Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2012-2013
Familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik. Promotor: Prof. Dr. Eric Broekaert Begeleidster: Ilse Goethals
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen afstudeerrichting Orthopedagogiek
Lies Pittoors Geassocieerde scriptie met Anneleen Mommen
Abstract Uit onderzoek is reeds gebleken dat alcoholmisbruik niet alleen een invloed heeft op de gebruiker zelf, maar ook op zijn of haar familieleden. In dit onderzoek exploreren we de blijvende invloed van het vroegere alcoholgebruik op de familieleden wanneer er reeds sprake is van abstinentie. We verkennen in de literatuur hoe verschillende auteurs de stressbeleving, coping en sociale steun van en aan familieleden van middelengebruikers beschrijven. Voor dit onderzoek analyseren we de gegevens van zeventien familieleden (zes kinderen, één zus, twee ouders en acht partners), verzameld aan de hand van een anamnestische vragenlijst en een kwalitatief open semigestructureerd interview. Vertrekkende van het Stress-Strain-CopingSupport model (Orford et al., 1994, 2010a) onderzoeken we de ervaren stress en spanning bij familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik, hun manieren van omgaan hiermee en de sociale steun die ze al dan niet ontvangen of wensen. Door het Family Adjustment and Adaptation Response model (Patterson, 2002a) hierbij te betrekken, belichten we de betekenissen die de familieleden verlenen aan hun ervaringen en hun aanwezige veerkracht. Na abstinentie blijkt er nog steeds stress en spanning aanwezig te zijn bij de familieleden, al nemen deze andere vormen aan dan tijdens de periode van alcoholmisbruik, wat maakt dat hun zorgvraag enigszins verandert. Het is nodig om deze stress en spanning te erkennen en in kaart te brengen in functie van de uitbouw van interventies die familieleden kunnen ondersteunen in hun coping-strategieën. Hierbij blijkt een speciale plaats weggelegd te zijn voor lotgenotencontact. Naast deze signalen van stress en spanning vinden we echter ook heel wat signalen van veerkracht terug, die eveneens een belangrijk aanknopingspunt bieden voor de uitbouw van een geschikt hulpverleningsaanbod.
Kernwoorden: alcoholmisbruik, abstinentie, herstel, familieleden, stressbeleving, copinggedrag, sociale steun, hulpverleningsinitiatieven, Stress-Strain-Coping-Support model, Family Adjustment and Adaptation Response model, kwalitatieve open semigestructureerde interviews.
i
Woord vooraf Bij het maken van deze masterproef heb ik de steun en medewerking gekregen van enkele belangrijke personen. Eerst en vooral wil ik Anneleen Mommen bedanken voor de goede en leuke samenwerking bij het maken van onze geassocieerde scriptie, voor haar harde werk en vernieuwende inzichten. Eveneens richt ik mijn woord van dank naar mijn promotor, Prof. Dr. Eric Broekaert, die ons onderzoek mede mogelijk heeft gemaakt. Ook wil ik onze thesisbegeleidster Ilse Goethals bedanken. Bij haar konden we steeds terecht met onze vragen en bedenkingen. Zij voorzag ons steeds snel van constructieve feedback en wist ons in de goede richting te sturen en verder te motiveren. Hartelijk bedankt voor de goede steun en begeleiding. Vervolgens wil ik ook alle familieleden bedanken die bereid waren om deel te nemen aan ons onderzoek. Zonder hen zou onze scriptie niet tot stand zijn kunnen komen. Alle familieleden zijn hartelijk bedankt voor hun medewerking en voor het delen van hun verhaal met ons. Dit is niet altijd gemakkelijk en ik hoop dat dit onderzoek hen enerzijds steun kan bieden en anderzijds een aanleiding mag zijn voor verder onderzoek en verbeteringen kan brengen aan de hulpverlening voor familieleden van personen met een verleden alcoholmisbruik. Ten slotte wil ik nog enkele mensen uit mijn persoonlijke leven bedanken. Eerst wil ik mijn ouders bedanken, want zij hebben mij de kans gegeven om deze studies te volgen. Ook hebben zij, net als mijn broer, vele uren gespendeerd aan het nalezen van mijn masterproef. Ten tweede wil ik ook mijn vrienden bedanken. Zij stonden steeds voor mij klaar, zowel op de leuke als minder leuke momenten. Ook bij het schrijven van mijn scriptie waren zij er steeds om me bij te staan en te motiveren. Speciale dank gaat uit naar Marit, Johan en Koenraad. Een grote dankjewel aan iedereen van de Drummer om mij de nodige ontspanning te bieden tussen het thesissen door.
ii
Inhoudsopgave Abstract .....................................................................................................................................................i Woord vooraf ........................................................................................................................................... ii Lijst van figuren en tabellen ................................................................................................................... vii Hoofdstuk 1: Literatuurstudie Inleiding ....................................................................................................................................................1 1.
2.
Alcohol en alcoholmisbruik ..............................................................................................................3 1.1
Wat is alcohol? .........................................................................................................................3
1.2
Terminologie alcoholmisbruik ..................................................................................................4
1.3
Ontstaans- en risicofactoren van alcoholmisbruik...................................................................6
1.4
Een veranderende visie op alcoholmisbruik ............................................................................6
1.5
Prevalentie ...............................................................................................................................8
1.6
Proces tot verandering .............................................................................................................8
1.7
Herstel ................................................................................................................................... 10
1.7.1
Geschiedenis ................................................................................................................. 10
1.7.2
Terminologie ................................................................................................................. 10
Systeemtheoretische denkkaders ................................................................................................. 12 2.1
Systeemtheorie ..................................................................................................................... 12
2.1.1 Terminologie ........................................................................................................................ 12 2.1.2 Functionele organisatie van het familiesysteem ................................................................. 13 2.1.3 Toepassing familiesysteemtheorie bij familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik ............................................................................................................ 13 2.1.4 Kritieken .............................................................................................................................. 14 2.2
3.
Co-dependentie theorie ........................................................................................................ 15
2.2.1
Algemene uitgangspunten ............................................................................................ 15
2.2.2
Kritieken ........................................................................................................................ 16
Stress-Strain-Coping-Support model............................................................................................. 17 3.1
Stress en spanning................................................................................................................. 18
3.1.1
Het samenleven is zeer stresserend.............................................................................. 18
3.1.2
De familieleden zijn bezorgd ......................................................................................... 19
3.1.3
Het gezinsleven wordt bedreigd ................................................................................... 20
3.1.4
Symptomen van slechte fysieke en mentale gezondheid (Strain) ................................ 20
iii
3.2
3.2.1
Tolerante coping ............................................................................................................ 22
3.2.2
Vermijdende coping ...................................................................................................... 23
3.2.3
Geëngageerde coping .................................................................................................... 23
3.3 4
5.
Sociale steun .......................................................................................................................... 23
Family Adjustment and Adaptation Response model ................................................................... 24 4.1
Familiale eisen en mogelijkheden ......................................................................................... 25
4.2
Familiale betekenisverlening ................................................................................................. 26
4.3
Protectieve processen ........................................................................................................... 27
4.4
Familiale afstemming en aanpassing..................................................................................... 27
Hulpverlening aan familieleden..................................................................................................... 28 5.1
Aandacht voor familieleden doorheen de geschiedenis ....................................................... 28
5.2
Zelfhulp (nulde lijn)................................................................................................................ 31
5.2.1
Zelfzorg .......................................................................................................................... 31
5.2.2
Mantelzorg..................................................................................................................... 32
5.2.3
Zelfhulpgroepen ............................................................................................................ 33
5.3
6.
Coping .................................................................................................................................... 21
Professionele hulpverlening .................................................................................................. 36
5.3.1
Laagdrempelige hulpverleningsinstanties ( 1-ste lijn) ................................................... 36
5.3.2
Gespecialiseerde hulpverlening .................................................................................... 38
Probleemstelling en onderzoeksvragen ........................................................................................ 38
Hoofstuk 2: Methodologie 1.
Onderzoeksgroep ......................................................................................................................... 41
2.
Onderzoeksmethode.................................................................................................................... 41
3.
2.1
Anamnestische vragenlijst .................................................................................................. 41
2.2
Kwalitatief open semigestructureerd interview ............................................................... 42
Procedure ..................................................................................................................................... 42 3.1
Sampling ............................................................................................................................... 42
3.2
Onderzoeksetting ................................................................................................................. 43
3.3
Afname .................................................................................................................................. 43
4.
Analyse.......................................................................................................................................... 43
5.
Kwaliteitscriteria ......................................................................................................................... 45 5.1
Kwaliteit van handelen van de onderzoeker tijdens het onderzoek (interne validiteit)45
5.2
Nadruk op de kwaliteit van de resultaten (externe validiteit) ......................................... 45
iv
5.3
Nadruk op de kwaliteit van de zingevings- en handelingsmogelijkheden die de resultaten bieden aan de gebruikers ................................................................................. 46
5.4
Nadruk op de kwaliteit van het onderzoeksverslag ......................................................... 46
5.5
Betrouwbaarheid ................................................................................................................. 46
Hoofdstuk 3: Onderzoeksresultaten 1.
Inleiding........................................................................................................................................ 49
2.
Anamnestische gegevens ............................................................................................................ 49
3.
Onderzoeksvraag 1: Beleven familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik nog steeds stress en spanningen? ............................................................................. 50 3.1
3.1.1
Moeilijke gevoelens en gedachten .............................................................................. 51
3.1.2
Zelfbeeld en zelfwaarde .............................................................................................. 54
3.1.3
Lichamelijke klachten.................................................................................................. 55
3.1.4
Psychologische klachten ............................................................................................. 55
3.2
De impact van het alcoholgebruik van een familielid op familiaal niveau ...................... 56
3.2.1
De relationele impact van het alcoholmisbruik ........................................................ 56
3.2.2
De functionele impact van het alcoholmisbruik........................................................ 58
3.3 4.
De impact van het alcoholgebruik van een familielid op individueel niveau ................. 50
De impact van het alcoholgebruik van een familielid op de ruimere omgeving ............ 59
Onderzoeksvraag 2: Welke coping-strategieën hebben familieleden doorheen de jaren ontwikkeld om met stress en spanningen in hun (gezins-)leven om te gaan? ...................... 60 4.1
Coping ................................................................................................................................... 60
4.1.1 Geëngageerde coping ......................................................................................................... 61 4.1.2
Tolerante coping .......................................................................................................... 64
4.1.3
Vermijdende coping .................................................................................................... 67
4.2
Veerkracht ............................................................................................................................ 68
4.2.1 Draagkracht ........................................................................................................................ 69 4.2.1 5.
Draaglast....................................................................................................................... 71
Onderzoeksvraag 3: Hebben familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik nood aan (sociale) ondersteuning om met deze stress en spanningen om te gaan? .. 72 5.1
Ondersteuningsbronnen ..................................................................................................... 72
5.1.1
Ontvangen steun .......................................................................................................... 72
5.1.2
Gewenste steun ............................................................................................................ 73
5.2
Positief ervaren steun ......................................................................................................... 74
5.2.1
Lotgenotencontact ....................................................................................................... 74
5.2.2
Professionele steun ..................................................................................................... 74 v
5.2.3 5.3
Steun vanwege sociaal netwerk .................................................................................. 75
Drempels en leemtes in sociale steun ................................................................................ 75
5.3.1
Lotgenotencontact ....................................................................................................... 75
5.3.2
Professionele steun ...................................................................................................... 75
5.3.3
Steun vanwege sociaal netwerk .................................................................................. 76
Hoofstuk 4: Discussie 1.
Bespreking van de onderzoeksresultaten.................................................................................. 77 1.1
Impact van het vroegere alcoholmisbruik op familieleden .............................................. 77
1.2 Omgaan met het vroegere alcoholmisbruik van een familielid ............................................. 79 1.2.1 Coping .................................................................................................................................. 79 1.2.2 Veerkracht ........................................................................................................................... 83 1.2
Sociale steun aan familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik .. 84
1.3
Besluit ................................................................................................................................... 86
2.
Beperkingen van het onderzoek ................................................................................................. 86
3.
Aanbevelingen .............................................................................................................................. 89 3.1
Aanbevelingen voor de praktijk.......................................................................................... 89
3.2
Aanbevelingen voor verder onderzoek .............................................................................. 90
Bibliografie ............................................................................................................................... 93 Bijlagen ................................................................................................................................... 105
vi
Lijst van figuren en tabellen Figuren: Figuur 1: Stress-Strain-Coping-Support model (Orford et al., 2005) .................................................... 18 Figuur 2: De samenhang van de verschillende coping-posities die familieleden van een alcoholgebruiker kunnen innemen (Orford et al., 2010b) ................................................................................ 22 Figuur 3: Family-Adjustment and Adaptation Response model (Patterson, 2002) .............................. 25 Figuur 4: Coping-strategieën tijdens de periode van het alcoholmisbruik ........................................... 80 Figuur 5: Coping-strategieën sinds abstinentie..................................................................................... 81 Figuur 6: Balansmetafoor van veerkracht ............................................................................................. 83 Figuur 7: Samenhang tussen de onderzoeksvragen ............................................................................. 87
Tabellen: Tabel 1: Symptomen van slechte gezondheid bij familieleden van alcoholmisbruikers ...................... 21 Tabel 2: Anamnestische gegevens van de onderzoeksgroep................................................................ 50 Tabel 3: Schematische weergave van de impact van het alcoholgebruik op individueel niveau ......... 51 Tabel 4: Schematische weergave van de impact van het alcoholgebruik op familiaal niveau ............. 56 Tabel 5: Schematische weergave van de gehanteerde coping-strategieën ......................................... 61 Tabel 6: Schematische weergave van de aanwezige veerkracht .......................................................... 69 Tabel 7: Ooit geraadpleegde ondersteuningsbronnen door de participanten ..................................... 72
vii
Inleiding De recente visie van verslaving als een chronisch recidiverende hersenziekte (Van der Brink, 2005) heeft als belangrijkste implicatie dat er nood is aan een blijvende zorg op maat voor de ex-gebruiker tijdens de periode van herstel (McLellan, 2002). Samen met het systeemtheoretische inzicht van de voortdurende onderlinge wisselwerking tussen de leden van een gezin (Willemse, 2006), lijkt het ons interessant om na te gaan in welke mate familieleden eveneens nood hebben aan blijvende zorg op maat. De laatste jaren wordt er wel meer en meer onderzoek verricht naar het betrekken van familieleden binnen de verslaafdenzorg, maar dit blijkt voornamelijk in functie te zijn van de behandeling en retentie van de gebruiker zelf (Soyez, 2006). Minder onderzoek werd er verricht naar familieleden van middelengebruikers, waarbij de aandacht in de eerste plaats uitging naar hun eigen noden en behoeften. De Britse onderzoeksgroep Alcohol, Drugs and the Family en Vlaamse onderzoekers zoals Van Reybrouck, Vandeburie en Soyez (2011), hebben hier de laatste jaren verandering in gebracht. Binnen deze masterproef ligt de focus eveneens op de noden en behoeften van de familieleden zelf, al wordt de focus verlegd naar hun ervaringen tijdens de periode van de abstinentie. Voorgaand onderzoek heeft immers reeds voldoende aangetoond dat alcoholmisbruik niet enkel een significante impact heeft op de persoon zelf, maar ook op het leven van naaste familieleden zoals partners, ouders, broers/zussen en kinderen. Zij worden geconfronteerd met heel wat verschillende ervaringen en emoties en treden vaak in conflict met het drinkende familielid. Dit kan voor een lange periode heel wat spanningen en stress met zich mee brengen. Onderzoek naar de periode van abstinentie is tot nu toe amper verricht. Binnen ons onderzoek stellen wij ons de vraag welke veranderingen er al dan niet optreden binnen families wanneer de gebruiker reeds één jaar abstinent is. Hoe beter de impact die een persoon met een verleden van alcoholmisbruik heeft op zijn/haar familie in kaart wordt gebracht en de aanwezige krachten bij familieleden om hier op succesvolle wijze mee om te gaan, hoe beter geïnformeerd hulpverleningsinstanties kunnen zijn van hun zorgvraag en hoe beter zij in staat kunnen zijn om deze te beantwoorden. Aan de hand van het Stress-Strain-Coping-Support model van Orford et al. (2005) willen we nagaan welke stress en spanningen deze familieleden nog steeds ervaren, op welke wijze zij hiermee omgaan en welke sociale steun zij wensen en ontvangen. Daarnaast willen we onze aandacht richten op signalen van veerkracht: is er na een periode van abstinentie sprake van familiaal herstel of niet? Met andere woorden, zijn deze familieleden erin geslaagd om de (vroegere) alcoholproblematiek een plaats te geven in hun leven en zich te richten op de toekomst of dragen zij dit als een last met zich mee? We focussen ons hierbij op betekenisverlening, een centraal concept binnen het Family Adjustment and Adaptation Response model van Patterson (2002) dat medieert tussen draagkracht en draaglast. Allereerst geven wij in hoofdstuk 1 een overzicht van onze literatuurstudie. Hier zal achtereenvolgens aandacht worden besteed aan: alcoholmisbruik en herstel, systeemtheoretische denkkaders, het SSCS model, het FAAR model, hulpverlening aan familieleden van (ex-)gebruikers, de probleemstelling en de onderzoeksvragen.
1
In hoofdstuk 2 vindt de lezer vervolgens meer informatie over de methodologie die gehanteerd werd bij de uitvoering van dit onderzoek, namelijk over de participantenwerving, de onderzoeksgroep en de gebruikte onderzoeksmethoden. In hoofdstuk 3 stellen we onze onderzoeksresultaten voor aan de hand van de verschillende onderzoeksvragen. Hierbij wordt er telkens een onderscheid gemaakt tussen de periode voor en sinds abstinentie en geven we de evolutie tussen beide periodes weer. In hoofdstuk 4 worden tot slot de belangrijkste onderzoeksbevindingen op een rijtje gezet. Hierbij maken we eveneens de koppeling naar voorgaand onderzoek en geven de onderzoekers hun persoonlijke interpretatie van deze resultaten. Vervolgens worden de beperkingen van het onderzoek toegelicht en worden enkele aanbevelingen meegegeven voor de praktijk en verder onderzoek. Deze geassocieerde scriptie is een samenwerking met Anneleen Mommen. De gehele scriptie is een realisatie van intensief samenwerken, taken verdelen, nalezen, elkaar van feedback voorzien en discussiëren over onze bevindingen om zo samen tot nieuwe inzichten te komen. Voor een vlotte werking, zijn toch enkele zaken opgesplitst en verdeeld geweest. Uit hoofdstuk 1, de literatuurstudie, bestond mijn aandeel van deel ‘Alcohol en alcoholmisbruik’ uit onderdeel 1.1 tot en met 1.5. Bij de ‘Systeemtheoretische denkkaders’ nam ik 2.2 ‘Codependentie heorie’ voor mijn rekening. Het ‘SSCS model’ (deel 3) heb ik eveneens uitgewerkt. Van ‘Hulpverlening aan familieleden’ heb ik mij gefocust op ‘Aandacht voor familieleden doorheen de geschiedenis’ (5.1) en ‘Professionele hulpverlening’ (5.3). De probleemstelling en onderzoeksvragen en het volledige hoofdstuk 2, Methodologie, werden door beide studenten samen uitgewerkt. Bij hoofdstuk 3, Onderzoeksresultaten, heb ik mij gefocust op onderzoeksvraag 1 en werd onderzoeksvraag 3 in overleg uitgewerkt. Bij hoofdstuk 4, Discussie, hebben we eveneens opgesplitst bij de bespreking van de onderzoeksresultaten. Hier heb ik de onderzoeksvragen 1 en 3 voor mijn rekening genomen. Het besluit, de beperkingen en de aanbevelingen zijn door samenwerking tot stand gekomen. Ondanks deze opsplitsing, willen we er toch op wijzen dat we steeds in overleg alle hoofdstukken van deze scriptie hebben uitgewerkt en we kunnen stellen dat de gehele thesis een product is van deze samenwerking.
2
HOOFDSTUK 1: Literatuurstudie 1. Alcohol en alcoholmisbruik Alcohol is veruit het voornaamste misbruikte middel, op verre afstand gevolgd door illegale drugs zoals heroïne, cocaïne, amfetamines en cannabis. Op basis van het beschikbare onderzoek kunnen we afleiden dat het aantal problematische alcoholgebruikers bijna tien keer hoger ligt dan het aantal problematische druggebruikers (De Donder, 2005). Het gevaar ligt er mogelijks in dat alcohol algemeen aanwezig is in onze maatschappij. Het gebruik van alcohol is sociaal aanvaard. In veel landen, waaronder België en Nederland, wordt het gebruik van alcohol ‘sociaal ambivalent’ bekeken (Myerson, 1940, in Roediger, 2004). Enerzijds is alcohol geassocieerd met plezierige gelegenheden: men drinkt alcohol bij sportwedstrijden, bij plechtigheden, recepties en bij een groot aantal feestelijkheden. Anderzijds is alcohol de oorzaak van duizenden doden per jaar en leidt het tot gezondheidsproblemen, verslaving en soms mishandeling van gezinsleden (Roediger, 2004). Room, Babor, & Rehm (2005) wijzen op alcoholmisbruik als één van de belangrijkste oorzaken van verscheidene gezondheidsproblemen. Hieronder bespreken we achtereenvolgens wat alcohol is (1.1), de terminologie rond alcoholmisbruik (1.2), de ontstaans- en risicofactoren van alcoholmisbruik (1.3), de veranderende visie rond alcoholmisbruik (1.4), de prevalentie (1.5), het proces tot verandering (1.6) en herstel (1.7).
1.1 Wat is alcohol? Alcohol ontstaat door de gisting van sommige soorten suikers uit vruchten of uit de gisting van granen. In zuiver moleculaire vorm is alcohol gekend als C2H5OH. De chemische naam voor deze substantie is 'ethylalcohol' of 'ethanol', terwijl 'alcohol' gezien wordt als de generische naam voor een bepaalde groep van chemicaliën waarvan ethylalcohol er slechts één is – naast propyl-, butyl-, amyl- en methylalcohol (methanol) (Edwards, 2000). Zuivere alcohol is op kamertemperatuur een heldere, kleurloze en vrijwel smaakloze vloeistof. Afhankelijk van het product waarvan men vertrekt, kunnen alcoholische dranken opgesplitst worden in drie groepen: bier, wijn en gedistilleerde of sterkedranken (De Donder, 2006). Deze drie groepen vallen ook in te delen aan de hand van hun algemene alcoholpercentage. In pilsbier zit ongeveer 5% alcohol, in wijn gemiddeld 11% en in sterke dranken gemiddeld 35% (Broekaert et al., 2005). Aangezien de glazen voor gedistilleerde drank kleiner zijn dan deze van wijn of bier, neemt men evenveel pure alcohol in het lichaam op. Eén standaardglas bevat altijd dezelfde hoeveelheid alcohol onafhankelijk van het soort alcohol (De Donder, 2006). In Europa bevat een standaardglas gemiddeld 10 g of ongeveer 12,7 ml pure alcohol (Anderson, Gual & Colom, 2005).
3
Vanuit farmacologisch oogpunt kan alcohol geklasseerd worden als een psycholepticum, een verdovend of bewustzijnsverlagend middel (Broekaert et al., 2005). Alcohol onderdrukt het centrale zenuwstelsel waarbij het een invloed heeft op alle hersengebieden, inclusief de gebieden die verbonden zijn met onze meest fundamentele levensfuncties zoals ademen, wakker blijven of reageren op de wereld om ons heen. Wanneer de ingenomen dosis zeer hoog is, werkt alcohol zelfs als een narcosemiddel met bewustzijnsverlies tot gevolg (VAD, 2009). Kleine hoeveelheden alcohol zorgen er vaak voor dat de gebruiker zich plezierig en ontspannen voelt. Grotere hoeveelheden kunnen er echter toe leiden dat mensen ruzie zoeken en kwaad worden, of gedesoriënteerd en verward raken (Bushman & Cooper, 1990). De effecten van alcoholgebruik kunnen afhankelijk van enkele factoren sterk variëren, zijnde de hoeveelheid geconsumeerde alcohol, de aan- of afwezigheid van voedsel in de maag, de kwaliteit van de lever, de lichaamsbouw, het geslacht en de ervaring van de gebruiker en de setting (Broekaert et al., 2005).
1.2 Terminologie alcoholmisbruik Het gebruik van alcohol maakt deel uit van onze cultuur. Nogal wat mensen drinken occasioneel alcoholische dranken. Zolang er sprake is van een gecontroleerd gebruik, is er geen reden tot ongerustheid. Wanneer er echter sprake is van misbruik van alcohol, wordt het gebruik hiervan problematisch (Broekaert et al., 2005). Er bestaat geen eenduidigheid over de termen die hieraan gekoppeld worden. De term verslaving wordt in de wetenschappelijke literatuur steeds minder gebruikt (De Donder, 2006; van den Brink, 2009; Van der Stel, 2004). Toch zijn de termen verslavingszorg, verslaafde en verslaving nog pertinent aanwezig binnen het meer algemeen taalgebruik (Decorte, Kaminski, Muys, & Slingeneyer, 2005; Van der Stel, 2004). De term verslaving roept bij velen negatieve connotaties op. Zo wordt verslaving beschouwd als iets absoluuts, onontkoombaars, een volledig verlies van de zelfcontrole (Van der Stel, 2004). Ook de termen alcoholist en alcoholisme worden meer en meer geweerd. Deze termen zijn te veel gelinkt aan het (te enge) begrip ziekte (De Donder & Lambrechts, 2002) en zijn sterk stigmatiserend ten opzichte van de gebruiker en zij die met deze persoon omgaan (Casselman, 2004). De Wereldgezondheidsorganisatie stelt voor professionelen voorop om zoveel mogelijk het begrip afhankelijkheid te hanteren in plaats van verslaving. Het begrip afhankelijkheid is neutraler en klinkt minder stigmatiserend (Van Reybrouck & Van Hende, 2007). Zowel in de literatuur als op het werkveld worden er verschillende termen en definities gehanteerd om (al dan niet problematisch) alcoholgebruik te omschrijven (Broekaert, et al., 2005 ; Geirnaert et al., 2002). Zo vinden we binnen de wetenschappelijke literatuur onder andere de termen problem drinking, at-risk drinking en problematic drinking terug. Deze termen kunnen een verschillende betekenis omvatten. Algemeen zijn ze gedefinieerd binnen de context van een bepaald onderzoek (Stewart & Connors, 2005). Vander Laenen (2008) stelt dat de definiëring van problematisch druggebruik afhankelijk is van het gezichtspunt van waaruit men naar het gebruik kijkt: vanuit mens, middel of milieu. In een poging meer eenduidigheid te brengen in de definiëring, zijn er twee classificatiesystemen ontwikkeld: de International Classification of Diseases, 10th edition (ICD-10; World Health Organization (WHO), 1990) en de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 4th edition, text revision (DSM-IV-TR; American
4
Psychiatric Association (APA), 2000). Gezien de DSM-criteria in veel voorzieningen gehanteerd worden bespreken wij kort enkel dit classificatiesysteem. De DSM-IV-TR (APA, 2000) spreekt van Stoornissen in alcoholgebruik (Alcohol Use Disorders). Hierbinnen wordt een opsplitsing gemaakt tussen alcoholafhankelijkheid en misbruik van alcohol. Zij stellen enkele diagnostische criteria (zie bijlage 1) voorop voor het maken van een onderscheid tussen afhankelijkheid van een middel en misbruik van een middel. Misbruik wordt volgens de DSM-IV-TR begrepen als een minder zware conditie dan afhankelijkheid. De twee diagnoses kunnen niet tegelijk optreden, aangezien misbruik vooraf
gaat aan
afhankelijkheid (Saunders, 2006). Misbruik van een middel verwijst naar een klein aantal perioden van overconsumptie. Afhankelijkheid van een middel ontwikkelt zich wanneer een middel herhaaldelijk ingenomen wordt totdat een individu tolerantie voor de drug vertoont en ontwenningsverschijnselen bij afwezigheid van het middel (Roediger et al., 2004). Opmerkelijk hierbij is dat de DSM-criteria eveneens sociale schade als gevolg van het middelengebruik omvat (Jung, 2001). De criteria voor alcoholmisbruik bestaan daarbij enkel uit een opsomming van niet-medische problemen, zoals een verstoord beroeps- en familieleven door het alcoholgebruik. Noch de hoeveelheid gedronken alcohol, noch de drinkpatronen worden hierin opgenomen (VAD, 2009). Hiernaast worden vaak de meer objectieve grenzen gebruikt met betrekking tot het aantal gedronken glazen alcohol per dag of per week. Voor (niet-zwangere) vrouwen wordt de grens van overmatig drinken gelegd op meer dan 14 glazen per week en voor mannen op meer dan 21 glazen per week (VAD, 2009). Anderen zijn dan weer van mening dat het niet gaat om het gemiddelde aantal consumpties per week, maar om het gebruikspatroon en het aantal dagen waarop overmatig (>5-6 glazen) wordt gedronken (van den Brink, 2009; VAD, 2009). De EuropASI bevraagt eveneens het consumptiepatroon van vijf of meer glazen alcohol per dag. In de Federale Beleidsnota Drugs (2001) wordt problematisch druggebruik omschreven als “een gebruikspatroon dat men niet meer onder controle heeft, wat tot uiting komt in bijvoorbeeld drugafhankelijkheid, druggerelateerde criminaliteit,…”. Over de jaren heen zijn er verschillende termen naar voor geschoven om alcoholmisbruik te benoemen, en veelal met veranderende definities. Deze veranderingen gingen niet zelden gepaard met een gewijzigde achterliggende visie over afhankelijkheid. Voor een synthese van de evolutie hiervan, verwijzen we naar paragraaf 1.4. Om terminologische verwarring te voorkomen, spreken we in het verdere verloop van deze masterproef over alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid. We hanteren deze termen als synoniemen. Hiermee hebben we het over de groep individuen die op eender welke manier problemen ervaart op somatisch en/of psychisch en/of sociaal vlak ten gevolge van zijn/haar alcoholgebruik. Zoals reeds genoemd, gebruiken we niet de termen verslaafde, alcoholist of alcoholieker, omwille van de negatieve connotatie. Om naar personen met een verleden van alcoholmisbruik te verwijzen, hanteren we de afkorting PVA of de term ex-gebruiker.
5
1.3 Ontstaans- en risicofactoren van alcoholmisbruik Of een persoon al dan niet alcohol zal misbruiken, is niet te herleiden tot één oorzaak. De laatste decennia wordt dan ook in onderzoek naar de risicofactoren van alcoholmisbruik, de multifactoriële aard hiervan erkend. (Hawkins et al., 1992; Rhodes et al., 2003). Van Dijck (1979) stelt een multifactorieel verklaringsmodel voorop met drie variabelen die in samenspel het ontstaansmechanisme en de evolutie naar alcoholmisbruik mee bepalen: de persoonlijkheid van de gebruiker, de psychofarmacologische werking van de alcohol en de sociale factoren. Deze driedeling wordt ook omschreven als de drie M’s: mens, middel, milieu. Zinberg (1984) heeft dit model verder uitgewerkt en samengebracht in zijn werk ‘Drug, Set and Setting’. -
Mens: Sommige mensen zullen sneller geneigd zijn om hun toevlucht te zoeken in alcohol of drugs en deze overmatig gebruiken. Genetische predispositie, leeftijd, geslacht, actuele gemoedstoestand, kennis en opvattingen, persoonlijkheidskenmerken (frustratietolerantie, gevoelens van onlust, lage zelfwaarde, schuldgevoelens, enzovoort), persoonlijke ervaringen en stressvolle gebeurtenissen spelen hierbij een belangrijke rol (Broekaert & Van Hove, 2005; Van Dijk, 1979; Zinberg, 1984).
-
Middel: De potentie om verslaafd te worden varieert van middel tot middel (Broekaert & Van Hove, 2005). De sederende en euforiserende invloeden van het middel, worden door de gebruiker ervaren als een oplossing voor zijn onlustgevoelens (Van Dijk, 1979). De aard van het product, de frequentie van het gebruik, de hoeveelheid, de zuiverheid van het product, de wijze van gebruik en al of niet gecombineerd gebruik worden door deze variabele omvat. (Zinberg, 1984)
-
Milieu: De fysieke en sociale omgeving waarin men leeft speelt een belangrijke rol: het gezin, de school en de buurt waarin men opgroeit, het contact met leeftijdsgenoten,... (Zinberg, 1984). Verkeren in een omgeving waarin middelengebruik als normaal wordt beschouwd, kan het afhankelijkheidsproces bespoedigen (Broekaert & Van Hove, 2005). Van Dijk (1979) wijst in dit opzicht eveneens op de gevaren van een te grote, te geringe of inadequate belasting op het individu.
1.4
Een veranderende visie op alcoholmisbruik
Van den Brink (2005) bespreekt in zijn artikel de verandering in het denken over verslaving tijdens de afgelopen decennia. Volgende paragraaf is geheel gebaseerd op dit artikel, tenzij anders vermeld. Vanaf 1750 bekijkt men de verslavingsproblematiek vanuit een moreel model. Alcoholmisbruik wordt aanschouwd als een teken van morele zwakte en mensen met alcoholproblemen horen thuis in de gevangenis of in een heropvoedingskamp. In 1850 maakt het farmacologisch model zijn opgang. De schuld van het alcoholmisbruik wordt hier niet langer gelegd bij het individu, maar wordt toegeschreven aan de sterk verslavende eigenschap van het middel. Voorkomen dat mensen nog in aanraking kunnen komen met dit middel, en dus het verbieden van de verkoop van alcohol, wordt gezien als de enige oplossing van het probleem. De drooglegging van Amerika (1920-1933) is hiervan wellicht het bekendste voorbeeld. Het farmacologisch model wordt heden ten dage voor alcoholmisbruik als te eenduidig gezien. Men gaat ervan uit dat enkel het beschikbaar zijn en het gebruik van potentieel verslavende middelen onvoldoende zijn voor het ontstaan van afhankelijkheid. In de jaren 1930 -
6
1950 ontstaat het symptomatisch model. Dit model is psychoanalytisch geïnspireerd, waarbij verslaving gezien wordt als een symptoom van een onderliggende karakterneurose of persoonlijkheidsstoornis. Een langdurige psychotherapeutische behandeling van de karakterneurose wordt hier als behandeling naar voor geschoven. In de periode van de Tweede Wereldoorlog formuleert Jellinek het ziektemodel van alcoholmisbruik, een model dat verspreid wordt over de hele wereld (Krabben, Pieters & Snelders, 2008). Dit model acht het noodzakelijk dat een overmatige gebruiker volledig abstinent wordt omdat hij door biologische en psychische aspecten niet in staat is om alcohol met mate te gebruiken. Zelfhulpgroepen zoals de Anonieme Alcoholisten (AA) hangen deze visie op alcoholmisbruik aan. Tussen 1960 en 1970 ontstaat het leertheoretisch model voor alcoholmisbruik. Dit misbruik wordt gezien als een vorm van aangeleerd gedrag en kan bijgevolg weer afgeleerd worden via gedragstherapeutische interventies. Sinds de jaren ’70 wordt er eveneens aandacht besteed aan de sociale omstandigheden, naast biologische en psychologische oorzaken van alcoholmisbruik. Dit wordt het biopsychosociale ontwikkelingsmodel genoemd. Men ziet zowel het ontstaan als het beëindigen van het misbruik als het resultaat van de continue interactie tussen aangeboren kwetsbaarheden, persoonlijke ontwikkeling en omstandigheden. Volgens dit model bestaan er slechts relatieve verschillen tussen verslaafden en niet-verslaafden. Multimodale therapie wordt in dit licht naar voor geschoven. Vanaf de jaren ‘90 begint men alcoholmisbruik steeds vaker als een hersenziekte te zien (Leshner, 1997 in Van den Brink, 2005; Leshner, 2001). Een aangeboren kwetsbaarheid vormt de basis voor herhaald gebruik van alcohol, wat op zijn beurt veranderingen in de hersenen teweegbrengt waardoor craving (hunkering) ontstaat. Deze hunkering zorg ervoor dat mensen verder ongecontroleerd gebruiken en terugvallen nadat ze reeds een periode nuchter waren (Van den Brink, 2005). De visie waarbij alcoholmisbruik gezien wordt als een chronische, recidiverende hersenziekte, houdt herstel wel voor mogelijk, maar beschouwt dit als een langdurig en geleidelijk proces. Op basis van deze veranderde visie pleit McLellan (2002) voor een andere benadering van de drughulpverlening waarbij de mogelijkheid voorzien wordt tot blijvende zorg en ondersteuning gekenmerkt door zorg op maat. Uit deze geschiedenis van de visie op alcoholmisbruik kunnen we grofweg twee probleembenaderingen onderscheiden (Thombs, 1999; van der Stel, 2004): -
Moralisering: alcoholmisbruik wordt beschouwd als een zonde. De verantwoordelijkheid voor dit beschamend gedrag ligt volledig bij de persoon zelf. Het alcoholmisbruik is een kwalijk maatschappelijk verschijnsel dat slechts valt uit te bannen aan de hand van een preventieve of straffende aanpak;
-
Medicalisering: het probleem wordt gezien als een niet-verwijtbare individuele stoornis (ziekte) die slechts verholpen kan worden door een curatieve aanpak.
In de praktijk worden deze twee benaderingen niet strikt gescheiden. Er is eerder sprake van mengvormen waarbij op verschillende periodes het ene model uitdrukkelijker de boventoon voert tegenover het andere (van der Stel, 2004). Dat in het verleden moraliserende en medicaliserende elementen samen aanwezig waren en geïntegreerd werden, wordt ook door Krabben, Pieters & Snelders (2008) aangetoond wanneer ze het ziektemodel bespreken. Dit model schrijft de verzwakte erfelijke constitutie voornamelijk toe aan een verzwakte wilskracht, waardoor individuen zich overgeven aan problematisch alcoholgebruik. Het gaat echter
7
steeds om een predispositie en niet om gedetermineerd zijn; het is niet onontkoombaar vastgelegd dat men ook afhankelijk wordt. Iemand met ‘een verzwakte wil’ kan nog steeds iets nastreven en proberen. Indien iemand weet dat hij een aanleg heeft tot afhankelijkheid, maar toch blijft rondhangen in ‘verleidelijke milieus’, is er volgens dit model eveneens geen reden om niet te stigmatiseren. Een afhankelijkheidsproblematiek heeft echter nog steeds een negatieve connotatie en werkt stigmatiserend (Larkin, Wood & Griffiths, 2006).
1.5
Prevalentie
In 2009 dronk de Belg gemiddeld 8,1 liter pure alcohol, in 1990 was dit nog 9,2 liter pure alcohol. Het totale alcoholgebruik in België daalt, maar alcohol blijft het meest gebruikte genotmiddel in ons land (VAD, 2011). De bierconsumptie is fors gedaald. Toch blijft België de zevende grootste bierverbruiker ter wereld. Het wijnverbruik is de laatste jaren licht toegenomen. De consumptie van sterkedrank bleef stabiel. Uit de resultaten van de nationale gezondheidsenquête uit 2008 van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid blijkt dat 7,9% van de Belgische bevolking ( 10,1% van de mannen en 5,9% van de vrouwen) meer drinkt dan 21 (mannen) respectievelijk 14 (vrouwen) glazen alcohol per week en zo zijn gezondheid schaadt. De gezondheidsenquête polst eveneens via de CAGE-vragenlijst naar het problematisch gebruik van alcohol. In Vlaanderen was in 2008 het alcoholgebruik van 9,5% van de bevolking die het laatste jaar alcohol dronk 1
problematisch te noemen op basis van de CAGE-criteria : 13% van de mannen en 6% van de vrouwen. Omgerekend naar de Vlaamse bevolking van 15 jaar en ouder komt dat neer op 485.786 personen. Het problematisch alcoholgebruik steeg de afgelopen jaren van 5% in 2001 tot 9% in 2008. De toename stelt zich zowel bij mannen als vrouwen. In verhouding komt het grootste aantal problematische alcoholgebruikers voor in de leeftijdsgroep 45-64 jaar.
1.6
Proces tot verandering
Eén van de meest gebruikte modellen over het proces van verandering is het transtheoretische model van veranderingsstadia van Prochaska & Diclemente (1992) Binnen dit model worden vijf fases onderscheiden: 1) Precomtemplatie (precomtemplation) In deze fase is er nog geen intentie tot verandering in de nabije toekomst (binnen de zes maanden). Vaak is men zich er nog niet van bewust dat er een probleem is. De omgeving is zich hier vaak wel bewust van en oefent soms druk uit om te veranderen. 2) Contemplatie (comtemplation)
1
De CAGE-vragen zijn als volgt geformuleerd: (1) Hebt u ooit het gevoel gehad te moeten minderen met drinken? (‘Cut’) (2) Hebt u zich ooit geïrriteerd gevoeld door kritiek op uw drinken? (‘Annoyed’) (3) Hebt u zich ooit schuldig gevoeld over uw drinken? (‘Guilty’) (4) Hebt u ooit direct na het opstaan alcohol gedronken om echt wakker te worden (of van een kater af te komen)? (‘Eye-opener’). Men gaat uit van problematisch alcoholgebruik als de persoon minstens twee van de vier vragen positief beantwoordt.
