (XIe eeuw) - de ruimste en mooiste krocht van ons land. Abdijen te Gent (puinen der St. Bavo-abdij), gesticht in 511 door St. Amandus; Aulne, gesticht in 657; de nog aanwezige bouwvallen zijn meest alle gotisch; Orval en Villers werden ongeveer hetzelfde jaar gesticht, hun bouwvallen verloren de kenteekens van den Romaanschen stijl. Kloosters te Nijvel (St.-Geertrui) en Tongeren (naast de O.-L.-V.-kerk). - XIIe eeuw. B. - BURGERLIJKE BOUWKUNST.
(Zie: Romaansche Kunst, blz. 27.) BEELDHOUWKUNST. De beeldhouwkunst uit deze periode is sober en kan in luister niet opwegen tegen de kunstgewrochten, ons door de bouwkunst nagelaten. Uitwendige versiering : De portalen der kerken worden soms opgeluisterd door voorstellingen uit den Bijbel, zooals in de kathedraal te Doornik en de St.-Geertruikerk te Nijvel. De boogvelden van de kerkportalen zijn met figuren versierd. De Christus zit meestal zegenend te midden van zijn apostelen; de H. Maagd, op haar troon, houdt het kindeke Jezus in de armen. Drapeeringen, Byzantijnsch. De kunstenaars uit de XIe eeuw bereikten in hun voorgestelde personages geen physieke schoonheid en verwaarloosden de anatomische regels. Inwendige versiering: Zeldzaam zijn de alleenstaande beelden; lage reliëfs, dooreenslingerende banden met fabelachtige dieren vermengd. De kapiteelen uit de XIe eeuw zijn naakt. Die uit de XIIe eeuw zijn versierd met loofwerk, met dieren of legendarische figuren. De doopvonten hebben meestal een log uitzicht; de ronde of veelhoekige kuip; soms met beeldhouwwerk getooid, rust op een zware zuil. Doopvonten van Dietsch-Heur (Limburg); Munsterbilzen (Limburg), XIIe eeuw; Gerpinnes (Henegouwen); St. Barthélemy te Luik in geelgieterij, begin XIIe eeuw. KUNSTNIJVERHEID. Glasschilderkunst : Gekleurd glas werd reeds gebruikt in de 7e eeuw, terwijl beschilderd glas een 10de-eeuwsche uitvinding is. Tot in de 13e eeuw bleef echter het groenachtig glas veel in gebruik. Dit kleurlooze glas was in geometrisch gerangschikte looden staven gevat.
-
94 -
Goudsmeedkunst : Deze beoefende het vervaardigen van kerksieraden, met kleurrijk émail (glazuur) opgesmukt. In de XIe en XIIe eeuw werd mooi émail gemaakt te Luik, Maastricht en Keulen. Koperwerk: In de XIe eeuw werd Dinant de bakermat der beroemde « Dinanderies ». Ontelbare koperen kandelaars, kruisbeelden, koorlessenaars, wierookvaten, processielantaarnen, reliekschrijnen, enz., verspreiden zich in vele onzer kerken. Merkwaardige koperen doopvont van St.-Barthélemy te Luik. Miniatuurkunst : Tot in de VIe eeuw werden de letters van de kerkelijke boeken alle even groot geteekend, doch de praktijk verlangde, bij het voorlezen, duidelijke afscheiding van de hoofdstukken. Zoo ontstonden de hoofdletters, die weldra zóó versierd werden, dat geheele bijbelsche tafereelen er door werden omsloten en aldus werd de eerste schrede op den weg van de vrije schilderkunst gedaan. De houdingen der personages zijn dikwijls linksch; de uitvoering is verzorgd en rijk aan kleur. In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel worden talrijke mooie handschriften met miniatuurschilderingen bewaard.
DE GOTISCHE KUNST BENAMINGEN : Gotische : Deze benaming, die thans algemeen gebruikt wordt, was als een spotnaam, waarmede de kunstenaars uit de Italiaansche Renaissance alle kunst bestempelden, die niet tot de hunne behoorde. Ogivale: Deze benaming is in zich zelf meer rationeel. Inderdaad, in de thans besproken kunst speelt het ogief de hoofdrol.
DOORNIK.
-
De Kathedraal.
BOUWKUNST. A. - KERKELIJKE BOUWKUNST. ALGEMEENHEDEN.
1e Men wil meer ruimte geven aan de gebouwen; daarom moeten de schepen verwijd en verhoogd worden. 2 e Het constructieve principe van dezen stijl berust op het feit dat een geraamte vervaardigd wordt, in staat den last van het geheel te dragen, en de ruimte als het ware omlijst, ter wijl de muurvlakken slechts als aanvulling gebruikt worden.-
BENAMINGEN : Gotische : Deze benaming, die thans algemeen gebruikt wordt, was als een spotnaam, waarmede de kunstenaars uit de Italiaansche Renaissance alle kunst bestempelden, die niet tot de hunne behoorde. Ogivale: Deze benaming is in zich zelf meer rationeel. Inderdaad, in de thans besproken kunst speelt het ogief de hoofdrol.
A. - KERKELIJKE BOUWKUNST.
1e Men wil meer ruimte geven aan de gebouwen; daarom moeten de schepen verwijd en verhoogd worden. 2 e Het constructieve principe van dezen stijl berust op het feit dat een geraamte vervaardigd wordt, in staat den last van het geheel te dragen, en de ruimte als het ware omlijst, ter wijl de muurvlakken slechts als aanvulling gebruikt worden.golvend profiel der zuilenvoeten met hooge sokkels; kapiteel versierd met diepgekrulde koolbladeren.
I
geveltorens, onderaan vierkan-I weinig verschil met eerste pe- onderaan eenvoudig; boven tig met stevige schoormuren, riode; soms naald met ver- zeer versierd; basis der spits steenën of houten torennaald sierde randen omgeven door galerij met (leien dak) leuning.
I
deurzuilen vervangen door tepelvormige lijst; omlijsting door een ezelsrugboog, deuringang met gedrukten boog.
versiering In den vorm van vlammen of vischblazen.
Plan
Romaanseh; apsis en koor I koor ruimere afmetingen - Idem, kapellen in de zijbeuken idem, koorafsluiting al~ kantvergroot - soms met Romaan- met trans omgeven - straal- (gilden) werk - zijkapel der H. Maagd sche krocht kapellen - koorafsluiting - zeer ruim koor omgeven door rijk gebeeldhouwde afsluiting. (I) De kenmerken voor ieder tijdvak vermeld, mogen niet te gemakkelijk als algemeen beschouwd worden. Voorzichtigheid blijft steeds geboden. daar er zich op alle punten afwijkingen kunnen voordoen.
slanker; veelal achtkantig
De Kathedraal.
Torens
. zuilvoeten met hOl'kklauwen; schachten effen, soms be- pijlers vergezeld van slanke schilderd - vergezelde pijlers zuiltjes; zelden rolvormig kapiteel versierd met diep uitge- kapiteel met knoppen sneden bladeren;
Ivaasvomige kapiteelen
Zuilen
+ nissen en
teekening verzorgd; perspectief.
idem + pinakels beelden.
lichte gewelven; ronde lijst; I netwerk van krulsribben tepelvormige doorsnede der vischblazen - hanggewelt. ribben •
afgeronde bogen
Gewelven
-
verhoogde pijlerbogen
volboog en spitsboog; versie- omlijst door inspringende spits- Idem als vorige periode, doorring met Romaansehen stem- bogen; ruimten boven deur en gaans met rijkere versiering pel tusschen pijlers soms met mooi beeldwerk versierd.
roosvormige versiering
Deur
BOUWKUNST.
doorgaans afwezig
DOORNIK.
Bovenlichten
eenvoudig
I
nauw, zwarte lijnen rondom teekening juister, vlakke kleu-I ruimer, schaduw in kleedij de figuren ren
Glasramen
uitgewerkte steunbogen
vlammende.
hielboog en ezelsrug.
breede ogief
(±
Derde periode 15· E)
stralende
(±
Tweede periode 14· E)
verdoken steunbeeren
ALGEMEENHEDEN.
Steunen
nog zware steunbogen
lancetvormig
Romaansch-ogivaal
rond- en spitsboog vermengd I scherpe spitsboog
Boogvorm
(±
Eerste periode 13· E)
Stijl
OvergBngsstlJI (einde XII· eeuw).