8
In deze fase is men zich ervan bewust dat er een probleem is en overweegt men serieus om er iets aan te doen. Men is nog niet bereid om al direct actie te ondernemen, maar wel in de nabije toekomst (binnen de zes maanden). Voor- en nadelen van gebruik worden afgewogen. 3) Voorbereiding (preparation) In deze fase is er intentie tot verandering en er worden concrete keuzes gemaakt en acties gepland in de nabije toekomst (binnen de maand). 4) Actie (action) In deze fase verandert men zijn gedrag, ervaringen of omgeving met de bedoeling om problemen op te lossen, iets wat heel wat toewijding, tijd en energie vraagt. Omdat verandering nu zichtbaar wordt, krijgt men meer erkenning vanuit zijn omgeving. Deze fase duurt minimum één dag en maximum zes maanden. 5) Volhouden (maintenance) In deze fase probeert men de bekomen verandering te behouden en herval te voorkomen. Traditioneel werd deze fase als iets statisch beschouwd, nu eerder als iets dynamisch, namelijk de voortzetting van verandering. Deze fase vangt aan nadat men reeds zes maanden actie ondernomen heeft en blijft voortduren in de tijd zolang men de verandering volhoudt. Aan het einde van deze cirkel zijn er bijgevolg twee opties: ofwel slaagt men er niet in om de bekomen verandering te behouden en hervalt men, ofwel slaagt men erin om de bekomen verandering te integreren in het dagelijkse leven. Herval is echter eerder de regel dan de uitzondering, meestal dient de cirkel meerdere malen doorlopen te worden om tot een definitieve verandering te komen. Herval is echter wel niet steeds een volledige terugval naar het oude gedragspatroon, we dienen de cirkel te zien als een opwaartse spiraal waarbij we mogelijk leren uit de fouten de we in het verleden maakten en andere keuzes maken bij het opnieuw doorlopen van de cirkel. Hoe meer actie dan wordt ondernomen, hoe groter de kans om een definitieve gedragsverandering te bewerkstelligen. Vaak ligt een keerpunt aan de basis van de beslissing tot definitieve gedragsverandering (McIntosh & McKeganey, 2000). Personen met een verleden van alcoholmisbruik situeren zich in deze laatste fase van het herstelproces en hebben de cirkel vaak al meerdere malen doorlopen. Rapp (1998) benadrukt de volgende zes elementen bijdragen tot herstel: 1) Je identificeert je niet meer volledig met de stoornis, maar je neemt een positie in waarbij je de symptomen van de stoornis onder controle probeert te houden; 2) Je hebt controle en kiest zelf voor herstel; 3) Je hebt hoop om een vooropgesteld doel te bereiken; 4) Je geeft betekenis aan datgene wat je overkomen is; 5) Je hebt een gevoel van zelfvertrouwen op basis van succeservaringen; 6) Ten minste één persoon (vriend, familielid,…) ondersteunt jou.
9
1.7
Herstel
1.7.1
Geschiedenis
Herstel is een begrip dat we vandaag de dag veel terugvinden in de literatuur over alcoholmisbruik. Het begrip kent echter een lange geschiedenis en de definiëring is doorheen de jaren meerdere keren veranderd. Herstel of genezing is echter een begrip dat we doorgaans linken aan de geneeskunde. Medicalisering is het fenomeen waarbij menselijke condities en problemen gedefinieerd en beschouwd worden als medische condities en problemen, en bijgevolg de verantwoordelijkheid worden van
gezondheidsprofessionals (Conrad, 1992).
In de jaren ’40 werd het medische model voor het eerst toegepast op alcoholmisbruik (Krabben, Pieters & Snelders, 2008). Het begrip herstel vinden we ook al terug in de vroege literatuur van de zelfhulpbeweging ‘Anonieme Alcoholisten’ (AA). Zij beschouwen alcoholafhankelijkheid als een chronische, geestelijke en lichamelijke ziekte die genezen kan worden doorheen abstinentie en spirituele opvattingen en praktijken (Alcoholics Anonymous, 1955). Anderzijds is één van de meest gebruikte slogans van AA “eens een alcoholist, altijd een alcoholist”, waarmee zij benadrukken dat herstel blijvende inspanningen vraagt (Van Harberden, 1989). In de jaren ’70 voegde het biopsychosociale model een sociale component toe aan dit denken, maar vandaag de dag lijkt de medisch-biologische component echter weer de bovenhand te halen en wordt alcoholmisbruik in toenemende mate beschouwd als een chronisch recidiverende hersenziekte (Leshner, 2001, Van der Brink, 2009). Al deze verschuivingen brengen een nieuwe terminologie met zich mee, zo spreken ook de Wereldgezondheidsorganisatie (2010) en de
American Psychiatric Association (2000) eerder over
dependentie-syndroom en over stoornissen in alcoholgebruik dan over verslaving of habituatie en bijgevolg ook eerder over remissie en herstel dan louter over abstinentie.
1.7.2
Terminologie
In de DSM-IV-TR (APA, 2000) spreekt men van remissie als er gedurende één maand niet voldaan werd aan de criteria voor alcoholmisbruik of alcoholafhankelijkheid. Er worden vier types van remissie onderscheiden op basis van tijdsduur en omvang: -
Vroege gedeeltelijke remissie (1 tot 12 maanden aan enkele criteria niet meer voldoen);
-
Vroege volledige remissie (1 tot 12 maanden, aan geen enkel criteria meer voldoen);
-
Langdurige gedeeltelijke remissie (minimum 12 maanden aan enkele criteria voldoen);
-
Langdurige volledige remissie (minimum 12 maanden aan geen enkel criteria meer voldoen).
De keuze voor het begrip remissie wijst in de geneeskunde op het tijdelijke wegblijven of afnemen van ziekteverschijnselen (Van Dale). De differentiatie tussen langdurige volledige remissie en herstel (geen actuele stoornis in het gebruik van een middel) vereist aandacht voor de tijd die verlopen is na de laatste periode van de stoornis, de totale duur van de stoornis en de behoefte aan voortgezette beoordeling. Deze definitie van herstel is echter vaag en ondanks het feit dat het begrip herstel de laatste jaren almaar meer voorkomt in de literatuur over alcoholmisbruik, ontbreekt er nagenoeg nog steeds een standaarddefinitie voor het concept, wat een goed begrip ervan in de weg staat en heel wat implicaties heeft voor zowel het onderzoeks- als praktijkveld. (Betty Ford Institute, 2007, Laudet; 2007, William & White, 2007).
10
Het Betty Ford Institute Consensus Panel (2007) geeft de volgende werkdefinitie van recovery: “A voluntarily maintained lifestyle composed characterized by sobriety, personal health and citizenship”. Deze definitie bestaat uit drie hoofdcomponenten: 1) Nuchterheid Nuchterheid wordt beschouwd als een primaire en noodzakelijke voorwaarde voor herstel en de meest betrouwbare manier voor personen met een verleden van alcoholmisbruik om herval te voorkomen. Abstinentie vormt echter geen voldoende voorwaarde om van herstel te kunnen spreken. 2) Persoonlijke gezondheid De tweede component verwijst naar een verbeterde kwaliteit van het persoonlijke leven. De auteurs omschrijven gezondheid, in navolging van de Wereldgezondheidsorganisatie als: een status van fysisch, psychisch en sociaal welbevinden, niet alleen de afwezigheid van ziekte. 3) Burgerschap De laatste component verwijst naar het leven met achting en respect voor de mensen om je heen, iets dat je in staat stelt om hen iets terug te geven voor wat jij van hen gekregen hebt. Daarnaast worden in de definitie ook volgende twee elementen benadrukt: 1) Vrijwilligheid Vrije wil wordt gezien als essentieel om een herstelgerichte levensstijl aan te houden, ondanks het feit dat er soms ook externe druk wordt uitgeoefend vanwege de familie of het sociaal netwerk. 2) Aangehouden levensstijl Deze verwoording benadrukt dat herstel meer is dan een momentopname, maar ook niet noodzakelijk een permanente status, omdat deze weer kan verdwijnen zonder inspanningen om hem te behouden. William L. en White M.A. (2007) geven een nog meer uitgebreide definitie voor herstel: “Recovery is the experience (a process and sustained status) through which individuals, families and communities impacted by severe alcohol and other drug (AOD) problems utilize internal and external resources to voluntarily resolve these problems, heal the wounds inflicted by AOD-related problems, actively manage their continued vulnerability to such problems, and develop a healthy, productive and meaningful life” In deze definitie wordt herstel beschouwd als iets wat ook de familie van de persoon met alcoholprobleem aangaat. Er worden belangrijke elementen in aangehaald waarover we in de literatuur ook heel wat evidentie vinden: Herstel als ervaring wijst ons erop dat herstel iets persoonlijk (McLellan, 2009) en iets multidimensioneel (Laudet et al, 2006, White & Kurtz (2006) is: het wordt beïnvloed door leeftijd, geslacht, seksuele oriëntatie, culturele affiliatie, religie, belangrijke levenservaringen, enzovoort. Herstel kan dus niet gemeten worden aan de hand van objectieve criteria, waar dit bijvoorbeeld wel mogelijk is voor abstinentie. Door ervaring vooraan te plaatsen in de definitie, wordt benadrukt dat individuen en hun families centraal staan binnen het proces
11
van herstel, en niet de hulpverlener. Herstel kan dus langs verschillende wegen bereikt worden (Hänninnen & Koski-Jännes, 1999) en vereist niet steeds een professionele interventie (Sobel, Ellingstad & Sobel, 2000). Herstel als proces langs de ene kant, benadrukt dat het behouden van herstel blijvende inspanningen vraagt (Brown & Lewis, 1999, Laudet, 2005, Schwarzlose, Belleau, Dupontet al., 2007). Herstel als status langs de andere kant, bevestigt de mogelijkheid om blijvende veranderingen te bewerkstelligen in de persoonlijkheid en om betekenis te verlenen aan het overleven van een potentieel levensbedreigende conditie (McIntosh & McKeganey, 2000). Herstel als iets wat individuen, families en gemeenschappen aangaat benadrukt de interconnectiviteit tussen deze drie partijen. Deze visie vinden we ook terug binnen de ecologische, systeemtheoretische benaderingen van veerkracht (zie o.a. Walsh, 1996, Patterson 2002). Zo wordt er binnen twaalfstappenprogramma’s bijvoorbeeld gesproken over Family Recovery (Nowinski 1999). Om herstel te bekomen, moeten we gebruik maken van interne en externe bronnen. Moos & Moos (2006) maken een onderscheid tussen bronnen gerelateerd aan de sociale leertheorie (bijv. zelfvertrouwen en aanpak – gerichte coping) gedragseconomie (bijv. gezondheid, financiële middelen en participatie aan AA-programma) en sociale controle theorie (bijv. ondersteuning van sociaal netwerk) die leiden tot langdurige consolidatie of remissie. Deze bronnen leiden ofwel tot een reductie in alcoholproblemen ofwel tot een reductie in psychosociale problemen, wat de kans op herstel positief beïnvloedt. Herstel als een vrijwillige keuze onderstreept de rol van menselijke wil in het behouden van herstel (Rapp, 1998) al is deze niet altijd noodzakelijk in het initiëren ervan (Miller & Flaherty, 2000). Het oplossen van alcoholproblemen vraagt actie en beweging doorheen de tijd. Het is een essentieel ingrediënt van herstel, eerder dan een specifieke methode van probleemoplossing. Het genezen van wonden veroorzaakt door problemen gerelateerd aan alcoholproblemen doet ons eraan herinneren dat alcoholproblemen soms intrinsiek samenhangen met andere problemen binnen het gezin (zie o.a. Orford et al 2010b), waardoor herstel gelinkt wordt aan bredere persoonlijke en sociale uitkomsten en dat het genezen en weer opbouwen van individuen, families en gemeenschappen tijd vraagt (Miller, 1996). Actief werken aan hun blijvende kwetsbaarheid voor deze problemen geeft aan dat er op dit moment geen permanente technologieën zijn om toekomstige kwetsbaarheid voor alcoholproblemen te elimineren en er bijgevolg nood is aan een continue zorg en opvolging (McLellan, Lewis & O’brien, 2000, McLellan, 2002). In de laatste zin van de definitie staat: om een gezond, productief en betekenisvol leven te ontwikkelen, wat benadrukt dat recovery veel meer inhoudt dan abstinentie op zich (Laudet, 2005; McIntosh & McKegany, 2000).
2. Systeemtheoretische denkkaders 2.1 Systeemtheorie 2.1.1 Terminologie Ranganathan (2004) vat enkele belangrijke kenmerken van een familie samen: de familie is een groep van individuen die samen leven gedurende belangrijke fases van hun leven en die aan elkaar gebonden zijn door
12
biologische, sociale en psychologische banden. Kaslow, Dausch & Celano (2003) geven, in navolging van de algemene systeemtheorie, de volgende definitie van een systeem: een systeem is een groep van elementen die in interactie staan met elkaar. Patterson (2002a) beschrijft een familiesysteem als twee of meer individuen (familiestructuur) en de patronen van relaties tussen hen (familiaal functioneren). Er is zeer veel variatie in de familiestructuur. Enerzijds uit zich dit in verschillende familievormen, zo zijn er heteroseksuele, homoseksuele, samenwonende, getrouwde, hertrouwde, gescheiden of alleenstaande ouders en gezinnen met kinderen, gezinnen zonder kinderen, nieuw samengestelde gezinnen, enzovoort. Anderzijds uit zich dit in een verschillende etnisch-culturele achtergrond. Het familiaal functioneren is multidimensioneel, met meerdere processen die de familie als een geheel karakteriseren, zoals cohesie, flexibiliteit, affectieve en instrumentele communicatie, gedragscontrole enzovoort.
2.1.2 Functionele organisatie van het familiesysteem Binnen de familiale interacties heerst er een circulaire causaliteit waardoor gebeurtenissen zowel worden gezien als oorzaak en gevolg van deze interacties. Wanneer er dus iemand in het gezin een probleem ontwikkelt, wordt dit binnen deze benadering niet gezien als een op zichzelf bestaand probleem gebonden aan één persoon, maar als een probleem dat ontstaan is en in stand gehouden wordt door de interacties binnen het gezin. Het kernidee is dat het geheel meer is dan de som der delen. Het principe van totaliteit stelt dat wanneer één deel van het systeem verandert, alle delen mee veranderen (Willemse, 2006). Kaslow, Dausch & Celano (2003) stellen dat het familiesysteem langs de ene kant voortdurend verandert in de richting van hogere niveaus van structuren en functies en langs de andere kant ernaar streeft om een evenwicht (homeostase) te behouden. Binnen het structureel functionalisme verwijzen structuren naar de manier waarop het familiesysteem hiërarchisch georganiseerd is in subsystemen. Subsystemen worden van elkaar gescheiden door grenzen die min of meer doorlaatbaar zijn. Problemen ontstaan wanneer deze grenzen ofwel te rigide ofwel te diffuus zijn. Om de structuur te behouden gaan families op een bepaalde wijze functioneren. Ieder lid binnen de familie krijgt bepaalde rollen toegewezen en er wordt gehandeld volgens een aantal expliciete en impliciete regels, waarden en normen. Sommige families houden zich hier star aan vast, terwijl andere families deze flexibel aanpassen naargelang de noden die zich voordoen bij de individuele gezinsleden. Poppe (s.d.) beschrijft hoe men binnen de structuurgerichte benadering van Minuchin twee processen onderscheidt om met verandering in en buiten het gezin om te gaan: gezinsontwikkeling en gezinsaanpassing. Gezinsontwikkeling verwijst naar het zoeken naar een nieuw evenwicht wanneer er zich veranderingen voordoen binnen het gezin. Gezinsaanpassing verwijst naar het zoeken van een nieuw evenwicht bij veranderingen in de ruimere context van het gezin.
2.1.3 Toepassing familiesysteemtheorie bij familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik Wanneer we in navolging van de familiesysteemtheorie, de familie beschouwen als een systeem, dan zal het disfunctioneren van één familielid het functioneren van alle andere familieleden beïnvloeden en andersom. Wanneer een gezinslid een alcoholprobleem ontwikkelt, leidt dit tot stress en spanningen zowel bij de
13
2
individuele gezinsleden als bij het gezin als systeem . Het drinkgedrag van het gezinslid verstoort de normale gang van zaken in het gezin en leidt tot heel wat crisissen die het gezin uit evenwicht brengt en vragen om een doorgedreven aanpassing in de familiale structuren en functies. Deze aanpassing resulteert na verloop van tijd in het vinden van een nieuw evenwicht door het aanpassen van de rollen en regels binnen het gezin (Raganathan, 2004). Op basis van deze inzichten, spraken Steinglass et al. (1987) over The Alcoholic Family. Dit betekent uiteraard niet dat alle familieleden een alcoholprobleem hebben, maar verwijst naar het feit dat de hele familie zich structureel en functioneel organiseert rond het alcoholprobleem van één familielid om opnieuw homeostase te bereiken. Deze familiesystemen zouden met andere woorden evolueren naar alcoholische systemen. Wanneer de persoon met een alcoholproblematiek echter besluit om te stoppen met drinken, heeft dit eveneens een impact op het hele gezin. We moeten bijgevolg niet enkel spreken over herstel bij de persoon met een verleden van alcoholmisbruik, maar ook over herstel bij de familieleden (Billings & Moos, 1983, Brown & Lewis 1999). Abstinentie brengt de aangepaste organisatie en functies binnen het gezin weer uit balans en kan daardoor opnieuw leiden tot spanningen en stress bij de familieleden. Onderzoek toont aan dat abstinentie op korte termijn nauwelijks leidt tot opluchting en zeer pijnlijk kan zijn, zowel voor de persoon met een alcoholprobleem zelf, als voor zijn familie. Vaak blijkt het moeilijk om de rollen en verantwoordelijkheden opnieuw te herverdelen (Vaillant, 1983 en Wiseman, 1981 in Cronkite, Finney, Nekich & Moos, 1990). Deze bevindingen leiden ertoe dat sommige onderzoekers speculeren dat alcoholmisbruik soms niet het grootste probleem is binnen een familie en dat de families soms moeilijk blijven functioneren, ook al is er sprake van abstinentie (Steinglas 1981 en Steinglass, Bennet, Wolin & Reis, 1987 in in Cronkite, Finney, Nekich & Moos, 1990). Brown & Lewis (1999) stellen dat in de literatuur over verslaving de focus echter nog steeds voornamelijk ligt op het alcoholmisbruik zelf, met als implicatie dat abstinentie wordt gezien als het antwoord op alle problemen binnen het gezin. Het leidt echter voor vele familieleden tot een harde confrontatie met de werkelijkheid. Abstinentie kan bijgevolg niet worden gelijkgesteld aan herstel, al legt het wel de fundamentele basis hiervoor. Herstel moet gezien worden als een langdurig interactief proces van groei en verandering dat de nodige spanning teweegbrengt binnen de familie.
2.1.4 Kritieken Wanneer we alcoholmisbruik zien als een probleem dat veroorzaakt wordt en in stand gehouden wordt door de interacties binnen het gezin, bestaat het risico dat de schuld bij de familieleden wordt gelegd. Van Wormer & Davis (2003) beschrijven hoe professionele hulpverleners in het verleden uitgingen van een deficitbenadering en vaak een negatieve attitude hadden ten aanzien van familieleden van personen met alcoholproblemen, die de groei binnen hun familie zouden verhinderen via verstoorde communicatiepatronen, rigide rolverdelingen en disfunctionele coping-strategieën. Early & Glenmaye (2000) stellen dat de strengths-
2
Voor een uitgebreid overzicht van de verschillende bronnen van stress en spanning, veroorzaakt door het samenleven met een persoon met een alcoholproblematiek, verwijzen we naar deel 5 in deze scriptie
14
benadering vandaag de dag de meest dominante benadering is binnen de hulpverlening. Deze paradigmaverschuiving brengt volgens Walsh (2002) met zich mee dat men de zoektocht naar de oorzaken van problemen opgeeft en dat families bijgevolg niet langer als schuldige worden aangewezen. Men gaat daarentegen op zoek naar kwaliteiten binnen de familie die kunnen bijdragen aan de oplossing van de problemen die zich voordoen. Kaslow, Dausch & Celano (2003) beschrijven hoe met de komst van het postmoderne denken in de humane wetenschappen het idee werd geïntroduceerd dat individuen samen de realiteit creëren doorheen de sociale uitwisseling van narratieven die ontstaan uit de interacties die zij hebben met elkaar (Hoffman, 1997 in Kaslow, Dausch & Celano, 2003). Daar waar men binnen de traditionele familietherapie op zoek ging naar disfunctionele familiale structuren of conflicten, stelt men binnen de postmoderne familietherapie dat problemen gebonden zijn aan de context en dat symptomen niet hun oorsprong hebben in systemische dysfunctie. Problemen worden gezien als een constructie aangezien de sociale, culturele en historische ervaringen van familieleden beïnvloeden hoe zij gebeurtenissen en gedrag van anderen gaan interpreteren. Postmoderne familietherapie focust daarom op het helpen van families om betekenisverlening te veranderen door te focussen op positieve elementen en ongeziene bronnen, met de bedoeling om verandering te bewerkstelligen binnen de familie (Kaslow, Dausch & Celano, 2003).
2.2 Co-dependentie theorie 2.2.1
Algemene uitgangspunten
De theorievorming van co-dependentie (mede-afhankelijkheid) steunt op de reeds bestaande domeinen van familietherapie en de familiesysteemtheorie, de twaalfstappenfilosofie van de Alcoholics Anonymous (AA) en de psychotherapie van onder andere Abraham Maslow, Carl Rogers en Virginia Satir (Rice, 1996). Door het voortbouwen op de twaalfstappensubcultuur, is co-dependentie ontsproten uit een bron van kennis omtrent alcoholafhankelijkheid. Het twaalfstappen gedachtegoed leidde tot een exponentiële groei van zelfhulpgroepen. Dit gedachtegoed gaat er van uit dat personen met een afhankelijkheidsproblematiek een ‘primaire’ ziekte hebben en dat hun naasten lijden aan secundaire problemen veroorzaakt door samen te wonen met of nauw contact te hebben met iemand die de ziekte heeft (Rice, 1996; Whitfield, 1984). Om dit lijden van naasten van personen met alcoholmisbruik te omschrijven, werd de term “co-alcoholisme” geïntroduceerd. De naasten zelf kregen de term co-alcoholist opgespeld. Whitfield definieert co-alcoholisme als “ill health or maladaptive, problematic, or dysfunctional behavior that is associated with living, working with, or otherwise being close to a person with alcoholism. It is manifested by a spectrum of symptoms, signs, and problems that range from a lack of symptoms to headaches to suicide” (1984, p. 16). Midden jaren ‘80 werd co-alcoholisme verdrongen door de term co-dependency, die ruimer verwijst naar de personen die een hechte band hebben met een chemical dependent. Naast een terminologische wijziging, onderging het concept ook veranderingen in zijn betekenis (Rice, 1996). Zo wordt beweerd dat co-dependentie een ziekte is van en door zichzelf, in plaats van een conditie veroorzaakt door de nabijheid van een persoon met een afhankelijkheid. Meer nog, co-dependentie wordt zelf als een afhankelijkheidsproblematiek
15
beschouwd, die stelt dat de omgeving zelf afhankelijk is van de gebruiker. De herdefiniëring omvat ook een omkering van de causale relatie. Co-dependentie wordt beschouwd als de oorzaak van de afhankelijkheidsproblematiek. De voorstanders hiervan zijn namelijk van mening dat de naasten zelf een ongezonde afhankelijkheid vertonen ten opzichte van het middelen gebruikende familielid en ten opzichte van ‘externe processen’ (Rice, 1996). Whitfield definieert co-dependency als “any suffering and/or dysfunction that is associated with or results from focusing on the needs and behaviors of others. Co-dependents become so focused upon or preoccupied with important people in their lives that they neglect their True Self” (Whitfield, 1987,
p.
28-29).
Net
als Cermak
(1986) is Whitfield
van
mening dat
co-dependentie een
persoonlijkheidsstoornis is. De familieleden (met een nadruk op vrouwen en dochters) stellen bepaalde handelingen om met het alcoholmisbruik te kunnen omgaan; zoals tussenkomen voor de gebruiker en hem beschermen, liegen tegen zijn baas, zijn rommel opruimen, onbetaalde rekeningen betalen, samen drinken, de waarheid over het drinken toedekken, de gebruiker en diens alcoholgebruik onder controle proberen te houden en op andere manieren de onverantwoordelijkheid en het controleverlies van de gebruiker compenseren. Door het stellen van deze handelingen wordt het alcoholmisbruik echter ongewild in stand gehouden. De gebruiker ervaart hierdoor zelf geen onaangename gevolgen van zijn eigen gedrag, waardoor deze nog meer in de ontkenning gaat over zijn destructief gedrag (Haaken, 1993; Orford J., et al., 1998a). Het familielid die het gebruik mee in stand houdt, wordt hierbij omschreven als ‘enabler’ of ‘gelegenheidsgever ’ (Rice, 1996; Van Reybrouck, & Van Hende, 2007).
2.2.2
Kritieken
De co-dependentie theorie krijgt de laatste jaren veel kritiek te verduren. Ten eerste is er wel gelijkgezindheid met betrekking tot de kernkarakteristieken van co-dependentie, maar is er geen eensgezindheid met betrekking tot de definiëring. Zo is er maar weinig empirisch onderzoek gevoerd naar het concept (Hands & Dear). Anderzijds bestaan er veel verschillende definities en theorievormingen over wat co-dependentie is (Hands & Dear, 1994; Harkness & Cotrell, 1997; Morgan, 1991; Prest & Protinsky, 1993). Een tweede kritiek betreft het label van ‘persoonlijkheidsstoornis’ die verbonden is met co-dependentie. Orford (1994) beschrijft het verminderde persoonlijk functioneren van de partner als het gevolg van de stress veroorzaakt door het samenleven met een problematisch drinker. Het gedrag van de partner wordt niet beschouwd als pathologisch, maar als een normale reactie op langdurige stress. Verschillende onderzoeken ondersteunen deze visie (Hands & Dear, 1994). Een derde kritische stem is afkomstig vanuit feministische hoek. In de definiëring van co-dependentie, wordt het gedrag van vrouwen omschreven. De karakteristieken van co-dependentie, komen overeen met de normatieve concepten van mannelijke en vrouwelijke rollen in onze cultuur. Gedrag dat als typisch vrouwelijk wordt beschouwd (caretaking), wordt gepathologiseerd (Haaken, 1993; Hands & Dear, 1994) . Krestan en Bepkos (1991) zien in het labelen van de vrouw als pathologisch een actie om de status-quo in de machtsrelaties tussen mannen en vrouwen te behouden. Op deze manier behouden vrouwen hun ‘second class citizenship’ (Asher, 1992).
16
3. Stress-Strain-Coping-Support model Het Stress-Strain-Coping-Support model (SSCS model) werd ontwikkeld door Orford et al. (1994, 2010a). Eerder werd al naar dit model verwezen als het Stress-Coping-Health model, het Stress-Coping-Support model en het Stress-Coping model (Velleman & Templeton, 2003). Het SSCS model ontstond als reactie op de dominante pathologische modellen die op zoek gingen naar de oorzaak van de alcoholproblematiek en het gedrag van familieleden beschouwden als een belangrijke in stand houdende factor (Orford et al., 2010a). Deze modellen zochten een ‘schuldige’ en leidden hierdoor tot stigmatisering van de familieleden. Op die manier boden zij weinig aanknopingspunten voor het werken met deze familieleden van alcoholmisbruikers in de praktijk. Een andere manier om de relatie tussen het problematisch alcoholgebruik en de familie te verstaan is het Stress-Strain-Coping-Support model. Dit model stelt dat het samenleven met personen met een alcoholproblematiek leidt tot (langdurige) stresserende levensomstandigheden. Dit brengt het risico met zich mee dat naaste familieleden stress en spanningen ervaren die zich uiten in fysische of psychologische gezondheidsproblemen (Orford et al., 2010a). Familieleden worden hier gezien als gewone personen die reageren op moeilijke situaties binnen de familie, hier verklaringen voor zoeken en trachten met deze moeilijkheden om te gaan. Het huidige gedrag is van belang en dit gedrag wordt niet langer beschouwd als disfunctioneel maar kan juist een positieve invloed uitoefenen. De focus ligt op de noden van de familieleden en niet op deze van de gebruiker. Vervolgens komen hier praktische implicaties uit voort gezien eveneens een model geboden wordt voor ondersteuning aan de familieleden van alcoholgebruikers (Velleman & Templeton, 2003). Gezien de mogelijkheid van familieleden tot coping (omgaan met de stressvolle omstandigheden), worden zij beschouwd als actief en effectief in het oplossen van problemen. In dit licht omschrijft Orford het SSCS model als potentieel empowerend voor familieleden van alcoholmisbruikers (2010a). In cross-culturele studies is men tot bewijs gekomen dat de ervaren gevolgen van het alcoholmisbruik op het welbevinden van de familieleden en de vormen van coping, over verschillende culturen heen zeer gelijkend zijn. Ook de relatie die iemand heeft ten opzichte van het familielid met een alcoholproblematiek (ouder, kind, partner, broer, zus), is van ondergeschikt belang voor de ervaren gevolgen (Copello, Orford, et al., 2005; Orford et al., 1998b; Velleman & Templeton, 2003). Het Stress-Strain-Coping-Support model van Orford et al. (2005) is een model dat zowel risico- als protectieve factoren in kaart brengt met betrekking tot stress en spanningen bij familieleden van alcoholgebruikers met een actuele verslavingsproblematiek. Dit neemt echter niet weg dat dit model ons interessante aanknopingspunten kan bieden voor ons onderzoek naar de ervaringen van familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik.
17
Figuur 1: Stress-Strain-Coping-Support model (Orford et al., 2005)
3.1
Stress en spanning
De eerste assumptie van het SSCS model is dat wanneer een persoon kampt met een ernstig alcoholprobleem, dit stresserend is zowel voor dichte familieleden als voor de persoon met het alcoholprobleem zelf (Orford, et al., 2010a). Dit komt doordat het alcoholmisbruik onaangenaam is om mee te leven en intieme relaties kan beschadigen. Deze problemen blijven veelal gedurende meerdere jaren voortbestaan en leiden tot langdurige stresserende levensomstandigheden. De tweede assumptie van het SSCS model betreft de spanning of strain ervaren door de familieleden. Met spanning bedoelen we de effecten op de gezondheid van het familielid. Deze zijn het directe gevolg van de stressvolle omstandigheden (Orford et al., 2010a). Benishek, Kirby & Dugosh (2011) gaan de prevalentie en frequentie na van problemen bij familieleden van personen met middelmisbruik. Verschillende levensdomeinen werden hiertoe bevraagd en vervolgens vergeleken op basis van geslacht, hun relatie ten opzichte van het gebruikende familielid (ouder of partner) en hun leefsituatie (al dan niet samenwonend). De auteurs komen tot de conclusie dat er bij ten minste tweederde van de participanten op frequente basis problemen voorkomen in zes levensdomeinen (emotionele bezorgdheid, familiale problemen, relationele problemen, financiële problemen, gezondheidsproblemen en agressie). Vervolgens blijkt dat vrouwen vaker gezondheidsproblemen rapporteren dan mannen en worden partners vaker geconfronteerd met (fysiek) geweld dan ouders. Personen die samenwonen met de gebruiker ervaren eveneens meer problemen op emotioneel, relationeel en financieel gebied.
3.1.1
Het samenleven is zeer stresserend
Het is reeds uitvoerig beschreven dat samenleven met een persoon met een alcoholproblematiek zeer stressvol is (Barnard, 2005; Benishek, Kirby, Dugosh, 2011; Orford et al., 1998b; Orford et al., 2005; Velleman et
18
al., 1993). Wanneer Orford et al. (2010b) aan de hand van één aspect verklaren waarom het samenleven met een alcoholgebruiker zo stresserend is, doen ze dat als volgt: “a key relationship in which the family member had invested so much, or on which so many hopes had been pinned, had gone badly wrong”. Volgende elementen worden in dit licht naar voor geschoven:
3.1.1.1
De relatie met de gebruiker is onaangenaam en soms gewelddadig
De gebruiker kan verschillende vormen van onaangenaam gedrag vertonen tegenover zijn/haar familieleden. De gebruiker kan zichzelf isoleren, stoppen met communiceren en amper deelnemen aan het familieleven. Ook kan er sprake zijn van plotse veranderingen in de stemming van de gebruiker. Verschillende vormen van agressiviteit doen zich vaak voor: geïrriteerdheid, verbale agressie, onbeleefdheid, uiten van kritiek en dominerend gedrag. Ernstigere vormen van agressie zijn: bedreigen, duwen, kloppen en slaan of breken van meubels of andere objecten. Naast de directe agressie is er ook sprake van bedriegen, liegen en het maken van valse beschuldigingen (Orford et al., 2010b). Ouders ervaren verlies van de relatie met hun middelengebruikende kind en verlies van de persoon die hun kind had kunnen en zou moeten zijn (Oreo & Ozgul, 2007).
3.1.1.2
Conflicten over geld en bezittingen
Een grote bron van ongemak zijn conflicten over geld en bezittingen. Hieronder verstaat men: spullen kopen voor de gebruiker die vervolgens worden doorverkocht, lenen zonder toestemming, zaken uit het huis wegnemen (zowel van sentimentele als financiële waarde), er niet in slagen de huur te betalen of bij te dragen aan de financiën. Het komt veel voor dat familieleden onder druk staan van de gebruiker om geld te geven of te lenen. Deze vraag wordt dikwijls gecombineerd met een beschuldiging of verwijt, een bedreiging of geweld. Hierdoor geven familieleden uiteindelijk vaak toe. Familieleden ervaren dit als een zeer moeilijke keuze (Orford et al., 2010b). Wanneer geweigerd wordt om geld te geven, kunnen de familieleden slachtoffer worden van diefstal. Dit vergroot de ervaren stress en leidt tot een vergrote waakzaamheid om diefstal in huis te voorkomen (Barnard 2005).
3.1.1.3
Onzekerheid en onvoorspelbaarheid van stemming en gedrag van de gebruiker
Er heerst geregeld onzekerheid over de aanwezigheid van de gebruiker in het huis. Zo is de gebruiker vaak afwezig wanneer hij/zij thuis verwacht wordt of komt hij thuis opdagen op onvoorziene tijdstippen zonder dat de familieleden kunnen voorzien in welke staat hij/zij zal zijn. Familieleden moeten vaak omgaan met een gebrek aan kennis over wat werkelijk gebeurt, waarom het gebeurt, wie of wat schuld heeft en de vraag of het terug zal beteren (Orford et al., 2010b).
3.1.2
De familieleden zijn bezorgd
Familieleden zijn bezorgd over de alcoholgebruiker. In hun perceptie is de gebruiker het slachtoffer geworden van de alcohol. De bezorgdheid heeft betrekking op verschillende domeinen: de frequentie en kwantiteit van de alcoholconsumptie, de fysieke en mentale gezondheid van de gebruiker, financiële problemen, veiligheid, zelfverwaarlozing en falen op school, op het werk en verminderde sportprestaties (Orford et al., 1998b; Orford et al., 2010b).
19
3.1.3
Het gezinsleven wordt bedreigd
Het alcoholgebruik bedreigt niet alleen de individuele relatie tussen de alcoholgebruiker en een familielid, maar bedreigt eveneens het hele gezinsleven als entiteit en het huis als plaats. Eén van de manieren waarop dit gebeurt, is het massaal uitgeven van financiële middelen aan alcohol. Hierdoor zien andere gezinsleden, voornamelijk vrouwen, zich genoodzaakt om economisch bij te dragen aan het gezin (Orford et al., 2010b). Ook zijn er effecten op de atmosfeer van het gezin. Er kan namelijk onenigheid bestaan over hoe men met de alcoholgebruiker dient om te gaan (Orford et al., 2010b; Barnard, 2005). Zo kunnen er conflicten ontstaan over het al dan niet geven van geld. Wanneer het alcoholmisbruik betrekking heeft op de zoon of dochter van het gezin, veroorzaakt dit in veel gevallen spanning binnen het huwelijk van de ouders. Bij een alcoholmisbruikende ouder, heeft de grootste bezorgdheid betrekking op de gevolgen voor de kinderen (Orford et al., 2010b; Barnard 2005). Er bestaat angst over de blootstelling aan geweld of verwaarlozing en algemeen het opgroeien van de kinderen. Eveneens wordt de fysieke integriteit en veiligheid van het huis aangetast (Orford et al., 2010b). Hieronder verstaan we schade of verwaarlozing van het huis door de alcoholgebruiker, de (onvoorziene) ongewilde aanwezigheid van andere problematische drinkers, lawaai midden in de nacht wanneer de gebruiker dronken thuis komt of er een ander levensritme op nahouden. Contacten tussen het gezin en de politie worden hier eveneens beschreven. Het problematisch alcoholgebruik kan ook tot verdeeldheid in de familierelaties leiden. Wanneer de gebruiker een kind is binnen het gezin, kan het zijn dat alle aandacht van de ouders uitgaat naar het alcoholgebruik en de bijhorende problemen. Hierdoor kunnen broers of zussen zich genegeerd voelen. In sommige gevallen wordt dit niet als negatief ervaren, terwijl andere broers of zussen hierdoor verdrietig of boos kunnen worden (Barnard, 2005). Vervolgens wordt een gewoon sociaal leven vaak verhinderd door het alcoholgebruik. De familieleden zijn in dit geval voornamelijk bezorgd over hoe de gebruiker zich zou gedragen (Orford et al., 2010b).
3.1.4
Symptomen van slechte fysieke en mentale gezondheid (Strain)
Familieleden van personen die alcohol misbruiken voelen zich vaak: bezorgd en angstig, machteloos en wanhopig, neerslachtig en depressief, schuldig en minderwaardig, boos en wrokkig, soms bang en vaak gevoelens van eenzaamheid (Orford et al., 1998b; Orford et al., 2010b). Zelfverwijt, verbale agressie door de gebruiker en wat de omgeving zegt of mogelijks denkt, hebben een negatieve impact op het zelfbeeld en zelfvertrouwen van de familieleden. Oreo & Ozgul (2007) spreken van een rouwervaring die ouders kunnen doormaken wanneer hun kind een verslavingsproblematiek heeft. Hoe intenser de rouwervaring, hoe meer symptomen van slechte fysieke en mentale gezondheid. Verschillende symptomen van een slechte fysieke of mentale gezondheid worden toegeschreven aan het samenleven met een persoon met problematisch alcoholmisbruik (Orford et al., 2010b, p. 48):
20
Slaapproblemen en vermoeidheid: Slapeloosheid, ’s nachts wakker worden, wakker worden badend in het zweet, vroeg wakker worden, meer slapen, in bed blijven als ontsnapping. Middelengebruik: Roken, drinken, druggebruik of inname van voorgeschreven medicatie neemt toe of fluctueert. Eetstoornissen: Veel eten bij nervositeit, eten verwaarlozen, verlies van appetijt, minder eten omdat de gebruiker minder eet, gewichtsverandering. Psychologische symptomen: Verminderde concentratie, angst, paniek, depressie en suïcidegedachten. Fysieke symptomen: Misselijkheid, hoofdpijn, zenuwpijnen, rugpijn, veralgemeende pijnen, hoge bloeddruk, astma, haaruitval, darmstoornissen, problemen met de galblaas, kortademigheid, hartkloppingen, jeuk. Tabel 1: Symptomen van slechte gezondheid bij familieleden van alcoholmisbruikers
3.2
Coping
Familieleden worden geconfronteerd met de moeilijke taak om te verstaan wat er verkeerd gaat in het gezin of de familie en wat je hier best aan doet. Het centrale dilemma heeft betrekking op hoe je omgaat met de alcoholgebruiker. Het verklaren van en reageren op de moeilijke omstandigheden, wordt geconceptualiseerd als coping of omgaan met (Orford et al., 2010a). Hieronder omvat men zowel de ineffectieve als de effectieve vormen van coping. Familieleden ervaren bepaalde manieren van reageren als zijnde meer productief dan andere om de effecten van de stress tegen te gaan en zichzelf en het gezin te beschermen tegen spanning. Eveneens worden bepaalde manieren van coping als effectief gezien en andere als contraproductief in het uitoefenen van een effect op het alcoholgebruik. Een centrale assumptie in het SSCS model is de veronderstelling dat familieleden “niet volledig machteloos zijn maar zowel hun eigen gezondheid kunnen verbeteren als een impact hebben op het gebruik van hun verwanten” (Orford et al., 2010a, p. 41). Er bestaan verschillende manieren om met het alcoholmisbruik en de bijhorende problemen om te gaan. Orford et al. (1998a) onderscheiden drie posities: tolerante coping, geëngageerde coping en vermijdende coping. Deze drie posities worden met elkaar verbonden door steun, assertiviteit en emotie. Er zijn eveneens geen strikte lijnen te trekken tussen de drie posities en Orford et al. (1998a) spreken daarom van een continuüm waarbij de drie posities onder te verdelen zijn in negen verschillende manieren van coping. Dit impliceert dat een persoon zich op de ‘grens’ kan bevinden tussen twee verschillende coping-strategieën of deze twee verschillende strategieën kan vermengen. De ‘grenzen’ tussen de verschillende coping-strategieën kunnen echter ook gezien worden als conflictzones gekenmerkt door dilemma’s over hoe men kan omgaan met de problemen (Orford et al., 2010b).
21
Figuur 2: De samenhang van de verschillende coping-posities die familieleden van een alcoholgebruiker kunnen innemen (Orford et al., 2010b)
De drie coping-posities zijn universeel ongeacht de relatie met de persoon met een alcoholproblematiek (ouder, partner, baas, politieagent, enzovoort). Toch zullen bepaalde posities afhankelijk van de relatie gemakkelijker in te nemen zijn dan andere. Vermijdende coping zal gemakkelijker worden ingenomen door adolescente kinderen, verdere verwanten en kennissen. Tolerante coping is voor collega’s op het werk een gemakkelijkere positie. Partners en ouders zullen eerder een opeenvolging van verschillende posities innemen, van tolerante naar geëngageerde en mogelijks tot vermijdende of terug tolerante coping (Orford et al, 1998b). De keuze voor een bepaalde manier van coping is echter niet gemakkelijk gemaakt en leidt op zich tot heel wat stress. De familieleden kunnen hierbij geconfronteerd worden met moeilijke dilemma’s. Ook hierdoor kunnen spanningen ontstaan in de relaties tussen verschillende familieleden (Barnard, 2005; Orford et al., 2010b). Uit onderzoek blijkt eveneens dat in de eerste plaats tolerante coping, gevolgd door geëngageerde coping, geassocieerd zijn met meer fysieke en psychische symptomen (Orford et al., 2001). Zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek ondersteunt deze drie-factoren typologie. Hierdoor wordt het traditionele model van Al-Anon uitgedaagd, dat stelt dat familieleden in hun handelen slechts de keuze hebben uit enabling (in stand houden van de verslaving zoals voorondersteld volgens de co-dependentie theorie) of withdrawn with love (zie later) (Hurcom, Copello & Orford, 2000).
3.2.1
Tolerante coping
Naar tolerante coping wordt verwezen als berusting of een passieve houding tegenover het probleem. Anderen spreken liever van aanvaarding of zelfopoffering door bijvoorbeeld de gebruiker in het huis te laten verblijven (Orford et al, 2010b). Deze vorm van coping wordt door familieleden zelf geregeld als onbevredigend ervaren. De familieleden zijn echter veelal ongerust dat er zonder hun tolerante coping-strategieën, iets ergs zou gebeuren. Er bestaan verschillende redenen waarom een tolerante houding wordt aangenomen: het
22
familielid voelt zich hopeloos, de gebruiker heeft nood aan steun, het familielid is tolerant over het middelgebruik, de gebruiker zet het familielid onder druk, het is moeilijk om hard te zijn of voor het belang van de familie (Orford et al., 2010b).
3.2.2
Vermijdende coping
Onder vermijdende coping verstaat met het nemen van fysieke en/of emotionele afstand ten opzichte van de gebruiker. Deze afstand kan kleinschalig en tijdelijk zijn of grootschalig en langdurig. Een tweede vorm van vermijdende coping bestaat uit het terugwinnen van de eigen onafhankelijkheid ten opzichte van de gebruiker en de problemen gekoppeld aan het gebruik. De klemtoon van deze acties kan liggen op het vermijden van de alcoholgebruiker of op een groter belang van de eigen levenskwaliteit van het familielid (Orford et al., 2010b).
3.2.3
Geëngageerde coping
Aan de hand van geëngageerde coping proberen vele familieleden het overmatige middelengebruik te veranderen en de controle over de familie en het privéleven terug te winnen. Deze vorm van coping vergt veel tijd en inspanning. De keuze voor een dergelijke houding komt voort uit het geloof constructieve veranderingen te kunnen bewerkstelligen of omdat de omstandigheden een vermijdende coping onmogelijk of ongepast maken (Orford et al., 2010b). Aangezien elke familiale situatie uniek is, kan er niet een universeel goede of -slechte manier van coping voorop worden gesteld. Toch beschouwen de familieleden in het onderzoek van Orford et al. (2010b) bepaalde manieren van reageren als contraproductief: het confronteren van gebruikers die agressief zijn of pogen controle uit te oefenen door de gebruiker nauwgezet te controleren (Orford et al., 2010b).
3.3
Sociale steun
Coping en sociale steun hangen sterk aan elkaar vast. Sociale steun wordt namelijk gezien als een belangrijke bron bij het omgaan met de stresserende levensomstandigheden. Orford et al. (2010a) benadrukken in hun model dat goede sociale steun niet overeenkomt met het aantal personen waaruit het sociaal netwerk bestaat. De kwaliteit van de sociale steun is echter van belang. De vraag wordt hierbij gesteld in hoeverre de sociale steun het familielid kan ondersteunen in zijn coping met de problemen. Sociale steun kan zowel informeel als formeel aangeboden worden en wordt niet beperkt tot steun van de dichtste personen uit het sociaal netwerk (Orford et al., 2010a). Emotionele steun wordt het meest gewaardeerd: open kunnen praten over het probleem in een accepterende en steunende sfeer. Voornamelijk steun vanwege lotgenoten wordt als zeer helpend ervaren en geeft het gevoel dat men niet de enige is die dit meemaakt. Vervolgens wordt praktische, materiële steun en het verkrijgen van accurate informatie als sterk ondersteunend ervaren. Familieleden voelen zich vaak bekritiseerd door anderen in hun manier van coping. Zich gesteund voelen in hun manier van coping wordt dan ook sterk geapprecieerd. Daarnaast dient goede sociale steun te komen van iemand die positief is over de gebruiker, iemand die niet be- of veroordelend is, maar de gebruiker aanvaardt zoals hij/zij is (Orford et al., 2010b).
23
4 Family Adjustment and Adaptation Response model Van Wormer & Davis, (2003) beschrijven hoe professionele hulpverleners in het verleden uitgingen van een deficit-benadering en vaak een negatieve attitude hadden ten aanzien van familieleden van personen met alcoholproblemen, die de groei binnen hun familie zouden verhinderen via verstoorde communicatiepatronen, rigide rolverdelingen en disfunctionele coping-strategieën. Early & Glenmaye, (2000) stellen dat de strengthsbenadering vandaag de dag de meest dominante benadering is binnen de hulpverlening. Deze benadering focust op familiale veerkracht (family resilience): de mogelijkheid van cliënten en hun families om langdurige, moeilijke levensgebeurtenissen of crisissituaties het hoofd te bieden en een plaats te geven in hun leven. Families beschikken immers over heel wat bronnen, kennis, vaardigheden en competenties om problemen op te lossen. Masten (2001) benadrukt dat veerkracht ontstaat uit zeer gewone, alledaagse normatieve processen en bijgevolg geen uitzonderlijke of specifieke eigenschappen vereisen van het individu of de familie. Deze verschuiving in denken brengt volgens Walsh (2002) met zich mee dat men de zoektocht naar de oorzaken van problemen opgeeft en dat families bijgevolg niet langer als schuldige worden aangewezen. Men gaat daarentegen op zoek naar oplossingen en naar kwaliteiten in het gezin die hiertoe bijdragen. Mogelijke negatieve reacties van familieleden op stress worden zoveel mogelijk genormaliseerd en gecontextualiseerd. Walsh (1996) pleit voor een systemische, ecologische en ontwikkelingsgerichte benadering van familiale veerkracht. Deze benadering vinden we terug bij de Family Stress and Coping theorie (FSC) en bijbehorend Family Adjustment and Adaptation Response model (FAAR) van Patterson (2002a, 2002b). Hij integreert de familiale veerkracht- theorie met de familiale stress- theorie in een poging om een onderscheid te maken tussen familiale veerkracht als een vaststaand gegeven (reciliency) en familiale veerkracht als een proces (resilience). In tegenstelling tot het SSCS model werd het FAAR model niet specifiek ontwikkeld voor familieleden van personen met alcoholproblemen. Volgens dit model zoeken families naar een evenwicht tussen de eisen die aan hen worden gesteld (family demands) en hun eigen mogelijkheden om hier een antwoord op te bieden (family capabilities), wat resulteert in familiale afstemming (family adjustment) en familiale aanpassing (family adaptation). Tot op dit niveau zien we sterke parallellen met het SSCS model van Orford et al. (2010a). Zo herkennen we stress en spanning in familiale eisen en coping en sociale steun in familiale mogelijkheden. Een centraal construct binnen het FAAR model is echter betekenisverlening (meaning), wat in onze ogen een interessante aanvulling is op het SSCS model. Daarnaast worden er binnen het FAAR model, in navolging van een ecologische benadering, ook steeds drie niveaus onderscheiden: het niveau van het individu, het niveau van de familie en het niveau van de ruimere (sociale) context.
24
Figuur 3: Family-Adjustment and Adaptation Response model (Patterson, 2002)
4.1
Familiale eisen en mogelijkheden
Patterson (2002a, 2002b) maakt in het FAAR model eerst een onderscheid tussen familiale eisen (family demands) en familiale mogelijkheden (family capabilities). Familiale eisen bestaan uit normatieve en nietnormatieve stressoren, aanhoudende onopgeloste spanningen en kleine dagdagelijkse conflicten binnen de familie. Deze eisen kunnen we, in navolging van de familiale veerkracht-theorie beschouwen als risicofactoren. Familiale mogelijkheden bestaan uit psychosociale bronnen (wat de familie heeft) en coping-strategieën (wat de familie doet). Deze mogelijkheden kunnen we in navolging van de familiale veerkracht -theorie beschouwen als protectieve factoren. Wiseman (1980, in Moos, Finney, Cronkite, 1990) beschrijft hoe mannen die voor een gemiddelde tijd nuchter zijn, zich vaak gespannen, geïrriteerd of depressief voelen en dat zij meer sensitief zijn voor fysieke pijnen. Hun vrouwen hebben vaak de neiging om opgekropte woede over het vroegere onverantwoordelijke en agressieve gedrag van hun man te ventileren of zijn juist gespannen en angstig om dingen te zeggen of te doen die woedeuitbarstingen of herval bij hun man zouden stimuleren. Dit zijn voorbeelden van eisen die mogelijk aan families van personen met een verleden van alcoholmisbruik worden gesteld. We verwijzen naar Orford et al. (2010b) voor voorbeelden van familiale eisen en mogelijkheden binnen families van personen met een huidige alcoholproblematiek.
25
Binnen het FAAR model situeert Patterson (2002a, 2002b) de eisen die aan de families worden gesteld en hun eigen mogelijkheden om hier een antwoord op te bieden zich op drie niveaus binnen het ecosysteem die in onderlinge interactie staan: 1.
de individuele familieleden;
2.
de familie als geheel ;
3.
de context van de familie.
Indien we deze driedeling toepassen op de eisen die aan de families worden gesteld waarbinnen iemand in het verleden kampte met een alcoholproblematiek, denken we aan de volgende voorbeelden: je oude rol weer hervatten na een periode van alcoholmisbruik is een voorbeeld van een eis op het niveau van de individuele familieleden. De noodzaak om rollen opnieuw te herverdelen en verantwoordelijkheden weer uit handen te geven is een eis op het niveau van de familie als geheel. Het feit dat alcohol sociaal aanvaard is in onze maatschappij, waardoor er vaak sociale druk is om te drinken, is een eis op het niveau van de context van de familie. Motivatie en zingeving bij de persoon met een verleden van alcoholmisbruik, familiale cohesie en een ondersteunend sociaal netwerk zijn voorbeelden van mogelijkheden op ieder niveau.
4.2
Familiale betekenisverlening
Family meaning beïnvloedt het zoeken en vinden van een evenwicht binnen de familie in hoge risicosituaties. Het is een zeer centraal construct binnen het FAAR model en is in onze ogen een interessante toevoeging aan het SSCS model. Volgens Patterson & Garwick (1994) situeert familiale betekenisverlening zich eveneens op drie niveaus: 1.
Situationele betekenisverlening: inschatting van de eisen die worden gesteld en de eigen mogelijkheden om deze te beantwoorden. Dit subjectieve oordeel is grotendeels gebaseerd op het verleden (hoe slaagde de familie voorheen in het beantwoorden van de eisen?) en kan families een gevoel van bekwaamheid (mastery) geven dat ze de situatie aankunnen, wat duidt op veerkracht, of juist niet wat eerder duidt op een verhoogde kwetsbaarheid. Op die manier beïnvloedt betekenisverlening het coping- gedrag van de families.
2.
De identiteit van de familie: de impliciete en expliciete waarden en normen die richting geven aan de onderlinge relaties, dagelijkse rituelen en praktijken geven vorm aan de identiteit van de familie en zorgen voor een samenhorigheidsgevoel. Wanneer deze onderbroken worden door stresserende situaties, moeten families al hun tijd en energie steken om aan deze problemen tegemoet te komen, wat de stabiliteit binnen het gezin in het gedrang brengt.
3.
Het wereldbeeld van de familie: de oriëntatie van de familie ten opzichte van de buitenwereld, al dan niet gebaseerd op religieuze of culturele overtuigingen beïnvloedt het dagelijks functioneren in het gezin. Wanneer een familie terechtkomt in een crisissituatie, is het soms nodig om dit wereldbeeld te veranderen om weer vooruit te geraken.
26
Patterson (2002a) benadrukt dat familiale betekenisverlening onderscheiden dient te worden van individuele betekenisverlening en verwijst naar de betekenissen die collectief geconstrueerd werden door de familieleden in hun onderlinge interactie of in hun interactie met families met gelijkaardige ervaringen. Al-Anon is het klassieke voorbeeld van een groepsproces dat helpt om de overtuigingen van familieleden rond alcoholmisbruik en herval te veranderen opdat zij leren leven van dag tot dag, waarbij zij het verleden achter zich laten en zich niet al te veel zorgen maken over de toekomst. Gedeelde betekenissen verminderen ambiguïteit en onzekerheid en kunnen op die manier een buffer vormen tegen stress. Wanneer de familie een geschiedenis heeft van een succesvolle omgang met dagdagelijkse normatieve eisen, neemt de kans toe dat zij veerkracht tonen wanneer zij met zwaardere niet-normatieve eisen geconfronteerd worden.
4.3
Protectieve processen
Naast betekenisverlening benoemt Patterson (2002a) nog drie andere belangrijke beschermende (relationele) processen binnen een familie: -
Familiale cohesie: een goed evenwicht tussen afstand en nabijheid en onderlinge overeenstemming over verwachtingen. Families die werden blootgesteld aan moeilijke levensgebeurtenissen moeten vaak hun samenhorigheidsgevoel hernieuwen om deze samen te boven te komen.
-
Familiale flexibiliteit: een goed evenwicht tussen verandering en stabiliteit. Langs de ene kant moeten families hun identiteit in zekere mate kunnen behouden om enige continuïteit te hebben in hun heden, verleden en hun toekomst. Dit is mogelijk via dagelijkse routines en rituelen en gedeelde waarden en normen. Langs de andere kant moeten families zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden die gesteld worden vanuit de familiale context.
-
Goede communicatie: communicatie faciliteert het komen tot gedeelde verwachtingen met betrekking tot familiale cohesie en flexibiliteit en het uitvoeren van de kerntaken binnen het gezin. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen affectieve en instrumentele communicatie.
Moos, Finney & Cronkite (1990) stellen in hun onderzoek dat families van “alcoholisten in remissie” even samenhangend, expressief, georganiseerd en vrij van conflict zijn als de families uit de controlegroep, wat een indicatie is voor de veerkracht binnen families van personen met een verleden van alcoholmisbruik. Boss (2002) stelt verder dat deze beschermende familiale processen steeds bestudeerd moeten worden in hun relatie tot de ruimere sociale en culturele context. Hoe groter bijvoorbeeld het stigma in de samenleving rond alcoholmisbruik, hoe minder familieleden doorgaans kunnen terugvallen op hun omgeving voor steun, waardoor een belangrijke beschermende factor wegvalt.
4.4
Familiale afstemming en aanpassing
Patterson (2002a, 2002b) onderscheidt twee mogelijke uitkomsten in het FAAR model: familiale afstemming (family adjustment) en familiale aanpassing (family adaptation). We kunnen spreken van familiale afstemming wanneer familieleden er in slagen om via hun relatief stabiele, dagdagelijkse interactiepatronen in te spelen op de normatieve en niet-normatieve eisen die hun vanuit de omgeving worden gesteld. Wanneer zij hier niet in slagen, ontstaat er een crisis of een keerpunt die een meer doorgedreven familiale aanpassing vraagt waarbij
27
de functionele organisatie van het gezin gewijzigd moet worden om een nieuw evenwicht te bereiken tussen enerzijds de familieleden en de familie als geheel en anderzijds tussen de familie als geheel en de ruimere context. Dit noemt men de regeneratieve kracht van het gezinssysteem. Wanneer de aanpassing ertoe leidt dat de ontwikkeling van de individuele gezinsleden nog steeds gestimuleerd wordt en de familie blijft voortbestaan als een eenheid, dan kunnen we spreken van een positieve aanpassing die leidt tot veerkracht. Wanneer dit niet zo is, dan kunnen we spreken van een negatieve aanpassing die leidt tot een verhoogde kwetsbaarheid. Familiale veerkracht mag echter niet gezien worden als een stabiel kenmerk van families, maar moet gezien worden als een voortdurend proces. Omdat familieleden soms de neiging hebben zich vast te klampen aan het nieuwe evenwicht dat ze hebben gevonden nadat zij zich hebben aangepast aan de alcoholproblematiek (Paulino & McCrady, 1977 in Billings & Moos, 1983), waarschuwt Nowinski (1999) voor de volgende “relationele landmijnen” tijdens de eerste periodes van abstinentie: de blijvende neiging tot controleren, wrok en jaloezie vanwege de familieleden. Hij waarschuwt ook voor de “roze wolk van optimisme” omdat al vlug de confrontatie volgt met de realiteit: herstel betekent hard werken. In het onderzoek van Moos, Finney, Cronkite (1990) rapporteerden “alcoholisten in remissie” minder conflicten, wat overeenkomt met de idee dat de familieleden conflict en spanning vermijden uit angst om herval uit te lokken. Deze bevinding kunnen we interpreteren als een familiale aanpassing aan het samenleven met een persoon met een verleden van alcoholmisbruik.
5. Hulpverlening aan familieleden 5.1
Aandacht voor familieleden doorheen de geschiedenis
De negatieve impact van samenleven met een alcoholgebruiker is in de literatuur reeds uitvoerig beschreven (Benishek, Kirby & Dugosh, 2011; Oreo & Ozgul, 2007; Orford et al., 2005; Orford et al., 2010b; Velleman et al., 1993). Er zijn familieleden die een gepaste vorm van coping hebben ontwikkeld om met deze spanning en stress om te kunnen gaan. Eventueel is er zelfs sprake van sociale steun uit hun natuurlijke omgeving. Toch hebben vele familieleden van personen met alcoholmisbruik nood aan bijkomende ondersteuning, al dan niet professioneel (Zohhadi, Templeton & Velleman, 2006). De interesse voor deze betrokkenen is echter nog redelijk recent. De reden hiertoe kan gevonden worden in de denkkaders die men hanteerde (Orford et al. 2010a). De familieleden werden niet alleen uit het oog verloren, maar werden eveneens gepathologiseerd en volgens de co-dependentie theorie vaak verantwoordelijk geacht voor het alcoholmisbruik (Cermak, 1986; Velleman et al., 1993). Ook de opvoedingskwaliteiten van de ouders en bepaalde familiekenmerken werden als oorzakelijke factoren naar voor geschoven (Velleman et al., 1993). De eerste aandacht voor familieleden van alcoholmisbruikers, was voornamelijk in functie van de behandeling van de gebruiker. In het licht van de familiesysteem theorie, werden vanaf de jaren ‘70 verscheidene modellen ontwikkeld om familieleden te betrekken bij de hulpverlening (Edwards & Steinglass, 1995). Onderzoek was dan voornamelijk gefocust op processen om significante derden aan de gebruiker steun te laten bieden tijdens
28
zijn/haar behandeling (Templeton, Velleman, & Russell, 2010). Het belang van het betrekken van het sociale netwerk voor ondersteuning van het rehabilitatie-proces wordt algemeen aanvaard (Soyez, 2006). Onderzoek heeft aangetoond dat sociale steun, kan bijdragen tot het engageren van gebruikers tot behandeling (Meyers et al., 1996), zorgt voor een vermindering van de negatieve effecten van het gebruik op andere familieleden, de retentie bevordert en van belang is voor succes na de behandeling (Copello & Orford, 2002; Copello et al., 2006; Edwards & Steinglass, 1995; Soyez, 2006). In het kader hiervan werd er onderzoek gevoerd naar verschillende vormen van familiewerking binnen de behandeling van middelenmisbruik (Copello, Velleman en Templeton, 2005). Het duurde echter nog tot eind jaren ‘70 vooraleer men het gezin bij de behandeling betrok (Kooyman, 1993). Ook in Vlaanderen is deze ontwikkeling op het werkveld merkbaar door de invoering van allerhande vormen van familiewerking en oudergroepen bij drughulpverlening. Wanneer het sociale netwerk wordt betrokken, wordt echter vaak voorbijgegaan aan de inspanningen die het verlenen van steun met zich mee brengt. De eigen noden van de significante derden worden niet (h)erkend (Soyez, 2006). In het onderzoek van Soyez et al. (2006) benadrukken veel ouders hun nood aan ondersteuning voor zichzelf. Onafhankelijk van de hulpverlening aan de alcoholgebruiker, dienen familieleden een aanbod te hebben voor ondersteuning (Van Reybrouck, 2004; Copello et al. 2005). Een volgende evolutie binnen de onderzoeksliteratuur is dan ook de verruiming van de focus met aandacht voor de noden van de significante derden ‘in hun eigen recht’ (Templeton, Velleman, & Russell, 2010). De laatste 15 tot 20 jaar is onderzoek verricht naar de beleving van familieleden van personen met alcoholmisbruik, naar hun vormen van coping, hun ondersteuning en andere socio-psychologische problemen (Orford et al., 1992; Orford et al. 2005; Orford et al., 2010b; Velleman et al., 1993). Zo is in dit licht onder andere in het Verenigd Koninkrijk de Alcohol, Drugs and the Family Research Group opgericht, die het Stress-Strain-Coping-Support model hanteert om de relatie tussen het alcoholgebruik en de familie te omschrijven (Velleman & Templeton, 2003). Volgens Zohhadi, Templeton & Velleman (2006) hebben familieleden nood aan steun op drie niveaus: -
Gehoord worden: familieleden hebben behoefte om zichzelf uit te drukken, om te praten over hun situatie en emoties in een veilige omgeving;
-
Delen van ervaringen: familieleden voelen zich vaak geïsoleerd in hun situatie en daarom zoeken sommigen steun bij anderen die in gelijkaardige situaties verkeren;
-
Steun bij coping: familieleden hebben ook behoefte aan steun door praktisch advies en educatie, om het hoofd te kunnen bieden aan hun situatie.
Er dient aandacht te zijn voor familieleden van gebruikers, niet alleen in functie van (toeleiding tot) de behandeling van de gebruiker, maar eveneens in functie van hun eigen rechten en gezondheid (Orford, 1994). Uit deze bevindingen en met het Stress-Strain-Coping-Support model als theoretische onderbouwing, is men zich gaan richten op het ontwikkelen van en evalueren van ondersteuningsvormen voor de familieleden in hun eigen recht (Butler & Bauld, 2005; Copello et al., 2000; Copello et al., 2009). Het is bovendien aangetoond dat het ondersteunen van familieleden, indirect een positieve weerslag heeft op de hulp aan de gebruiker (Van Reybrouck, et al., 2011). Wanneer er aandacht besteed wordt aan de behoeften van familieleden, heeft dit
29
invloed op hun communicatie met en houding ten opzichte van het gebruikende familielid. Ook de hoeveelheid sociale steun die ze bereid zijn te bieden, neemt hierdoor toe (Butler & Bauld, 2005). Ondanks de wetenschappelijke evidentie dat alcoholmisbruik een negatieve impact heeft op de familie, het besef van de voordelen van sociale steun bij behandeling en de positieve effecten op ondersteuning van de noden van familieleden, worden familieleden in de praktijk nog niet voldoende ondersteund (Copello & Orford 2002; Templeton, Velleman, & Russell, 2010). Het aantal voorzieningen die zich richt naar familieleden blijft nog zeer beperkt (Velleman & Templeton, 2003; Zohhadi, Templeton & Velleman, 2006) Uit deze onderzoeken kwam de bevinding naar voor dat de meeste familieleden een vorm van steun beschikbaar hebben. Veelal is er sprake van meerdere ondersteuningsvormen: informeel, formeel en zelfhulpgroepen. Toch gaven veel van deze familieleden te verstaan ontevreden te zijn met de ervaren steun, voornamelijk deze die onder de formele steun valt (Velleman et al., 1993). Ook ontbreekt het vaak aan sociale steun van een goede kwaliteit (Orford et al. 2010b). Het gebrek aan voldoende en kwaliteitsvolle sociale steun, is niet alleen te wijten aan de zorgverstrekkende instanties. Ook de familieleden zelf kunnen terughoudend zijn om deze problemen te delen buiten het gezin. De voornaamste redenen hiervoor hebben betrekking op gevoelens van schaamte of schuld en angst voor negatieve reacties van anderen (Orford et al., 2010b; Van Reybrouck & Van Hende, 2007). Ook kan het zijn dat men het nut hiervan niet inziet, vanuit het standpunt dat niet zij maar de gebruiker een probleem heeft dat aangepakt moet worden. Men gelooft eveneens niet altijd dat over de situatie praten, iets aan de situatie zal veranderen (Van Reybrouck & Van Hende, 2007). Heel vaak is er eveneens niemand beschikbaar om de zorgen mee te delen of wilt niemand hierbij betrokken worden. Ook de gebruiker zelf kan het familielid overtuigen om geen verdere ondersteuning te zoeken of andere familieleden kunnen de zoektocht naar hulp buiten het gezin zelfs in de weg staan (Orford et al., 2010b). Deze ontwikkelingen in onderzoek en de doorsijpeling ervan in de praktijk zijn een goede zaak voor de familieleden van alcohol- en druggebruikers. Een andere vraag die wij stellen, betreft de beleving van familieleden wanneer het gebruikende familielid reeds enige tijd nuchter is. Hierover vinden we namelijk weinig
tot
geen
onderzoeksliteratuur.
Van
den
Brink
(2005)
spreekt
namelijk
over
afhankelijkheidsproblematiek als een chronische recidiverende hersenziekte. Op basis hiervan stelt McLellan (2002) een andere benadering voor van de drughulpverlening. Deze hulpverlening moet gekenmerkt worden door de mogelijkheid tot blijvende zorg en door zorg op maat. In het licht hiervan, en op basis van voorstaande onderzoeksbevindingen, lijkt het ons geen brug te ver om de aandacht voor familieleden ook uit te breiden naar de periode van herstel. Hieronder trachten wij dan ook de hulpverleningsinstanties te belichten waar familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik terecht (zouden) kunnen. Binnen de hulpverlening in Vlaanderen wordt het aanbod verticaal ingedeeld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende lijnen, naargelang de intensiteit van de interventie. Men spreekt hier ook over echelonering. Hierbij wordt verondersteld dat elke voorafgaande lijn de toegangspoort vormt voor de
30
daaropvolgende lijn (Bouverne-De Bie, 2004). Op de nulde lijn wordt het aanbod omvat van hulp die geboden wordt binnen en door de onmiddellijke leefomgeving van de hulpvrager. Het gaat om vormen van zelfzorg, mantelzorg en zelfhulpgroepen. In het licht van onze doelgroep, gaat onze aandacht hierbij vooral uit naar AlAnon, Al-Ateen en de Druglijn. De eerste lijn wordt beschouwd als de eerste stap van deskundige zorg. Hier situeren zich de algemene ambulante voorzieningen zoals onder andere de huisartsen en de Centra voor Algemeen Welzijnswerk. Op de tweede lijn wordt de ambulante specialistische zorg gesitueerd, zoals privépsychiaters, psychotherapeuten en de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. Op de derde en vierde lijn bevinden zich de residentiële voorzieningen. De derde lijn betreft de algemene intramurale voorzieningen en op de vierde lijn vindt men de specialistische categoriale voorzieningen. (Bouverne-De Bie, 2004).
5.2
Zelfhulp (nulde lijn)
De nulde lijn omvat alle vormen van hulpverlening die buiten het formele professionele hulpverleningscircuit vallen (Verstuyf, 2004 in De Donder, 2006). Zelfhulp kan volgens Bouverne-De Bie (2004) onderverdeeld worden in zelfzorg, mantelzorg en zelfhulpgroepen. Onder zelfzorg wordt begrepen de zorg die mensen hebben voor zichzelf en voor elkaar. Voorbeelden zijn onder andere bibliotherapie, E-Mental Health en de Druglijn. Mantelzorg houdt de zorg in die opgenomen wordt door de kleine sociale netwerken (familieleden, vrienden, kennissen, buren, enzovoort) waartoe mensen behoren. Een specifieke vorm van zelfhulp zijn de zogenaamde zelfhulpgroepen waarin mensen met een gemeenschappelijk probleem samenkomen om daar iets aan te doen. De bekendste zelfhulpgroep voor mensen met alcoholproblemen is de ‘Anonieme Alcoholisten’. Voor familieleden bestaan bijbehorende zelfhulpgroepen Al-Anon (voor partners) en Al-Ateen (voor kinderen). Van Reybrouck & Van Hende (2007) geven aan dat familieleden zich vaak schuldig voelen als ze tijd vrij maken om voor zichzelf zorgen. Het is echter belangrijk dat familieleden inzien dat voor jezelf zorgen niet egoïstisch is, omdat het indirect ook ten goede komt aan anderen.
5.2.1
Zelfzorg
De meest elementaire vorm van zelfhulp is wellicht informatieverstrekking of psycho-educatie. Het internet is wellicht één van de meest laagdrempelige vormen van informatieverstrekking. Op het internet vinden we heel wat algemene informatie terug over (de gevolgen van) alcoholmisbruik, al vindt men vaak heel wat tegenstrijdige informatie terug die voldoende kritisch benaderd en geverifieerd moet worden (Berland, Elliot, Morales et al., 2001; Monahan & Colthurst, 2001). Er zijn ook heel wat professionele websites waar je je kennis over alcoholmisbruik kan uitbreiden, bijvoorbeeld www.vad.be of www.druglijn.be of websites waar je je kennis over alcoholmisbruik kan laten testen, bijvoorbeeld www.hoeveelisteveel.be, www.alcoholhulp.be of www.jellinek.nl. Naast het internet, vormen boeken en tijdschriften ook een belangrijke bron aan informatie. In Nederland verscheen er sinds vorige jaar “Lef-magazine”, een tijdschrift specifiek gericht op ex-gebruikers en hun familie en vrienden. Ook zelfhulpgroepen, zoals bijvoorbeeld Al-Anon, hebben vaak hun eigen flyers, brochures, tijdschriften en boeken. Een laatste laagdrempelige vorm van informatieverstrekking vinden we terug bij de Druglijn, een Vlaamse telefonische informatielijn waar iedereen terecht kan met vragen over alcohol en andere drugs. Daarnaast kunnen mensen ook steeds terecht bij Tele-Onthaal wanneer zij willen praten over hun problemen.
31
Wanneer informatie verstrekt wordt aan cliënten met specifieke therapeutische doeleinden, kunnen we spreken van bibliotherapie. Apodaca & Miller (2003) geven de volgende definitie voor bibliotherapie: “elke therapeutische interventie die werd ontwikkeld en neergeschreven met de bedoeling om gelezen en geïmplementeerd te worden door de cliënt zelf”. Bibliotherapie kan gaan van flyers en brochures van enkele bladzijdes tot zelfhulp-handleidingen en boeken. Copello et al. (2009) kwamen tot de conclusie dat hulpverlening voor familieleden van personen met alcoholproblemen bestaande uit een zelfhulpboek en één gesprek met een hulpverlener even effectief bleek te zijn dan hulpverlening bestaande uit vijf gesprekken met een hulpverlener en een zelfhulpboek. Dit toont aan dat bibliotherapie mogelijk gebruikt kan worden in de hulpverlening aan familieleden van personen met alcoholproblemen. Volgens het VAD (2010) is het grootste voordeel van bibliotherapie de toegankelijkheid en de kosten-effectiviteit. Zelfhulpmaterialen kunnen bovendien op verschillende manieren worden ingezet: als aanzet tot behandeling, als alternatief voor behandeling, als aanvulling op een lopende behandeling of als nazorg na een behandeling. Een belangrijke vereiste is echter dat de cliënt zelf vragende partij is naar informatie.
Sinds de jaren ’90 is het aantal gezondheidsinterventies via het internet sterk toegenomen. Deze interventies kunnen we vatten onder de noemer van E-mental Health (VAD, 2010). Riper, Andersson & Christensen et al. (2010) geven hiervan de volgende definitie: “E-Mental Health kan begrepen worden als een generische term om het gebruik van informatie- en communicatie technologie (ICT) – meer specifiek de vele technologieën gerelateerd aan het internet - te beschrijven wanneer deze gebruikt worden ter ondersteuning en verbetering van mentale gezondheidscondities en mentale gezondheidszorg […]”. Binnen E-Mental Health kan communicatie op verschillende manieren verlopen (Riper et al., 2007 in VAD, 2010): informatie op het internet, interactieve geautomatiseerde feedback (met of zonder tussenkomst professionele hulpverlener), lotgenotencontact of een combinatie. De communicatie verloopt via e-mail, instant messaging (chat) of videoboodschappen. Mogelijke interventies zijn online zelftesten of screeningsinstrumenten gekoppeld aan advies op maat, computer en online zelfhulp, online behandeling, begeleiding of e-therapie. Net zoals bibliotherapie kan E-mental Health op verschillende manieren en momenten worden ingezet in de behandeling. De belangrijkste voordelen van E-Mental Health zijn eveneens de anonimiteit en toegankelijkheid. Een nadeel is het hogere risico op vroege drop-out (VAD, 2010). In Nederland blijkt er al heel wat onlinehulpverlening voorhanden:
Novadic & Kentron biedt via zijn website http://www.gelukiseenwerkwoord.nl online-hulpverlening aan, gericht op personen met een verslavingsproblematiek en zijn sociaal netwerk;
Jellinek en Stichting Coke Van Jou stellen informatie beschikbaar voor familieleden en vrienden op de websites http://www.jellinek.nl/alles_voor/familie_en_vrienden en http://www.cokevanjou.nl.
5.2.2
Mantelzorg
Bouverne-De Bie (2004) omschrijft mantelzorg als volgt: alle hulpverlening buiten het professionele circuit, maar binnen het sociaal netwerk (familie, vrienden, kennissen, buren, enzovoort) waartoe mensen behoren. Mantelzorg kan op zichzelf bestaan, maar staat vaak in relatie tot professionele zorg (bijvoorbeeld preventie
32
van professionele zorg). Van Reybrouck, De Burie & Soyez (2011) geven aan dat zowel informele als formele sociale steun in belangrijke mate de ervaringen van familieleden van personen met alcoholproblemen sturen. De aard van de gewenste steun kan sterk verschillen van individu tot individu en van moment tot moment. Orford et al (2010b) stellen dat goede sociale ondersteuning sterk gewaardeerd wordt door familieleden van personen met alcoholproblemen, maar dat het hen vaak wordt ontzegd. De steun die de meeste familieleden verkiezen is: een luisterend oor bieden, het tonen van begrip en een positieve attitude ten aanzien van de gebruiker en hun eigen coping-strategieën. Van Reybrouck, De Burie & Soyez (2011) geven aan dat er nog steeds nood is aan normalisering en sensibilisering: er heerst nog heel wat onbegrip in de buitenwereld, wat de druk verhoogt om de problemen zelf op te lossen binnen het gezin.
5.2.3 5.2.3.1
Zelfhulpgroepen Definitie en kenmerken
Trefpunt Zelfhulp VZW (2012) geeft de volgende omschrijving van zelfhulpgroepen: “Zelfhulpgroepen zijn vrijwillige, meer of minder gestructureerde samenwerkingsverbanden van mensen wier activiteiten gericht zijn op het beheersen en overwinnen van aandoeningen en psychische of sociale problemen waardoor ze, persoonlijk of als verwanten, getroffen worden. Zelfhulpgroepen streven geen winst na. Hun doel is het bewerkstelligen van een verbetering in de persoonlijke levensomstandigheden van mensen en vaak ook een verandering van hun sociale en politieke omgeving. In hun activiteiten benadrukken ze gelijkberechtiging, authenticiteit en wederzijdse steun. De groep is een middel om de externe (sociale, maatschappelijke) en interne (persoonlijke, geestelijke) isolatie op te heffen. Ervaringskennis en -deskundigheid vormen de basis van hun optreden. Daarmee onderscheiden ze zich van andere vormen van vrijwilligerswerk en burgerengagement. Zelfhulpgroepen worden daardoor niet door professionelen geleid, velen doen echter een beroep op professionals voor afgebakende probleemstellingen.”
Van Harberden (1989) schetst het profiel van een zelfhulpgroep op basis van de volgende zeven kenmerken: 1) De leden van een zelfhulpgroep zijn lotgenoten, ze delen met andere woorden hetzelfde probleem. 2) De nood is overwegend immaterieel en psychosociaal van aard (gevoelens van eenzaamheid, angst, onbegrip, stigmatisering, enzovoort). 3) Het gaat om zeer specifieke problemen (bijv. partners van personen met een alcoholprobleem) 4) Het doel is het verzachten van een gemeenschappelijke nood via onderlinge steun en bemoediging of het oplossen van een gemeenschappelijk probleem op basis van ervaringskennis. 5) De hulpverlening vindt plaats in een primaire groep, gekenmerkt door face-to-face relaties. 6) Het groepsgebeuren wordt in sterke mate ingekleurd door bepaalde waarden en attitudes. 7) Het hulpverlenersproces in de groep wordt ingekleurd door therapeutische principes zoals het “helper-therapie-principe”, dat verwijst naar het feit dat men door anderen te helpen ook zichzelf helpt en het “zelfhulp-principe” dat stelt dat ieder lid van de groep zichzelf helpt en aldus de ander helpt om zichzelf te helpen.
33
Het VAD (2010) stelt dat zelfhulpgroepen doorgaans hun eigen methodiek ontwikkelen. Volgens Stichting Zelfhulp en Verslaving (2012) is het twaalfstappenprogramma, dat zijn oorsprong vindt bij de Anonieme Alcoholisten, het meest dominante model van zelfhulp. De kern van zo’n programma is dat je als deelnemer je machteloosheid erkent ten aanzien van je eigen gedrag en dat je daarna zelf aan de slag gaat en op zoek gaat naar je eigen kracht of een hogere macht, die tot herstel kan leiden. De meest bekende zelfhulpgroep voor familieleden van personen met een alcoholprobleem zijn Al- Anon en AlAteen, die beiden onder de paraplu vallen van de Anonieme Alcoholisten. Al-Anon Vlaanderen (2012) omschrijft zijn werking als volgt:
“De Al-Anon familiegroepen vormen een
gemeenschap van familieleden en vrienden van alcoholisten. Wij bespreken onderling onze ervaringen en geven elkaar kracht en hoop. Wij geloven dat alcoholisme een gezinsziekte is en dat verandering van levenshouding kan bijdragen tot ons herstel […] Al-Anon heeft maar één doel en dat is de familieleden en vrienden van alcoholisten helpen. Wij doen dit door het programma van de Twaalf Stappen te volgen, door het opvangen en troosten van familieleden en/of vrienden van de alcoholist(e).” Naast Al-Anon en Al-Ateen bestaan er ook nog zelfhulpgroepen verbonden aan hulpverleningscentra. Het VAD (2010) geeft aan dat het grootste voordeel van zelfhulpgroepen is dat ze een permanente hulp aanbieden zowel voor, tijdens als na het herstel. Zelfhulpgroepen zijn complementair aan professionele zorg. Daarnaast zijn zelfhulpgroepen erg laagdrempelig doordat de anonimiteit gegarandeerd wordt en doordat je zelf bepaalt wanneer je deelneemt aan de bijeenkomsten en wat je er allemaal vertelt. Verder worden financiële drempels ook verlaagd doordat de bijeenkomsten gratis zijn. Tot slot kunnen zelfhulpgroepen een nieuw of aanvullend sociaal netwerk vormen, zeker voor personen die dreigen geïsoleerd te raken. De aantrekkingskracht van zelfhulpgroepen ligt volgens Van Harberden (1989) in het feit dat contact met lotgenoten leidt tot (h)erkenning en normalisering van ervaringen: je bent niet de enige die dit ervaart . Omdat je onder gelijken bent kan je je masker afzetten en je ware gezicht laten zien, wat energie vrijmaakt om aan jezelf te gaan werken. Zelfhulpgroepen scheppen dus een veilige, ondersteunende en niet-dwingende omgeving waarin wederzijds begrip en acceptatie, zelfacceptatie, authenticiteit en oprechtheid centraal staan. Lotgenoten zijn gelijken, maar veelal ongelijk in de mate waarin zij oplossingen hebben gevonden voor hun probleem, waardoor oudere leden model kunnen staan voor nieuwkomers en op die manier iets terug kunnen geven.
5.2.3.2
Ontstaan zelfhulpbeweging
Trefpunt Zelfhulp VZW (2012) stelt dat zelfhulp geen nieuw fenomeen is, maar iets dat we terugvinden in alle tijden en plaatsen. Van recentere datum is echter het fenomeen waarbij lotgenoten elkaar opzoeken en zich bewust organiseren in een groep met specifieke waarden, normen en werkwijzen. Het ontstaan van zelfhulpgroepen wordt gelijk gesteld met het ontstaan van de Anonieme Alcoholisten (AA) op 10 juni 1935. In 1953 werd AA en het twaalfstappenplan voor het eerst vanuit Amerika overgebracht naar België (Van Harberden, 1989).