VERGELIJKINGSTABEL DER VERSCHILLENDE PERIODEN (1)
DE GOTISCHE KUNST
~
<:0
-
97 -
3 e De bouwkundige elementen zijn: het ribbengewel/, de luchtboog en het confer/ort, de schoormuur of steunbeer. Het ribbengewelf rust op ribben, die spits op elkaar uitloopen en de voornaamste karakteristiek van dezen stijl uitmaken. 4 e De drukking der gewelven wordt door j'uiste berekening verdeeld, zoodat de steunpunten voor een gedeelte niet meer in, maar buiten het gebouw worden geplaatst (luchtbogen en steunbeeren). Dit bevordert het vrije verkeer in de kerken. 5 e Breedere vensterruimten dan in Romaansch; meestal spitsbogig. 6 e Versiering ontleend aan de natuur. 7 e Met de ogivale kunst bereikt de christelijke kunst opnieuw een van haar glansrijkste hoogtepunten. 8 e De overheerschende lijn is de verticaal, die de grootsche kathedralen een rank voorkomen geeft. Befaamde gebouwen: 1e OlJergangsstijl : Koor van de St.-Gudula te Brussel (1220). Onze-Lieve-Vrouwenkerk van Pamele te Oudenaarde (1238). Kerken van St. Jacob en St. Magdalena te Doornik. St.-Niklaas- en St.-Jacobskerken te Gent. St.-Salvatorkerk te Brugge (1150), grootendeels uit baksteen opgetrokken. 2 e Vroege gotiek (± 1200-1270). St.-Maartenskerk te Ieperen (beuk 1254 ,- portaal 14e eeuw), vernietigd tijdens den wereldoorlog 1914-1918. O.-L.-V.-kerk te Tongeren - (1240) Toren (1440) is 74 m. hoog. Kerk der Dominicanen te Gent (1240), eenbeukig. Kerk van St. Leonardus te Zoutleeuw (1237). St.-Walburgiskerk te Veurne. O.-L.-V.-kerk te Brugge (het koor). Kathedraal te Doornik (het koor, begonnen in 1242). Kerk der Dominicanen te Leuven (1230). 3 e Stralende gotiek (± 1270-1400). Begijnhofkerk te Diest (± 1320). O.-L.-V.-kerk te Halle (1341-1409). St.-Romboutskerk te Mechelen - Lengte 116 m.; hoogte Van middenbeuk 28 m. St.-Bavokerk te Gent. Hoofdkerk te Aarschot (1337) O.-L.V.-kerk te Hoei (1311). 4 e Vlammende gotiek (±1400-1550). St.-Sulpitius te Diest (1419). 7
-
98 -
O.-L.-V.-kerk van Antwerpen - de grootste van het land. - lengte 117 m.; breedte van den kruisbeuk 65 m.; 7 beuken; toren 123 m. (opgebouwd in 1422). St.-Gommarus te Lier (1425).
ANTWERPEN.
-
O. L. Vr.-Kerk : Hoofdingang.
St.-Pieter te Anderlecht (1470-1482; behalve den toren). St.-Bavokerk te Gent (gedeeltelijk). St.-Pieterskerk (1433) en St.-Geertruikerk (voltooid in 1455) te Leuven. St.-Maarten te Aalst (1498). St.-Jacobskerk te Luik (1513-1538), middenbeuk en koor. Voorgevel van de H.-Bloedkapel te Brugge (1533).
-
99 -
B. - BURGERLIJKE BOUWKUNST. ALGEMEENHEDEN.
Deuren : veelal met korfboog. Vensters : rechthoekig of bekroond met bekende bogen; verdeeld in 4 of meer vakken door kruisende moneelen. Dakvensters : met spitse daken, van hout of steen, soms rijk gebeeldhouwd. Leuningen : aan dakvoet meest gekanteeld. Schoorsleenen (of schouwen) : soms rijkelijk versierd. Zoldering : in houten paneelen - muurbekleeding, enz. De versterkte kasteelen zijn stevig opgetrokken en weelderig versierd. Prachtige belforten (klokketorens, wachttorens) en ruime hallen worden opgericht en getuigen thans nog van de macht en den bloei onzer Vlaamsche gemeenten tijdens de middeleeuwen.
Soorten van burgerlijke gebouwen. Belforten : hooge torens, bestemd om de gemeenteklok te bevatten, om tot vergaderlokaal van den gemeenteraad te dienen en tot bergplaats van het archief (vóór het oprichten der stadhuizen). Belforten te Gent (XIVe e.); Brugge (XIIe en XlIIe); Ieperen (weder opgebouwd); Doornik (XIIe en XIlIe e.); Aalst (xve e.).· Stadhuizen : Vergaderingen van raadsleden. Archief. Stadhuizen te Brugge (oudste van 't land: 1377 onder Lod.v. Male); Brussel (XVe); Leuven (midden XVe); Oudenaarde (begin XVIe); Gent (id.). Hallen : overdekte verkoopplaatsen, al of niet met muren omsloten. Ieperen bezat reeds in 1200 een hal; Brugge (1284); Leuven (1317); Diest (1346 - ronde pijlers zonder kapiteel met achtkantige voetstukken); Mechelen (1340) - Gent en Antwerpen: vleeschhallen; Lier (1400); Gent (begin XVe e.); Antwerpen (begin 1501). Gildehuizen: Schippers - (1531) en Huidvettershuizen te Gent; Pijndershuis te Brugge (1470). Handelsbeurzen: Oude Beurs te Antwerpen. Gerechtshoven : Paleis van het Brugsche Vrije te Brugge (1521); Broodhuis te Brussel (1514); Paleis van den Grooten Raad te Mechelen (1530), onvoltooid. Gasthuizen: de « Bijloke » te Gent (XIIIe e.), het St.-Jansgasthuis te Brugge (XIIIe e.).
-
100
Voorraadschuren (Spijkers) : Ter Doest bij Lissewege de « Spijker» te Diest. Woonhuizen: in vele oude steden op te merken (vooral te Brugge). Hoven en Paleizen: Gruuthuuse te Brugge (1465); het Paleis der Prins-Bisschoppen te Luik (XVIe e.).
BEELDHOUWKUNST. ALGEMEENHEDEN
Ie Wederopleving in de XIe en XIIe eeuw. 2e Beelden en reliëfs overvloedig verspreid in kerkelijke en ook wereldlijke gebouwen. 3 e Verwekken diepere godsdienstige stemming in de kathedralen en vormen een fraai verband met het architectonisch uitzicht. 4 e Beeldwerk geeft voorstellingen uit de natuur en de ambachten, naast zedelijke en godsdienstige tafereelen. Twaalfde eeuw : Geen eenheid - overgangstijdperk. Dertiende eeuw : Idealistische afbeelding; Symmetrische lichamen en aangezichten; stijve drapeering die de lichaamsvormen niet verraden. Merkwaardige werken : zittend Maria-beeld in de St.S..!,!.lpitiuskerk te Diest; een H. Maagd in de St.-Janskerk te Luik. Veertiende eeuw : Meer realistische voorstelling; gemaniëreerdheid ten nadeele van de zuiverheid der vormen. Slankere gestalten; gelaatsuitdrukking minder ernstig; uitspringende heup. Frankrijk trekt Vlaamsche beeldhouwers tot zich, die er meesterstukken achterlaten (Bourgondische sehool). Merkwaardige werken : Witmarmeren Madonna te Diest (Begijnhof-Museum); O. L. Vrouw in het portaal der hoofdkerk te Halle (Brab.); H. Maagd met Kind in de doopkapel van de O.-L.V.-kerk te Antwerpen. Van Claus Sluier: Mozesput en Madonnabeeld in de Karthuizerkerk te Dijon. Vijftiende eeuw: Vrijerstaande vormen; zonderlinge lijnen. De retabels worden monumentaal en zijn verdeeld in vakken, die elk een scène voorstellen, verband houdende met het geheel. Deze altaarstukken, uitgevoerd in hout, werden meestal gepolychromeerd. - Graftomben. Merkwaardig~ werken : Altaarstuk van St. Joris (Jubelpark, Brussel), niet gepolychromeerd; herkomstig uit Leuven waar het gemaakt werd door Jan Borman in 1493, voor het
- 101 -
O. L.
VR.-LoMBE EK.
-
Retabel door Pasquier Borman
gilde der handboogschutters - Retabels te O. L. Vr.-Lombeek,
Opitter, Tongeren, Oplinter, Aarlen. Tabernakel te Zoutleeuw (1475).
-
102 -
Graftombe van Hendrik I van Brabant en die van zijn vrouw Mathilde en Marie, zijn dochter (±1235), in de St.-Pieterskerk te Leuven; Grafsteen van Maria van Bourgondië (± 1500) in de O.-L.-V.-kerk te Brugge.
SCHILDERKUNST. Dertiende eeuw : Oudste van de bekende Vlaamsche schilderwerken; uit het midden der XlIIe eeuw dagteekenen de fresco's in de Kapel van de rs. Bijloke », ziekenhuis, te Gent. Groot van afmetingen, teekening hard en plomp. Voorstellingen : Kroning der Moedermaagd, St. Christoffel (beste werk) en St. Johannes Baptista. Ander fresco -einde XIIe of begin XIVe eeuw - in de vroegere vergaderzaal der neringen, vertoont een merkelijken vooruitgang. Voorstelling: Schuttersgilden van St. Joris en St. Sebastiaan, alsmede de verschillende neringen met vlaggen en wapenrusting. Veertiende eeuw : Na de Gulden-Sporenzege kunnen de gemeenten zich vrij ontwikkelen. Talrijke St.-Lucasgilden komen tot stand (Gent 1337 - Doornik 1341 - Brugge 1351 Leuven vóór 1360 - Antwerpen ± 1382). De minialuurkunsl wordt overwegend in ons land : zij is realistisch. De schilders wier werken uit dezen tijd, vanuit Frankrijk, tot ons zijn gekomen waren meestal Vlamingen : Pol de Limbourg en zijn 2 broeders werken omstreeks 1400 te Parijs en te Bourges. Kalender : « Très riches heures du duc de Berry» (Parijs, Nat. Bibliotheek). Melchior Broederlam, uit Ieperen, vanaf 1382 als hofschilder van Philips den Stoute (4 vleugels van de altaarstukken van de Chartreuse te Dijon). Het verluchten van manuscripten vormde een echte kunstnijverheid. Uit den schoot van miniaturisten, frescoschilders, verluchters, glasbranders en tapijtwevers werd in die eeuw de schilderkunst op paneel geboren. Oudste bekende paneelschildering dagteekent van 1353 : Marteldood van St. Lieven, door Jan Van der Most, vervaardigd voor de St.-Baafsabdij te Gent. Vijftiende eeuw : De middeleeuwen door, tot bij den aanvang der XVe eeuw, schildert men vrij algemeen met water, eiwit of lijm. Talrijke paneelen met goudkleurigen achtergrond versieren onze kerken en gerechtshoven (onderwerp : Laatste Oordeel). De schilders verzorgen de uitvoering van hun onderwerpen tot in de minste bijzonderheden. Talrijke meesters vormen de Oud- Vlaamsche schilderschool, die steeds, als een lichtbaak, van uit de hoogte, de geschiedenis der schilderkunst be-
-
103 -
straalt. Onder de vroegste N ederlandsche Meesters kunnen wij hier enkel de voornaamste vermelden : Huibrechl en Jan Van Eyck : geboren te Maaseik (?), de eerste omstreeks 1370, de tweede omstreeks 1390, en overleden te Brugge, de oudste in 1426, de jongste in 1440. De aanbidding Van het Lam (St.-Bavo, Gent). - Beschrijving. Jan Van Eyck : De H. Maagd en Kanunnik van den Paele (Brugge). De Madonna van den Kanselier Rolin (Louvre, Parijs.) Vrouw van den schilder (Brugge). Arnolfini en zijn vrouw (National Gallery, London). De man met de anjers (Keizer-Frederik-Museum, Berlijn).
VAN EYCK.
-
De Aanbidding van het Lam. (Drieluik).
Rogier Van der Weyden : geboren te Doornik ± 1400. In 1436 werd hij stadsschilder van Brussel en stierf er in 1464. Zijn werk is meer verhalend en aangrijpend. De figuren bewegen zich meer op den voorgrond en staan niet zoo goed in de ruimte als bij Van Eyck. De afneming van het kruis (St.-Pieter, Leuven); De afneming van het kruis (Escuraal, Madrid); De 7 Sacramenten (Drieluik, Mus. Antwerpen).
-
104 -
Dirk Bouls : geboren te Haarlem omstreeks 1415. Reeds vóór 1448 had hij zich te Leuven gevestigd waar hij bleef wonen en werken tot aan zijn dood in 1475. Leerling van Rogier Van der Weyden. - Lijnen minder scherp; kleuren voller dan bij zijn meester. Zijn personages zijn evenwel nog houterig en zijn gestalten overdreven lang en smal. De martelie van St. Erasmus (St.-Pieter, Leuven); Laatste avondmaal (St.-Pieter, Leuven); Het onrechtvaardig vonnis van Keizer Otto (Mus. Brussel); Hugo van der Goes: afkomstig uit Zeeuwsch-Vlaanderen. Sterft te Brugge in 1482. Minder decoratief; meer realistisch. Innig van gevoel. De aanbidding der Herders (Uffizi, Florentië); De Dood van de H. Maagd (Gemeentemus., Brugge). Hans Memlinc : geboren omstreeks 1430. Sterft te Lyon in 1499. Leerling van Rogier van der Weyden. Hij ontdoet zich van de plechtstatigheid zijner voorgangers. Zijn werken zijn gekenmerkt door zachtheid van vorm, vol teerheid van gevoel en kleur. MemIinc uit zich als idealst. Mystiek huwelijk van de H. Catharina (St.-Jan, Brugge); Aanbidding der Koningen (St.-Jan, Brugge); Portretten van Nikolaas Spinelli (Mus. Antwerpen) en van Maarten van Nieuwenhoven (St.-Jan, Brugge). Gerard David : geboren te Oudewater (Holl.) omstreeks 1450. Eerst onder invloed der Haarlemmers, vervolgens in 1483 te Brugge, onder dien van Memlinc. Zijn tafereelen zijn meer bewogen; zijn kleur is zwakker en zijn uitdrukking minder innig. G. David sluit de reeks van de Vlaamsche primitieven. Doop van Christus (Mus. Brugge); Het Oordeel van Cambyse (Mus. Brugge); Marteldood van den onrechtvaardigen Rechter (Mus. Brugge). KUNSTNIJVERHEID Zooals we vroeger reeds zegden, waren alle grondvormen van hout- en ivoorsnijwerk, goud- en ziJ verdrijfwerk, enz. ontleend aan de bouwkunst. De dinanderie blijft zich te Dinant ontwikkelen tot in 1466 (datum van de verwoesting dezer stad door Karel den Stoute). Daarna breidt zij zich uit over de Maasvallei naar Namen, Hoei en Luik tot in Limburg en (bsl-Brabant. Koperen koorlessenaar en beroemde paas': hkandPiaar van Zoutleeuw,
-
105 -
Arenden van Halle (St.-Martinus) en Freeren (bij Tongeren). De goudsmeedkunst schept menigvuldige reliekschrijnen. kelken, cibories, monstransen, versierd met kostbare edelgesteenten en prachtig email. N. B. Hier dienen de gemelde juweelen door de leerlingen opgezocht te worden in de schatten van de kerken hunner streek. Glasschilderkunst. Deze tak van de kunstnijverheid beleeft nu haar hoogsten bloei, omdat de groote vensters meer ruimte bieden om haar toe te passen.
DE KUNST VAN DE RENAISSANCE I. -
IN DE XVIe EEUW.
Met den ingang der XVle eeuwen ondanks de verwoestende oorlogen tegen Frankrijk en Italië, onder Keizer Karel, nam de welvaart in ons land niet af. Brugge geraakte in verval, zulks ten voordeele van Antwerpen, dat het centrum werd van handel en kunst in ons land. In 1560 telde onze Scheldestad 360 schilders en beeldhouwers op een bevolking van 120.000 inwoners. Niettegenstaande den weerklank van de bloeiende Italiaansche Renaissance genoten haar nieuwe stelregels in ons land weinig bijval op het gebied der bouwkunst. De spitsboogtrant behield de bovenhand gedurende een groot deel van de XVle eeuwen in den kerkbouw bleef de spitsboog schier uitsluitend in zwang tot diep in de XVIIe eeuw. Na den dood van Gerard David (1523) en Quinten Mats~js (1530) volgt er in de schilderkunst een korte tijd van stilstand, een soort van aarzeling om de oude school te verlaten en de banier der Renaissance te volgen. En daarna begint plotseling de alge mee ne uitwijking naar Italië, welks invloed overwegend wordt. De « Romanisten », ondanks den weerstand der « Nationalen », doen voorgoed de nieuwe beginselen zegepralen. Er diene evenwel opgemerkt, dat onze Vlaamsche kunstenaars steeds hun persoonlijkheid behielden en hoegenaamd geen slaafse he « kopiisten » van de Italiaansche kunst werden. BOUW -
EN
BEELDHOUWKUNST
De kerkelijke bouwkunst blijft den spitsbogenstijl getrouw gedurende de XVle eeuw. Enkele kerkmeubelen dragen den stempel der Renaissance. Altaren : het hoogaltaar van de O.-L.-V.-Kerk te Halle, in marmer en albast (1533); het altaar van de H. Magdalena in de St.-Waudru, te Bergen (1549). Koorafsluiting: in de St.-Jacobskerk te Leuven (1568). Tabernakels: De tabernakeltorens van Zoutleeuw (1552) en van Zuurbemde (bij Tienen) (1554), beide van Cornelius
-
107 -
de Vriendt, den ontwerper van het stadhuis van Antwerpen en van het
DOORNIK .
-
Oksaal in de Hoofdkerk.
Oksaal in de hoofdkerk te Doornik (1572). In de burgerlijke bouwkunst zijn vermeldenswaardig schoorsteenmantels van het Brugsche Vrije te Brugge, uitgevoerd in 1528-'29 door Lancelot Blondeel; van de schepenkamer in het stadhuis van Antwerpen door Pieter Coecke; van het stadhuis van Oudenaarde; de stadhuizen : dat van Antwerpen, door Cornelius de Vriendt (1561); dat van Gent, nooit voltooid, werd later de Bollaerts camere geheet en (1581); dat van Halle, deels uit baksteen, deels uit hardsteen opgetrokken (1616). de lakenhal van Doornik (1610); het paleis van Margareta van Oostenrijk te Mechelen (1527); het Plantijn's huis te Antwerpen (1576).