34
Trefpunt Zelfhulp VZW (2012) benoemt enkele algemene verschuivingen in de samenleving die aan de basis liggen van het ontstaan en voortbestaan van zelfhulpgroepen. In de jaren ’60 leidde de eerste democratiseringsgolf binnen het onderwijs ertoe dat mensen mondiger werden en almaar meer dingen in vraag gingen stellen. In de jaren ’70 uitte dit zich verder in een houding van anti-professionalisme als reactie op het ontbreken van een holistische visie binnen de professionele zorg en als reactie op de vervreemdende en onpersoonlijke relatie tussen cliënten en professionele hulpverleners. Ervaringsdeskundigheid werd naar voor geschoven als het alternatief voor de professionele deskundigheid (zie ook Dain, 1989). Daarnaast zorgde de toenemende individualisering ervoor dat de natuurlijke steun van het sociaal netwerk (bijv. buurt, familie, kerk, ...) geleidelijk aan afnam (zie ook Beck & Beck-Gernsheim, 2001) Tot slot ging de staat in de jaren ’80 en ’90 zich minder vlug inmengen in het privéleven van haar burgers en werd het individu meer verantwoordelijk gesteld voor zijn eigen handelen. In tijden van crisis bleken zelfhulpgroepen bovendien een zeer kosteneffectief alternatief te zijn voor de dure professionele zorg.
5.2.3.3
Ontstaan Anonieme Alcoholisten, Al -Anon en Al-Ateen.
Anonieme Alcoholisten (AA) ontstond in de jaren ‘30 wanneer William Wilson (Bill) en Robert Holbrook Smith (Bob) besloten om elkaar te helpen in hun poging om te stoppen met drinken. 10 juni 1935, de dag waarop Bob zijn laatste glas dronk, wordt beschouwd als de geboortedag van AA. Oorspronkelijk was AA geen succes, maar na de publicatie van het boek ‘Alcoholics Anonymous’, waarin de twaalf stappen van het herstelprogramma werden vastgelegd, brak AA in de Verenigde Staten door. Na de Tweede Wereldoorlog verspreidde AA zich buiten de V.S. (Van Harberden, 1989). Oorspronkelijk mochten familieleden aanwezig zijn op AAbijeenkomsten, maar sinds 1940 werden zij hier alsmaar meer uit geweerd. Lois Wilson, de vrouw van Bill, zou gelijktijdig met een AA-bijeenkomst een kaartavond hebben georganiseerd voor de vrouwen van de (exalcoholgebruikers die naar deze bijeenkomsten gingen, wat leidde tot de geboorte van de Al-Anon Familie Groepen in 1951 (Humprheys, 2004). In 1957 werd Al-Ateen opgericht onder de paraplu van de Al-Anon Familie Groepen, deze zelfhulpgroep richt zich tot kinderen van personen met alcoholproblemen (Kurtz, 1997). In de late jaren ’70 werd Adult Children of Alcoholics (ACOA) opgericht, deze zelfhulpgroep richt zich specifiek tot volwassenen die als kind opgroeiden bij een ouder met een alcoholprobleem (Haaken, 1993).
5.2.3.4
Belangrijke uitgangspunten Anonieme Alcoholisten, Al-Anon en Al-Ateen
Zelfhulpgroepen hebben eigen wereldbeelden die mee richting geven aan hoe hun leden hun eigen problemen definiëren en hoe ze ermee omgaan. Antze (1976) beschreef de filosofieën van zelfhulpgroepen als een “cognitief tegengif” voor de problemen waarmee hun leden kampten. Zo probeert AA zijn leden een gevoel van nederigheid bij te brengen, om tegengewicht te bieden aan een overdreven gevoel van zelf controle (Antze, 1976, in Humphreys & Kaskutas 1995). Room (1993) beschrijft hoe AA zich vanaf het begin keerde tegen het individualisme dat de sombere periode na de Eerste Wereldoorlog kenmerkte. Om ergens te geraken moest de “alcoholist” het idee loslaten dat hij zijn drankprobleem zelf kan oplossen. Maar als hij het zelf niet kan doen, wie gaat het dan voor hem doen? AA stelde hiervoor een “hogere macht” verantwoordelijk waardoor de verantwoordelijkheid niet bij het individu werd gelegd, maar ook niet bij een andere persoon of instelling. De essentie van deze gedachtegang is dat het uitermate belangrijk is om je eigen gebreken onder ogen te durven
35
zien en deze te accepteren om zich juist te kunnen verhouden tot anderen en de hogere macht. Deze verhouding tot anderen is niet competitief, maar complementair: we zijn wederzijds afhankelijk van elkaar en we kunnen onszelf helpen door anderen te helpen (Humphreys & Kaskutas 1995). Al-Anon neemt het AA-concept over dat alcohol een ziekte is die enkel genezen kan worden door middel van abstinentie en dat herstel een spiritueel proces is. Al-Anon neemt het twaalfstappenprogramma van AA over maar interpreteert de eerste stap anders: waar stap één bij AA verwijst naar het eigen alcoholgebruik, verwijst stap één bij Al-Anon naar de machteloosheid van het familielid over het gedrag van de persoon met een alcoholprobleem. Deze erkenning neemt de drang tot manipuleren en gevoelens van schuld en woede weg. (Martin, 1992 in Humphreys, 2004). Nowinski (1999) verwoordt dit als volgt: “Just as AA states that alcoholics must let go of the illusion that they can successfully and reliably moderate drinking through willpower alone, AlAnon and Nar-Anon assert that loved ones must let go of any illusion that they can stop or control another persons drinking or drug use their own willpower alone”. Binnen Al-Anon wordt er enerzijds aandacht besteed aan het respecteren van je eigen rechten en je eigen grenzen en anderzijds wordt het belang benadrukt van positieve relaties met het drinkende familielid, vrienden en familie (Humphreys & Kaskutas 1995). Binnen de relatie tot het drinkende familielid staan twee concepten centraal: enabling en loving detachment. Het eerste concept duidt op de achterliggende co-alcoholisme benadering / co-dependentie benadering en benadrukt dat familieleden moeten op zoek gaan naar eigen gedragingen die het drinkgedrag van hun partner aanmoedigen en deze proberen te vermijden (Haaken, J, 1993). Het tweede concept benadrukt dat familieleden het willen controleren en veranderen (van het gedrag) van de drinker moeten opgeven en moeten proberen om hem blijvend liefdevol te benaderen. Hierdoor komt tijd en energie vrij om te investeren in het eigen welbevinden (Humphreys, 2004).
5.3
Professionele hulpverlening
5.3.1
Laagdrempelige hulpverleningsinstanties ( 1-ste lijn)
De eerstelijnszorg is de laagdrempelige, niet-gespecialiseerde ambulante hulpverlening. Iedereen kan van dit aanbod van dienstverlening gebruik maken, zonder voorafgaande voorwaarden (Bouverne-De Bie, 2004). Vormen van deze hulpverlening zijn ruim verspreid. Voor vele mensen is dit het eerste contactpunt met de professionele hulpverlening. De voornaamste taken van de eerstelijnszorg zijn het detecteren en inschatten van de problematiek, vroeginterventie en indien nodig doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening (De Donder, 2006). Door zijn vertrouwensrelatie en regelmatige contacten met de patiënt is de huisarts hier een belangrijkrijke actor. De huisarts is ideaal geplaatst om aan vroegdetectie te doen, het probleeminzicht te stimuleren, het motivatieproces verder te begeleiden en/of een doorverwijzing te doen naar de meer gespecialiseerde hulpverlening (De Donder, 2006). In 1993 leverde een huisartsenpeilpraktijk een zeer uitgebreide database op aan gegevens over alcohol gerelateerde hulpvragen bij de huisarts (De Donder, 2006). Deze gegevens hebben echter enkel betrekking op de hulpvraag van personen met een alcoholafhankelijkheid. Gegevens over familieleden van personen met (een verleden van) alcoholmisbruik, zijn hierin niet opgenomen. Een
36
opmerkelijk gegeven is wel dat de problemen waarvoor naar de huisarts wordt gestapt, voornamelijk van relationele aard zijn (56%). Uit een onderzoek in het Verenigd Koninkrijk blijkt dat familieleden van alcoholmisbruikers vaker op consultatie gaan bij de huisarts dan anderen (Velleman & Templeton, 2003). In een onderzoek van Butler en Bauld (2005) naar de ondersteuning van familieleden van druggebruikers, wordt eveneens aangegeven dat contact met de huisarts vaak de eerste stap is naar hulpverlening. De familieleden geven echter aan dat hier hun fysieke symptomen wel behandeld werden, maar dat de huisarts niet dieper ingaat op de oorzaken ervan (Copello et al., 2000). In veel gevallen hebben de zorgverstrekkers op de eerste lijn, niet de vaardigheden of tijd om de noden van deze familieleden te beantwoorden (Butler & Bauld, 2005). Op basis van de onderzoeksresultaten over de impact op familieleden van het samenleven met een middelengebruiker en op basis van de ontwikkeling van het SSCS model, ontwikkelden Copello et al. (2000) een interventietechniek voor eerste lijn zorgverstrekkers. Deze techniek, de vijfstappenbenadering, is opgebouwd als volgt: 1) Luisteren, geruststellen en verkennen van de bezorgdheid; 2) Relevante informatie voorzien; 3) Verkennen en adviseren omtrent coping; 4) Verkennen en adviseren omtrent sociale steun; 5) De mogelijkheid tot andere gespecialiseerde hulpbronnen bespreken. De auteurs toonden aan dat deze benadering leidt tot een vermindering van fysieke en psychologische symptomen ten gevolge van stress bij de familieleden en een positief effect heeft op de gebruikte copingstrategieën (Copello et al., 2000, Copello et al., 2008). Ook de zorgverstrekkers kenden een meerwaarde toe aan de vijfstappenbenadering. Zij rapporteerden een grotere houvast en een stijging van hun zelfvertrouwen en kennis. (Copello et al., 2000). Door een focus van de interventie volledig gericht op het familielid, werd dit door de familieleden als sterk empowerend ervaren. Toch waren er enkele familieleden die deze focus, niet als helpend maar als beschuldigend ervaren. In dat geval is het belangrijk dat de zorgverstrekker hier op gepaste wijze mee omgaat. Op het eerste echelon vinden we eveneens de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW). Deze centra staan open voor mensen met vragen en problemen. Zoals alle zorgverstrekking op de eerste lijn, is het CAW laagdrempelig. Het is vlot bereikbaar, er zijn geen wachtlijsten en de eerste hulp is gratis. Hier kan men terecht voor informatie, advies, opvang, praktische hulp, crisishulp en begeleiding. Deze begeleiding betreft slachtofferhulp, partnerbegeleiding of individuele begeleiding (CAW, 2012). Andere instanties die vallen onder eerstelijnszorg zijn de Diensten voor Thuisverpleging, de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn en de JongerenAdviesCentra (JAC) (VAD, 2012).
37
5.3.2
Gespecialiseerde hulpverlening
Op de tweede lijn situeert zich de ambulante specialistische zorg zoals privépsychiaters, psychotherapeuten en Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG). De Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg richten zich tot personen met psychische en psychosociale problemen of een probleem dat het risico in zich draagt om chronisch te worden (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2011). De Centra zijn multidisciplinair samengesteld en bieden een geïntegreerd hulpverleningsaanbod (De Donder, 2006). Er kunnen zowel individuele als relatie-, gezins- en groepstherapieën worden verstrekt. Normaal komt men hier pas mee in contact na doorverwijzing. Enkele Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg hebben een afdeling gespecialiseerd in alcohol- en drugproblemen (Van Reybrouck & Van Hende, 2007). Het Centrum voor studie, behandeling en preventie van Alcoholisme en andere Toxicomanieën (CAT) is een autonome vzw die sinds 2000 deel uit maakt het CGG Regio Groot-Gent "Eclips" vzw. Het CAT biedt begeleiding voor problemen rond middelengebruik. Zij richten zich zowel tot de gebruiker als tot ouders, partners en anderen uit de directe omgeving. Zij bieden zowel individuele begeleiding als groepswerking (CAT, 2012). Vergelijkbare centra vindt men in Antwerpen (Altox) en Limburg (Centra voor Alcohol- en andere Drugproblemen). Bij een residentiële opname van de alcoholgebruiker, kunnen familieleden ook meestal in deze voorziening terecht voor een uitgebreide familiewerking met informatielessen betreffende het alcoholmisbruik, gesprekken met een psycholoog, lotgenotencontact enzovoort. Dit aanbod is meestal enkel beschikbaar zolang de opname loopt van de persoon met alcoholafhankelijkheid. Enkele residentiële voorzieningen hebben echter wel een familiewerking die kan blijven voortbestaan na ontslag van de patiënt. Na een opname in een ontwenningskliniek heeft het familielid dan bijvoorbeeld de mogelijkheid om samen met de ex-gebruiker koppelnazorg te volgen in de vorm van groepssessies. Ook deze hulpverleningsvorm heeft voornamelijk als opzet terugval van de ex-gebruiker te voorkomen en is bovendien beperkt in tijd (veelal maximaal twee jaar na ontslag).
6. Probleemstelling en onderzoeksvragen De Britse onderzoeksgroep Alcohol, Drugs and the Family (ADF) zijn pioniers in het onderzoek naar familieleden van personen met een afhankelijkheidsproblematiek in hun eigen recht. Wij gebruiken het door hun ontwikkelde Stress-Strain-Coping-Support model om de relatie tussen alcoholgebruik en de familie te omschrijven. Vanuit hun onderzoek werd duidelijk dat familieleden van alcoholgebruikers worden blootgesteld aan diverse vormen van langdurige stress en spanning (Orford et al., 2010b; Velleman et al., 1993; Velleman & Templeton, 2003). Over de ervaringen van familieleden van personen die al een tijd nuchter zijn, is tot nu toe echter weinig tot geen onderzoek verricht. Binnen onze masterproef zullen wij ons dan ook in de eerste plaats focussen op deze groep. Gezien het feit dat de familieleden vaak gedurende een lange periode werden blootgesteld aan stresserende levensomstandigheden is het ook relevant om te kijken of er na verloop van tijd sprake is van enig
38
herstel of juist niet. In de literatuur wordt hierbij vaak verwezen naar het concept resilience of veerkracht. Om hier zicht op te krijgen, is kennis over de ervaren stress en spanning, de vormen van coping en veerkracht en de actuele nood aan ondersteuning noodzakelijk. Deze concepten zijn echter niet objectief, maar dragen een betekenis in zich, wat op zijn beurt deze eerstgenoemde concepten terug beïnvloedt. Indien blijkt dat er nog steeds sprake is van stress of spanning bij familieleden, is het voor hun welbevinden en gezondheid van belang dat hier voldoende aandacht aan wordt besteed en er indien nodig ondersteuning wordt voorzien. Vanuit de theoretische kaders van ons onderzoek, het Stress-Strain-Coping-Support model en het FamilyAdjustment and Adaptation model, stellen we volgende de centrale probleemstelling voorop: “Ervaren familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik nog steeds spanning of stress en hoe gaan zij hiermee om?” Deze centrale probleemstelling kunnen we opsplitsen in de volgende onderzoeksvragen: Onderzoeksvraag 1: Beleven familieleden van ex-alcoholverslaafden nog steeds stress en spanningen? Zo ja, in welke mate en ten gevolge waarvan? Onderzoeksvraag 2: Welke coping-strategieën hebben familieleden doorheen de jaren ontwikkeld om met stress en spanningen in hun (gezins-)leven om te gaan? Zijn er signalen van veerkracht terug te vinden bij hen? Onderzoeksvraag 3: Hebben familieleden van ex-alcoholverslaafden nood aan (sociale) ondersteuning om met deze stress en spanningen om te gaan? Zo ja, welke ondersteuning is wenselijk? Deze vragen zullen wij aan de hand van ons kwalitatief onderzoek trachten te beantwoorden. Via de persoonlijke ervaringen, belevingen en betekenisverlening van familieleden, met andere woorden via hun persoonlijk verhaal, willen we te weten komen of er na een periode van herstel nog steeds sprake is van een impact van de alcoholproblematiek op hun huidig welbevinden en hun huidige gezondheid. Over de verschillende interviews heen hopen we een rode draad, een mate van vergelijkbaarheid of gemeenschappelijkheid te vinden in de ervaringen van de familieleden van ex-alcoholgebruikers. Aangezien ons onderzoek kwalitatief van aard is, pogen we geen veralgemeenbaarheid voorop te stellen - ieder gezin bevindt zich immers in een unieke situatie - maar zijn we op zoek naar een mate van transferwaarde voor gezinnen of families die zich in een gelijkaardige positie bevinden. Op die manier kunnen enkele ‘handvaten’ worden geboden om in de praktijk in te spelen op de ondersteuningsnoden van deze doelgroep. Ook beogen wij met onze scriptie aanzet te geven tot verder onderzoek naar de best passende ondersteuning en gezondheidszorg voor familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik. Op deze manier kan een mogelijks ‘vergeten’ doelgroep onder de aandacht worden gebracht.
39
40
HOOFDSTUK 2: Methodologie 1. Onderzoeksgroep Het onderzoek in deze masterproef richt zich op familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik. Familieleden die voldeden aan volgende inclusiecriteria kwamen in aanmerking voor deelname aan het onderzoek: -
Leden van het kerngezin van de persoon met een verleden van alcoholmisbruik (PVA), zijnde partners (gehuwd of samenwonend), vaders, moeders, pleegouders, broers, zussen en kinderen.
-
De geïnterviewde moet de minimumleeftijd van 16 jaar bereikt hebben.
-
De geïnterviewde moet de Nederlandse taal voldoende beheersen.
-
De persoon met een verleden van alcoholmisbruik is minimum 12 maanden nuchter.
Participanten worden niet uitgesloten van een deelname aan het onderzoek op basis van hun geslacht, sociaaleconomische status, intelligentie of etniciteit. Eveneens is het niet noodzakelijk dat het familielid op moment van het interview met de PVA samenwoont. Met betrekking tot de abstinentie van de PVA, vormt het gebruik van andere legale of illegale middelen op niet-problematische wijze geen exclusiecriterium. Voor een overzicht van de demografische gegevens van de participanten binnen ons onderzoek, verwijzen we naar hoofdstuk 3.
2. Onderzoeksmethode Voor onze masterproef opteren wij voor een kwalitatief onderzoek. Dit doen we vanuit de overtuiging dat we op deze manier ruimte kunnen maken voor de verhalen van familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik en we zo een beter zicht kunnen krijgen op hun ervaringen en betekenisverlening. Levering en Smeyers (1999) benadrukken, verwijzend naar filosofen als Ricoeur, Gadamer, Wittgenstein, Winch en Taylor, dat er geen onafhankelijke (sociale) werkelijkheid bestaat die we objectief kunnen waarnemen. Subject en werkelijkheid zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het subject verleent betekenis aan de werkelijkheid. Dit vormt een verantwoording voor het gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethoden binnen de pedagogische wetenschappen, waarbij men op zoek gaat naar de betekenis die mensen verlenen aan de werkelijkheid. Deze betekenissen zijn echter niet generaliseerbaar, maar dienen steeds gesitueerd te worden binnen hun context. In ons thesisonderzoek willen we daarom op zoek gaan naar het verhaal van familieleden van PVA en zo trachten te achterhalen welke betekenissen zij verlenen aan hun ervaringen.
2.1 Anamnestische vragenlijst Door het overlopen van een vragenlijst, bestaande uit open een meerkeuzevragen (bijlage 2), werden enkele anamnestische gegevens van de participanten bevraagd. Volgende achtergrondgegevens hebben we hierbij verzameld: leeftijd, geslacht, woonplaats, etniciteit, hoogst behaalde diploma, tewerkstelling, de gezinssituatie, achtergrondgegevens van de PVA en de relatie en communicatie tussen de participant en de PVA. Deze vragenlijst werd gebaseerd op de anamnestische vragenlijst van Jente Vandeburie in het kader van haar
41
doctoraatsonderzoek naar familieleden van alcohol- en druggebruikers, zodat de verzamelde data uit ons onderzoek eventueel konden aansluiten bij haar onderzoek. Dit onderzoek is momenteel echter stopgezet.
2.2 Kwalitatief open semigestructureerd interview Aan de hand van het kwalitatief open semigestructureerd interview werden de familieleden bevraagd over de impact van de vroegere alcoholproblematiek op hun verleden en huidige leven, hun manier van omgaan hiermee en de door hen ervaren (nood aan) sociale steun. Rubin & Rubin (2005) vergelijken kwalitatieve interviews met gewone conversaties waarin zowel de interviewer als de geïnterviewde twee normale mensen en gesprekpartners zijn. Op deze manier probeert de interviewer via het standpunt van de geïnterviewde zijn belevingen en standpunten te achterhalen. Kwalitatieve interviews stellen de participanten ertoe in staat om een situatie over te brengen vanuit hun eigen perspectief en in hun eigen bewoording (Kvale, 1996). De interviewer dient hiertoe zijn vragen zo breed mogelijk te stellen en in te spelen op wat de participant zelf vertelt en niet het eigen beeld bij deze participant op te dringen. Op voorhand werden voor dit interview enkele hoofdvragen en bijvragen ontworpen op basis van de onderzoeksvragen om de verschillende domeinen te bevragen (bijlage 3). Dit interviewschema is een minimaal geraamte van het interview. Tijdens het interview was er voldoende ruimte om hiervan af te wijken en was er voor de participanten de mogelijkheid om hun eigen verhaal mee te delen. Door actief en zo goed mogelijk te luisteren naar het verhaal van de participant tracht je het verhaal te begrijpen. Op basis van wat de geïnterviewde vertelt, formuleer je de volgende vraag en tracht je zoveel mogelijk details naar boven te halen. Hierdoor is het interview nooit voorspelbaar (Rubin & Rubin, 2005). Zo werd er voor gezorgd dat de participanten hun beleving optimaal kenbaar konden maken en hebben we getracht thematische kennis te verkrijgen. Hierdoor was het verloop van het interview flexibel en adaptief, waarbij het tempo van de geïnterviewde werd gevolgd.
3. Procedure 3.1 Sampling De participanten werden gerekruteerd over heel Vlaanderen. Hiertoe hebben we via informele weg binnen het eigen ruimere sociale netwerk enkele participanten verzameld. Eveneens kregen we participanten doorgespeeld van doctoraatsonderzoekster Jente Vandeburie, die niet voldeden aan de inclusiecriteria van haar eigen onderzoek. Vervolgens contacteerden we verschillende voorzieningen actief binnen de drughulpverlening, echter zonder veel respons. Het VAD heeft echter wel zijn medewerking verleend en heeft zijn medewerkers aangesproken om onze oproepbrieven te helpen verspreiden. Hiernaast plaatsten we advertenties op enkele websites, internetfora en een streekkrant. Via contact met de zelfhulpgroep Al-Anon hebben we eveneens meerdere familieleden kunnen bereiken. Verder hebben we aan snowball-sampling gedaan, waarbij we aan de reeds verworven participanten vroegen of ze ons verder in contact konden brengen met lotgenoten. Toen in onze reeds verworven onderzoeksgroep naar voor kwam dat een aanzienlijk aandeel hiervan bestond uit vrouwelijke partners, hebben we ons verder in onze sampling voornamelijk gefocust op mannelijke participanten, kinderen, ouders en broers of zussen. Hiertoe plaatsten we advertenties op
42
internetfora, voornamelijk geraadpleegd door mannen en bevroegen we bij Al-Anon specifiek naar participanten met een andere relatie ten opzichte van de PVA dan deze als echtgenote. Via een telefoongesprek of e-mail gebeurde de eerste kennismaking met de familieleden. Verdere informatie over het onderzoek werd meegedeeld en de inclusiecriteria werden overlopen om na te gaan of zij al dan niet in aanmerking kwamen voor het onderzoek. Zo moesten we verschillende personen weigeren omdat hun familielid nog geen twaalf maand nuchter was of overleden was zonder eerste een periode gekend te hebben van twaalf maand abstinentie. Indien het familielid voldeed aan de criteria van onze onderzoeksgroep en bereid was om deel te nemen, werd een afspraak gemaakt. Twee familieleden hebben na dit eerste contact hun afspraak geannuleerd en afgehaakt aan het onderzoek.
3.2 Onderzoeksetting De participant zelf kreeg de keuze om de locatie en het tijdstip van het interview te bepalen. Hierbij stelden we voorop dat het bij voorkeur een omgeving was waar het familielid zich comfortabel voelde en waar we niet zouden gestoord worden. De meeste interviews vonden plaats bij de participanten thuis (n = 10). Zes participanten verkozen om het interview bij de onderzoeker thuis te laten plaatsvinden en één interview vond plaats op een openbare plaats met een speciale betekenis voor de participant.
3.3 Afname De dataverzameling startte in juli 2011 en eindigde in maart 2012. Alle interviews werden afgenomen door één van beide onderzoekers. Wanneer meerdere personen binnen eenzelfde gezin deelnamen aan het onderzoek, vonden de afnames van de vragenlijst en het interview apart plaats. Door alle participanten werd een geïnformeerde schriftelijke toestemming ondertekend (zie bijlage 4). Hiermee gaven zij ons schriftelijk de toestemming de verzamelde gegevens anoniem te verwerken voor ons onderzoek en te publiceren in onze scriptie. Op deze geïnformeerde schriftelijk toestemming konden ze een beschrijving terugvinden van onze onderzoeksopzet. Eveneens werd hen verzekerd dat al hun gegevens strikt vertrouwelijk verwerkt zouden worden. Hun deelname aan het onderzoek gebeurde op vrijwillige basis en kon op elk ogenblik worden stopgezet. Zowel de anamnestische vragenlijst als het open semigestructureerd interview werden tijdens de zelfde ontmoeting afgenomen. Hierbij werd eerst de anamnestische vragenlijst overlopen. Dit kon helpen als ijsbreker voor het familielid of om bepaalde gebeurtenissen terug naar boven te halen, die ze vervolgens in het kwalitatief interview verder konden bespreken.
4. Analyse Het interview werd steeds met toestemming van de familieleden op spraakrecorder opgenomen. Hierdoor konden we gedurende het interview zelf flexibel inspelen op wat er gezegd werd en konden wij onze aandacht volledig richten op de participant en diens verhaal. Vervolgens werden alle interviews getranscribeerd in een getypte tekst om te verzekeren dat niets van het verhaal verloren zou gaan en om de persoonlijke accenten te
43
bewaren. Hierna werden de audio-opnames nogmaals beluisterd om de transcripten te controleren. Door het intensieve transcriberen, leerden we de verhalen van de participanten goed kennen. Om hun anonimiteit te waarborgen, werd aan alle familieleden een fictieve naam toegekend. Namen van andere familieleden of woonplaatsen werden in de transcripten vervangen door een willekeurige letter. Vertrekkende van de drie onderzoeksvragen probeerden we via thematische analyse terugkerende patronen van betekenissen uit onze data bloot te leggen. Aan de hand van deze contextuele methode wordt erkend hoe individuen betekenis geven aan hun ervaringen en hoe de ruimere sociale context hierop inspeelt (Braun & Clarke, 2006). Hiermee trachten we een rijke thematische beschrijving te geven van al onze data, die een totale weergave biedt van onze interviews. Deze methode geniet in ons onderzoek de voorkeur, gezien we eveneens een specifieke doelgroep willen bevragen die tot nu toe onderbelicht is gebleven (Braun & Clarke, 2006). Door onze data verschillende malen door te nemen, zochten we over de verschillende interviews heen naar belangrijke thema’s en trefwoorden. Aangezien we ons reeds hadden verdiept in de literatuur met betrekking tot ervaringen van familieleden van personen met (een verleden van) alcoholmisbruik, beschikten we reeds over kennis met betrekking tot elementen uit het SSCS model (Orford et al., 2010a) en het FAAR model (Patterson, 2002a), die ons gevoelig maakte voor het herkennen van bepaalde karakteristieken binnen onze data. Op deze manier verkregen we een boomstructuur van thema’s en subthema’s die over alle interviews heen aan de orde kwamen (bijlage 5). Aan de hand van deze boomstructuur hebben we de interviews gecodeerd via het softwareprogramma NVivo9. Hierbij hadden we er oog voor om de tekstfragmenten voldoende ruim te selecteren, waarbij relevante omringende data mee werd opgenomen, om de context ervan zoveel mogelijk te behouden (Braun & Clarke, 2006). Beide onderzoekers hebben in deze fase alle interviews afzonderlijk gecodeerd en hun bevindingen na afloop naast elkaar gelegd. Zo konden mogelijke verschillen besproken worden en een consensus gezocht worden, wat de betrouwbaarheid van de bevindingen verhoogt. Tijdens het coderen werd de boomstructuur nog verder aangevuld met nieuwe (sub)thema’s en werden subthema’s opgesplitst, samengevoegd, anders benoemd of anders gedefinieerd. Aan de hand van de verkregen codes konden de tekstfragmenten worden geclassificeerd. Vervolgens werden alle codes door beide onderzoekers apart nogmaals geanalyseerd en konden we vervolgens in overleg bepaalde (sub)thema’s samenvoegen, opsplitsen of weglaten. Na deze bewerkingen bestond onze data uit een totaal van 1152 gecodeerde tekstfragmenten. Als volgende stap hebben we getracht gemeenschappelijkheden en verschillen in de beleving van de familieleden bloot te leggen en hebben we nagegaan hoe dit een plaats zou kunnen hebben binnen hun eigen specifieke, individuele verhaal. Dit centraal stellen van het verhaal, het perspectief van de participanten, is kenmerkend voor narratief onderzoek. Onze horizontale analyse van de data, of het zoeken naar de gemeenschappelijke elementen over de verschillende diepte-interviews heen, benoemt Polkinghorne (1995) als analysis of narratives. In de verhalen van participanten wordt duidelijk hoe zij verschillende gebeurtenissen een plaats geven binnen hun eigen leven. Onderzoekers die willen begrijpen wat mensen ervaren en waarom ze bepaalde handelingen al dan niet stellen, moeten daarom hun verhalen met hun betekenis trachten bloot te leggen (Verhesschen, 1999).
44
5. Kwaliteitscriteria Wardekker (1999) stelt dat wanneer wij (ortho)pedagogiek beschouwen als een praktische wetenschap, wij ons dienen af te vragen in welke mate ons onderzoek bijdraagt aan de vergroting van de kwaliteit van ons handelen als (ortho)pedagoog: met andere woorden hoe kan onderzoek onze praktische wijsheid vergroten? De focus ligt bijgevolg niet op de bruikbaarheid in termen van causaliteit, maar op de bruikbaarheid in termen van phronesis. De onderzoeker schrijft dan niet voor wat rationeel handelen is, maar levert slechts enkele voorzichtige suggesties. Wij zullen de kwaliteit van ons onderzoeksproces beargumenteren aan de hand van de vier criteria die deze auteur vooropstelt binnen het interpretatief onderzoek en aan de hand van het criterium van betrouwbaarheid.
5.1 Kwaliteit van handelen van de onderzoeker tijdens het onderzoek (interne validiteit) Wardekker (1999, p. 55) geeft de volgende definitie van validiteit: “Validiteit is in principe de vraag of de geproduceerde kennis de werkelijkheid correct weergeeft”. De onderzoekers hebben geprobeerd via verschillende wegen informatie te bekomen, namelijk enerzijds via een gesloten vragenlijst en anderzijds via een open semigestructureerd interview, vanuit de overtuiging dat triangulatie of meerdere beschrijvingen van eenzelfde fenomeen bij zouden dragen tot een rijkere en betere beschrijving van dat fenomeen (Jick, T.D., 1979, Yin, 1989, in Ghesquière & Staessens 1999). Omdat de onderzoekers geen generaliseerbaarheid nastreefden en voldoende ruimte wilden maken voor het gecontextualiseerde verhaal van familieleden, hebben zij er echter wel hoofdzakelijk voor gekozen om via de onderzoeksmethode van een semigestructureerd diepte-interview te peilen naar hun ervaringen en de betekenissen die zij hieraan verleenden. Om het perspectief van de participanten voldoende te begrijpen, was een mate van betrokkenheid vanwege de onderzoekers noodzakelijk. Smaling (1987, in Wardekker, 1999) benoemt dit als “rolneming”. Bovendien bleek het voor veel participanten een gevoelig onderwerp om over te spreken, waardoor een empathische en respectvolle houding vereist was. Door het interview op te nemen op een spraakrecorder was het mogelijk voor de interviewers om zich volledig te concentreren op het verhaal van de participanten en flexibel in te spelen op wat er gezegd werd. Op basis van het advies van Kvale (1996) werden de interviewvragen opgesteld naargelang de onderzoeksvragen, die op basis van een uitgebreide literatuurstudie werden geformuleerd. Dankzij deze voorbereiding en de reeds verworven inzichten probeerden de onderzoekers eveneens voldoende afstand konden houden.
5.2 Nadruk op de kwaliteit van de resultaten (externe validiteit) Externe validiteit heeft betrekking op de vraag in welke mate de onderzoeker de participanten en hun beleving voldoende recht heeft gedaan. Binnen kwalitatief onderzoek dient men immers de interpretaties van de onderzochten zo objectief mogelijk te beschrijven, zonder hier iets aan toe te voegen of iets aan te wijzigen (Wardekker, 1999). Door middel van het letterlijk transcriberen van de opgenomen interviews, het contextrijk coderen van deze transcripten, het letterlijk citeren van de participanten en het toevoegen van relevante contextgegevens in de bijlage hebben de onderzoekers geprobeerd om de authenticiteit, objectiviteit en
45
transparantie van de onderzoeksbevindingen te garanderen. Wanneer de onderzoekers hun eigen interpretatie toevoegden aan de onderzoeksbevindingen werd dit expliciet vermeld. Daarnaast hadden de onderzoekers niet de ambitie om te komen tot generaliseerbare resultaten, maar tot inzichten die een zekere transferwaarde zouden hebben naar andere personen in gelijkaardige situaties. Hiertoe moet de context uiteraard voldoende geëxpliciteerd worden (Ghesquière & Staessens, 1999). Dankzij een grondige literatuurstudie en een langdurige, intensieve “conversatie” met de data, zijn de onderzoekers in onderling overleg, gekomen tot een kritische reflectie over hun eigen en elkaars interpretaties.
5.3 Nadruk op de kwaliteit van de zingevings- en handelingsmogelijkheden die de resultaten bieden aan de gebruikers Wardekker (1999) geeft aan dat het streven naar generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten zinloos is: ieder individu zal immers zelf betekenis verlenen aan de onderzoeksresultaten. Hij stelt daarom dat het onderzoek over kwaliteit dient te beschikken, afgemeten aan ethische maatstaven zoals bijvoorbeeld empowerment. De onderzoekers hebben in de eerste plaats geprobeerd om met hun onderzoek een stem te geven aan familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik, die binnen de hulpverlening soms uit het oog verloren worden, of enkel worden betrokken in functie van retentie of herstel. Wij hopen hun eigen noden via ons onderzoek zichtbaar te maken en te zoeken naar handvaten om deze te beantwoorden. Daarnaast geeft Wardekker (1999) aan dat onderzoek over een generatief vermogen dient te beschikken, dat wilt zeggen dat het de mogelijkheid in zich draagt om aan te zetten tot nieuwe betekenisverlening. De onderzoekers hopen de lezer met hun onderzoek aan te zetten tot reflectie door voorbeelden te geven van hoe verschillende mensen in verschillende, maar tegelijkertijd ook gelijkaardige situaties handelen en door op die manier inzicht te verschaffen in de betekenissen die zij aan hun handelen verlenen.
5.4 Nadruk op de kwaliteit van het onderzoeksverslag Door het onderzoeksproces stap voor stap weer te geven, door de belangrijkste onderzoeksresultaten nauwgezet te beschrijven, te schematiseren, te staven aan de hand van letterlijke citaten uit de diepteinterviews en door relevante bijkomende informatie toe te voegen in de bijlages, hebben de onderzoekers geprobeerd om enerzijds de transparantie te garanderen van de argumentatie in hun discussie en conclusie voor mede-onderzoekers en anderzijds om te streven naar voldoende herkenbaarheid bij de participanten. Door de onderzoeksbevindingen op verschillende manieren (o.a. aan de hand van tabellen, schema’s, beschrijvingen en citaten) weer te geven hebben de onderzoekers geprobeerd om de lezer te boeien en om op die manier bij te dragen aan de narratieve kwaliteit van hun onderzoeksverslag.
5.5 Betrouwbaarheid Interne betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie van de onderzoeksresultaten binnen het onderzoek. De onderzoekers hebben geprobeerd om de betrouwbaarheid te verhogen door tijdens het interview enerzijds zo weinig mogelijk suggestieve vragen te stellen en anderzijds zoveel mogelijk bijvragen te stellen bij onduidelijkheden, om speculatie vanwege de onderzoekers zoveel mogelijk te vermijden. Om zo dicht mogelijk bij het verhaal van de participanten te blijven hebben zij de interviews digitaal opgenomen en letterlijk getranscribeerd. Vervolgens zijn de onderzoekers op basis van deze transcripties op zoek gegaan naar
46
belangrijke thema’s, hebben zij elk afzonderlijk een boomstructuur opgesteld en hebben zij deze vervolgens met elkaar vergeleken en geïntegreerd. Hierna hebben zij alle interviewfragmenten één voor één gecodeerd via het dataverwerkingsprogramma NVivo9. De onderzoekers hebben deze coderingen vervolgens naast elkaar gelegd en dan samen tot een besluit gekomen over welke codes er al dan niet werden toegekend om de betrouwbaarheid te verhogen De voortdurende feedback van zowel onze promotor als onze begeleidster droeg evenzeer bij tot meer consistentie van de onderzoeksbevindingen. De externe betrouwbaarheid betreft de mate waarin de onderzoeksresultaten herhaald kunnen worden in gelijkaardige omstandigheden door andere onderzoekers (Maso & Smaling, 1998). Zoals hierboven reeds aangehaald, hebben de onderzoekers geprobeerd om de transparantie van hun onderzoeksbevindingen te garanderen.
47
48
HOOFDSTUK 3: Onderzoeksresultaten 1. Inleiding De resultaten van ons onderzoek geven we weer aan de hand van de drie onderzoeksvragen, op basis waarvan de thematische analyse werd toegepast. Bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de kwalitatieve gegevens verkregen bij de open semigestructureerde interviews. Eerst geven we per onderzoeksvraag in een tabel de bevindingen weer. Vervolgens zullen we deze verder bespreken en staven aan de hand van citaten. Voor een schematisch overzicht van de resultaten verwijzen we naar bijlage 6. We bespreken zowel de periode van het alcoholmisbruik als de periode van abstinentie, om een vergelijking of evolutie weer te geven. Om het schrijven en lezen te vereenvoudigen, gebruiken we veelal de termen die verwijzen naar “verleden” en “heden” om de periode voor en na de abstinentie aan te duiden. Tussen de verschillende onderzoeksvragen zit enige mate van overlap. Zo hebben de verschillende positieve en negatieve ervaringen (onderzoeksvraag 1) een grote invloed op hun manier van coping en de ervaren draagkracht en draaglast (onderzoeksvraag 2). De ontvangen sociale steun en de ervaren drempels hierin (onderzoeksvraag 3) en de manieren van coping hebben eveneens een invloed op de beleving van de familieleden. De drie verschillende onderzoeksvragen dienen dan ook niet afzonderlijk maar in hun geheel te worden overschouwd.
2. Anamnestische gegevens De onderzoeksgroep bestaat uit zeventien familieleden: zes kinderen, één zus, twee ouders en acht partners. Er zijn vier mannen en dertien vrouwen bevraagd. De leeftijd van de respondenten kent een bereik van 22 tot 73 jaar. Iets meer dan de helft van de respondenten (n= 9) heeft hoger onderwijs gevolgd, de overige participanten hebben allemaal hun middelbaar afgerond, hetzij binnen ASO, hetzij binnen TSO. Er is één ouderkoppel bevraagd uit hetzelfde gezin. Daarnaast zijn ook één partner en één dochter afkomstig uit eenzelfde gezin. Dit betekent dat de zeventien verschillende familieleden gekoppeld zijn aan 15 personen met een verleden van alcoholmisbruik (PVA). Het familielid met een verleden van alcoholmisbruik is op zijn minst één en maximaal reeds 35 jaar nuchter. Participant An Ben Chris Diane Eva Fré Greet Hans Inge
Geslacht V M M V V M V M V
Leeftijd 35 23 24 32 25 22 23 73 72
Relatie tot ex-gebruiker Kind (moeder) Kind (moeder) Kind (vader) Kind (vader) Kind (vader) Kind (vader) Zus Ouder Ouder (ook broer)
49
# jaar nuchter 5 jaar 1 jaar 7 maand 2 jaar 5 jaar 6 maand 1 jaar 6 maand 9 jaar 1 jaar 6 maand 1 jaar 1 jaar
Jana Karen Lien Martine Nele Olivia Petra Quinn
V V V V V V V V
68 52 68 59 54 45 60 58
Partner Partner (ook kind) Partner Partner (overleden) Partner (ook moeder) Partner Partner Partner
35 jaar 19 jaar 10 jaar 3 jaar 16 jaar 4 jaar 1 jaar 6 maand 2 jaar
Tabel 2: Anamnestische gegevens van de onderzoeksgroep
Zes van de zeven partners zijn ooit betrokken geweest bij Al-Anon. Eveneens is het belangrijk om te vermelden dat enkele participanten meerdere familieleden hebben die ooit in hun leven alcoholproblemen hebben gehad. Ons onderzoek gaat echter enkel uit naar hun ervaringen met betrekking tot hun ene ouder, kind of partner. Eén partner haar echtgenoot met een verleden van alcoholmisbruik is reeds overleden. In bijlage 7 vindt u een overzicht van de (familiale) achtergrond van alle participanten. We raden aan deze door te nemen om hun ervaringen en hun citaten beter te kunnen contextualiseren .
3. Onderzoeksvraag 1: Beleven familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik nog steeds stress en spanningen? Op basis van de kwalitatieve data kan een algemeen overzicht gegeven worden met betrekking tot de beleving van het alcoholprobleem door familieleden. We bespreken zowel de ervaren stress en spanning ten tijde van het alcoholmisbruik als de beleving sinds hun familielid nuchter is. Gezien een familielid met alcoholafhankelijkheid een invloed kan hebben op zeer verschillende levensdomeinen kiezen we in navolging van het FAAR model (Patterson, 2002a, 2002b) voor een opsplitsing aan de hand van een ecologisch kader om een overzichtelijke ordening aan te brengen. We bespreken achtereenvolgens de invloed op individueel, familiaal en omgevingsniveau.
3.1 De impact van het alcoholgebruik van een familielid op individueel niveau Voor abstinentie Moeilijke gevoelens en gedachten Angst en bezorgdheid (n=12) - Schade aan PVA (vb. gezondheid, autorijden) - Schade aan zichzelf (vb. fysieke agressie, getuige van (materiële) agressie) - Schade aan anderen -binnen gezin (vb. psychologisch) -buiten gezin (vb. auto-ongeluk) Boosheid, teleurstelling en verdriet (n=5) - Discrepantie potentiële persoon en reële persoon gebruiker - Bij herval
Sinds abstinentie Moeilijke gevoelens en gedachten Angst en bezorgdheid (n=13)
Evolutie in gevoelens en gedachten Minder angst en bezorgdheid (n=14)
-
Angst om herval Angst om de gevolgen van herval Bijkomende psychiatrische problematiek Bezorgdheid andere gezinsleden (intergenerationele problematiek, draagkracht) - Gezondheidsproblemen PVA (lichamelijk/geestelijk) - Eigen risico op afhankelijkheid Boosheid, teleurstelling en verdriet (n=7)
-
- Verloren momenten en gemiste tijd - Teleurstelling/jammer/verdriet - Discrepantie potentiële persoon en reële
- Geen wrok meer koesteren - Mooie momenten koesteren (als tegengewicht)
50
Geen/verminderde zorgen om herval Minder zorgen om gezondheid PVA Minder zorgen om andere gezinsleden Opluchting
Minder boosheid en verdriet (n=3)
- Boos op PVA - PVA maakt zijn leven kapot Wantrouwen (n=4) - Liegen en bedriegen/loze beloftes - Chanteren Machteloosheid (n=9) - Zelf niets kunnen ondernemen - Geen goede hulp beschikbaar - Afhankelijkheid (niet kunnen wegvluchten uit de situatie) - Niet begrijpen wat er gebeurt
PVA - Boos op PVA, wrok Wantrouwen (n=7) - Geen basisvertrouwen in PVA - Vertrouwen herstelt niet (volledig) Machteloosheid (n=1)
Vertrouwen (n=7) - Vertrouwen dat PVA nuchter blijft - Minder alert worden
Preoccupatie (n=4) - Reflecteren/rationaliseren - Constante bezorgdheid/doemdenken - Alert blijven Attitude t.a.v. alcohol in de maatschappij(n=9) - Beschikbaarheid alcohol - Maatschappelijke aanvaarding alcohol
Negatief zelfbeeld en zelfwaarde Verlies aan zelfrespect (n=3) - Geen waardering krijgen - Belogen en bedrogen worden - Geen hoge verwachtingen voor zichzelf
Negatief zelfbeeld en zelfwaarde (n=8) - Blijvende, negatieve veranderingen in eigen persoonlijkheid - Geen waardering krijgen - Schuldgevoelens
Positieve gevoelens en gedachten (n=7) - Doordat PVA het goed stelt - Aangenaam dat PVA nuchter is - Bewondering voor PVA - Blij zijn en moed krijgen doordat PVA aan eigen leven werkt Positief zelfbeeld en zelfwaarde (n=6) - Positieve veranderingen in eigen persoonlijkheid (vb. assertiviteit) - Eigen dromen kunnen waarmaken - Waardering krijgen
Niet jezelf kunnen zijn (n=5) - Voortdurend moeten oppassen met wat je zegt en doet - Leven in functie van… (jezelf wegcijferen) - Ander gedrag stellen dan wie je werkelijk bent (agressie, afsluiten) Schuldgevoelens (n=3) - Schuldig voelen t.a.v. kinderen - Schuldig voelen t.a.v. herval - Er niet kunnen zijn voor PVA Lichamelijke klachten (n=6) - Fysieke pijn - Slaapproblemen - Eet- en gewichtsproblemen - Hartproblemen
Lichamelijke klachten (n=1) - Blijvende hartproblemen
Psychologische klachten (n=12) - Moeilijk om mee om te gaan - Overstuur zijn/ stress - Burn-out/ zelfmoordgedachten - Depressie/ geen zin in het leven - Eenzaamheid
Tabel 3: Schematische weergave van de impact van het alcoholgebruik op individueel niveau
3.1.1 Moeilijke gevoelens en gedachten Wanneer familieleden moeilijke gevoelens en gedachten omschrijven waarmee men tijdens het alcoholgebruik werd geconfronteerd, benoemen twaalf participanten het manifesteren van angstgevoelens en bezorgdheid. Deze hebben voornamelijk betrekking op de psychische en lichamelijke gezondheid van zowel het drinkende familielid als van andere gezinsleden en op mogelijke schade aan het familielid zelf of zijn de omgeving ten gevolge van geïntoxiceerd autorijden.
51
“Meestal kon ik dat wel van mij afzetten. Maar ja, uiteraard, ik zat ook vooral in met mijn mama […] wat dat er met haar ging gebeuren […]of wat dat hij eventueel haar zou aan doen, of… Omdat zij daar wel elke dag alleen dan mee moest leven, en welk effect dat op haar had…” (Eva, dochter) Een groot aandeel van de familieleden leeft ook nu nog met uitgesproken angst en bezorgdheid (n=13). Voornamelijk de angst om herval en de mogelijke gevolgen hiervan komt bij de meeste participanten naar voor. Dit is vooral het geval wanneer de PVA nog niet lang nuchter is. Hiernaast is er een sterke bezorgdheid om de gezondheid en draagkracht van andere gezinsleden en hun risico op afhankelijkheid en om de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de PVA. “Als we zeiden: ‘waarom zou je niet stoppen?’, zei ze: ‘het is het enigste dat ik nog heb’. […] Die alcohol was het belangrijkste. En nu is dat weg. Nu zijn wij, met het gezin opnieuw het belangrijkste. En als dat dan terug zou komen naar die alcohol op de eerste plaats. Ik denk dat dat dan voor mijn vader eigenlijk de fatale klap zou zijn en dat hij weg zou gaan.” (Ben, zoon) “Die zorggedachten, die zijn er nog altijd ja. De schade die je hebt aangericht die blijft er wel. De schade die je aan uw lever hebt aangebracht, die kan veel littekenweefsel veroorzaken, die kan dan weer kankergezwellen veroorzaken, dus.. Zijn leverwaarden waren al slecht dus. Die angst zit er wel nog in …” (Diane, dochter) Een meerderheid geeft eveneens aan momenteel minder angst en bezorgdheid te ervaren dan tijdens de periode van het alcoholmisbruik of de eerste jaren van abstinentie (n=14). Vier familieleden spreken van zo goed als geen angst meer te ervaren voor herval. Hier zien we dat hun familielid met een vroegere alcoholproblematiek reeds vijf tot zestien jaar nuchter is. Negen andere familieleden spreken ook van verminderde zorgen en angsten. Deze hebben betrekking op een nog aanwezige maar verminderde angst op herval door het verstrijken van de tijd, verminderde bezorgdheid om de gezondheid van andere gezinsleden en gevoelens van opluchting omdat het familielid niet meer dronken autorijdt. Een zoon, die al jaren zo goed als geen contact meer heeft met zijn vader, is eerder onverschillig ten aanzien van de mogelijkheid tot herval. Verschillende participanten (n=5) rapporteren gevoelens van boosheid, teleurstelling en verdriet in het verleden. Zeven familieleden geven aan actueel boosheid, teleurstelling en verdriet te ervaren ten opzichte van de vroegere alcoholproblematiek en de mogelijke huidige gevolgen. Vooral bij de twee ouders komt verdriet sterk op de voorgrond: “Ik ben toch geen gelukkige mens. Ik had mij mijn leven anders voorgesteld. Ik heb een heel goede vrouw, maar dat heeft veel kapotgemaakt. Mijn vrouw die gaat bij hem kuisen en zijn eten klaarmaken, en die doet daar alles voor, maar je krijgt daar weinig vriendschap van. Hij is gesloten, en dat pakt mij soms en dan zeg ik soms: waar heb ik dat verdiend? […] Ik wou dat hij ook een meisje leerde kennen en dat hij een huishouden had zoals een ander. Mijn drie kameraden hebben ook een kind en dan zie je hoe die vooruitkomen. En dan denk je: waarom kan dat nu bij mij niet zijn? Dat doet zeer, niet dat ik jaloers ben, maar daar denk ik nog veel aan.” (Hans, vader)
52
“Ik heb op zich geen echt problemen met de verslaving. Ik zal het zo zeggen: Ik zal op mijn pa nooit boos zijn omdat hij een verslaving heeft gehad, ik ben wel kwaad op hem omdat hij zijn verslaving als excuus heeft gebruikt om een gezin op te voeden, om een toekomst op te bouwen, om dat allemaal weg te smijten, gewoon om een marginaal bestaan te hebben dat tot niets leidt eigenlijk.” (Chris, zoon) Een partner gaf aan in het begin boos te zijn op haar echtgenoot toen hij stopte met drinken. Na verloop van tijd heeft ze deze gevoelens echter opzij kunnen zetten. “Ik kon ook niet aanvaarden dat hij bij AA de nuchterheid gevonden had en dat hij het voor mij niet wou waar maken. Dus ik dacht van: dat is nu het toppunt eh voor een ander wilt hij en voor mij zou hij het niet doen.” (Jana, partner) Enkele andere familieleden geven aan hun vroegere gevoelens van boosheid te hebben bedekt met de mantel der liefde nu hun partner of ouder terug nuchter is en moeite doet om iets van het leven te maken. Enkele partners (n=4) vertellen hoe ze tijdens het alcoholgebruik gevoelens van wantrouwen hadden ten opzichte van hun drinkende echtgenoot na herhaald belogen en bedrogen te worden, het stellen van loze beloftes en chantage. Ook sinds abstinentie spreken verschillende familieleden over wantrouwen ten aanzien van de PVA (n=7). Hier is er vooral sprake van de afwezigheid van basisvertrouwen en een wantrouwen ten aanzien van herval. Deze gevoelens van wantrouwen manifesteren zich echter vooral tijdens de eerste periode van abstinentie en kunnen vervolgens afnemen. Zo spreken evenveel participanten van een groeiend vertrouwen in hun familielid (n=7). Een partner geeft ook het omgekeerde aan, dat ze aanvankelijk een zekere mate van vertrouwen had in haar echtgenoot, dat sinds een eenmalig herval terug sterk afgezwakt is. Meer dan de helft van de familieleden (n=9) halen gevoelens van machteloosheid aan wanneer ze spreken over het verleden. Deze werden voornamelijk teweeg gebracht door de ervaring zelf niets te kunnen ondernemen ten aanzien van de alcoholverslaving, niet te kunnen ontsnappen uit de situatie en het gevoel de situatie niet langer aan te kunnen. “Je voelt je heel eenzaam door die verslaving en die zucht en doordat hij zich verdrinkt in problemen waarover hij met niemand, niemand spreekt, dat hij zo geïsoleerd is en niemand toelaat waardoor jij je eigenlijk zelf ook zo eenzaam voelt en zo machteloos. Je kan er ook echt niks aan doen. Ik kon mijn broer ook niet laten colloqueren want ja… ik ben zijn jongere zus.” (Greet, zus) Actueel voelt één moeder zich nog machteloos ten aanzien van het alcoholgebruik van haar zoon, terwijl een vrouw zich machteloos voelt om te ontsnappen uit haar relatie met een alcoholgebruiker. Voorts herkennen we bij vier familieleden preoccupatie ten aanzien van de vroegere alcoholproblematiek. Zo geeft een zoon aan ‘Wat als…?’ vragen te stellen ten aanzien van het alcoholgebruik van zijn vader en hierover te reflecteren en rationaliseren. Ook een constante bezorgdheid, doemdenken en levenslang alert blijven ten aanzien van het vroegere alcoholgebruik komt bij andere participanten hier naar voor.
53
“Ja, alle dagen ben ik daar mee bezig, het zit alle dagen in mijn hoofd. Alle dagen denk ik: hij is gaan werken… Zoals de zondagmorgen, dan gaat hij naar de fitness tot één uur, en als dat dan al na één uur is, tien na, ja dan krijg ik het hé.” (Inge, moeder) Negen participanten uiten een negatieve attitude ten aanzien van alcohol. Voornamelijk het feit dat alcohol overal aanwezig is en eenvoudig en relatief goedkoop verkrijgbaar is, stoot hen hierbij tegen de borst. Ook de luchtige manier van omspringen met alcohol door jongeren in hun omgeving wordt door enkele familieleden als negatief ervaren. Toch zien we ook bij verschillende participanten uitgesproken positieve gevoelens en gedachten (n=7), zoals opkijken naar de PVA omdat hij de stap heeft gezet zijn alcoholprobleem aan te pakken, blij zijn dat het familielid nuchter is en moed krijgen door te zien dat het familielid een nuttige dagbesteding heeft en werkt aan zijn toekomst. “Daarom vind ik het zo goed dat mijn broer een opname heeft gedaan, hij heeft het lef gehad. Hij wist van zichzelf dat hij die problemen had en hij heeft ervoor gekozen om er iets aan te doen. Dat is zo fantastisch. Hoeveel mensen blijven er niet met hun problemen zitten en doen er niks aan? Terwijl hij het gewoon doet en er super veel geld aan uitbesteedt, als superjonge mens. Op het werk heeft hij loopbaanonderbreking moeten vragen, heeft alles moeten uitleggen aan zijn baas. Dan heb ik echt zoiets van: ‘Wauw, graaf!’. En ja, dat is confronterend, maar het is ook wel cool.” (Greet, zus)
3.1.2 Zelfbeeld en zelfwaarde Eén zoon vertelt hoe hij in het verleden voor zichzelf geen hoge verwachtingen voorop stelde door het alcoholprobleem van zijn vader. “En dan denk ik ook wel dat ik te veel het probleem van mijn vader als míjn excuus heb gebruikt, zo van: ‘Ik ben toch maar het zoontje van dat, ik ga toch ook niets bereiken, ik ben toch gedoemd om een alcoholieker te worden’” (Chris, zoon) Drie partners vertellen dat gekleineerd worden door hun drinkende echtgenoot, door steeds de schuld te krijgen van bepaalde zaken en steeds opnieuw in zijn leugens trappen, een negatieve invloed heeft uitgeoefend op hun gevoel van eigenwaarde. “Het ergste dat ik gevonden heb, aan het feit dat mijne man dronk, dat was dat ik mijn zelfrespect heb verloren. Omdat, ze kunnen het zodanig goed uitleggen als ze ermee bezig zijn: ‘Ja, ik ben om twaalf thuis…’. En om één was hij niet thuis, en om twee was hij niet thuis, en om drie …, en dat ik zei: ‘Kalf! Hoe is het nu mogelijk? Alle keren weer gelooft gij dat!’ Dat ik der altijd weer in liep. En dat nam mijn zelfrespect af. Dat vond ik daar het ergste aan, dat ge zegt van ge gelooft ze, ge vertrouwt ze en dat vertrouwen werd iedere keer beschaamd. Uw eigen zelfvertrouwen ondermijnen, dat heb ik het ergste gevonden.” (Nele, partner) Verschillende familieleden (n=5) geven aan niet zichzelf te kunnen zijn tijdens de periode van het alcoholmisbruik. Zo worden verschillende voorbeelden gegeven van jezelf wegcijferen en constant opletten
54
wat je zegt of doet om niets verkeerd te kunnen doen en de gebruiker niet boos te maken. Ook wordt er gesproken van het stellen van gedrag dat in contrast staat met wie men werkelijk is, zoals agressiviteit of gesloten zijn. “Ik heb dingen gedaan die ik nooit niet zou doen, bijvoorbeeld […] Ik reed naar die café waar dat hij zat, ik heb mij daar zo kwaad gemaakt, zijn pint bier boven zijn hoofd uitgekapt. Nu, die cafébazin, mijn man was natuurlijk een hele goede klant van haar. Die kwam daar van achter haren toog en ik heb die dus echt geslagen hé, nu kan ik mij dat bijna niet meer voorstellen, maar ik heb die dus echt een mot verkocht. Allé, zulke dingen, zo ben ik dus echt niet.” (Karen, partner) Enkele familieleden hadden schuldgevoelens ten aanzien van herval (n=1), ten aanzien van de kinderen (n=1) en omwille van de PVA niet te kunnen helpen (n=1). Meerdere kinderen en partners van een PVA geven aan dat zij momenteel nog steeds een negatieve weerslag ervaren op hun zelfbeeld en zelfwaarde (n=8). Steeds kritiek krijgen van de PVA en twijfels en schuldgevoelens ten opzichte van de kinderen spelen hier in mee. Twee partners en vier kinderen ervaren blijvende, eerder negatieve veranderingen in hun eigen persoonlijkheid zoals introversie, cynisme, verminderde assertiviteit en zelf woede uitbarstingen krijgen. Toch komen er niet enkel negatieve invloeden op het zelfbeeld naar voor. Enkele familieleden (n=6) spreken van positieve veranderingen in hun persoonlijkheid. Ook waardering krijgen, zich gesteund voelen door de PVA en eigen dromen kunnen waarmaken worden als positieve elementen aangehaald. “Sterker, ja. Mijn persoonlijkheid zou wel anders zijn denk ik hoor, moest mijn moeder niet hebben gedronken. […] Ik heb nu de hele wereld afgereisd, dat zou ik dan misschien niet gedaan hebben als ze iets had gedronken. En ik sta sterk in mijn schoenen, dan denk ik andere mensen dan weer niet. Dus ja, relativeren zeg ik altijd maar in’t leven.” (An, dochter)
3.1.3 Lichamelijke klachten Enkele familieleden (n=6) halen fysieke symptomen ten tijde van het alcoholmisbruik, zoals hartproblemen, sterk vermageren, slapeloze nachten en cortisolverhoging als resultaat van de stressbeleving op hun gezondheid. Eén vader geeft aan momenteel nog steeds problemen te hebben aan zijn hart als gevolg van het vroegere alcoholmisbruik van zijn zoon en alle bijhorende problemen.
3.1.4 Psychologische klachten De meeste participanten (n=12) omschrijven psychologische klachten tijdens het alcoholgebruik van hun familielid. Ze ervaren gevoelens van eenzaamheid doordat de alcoholgebruiker zich isoleert en niet meer aanwezig is voor het familielid, constante stress en periodes van hysterisch zijn. Men tracht het hoofd boven water te houden en te zorgen dat men zelf niet verdrinkt. Verschillende familieleden hebben geen zin meer in het leven, hebben een depressie doorgemaakt en één partner spreekt zelfs van zelfmoordgedachten als schreeuw om hulp.
55
“Op de duur zit je met je leven niet meer in, je komt niet meer uit je bed, je hebt in niets geen goesting meer.” (Hans, vader)
3.2 De impact van het alcoholgebruik van een familielid op familiaal niveau Voor abstinentie
Sinds abstinentie
Relationeel Verstoorde relatie participant-PVA (n=11) - Ruzies (verbaal en fysiek) - Twijfels aan huwelijk - Geen goede band - PVA toont geen interesse/betrokkenheid - Afwezigheid
Relationeel
Relationeel
Verstoorde relatie participant-PVA (n=7) - Ruzies - Niet tevreden over huwelijk - Gevoelens van afhankelijkheid en gebondenheid - Geen goede band - PVA is weinig meevoelend/weinig betrokken
Ongunstig leefklimaat (n=11) - Conflicten omtrent coping alcoholproblematiek - (Getuige van) ruzies tussen gezinsleden - Traumatische gebeurtenissen - Gespannen sfeer - Gebruiker valt buiten systeem - PVA toont geen betrokkenheid naar gezin toe
Ongunstig leefklimaat (n=7) - Prikkelbaarheid van PVA - PVA is perfectionistisch, kan moeizaam doseren op andere vlakken - Meningsverschil t.a.v. coping en alcoholgebruik - Spanningen tussen andere gezinsleden - PVA is gesloten en toont weinig vriendschap
Verbeterde relatie participant-PVA (n=11) - Gelukkig als koppel - Elkaar opnieuw leren kennen - Mooie momenten samen - Terug hechtere band - Compenseren verloren momenten - Aangenamer om bij nuchtere PVA te zijn - Betrokkenheid van PVA naar familielid Gunstiger leefklimaat (n=8) - Minder agressie/woede uitbarstingen, meer rust - Minder conflicten tussen gezinsleden - Verloren momenten inhalen - Band tussen gezinsleden is verbeterd - Elkaars coping stijl respecteren - De ervaring terug een gezin te zijn - PVA toont interesse in gezinsleden
Functioneel Rolverdeling binnen gezin (n=10) - Overnemen van taken van PVA - PVA neemt geen rol op in gezin - PVA gaat niet langer werken, zit constant thuis - Zorgen voor PVA - Partner staat alleen in voor opvoeding Communicatieproblemen (n=4) - Ten gevolge van geestestoestand gebruiker - Ten gevolge van algemene situatie
Functioneel Rolverdeling binnen gezin (n=5) - Moeilijk taken terug uit handen te geven - Nog steeds taken overnemen
Functioneel Rolverdeling binnen gezin (n=3) - Meer energie en interesse PVA in gezin - Rollen worden geleidelijk aan herverdeeld - Wennen aan aanwezigheid van PVA
Communicatieproblemen (n=5) - PVA niet als volwaardige gesprekspartner beschouwen, niet kunnen luisteren naar PVA (dit was niet nodig als hij gedronken had) - Niet kunnen praten over vroeger - Niet kunnen praten over gevoelens - Alcohol mijden als gespreksonderwerp Financiële problemen (n=2) - Schulden / verplicht spaarzaam zijn - Geen geld meer durven uitgeven
Verbeterde communicatie (n=5) - Naar elkaar kunnen luisteren - Weer kunnen praten met nuchtere mens - Kunnen praten over alcoholproblematiek
Financiële problemen (n=5) - Verlies van werk - Schulden - Prijskaart alcohol
Tabel 4: Schematische weergave van de impact van het alcoholgebruik op familiaal niveau
3.2.1 De relationele impact van het alcoholmisbruik Bijna alle familieleden (n=15) geven aan dat er tijdens het alcoholmisbruik van hun naaste een negatieve impact was op relationeel vlak. Verschillende familieleden (n=11) beschrijven moeilijkheden te hebben gehad in hun persoonlijke relatie met de PVA, zowel verbale als fysieke agressie en twijfels aan hun huwelijk. Ook een gebrek aan betrokkenheid door de PVA wordt aangehaald als een negatieve invloed op de onderlinge relatie. Zo voelden enkele partners zich in de steek gelaten door hun drinkende echtgenoot (bijv. bij verbouwingen, bij de opvoeding van de kinderen,…). Verder kan er ook sprake zijn van een gebrek aan interesse door het
56
drinkende familielid en het ontbreken van een goede band met hem of haar. Alle zes de kinderen spreken tot meerdere keren toe over de ervaren afwezigheid van hun drinkende ouder. Zeven familieleden spreken van een blijvende negatieve invloed op hun relatie met de PVA. De meerderheid van de kinderen heeft geen hechte band met hun ouder met een vroegere alcoholproblematiek. “En mijn band met mijn vader, … dat gaat nooit een hechte band zijn, dat zie ik nooit niet gebeuren. Wat dat ik misschien in het allerbeste geval zie gebeuren is dat we een normale relatie zouden kunnen hebben in die zin dat we, ik vooral, af en toe een positieve geste zouden kunnen doen naar mijn vader. En in welke zin dan ook… Dat is eigenlijk het beste scenario dat ik mij nu zou kunnen bedenken. Maar of dat dat gaat gebeuren, ja… Ik weet het niet, dat zal afhankelijk zijn van hoe dat het loopt …” (Eva, dochter) Bij partners (n=3) zien we momenteel eerder onderlinge conflicten met hun veranderde, nuchtere echtgenoot en ontevredenheid over het huwelijk. Dat hierin een evolutie kan zitten met de tijd, illustreren de verhalen van Jana en Karen. Zij vermelden dat ze tijdens de eerste jaren van abstinentie, moeilijk om konden gaan met deze nuchtere, veranderde persoon. Ondertussen, vele jaren later, spreken zij echter van een verbeterde relatie. “Het is mijn man die drinkt en het is ik die moet veranderen? Dat ging er bij mij niet in. Je mag niet vergeten dat het tien jaar geduurd heeft vooraleer ik naar Al-Anon gegaan ben. Dat maakt dat uw probleem verergert. Mijn man werd nuchter, die was veranderd en ik kon niet mee.” (Jana, partner) Elf familieleden, waaronder zeven partners spreken van een verbeterde relatie sinds hun familielid nuchter is. Het is aangenamer om met het nuchter familielid om te gaan en hun onderlinge band is terug hechter. Koppels doen terug leuke dingen samen en zijn terug gelukkig in hun relatie, mits enige tijd die hiervoor nodig was. Ook interesse in de schoolloopbaan toont vernieuwde betrokkenheid aan in de ouder-kind relatie. Een zeer groot deel spreekt vervolgens van een ongunstig leefklimaat tijdens de periode van het alcoholmisbruik (n=12). Kenmerken hiervan zijn het getuige zijn van ruzies, een constante gespannen sfeer, weinig betrokkenheid door de PVA naar het hele gezin toe en conflicten met andere gezinsleden over de te hanteren coping-strategie. Eén dochter spreekt van het meemaken van traumatische gebeurtenissen in de thuissituatie. “Die [moeder] werd enorm boos, die begon te schreeuwen en, eh ja… Dan werd ze heel verdrietig of dan sloot ze zich op op het toilet of dan vluchtte ze naar haar ouders, dus mijn oma en opa. Ook als mijn papa laat thuis kwam of te laat was […] En d’er is een situatie geweest waarin ze mij, toen ik acht was of zo, om drie uur ’s nachts uit bed heeft gehaald en in haar pyjama gewoon naar mijn papa is toe gereden en die gewoon heeft meegepakt van waar die was en terug naar huis is gereden.” (Fré, zoon) Zeven familieleden geven aan dat er sinds abstinentie nog steeds sprake is van een ongunstig leefklimaat. Zo is er onder andere sprake van verdeeldheid binnen het gezin omtrent hun houding ten aanzien van alcohol. Ook kan er nog steeds sprake zijn van spanningen tussen andere gezinsleden of heerst er een geladen sfeer.
57
Karaktertrekken van de PVA (prikkelbaarheid, perfectionisme) kunnen eveneens voor spanningen zorgen, net als de ervaring dat de PVA gesloten is tegenover het gezin. “En wij met twee zijn zo’n kliekje tussen rest. Wij kijken anders naar dingen. Bijvoorbeeld alleen al alcohol serveren is iets waar ik anders naar kijk dan de rest van mijn gezin en waardoor mijn broer ook minder respect heeft voor de mensen van mijn gezin. Niet omdat het te confronterend is maar wel omdat er geen moeite wordt gedaan om te zien of te begrijpen wat het is… Dat maakt dat we een beetje verdeeld geraakt zijn.” (Greet, zus) “Dus, eigenlijk komt het eigenlijk nooit 100% goed. Want iedereen denkt, ze zijn van de drank af, dat is een superman, dat gezin is super, dat is niet waar, want ge hebt hulp nodig en loopt nog altijd op de toppen van uw tenen.” (Martine, partner) Eveneens is er ook verbetering merkbaar in het leefklimaat binnen het gezin (n=8). Kenmerkend hieraan is meer rust en minder agressie en woede uitbarstingen door de PVA. Ook is er in enkele gevallen sprake van minder conflicten tussen andere gezinsleden, wordt elkaars manier van coping gerespecteerd en is de band tussen de verschillende gezinsleden hechter geworden. Ook het inhalen van verloren momenten kan bijdragen aan een positiever leefklimaat. De ervaring terug een gezin te zijn komt hier naar voor, waarbij er sprake is van samen als gezin leuke dingen te doen. De hernieuwde interesse en betrokkenheid die de PVA kan uiten naar de gezinsleden wordt ook gewaardeerd.
3.2.2 De functionele impact van het alcoholmisbruik Het alcoholgebruik van een naast familielid had een impact op de onderlinge rolverdeling (n=10). Zo geven meerdere participanten aan verschillende taken van het familielid over te hebben genomen, zoals de opvoeding van de kinderen, het huishouden, verbouwingen, het regelen van de financiën, enzovoort. Ook wanneer het drinkende familielid niet langer in staat was om te gaan werken, werd het soms als moeilijk ervaren wanneer hij ineens alle dagen thuis zat. Vier van de zes partners die tijdens het alcoholmisbruik taken van hun echtgenoot overnamen, geven aan moeilijkheden te hebben ervaren wanneer ze deze taken terug uit handen moesten geven tijdens abstinentie. Dit varieert van hieraan moeten wennen tot ruzie maken over deze nieuwe rolverdeling. Eén moeder neemt nog steeds de huishoudelijke taken van haar zoon over. “En ja… ook… weet ge wel, vroeger was het laisser aller en… je m’en fou en… moest ik in alles mijn goesting doen. Maar de keer dat hij nuchter werd, begon hij meer geïnteresseerd te geraken in de zaak weer, en het heeft een paar keer gestoten, weet ge wel. Hij kwam op terrein, dat ik al volledig ingepalmd had, omdat hij het zich niet meer aantrok. Maar hij werd meer betrokken en weet ge wel, ge moet dat leren inzien dat ge zegt van hij zit daar weer in en hij is terug een evenwaardige partner.” (Nele, partner) Een dochter geeft aan dat het in het begin wennen was dat haar vader ineens alle dagen thuis zat. Dit heeft echter maar kort geduurd en de aanpassing is vlot verlopen. Twee van de zes partners gaven aan op geen enkel
58
moment moeilijkheden te hebben ondervonden wanneer ze terug moesten inbinden in de taken die ze van hun echtgenoot had overgenomen. “Van de ontwenningskliniek uit hebben ze wel gezegd dat dat moeilijk ging zijn omdat je al die jaren altijd alles alleen hebt gedaan, en dat ze terug in het gezin komen en dat ze ook weer willen geïntegreerd worden in het gezin en dat je weer een aantal taken gaat moeten afstaan. Maar ik heb daar niet zoveel moeite mee gehad, dat is allemaal geleidelijk aan gegaan. Het is niet zo dat ik direct alles heb moeten afstaan.” (Olivia, partner) Ten gevolge van de intoxicatie van het familielid komen er in het verleden bij enkele participanten communicatieproblemen naar voor in hun verhaal (n=4). Vijf familieleden spreken van blijvende problemen op communicatief vlak. Zo wordt alcohol geweerd als gespreksonderwerp of is het zeer moeilijk om over bepaalde gebeurtenissen uit het verleden te praten. Ook kan het zijn dat het familielid zelf terug moet leren om over gevoelens te praten en terug moet leren naar de PVA te luisteren en hem als volwaardige gesprekspartner te beschouwen. Eveneens kunnen andere gezinsleden door het verleden zeer gesloten zijn geworden in het delen van hun (vroegere) ervaringen. Evenveel familieleden spreken eveneens van verbeterde communicatie. Zij ervaren terug zinvolle en nuchtere gesprekken te kunnen voeren met hun familielid. Ook financiële problemen kwam bij enkele gezinnen ter sprake tijdens het alcoholgebruik (n=5). Door de kostprijs van alcohol werd een aanzienlijk deel van het budget hieraan besteed of werden schulden opgebouwd. Ook het verliezen van werk of laksheid bij zelfstandigen kon tijdelijk tot financiële problemen leiden. Twee familieleden hebben deze financiële weerslag nog even blijven voelen. Een partner geeft als neveneffect hiervan aan, dat ze moeilijker geld durft uitgeven.
3.3 De impact van het alcoholgebruik van een familielid op de ruimere omgeving Verschillende participanten spreken over gevoelens van schaamte ten opzichte van de ruimere omgeving of familie (n=6) toen hun familielid nog dronk. Deze ervaring wordt in het heden nog maar door twee participanten uitgesproken. Ook onbegrip vanuit de omgeving wordt door enkele participanten in het verleden naar voor gebracht (n=4). Dit onbegrip kan zowel vanuit de eigen familie als de ruimere omgeving komen. Twee familieleden ervaren dit onbegrip nog steeds. Zij begrijpen niet dat personen bestaat vanuit de omgeving – zowel ruim sociaal netwerk als eigen gezinsleden – niet bereid zijn om de eigen alcoholconsumptie tijdelijk opzij te schuiven voor de PVA. Eén partner spreekt pas sinds abstinentie van kwetsende reacties die ze soms krijgt vanuit haar ruimere omgeving. “Mijn vriendin van toen, kon ik niet mee praten. Dat was van, het is haar eigen schuld en trekt haar plan. Maar daarmee kom je ook zelf niet verder, je kan ook je hart niet luchten.” (Ben, zoon)
59
Meestal samenhangend met deze gevoelens van schaamte en onbegrip ervaren vijf participanten in het verleden sociaal isolement. Dit isolement vinden we bijna niet meer terug in de ervaringen sinds er sprake is van abstinentie. Slechts één partner voelt zich door haar nuchtere echtgenoot geremd om sociaal contact te hebben. De reden hiertoe is de angst van haar echtgenoot dat de omgeving nog steeds om hem zou roddelen. “En op den duur sluit ge u ook af van de buitenwereld. Dat was toch voor mij persoonlijk het geval. En nadien, nu, voel ik mij, ik zal meer communicatief zijn met de mensen. Die schaamte, dat heb ik niet meer.” (Quinn, partner)
4. Onderzoeksvraag 2: Welke coping-strategieën hebben familieleden doorheen de jaren ontwikkeld om met stress en spanningen in hun (gezins-)leven om te gaan? 4.1 Coping Tijdens de interviews werd duidelijk dat de familieleden zowel in het heden als in het verleden heel wat copingstrategieën hanteren om te kunnen omgaan met moeilijke ervaringen ten gevolge van de alcoholproblematiek van hun partner, ouder, kind of broer. We hebben in navolging van Orford et al. (1998a) een onderscheid gemaakt tussen geëngageerde, tolerante en vermijdende coping. De coping-strategieën die we terugvonden bij de bevraagde familieleden werden ondergebracht in één van deze drie categorieën, al willen we wel de nuancering maken dat er eerder sprake is van een continuüm dan van een strikte afbakening. Daarnaast maken we een onderscheid tussen de periode voor de abstinentie en de periode erna, om de evolutie van de gehanteerde coping doorheen de tijd weer te geven. Een overzicht per participant en zijn/haar gehanteerde coping-strategieën is terug te vinden in bijlage 8. Voor abstinentie
Sinds abstinentie
Geëngageerde coping Afreageren (n=4) - T.a.v. gebruiker - T.a.v. andere gezinsleden - In activiteiten Confronteren (n=4) - Gebruiker wijzen op risico’s van drinken - Gebruiker wijzen op gevolgen van drinken
Geëngageerde coping Afreageren (n=3) - In activiteiten
Confronteren (n=5) met risico’s drinken of situaties: - Voor herval - Voor gezondheid ex-gebruiker - Voor welbevinden familieleden
Controleren (n=5) - Nagaan hoeveel, wat, waar en wanneer gebruiker drinkt - Drinkgedrag proberen beïnvloeden - Voorkomen van onder invloed rijden Assertief zijn (n=6), grenzen en eisen stellen - M.b.t. conflicten binnen gezin - M.b.t. drinkgedrag - M.b.t. hulpverlening Hulp zoeken (n=15) binnen professionele hulpverlening, eigen sociaal netwerk of bij lotgenoten. - Voor gebruiker - Voor zichzelf - Voor andere gezinsleden Zorg voor anderen binnen gezin (n=8)
Controleren (n=3) - Alert voor signalen die wijzen op herval - Checken waar ex-gebruiker is / geweest is - Testen of PVA gedronken heeft Assertief zijn (n=7) - T.a.v. ex-gebruiker - T.a.v. andere mensen
Hulp zoeken (n=13) binnen professionele hulpverlening, eigen sociaal netwerk of bij lotgenoten voor zichzelf. - Ventileren - Anderen helpen
60
-
Voor gebruiker Voor andere gezinsleden Compenseren (n=8) van verloren momenten en kansen uit het verleden - T.a.v. zichzelf - T.a.v. andere gezinsleden
Werken aan eigen patronen in gedachten en gedrag (n=5) - Voor zichzelf - Om gebruiker te steunen
Werken aan eigen patronen in gedachten en gedrag (n=9) - Voor zichzelf - Om gebruiker te steunen Herstellen van het gewone leven (n=11) - Zelfbeschikkingsrecht ex-gebruiker respecteren - Terug leren communiceren met elkaar - Rollen weer herverdelen, samenwerken - Sociale contacten met buitenwereld herstellen Tolerante coping Ontkennen (n=3) van alcoholproblematiek
Tolerante coping
Tolereren (n=7) - Tolereren van drinkgedrag en de gevolgen ervan - Zorg dragen voor gebruiker - Zelfopoffering Aanvaarden / berusten (n=6) - Rationaliseren over oorzaak verslavingsproblematiek en eigen gedragspatroon - Drang naar controle over gedrag gebruiker loslaten
Aanvaarden / berusten (n=15) - Rationaliseren over oorzaak verslavingsproblematiek en eigen gedragspatroon - Loslaten van PVA en zijn verleden - Realistisch blijven t.a.v. mogelijkheid tot herval of eigen groei - Relativeren van wat men overkomen is Engagement t.a.v. ex-gebruiker (n=9) - Letten op eigen alcoholconsumptie - Positieve en respectvolle houding t.a.v. PVA
Vermijdende coping Verbergen voor omgeving uit schaamte (n=7) - Fysiek (niet buiten komen) - Verbaal (er niet over praten) Eigen alcoholconsumptie (n=1) - Omwille van negatieve attitude - Omwille van genetische kwetsbaarheid Zichzelf terugtrekken (n=7) (mentaal, fysiek of verbaal) - Uit zelfbescherming - Om conflicten te vermijden
Vermijdende coping Verbergen voor omgeving (uit schaamte) (n=3) - Verbaal (er niet over praten) Eigen alcoholconsumptie (n=5) - Omwille van negatieve attitude - Omwille van genetische kwetsbaarheid Zichzelf terugtrekken (n=3) in moeilijke situaties (mentaal, fysiek of verbaal) - T.a.v. PVA - T.a.v. anderen
Tabel 5: Schematische weergave van de gehanteerde coping-strategieën
4.1.1 Geëngageerde coping 4.1.1.1
Afreageren, confronteren, controleren
Acht familieleden halen aan dat ze in het verleden één van deze coping-strategieën toepasten. Drie personen onder hen doen dit vandaag de dag nog steeds, terwijl vijf andere participanten deze sinds abstinentie zijn gaan toepassen. Vier familieleden geven aan dat zij in het verleden hun frustraties op één of andere manier verbaal of fysiek afreageerden, ten aanzien van personen, namelijk de gebruiker zelf of andere gezinsleden, of in activiteiten. Drie partners halen aan dat zij ook nu nog soms de nood voelen om zich in activiteiten af te reageren
wanneer
ze
kampen
met
moeilijke
gedachten
verslavingsproblematiek.
61
en
gevoelens
ten
gevolge
van
de
“Toen hij dat nog dronk, ja… Kon ik echt wel hysterisch zijn, kon ik niet met stress omgaan. Nee… echt niet. Roepen, tieren, hé… Tegen ons kinderen ook van, als ze wat lawaai maakten, ‘Ah altijd met ulder lawaai, ge zou hier wel beginnen drinken!’ […] Lelijke dingen zeggen, maar zo was het nu eenmaal.” (Karen, partner) Vier participanten vertellen dat ze de gebruiker in het verleden soms confronteerden door hem of haar te waarschuwen voor de risico’s of door te wijzen op de gevolgen van het drinkgedrag. Vijf familieleden vertellen dat zij de ex-gebruiker ook vandaag de dag nog confronteren met de risico’s verbonden aan één glas alcohol of aan verleidelijke omgevingen, zijnde op vlak van herval, de eigen gezondheid en het welbevinden van andere gezinsleden. “Ik zeg hem ook: één pint drinken, je weet het, en je herbegint hé, en dan? Ik maak hem dan bang door te zeggen: er zijn er al veel van gestorven, die drinken en blijven drinken.” (Inge, ouder) Vijf participanten rapporteren dat zij de gebruiker vroeger op één of andere manier controleerden. Sommigen geven aan dat ze probeerden te weten te komen hoeveel, wat, waar of wanneer hun familielid dronk en dit probeerden te beïnvloeden. Anderen waren vooral bezorgd wanneer hun familielid na alcoholgebruik met de auto reed en trachtten hierover controle te verwerven. Drie participanten geven aan dat ze de ex-gebruiker op dit moment nog controleren. Zo proberen familieleden alert te zijn voor signalen die er mogelijk op zouden wijzen dat de PVA opnieuw zou beginnen drinken, checken zij regelmatig waar deze overal geweest is, controleren zij de inname van Antabuse of hebben zij een alcoholtester in huis. “Ik heb nog een tijd zelfs Antabuse in zijn drank gedaan, dat ik dacht dat hij iets ging krijgen. Ik wilde hem zo ziek mogelijk maken. Ik was van het gedacht met die curve van Jellinek die zei: ge moet diep genoeg vallen om terug weer te kunnen opstaan. […] Ik vertelde dat in de groep, ik was de gifmengster hé (lacht).” (Lien, partner)
4.1.1.2
Assertief zijn
Zes familieleden, allemaal partners, geven aan dat zij in het verleden op een bepaald moment uitdrukkelijk grenzen en eisen hebben gesteld ten aanzien van het gedrag van de gebruiker. Sommigen deden dit tijdens conflicten binnen het gezin, anderen deden dit om het drinkgedrag van hun man te beïnvloeden. Twee vrouwen, die toetraden tot de zelfhulpgroep Al-Anon vooraleer hun man stopte met drinken, gaven aan dat AlAnon hen had geleerd om sterker in hun schoenen te staan. Vijf vrouwen zochten hulp voor hun man, waarvan vier ermee dreigden om hun man te verlaten indien hij niet op dit aanbod zou ingaan. Bijna de helft van de bevraagde familieleden (n=7), waarvan één kind en zes partners, geven aan dat ze vandaag de dag (nog steeds) sterker in hun schoenen staan en hun eigen grenzen durven aangeven, niet enkel ten aanzien van de PVA, maar ook ten aanzien van andere mensen. Vier partners vermelden hierbij uitdrukkelijk dat ze dit geleerd hebben bij de zelfhulpgroep Al-Anon.