SCHILDERKUNST Quinien Maisijs vormt den overgang van de (\ Gotieken tot de jongere school. Menigen trek heeft hij nog gemeen met zijn voorgangers (glanzende kleur, fijne detailleering, stijve houdingen), hoewel de ltaliaansche invloed zich in zijn werken
)I
-
108 -
reeds doet gelden (blauwe luchten, amors, bouwkundig\:' bijzonderheden). Hij zag het levenslicht te Leuven, omstreeks 1466, werd als vrijmeester aangenomen in het St.-Lucasgilde te Antwerpen en stierf daar in 1530. Vóór hij schilder werd leerde hij van zijn vader de smederij; hij vervaardigde het
P. P.
RUBENS.
-
De Kruisrechting (0. L. Vr.-Kcrk, Antwerpen).
kunstig loofwerk boven den waterput vóór Antw\:'rpen's hoofdkerk. Zijn voornaamste werken zijn de drieluiken : de Graflegging van Christus (Mus. Antwerpen); en de Legende van St. Anna (Mus. Brussel). Jan Gossaeri van Mabuse, aldus genaamd naar de stad Maubeuge, waar hij omstreeks 1470 geboren werd. In 1503 ging hij naar Antwerpen en in 1508 vertrok hij naar Italië. Hij keerde na een tiental jaren terug te Antwerpen en stierf er in 1541. Zijn tafereelen dragen den stempel der Renaissance wegens hun heerlijke bouwkundige achtergronden,
-
109 -
maar blijven gotiek naar den geest, in de behandeling en de nauwkeurige uitvoering der bijzonderheden. Aanbidding der Koningen (Nat. Gallery, Londen); Adam en Eva (Mus. Brussel). Hieronymus Bosch (1460-1516) : afkomstig van 's-Hertogenbosch. Deze is als de voorlooper van Breughel en Teniers, als eerste fantastische, schimpende, moraliseerende schilder. Vele zijner werken zijn aanwezig in het Museum te Madrid. Aanbidding der Koningen (Prado-Mus., Madrid); De Val der Verdoemden (Mus. Brussel).
BRUEGHEL.
-
De Volkstelling (Oudh. Mus. -Brussel).
Pieter Breughel (ol Brueghel) de Oude: geboren omstreeks 1520 waarschijnlijk te Brugel (bij Eindhoven); hij trad in 1551 in het Antwerpsche St.-Lucasgilde; in 1553 bevond hij zich te Rome en in 1569 stierf hij te Brussel. Hij schilderde met voorliefde het monsterachtige en het koddige. Hij was een fijn opmerker, die bij voorkeur het boerenvolk en den minderen man tot onderwerp van zijn tafereelen koos. Hij was de eerste die het landschap weergaf zooals de natuur het te zien geeft. De Moord der Onnoozele Kinderen (Keiz. Mus. Weencn. kopU te Brussel); De Boerenbruiloft (Idem); De Blinden (Mus. Napels); De Volkstelling te Bethlehem (Mus. Brussel).
-
11. -
110 --
IN DE XVIIe EEUW.
BOUWKUNST EN BEELDHOUWKUNST Zie : Algemeene kunstgeschiedenis van de XVIIe eeuw. V. IN BELGIË (bI. 60-61) SCHILD ERK UNST De 2e helft van de XVIe eeuw heeft, na Breughel, geen schilders van ware beteekenis meer voortgebracht. De kunst
VAN
DIJCK. - De H. Augustinus in extase (St.-Augustinuskerk, Antwerpen).
ontaardde op jammerlijke wijze tot bij het aanbreken der XVIIe eeuw. Hier komen we voor Rubens te staan die, door
-
111 -
zijn ongeëvenaard talent, de Vlaamsche school nieuw leven inblaast en haar den onsterfelijken roem verzekert, waaraan we steeds met fierheid kunnen herinneren. Pieter Pauwel Rubens : geboren te Siegen (hertogdom Nassau) van Antwerpsche ouders in 1577.Van 1600 tot 1608 verbleef hij in Italië en stierf te Antwerpen in 1640. Het twaalfjarig bestand dat onder het bestuur van Albrecht en Isabella, een periode van opbloei voor ons land inluidde, ving aan bij den terugkeer van den grooten meester uit Italië. De landvoogden stelden hem als hofschilder aan en in deze hoedanigheid vestigde hij zich bepaald te Antwerpen, waar hij een aller-
JCRDAENS.
-
De Koning drinkt. (Mus. Brussel).
glansrijkste loopbaan begint. Zijn geniaal penseel behandelt. met haast bovenmenschelijk talent, geschiedkundige en mythologische tafereelen. Deze wisselen af met talrijke portretten stillevens, landschappen, dieren, etsen en teekeningen voor de Brusselsche tapijtwevers of de Antwerpsche Plantijndrukkerij - 2500 doeken hangen van hem in de voornaamste musea van Europa. We vernoemen hier enkel : de portretten van Isabella Brant (Pinakotheek, Munchen) en van Helena Fourment (Keiz. Mus. Weenen); de Kruisrechting en de Kruisafneming (O.-L.-V.-kerk, Antwerpen);
-
112 -
de Aanbidding der Koningen (Mus. Antwerpen); de laatste Communie van den H. Franciscus (Mus. Antwerpen). Anloon Van Dijck is, onder de talrijke leerlingen en medewerkers van Rubens, het lievelingskind van den Meester. Hij werd geboren in 1599 te Antwerpen en overleed in Engeland in 1641. Op 15-jarigen leeftijd werd hij Rubens' leerling en op 21-jarigen leeftijd begaf hij zich naar Italië waar hij de kunst van Titiaan en Paul Veronèse leerde kennen. Op 26-jarigen ouderdom (1625),bij zijn terugkeer te Antwerpen, liet hij reeds meer dan honderd gewrochten achter zich, die alleen toereikend zouden geweest zijn om zijn naam onsterfelUk te maken. Van Dijck munt uit als een aristocratisch portretschilder. Aan het Engelsch hof schilderde hij talrijke vorstelijke personen, en portretten uit hun omgeving. St. Martinus te paard (Parochiekerk, Zaventem); DeH.Augustinus in extase (St.-Augustinuskerk,Antwerpen); Nood Gods (Mus. Antwerpen); Karel I op jacht (Louvre-Parijs); . De kinderen van Karel I (Mus. Turijn). J acob J ordaens is de voornaamste onder de Antwerpsche schilders uit Rubens' tijd. die niet tot zijn leerlingen behooren. Hij werd geboren in 1593 en stierf in 1678. Hij schilderde bij voorkeur onderwerpen,ontleend aan de zeden van het Vlaamsche volk : « dit schenkt hem de gelegenheid om de Antwerpsche burgerij in al de luidruchtige vroolijkheid harer feestmalen en de uitgelatenheid harer smulpartijen ten toonee!e te voeren » (Mnx Rooses). Hoewel geen heldenschilder als de groote Meester, toch onderging hij er den invloed van. De Boer en de Sater (Mus. Brussel); Driekoningenfeest (Keiz. Mus. Weenen); Zoo de ouden zongen, zoo piepen de jongen (Mus. Antwerpen) .. David Teniers neemt in de Vlaamsche schilderschool de hoogste plaats in onder de zedenschilders. Samen met de drie voorgaanden is hij een der vier beroemdste kunstenaars uit het gulden tijdperk der Antwerpsche school. Hij zag het levenslicht in de Scheldestad in 1610 en stierf te Brussel in den ouderdom van 80 jaar. Raak van samenstelling, levendig van beweging en kleur zijn de met voorliefde geschilderde boerenkermissen, waarin de gezonde Vlaamsche leute uitbundig hoogtij viert. Zijn veelzijdig talent herinnert aan Rubens, door zijn wa.rm koloriet, zijn stoutmoedige tinten en verfijnde harmonieën, en aan Breughel, door de wijze waarop hij het schouwspel der eenvoudige en
-
113 -
boersche dingen opmerkt en uitdrukt. Men kent van dezen vruchtbaren schilder ongeveer een 700-tal afbeeldingen, over al de landen van Europa verspreid. De Verloren Zoon (Louvre, Parijs); Boerenkermis (Keiz. Mus. Weenen); Vlaamsche kermis (Mus. Brussel); De vijf Zinnen (Mus. Brussel); De Dorpsdokter (Mus. Brussel). Onder de tijdgenooien van Rubens en Jordaens willen wC' hier ook vermelden : Kasper de Crayer, geboren in 1583 te Antwerpen en gestorven te Gent in 1669, na het grootste gedeelte van zijn leven in Brussel te hebben doorgebracht. Hij was een vriend van Rubens en Van Dijek. Hij schilderde voor landvoogden, gilden en abdijen, meestal godsdienstige onderwerpen.