4.1.1.3
Hulp zoeken
De grote meerderheid van de participanten (n=15) vond in het verleden hulp binnen de professionele hulpverlening (n=6), binnen het eigen sociaal netwerk (n=9) of bij lotgenoten (n=5), in functie van het eigen welbevinden. Familieleden gingen echter niet alleen op zoek naar hulp voor zichzelf, maar ook naar hulp voor
62
de gebruiker (n=10) of voor hun kinderen (n=4). Hulp zoeken voor zichzelf en voor anderen ging echter vaak hand in hand. Hulp voor anderen kwam bovendien vaak indirect ten goede aan zichzelf. “Het is dus ook op zo’n moment dat ik naar Tele-Onthaal gebeld heb, van ik kan echt niet meer. Ik ben dus doorverwezen geweest door Tele-Onthaal naar Al-Anon. En het was nooit niet met de bedoeling van die gaan mij hier zeggen hoe dat hij moet stoppen met te drinken. Nee, echt van help mij, ik kan d’er niet mee leven, ik kan hier niet mee omgaan, zeg mij wat ik moet doen.” (Karen, partner)
Sinds de periode van abstinentie, hebben heel wat familieleden (n=13) nog steeds nood aan ondersteuning. Sommigen vinden steun binnen de professionele hulpverlening (n=6), anderen binnen hun eigen sociaal netwerk (n=8) of bij lotgenoten (n=9). Enkele participanten onderstrepen zowel voor (n=6) als na (n=5) de abstinentie het belang van het kunnen ventileren van moeilijke gedachten en gevoelens door te spreken met vrienden, lotgenoten, hulpverleners en huisdieren of door te schrijven in hun dagboek. Vier participanten geven aan dat zij nu zichzelf in zekere zin helpen door anderen of lotgenoten te helpen. Sommigen doen dit via hun beroep, anderen binnen de zelfhulpgroep Al-Anon. “Ik ben opvoeder nu, en dat is mijn manier om het te verwerken. Ik probeer alles waarvan ik denk dat het ontbrak bij mij om het voor mij gemakkelijker te maken, om dat die gasten mee te geven, om het voor hen net iets gemakkelijker te maken […] Dat is eigenlijk mijn enige verwerkingsmanier.” (Chris, zoon)
4.1.1.4
Zorgen voor anderen binnen gezin
Ongeveer de helft van de participanten (n=8), twee kinderen, één ouder en vijf partners, vertellen dat zij toen hun familielid nog dronk, op één of andere manier zorg droegen ofwel voor de gebruiker zelf, door bijvoorbeeld taken van hem of haar over te nemen of conflicten te vermijden, ofwel voor andere gezinsleden, door hen te beschermen en hen op te vangen. “Wij probeerden dan vooral ook samen een beetje voor elkaar te zorgen. Met mijn twee zussen en mijn mama probeerden we dan zoveel mogelijk om samen de rust te bewaren en een beetje ja, samen één team te vormen […] en samen ook leven in ‘t teken van dat alcoholprobleem. En zo goed mogelijk voor elkaar proberen te zorgen, in die zin dat als er iemand iets zou kunnen gezegd hebben dat voor een uitbarsting zou kunnen zorgen, dat proberen in te dekken. Of als er dan een uitbarsting was, ja voor elkaar, toch wel proberen op te komen. In die zin was dat echt wel, ja allé, één tegen allen een beetje…” (Eva, dochter)
4.1.1.5
Compenseren
Sinds de abstinentie is er niet zozeer sprake van zorgen voor andere gezinsleden, maar eerder van het compenseren van verloren momenten en kansen uit het verleden. Ongeveer de helft van de bevraagde familieleden (n=8), twee kinderen en zes partners, geeft dit aan. Zij doen dit zowel ten aanzien van zichzelf als ten aanzien van andere gezinsleden. De twee kinderen hebben ook de wens om hun eigen leven in handen te nemen en het beter te doen dan de ex-gebruiker.
63
“Maar nu ga ik echt ne keer voor mijn eigen zorgen en heb ik mijn grenzen gezet. En niemand verstaat dat ik mij nu zo goed voel. Ja… Tijd voor mijn eigen vrijmaken. […] Ik probeer nu te leven, ik heb gezegd mijn leven is ook nog kort, ik heb nu misschien nog maar tien jaar te leven.” (Petra, partner)
4.1.1.6
Werken aan patronen in eigen gedachten en gedrag
Vijf participanten, waaronder één kind en vier partners aangesloten bij Al-Anon, vertellen dat zij voor hun familielid abstinent was, meer inzicht hebben gekregen in hun eigen gedrag en op basis van dit inzicht hun eigen gedrag hebben proberen te veranderen. Dit enerzijds om zelf beter met stress en spanning om te kunnen gaan en anderzijds om de gebruiker (indirect) te steunen. Deze coping-strategie kunnen we bijgevolg eerder situeren op de overgang tussen geëngageerde en tolerante coping. Sinds de periode van abstinentie vinden we deze strategie terug bij vier andere familieleden, wat het totaal op negen familieleden brengt. “Ik vind het programma van AA en het programma van Al-Anon […] een vorm van reclame. Reclame herhalen ze ook opdat het zou blijven plakken. Awel, dat moet ge ook blijven herhalen opdat het zou blijven plakken, opdat ge niet weer in uw verkeerde gewoontes van vroeger zult terug vallen. […] We moeten onze eigen waakhond blijven, we moeten assertief blijven, we moeten blijven op de loer liggen dat we niet… De tijd die het genomen heeft voordat we in die verslavingsmolen zaten, en het verkeerd gedrag dat we gaandeweg ontwikkeld hebben naar onze partners, naar onze kinderen, dat duurt ook een tijd voordat ge dat weer afgeleerd krijgt.” (Nele, partner)
4.1.1.7
Herstellen van het gewone leven
Wanneer de gebruiker eens abstinent is, proberen veel familieleden de draad weer op te pikken en het “gewone” of “normale” leven weer te herstellen. Meer dan de helft van de participanten (n=11), merendeel partners, geeft dit aan. In de eerste plaats moeten familieleden het zelfbeschikkingsrecht van de PVA terug leren respecteren. Daarnaast dienen zij opnieuw te leren luisteren naar de ex-gebruiker en open en eerlijk communiceren met de ex-gebruiker en de ruimere omgeving over het verleden en over positieve en negatieve gedachten en gevoelens. Ook de noodzaak om de rollen binnen hun gezin weer te herverdelen en het terug leren samenwerken wordt aangehaald. Tot slot moeten familieleden ook hun sociale contacten met de buitenwereld weer herstellen. “Ge moet assertief worden en eigenlijk vechten voor uzelf […] Maar soms moeten we dat een beetje afzwakken, soms is dat een beetje cassant hé. Bijvoorbeeld ze [personen bij Al-Anon] zeggen dat ook tegen ons: als hij aan het zwanzen is of als aan het drinken is, laat dat allemaal passeren, hé. Maar als ze dan nuchter zijn, dan hebt ge die gewoonte ook, van niet te luisteren (lacht) […] Als ze nuchter zijn, dan moet ge weer heel uw leven gaan veranderen, dan zijn ze wel gesprekspartner hé?” (Lien, partner)
4.1.2 Tolerante coping 4.1.2.1
Ontkennen
Enkele participanten (n=3) merken op dat ze het in het verleden aanvankelijk moeilijk vonden om in te zien of te aanvaarden dat hun familielid kampte met een alcoholprobleem.
64
“Ik denk dat ik het voornamelijk verdrukte, omdat ik ook echt pas op een leeftijd van zestien beseft heb dat mijn papa een alcoholprobleem had. En… Ik kan mij toch inbeelden dat ge dat op twaalf of dertien ook al door zou moeten hebben. Dus ik denk dat ik het ergens wel verdrukte, en in de zin van, ik wist dat die zat was, daar was het niet van, maar ik wist niet dat die een probleem had, of ik probeerde toch te negeren dat dat echt een probleem vormde.” (Fré, zoon)
4.1.2.2
Tolereren
Bijna de helft van de participanten (n=7) geeft aan dat ze voor de abstinentie soms een tolerante houding aannamen ten aanzien van het gebruikende familielid. Tolereren hield onder meer in: er geen problemen van maken wanneer het familielid dronk, conflicten proberen te vermijden, zorg dragen voor de gebruiker en zichzelf opofferen door dingen niet te doen die je in andere omstandigheden wel graag zou willen doen. “Mijn dochter heeft nog gezegd, als hij nog leefde, ‘mama’, zegt ze, ‘ge legt u, zo goed als een dweil op de grond, allé, ge zijt precies een dweil die zich op de grond legt voor papa’. Ja, die kinderen zien dat natuurlijk vanuit een ander oogpunt hé, als van de slaafse moeder… Ik voelde mij eigenlijk geen slaaf.” (Martine, partner)
4.1.2.3
Aanvaarding en berusting
De grote meerderheid van de participanten (n=15) geeft aan dat zij ondertussen in zekere mate hebben leren leven met de persoonlijkheid en het verleden van het familielid met een (vroegere) verslavingsproblematiek en de gevolgen hiervan. Voor de abstinente periode rapporteren zes familieleden deze coping-strategie. Drie familieleden vertellen dat ze voor de abstinentie probeerden te rationaliseren door allerhande argumenten te zoeken om hun eigen gedrag en dat van het gebruikende familielid in zekere zin te rechtvaardigen of te plaatsen. “Ge kunt uzelf er ook wel in verdiepen, dat je weet waar het probleem zit. Dus ik denk, als je geen afstand kunt bewaren van een alcoholist, dan kan die u mee naar de bodem trekken en een wrak van u maken. Dus je moet op zich wel wat karakter hebben, maar dat is niet altijd gemakkelijk. Ge kunt ook wel vol zitten van zelfmedelijden, maar dat wreekt dan alleen maar op uzelf denk ik. Ge kunt uzelf een depressie aanpraten. Dan denk ik, ge hebt het voor een groot deel zelf in de hand”. (An, dochter) Meer dan de helft van de ondervraagde familieleden (n=10) geeft aan dat zij vandaag de dag rationaliseren, voornamelijk in de zin van het zoeken naar en het berusten in de oorzaken van de verslavingsproblematiek. Familieleden proberen doorgaans deze vraag te beantwoorden door zich een beeld te vormen over zijn of haar verleden, zijn of haar persoonlijkheid en de vroegere gedragspatronen binnen het gezin. Daarnaast doen veel familieleden aan allerhande vormen van psycho-educatie, wat vaak leidt tot het beeld van alcoholmisbruik als ziekte. “Wat ik ook gedaan heb, toen dat mijn man in de ontwenningskliniek was, ik ben naar de bibliotheek geweest en ik heb daar alle boeken over verslaving gaan halen wat dat ik maar kon vinden.” (Olivia, partner)
65
Vier participanten, allen partners aangesloten bij Al-Anon, geven aan dat zij in het verleden op een bepaald moment de gebruiker hebben moeten loslaten omdat ze het niet langer als hun eigen verantwoordelijkheid beschouwden om iets te doen aan de verslavingsproblematiek. “En het is maar de keer dat ge hem los laat, dat ge ze laat dobberen, ze laat met hun neus op de feiten terecht komen, dat ze zien van hola, ik zal het moeten doen, want ze raakt er niet meer aan. Als ze kotsen, hij kuist het op hé, als ze vallen, laat ze liggen hé, ‘ge zijt gevallen, ja ge hebt gedronken, ge moest maar niet zo veel drinken, dan zou ge het niet voor hebben’.” (Nele, partner) De meerderheid van de familieleden (n=12) geven aan dat zij sinds de abstinentie proberen om de PVA zelf en zijn verleden zoveel mogelijk los te laten. Familieleden halen aan dat ze het niet langer als hun verantwoordelijkheid beschouwen om ervoor te zorgen dat hij of zij abstinent blijft. De meesten doen dit uit vertrouwen in de ex-gebruiker, enkelen eerder uit onverschilligheid of zelfbescherming. Daarnaast vertellen familieleden dat ze het verleden zoveel mogelijk achter zich wensen te laten en hier tegenover geen wrok meer te koesteren. “Maar de realiteit is en blijft: mijn man is een alcoholist en ik ben scheef gaan groeien. Door het feit dat mijn man aan de drank geweest is, heb ik de teugels in handen willen nemen en daar moet ik van af stappen en ik moet hem terug de teugels in handen geven, ik moet hem zijn leven terug geven”. (Jana, partner) “Op vlak van hém, en hoe hij nu gaat omgaan met ... Ik heb er eigenlijk gewoon geen interesse in. Dat maakt mij niet uit […] Of hij nu nuchter is of niet. Van mijn part mag hij zichzelf zat zuipen zoveel als hij wil. Misschien... Mag je dat wel zeggen? Is hij zo'n mens waar de wereld beter af is zonder. Hard, maar ik heb geen spijt dat ik dat luidop heb gezegd.” (Chris, zoon) Een groot deel van de participanten (n=11) probeert momenteel realistisch te blijven ten aanzien van de mogelijkheid tot herval. Bij de meesten valt dit te omschrijven als een gezonde voorzichtigheid, bij enkelen eerder als een blijvende angst. De meeste familieleden vertrouwen er echter wel in dat de stap naar de hulpverlening vlugger gezet zal worden indien de ex-gebruiker zou hervallen. Twee participanten willen ook realistisch blijven ten aanzien van hun eigen groei als persoon. “De wil is er om nuchter te blijven, dus dat is al een eerste grote stap… Ja, ge moet daar ook realistisch in blijven. Ik weet niet hoeveel procent dat het is, maar in de 80% van de gevallen die hervallen terug, dus die kans blijft er, ge moet daar realistisch in zijn dat die kans nog altijd bestaat. Dus in dat opzicht is het ook altijd voorzichtig blijven… [Interviewer: Maak je je daar ook zorgen over?] Nee… Allé, niet bewust, ja… […] Een bewustzijn van dat het zou kunnen… En ik weet ook dat moest het zo zijn, hij is nog steeds bij verschillende mensen in behandeling, dat de stap om daar terug op in te spelen, uiteraard veel kleiner is dan voordien. Dus dat we ook niet helemaal alleen daarvoor staan.” (Eva, dochter)
66
Tot slot vertellen enkele participanten (n=5) dat ze het op dit moment belangrijk vinden om hun eigen problemen voor een stuk te relativeren door te leren kijken naar positieve aspecten van de verslaving, door te vergelijken met lotgenoten en door humor.
4.1.2.4
Engagement ten aanzien van ex-gebruiker
Negen familieleden geven aan dat ze zich sinds de periode van abstinentie op één of andere manier engageren ten aanzien van de PVA. Deze coping-strategie situeren we eerder op de overgang tussen geëngageerde en tolerante coping. Enkele familieleden (n=5) halen aan dat zij momenteel letten op de eigen alcoholconsumptie door zelf minder te drinken of niet te drinken in het bijzijn van de ex-gebruiker. Feestjes worden beschouwd als moeilijke momenten voor de ex-gebruiker. Daarnaast wordt er in sommige gezinnen geen alcohol meer in huis gehaald. “Zo was er laatst voor mijn verjaardag een feest. Iedereen drinkt dan een pintje en hij dan niet… En dan voel je iedereen kijken. Een jonge gast van 25 die uitgaat en geen pintje drinkt? Dat klopt niet hé… Meestal drink ik dan ook niet, gewoon met twee valt het dan minder op dan alleen. En, ik denk dat hij dat dan wel goed vindt. Hij zegt daar nooit iets expliciet bij, ik denk dat da wel confronterend is, maar… dat is automatisch. Ik doe dat uit respect voor hem.” (Greet, zus) Zeven familieleden vermelden dat ze de PVA sinds zijn of haar abstinentie proberen te steunen door een positieve en respectvolle houding aan te nemen ten aanzien van deze persoon en zijn of haar verleden. Dit omvat onder meer praten over het verleden of juist niet, de PVA aanmoedigen om abstinent te blijven (bijv. door het vieren van een abstinentieverjaardag), oog hebben voor het positieve, de ex-gebruiker opvangen bij moeilijke momenten, dingen die hem of haar zouden kunnen kwetsen (bijv. angst voor herval) verzwijgen en zelfopoffering. “Als we nu complimentjes geven […] fleurt ze op en ze loopt weer borst vooruit en recht. Vroeger was ze echt zo helemaal in elkaar gedoken. Dus, ik denk wel dat het positiever is om meer complimentjes te geven en positief te denken erbij, dan echt te zeggen van ‘ik ben bang dat het weer slecht zou gaan’.” (Ben, zoon)
4.1.3 Vermijdende coping 4.1.3.1
Verbergen voor omgeving
Zeven participanten rapporteren dat ze in het verleden dingen verzwegen of bepaalde activiteiten of contacten vermeden om het alcoholprobleem van hun familielid te verbergen voor hun omgeving. Meestal speelden gevoelens van schaamte hierin mee. “Ik heb toen bij Al-Anon geleerd dat ik zo gesloten was als een bus. Ik had een burcht rond mij gebouwd omdat mijn man een alcoholprobleem gekregen had, en omdat ik het daar met niemand over wou hebben. Die muren moesten één voor één terug wegvallen want ik had geen contact meer met de buitenwereld, ik wou nergens nog naartoe.” (Jana, partner)
67
Drie familieleden vertellen dat ze het nu nog steeds moeilijk vinden om met hun omgeving te praten over de alcoholproblematiek van hun familielid, dit was ofwel uit schaamte ofwel uit gewoonte.
4.1.3.2
Eigen alcoholconsumptie
Eén kind geeft aan dat hij al in de periode van het alcoholmisbruik erg ging letten op zijn eigen alcoholconsumptie, enerzijds uit principe en anderzijds als voorzorgsmaatregel. Enkele familieleden (n=5), waaronder vier kinderen en één partner, geven aan dat zij op dit moment het drinken van alcohol in zekere mate proberen te beperken of vermijden omwille van een genetische kwetsbaarheid of omwille van een negatieve attitude ten aanzien van alcohol.
4.1.3.3
Zichzelf terugtrekken
Iets minder dan de helft van de participanten (n=7), waaronder alle kinderen en één ouder hebben het gebruikende familielid in het verleden op één of andere manier mentaal, verbaal of fysiek vermeden. Soms was dit gebonden aan specifieke situaties. De voornaamste drijfveren voor het aannemen van een vermijdende houding waren zelfbescherming en het voorkomen van conflicten. Kinderen namen niet altijd een actieve rol op in het vermijden, maar werden vaak afgeschermd door hun ouders. “Vroeger was een van onze beweegredenen ’s morgens opstaan en zien dat je zo snel mogelijk buiten was. Wassen, boke eten en naar school. Tegen dat we thuis komen is hij er toch niet meer. Want, hoe langer dat ge in zijn buurt waart ’s morgens, dan was ’t gezaag. Dus we probeerden het gewoon te mijden en ‘taking the easy way out’. Maar bon, het werkte wel”. (Diane, dochter) Drie familieleden geven aan dat ze nu (nog steeds) de neiging hebben om mentaal of fysiek weg te vluchten van moeilijke situaties of om problemen en conflicten zoveel mogelijk te vermijden. Ze benadrukken allen dat hun verleden hier een belangrijke rol in speelt. Sommigen halen aan dat ook praten over het verleden zoveel mogelijk wordt vermeden. “Eigenlijk hé heb ik toch nog een tijd gevlucht want weet ge, over gevoelens praten dat deden wij al heel lang niet meer. Dus ge moet dat terug leren hé. Enne daar had ik het ook wel wat moeilijk mee. Ik ben nogal iemand die vlug op de vlucht slaagt. [...] Maar ik heb dan ook nog een moto gehad en dan soms echt als het mij teveel werd rijden, rijden, rijden, rijden niet weten waarnaar toe in plaats van te praten. Dus eh, dat was erna.” (Karen, partner)
4.2 Veerkracht Tijdens de diepte-interviews hebben we gepeild naar de mate waarin de familieleden al dan niet een plaats hebben kunnen geven aan moeilijke ervaringen uit het verleden en wat hier toe bijdroeg. We hebben een onderscheid gemaakt tussen draagkracht en draaglast om de ervaringen van familieleden te ordenen. We zijn ons ervan bewust dat er een zekere overlap is tussen onderstaande categorieën voor veerkracht en enkele categorieën voor coping. In dit deel willen we echter meer de nadruk leggen op een huidige toestand ten gevolge van de eigen ervaringen en de gehanteerde coping dan op het proces van coping, al willen we wel de nuancering maken dat we ook veerkracht willen zien als een aanhoudend en dynamisch proces dat doorheen
68
de tijd gaandeweg vorm krijgt. Een overzicht per participant en zijn/haar ervaren draagkracht en draaglast is terug te vinden in bijlage 9. Draagkracht
Draaglast
Aanvaarding/berusting (n=15) - Loslaten - Relativeren - Appreciëren - Rationaliseren
Piekeren (n=5) - Over mogelijkheid tot herval - Over eigen draagkracht
Empowerment (n=13) - Meer zelfvertrouwen en inzicht - Eigen grenzen durven aangeven - Eigen leven in handen nemen
Negatieve veranderingen in persoonlijkheid (n=5) - Introversie, vermijdende houding - Gebrek aan vertrouwen, bindingsangst - Verlies aan spontaniteit
Positieve ervaringen (n=7) - Verbeterde relatie met ex-gebruiker - Positieve ervaringen, los van ex-gebruiker
Gevoel van verlies (n=6) - Niet voldoen aan verwachtingen, ideaalbeeld van familielid - Verloren momenten en kansen - Jaloezie
Hoop voor de toekomst/gevoel van vooruitgang (n=12) - Vertrouwen in ex-gebruiker - Eigen verwerkingsproces
Een blijvende last (n=6) - Ik draag dit met mij mee - Vergeven, maar niet vergeten - Mede dankzij reacties omgeving
Tabel 6: Schematische weergave van de aanwezige veerkracht
4.2.1 Draagkracht Aanvaarding / berusting De meerderheid van de participanten (n=15) geeft aan dat ze moeilijke ervaringen uit het verleden ten gevolge van de verslavingsproblematiek in zekere zin een plaats hebben kunnen geven. Negen familieleden halen aan dat ze het verleden proberen los te laten en hier geen wrok meer tegenover koesteren. “Wij leven van dag tot dag. Vandaag is het goed… Wat dat gisteren was, daar kunt ge niets meer aan doen. Wat dat morgen komt, dat moet ge nog afwachten. Dus probeert vandaag te leven en het goed te doen… Morgen komt wel, we zullen zien wat dat het wordt. […] Gebruik uwen achteruitkijkspiegel voor te zien wat geweest is, als het nodig is. Maar zit niet de hele tijd in uw achteruitkijkspiegel te kijken want dat is wrok koesteren hé?” (Lien, partner) Zes familieleden vertellen dat ze dankzij hun ervaringen uit het verleden hebben leren relativeren. Sommigen zijn ervan overtuigd dat het in principe veel slechter had kunnen aflopen, anderen kunnen beter relativeren wanneer zij in het dagelijks leven geconfronteerd worden met andere uitdagingen. Vier participanten benoemen expliciet dat zij geleerd hebben om ervaringen uit het verleden te appreciëren, voornamelijk omdat zij het gevoel hebben hier sterker door te zijn geworden. “Ja, ik zeg dat dikwijls, ik heb het geluk gehad, tussen haakjes, dat ik met een alcoholist getrouwd ben. Dat is echt, ik meen dat. Want anders had ik nooit Al-Anon leren kennen, had ik, ik peis dat ik een “dutske” geweest zou zijn. Nu ben ik assertiever.” (Nele, partner)
69
Meer dan de helft van de ondervraagde familieleden (n=10) probeert in zekere zin te rationaliseren. Wij beschouwen dit als het zoeken naar en het berusten in de oorzaken van de verslavingsproblematiek van het familielid.
Empowerment Het merendeel van de familieleden (n=13) beweert dat zij sterker zijn geworden door in het verleden samen geleefd te hebben met iemand met een verslavingsproblematiek. In de eerste plaats geven de familieleden aan dat ze meer zelfvertrouwen hebben omdat ze meer inzicht hebben in de alcoholproblematiek, omdat ze weten hoe ze hiermee om kunnen gaan en geleerd hebben uit hun fouten uit het verleden. Deze inzichten blijken ook bruikbaar voor het omgaan met andere uitdagingen in hun leven. Daarnaast vertellen zij dat ze ook hebben geleerd om hun eigen grenzen aan te geven en dat ze ondertussen weten bij wie ze terecht kunnen voor hulp, indien nodig. Tot slot kiezen enkele familieleden ervoor om hun eigen leven in handen te nemen, in sommige gevallen met de uitdrukkelijke wens het beter te doen dan de ex-gebruiker. “Ik zie het verleden als een verhaal dat ik heb meegemaakt, waardoor ik heel veel ben gevallen en met mijn kop tegen de muur ben moeten lopen en waardoor ik heel veel vraagstelling heb kunnen doen. Wat is correct? Wat zijn de juiste normen en waarden? Daar heb ik allemaal zeer veel over kunnen nadenken doordat dat gebeurd is en dat heeft wel het grootste deel van mijn verleden in beslag genomen, om dingen te overdenken om het naar de toekomst toe beter te kunnen doen. Dus ik zie de toekomst wel veel beter in dan dat het verleden is geweest. Omdat ik nu kan werken met alles wat ik heb geleerd, en al mijn zwaktes die ik vroeger zo graag zo veel in de verf zette, die bestaan niet meer bij wijze van spreken, ik probeer er één voor één sterktes van te maken.” (Chris, zoon)
Positieve ervaringen Zeven familieleden benoemen positieve ervaringen die ertoe bijdragen dat ze het verleden meer en meer achter zich kunnen laten. De meeste familieleden spreken over een goede band met de PVA. Mooie momenten samen en gezamenlijke dromen dragen hiertoe bij. Sommigen hebben veel bewondering voor de PVA. Enkele familieleden benoemen ook positieve ervaringen los van de ex-gebruiker, meestal betreft het de mogelijkheid om hun eigen leven in handen te nemen. “Wij groeien nog alle dagen naar elkaar toe. Wij zijn nu gewoon een keer een weekendje met ons tweetjes weg geweest en wij hebben er enorm van genoten en het is enorm plezant geweest. Ik was daar wel bang voor hoor, van wat gaat dat zijn, maar het is heel goed meegevallen.” (Olivia, partner)
Hoop voor de toekomst Ongeveer twee-derde van de familieleden (=12), zes kinderen en zes partners, hebben een positief vooruitzicht op de toekomst. Sommigen halen aan dat de PVA heel wat vooruitgang heeft geboekt en dat zij er vertrouwen in hebben dat dit verder gezet zal worden in de toekomst. Anderen verwijzen dan weer naar hun eigen verwerkingsproces dat gaandeweg vorm krijgt of naar hun eigen dromen voor de toekomst, los van de exgebruiker.
70
“Nu zie ik het wel redelijk positief in. We zijn onlangs verhuisd omdat mijn moeder te veel negatieve herinneringen had aan dat oude huis. […] We zijn de helft van het huis aan het verbouwen en doen dit allemaal samen. […] We zijn met iets anders bezig dan drank. Want vroeger wanneer we bij haar waren, was de eerste gedachte: ‘hoeveel heeft ze nu gedronken?’. Ik denk dat dit de komende jaren alleen maar beter gaat worden. Ook mijn ma zelf was vroeger nooit positief. Haar houding is nu veel positiever en dat zet haar directe omgeving ook aan om positiever te denken. Ik hoop ook voor de toekomst dat ze meer zelf straalt, en dat we weer een warm huis hebben.” (Ben, zoon)
4.2.1 Draaglast Piekeren Vijf familieleden kampen bijna dagdagelijks met gevoelens van angst en bezorgdheid over de mogelijkheid tot herval en hun eigen draagkracht om hiermee om te gaan.
Negatieve verandering in persoonlijkheid Vijf familieleden vertellen dat hun persoonlijkheid voor een stuk gevormd of veranderd is ten gevolge van het samenleven met iemand met een alcoholproblematiek. Voorbeelden die naar voor komen zijn o.a. introversie, een vermijdende houding, gebrek aan vertrouwen, verlies aan spontaniteit, bindingsangst, enzovoort. “Dat basisvertrouwen, dat is er niet. Als er nog problemen zijn of als er andere dingen zijn heb ik wel snel de neiging om direct terug dicht te klappen.” (Eva, dochter)
Gevoelens van verlies Zes participanten kampen met gevoelens van verlies omdat het leven tijdens de periode van het alcoholmisbruik niet voldeed aan de verwachtingen of het ideaalbeeld dat ze voor ogen hadden. Het geluk van anderen is soms moeilijk om te aanschouwen. “Ik ben toch geen gelukkige mens. Ik had mij mijn leven anders voorgesteld. Ik heb een heel goede vrouw, maar dat heeft veel kapotgemaakt. Mijn vrouw die gaat bij hem kuisen en zijn eten klaarmaken, en die doet daar alles voor, maar je krijgt daar weinig vriendschap van. Hij is gesloten, en dat pakt mij soms en dan zeg ik soms: waar heb ik dat verdiend? […] Ik wou dat hij ook een meisje leerde kennen en dat hij een huishouden had zoals een ander. Mijn drie kameraden hebben ook een kind en dan zie je hoe die vooruitkomen. En dan denk je: waarom kan dat nu bij mij niet zijn? Dat doet zeer, niet dat ik jaloers ben, maar daar denk ik nog veel aan.” (Hans, vader)
Een blijvende last Zes familieleden vinden dat ze moeilijke ervaringen uit hun verleden met zich mee blijven dragen. In sommige gevallen is er wel sprake van vergeven, maar niet zozeer van vergeten. Eén participant maakt de opmerking dat reacties van haar omgeving niet bevorderlijk zijn voor haar verwerkingsproces.
71
5. Onderzoeksvraag 3: Hebben familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik nood aan (sociale) ondersteuning om met deze stress en spanningen om te gaan? Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag hebben we ons zowel gebaseerd op de kwalitatieve gegevens, verkregen door het open interview, als op de gegevens afkomstig uit de anamnestische vragenlijst. We geven een overzicht van de verschillende ondersteuningsbronnen die de participanten ooit hebben geraadpleegd en staan ook stil bij zij die geen ondersteuning (hebben) ontvangen. Vervolgens bekijken we hun wens naar ondersteuning, kaderen we wat de participanten als positieve steun ervaren en wat ze als drempels en leemtes aangeven.
5.1 Ondersteuningsbronnen Sociaal netwerk - Familielid - PVA - Partner - Vrienden - Ruim sociaal netwerk (kennissen/buren) - Lotgenoten binnen eigen sociaal netwerk Lotgenotencontact - Al-Anon - Eigen verderzetting koppelnazorg Professionele steun - Tele-Onthaal - Huisarts/medisch personeel ziekenhuis - Privé-psycholoog - Gezinstherapie - CAT - Koppelnazorg binnen verslaafdenzorg
(n=8) (n=1) (n=4) (n=3) (n=1) (n=3) (n=6) (n=1) (n=1) (n=5) (n=4) (n=2) (n=2) (n=1)
Tabel 7: Ooit geraadpleegde ondersteuningsbronnen door de participanten
5.1.1 Ontvangen steun Een groot deel van de familieleden (n=12) geeft aan terecht te kunnen binnen hun sociaal netwerk voor steun. Negen participanten vermelden sociale steun vanwege lotgenoten. Bij drie van hen is deze steun te vinden binnen hun eigen sociaal netwerk. Zes partners zijn ooit aangesloten geweest bij de zelfhulpgroep Al-Anon. Eén van hen kon zich niet vinden in de visie en aanpak van Al-Anon en is na zes maanden hiermee gestopt. Ze krijgt momenteel wel nog ondersteuning vanuit het CAT (Centrum voor Studie, Behandeling en Preventie van Alcoholisme en andere Toxicomanieën). Eén partner ontving vroeger koppelnazorg met lotgenotencontact in de ontwenningskliniek waar haar man in behandeling was. Zij komt nu nog op eigen initiatief samen met de koppels die ze daar heeft leren kennen. Tien familieleden hebben ooit een vorm van professionele steun ontvangen. Twee kinderen halen hier gezinstherapie aan, waarbij ze eenmalig of enkele keren met het hele gezin bij een psycholoog op gesprek zijn geweest. Drie partners en één kind zijn ooit naar een privé-psycholoog geweest. De huisarts of het ziekenhuis
72
werd in meerdere gevallen in eerste instantie gecontacteerd omwille van een bezorgdheid ten aanzien van de PVA. Toch geven enkele familieleden aan deze contacten als sterk ondersteunend voor zichzelf te hebben ervaren. Vier familieleden, twee kinderen en twee ouders, geven aan (zo goed als) geen sociale ondersteuning te ontvangen omdat ze trachten hun moeilijkheden op zichzelf te verwerken. De ouders geven hierbij aan dat het tegenwoordig ieder voor zich is in onze samenleving, waarbij je je problemen zelf moet zien op te lossen met enkel de steun die ze elkaar bieden. “Wij in onze familie, wij zijn plantrekkers. Als wij hulp nodig hebben, zeggen wij ‘je m'en fou’ en we lossen het zelf op. Wij trekken ons plan. Ook op vlak van die zaken te verwerken. We hebben het niet als familie verwerkt, we hebben het allemaal op ons eentje verwerkt, ieder op zichzelf.” (Chris, zoon) Drie familieleden die tijdens de periode van het alcoholgebruik wel sociale steun rapporteren, geven aan niet langer ondersteuning te ontvangen. De reden hiertoe is dat ze actueel geen moeilijkheden ervaren en dus momenteel geen nood hebben aan sociale steun. “Momenteel niet, ook al omdat het gaat, ja, zijn depressie, dat blijft hé, maar zijn alcoholprobleem is nu toch wel onder de knie, voorlopig. [Interviewer: ‘Nood aan ondersteuning voor uzelf is minder aanwezig?’] Momenteel niet, ik ga niet zeggen dat dat nooit niet meer zal zijn, als er terug een keer een dip komt of misschien moest hij iets tegenkomen…” (Quinn, partner)
5.1.2 Gewenste steun Negen familieleden ervaren geen wens tot ondersteuning. Eén dochter, die ondersteuning momenteel niet nodig acht, had tijdens het alcoholgebruik van haar moeder wel liever meer steun ontvangen van haar familie. Twee participanten wensen momenteel geen ondersteuning, maar geven aan dit mogelijks wel te kunnen gebruiken indien de PVA zou hervallen, terwijl twee andere kinderen aangeven er wel gerust in te zijn dat er een sociaal netwerk voorhanden is indien herval zou optreden. De twee ouders geven aan wel moeilijkheden te ervaren, maar lossen deze liever op zichzelf op, met steun van elkaar. “Neen, ik praat daar niet over met andere mensen, we praten daar alleen over met elkaar. We hebben steun aan elkaar. [Interviewer: ‘Je hebt daar geen nood aan?’] Neen, de mensen zijn tegenwoordig elk voor zich. Toen dat voorviel, niemand zei daar iets over. Die lieten ons doen. Je moet je eigen plan trekken. Je kan niet meer doen dan hem goede raad geven. Vooral mijn man wil dat niet. Hij heeft niet graag dat ik daarover praat met iemand anders. Daarom doe ik dat ook niet. Ik heb dat ook niet nodig, ik praat daarover met hem.” (Inge, moeder) Bijna evenveel familieleden (n=8) hebben wel een uitgesproken actuele wens naar ondersteuning voor henzelf. Voornamelijk sociale steun van iemand die begrijpt hoe het is om een familielid te hebben met een (vroegere) verslavingsproblematiek komt hier naar voor. Een partner en een zus ervaren een leemte in het vervullen van deze wens, waarbij de ene partner wel zelf initiatief neemt om contacten te hebben met lotgenoten uit
73
koppelnazorg. Zes andere partners, die elk ondersteuning ontvangen vanuit Al-Anon of het CAT, menen deze steun niet meer te willen missen. “Hij kan terugvallen op zijn vrienden van AA. Voor mij geldt dat ook, ik zal Al-Anon ook niet laten vallen. Dat is een dagelijks programma , een mens is nooit klaar met zichzelf te leren kennen. […] Een mens leert elke dag bij. Voor mij is het leren tot de laatste dag. Stilstaan is achteruit gaan. Je moet je leren aanpassen. Je moet de moeilijkheden die je tegenkomt leren overwinnen, en dat gaat gemakkelijker door het volgen van het programma. Ik kan daar op terug vallen. Uw twijfels verminderen van dag tot dag.” (Jana, partner)
5.2 Positief ervaren steun 5.2.1 Lotgenotencontact In de eerste plaats halen familieleden aan dat ze het op prijs stellen dat er vanwege lotgenoten aandacht uit gaat naar henzelf, omwille van een bezorgdheid naar hun welbevinden en niet zozeer naar de ex-gebruiker. Daarnaast geven familieleden aan dat lotgenoten contact een vorm van hulpverlening is die zeer laagdrempelig is, zowel op financieel als op organisatorisch vlak: je kan bijna altijd aansluiten bij een groep en er is bijna altijd iemand beschikbaar om hen te helpen. Verder benadrukken familieleden het gevoel van verbondenheid dat zij krijgen door met mensen te praten die hetzelfde hebben meegemaakt en daarom goed begrijpen wat ze doorstaan en bruikbare inzichten en handvaten kunnen geven voor het dagelijkse leven. “Bij mijn thuis in mijn toilet ligt mijn boekske van “Dag en dag Al-Anon” en iedere dag als ik op de WC zit, lees ik mijn briefke. Weet ge wel, dat is zo een boekske, per dag hebt ge een blaadje […] En… We hebben ons dat al duizend keer afgevraagd hoe dat dat kan […] den dag dat dat blaadje der is, dat we zeggen: “Hoe is dat nu mogelijk? Dat is nu juist met hetgeen dat ik voor heb van toepassing!” (Nele, partner) Tot slot vertellen familieleden dat de optimistische houding bij lotgenoten hen aanspreekt omdat dit hen weer hoop en moed geeft naar hun eigen toekomst toe.
5.2.2 Professionele steun In de eerste plaats benadrukken familieleden dat ze het op prijs stellen wanneer professionele hulpverleners hun vraag naar hulp serieus nemen. Familieleden ervaren het als ondersteunend wanneer zij, dankzij hun goede vertrouwensband met de hulpverlener, kunnen ventileren over en begrip krijgen voor hun gevoelens, gedachten en copings-strategieën. “T. [van het CAT] die zegt niets, maar de manier waarop hij mij de zwartste gedachten uit mijn hoofd laat zeggen, zonder tegen te spreken, is ook al iets. Verstaat ge? […] T. kent mijn verhaal van in ’96, dus…hij kent de evolutie eigenlijk, het dossier ligt daar, dus hij weet hoe dat mijn muts staat, op de kop.” (Martine, partner) Verder appreciëren familieleden de meer objectieve, professionele kijk van hulpverleners, waardoor zij nieuwe inzichten en specifieke adviezen krijgen en indien nodig, gericht doorverwezen worden.
74
“Ja sowieso hé, met de therapeut is dat veel objectiever […] en die plaatst ook dingen in een ander daglicht, juist omdat uiteraard ze daar een stuk voor opgeleid zijn maar ook omdat het een visie van buitenaf is en omdat ze er niet middenin gezeten hebben.” (Eva, dochter) Tot slot vinden familieleden het geruststellend dat hun hulpverlener, die vertrouwd is met hun verhaal, blijvend beschikbaar is voor hen, ook al hebben ze op dit moment geen nood aan ondersteuning.
5.2.3 Steun vanwege sociaal netwerk Familieleden stellen het op prijs dat ze bij vrienden of familieleden in hun eigen sociaal netwerk terecht kunnen voor zowel directe als indirecte steun. Directe steun die familieleden ondervinden, betreft dat er naar hen geluisterd wordt en dat zij opgevangen worden wanneer nodig. Onder indirecte steun verstaan ze eerder samen leuke dingen doen als afleiding of als compensatie op moeilijke momenten.