TENIERS. -
Vlaamsche Kermis (Mus. Brussel).
Cornelius De Vos (1585-1651) : familieportretten. Snijders (1579-1657) : buitengewoon knap dierenschilder. Talrijke jaehttooneelen, ook in medewerking met Rubens. Pauwel De Vos (omstreeks 1590-1678) en Jan Fijt (1611-1661), eveneens dierenschilders. Andriaan De Brauwer (omstreeks 1606-1638), die niet mag gescheiden worden van zijn vriend Joost Van Craesbeeck; de eerste, geboren te Oudenaarde, de tweede te Neerlinter (bij 8
-
114 -
Tienen). Brauwer was leerling van Frans Hals. Hij leerde Van Craesbeeck te Antwerpen kennen. Het zijn de schilders van kroegen, drinkebroers en vechtzieke kwasten. Wat het fijne. lichtende, forsche koloriet betreft, laat De Brauwer zijn vriend Van Craesbeeck verre achter zich.
KUNSTNIJVERHEID. In alle takken van de kunstnijverheid werden gedurende de XVIIe eeuw onovertroffen kunstwerken voortgebracht. Schitterende tapijten, geteekend door onze Vlaamsche meesters, sierden de weeldevolle patriciërswoningen. Boekdrukkunst en graveerkunst kenden een ongemeenen bloei (zie verzamelingen van het Plantijn-mus. te Antwerpen). Het Doorniksch aardewerk, het Luiksch glaswerk en het Vlaamsch vaatwerk kenden een welverdienden roem. Ook de goud- en zilversmeedkunst bracht echte kunstparels voort, die thans nog de moeilijkste kunstkenners bewondering afdwingen. Monstransen van verguld zilver in de St.-Sulpitiuskerk te niest (1606) en in de St.-Pieter te Turnhout (1618). Waterkannen en schalen in gedreven zilver naar teekeningen van Rubens, Jordaens e. a. (Tentoonstelling van OudVlaamsche kunst te Antwerpen, 19:~0).
111. -
IN DE XVllIe EEUW.
Deze eeuw is voor ons land van uiterst geringe beteekenis op kunstgebied. De sluiting der Schelde had den ondergang van een gansche natie ten gevolge. Niet enkel Antwerpen geraakte in verval, maar ook Brussel en de andere groote steden waren als ontzenuwd. Toen de vrede van Rastadt (1714) België voorgoed aan Oostenrijk hechtte, was het land nog slechts één uitgeputte provincie. De nationale kunst heeft er den noodlottigen weerslag van ondergaan.
BOUWKUNST. De Fransche invloed uit de XVIIe eeuw doel zich nog voortdurend gelden. De voorgevels der gebouwen vertoonen groote kolommen of pijlers, met een effen of gegroefde schacht. De versiering blijft gebonden aan den Franschen Louis XV-slijl. Wij vermeldden reeds vroeger het tegenwoordige KOllingspaleis te Antwerpen, in 1745 opgebouwd door Baurcheit. In de 2e helft derzelfde eeuw worden de XVIIe-eeuwsche vormen
-
115 -
door onbelangrijke klassicistische monumenten verdrongen. De versiering wordt sober en symmetrisch; de gebouwen vertoonen een koud uitzicht en missen alle originaliteit. Uit die weinig schitterende periode dagteekenen de hotels op het Koningsplein te Brussel (1772); het Natiepaleis; de kerk van St. Jaak-opCoudenberg; dit alles volgens de plannen van den Franschman Guimard.
BEELDHOUWKUNST. De XVIIIe eeuw, die in Frankrijk het aanzijn gaf aan zoovele hoogstaande beeldhouwwerken, was voor ons land een tijd van stilstand. Enkele noemenswaardige beelden en grafmonumenten naast talrijke predikstoelen, is bijna al wat onze XVIIIe-eeuwsche beeldhouwers ons hebben nagelaten. Wij vermelden de predikstoelen van : St.-Geertrui, Nijvel; St.-Bavo, Gent, door Delvaux (1745); St.-Gudula, Brussel, door Verbruggen (1699); St.-Jan Baptist, Begijnhof te Brussel, door Parent (1757); St.-Pieter, Leuven, door Bergé (1742); St.-Sulpitius, Diest, door G. J. Kerrickx van Antwerpen (1738); . Het fronton van het Natiepaleis, door Lambrecht Godecharle.
SCHILDERKUNST. Met den luister der XVlle eeuw vormt de schilderkunst der XVIIIe eeuw een pijnlijke tegenstelling. De voortgebrachte werken zijn meestal koud, plechtstatig en zonder beteekenis. Victor J anssens (1664-1736) van Brussel, « wiens groote zinnebeeldige « draken» gedurende langen tijd de bewondering der Brusselaars gaande maakten» (A. J. Wauters). Maria's Hemelvaart (St. Sulpitius, Diest). Pieter Verhaeghen, geboren te Aarschot (1728-1811), is wellicht de eenige wiens naam, in die eeuw, de Vlaamsche schilderkunst eer aandoet. Was het nochtans niet overdreven hem als « Brabantsche Rubens » te betitelen? De discipelen van Emmaüs (O.-L.- V.-kerk, Aarschot). Offer van Melchisedech en Laatste Avondmaal (Abdijkerk, Averbode); Stervende Christus (Begijnhof-Mus., Diest) .
.S*
DE KUNST IN DE XIXe EEUW In het begin der XIXe eeuw blijft de neo-classicistische kunst nog voortleven in ons land. Na 1830, toen de scheiding tusschen Noord- en Zuid-Nederland een voldongen feit was geworden, kwam ook een reactie los in de Kunst, die den toon aannam van verzet tegen de tot dusverre overheerschende vreemde invloeden: BOUWKUNST. 1e Laat ons deze, bij den aanvang der XIXe eeuw, als armzalig bestempelen. De stijl is als een samenraapsel van Grieksche en Romeinsche elementen.
BRUSSEL.
-
Paleis van Justitie.
Roelandi koppelt in den opbouw der Gentsche Hoogeschool. de tempels van Antonius en het Parijzer Pantheon (1826). Sluys, onder Romeinsche inspiratie uit Parijs, bouwt de St.-Jozefskerk te Brussel. Uit dien tijd dagteekenen ook de smakelooze Noorder- en Zuiderstations in de hoofdstad.
-
117 -
Muntschouwburg te Brussel door Damesme (1817). 2e Vanaf 1840 beginnen onze bouwmeesters voor hun werk en hun tijd te leven, alhoewel hun werk nog zwaar den invloed van de oude beginselen blijft ondergaan. Wij vermelden hier drie namen : Poelaert, Beyaert en Balat. Poelaerl (1812-1879) is een durver, die indruk wil maken. De St.-Katharinakerk met Gotische en Renaissance-elementen (1854). De Kongreskolom met haar te groote beeltenis van Leopold I. Het Paleis van Justitie te Brussel, « het massaalste gebouw der 1g e eeuw, is een reusachtig blok omgeven van Dorische zuilen, voorzien van Egyptische openingen, versierd met Assyrische monsters, dit alles in 't midden bekroond door twee verdiepingen, als een Indische toren opeengestapeld, met daarboven de eindkoepel » (Fierens-Gevaert). Beyaert (1823-1894). Deze tracht eerst de overlevering van de XVIIIe eeuw te doen herleven. Nationale Bank, Brussel (1864) is zwaar classicisme. Nationale Bank, Antwerpen (1875), naar Vlaamsche Renaissance (1879). Station te Doornik, overlast met allerhande nuttelooze torentjes, dakvensters, windwijzers en spitsgevels. Balat (1818-1895) : Ontleende eerst aan de Vlaamsche Renaissance, daarna aan de Grieksche kunst. Paleis van schoone kunsten te Brussel (1880) met goedgemeten reliefs en vier zwierige granieten zuilen aan den hoofdingang. De Beurs te Brussel (1874), in pseudo-Corinthischen stijl, door Leon Suys. 3 e Omstreeks 1890 kwam men tot grootere bezadigheid en beoogde men de eenheid der drie groote plastische kunsten. Hier dienen Hankar en Victor Horta vermeld. Hankar (1861-1901) beoogt het schilderachtig uitzicht, hetzij door de schikking der bouwmaterialen, hetzij door hun kleur of door bevallige schildering. Hij stierf vóór hij tot volle ontwikkeling kwam. Horla (1861) zoekt nieuwe architectonische vormen. Hij bouwde veel private hotels en wist een nieuw en gunstig gebruik te maken van twee nieuwe grondstoffen: het ijzer en het glas. De kleine tempel der Menschelijke driften in het Jubelpark te Brussel. Het Volkshuis te Brussel.