5.3 Drempels en leemtes in sociale steun 5.3.1 Lotgenotencontact De opmerkingen die onze participanten maken over drempels en leemtes bij lotgenotencontact, hebben enkel betrekking op de zelfhulpgroep Al-Anon. In de eerste plaats wordt aangehaald dat het twaalf-stappenprogramma onvoldoende professioneel onderbouwd en verouderd is. Daarnaast geeft men aan dat niet iedereen zich kan vinden in de filosofie en aanpak van Al-Anon. “Dus ik zit niet op mijn plaats in Al-Anon, want Al-Anon dat is van [maakt grommende geluiden], en ik heb het hem een keer goed gezegd en…[…] Ik heb nooit niet gezegd van ge zijt een dronkaard, laat mij met rust, ik wil niks meer met u te maken hebben. Neen. Allé…” (Martine, partner) Tot slot rapporteren enkele familieleden dat zij (aanvankelijk) geen goedkeuring krijgen vanwege de (ex-) gebruiker om zichzelf aan te sluiten bij de zelfhulpgroep. Meestal biedt deze weerstand omdat hij het gevoel heeft dat er wordt geroddeld over hem of haar.
5.3.2 Professionele steun In de eerste plaats vertellen familieleden dat zij in het verleden, toen hun familielid nog dronk, vaak schreeuwden om hulp maar dat zij nergens terecht konden. Ook nu nog, vinden familieleden die behoefte hebben aan ondersteuning, niet steeds hulp omdat er weinig hulpverlening voorhanden is voor familieleden van ex-gebruikers. Eveneens de wens naar ondersteuning voor de hele context met zijn omliggende problemen en niet enkel gericht op de alcoholproblematiek komt naar voor. “Maar ge kunt zodanig diep zitten, ook als partner, dat je eigenlijk ook hulp nodig hebt, maar daar kun je dan niet terecht, omdat ze al de partner behandelen, kunnen ze u ook niet helpen, het is enkel voor de verslaafden.” (Olivia, partner) Daarnaast vermelden familieleden dat artsen en verpleegkundigen vaak te weinig kennis hebben over de alcoholproblematiek en hierdoor weinig bruikbare adviezen geven. Verder geven zij aan dat zij soms geen
75
aansluiting kunnen vinden bij de visie of de aanpak (bijv. voorschrijven van medicatie) van de hulpverleners waarmee ze in contact kwamen. Tot slot spreken familieleden ook over een zeker financiële drempel.
5.3.3 Steun vanwege sociaal netwerk Familieleden hebben soms de neiging om hun problemen te verzwijgen aan hun omgeving, uit schaamte, omdat ze niemand willen belasten met hun miserie of omdat ze niet in een slachtofferrol willen kruipen. Anderzijds is er soms ook sprake van weinig steun of betrokkenheid vanwege familieleden of de ruimere sociale omgeving.
“De familie deed vooral aan struisvogelpolitiek. Mijn oma ook, dus eigenlijk haar moeder, heeft dat ook járen ontkend. Echt waar, haar broers en zussen ook. Dus daar heb je niets aan.” (An, dochter) Verder halen veel familieleden aan dat zij stuiten op heel wat onbegrip vanuit hun omgeving ten aanzien van de problemen die ze ondervinden en ten aanzien van hun coping-strategieën. Problemen worden vaak geminimaliseerd en er wordt vaak kritiek geuit op een tolerante houding ten aanzien van de (ex-)gebruiker. Ook wordt vermeld dat mensen binnen de omgeving vaak niet gepast reageren op de alcoholproblematiek. Een voorbeeld dat vaak naar voor komt is het aandringen bij de ex-gebruiker om toch iets te drinken op feestjes. Tot slot geven enkele familieleden aan dat ze het er moeilijk mee hebben dat er binnen hun buurt heel wat kwaadsprekerij is achter hun rug.
76
HOOFDSTUK 4: Discussie In het voorgaande hoofdstuk beschreven we de resultaten van ons onderzoek. Hier zullen we dieper ingaan op de belangrijkste bevindingen en hier onze eigen interpretatie aan geven. We zullen een antwoord proberen geven op de drie onderzoeksvragen en de link terugleggen naar de theoretische kaders uit onze literatuurstudie. Op basis hiervan trachten we eveneens een algemene conclusie te formuleren. Vervolgens staan we stil bij enkele beperkingen van ons onderzoek. Als afsluiting geven we nog enkele aanbevelingen mee voor de praktijk en voor verder onderzoek.
1. Bespreking van de onderzoeksresultaten 1.1 Impact van het vroegere alcoholmisbruik op familieleden De familieleden binnen ons onderzoek rapporteren over de periode van het alcoholmisbruik heel wat stresserende levensomstandigheden en fysieke en psychische klachten ten gevolge van het alcoholmisbruik van hun naaste. Deze ervaringen werden reeds door verschillende auteurs beschreven (Barnard, 2005; Benishek, Kirby & Dugosh, 2011; Oreo & Ozgul, 2007; Orford et al., 2005; Orford et al., 2010b; Velleman et al., 1993). Er is echter nog geen voorgaand onderzoek verricht naar de ervaringen van familieleden sinds er sprake is van abstinentie. Uit onze resultaten komt naar voor dat er ook tijdens de periode van abstinentie nog steeds sprake kan zijn van verschillende stresservaringen en spanningen. Toch is er veelal een evolutie merkbaar in de intensiteit en beleving van de familieleden en heeft de tijd die verstreken is sinds het alcoholmisbruik een invloed hebben op hun ervaringen. Zo geven verschillende familieleden aan dat hun stress en spanning in meer of mindere mate afgenomen of veranderd is. In slechts enkele gevallen (n=3) is er sinds abstinentie niet langer sprake van stress en spanning. Op individueel vlak ervaren bijna alle familieleden nog steeds moeilijke gevoelens en gedachten. Zo is er sprake van angst, maar omwille van een andere reden, namelijk de mogelijkheid tot herval met de bijhorende gevolgen. Wiseman (1980, in Moos, Finney & Cronkite, 1990) beschrijft hoe vrouwen van mannen die voor een gemiddelde tijd nuchter zijn, vaak gespannen en angstig zijn om dingen te zeggen of te doen die woedeuitbarstingen of herval bij hun man zouden kunnen stimuleren. Deze bevindingen komen ook in ons onderzoek naar voor. Hoewel verminderd, kunnen eveneens boosheid, teleurstelling, verdriet en machteloosheid nog steeds voorkomen. Preoccupatie en een negatieve attitude ten aanzien van alcohol behoren ook tot de blijvende gevolgen van het alcoholmisbruik van een naaste. Hiernaast formuleren de familieleden ook positieve gedachten en gevoelens doordat de PVA nuchter is en het goed stelt of omwille van bewondering voor de PVA. Lichamelijke klachten worden voornamelijk tijdens het verleden geformuleerd, al kunnen deze nog blijven voortbestaan na het alcoholgebruik. Tot slot worden zowel blijvende negatieve als positieve invloeden gerapporteerd op het zelfbeeld en de zelfwaarde. Uit ons onderzoek leiden wij af dat de moeilijkheden die door familieleden ervaren worden, voornamelijk betrekking hebben op angst omwille van herval. Deze angst zorgt tevens voor preoccupatie, wat een zeer grote
77
impact heeft op hun dagelijks leven. Hierdoor kan de spanning zowel lichamelijk als psychologisch blijven voortbestaan. Mogelijk factoren die de mate van angst beïnvloeden, zijn het al dan niet doorgemaakt hebben van periodes van herval en de tijd die verstreken is sinds abstinentie. Zo menen wij dat de angst voor herval en de stress en spanning stilaan zal afnemen met verloop van de tijd en dat deze angst minder zal zijn wanneer er in het verleden weinig of geen sprake was van periodes van herval of van stresserende gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld fysieke agressie of verplichte opnames.
Op familiaal niveau zien we zowel tijdens de periode van alcoholmisbruik als tijdens abstinentie een (blijvende) negatieve invloed op relationeel en functioneel gebied. De verstoorde relatie tussen het familielid en de PVA, kenmerkend tijdens het alcoholmisbruik (Oreo & Ozgul, 2007; Orford et al., 2010b) wordt bij de helft van onze participanten verdergezet in het heden. Ruzies, het ontbreken van een goede band tussen ouder en kind en weinig betrokkenheid worden hier naar voor geschoven. Hiernaast worden in ons onderzoek ook verbeteringen vernoemd in de relatie met de ex-gebruiker. Minder conflicten in de relatie met de PVA kunnen echter overeenkomen met het idee dat de familieleden conflict en spanning vermijden uit angst om herval uit te lokken (Moos, Finney & Cronkite, 1990). Deze bevinding kunnen we vanuit het FAAR model (Patterson, 2002a, 2002b) interpreteren als een familiale aanpassing aan het samenleven met een persoon met een verleden van alcoholmisbruik. Negatieve invloeden van het alcoholmisbruik op de atmosfeer van het gezin, zoals beschreven door Orford et al. (2010b) en Barnard (2005), kunnen in ons onderzoek eveneens worden doorgetrokken naar de periode van abstinentie. In navolging van de familiesysteemtheorie, dat stelt dat het disfunctioneren van één familielid het functioneren van alle andere familieleden beïnvloedt en andersom, zien we dat het gezin aanpassingen doorvoert in de familiale structuren en functies (Kaslow, Dausch & Celano, 2003). Ten gevolge van de spanningen en stress veroorzaakt door het alcoholmisbruik van een gezinslid, zocht het gezin een nieuw evenwicht door zijn rollen en regels aan te passen (Raganathan, 2004; Steinglass et al., 1987). Verschillende onderzoeken hebben reeds aangetoond dat bij abstinentie de aangepaste rollen en functies weer uit balans worden gebracht wat opnieuw tot spanningen en stress kan leiden bij alle gezinsleden. Het blijft vaak moeilijk om de rollen en verantwoordelijkheden opnieuw te herverdelen (Vaillant, 1983 en Wiseman, 1981 in Cronkite, Finney, Nekich & Moos, 1990). Herstel vindt in dat geval niet enkel plaats bij de PVA, maar ook bij de familieleden (Billings & Moos, 1983; Brown & Lewis 1999). Ook in ons onderzoek komen deze bevindingen naar voor. In navolging van de theorie van Patterson & Garwick (1994) rond familiale betekenisverlening, kunnen we stellen dat tot twee maal toe, omwille van het alcoholmisbruik en tijdens abstinentie, de “identiteit van de familie” veelal opnieuw vorm moeten geven worden. Naarmate er meer tijd verstrijkt, vinden we dat deze moeilijkheden stap voor stap kunnen afnemen. In navolging van het onderzoek van Orford et al. (2010b), komen ook in ons onderzoek communicatieproblemen naar voor ten gevolge van de intoxicatie. Ook bij abstinentie zien wij nog steeds moeizame communicatie, zij het met een andere invulling. Deze actuele problemen betreffen vooral het niet kunnen praten over vroeger en over gevoelens, vermijden over alcohol te praten of moeten leren de PVA terug als volwaardige gesprekspartner te beschouwen. Andere familieleden spreken dan weer van verbeterde communicatie, zoals kunnen praten met een nuchter persoon of kunnen praten over de alcoholproblematiek.
78
Voorts kunnen de financiële gevolgen van het alcoholmisbruik nog een weerslag hebben in het heden.
Ten aanzien van de ruimere omgeving worden zowel in het verleden (Orford et al., 2010b) en zoals blijkt uit ons onderzoek, in minder gevallen, ook in het heden gevoelens van schaamte en onbegrip ervaren. Hiermee samenhangend spreken verschillende participanten van een sociaal isolement tijdens het alcoholgebruik van hun naaste. Sinds abstinentie wordt dit isolement in de meeste gevallen terug doorbroken doordat familieleden aan hun omgeving kunnen laten zien dat zij samen de alcoholproblematiek te boven zijn gekomen, wat eerder leidt tot gevoelens van trots dan van schaamte. Bovendien zullen zij net zoals zij dit doen binnen hun gezin, ook het normale leven buiten het gezin weer proberen te herstellen.
1.2 Omgaan met het vroegere alcoholmisbruik van een familielid 1.2.1 Coping Uit de diepte-interviews wordt duidelijk dat de familieleden zowel tijdens de periode van het alcoholmisbruik als tijdens abstinentie, op actieve wijze heel wat coping-strategieën hanteren om te kunnen omgaan met moeilijke ervaringen ten gevolge van de (vroegere) alcoholproblematiek van hun familielid. In de eerste plaats sluiten we hierdoor aan bij de visie over coping binnen het FAAR model van Patterson (2002a) waarbij coping gezien wordt als een proces van familiale afstemming waarbij familieleden zoeken naar een evenwicht tussen de eisen die aan hen worden gesteld en hun eigen mogelijkheden en ondersteuningsbronnen om hier een antwoord op te bieden. Daarnaast sluiten we aan bij de visie over coping binnen het SSCS model van Orford et al (2010b) waarbinnen coping-strategieën niet langer worden beschouwd als disfunctioneel, maar als potentieel empowerend voor zowel het familielid zelf als de (ex-)gebruiker. Wij vinden ons ook in de opmerking van deze auteur dat deze strategieën niet zozeer nieuw of uitzonderlijk zijn, maar dat het gaat om dagdagelijkse strategieën van ‘gewone personen die reageren op moeilijke situaties binnen hun familie en hier verklaringen voor zoeken’. De meeste familieleden rapporteren meerdere coping-strategieën, wat varieert tussen twee en negen strategieën per persoon. Net zoals binnen het onderzoek van Orford et al. (2010b) is het niet zo dat één persoon zich situeert binnen één van de drie hoofdcategorieën van coping, namelijk geëngageerde, tolerante en vermijdende coping. De meeste participanten bevinden zich binnen twee of zelfs drie van deze hoofdcategorieën. Dit is volgens ons te wijten aan het feit dat de gehanteerde strategieën sterk variëren en evolueren naargelang de persoon en de specifieke context waarin deze zich op dat moment bevindt. Opvallend is dat, zowel voor als tijdens abstinentie, de combinatie geëngageerde-tolerante coping het meeste voorkomt, en dit bijna uitsluitend bij partners. Wij verklaren dit engagement vooral vanuit de positie die partners binnen het gezin bekleden, waarbij zij zich als moeder vaak verantwoordelijk voelen voor andere gezinsleden. Het is bovendien ook een vrij logische bevinding aangezien bijna alle partners er op een bepaald moment bewust voor hebben gekozen om samen te blijven met de (ex-)gebruiker. Het klinkt misschien enigszins tegenstrijdig, maar engagement ten aanzien van de (ex-)gebruiker hangt echter vaak ook samen met het aannemen van een tolerante houding ten aanzien van deze persoon wanneer men hem of haar tijdens de periode van het alcoholmisbruik in zekere zin loslaat en verantwoordelijk acht voor zijn of haar eigen gedrag. Tijdens
79
abstinentie komt hierbij dat men het verleden in zekere zin probeert achter zich te laten en terug vertrouwen probeert te geven aan de ex-gebruiker. Eveneens in lijn met de bevindingen van Orford et al (2010a) is het feit dat heel wat familieleden zowel op effectieve als ineffectieve manieren omgaan met spanningen en stress. Wanneer onze participanten vandaag de dag terugkijken op hun coping-gedrag tijdens de periode van het alcoholmisbruik erkennen zij dat bepaalde strategieën minder effectief bleken dan andere en dat zij het met de inzichten die zij nu hebben vaak heel anders zouden aanpakken. Bij de meeste familieleden is er bijgevolg sprake van een zekere evolutie in hun coping-strategieën doorheen de tijd en vaak lag er een keerpunt aan de basis van deze gedragsverandering. Voorbeelden van zulke keerpunten zijn onder andere het toetreden tot de zelfhulpgroep Al-Anon, het abstinent worden van de gebruiker, het aanbreken van nieuwe levensfases, enzovoort. Aansluitend bij de bevindingen van Orford et al (2001), vermelden onze participanten tijdens de periode van het alcoholmisbruik meningsverschillen met anderen familieleden of vrienden over hun copingstrategieën. Ons onderzoek toont echter eveneens aan dat dit soms ook nog het geval is tijdens de periode van abstinentie.
Figuur 4: Coping-strategieën tijdens de periode van het alcoholmisbruik
Bovenstaand schema werd opgesteld naar het voorbeeld van het schema van Orford et al. (2010b) voor de coping-strategieën van familieleden tijdens de periode van alcoholmisbruik. Binnen ons schema zijn dezelfde drie hoofdcategorieën voor coping terug te vinden, al kregen de subcategorieën een andere invulling naargelang de bevindingen in ons eigen onderzoek. We willen nogmaals benadrukken dat de categorieën elkaar niet volledig uitsluiten en er eerder sprake is van een continuüm. Dit schema geeft de globale tendensen weer voor de gehanteerde coping-strategieën tijdens het alcoholmisbruik, voor gedetailleerde informatie per participant verwijzen we naar de tabel in bijlage 8. Vijftien familieleden rapporteren een geëngageerde coping-stijl. Het komt duidelijk naar voren dat de partners, zeker zij die aangesloten zijn bij Al-Anon, in verhouding tot de andere familieleden het meest opteren voor geëngageerde coping. Wij veronderstellen dat dit komt doordat het bijwonen van de bijeenkomsten op zich al
80
enig engagement vraagt ten aanzien van de alcoholproblematiek. Tijdens deze bijeenkomsten zijn zij heel bewust bezig met hun eigen gedrag, zowel in functie van zichzelf, als in functie van andere gezinsleden, waardoor zij zich logischerwijs minder gaan terugtrekken of zichzelf gaan wegcijferen. Deze bevinding sluit niet helemaal aan bij de strategie withdrawn with love die men doorgaans toekent aan het traditionele Al-Anon model. Hurcom, Copello & Orford, (2000) maakten dezelfde opmerking binnen hun onderzoek. Verder zien we ook dat kinderen (weliswaar in mindere mate) opteren voor deze strategieën waardoor we ons kunnen afvragen of er sprake is van parentificatie. Eenzelfde familielid kan zich binnen verschillende subcategorieën bevinden. Als we bijgevolg kijken naar de afzonderlijke aantallen binnen deze categorieën, kunnen we concluderen dat er het meest geopteerd wordt voor geëngageerde coping-strategieën in verhouding tot de strategieën binnen de andere twee coping-stijlen. We kunnen dus besluiten dat familieleden doorgaans op een zeer actieve wijze proberen om te gaan met de alcoholproblematiek van hun naaste, wat een indicatie kan zijn voor het feit dat zij geloven dat verandering enigszins mogelijk is door hun eigen toedoen. Daarnaast vermelden dertien participanten een tolerante coping-stijl. De aantallen binnen deze subcategorieën zijn veel lager (namelijk minder dan de helft) dan deze binnen geëngageerde coping en exact evenveel als deze binnen vermijdende coping. Tot slot vermelden twaalf familieleden een vermijdende coping-stijl. Hierbij is het opvallend dat alle kinderen vermelden dat zij zichzelf terugtrokken ten tijde van het alcoholmisbruik, wat in lijn ligt met het onderzoek van Orford et al (1998b). Deze auteur stelt verder dat partners deze strategie ook af en toe hanteren, al vinden wij hier weinig evidentie voor binnen ons eigen onderzoek. Wij nemen aan dat kinderen, in tegenstelling tot partners, vaker in een positie verkeren waarbinnen er meer ruimte is om zich terug te trekken. Van kinderen wordt doorgaans niet verwacht dat zij in zekere zin verantwoordelijkheid opnemen ten aanzien van de gebruiker.
Figuur 5: Coping-strategieën sinds abstinentie
81
Op dit schema zien we de coping-strategieën van familieleden sinds de periode van abstinentie. We merken allereerst een lichte toename (+2) op in het aantal familieleden dat kiest voor een geëngageerde en tolerante coping-stijl en een lichte afname (-3) in het aantal familieleden dat kiest voor een vermijdende coping-stijl. Zeventien familieleden vermelden een geëngageerde coping-stijl. Bij geëngageerde coping blijven vier subcategorieën ongewijzigd. Eén subcategorie verandert van accent, namelijk “zorg dragen voor anderen” verschuift naar “compenseren”, ten aanzien van anderen, maar ook ten aanzien van zichzelf. Daarnaast wordt er één nieuwe subcategorie toegevoegd: het herstellen van het gewone leven. We kunnen hier duidelijk een parallel trekken met de uitdagingen waarmee familieleden geconfronteerd worden bij de aanvang van abstinentie, zie bovenstaand onderdeel 1.1, al ligt hier de nadruk op wat familieleden effectief doen om daar een antwoord op te bieden. Wij zien dit als een aanduiding dat familieleden zich niet star vast houden aan het oude evenwicht en op flexibele wijze inspelen op de uitdagingen waarmee ze worden geconfronteerd in het zoeken naar een nieuw evenwicht om hun gezin te herorganiseren sinds de periode van herstel. Tijdens de periode van abstinentie zien we dat in verhouding opnieuw de partners het meest geëngageerde copingstrategieën hanteren, alleen valt er nu geen duidelijk onderscheid meer te maken tussen zij die wel en niet zijn aangesloten bij Al-Anon. Het aantal familieleden dat op zoek gaan naar hulp, ligt nog steeds vrij hoog, waaruit we kunnen afleiden dat er bij veel familieleden toch nog sprake is van een zekere ondersteuningsnood. Als we kijken naar de afzonderlijke aantallen binnen de subcategorieën kunnen we concluderen dat er nog steeds het meest wordt geopteerd voor geëngageerde coping-strategieën en er zelfs sprake is van een lichte stijging ten opzichte van de periode voor abstinentie. Deze toename is voor ons een indicatie dat familieleden zich blijvend verantwoordelijk voelen voor de PVA. Dit getuigt in onze ogen van heel wat betrokkenheid, veerkracht en volharding. Vijftien familieleden vermelden een tolerante coping-stijl. Onder tolerante coping vinden we twee subcategorieën terug. De subcategorie “ontkennen” valt weg aangezien alle familieleden ondertussen logischerwijs hebben ingezien dat hun naaste kampt met een verslavingsproblematiek. Hiernaast, komen bijna alle familieleden tot aanvaarding of berusting in (de gevolgen van) deze problematiek. Er werd een nieuwe categorie toegevoegd, namelijk “engagement t.a.v. PVA”, wat in onze ogen wijst op het feit dat familieleden proberen om deze relatie te herstellen door veel rekening te houden met de PVA. De afzonderlijke aantallen binnen de tolerante subcategorieën nemen licht toe ten opzichte van de periode van het alcoholmisbruik. Een verklaring hiervoor vinden we vooral in het aantal familieleden dat komt tot aanvaarding/berusting, een indicatie voor het feit dat familieleden proberen om niet te beschuldigen, het verleden achter zich te laten en zich te richten op de toekomst door betekenis te verlenen aan datgene wat hen overkomen is. Negen familieleden vermelden een vermijdende coping-stijl. Binnen vermijdende coping vinden we dezelfde subcategorieën terug als voor abstinentie, al neemt het aantal familieleden af voor “verbergen” en “zichzelf terugtrekken”. Er zijn echter meer familieleden die gaan letten op hun eigen alcoholconsumptie, waarvan het merendeels om kinderen gaat. We nemen aan dat zij soms nog het meest geconfronteerd worden met de sociale druk om te drinken, bijvoorbeeld in hun studentenleven. De afzonderlijke aantallen binnen de vermijdende subcategorieën nemen licht af ten opzichte van de periode van het alcoholmisbruik.
Een
verklaring hiervoor vinden we in de afname van het aantal conflicten binnen het gezin, waardoor familieleden
82
zich minder vlug gaan terugtrekken. Bovendien is het niet altijd meer nodig om de alcoholproblematiek te verbergen voor de omgeving omdat ze zijn gekomen tot aanvaarding en berusting.
1.2.2 Veerkracht
Figuur 6: Balansmetafoor van veerkracht
Dit schema geeft een globaal overzicht van de categorieën van draagkracht en draaglast binnen de families. Voor gedetailleerde informatie per participant verwijzen we naar de tabel in bijlage 9. In navolging van Patterson (2002a, 2002b) kiezen we voor een balansmetafoor voor veerkracht om te benadrukken dat het bij veerkracht gaat om een aanhoudend, dynamisch proces van familiale aanpassing en niet zozeer om een blijvende toestand. De centrale stelling is dat wanneer de familie een geschiedenis heeft van een succesvolle coping met dagdagelijkse normatieve eisen (familiale afstemming), de kans toeneemt dat zij veerkracht (familiale aanpassing) tonen wanneer zij met zwaardere niet-normatieve eisen geconfronteerd worden. Zoals de bovenstaande categorieën voor draagkracht en draaglast doen vermoeden, wordt veerkracht binnen families mee vorm gegeven door betekenisverlening, een centraal construct binnen het FAAR model van Patterson (2002a, 2002b). Familiale betekenisverlening dient onderscheiden te worden van individuele betekenisverlening en verwijst naar de betekenissen die collectief geconstrueerd werden door de familieleden in hun onderlinge interactie of in hun interactie met families met gelijkaardige ervaringen. Patterson & Garwick (1994) onderscheiden betekenisverlening op drie niveaus. Allereerst is er het niveau van de situationele betekenisverlening, de inschatting van de eisen die worden gesteld en de mogelijkheden om hierop in te spelen. Zo benadrukken dertien familieleden binnen de categorie “empowerment” dat ze het gevoel hebben sterker te zijn geworden door hun ervaringen in het verleden en er vertrouwen in hebben dat zij als familie beter zullen kunnen omgaan met uitdagingen in de toekomst. Ten tweede is er het niveau van de identiteit van de familie, de waarden en normen die richting geven aan de onderlinge relaties, dagelijkse rituelen en praktijken en zorgen voor een samenhorigheidsgevoel. Zo benadrukken zes familieleden dat zij kampen met “gevoelens van verlies” omdat hun huidige familiale situatie niet voldoet aan hun verwachtingen. Ten derde is er het niveau van het wereldbeeld van de familie, de oriëntatie van de familie ten opzichte van de buitenwereld, al dan niet gebaseerd op religieuze of culturele overtuigingen, die het dagelijks functioneren binnen het gezin beïnvloedt. Zo vinden we onder “aanvaarding/berusting” heel wat uitspraken terug van
83
partners, die aangesloten zijn bij de zelfhulpgroep Al-Anon, over “leven van dag tot dag”, waarbij men het verleden probeert achter zich te laten en zich niet al te veel zorgen te maken over de toekomst. Het belang dat Patterson hecht aan betekenisverlening is gebaseerd op het idee dat gedeelde betekenissen ambiguïteit verminderen en op die manier een buffer kunnen vormen tegen stress (Patterson, 2002a). Wanneer we kijken naar de hoofdcategorieën draagkracht en draaglast, valt in de eerste plaats op dat vijftien familieleden zich situeren binnen “draagkracht” en twaalf familieleden zich bevinden in “draaglast”. Dit lijkt op het eerste zicht een tegenstrijdige bevinding, maar het toont in onze ogen nogmaals het dynamische karakter aan van het proces van veerkracht en benadrukt bovendien dat er geen sprake is van een “of-of verhaal”, maar eerder van een “en-en verhaal”: er is sprake van een voortdurende wisselwerking tussen de draagkracht en draaglast van familieleden, waardoor beide ervaringen tegelijkertijd kunnen bestaan bij familieleden. Kijken we echter naar de aantallen binnen de subcategorieën binnen draagkracht en draaglast, vinden we veel grotere aantallen terug binnen deze voor draagkracht, wat een indicatie is voor het feit dat er heel wat veerkracht terug te vinden is in de families. Onze bevindingen kunnen de hypothese van Orford et al (2010a) dus bevestigen en tonen aan dat het effectief omgaan met eisen in het verleden inderdaad de mogelijkheid in zich draagt voor de ontwikkeling van empowerment of veerkracht. Zo geven familieleden aan dat zij de moeilijke ervaringen tijdens de periode van het alcoholmisbruik in zekere zin een plaats hebben kunnen geven, dat zij het gevoel hebben sterker te zijn geworden, dat zij goede vooruitzichten hebben op de toekomst en vermelden zij heel wat positieve ervaringen die voor een stuk hun negatieve ervaringen uit het verleden compenseren. Anderzijds blijkt het verleden toch in zekere zin een blijvende impact te hebben op familieleden. Zo vertellen familieleden dat ze regelmatig of zelfs dagelijks piekeren over de mogelijkheid tot herval en de eigen draagkracht om hier mee om te gaan of geven zij aan dat hun persoonlijkheid in negatieve zin veranderd is. Anderen ervaren het verleden als een blijvende last die ze met zich mee dragen of kampen met gevoelens van verlies. We dienen hierbij wel de opmerking te maken dat het ouderkoppel zich elk bevindt in drie tot vier van deze categorieën, waardoor onze bevindingen voor een stuk gekleurd worden door hun persoonlijk verhaal.
1.2 Sociale steun aan familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik Bijna alle familieleden geven aan tijdens en/of na het alcoholmisbruik een vorm van sociale steun te hebben ontvangen. Net zoals Orford et al. (2010a) aantoont, vinden we dat deze sociale steun zowel informeel als formeel aangeboden kan worden. Zo vinden we ondersteuningsbronnen terug binnen het eigen sociaal netwerk, waarvan voornamelijk binnen de eigen familiale kring, binnen zelfhulpgroepen of vanuit professionele hulpverleningsinstanties. Sociale steun is een belangrijke protectieve factor bij het kunnen omgaan met de stresserende levensomstandigheden die samengaan bij het samenleven met een persoon met (een verleden van) alcoholmisbruik. Goede sociale steun wordt niet bepaald door het aantal personen waaruit het sociaal netwerk bestaat, maar door de kwaliteit ervan (Orford et al., 2010a). Hierbij geven onze participanten aan dat het zowel voor als tijdens abstinentie zeer ondersteunend is om aandacht te krijgen voor zichzelf en hun zorgvraag. Deze
84
bevinding werd reeds door ander onderzoek slechts aangetoond tijdens de periode van alcoholmisbruik (Orford et al., 2010b). Orford et al. (2010b) geeft aan dat door familieleden van middelengebruikers emotionele steun het meest gewaardeerd wordt: open kunnen praten over het probleem in een accepterende en steunende sfeer. De al dan niet ontvangen sociale steun en de wens hiertoe bij familieleden van PVA is echter nog niet onderzocht geweest. Uit ons onderzoek naar deze familieleden komt naar voor dat ventileren en begrip krijgen ook door hen als een belangrijke steun ervaren wordt, zowel in formeel als informeel verband. Wij zien dit als een aanduiding dat er nog steeds een negatieve impact mogelijk is van het alcoholgebruik van een naaste op het eigen welbevinden, zelfs al ligt dit alcoholgebruik reeds in het verleden. Net als Orford et al. (2010b) aangeeft over de periode van het alcoholgebruik, wordt ook volgens onze onderzoeksresultaten tijdens de periode van abstinentie het verkrijgen van nieuwe inzichten, een professionele kijk op de problemen en concrete handvaten nog steeds aangehaald als helpend. Een volgend element dat ons onderzoek naar voor schuift is de beschikbaarheid van de steun. Hieronder wordt zowel de mogelijkheid verstaan om blijvend beroep te kunnen doen op een professionele instantie die vertrouwd is met het persoonlijke verhaal, als de laagdrempelige toegang tot zelfhulpgroepen. Dit kan in onze ogen wijzen op de realistische houding van de familieleden ten opzichte van de kans op herval, en de ondersteuningsnood voor henzelf die dit herval met zich mee zou brengen. Het sociaal netwerk dat naast directe steun ook afleiding kan bieden, wordt eveneens als ondersteunend ervaren. Niet alleen familieleden van personen met een huidige alcoholproblematiek hebben nood aan bijkomende ondersteuning, (Zohhadi, Templeton & Velleman, 2006), uit ons onderzoek blijkt dat bijna de helft van de familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik eveneens een uitgesproken actuele wens hebben naar ondersteuning voor zichzelf. Voornamelijk sociale steun van iemand die begrijpt hoe het is om een familielid te hebben met een (vroegere) verslavingsproblematiek wordt door hen als zeer helpend ervaren. Eerder onderzoek gaf reeds aan dat steun vanwege lotgenoten het gevoel geeft dat men niet de enige is die dit meemaakt (Van Harberden 1989; Orford et al., 2010b). “Familiale betekenisverlening”, wat een invloed heeft op de overtuigingen van familieleden rond alcoholmisbruik en herval, kan collectief binnen zelfhulpgroepen geconstrueerd worden (Patterson, 2002a). Deze gedeelde betekenissen verminderen ambiguïteit en onzekerheid en kunnen zo een buffer vormen tegen stress. Het merendeel van de partners ontvangt deze steun vanuit de zelfhulpgroep Al-Anon. Enkele familieleden ervaren echter een leemte in het aanbod hiervan terwijl anderen lotgenotencontact vinden binnen het eigen sociaal netwerk. De nood aan drie vormen van steun die familieleden vertonen tijdens het alcoholgebruik van hun naaste volgens Zohhadi, Templeton & Velleman (2006), kan blijven voortbestaan wanneer er reeds abstinentie bereikt is: gehoord worden, delen van ervaringen en steun bij coping. Het verkrijgen van accurate informatie wordt zowel tijdens het gebruik (Orford et al., 2010b) als tijdens abstinentie als sterk ondersteunend ervaren, zoals blijkt uit onze onderzoeksresultaten. Verschillende participanten doen hiertoe aan zelfhulp door psycho-educatie. Enkelen geven aan een leemte te ervaren in het professionele aanbod ten aanzien van informatieverstrekking naar zichzelf en hun familieleden omtrent het gepast en steunend omgaan met de ex-gebruiker.
85
Verschillende drempels komen naar voor bij het ontvangen van sociale steun tijdens en na het alcoholmisbruik, wat in onze ogen wijst op de noodzaak tot sensibilisering en normalisering binnen de ruimere omgeving, waartoe ons onderzoek een belangrijke aanzet kan geven. Zo geven verschillende participanten uit ons onderzoek aan dat het ontbreekt aan een goede afstemming tussen de visie of aanpak van de zelfhulpgroepen of het professionele netwerk en hun eigen overtuiging. Hieruit leiden wij af, dat er wel sociale steun gevonden kan worden, indien de eigen visie aansluit bij deze van de hulpverleningsinstanties en zelfhulpgroepen. Zij wiens overtuiging met betrekking tot middelafhankelijkheid, de positie van familieleden hierbinnen en de te hanteren coping-strategieën afwijkt van deze vooropgesteld door de professionele instanties of de zelfhulpgroepen, vallen ons inzien hier echter vaak uit de boot. Bij professionele instanties komt ook een financiële drempel naar voor. Bij contacten met zorgverstrekkers op de eerste lijn, vinden we in lijn van Butler & Bauld (2005), dat het hen vaak de vaardigheden of tijd ontbreekt om de noden van de familieleden te beantwoorden. Zowel eerder onderzoek reeds aangaf tijdens het alcoholmisbruik (Van Reybrouck & Van Hende, 2007), vinden wij dat ook tijdens abstinentie men niet altijd gelooft dat over de situatie praten, de situatie zal doen veranderen. De bevindingen van Orford et al. (2010b) dat er tijdens het gebruik vaak niemand beschikbaar is om de zorgen mee te delen en ook de gebruiker zelf het familielid kan overtuigen om geen verdere ondersteuning te zoeken, worden door onderzoeksresultaten ook aangetoond met betrekking tot de periode van abstinentie. Tot slot willen we de aandacht vestigen op de rol van de ruimere sociale en culturele context met betrekking tot het ontvangen van steun. Hoe groter namelijk het stigma in de samenleving rond alcoholmisbruik, hoe minder familieleden doorgaans kunnen terugvallen op hun omgeving voor steun, waardoor een belangrijke beschermende factor wegvalt (Boss, 2002). De familieleden kunnen omwille van schaamte of schuld en angst voor negatieve reacties van anderen het alcoholprobleem en hun eigen spanning hieromtrent verzwijgen (Orford et al., 2010b; Van Reybrouck & Van Hende, 2007). Uit de bevindingen van ons onderzoek, leiden wij af dat er vanuit de samenleving nog veelal een proces van stigmatisering in gang wordt gezet ten aanzien van alcoholafhankelijkheid. Deze stigmatisering blijkt niet steeds af te nemen wanneer het alcoholgebruik reeds achter de rug is, waardoor familieleden nog steeds geremd worden in hun zoektocht naar gepaste sociale steun.
1.3 Besluit Zoals we reeds hebben aangehaald, zijn de verschillende onderzoeksvragen inherent met elkaar verbonden. De resultaten en discussie van de drie onderzoeksvragen dienen dan ook niet afzonderlijk maar in hun geheel worden overschouwd. Zo hebben de verschillende positieve en negatieve ervaringen (onderzoeksvraag 1) een grote invloed op de manier van coping, de ervaren draagkracht en draaglast (onderzoeksvraag 2) en het zoeken naar sociale steun (onderzoeksvraag 3). De ontvangen steun en de ervaren drempels hierin en de manieren van coping hebben eveneens terug een invloed op de beleving van de familieleden. Ook hangen coping en sociale steun sterk aan elkaar vast, daar steun gezien wordt als een belangrijke bron bij het omgaan met de stresserende levensomstandigheden. Vervolgens hebben de beschikbaarheid van sociale steun en het hanteren van meer of minder effectieve coping-strategieën een invloed op de balans tussen draagkracht en draaglast van de familieleden.
86
Gebaseerd op het Stress-Strain-Coping-Support model van Orford et al. (2005) dat betrekking heeft op familieleden van personen met een actuele verslavingsproblematiek, stellen wij onderstaand nieuw model voorop voor familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik. Dit model geeft de samenhang weer tussen de verschillende onderzoeksvragen zoals wij uit onze onderzoeksresultaten als hypothese voorop stellen. Om deze samenhang te benadrukken, hebben wij in ons model meer beïnvloedingspijlen tussen de verschillende elementen ingevoegd, dan in het SSCS model van Orford et al. (2005). Zoals reeds beschreven in onze onderzoeksresultaten en bovenstaande discussie, hebben de verschillende elementen eveneens een andere invulling dan binnen het SSCS model. Daar waar Orford et al. voornamelijk focust op een mogelijke negatieve uitkomst, namelijk overbelasting en spanning, die in intensiteit wordt beïnvloed door de wisselwerking tussen ervaringen, coping en sociale steun, willen wij hiernaast ook focussen op mogelijke positieve uitkomsten van het samenleven met iemand met een (vroegere) alcoholproblematiek. Vandaar de keuze om het laatste element van ons schema te benoemen als de “balans tussen draagkracht en draaglast”. Betekenisverlening, een centraal concept in het FAAR model van Patterson (2002) oefent een belangrijke invloed uit op deze balans, zoals reeds geïllustreerd in figuur 6. Doch willen we er op wijzen dat betekenisverlening niet enkel een invloed uitoefent op de veerkracht, maar ook op de andere elementen van het schema, vandaar de omvattende positie. De stippellijn (of niet-gesloten grens) wijst er op dat dit proces niet plaatsvindt binnen het gesloten systeem van het gezin of binnen het ene individu, maar in constante wisselwerking staat met de ruimere context. Het is dus vooral deze nadruk op betekenisverlening en een evolutie naar mogelijke positieve ervaringen en veerkracht, dat ons model ten aanzien van de periode van abstinentie, onderscheidt van het SSCS model van Orford et al. (2005) met betrekking tot familieleden van personen met een afhankelijkheidsproblematiek.
Figuur 7: Samenhang tussen de onderzoeksvragen
Op basis van ons onderzoek kunnen we stellen dat abstinentie niet gelijk staat aan herstel voor het gezin en de familieleden. Dit ligt in lijn van de bevindingen van Brown & Lewis (1999) volgens wie herstel eerder een langdurig, interactief proces is van groei en verandering dat de nodige spanning teweegbrengt binnen de
87
familie. Ook in onze resultaten komt naar voor dat de familieleden nog steeds spanning en stress kunnen ervaren, actief blijven in hun coping-strategieën om hier mee om te gaan en een blijvende wens naar sociale steun uiten.