-
118 -
BEELDHOUWKUNST. 1e Na de omwenteling van 1830 scheen ons land als door een standbeeldenkoorts aangetast. Simonis (1810-1882) : Godfried van BouiIIon (Brussel). Fraikin (1817-1893) : Egmont en Hoorn (Brussel); Geels (1805-1883) : Generaal BelIiard (Brussel). 2e Een halve eeuw na de Omwenteling rijst een jongere school op, die reL'htstreeks werkt naar het leven Paul de Vigne (1843-1901). Onsterfelijkheid (Mus. Brussel); Breydel en de Coninck (Brugge); De kunst beloond (groep), voorgevel van het Paleis van Schoone Kunsten (Brussel); Karel Van der Stappen (1834-1900). De Man met het zwaard (Mus. Brussel). Jel Lambeaux (1852-1908). Werken vol uitdrukking en beweging: Brabo-fontein (Antwerpen); De Menschelijke Driften (Jubelpark, Brussel); De Worstelaars (Mus. Brussel). Vermelden we ook nog : Juliaan Dillens, van Antwerpen, en De Villez, van Bergell. Conslantin Meunier (1831-1905). Deze groote meester der beeldhouwkunst, die in den beginne ook vaardig het penseel hanteerde, koos zijn onderwerpen in de arbeiderswereld, onder de zwoegers van de kolenmijnen en de metaalfabrieken en slaagde er aldus op sehitterende wijze in, ons deze nederige wroeters als helden van den arbeid te doen begroeten. De Puddeler, de Zaaier, de Baaldrager (Kruidtuin-Brussel). Mijngasontploffing (Mus. Brussel); De Maaiers (reliefs, Mus. Brussel). Thomas Vinçotte (1850-1928), waardevol beeldhouwer. De Paardenmenner (Brussel); Het Vierspan (op den triomfboog, Jubelpark, Brussel); Ruiterbeeld van Leopold II (Brussel). Talrijk zijn de kunstenaars van de jongere sehool, die hier recht op vermelding verdienen, o. m. Isidoor de Rudder, Graal Jacques de Lalaing, Jules Lagae, Victor Rousseau, Rombaut, Braecke, de Vreese, e. a. Op de retrospeetieve tentoonstelling in het Paleis van Sehoone Kunsten te Brussel (Mei-November 1930) wekten een 125-tal hunner werken de belangstelling van tàlrijke bezoekers.
-
119 -
SCHILDERKUNST. A. Het neo-classicisme: De 30 eerste jaren van de XIXe eeuw behooren tot het neo-classisisme. In 1815 werd Brussel het ballingsoord van den Parijsehen klassiek Louis David, schilder van Napoleon. Gansch de jonge schilderschool schaarde zich aan zijn zijde; dit braeht den genadeslag toe aan de Fransche school. De werken zijn lJehoorlijk voorgesteld, nauwkeurig van teekening, doch arm aan gloed en kleur. Onder de volgelingen van David kunnen we vermelden : Odevaere (1783-1859), schilder van Willem I; Paelinck (1781-1839). schilder der Koningin; Mathijs Van Brée (1773-1839), schilder van den Prins van Oranje; Frans N avez (1787-1869), schitterend leerling van David en, als deze, een portretschilder van groote verdienste. Bovendien was Navez een uitmuntend kunstopleider. Alhoewel een klassiek, werd hij de meester van verschillende talentvolle romantieken en de leeraar van de belangrijkste voorstanders der latere realistische school. De droom van Athalie (Modern Mus. Brussel); Agar in de Woestijn (idem.); Een Loge in den Schouwburg van Buda-Pest (idem.); De familie de Hemptinne (idem.). B. Het romantisme : Na de Septemberdagen overviel het· romantisme, als een wervelwind, de Belgische schilderkunst. Tegenover Navez komt Guslaa! Wappers (1803-1874) van de Antwerpsche school te staan. Hij verrukt alle harten, niet enkel door zijn talent, maar ook door de Vaderlandsliefde, die hij uit zijn werk wist te doen stralen. Hij stelde zich als doel het wederopzoeken van Rubens' spoor en van de vergeten overleveringen der Vlaamsche school. Dit werd de droom van alle kunstenaars in den vaderlandsehen roes, die op de Omwenteling volgde. Het tooneel uit de Omwenteling (Modern Mus. Brussel) met zijn overloopend gevoel en zijn overdreven kleur, geeft een trouw denkbeeld van de geestdriftige omwentelaarsschool van 1830. Nicaise De Keyser (1813-1884) : Slag der Gulden Sporen (Mus. Kortrijk); Slag van Woeringen (Mus. Brussel). Hendrik de Caisne (1799-1852). Beroemde Belgen (Mus. Brussel).
-
120 -
Antoon Wiertz (1806-1865), die een voorbarigen en alleszins overdreven roem heeft gekend. Onder zijn beste werken: Patrocles en de Zegepraal van Christus (Wiertz-Museum, Brussel); Louis Gaillet (1810-1887) voegde in zijn werken, bij de stoffelijke navolging van Rubens, de hartroerende noot. Troonsafstand van Keizer Karel (Mus. Brussel); De laatste hulde aan de graven van Egmont en Hoorn (Mus. Doornik).
VERLAT. -
Strijd tusschen Buffels en Leeuw (Mus. Antwerpen).
. C. De ~enre-schilders vertolken tooneelen uit het dagelijksch leven, schilderen binnenhuisjes en landschappen of kiezen hun onderwerpen in de dierenwereld. Jan Baptist M adou (1796-1877) : Herbergstooneelen. De vreugde stoorder (Modern Mus. Brussel); De dorpspolitiekers (idem.). Altred Stevens (1823-1906) : schilder der vrouwelijke elegantie. Wanhopige (Mus. Antwerpen); Alle geluk (Mus. Brussel). Hendrik Leys (1816-1860), van Antwerpen, behandelt met voorliefde geschiedkundige feiten uit de XVle eeuw. Hij schildert naar ouden trant en zijn gewrochten verraden in hem den bekwamen oudheidkundige.
-
121 -
Het herstel van den katholieken Eeredienst te Antwerpen (Modern Mus. Brussel); De Spaansche Furie (idem.); Decoratieve muurschildering (Stadhuis, Antwerpen). Hendrik de Braekeleer (1840-1888), schildert met veel poëzie de oude huisjes, gangetjes en hoekjes vol vredige stemmigheid, zoo als we dat enkel bij den Hollandschen Vermeer nog aantreffen. De Herberg (Mus. Antwerpen); De Man bij 't Venster (Modern. Mus. Brussel). Karel de Groux (1825-1870) is weer een historieschilder. Bedevaart naar St. Guido te Anderlecht (Modern Mus. Brussel).
KAREL DE
Gnoux. -
Gebed vóór het Eten (Mus. Brussel).
Jozef Stevens (1819-1892), vermaard hondenschilder. Morgen te Brussel (Modern Mus. Brussel); Hondenmarkt te Parijs (idem.). Andere dierenschilders : Verwee, Slobbaerls, Verlal . Marineschilders : r:zays, Artan. Landschapschilders : Theodore Fourmois.
DE KUNST IN DE XX e EEUW Hier komen we te staan in de « moderne» kunst, die sinds de laatste jaren der XIXe eeuw aan 't zoeken is naar nieuwe horizonten. Wij bevinden ons nog te dicht bij de beoefenaars der hedendaagsche kunst om hen te beoordeelen. Toch mogen we reeds zeggen dat, sedert de laatste kwarteeuw, de wederopbloei op alle kunstgebied ontzaglijk is in ons land. Thans staat voor elk opmerkzaam oog de gelegenheid open om zich, door eigen aanschouwing omtrent de verschillende moderne strekkingen, een zelfstandig oordeel te vormen, waarbij de boekenstudie op den achtergrond zal komen te staan.
BOUWKUNST. De uitbreiding der steden, het aanleggen van groote lanen, het uitschrijven van wedstrijden voor het opbouwen van mooie gevels zijn als zoovele factoren, die de bouwkunst, bij den aanvang dezer XXe eeuw een gunstigen invloed hebben geoefend. Ook de in Duitschland geboren « Massalbau» in gewapend beton werd vanaf 1910 met goed gevolg in onze gewesten beproefd. De wereldoorlog brak los en onderdrukte alle initiatief. Toen de vernielende plaag had uitgewoed, dwong het groote vraagstuk van den woningnood onze bouwmeesters de handen uit de mouwen te steken. De toestand was netelig : fabrieken vernield of ontredderd, voorraden uitgeput, stijgende levensduurte, financieele ontreddering, uitwijking van werkkrachten, enz. Na den wederopbouw der verwoeste steden - veelal naar ouden trant - verrezen de tuinwijken in landelijken stijl. Spijtig is het dat de openbare besturen maar al te dikwijls en alleen het oprichten van goedkoope woningen hebben beoogd. In de hedendaagsche bouwkundige principes geldt in hoofdzaak de doelmatigheid. De bouwkundigen leggen het er op aan, een kunst te scheppen geschoeid op de leest der moderne samenleving. Zij zoeken vooral het schoone hunner ontwerpen in de aanpassing bij de bestemming der gebouwen, in de onderlinge betrekking van vlakken en volumen, in de beredeneerde verdee'ing der massa's en in de zuiverheid der lijnen. De meeste stands op de wereldtentoonstellingen van Antwerpen en Luik
-
123 -
(1930) werden in modernen stijl opgetrokken. Hier gaven onze hedendaagsche bouwmeesters blijk van strenge persoonlijkheid in de edele, doch moeizame taak, die zij zich ten doel hebben gesteld. Enkel in de toekomst zal hun werk naar zijn juiste waarde kunnen beoordeeld worden.
BEELDHOUWKUNST. Onder de afgestorven beeldhouwers in deze eerste kwarteeuw, wier faam reeds onze grenzen overschreed, vernoemen we : Henri Boncquet (1868-1901); Jaak de Lalaing (1858-1917); Karel De Groot (1839-1921); Juliaan Dillens (1849-1904); Julius Lagae (1862-1931); Jozef Lambeaux (1852-1908); Constantin Meunier (1831-1905); Thomas Vinçotte (1850-1928); Filip Wolfers (1838-1929); Rik Wouters (1882-1916). Het werk van enkelen dezer werd in de kunst van de XIXe eeuw reeds vermeld. Onder de nog levende kunstenaars stippen we aan Joris Minne (1866). Verzuchting naar den Vrede (graniet); Baadster (brons); Moeder en Kind (graniet). Egide Rombaux (1865). Satan's dochters; Vlaandren's zoon. Victor Rousseau (1865). Het Kind van den Dichter (ivoor); Het Meisje met de Haarvlechten (marmer); Koning Lear (brons); Mystieke inspiratie (fragment uit het gedenkteeken van Cesar Franck). De namen van vele jongere beeldhouwers kunnen aan deze lijst worden toegevoegd. De talrijke tentoonstellingen die elk jaar te Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en elders worden geopend laten ons toe met hun werk nader kennis te maken.
SCHILDERKUNST. Het romantisme van Wappers, werd verdrongen door het
-
124 -
anti-romantisme van Leys. Op deze twee kunststroomingen uit de XIXe eeuw volgden verscheidene andere. Het naturalisme met als reactie het symbolisme (of pre-raphaëlisme); het impressionnisme met als tegenhanger het kubisme en ten slotte het expressionnisme. Als kleinere zijstroomingen kende de schilderkunst ook het satanisme, het pointillisme, het futurisme enz. De aangehaalde kunstbewegingen werden niet in ons land geboren; de meesten zijn van Franschen oorsprong; het pre-raphaêlisme komt uit Engeland, het doodgeboren futurisme overschreed Italië's grenzen, terwijl het impressionnisme zijn bakermat in Duitschland heeft. De naturalisten wendden zich tot de natuur, het waren realisten. De voornaamste naturalist is Jan Stobbaerts (1838-1914). Hij schilderde al de huisdieren in het decorum van hun stallen, waarin gedempt licht door een nauw venstertje of een op kier staande deur binnendringt en de vormen onduidelijk laat. De symbolisten, in tegenstelling met de voorgaanden, vertolken een gedachte, die verder te zoeken ligt dan in de enge vormen door den schilder op doek gebracht. Fernand Knopff (1858-1921) is de trouwste volgeling van het symbolisme. Vooral in de oogen zijner aristocratische « beelden» ligt steeds een ideale gedachte, waarvan het mysticisme dikwijls roerend aangrijpt; sobere kleurbehandeling; schildert meestal in halve stille tonen. Een blik; - De vrouw met de Meduza; De offerande (waterverf). De z.g.n. socialiseerende schilders laten in hun werk de volle zwaarte voelen van het lot, dat op de handarbeiders drukt en wier leven de dagelijksche inzet is van den strijd voor het bestaan. Constantin Meunier (1831-1905) werd reeds vermeld onder de beeldhouwers van het einde der XIXe eeuw. Vele zijner schilderijen, teekeningen en schetsen zijn als voorstudies zijner beeldhouwkundige werken. De maaier; - De Mijn (drieluik); De Terugkeer der Mijnwerkers; Landschappen uit de Borinage en het Luikerland. Leo Frédéric (1856) herschept op papier of doek datgene wat hem trof in de rond hem wroetende, klagende, zingende en woelende maatschapp~j. De levenstijden van den Boer (veelluik, Modern Mus. Brussel); De Krijtventers (drieluik, idem); Cyclus (11 kartons) van « Het Graan »; Cyclus (11 kartons) van « Het Vlas ».
-
125
Eugeen Laermans (1864) schildert op meesterlijke wijze, nu eens het boerenvolk met zijn stramme leden en zijn plompen tred, dan weer een groep zwervende stakkerds op wier gelaat nood en ontbering duidelijk te lezen staat. De doode (Modern Mus. Brussel); De dronkaard (idem); De Weg naar de Rust (idem). De impressionnisten plaatsen met breeden perseeltrek de kleuren naast elkaar, die, op een afstand gezien, den gewenschten indruk moeten weergeven. . Tot dezen behooren Hendrik Evenepoel en Willem Vogels, uit de laatste helft der XIXe eeuw, met James Ensor als hoogstaand vertegenwoordiger in de huidige eeuw (1860). Deze kunstenaar, met visioenrijke verbeelding, maalde naast ernstige stukken ook andere, waarin het belachelijke wordt afgebeeld De Oestereetster (Mus. Antwerpen); De Vrouw met den Wipneus (idem.); De Intrige (idem.); Zonderlinge Maskers (Mus. Brussel). Emiel Claus (1849-1924) wordt onder de academische impressionnisten gerangschikt. Het is de schilder bij uitnemendheid van het licht, het volle zonlicht dat alles met wazige kleur omhult en als doorschijnend maakt. Claus is een luminist. « Heel zijn leven had hij doorgebracht om het ineensmelten van kleuren te zien in de schelp die aarde en hemel vormt ... Het licht van de Leie en de mist der meerschen waren het materiaal geworden waarmede hij de meesterstukken maakte, die zoozeer werden geloofd» (Joz. MuIs). Koeien in de Leie (Modern Mus., Brussel); Vlaswieden in Vlaanderen (Mus. Antwerpen); In de Dreef (Modern Mus. Brussel). De Poinllllisten zijn impressionnisten die de breedere penseelstreken door tallooze stippen vervangen en aldus het geheel doen baden in een wazige, subtiele atmosfeer. Zij omlijnen hun vormen niet; deze zijn samengesteld uit vlakken, die zonder vatbaren overgang samensmelten. Naast Claus, die vóór 't einde der vorige eeuw reeds het stippelschilderen heoefende, vermelden wij Theo Van Ruysselberghe (1862-1926). Lezende vrouw met dochtertje (Modern Mus. Brussel); De wandeling (idem.). Het kubisme is de tegenvoeter van het impressionnisme. Niet enkel worden licht en schaduw hier in goed omlijnde vlakken vastgelegd, maar de onderwerpen worden herleid tot min of meer regelmatige meetkundige vormen. Laat ons hieraan
-
126 -
toevoegen dat deze kunststrooming slechts de verdienste heeft Van een proeve, zonder verdere geschiedenis. De beoefenaars van het kubisme vormen de z.g.n. groep van « de zuivere Plastiek ». Het expressionnisme met Permeke, De Smet, Van den Berghe, Jespers e. a.; hei constructivisme met Ramah, Parent, enz.; het surrealisme met Magritte, Mambour e. a. staan nog aan de orde van den dag. Wij laten aan den tijd en aan meer bevoegd oordeel de taak over, deze kunstenaars te begrijpen en er een oordeel over te vellen.
*** De bovenstaande verhandeling betreffende de XXeeeuwsche schilderkunst is onvolledig. Vele namen van gegroepeerde of alleenstaande kunstenaars zouden wij om hun onbetwistbaar talent hier mogen vernoemen. Wij moeten ons evenwel vergenoegen met de leerlingen aan te zetten, bij gelegenheid, de tentoonstellingen te bezoeken waar werken van Jacob Smits, Rik Wouters, Langaskens, Oleffe, Schirren, De Saedcleer, Van Sassenbroeck, Gustaaf Van de Woestijne, Permeke, Daeye, Tijtgat, Jespers, Ramah, Paerels, Spiliaert, Van den Berghe, Van de Fackere, Servaes, Brusselmans, Van Hooste, Yoors, Servranckx e. a. worden opgehangen.
DE KUNSTNIJVERHEID. Ook de kunstnijverheid in haar verschillende vormen is sedert het einde der vorige eeuw aan 't bloeien gegaan. De houtsnijkunst herleefde met den aanvang der XXe eeuw. Max Elskamp is ongetwijfeld de schakel geweest die, door het illustreeren zijner letterkundige werken, de huidige beweging der houtsnijkunst verbindt aan die uit vroegere tijden. In de laatste jaren werd vaak het hout als grondstof door het linoleum vervangen. (Waarom?) Aldus bekwam men linoleumsneden of « lino's» die weinig verschilden van de voorgaande. De houtsnijkunst wordt veelal door schilders en beeldhouwers als bijvak beoefend. Hebben van zich reeds doen spreken: Dobois, Jan Frans Cantré, Jan Brusselmans, Roland Van Hoecke, Jef de Pauw, Joris Minne, H. van Straten, Frans Masereel, Jozef Cantré, Fritz Van den Berghe, Edgar Tijtgat, Karel Maes, Victor Stuyvaert, Victor Servranckx, Maurits Lambreghts, Victor Delhez. Jan Mulder, enz.
-
127 -
De glasschilderkunst ging ook nieuwere banen op, dank zij het talent der jonge kunstenaars Langaskens, Yoors, e. a. De kunstsmederij wist eveneens de aandacht op zich te trekken. Boven dat van waardevolle mannen als de Begs, H erbags, Desmet e. a. blinkt het werk uit van den Lierschen meester Lodewijk Van Boeckel. Vermelden we hier terloops zijn « Kraaiende Haan 1I; zijn « Vechtende Hanen I); zijn (( Strijd tusschen Arend en Slang )I. Op het gebied der penningkunst onderscheiden zich : de Vreese, de Rudder, Vinçotte, Samuel voor het lage reliëf; Dillens en Lagae. voor het hoogere. De etskunst telt haar beoefenaars onder de beste schilders. Felicien Rops besloot de XIXe eeuw, niet zonder invloed te hebben geoefend op het werk van de Luikenaars Rassenfosse, Maréchal en Aug. Donnay. Als uitstekende aquafortisten keeren de namen terug van Ensor, de Groux, Evenepoel, Khnopff, Baertsoen, Laermans, Cassiers, Gilsoul, van Ruijsselbergh, Delaunois, Henri Meunier (neef van Constantin), enz. De ceramiek kende de laatste jaren een krachtigen wederopbloei, niet enkel te danken aan de rijkere techniek der plateelbakkers, maar vooral aan de bemoeiingen van bedreven kunstschilders en decorators. Vlaamsch aardewerk; Grès de Bouffioulx; Gleiswerk van Saint- Ghislain. Onder de n~iverheidskunsten van het land bekleeden de Kristalfabrieken van Val-Saint-Lambert een eereplaats en ook zouden we nog tal van eerste-rangsontwerpers uit de moderne meubelkunst moeten vermelden. BESLUIT. Het overzicht dat we hier gaven met betrekking tot de Kunst in onze laatste eeuw is noodzakelijk onvolledig. Aan U, waarde Collega's en beste leerlingen, de leemten aan te vullen. Dit kunt gij, door het bezoeken van tentoonstellingen, het raadplegen van werken, monographieën, tijdschriften en bladen, waarin over hedendaagsche Kunst wordt gehandeld. De kunstbeweging is thans van een te groote beteekenis in ons land, dan dat onze intellectueel en aan den opbloei er van niet hun aandacht zouden wijden. Onze kunstenaars hebben recht op ons aller belangstelling voor hun lang en moeizaam werk. Zij hebben de edele taak aanvaard, den kunstroem van ons land te bestendigen en hoog te houden. Het is voor ons een dure plicht van dankbaarheid hun streven te volgen en naar waarde te leeren schatten.
BIBLIOGRAPHIE. De hierna vermelde werken behooren tot de lJoornaamste bronnen die, bij het opmaken van deze handleiding, werden geraadpleegd. - Wij bevelen ze onze leerlingen ter inzage aan. BA YARD, E. - Le style moderne. - Garnier, Paris. CAPART, J. - Les origines de l' Art et l' Art Oriental. - Polleunis et Ceuterick, Bruxelles. DE MONT, P. - De Schilderkunst in Belgie van 1830 tot 1921. Den Haag. FIERENS- GEVAERT. - Esthétique et Philosophie de l' Art. - Polleunis et Ceuterick. Bruxelles. FIERENS-GEVAERT. - La Renaissance. - Polleunis et Ceuterick, Bruxelles. GIGNEZ, A. - Cours d'Histoire de l'Art. - Liége. GODEFROY. - Handboek voor Slijl- en Ornamenten leer (3 deelen). Wed. J. Arend, Amsterdam. KANITZ. - Ornamentstijlen uit alle Tijden. -- Bolle, Amsterdam. KOREVAAR-HESSELING. - Kunstgeschiedenis. - W. L. et J. Brusse, Rotterdam. LANCKNEUS, L. - Teekenen. - Vanderpoorten, Gent. LAURENT, M. - H istoire de l' Art Grec et de l' Art Romain. Polleunis et Ceuterick, Bruxelles. LOQUIFER, L. - H istoire de l' Art. - A. De Boeck, Brussel. LUBKE. - Précis de l' H istoire des Beaux- Arts. - Office de Publicité, Bruxelles. MONTFORT, P. - Résumés d' histoire de l' Art. MULLER, F. - Grieksche Kunstgeschiedenis. - Wolters, Groningen· Den Haag. REINACH-SALOMON. - Apollo. - Edition Hachette, Paris. ROOSES, MAx. - Het Schilders boek (5 deelen) « Elsevier », Amsterdam. ROOSES, MAx. - De Schilderkunst (1400-1800). - « Elsevier 11, A'dam. ROOSES, MAx. - De H ollandsche en de Vlaamsche Meesters. A'dam. ROUSSEAU, H. - Esquisses d' Art Monumental. - Chevalier, Court-St-Etienne. STUBBE, A. - Kunstgeschiedenis in het Middelbaar Onderwijs.Standaard-Boekhandel, Brussel.
-
129 -
TAEYMANS, LOD. S. J. - Christelijke Kunst. - Jubilé-uitgave_ Davidsfonds, 1925. VAN DE WEERD, H. - Het Parthenon en Pheidias. - Verhandeling n. 259 van de Kath. Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding, 44, Korte Nieuwstraat, Antwerpen. VAN DEN WEYNGAERT. - Moderne Vlaamsche Houtsnijkunst. « De Sikkel 11, Antwerpen. VAN HouCKE, A. - Grondbeginselen van de Geschiedenis der Bouwkunst. - Karel Peeters, Leuven. WATTEZ, L. - Petit cours d' H istoire de l' Art. - De Boeck, Brussel. . WAUTERS, A. J. - De Vlaamsche Schilderkunst. - Vuylsteke, Gent.
TIJDSCHRIFTEN : Kunst. - Maandblad, 13, Nederkouter, Gent. Le Centaure. - Maandelijksche Kunstkroniek, 62, Louisalaan. Brussel. Le Dessin. - Veertiendaagsch tijdschrift. - Desclée- De Brouwer, Brugge (Verschijnt niet meer). Les Beaux- Arts. - Uitgegeven door het Paleis van Schoone Kunsten te Brussel. Onze Kunst. - Maandschrift. - Beheer: 28, Korte Nieuwstraat, Antwerpen (Verschijnt niet meer). Opbouwen. - Maandschrift, 13, Nederkouter, Gent. (Verschijnt thans samen met « Kunst »). Savoir et Beauté. - 53, Hipp. Limbourglaan, Brussel. De Kunst der Nederlanden. N. V. Standaard-Boekhandel, Brussel.
INHOUDSTAFEL L. W. : Wij duiden hierbij de leerstof aan, ingedeeld over de
3 studiejaren van de Middelbare scholen. Blz. 3
Voorwoord EERSTE STUD IEJAAR. Algemeene beschouwingen. . . Voorhistorische Kunst . . . . Egyptische Kunst . . . . . . Chaldeeuwsch-Assyrische Kunst Perzische Kunst. . Grieksche Kunst. . . . Etrurische Kunst . . . Romeinsche Kunst. . . Oud-Christelijke Kunst Byzantijnsehe Kunst Arabische Kunst Romaansche Kunst . . Gotische Kunst . . . .
. . . .
5 7 8 14
18
20 29 31
36 38 41 42 46
TWEEDE STUDIEJAAR. DE RENAISSANCE.
In In In In
Italië . . de Nederlanden Frankrijk . . . Duitschland . . XVIIe Frankrijk . . . Noord-Nederland Duitschland Spanje . . . . . België. . . . .
DE KUNST IN DE
In In In In In
DE KUNST IN DE
In Frankrijk
53 59 61
62 EEUW.
XVIIIe EEUW. . . . . . .
64
68 70 71 72 75
-
132 -
In Italiê .• In Engéland. In Belgiê . .
76 77 78 DERDE STUDIEJAAR.
DE KUNST IN DE XIXe EEUW. In Frankrijk In Holland . . . . . . . In Belgiê . . . . . . . .
79 81 81
GESCHIEDENIS VAN DE KUNST IN BELGIË. Inleiding . . . . . . Voorhistorische Tijden . . . Keltisch Tijdvak . . . . . Germaansch Tijdvak . . . . Belgisch-Romeinsch Tijdvak. Frankisch Tijdvak. Romaansche Kunst Gotische Kunst .
83 83 85 86 87 88 90 95
DE RENAISSANCE. In de XVle eeuw In de XVIIe eeuw In de XVIUe eeuw. . . De Kunst in de XIXe eeuw. De Kunst in de XXe eeuw Besluit . . . . . . . . . . Bibliographie . . . . . . .
106 109 114 116 122 127 128