2. Beperkingen van het onderzoek Een eerste bemerking over ons onderzoek heeft betrekking op de methode van dataverzameling. Onze informatie werd verkregen aan de hand van datgene wat de participanten ons zelf hebben verteld tijdens de diepte-interviews en aan de hand van een korte anamnestische vragenlijst. Dit houdt mogelijks in dat we geen volledig zicht hebben op hun ervaringen wanneer participanten onbewust of bewust bepaalde ervaringen niet vermelden omdat ze in hun ogen onbelangrijk waren of juist te moeilijk of te pijnlijk om te vertellen. Wanneer de familieleden bovendien spreken over ervaringen uit het verleden is dit eveneens retroperspectief. Hierdoor kunnen bepaalde zaken reeds vergeten zijn of toevallig op het moment van het interview niet in hun gedachten opkomen. Een tweede beperking van ons onderzoek is dat we via onze methode van participantenwerving, namelijk via oproepbrieven, een specifieke groep participanten hebben bereikt, namelijk personen die graag of makkelijk over hun ervaringen willen of kunnen praten. Oreo & Ozgul (2006) stellen dat ouders van personen met een afhankelijkheidsproblematiek die intense stress en spanningen ervaren veelal een rouwervaring doormaken. Miles (1985 in Oreo & Ozgul, 2006) geeft verder aan dat het bij onderzoek dat zich focust op verlies- en rouwervaringen moeilijk is om een representatieve onderzoeksgroep te werven omdat die groep met de grootste negatieve impact van het alcoholmisbruik van een naaste, het minst goed bereikt wordt. We hebben zelf geprobeerd dit tekort te compenseren door ook via snowball-sampling op zoek te gaan naar participanten en door het persoonlijk aanspreken van mogelijke participanten binnen ons eigen ruime sociaal netwerk. Die familieleden die kampten met de meest uitgesproken negatieve impact van het alcoholmisbruik en leken te beschikken over het minste veerkracht, hebben wij via één van deze methodes kunnen bereiken. Een volgende beperking die we naar voor schuiven, is dat we slecht een kleine onderzoeksgroep van zeventien familieleden hebben bevraagd die bijgevolg niet representatief is voor de hele populatie. Het was echter niet de opzet van ons kwalitatief onderzoek om te streven naar veralgemeenbaarheid: iedere familie bevindt zich immers in een unieke situatie waardoor we eerder op zoek gaan naar een mate van transferwaarde voor families in gelijkaardige posities. Zo trachten we enkel ‘handvaten’ mee te geven om in de praktijk beter in te spelen op de ondersteuningsnoden van familieleden van ex-gebruikers. Daarnaast willen we opmerken dat de verdeling binnen onze onderzoeksgroep niet evenredig tussen kinderen, broers/zussen, ouders en partners. De partners die we hebben bereikt zijn bovendien bijna allen aangesloten (geweest) bij de zelfhulpgroep Al-Anon. Hierdoor is ons beeld van de stress en spanning, coping en sociale steun van onze partners mogelijks niet representatief voor partners van personen met een verleden van alcoholmisbruik omdat zij mogelijks andere coping-strategieën hanteren die de visie van Al-Anon kenmerken. Ook hebben zij deze zelfhulpgroep als sociale steun waarop ze kunnen terugvallen. Eveneens hebben we in het algemeen weinig mannelijke participanten en geen enkele mannelijke partner binnen onze onderzoeksgroep, ondanks extra inspanningen om deze
88
doelgroep te bereiken. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er, zoals blijkt uit de resultaten van de nationale gezondheidsenquête (2008), meer mannen zijn die kampen met (een verleden van) alcoholmisbruik, waardoor er gewoonweg meer vrouwelijke partners zijn. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat mannen doorgaans minder gemakkelijk praten over hun persoonlijke gedachten en gevoelens en ervaringen en daardoor minder vlug gaan reageren op onze oproepbrieven. Ten slotte hebben we in ons onderzoek geen controlegroep opgenomen. Deze groep zou kunnen bestaan uit familieleden van personen met een actueel alcoholmisbruik. Door hen te bevragen naar hun stressbeleving en ervaren spanning, hun manier van omgaan hiermee en de sociale steun die ze al dan niet ontvangen, zouden we kunnen nagaan welke verschillen naar voor komen met de onderzoeksgroep familieleden van personen die minstens een jaar nuchter zijn. Deze beperking werd enigszins opgeheven door een uitgebreide literatuurstudie over onderzoek bij deze eerste groep. Eveneens hebben we ons onderzoek uitgevoerd aan de hand van kwalitatieve interviews, waarbij de familieleden zowel de periode voor als na abstinentie bespraken en de oorzaken van hun veranderde ervaringen en coping-strategieën zelf aangaven. Ondanks het feit dat onze kwalitatieve data beperkt zijn, bieden zij een rijke en levendige beschrijving van de ervaringen, waarbij aan de familieleden zelf een stem wordt gegeven. Juist omwille van deze reden kan dit onderzoek een aanvulling bieden op het (voornamelijk kwantitatieve) onderzoek dat reed gevoerd is.
3. Aanbevelingen 3.1 Aanbevelingen voor de praktijk De recente visie van verslaving als een chronisch recidiverende hersenziekte (Van der Brink, 2005) heeft als implicatie, dat er nood is aan een blijvende zorg op maat voor de ex-gebruiker tijdens de periode van herstel (McLellan, 2002). Samen met het systeemtheoretische inzicht van de voortdurende onderlinge wisselwerking tussen de leden van een gezin (Willemse, 2006) en onze eigen onderzoeksbevindingen, lijkt het ons bijgevolg geen brug te ver om een (vrijblijvend) aanbod uit te werken of een gevoeligheid te ontwikkelen bij eerstelijnszorgverstrekkers en hulpverleners voor de noden van familieleden van ex-gebruikers tijdens de periode van herstel. Hierbij lijkt het ons belangrijk dat de focus in de eerste plaats ligt op de familieleden zelf, voor hun eigen welbevinden, en niet zozeer op het betrekken van hen in functie van retentie of herstel van de ex-gebruiker. Bijna de helft van de bevraagde familieleden spreekt over een actuele wens naar ondersteuning voor zichzelf. Uit onze bevindingen blijkt dat familieleden nood hebben aan een klankbord, waarbij ze moeilijke gedachten en gevoelens kunnen ventileren en begrip krijgen. Sommigen verkiezen hiervoor professionele hulpverleners, anderen eerder lotgenoten, familieleden of vrienden. Daarnaast benadrukken heel wat familieleden het belang van psycho-educatie en het krijgen van concrete inzichten en handvaten om in het dagelijks leven te kunnen omgaan met spanningen en stress ten gevolge van de vroegere alcoholproblematiek. Indien familieleden geen aansluiting vinden bij hulpverleners, stellen zij een gerichte doorverwijzing op prijs. Op basis van deze bevindingen kan de vijfstappenbenadering voor eerstelijnszorgvertrekkers van Copello et al. (2000) om
89
ondersteuning te bieden aan familieleden tijdens het alcoholmisbruik (zoals besproken in 5.3.1 van de literatuurstudie), ons mogelijks interessante aanknopingspunten bieden voor ondersteuning tijdens de periode van abstinentie. In navolging van de postmoderne familietherapie, zoals beschreven door Kaslow, Daush & Celano (2003), dienen hulpverleners voornamelijk op zoek te gaan naar de krachten en ondersteuningsbronnen die aanwezig zijn in en rond het gezin en moeten zij deze proberen aan te spreken en te versterken, iets wat uiteraard ook al kan tijdens de periode van alcoholmisbruik. Zoals uit onze bevindingen blijkt, is er immers heel wat draagkracht aanwezig in de bevraagde families. Sommige participanten hebben op dit moment geen nood aan ondersteuning, al maken enkelen hierbij wel de opmerking dat zij het als geruststellend ervaren om te weten dat er nog steeds iemand binnen de hulpverlening beschikbaar is die hun verhaal kent en ondersteuning zou kunnen bieden indien nodig. Ook dit kan een belangrijk aandachtspunt zijn voor hulpverleners binnen de verslaafdenzorg. Daarnaast lijkt ons een belangrijke rol weggelegd voor lotgenoten en meer specifiek voor de zelfhulpgroep Al-Anon, aangezien zij familieleden enerzijds een gevoel van verbondenheid en anderzijds gedeelde betekenisverlening en zingeving kunnen bieden. Hoewel deze groep op financieel en organisatorisch vlak zeer laagdrempelig is, blijkt dit niet altijd zo te zijn op ideologisch vlak. Enkele bevraagde familieleden konden zich namelijk niet vinden in de visie en aanpak van deze zelfhulpgroep. Gezien het belang van lotgenotencontact als bron van ondersteuning, lijkt het ons aangewezen om het aanbod binnen de zelfhulpbeweging verder uit te breiden of ruimer af te stemmen op de aanwezige noden. Vervolgens heerst er nog heel wat onbegrip in onze samenleving, wat de druk verhoogt om problemen op te lossen binnen het gezin zelf. Dit blijkt uit ons onderzoek ook voor de periode na het alcoholgebruik. Sommige familieleden spreken over gevoelens van schaamte, anderen voelen zich niet begrepen en vinden dat zij op weinig (bruikbare) steun kunnen rekenen in hun eigen sociaal netwerk. Ook halen familieleden aan dat veel eerstelijnszorgverstrekkers (o.a. huisartsen, verpleegkundig personeel in ziekenhuizen, enzovoort) niet over de nodige kennis beschikken over alcoholproblematiek en de gevolgen ervan voor de familie. Hierdoor ervaren de familieleden dat zij vaak weinig aandacht krijgen. Tenslotte halen veel familieleden aan dat zij moeite hebben met de algemene attitude ten aanzien van alcohol in onze maatschappij, waarbij alcohol altijd en overal beschikbaar is en er bij veel gelegenheden sociale druk heerst om iets te drinken. Op basis van deze bevindingen, sluiten we aan bij Van Reybrouck, De Burie & Soyez (2011), die stellen dat er vandaag de dag nog steeds nood is aan normalisering en sensibilisering.
3.2 Aanbevelingen voor verder onderzoek Het lijkt ons nog steeds zinvol om verder onderzoek te verrichten naar de ervaringen van familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik, eventueel met een andere focus in de onderzoeksgroep en andere onderzoeksmethoden. Hoe beter de impact van de afhankelijkheidsproblematiek op familieleden immers in kaart wordt gebracht, hoe meer het sociaal netwerk en de hulpverleners waarmee familieleden in contact komen, zich bewust kunnen worden van de noden van familieleden en hoe beter zij hierop kunnen inspelen.
90
In de eerste plaats lijkt het ons interessant om vergelijkend kwantitatief onderzoek te verrichten naar de hypotheses die uit dit onderzoek voortkomen. Hiervoor verwijzen we naar het samenvattende schema in bovenstaand besluit. Aangezien ons onderzoek beschrijvend is, is het hier niet mogelijk om causale verbanden te leggen tussen de verschillende componenten, namelijk de vroegere alcoholproblematiek, ervaren stress en spanning, coping-strategieën en sociale steun en de balans tussen draagkracht en draaglast. Dit lijkt ons een interessante onderzoekspiste voor de toekomst. Wanneer er een grotere representatieve steekproef wordt genomen, zal het ook mogelijk zijn om andere verbanden te leggen tussen demografische kenmerken (bijv. leeftijd, geslacht, relatie tot gebruiker, enzovoort) en de ervaringen en coping-strategieën van de participanten. Daarnaast lijkt het ons interessant om nog kwalitatief onderzoek te verrichten naar de beleving van familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik. Wij hebben er in ons onderzoek bewust voor gekozen om te werken met een open diepte-interview, omdat we ruimte wilden maken voor het persoonlijke verhaal van de familieleden. Dankzij het coderen van deze interviews, konden wij meer structuur brengen in deze verhalen en op zoek gaan naar gemeenschappelijke elementen of juist tegenstrijdigheden hierin. Spijtig genoeg is hierdoor wel een deel van de context verloren gegaan. Wij hebben dit voor een stuk proberen te compenseren door relevante contextgegevens toe te voegen in de bijlage en door zoveel mogelijk citaten te verwerken in de rapportering van onze onderzoeksresultaten. Om nog meer recht te doen aan de persoonlijke, unieke verhalen van de familieleden, lijkt het ons bijgevolg interessant om verder kwalitatief onderzoek te verrichten, met een volledige centraalstelling van het verhaal van de familieleden, bijvoorbeeld door middel van een autobiografische onderzoeksmethode. Verder lijkt het ons interessant om te variëren in onderzoeksdoelgroepen, zo zou er bijvoorbeeld onderzoek verricht kunnen worden naar familieleden van personen met een verleden van drugsmisbruik. Gezien de parallel in de problematiek doen onze onderzoeksbevindingen immers vermoeden dat deze familieleden mogelijks ook nog stress en spanning kunnen ervaren nadat hun naaste reeds enige tijd clean is, al kunnen er wel verschillen zijn in deze ervaren stress, spanning, hun coping-strategieën, de sociale steun en veerkracht. Verder kan het interessant zijn om de focus te verleggen naar mannelijke partners, omdat er in ons onderzoek voornamelijk vrouwelijke partners aan bod kwamen. Mogelijk gaan zij op een andere manier om met de door hen ervaren stress en spanning, hebben zij nood aan andere vormen van sociale steun en verlenen zij andere betekenissen aan de alcoholproblematiek van hun naaste. Ook kan het interessant zijn de focus van onderzoek te vernauwen naar personen die aangesloten zijn bij de zelfhulpgroep Al-Anon om zicht te krijgen op wat zij nu net als ondersteunend ervaren in de visie en aanpak van Al-Anon. Uit ons onderzoek kwam immers het belang naar voor van lotgenotencontact en gedeelde betekenissen voor familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik. Tenslotte kan er nog onderzoek worden verricht naar de ervaringen van personen uit families waar er sprake is van een intergenerationele alcoholproblematiek, aangezien dit vaak naar voor kwam in de verhalen van onze participanten.
91
92
Bibliografie Al-Anon Vlaanderen. Wat is Al-Anon? Geraadpleegd op 15 februari 2012, van http://www.alanonvl.be/Alanon/alanon_is.html Alcoholics Anonymous (1955). The Story of How Thousands of Men and Women Have Recovered from Alcoholism. New York City: Alcoholics Anonymous Publishing Inc. Anderson, P.G.A. & Colom, J. (2005). Alcohol and Primary Health Care: Clinical Guidelines on Identification and Brief Interventions. Barcelona: Department of Health of the Goverment of Catalonia. APA (2000). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Fourth Edition, Text Revision (DSM-IV-TR). Washington, DC: American Psychiatric Association. Apodaca, T.R. & Miller, W.R.I (2003). A meta – analysis of the effectiveness of bibliotherapy for alcohol problems. Journal of clinical psychology. 59 (3), 289-304. Asher, R.M (1992). Women with Alcoholic Husbands: Ambivalence and the Trap of Codependency. Chapel Hill: University of North Carolina Press. Barnard, M. (2005). Drugs in the family: The impact on parents and siblings. Layerthorpe: York Publishing Services Ltd. Beck, U. & Beck-Gernsheim E. (2001). Individualization: institutionalized individualism and it’s social and political consequences. London: Sage Publications, 140. Beleidsnota van de Federale Regering in verband met de drugproblematiek (2001). Geraadpleegd op 13 februari, 2012, van http://www.law.ugent.be/crim/ISD/links/documenten/drugsnota.pdf Benishek, L.A. , Kirby K.C. & Dugosh K.L. (2011). Prevalence and frequency of problems of concerned family members with a substance-using loved one. American journal of drug and alcohol abuse, 37 (2), 82-88. Berland, G.K., Elliot, M.N., Morales, L.S. et al. (2001). Health information on the Internet. Jama-Journal of the American Medical Association. 285 (20), 2612- 2621. Billings, A.G. & Moos R.H. (1983). Psychosocial Processes of Recovery among Alcoholics and their Families: Implications for Clinicians and Program Evaluations. Addictive Behaviors. 8, 205-218. Bouverne-De Bie, M. (2004). Sociale agogiek. Gent: Academia Press. Boss, P. (2002). Stress Management - A Contextual Approach. California: Sage Publications, 40.
93
Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3, 77101. Brown, S. & Lewis, V. (1999). The Alcoholic Family in Recovery – A Developmental Model. New York: The Guilford Pres, 3. Bushman, B.J. & Cooper, H.M. (1990). Effects of alcohol on human aggression: An integrative research review. Psychological Bulletin, 107, 341-354. Butler, R., Bauld, L. (2005). The parents’ experience: coping with drug use in the family. Drugs: education, prevention and policy, 12 (1), 35-45. Broekaert, E., Vanderplasschen, W., Soyez, V., Vandevelde, S., De Wilde, J., Derluyn, I. & Colins, O. (2005). Drughulpverlening. In Broekaert E. & Van Hove G. (Eds.), Handboek Bijzondere Orthopedagogiek, 301-360, Antwerpen - Apeldoorn: Garant. Casselman, J.. (2004). Alcoholproblemen: denk integraal, handel gericht. In Ansoms A., Casselman, J., Matthys, F. & Verstuyf G. (red) Hulpverlening bij problematisch alcoholgebruik. 13-38. Antwerpen – Apeldoorn: Garant. CAT. Hulpverlening. Geraadpleegd op 20 februari, 2012, van http://users.skynet.be/fa502769/infosite/index.html CAW. Kan het CAW mij helpen? Geraadpleegd op 20 februari, 2012, van http://www.caw.be/KanhetCAWmijhelpen/tabid/134/Default.aspx Cermak, T.L. (1986). Diagnostic criteria for codependency. Journal of Psychoactive Drugs, 18, 15-20. Conrad, P. (1992). Medicalization and social control. Annual Review of Sociology. 18, p. 209-230. Copello, A. & Orford, J. (2002). Addiction and the family: is it time for services to take notice of the evidence? Addiction, 97, 1361-1363. Copello, A., Orford, J., Natera, G., Atkinson, C., Mora, J., Velleman, R., Crundall, I., Tiburcio, M., Templeton, L., Walley, G. (2005). Coping with Alcohol and Drug Problems. The Experiences of Family Members in Three Contrasting Cultures. Hove: Routledge. Copello, A., Templeton, L., Krishnan, M., Orford, J. & Velleman, R. (2000). A treatment package to improve primary care services for relatives of people with alcohol and drug problems. Addiction Research, 8 (5), 471484. Copello, A., Templeton, L., Orford,J., Velleman, R., Patel, A., Moore, L., MacLeod, J. & Godfrey, Ch. (2009). The relative efficacy of two levels of a primary care intervention for family members affected by the addiction problem of a close relative: a randomized trial. Addiction, 104, 49-58.
94
Copello, A., Templeton, L. & Velleman, R. (2006). Family interventions for drug and alcohol misuse: Is there a best practice? Current opinion in Psychiatry, 19, 271-276. Copello, A., Velleman, R., Templeton, L. (2005). Family interventions in the treatment of alcohol and drug problems. Drug and Alcohol Review, 24, 369-385. Dain, N. (1989). Critics and dissenters – Reflections on anti – psychiatry in the United States. Journal of the history of the behaviroral sciences. 25 (1), 3-25 Decorte, T., Kaminski, D., Muys, M., & Slingeneyer, T. (2005). Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context. Gent: Academia Press. De Donder, E. (Eds.) (2006). Alcohol: Cijfers in perspectief (1994-2004). Antwerpen-Apeldoorn: Garant. De Donder, E. (2005) Alcohol, illegale drugs, medicatie en gokken: Recente ontwikkelingen in Vlaanderen 20032004. Brussel: VAD.) De Donder, E. (2011). Factsheet alcohol. Brussel: VAD. De Donder, E. & Lambrechts, M.C. (2002). Situering problematisch middelengebruik. In: De Donder, E., De Maeseneire, I., Geirnaert, M., Lambrechts, MC., Roosen, N., Van Baelen, L. & Verstuyf, G. (red.). Alcohol- en druggebruik : gedifferentieerde aanpak van preventie tot hulpverlening, 12-39, Mechelen: Kluwer. Early, T.J. & Glenmaye, L.F. (2000). Valuing families: Social Work Practice with Families from a Strengths Perspective. Social Work. 45 (2), 118-130. Edwards, G. (2000). Alcohol: The Ambiguous Molecule. Harmondsworth: Penguin Books. Edwards, M.E. & Steinglass, P. (1995). Family-Therapy treatment outcomes for alcoholism. Journal of Marital and Family Therapy. 21 (4), 475-509. Geirnaert, M., De Donder, E., De Maeseneire, I., Lambrechts, M.C., Roosen, N., Van Baelen, L. & Verstuyf, G. (red.) (2002). Alcohol- en druggebruik. Gedifferentieerde aanpak van preventie tot hulpverlening. 13-39, Mechelen: Kluwer. Ghesquière, P. & Staessens, K. (1999). Kwalitatieve gevalsstudies. In Levering, B. & Smeyers, P. (2000). Opvoeding en onderwijs leren zien: Een inleiding in interpretatief onderzoek. Boom: Lemma, 193-233. Haaken, J. (1993). From Al-Anon to ACODA: Codependence and the Reconstruction of Caregiving. Signs, 18 (2), 321-345. Hands, M., & Dear, G. (1994). Co-dependency: A critical review. Drug and Alcohol Review, 13 (4) 437-446.
95
Hänninen V. & Koski – Jännes, A. (1999). Narratives of recovery from addictive behaviors. Addiction. 94 (12), 1837-1848. Harkness, D., & Cotrell, G. (1997). The social construction of co-dependency in the treatment of substance abuse. Journal of Substance Abuse Treatment, 14 (5), 473-479. Hawkins, J.D., Catalano, R.E. & Miller, J.Y. (1992). Risk and Protective Factors for Alcohol and Other Drug Problems in Adolescence and Early Adulthood: Implications for Substance Abuse Prevention. Psychological Bulletin, 122 (1), 64-105. Humphreys, K. & Kaskutas L.A. (1995). World views of Alcoholics Anonymous, Women for Sobriety and Adult Children of Alcoholics/Al-Anon Mutual Help Groups. Addiction Research. 3 (3), 231-243. Humphreys, K. (2004). Circles of Recovery – Self Help Organisations for Addictions. New York: Cambridge University Press. 46-49. Hurcom, C., Copello, A. & Orford, J. (2000). The Family and Alcohol: Effects of Excessive Drinking and Conceptualizations of Spouses over Recent Decades. Substance Use & Misuse, 35 (4), 473-502. Jick, T.D. (1979). Mixing Qualitative and Quantitative Methods: Triangulation in Action. Administrative Science Quarterly, 24 (4), 602-611. Jung, J. (2001) Psychology of alcohol and other drugs: a research perspective. Thousand Oaks (California), Sage Publications. 1
Kaslow, N.J., Dausch B.M. & Celano, M. (2003 ). Family Therapies. In: Gurman, A.S. & Messer S.B. (2003). Essential Psychotherapies – Theory and Practice. New York: The Guildford Press, 400. Kliniek Sint-Jozef vzw: Centrum voor psychiatrie en psychotherapie (2008). Behandelmodules Ontwenningskliniek. Geraadpleegd op 1 mei, 2010, van http://www.sintjozefpittem.be/Doc/Professionelen/Documentatie/Documenten/Behandelmodules/behandel modulesOK.pdf Kliniek Sint-Jozef vzw: Centrum voor psychiatrie en psychotherapie (2010). Nazorgprogramma Ontwenningskliniek ook voor koppels: Wij willen niet dat mensen verslaafd worden aan de zorg. Open venster Magazine Kliniek Sint-Jozef Pittem, 1 (2), 8-9. Kooyman, M. (1993) The therapeutic community for addicts: Intimacy, parent involvement, and treatment success. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers. Krabben A., Pieters, T. & Snelders, S. (2008). Chemie van verslaving: Over genen, hersenstofjes en sociale zwakte, Houten: Prelum uitgevers. Krestan, J. and Bepko, C. (1991). Codependency: the social reconstruction of female experience. In: Bepko C. (Eds.) Feminism and Addiction, 49-66, New York: Haworth.
96
Kurtz, L.F. (1997). Self-Help and Support Groups – A Handbook for Practitioners. California: Sage Publications, 137. Kvale, S. (1996). Interviews. An Introduction to Qualitative Research Interviewing. Thousand Oaks, California: Sage Publications, Inc. Larkin, M., Wood, R.T.A. & Griffiths, M.D. (2006). Towards addiction as relationship. Addiction Research and Theory, 14 (3), 207-215. Laudet A.B. (2005). What does recovery mean to you? Lessons from the recovery experience for research and practice. Journal of Substance Abuse Treatment. 33 (3), 243 – 256. Laudet et al. (2006). The Role of Social Supports, Spirituality, Religiousness, Life Meaning and Affiliation with 12-Step Fellowships in Quality of Life Satisfaction Among Individuals in Recovery from Alcohol and Drug Problems. Alcoholism Treatment Quarterly. 24 (1-2), 33-73. Leshner, A. (2001). Addiction is a brain disease. Issues in science and technology, 17 (3), p. 75-80. Maso, I., & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Masten, A.S. (2001). Ordinary Magic – Resilience Processes in Development. American Pyschologist. 56 (3), 227238. McIntosh, J. & McKeganey, N. (2000). Addicts’ narratives of recovery from drug use: constructing a non – addict identity. Social Science and Medicine. 50, 1501-1510. McLellan, A.T, Lewis, D.C., O’brien et al. (2000). Drug Dependence, A Chronic Medical Ilness: Implications for Treatment, Insurance and Outcomes Evaluation. JAMA. 284 (13), 1689-1695. McLellan, A.T. (2002). Have we evaluated addiction treatment correctly? Implications from a chronic care perspective. Addiction, 97 (3), 249-252. McLellan, T. (2009) What is recovery? Revisiting the Betty Ford Institute Consensus Panel Definition: The Betty Ford Consensus Panel and Consultants. Journal of Substance Abuse Treatment. 38 (2), 200-201. Meyers, R.J., Miller, W.R., Hill, D.E. & Tonigan, J.S (1996). Community reinforcement and family training (CRAFT): Engaging unmotivated drug users in treatment. Journal of substance abuse, 10 (3), 291. Miller, W.R. (1996). What is relapse? Fifty ways to leave the wagon. Addiction. 91 (supplement), 15-27 Miller, N.S. & Flaherty J.A. (2000). Effectiveness of coerced addiction treatment (alternative consequences) A review of the clinical research. Journal of Substance Abuse Treatment. 18 (1), 9-16.
97
Monahan, G. & Colthurst, T. (2001). Internet-based information on alcohol, tobacco and other drugs: issues of ethics, quality and accountability. Substance Use & Misuse. 36 (14), 2171 -2180. Moos, R.H., & Moos, B.S. (2006). Protective resources and long – term recovery from alcohol use disorders Drug and Alcohol Dependence. 86 (1), 46-54. Moos, R.H., Finney, J.W. & Conkrite, R.C. (1990). Remission Among Alcoholic Patients and Family Adaptation to Alcoholism: A Stress and Coping Perspective. In: Collins, R.L., Leonard, K.E. & Searles, J.S. (1990). Alcohol and the Family - Research and Clinical Perspectives. New York: The Guilford Press, 309-337. Morgan, D. L., Slade, M. D. & Morgan, C.M.A. (1991). Aboriginal philosophy and its impact on health care outcomes. Australian and New Zealand Journal of Public Health, 21, 597-600. Myerson, A. (1940). Alcohol: A study of social ambivalence. Quarterly Journal of Alcohol Studies. In Roediger, H.L. et al. Psychologie. Een inleiding, 175-218, Gent: Academia Press. Nowinski, J.K. (1999). Family Recovery and Substance Abuse – A Twelve-Step Guide for Treatment. California: Sage Publications, 55-60. Oreo, A. & Ozgul, S. (2007). Grief experiences of parents coping with an adult child with problem substance use. Addiction Research and Theory, 15 (1), 71-83. Orford, J. (1994). Empowering family and friends: a new approach to the secondary prevention of addiction. Drug and Alcohol Review, 13, 417-429. Orford, J., Copello, A., Velleman, R., Templeton, L. (2010a). Family members affected by a close relative’s addiction: The stress-strain-coping-support model. Drugs: education, prevention and policy, 17 (1), 36-43. Orford, J., Natera, G., Davies, J., Nava, A., Mora, J., Rigby, K., Bradbury, C., Bowie, N., Copello, A. & Velleman, R. (1998a). Tolerate, engage or withdraw: a study of the structure of families coping with alcohol and drug problems in South West England and Mexico City. Addiction, 93 , 1799-1813. Orford, J., Natera, G., Davies, J., Nava, A., Mora, J., Rigby, K., Bradbury, D., Copello, A. & Velleman, R. (1998b). Stresses and strains for family members living with drinking or drug problems in England and Mexico. Salud Mental, 21 (1), 1-13. Orford, J., Natera, G., Velleman, R., Copello, A., Bowie, N., Bradbury, C., Davies, J., Mora, J., Nava, A., Rigby, K. & Tiburci, M. (2001). Ways of coping and the health of relatives facing drug and alcohol problems in Mexico and England. Addiction, 96, 761-774. Orford, J., Rigby, K., Miller, T., Tod, A., Bennett, G. & Velleman, R. (1992) Ways of coping with excessive drug use in the family: A provisional typology based on the accounts of 50 close relatives. Journal of Community & Applied Social Psychology, 2 (3), 163-183.
98
Orford, J., Velleman, R., Copello, A., Templeton, L., Ibanga A. (2010b). The experiences of affected family members: a summary of two decades of qualitative research. Drugs: education, prevention and policy, 17 (1), 44-62. Patterson, J.M. & Garwick, A.W. (1994). Levels of Meaning in Family Stress Theory. Family Process. 33 (3), 287304. Patterson, J.M. (2002a). Understanding Family Resilience. Journal of Clinical Pyschology. 58 (3), 233-246. Patterson, J.M. (2002b). Integrating Family Resilience and Family Stress Theory. Journal of Marriage and Family. 64, 349-360. Polkinghorne, D.E. (1995). Narrative configuration in qualitative analysis. International journal of qualitative studies in education, 8(1), 5-23. Prest, L.A. & Protinsky, H. (1993) Family systems theory: A unifying framework for codependence. The American Journal of Family Therapy, 21 (4), 352-360. Prochaska J.O. & Diclemente, C.C. (1992). In search of how people change. American Psychologist. 47 (9), 11021114. Raes, V., Lombaert, G. & Keymeulen, R. (2008). De Nederlandse vertaling van de handleiding voor training en afname van EuropASI vraaggesprekken, aangepast voor België Vlaanderen, met integratie van de Treatment Demand Indicator. In European Addiction Severity Index Handleiding (2011). Gent: Academia Press. Raganathan, S. (2004). Families in Transition: Victims of Alcoholism and New Challenges Ahead. International Journal for the Advancement of Counselling. 26 (4), p. 399-405. Rapp, C.A. (1989).The Strenghts Model. Case Management with People Suffering from Severe and Persistent Mental Ilness. New York: Oxford University Press. Rhodes, T., Lilly, R., Fernández, C., Giorgino, E., Kemmesis, U., Ossebaard, H., Lalam, N.,Faasen, I., & Spannow, K. (2003). Risk factors associated with drug use: the importance of „risk environment‟. Drugs: education, prevention and policy, 10 (4), 303-329. Rice, J. S. (1996). A disease of one's own. Psychotherapy, Addicition, and the Emergence of Co-Dependency. New Brunswick, New Jersey: Transaction Publishers. Riper, H., Andersson, G. & Christensen, H. et al. (2010). The issue on E - Mental Health. Journal of Medical Internet Research. 12 (5). Roediger, H. L., Capaldi, E. D., Paris, S. G., Polivy, J., & Herman, C. P. (2004). Psycho-pathologie. Psychologie. Een inleiding, 623-720, Gent: Academia Press.
99
Room, R. (1993). Alcoholics Anonymous as a Social Movement. In McCrady, B.S. & Miller W.R. (1993). Research on Alcoholics Anonymous: Opportunities and Alternatives. New Brunswick, NJ: Rutgers Center of Alcohol Studies, 167 -187. Room, R., Babor, T. & Rehm, J. (2005). Alcohol and public health. Lancet, 365 (9458), 519-530. Rubin, H. & Rubin, I. (2005). Qualitative Interviewing: The Art of Hearing Data. California: Sage Publications. Schwarzlose, J., Belleau, C., Dupont, R.L. et al. (2007). What is recovery? A working definition from the Betty Ford Institute. Journal of Substance Abuse Treatment. 33 (3), 221- 228. Sobell, L.C., Ellingstad, T.P. & Sobell, M.B. (2000). Natural recovery from alcohol and drug problems: a methodological review of the research with suggestions for future directions. Addiction. 95 (5), 749-764. Soyez, V. (2006). Sociale steun voor drugverslaafden in behandeling: Het belang van het betrekken van verschillende subgroepen. Verslaving: Tijdschrift over verslavingsproblematiek, 2(4), 22-36. Soyez, V., De Leon, G., Broekaert, E., Rosseel, Y. (2006). The impact of a social network intervention on retention in Belgian therapeutic communities: a quasi-experimental study. Addiction, 101, 1027-1034. Steinglass, P, Bennet, L.A., Wolin, S.J. & Reiss, D. (1987). The Alcoholic Family – Drinking Problems in a Family Context. Londen: Century Hutchinson, 7. Stewart, S. H. & Connors, G. J. (2005). Definitions of Alcohol-Related Disorders. Alcohol Research & Health, 28 (1), 6-7. Stichting Zelfhulp en Verslaving. Hoe werken zelfhulpgroepen? Geraadpleegd op 15 februari, 2012, van http://www.zelfhulpverslaving.nl/ Templeton, L., Velleman, R. & Russell, C. (2010). Psychological interventions with families of alcohol misusers: A systematic review. Addiction Research and Theory, 18 (6), 616-648. Thombs, D. L. (1999). Introduction to addictive behaviours. New York: Guilford Press. Trefpunt Zelfhulp VZW, Achtergrond en motieven. Geraadpleegd op 15 februari, 2012, van http://www.zelfhulp.be/pdf/FAQ_achtergrondenenmotieven.pdf Trefpunt Zelfhulp VZW, Zelfhulplandschap. Geraadpleegd op 15 februari, 2012, van http://zelfhulp.be/achtergrond_zelfhulplandschap.html Van den Brink, W. (2005). Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte. Verslaving: Tijdschrift over Verslavingsproblematiek, 1, 3-14. Van Dijk, W.K. (1979). De miskende alcoholist. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 123 (29), 1228-1236.
100
Van Reybrouck, T., Vandeburie, J. & Soyez, V. (2011). Behoeften en verwachtingen van familieleden van drugsgebruikers als basis voor gerichte ondersteuning. Verslaving, 7 (2), 34-46. Van Reybrouck, T., & Van Hende, F. (2007). Mijn kind en drugs. Antwoorden voor ouders. Antwerpen: Uitgeverij Houtekiet. Van Wormer, K. & Davis, D.R. (2003). Addiction Treatment: A Strengths Perspective. Belmont: Thomson Brookes/Cole, 17. Velleman, R., Arcidiacono, C., Procentese, F., Copello, A., & Sarnacchiaro, P. (2008). A 5-step intervention to help family members in Italy who live with substance misusers. Journal of Mental Health, 17 (6), 643-655. Velleman, R., Bennett, G., Miller, T., Orford, J., Rigby, K., Tod, A. (1993). The families of problem drug users: a study of 50 close relatives. Addiction, 88, 1281-1289. Velleman, R., & Templeton, L. (2003). Alcohol, Drugs and the Family: Results from a Long-Running Research Programme within the UK. European Addiction Research, 9 , 103-112.
Van den Brink, W. (2009). Geschiedenis en classificatie. In Franken, I. & van den Brink, W. (Eds.), Handboek Verslaving, 13-26, Utrecht: De Tijdstroom. Vander Laenen, F. (2008). Drugpreventie bij kwetsbare groepen? Jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen aan het woord. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Van Dale Lexicografie (2005). Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Veertiende, herziene uitgave. Utrecht/Antwerpen. Van der Stel, J. (2004). Het ziektebegrip van verslaving. Amsterdam: CEDRO. Van Harberden, P. (1989). Zelfhulp bij Anonieme Alcoholisten. Groningen: Wolters – Noordhof, 17-19. Van Reybrouck, T., & Van Hende, F. (2007). Mijn kind en drugs. Antwoorden voor ouders. Antwerpen: Uitgeverij Houtekiet. Van Reybrouck, T., De Burie, J. & Soyez, V. (2011). Behoeften en verwachtingen van familieleden van druggebruikers als basis voor gerichte ondersteuning. Verslaving. 2011 (2), p. 34-46. Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (2009). Dossier Alcohol. Brussel: VAD. Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (2010). Dossier Zelfhulp. Brussel: VAD. Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. Wegwijs in de drughulpverlening, Geraadpleegd op 20 januari, 2012, van http://www.vad.be/media/26028/wegwijs%20in%20de%20drughulpverlening.pdf
101
Verhesschen, P., Levering, B., Smeyers, P. (Eds.) (1999). Narrativiteit en narratief onderzoek: de betekenis van het verhaal voor pedagogisch onderzoek. Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief pedagogisch onderzoek. Boom Lemma. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (2011). Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. Geraadpleegd op 19 februari, 2012, van http://www.zorg-en-gezondheid.be/Zorgaanbod/Geestelijke-gezondheidszorg/Centra-voorgeestelijke-gezondheidszorg/ Walsh, F. (1996). The concept of family resilience: crisis and challenge. Fram Proc, 35, 261-281. Walsh, F. (2002). A Family Resilience Framework: Innovative Practice Implications. Family Relations. 51 (2), 130-138. Wardekker, W. (1999). Criteria voor de kwaliteit van onderzoek. In Levering, B. & Smeyers, P. (2000). Opvoeding en onderwijs leren zien: Een inleiding in interpretatief onderzoek. Boom: Lemma, 193-233. Wereldgezondheidsorganisatie (2010). International Statistical Classification of Diseases and Related Health th
Problems 10 Revision, 2012 edition. Geneve: WHO press. Wereldgezondheidsorganisatie, About WHO – Definition of Health. Geraadpleegd op 5 februari 2012, van https://apps.who.int/aboutwho/en/definition.html Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (2008). Belgian Health Interview Survey, Module: Alcohol Consumption. Geraadpleegd op 12 februari, 2012, van https://www.wiv-isp.be/epidemio/hisia/index.htm Zinberg, N. (1984). Drug, Set and Setting. The Basis for Controlled Intoxicant Use, Yale University Press. Willemse, J. (2006). Over gezinssystemen. In Broekaert, E. (2010). Orthopedagogisch contextgerichte hulpverlening. Academia Press. 63-76. William, L. & White, M.A. (2007). Addiction recovery: it’s definition and conceptual boundaries. Journal of Substance Abuse Treatment. 33 (3), 229-241. White W. & Kurtz, E. (2006). The varieties of recovery experience. International Journal of self help and self care. 3, 21-61. Whitfield, Ch. (1984). Co-alcoholism: recognizing a treatable illness. Family & Community Health: The Journal of Health Promotion & Maintenance, 7 (2), 16-27. Whitfield, Ch. (1987). Healing The Child Within: Discovery and Recovery for Adult Children of Dysfunctional Families. Health Communications: Florida.
102
Zohhadi, S., Templeton, L. & Velleman, R. (2006). Evaluation of Interventions towards the Significant Other. Final Report to Clouds. University of Bath.
103
104
Bijlagen Bijlage 1: Criteria volgens de Diagnostic and Statistical Manual IV-TR (APA, 2000). Afhankelijkheid van een middel (Substance Dependence) Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende die zich op een willekeurig moment in dezelfde periode van twaalf maanden voordoen: 1.
Tolerantie, zoals gedefinieerd door ten minste één van de volgende: - een behoefte aan duidelijk toenemende hoeveelheden van het middel om een intoxicatie of de gewenste werking te bereiken, - een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid van het middel.
2.
Onthouding, zoals gedefinieerd door ten minste één van de volgende: - het voor het middel karakteristieke onthoudingssyndroom, - hetzelfde (of een nauw hiermee verwant) middel wordt gebruikt om onthoudingsverschijnselen te verlichten of te vermijden.
3.
Het middel wordt vaak in grotere hoeveelheden of gedurende een langere tijd gebruikt dan het plan was;
4.
Er bestaat een aanhoudende wens of er zijn weinig succesvolle pogingen om het gebruik van het middel te verminderen of in de hand te houden;
5.
Een groot deel van de tijd gaat op aan activiteiten nodig om aan het middel te komen (bv. verschillende artsen bezoeken of grote afstanden afleggen), het gebruik van het middel (bv. kettingroken) of aan het herstel van de effecten ervan;
6.
Belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding worden opgegeven of verminderd vanwege het gebruik van het middel;
7.
Het gebruik van het middel wordt gecontinueerd ondanks de wetenschap dat er een hardnekkig of terugkerend lichamelijk of psychisch probleem is dat waarschijnlijk wordt veroorzaakt of verergerd door het middel (bv. doorgaan met alcoholgebruik ondanks het besef dat een maagzweer verergerde door het alcoholgebruik).
Misbruik van een middel (Substance Abuse) Een patroon van het onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt, zoals in een periode van twaalf maanden blijkt uit ten minste een (of meer) van de volgende: 1.
Herhaaldelijk gebruik van het middel met als gevolg dat het niet meer lukt om te voldoen aan verplichtingen op het werk, school of thuis (bv. veel afwezig zijn of slecht werk afleveren in samenhang met het gebruik van het middel);
2.
Herhaaldelijk gebruik van het middel in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is (bv. autorijden of bedienen van een machine als men onder invloed van het middel is);
105
3.
Herhaaldelijk, in samenhang met het middel, in aanraking komen met justitie (bv. aanhouding wegens verstoring van de openbare orde);
4.
Voortdurend gebruik van het middel ondanks aanhoudende of terugkerende problemen op sociaal of intermenselijk terrein veroorzaakt of verergert door de effecten van het middel (bv. ruzie met echtgenoot over de gevolgen van de intoxicatie, vechtpartijen).
106
Bijlage 2: Anamnestische vragenlijst
Algemene info
Interviewdatum: Interviewer: Plaats afname interview:
Geboortedatum: Geslacht:
Cliëntcode: F_ . _ - _ _ _ _ _ _ _ - _ _ / _ _ / _ _ Familie + volgnummer Voorletter voornaam + voorletter(s) naam + geboortedatum
Huidige woonplaats (+ postcode): Leeftijd: Nationaliteit: Geboorteplaats: Geboorteplaats moeder: Geboorteplaats vader:
Via welke wijze heeft u vernomen over dit onderzoek?:
107
Hoeveel jaren heeft u volledig dagonderwijs gevolgd? -
op lager en secundair niveau:
-
op hoger niveau
Wat is de hoogste opleiding waarvoor u een diploma hebt gehaald? o o o o o o o o o o
Geen (nooit naar school geweest/lager niet afgewerkt) Buitengewoon lager onderwijs Lager onderwijs/basisschool Buitengewoon secundair onderwijs Beroeps secundair onderwijs 2e graad (vroeger lager middelbaar) Beroeps secundair onderwijs 3e graad (ev. 4e graad) / deeltijds leren Technisch secundair onderwijs of kunst secundair onderwijs Algemeen secundair onderwijs Niet universitair hoger onderwijs/hogeschool Universitair hoger onderwijs
Gebruikelijke of laatste beroep: o o o o o o o
Nooit gewerkt Ongeschoolde arbeid Geschoolde arbeid Lagere bediende Kleine zelfstandige Middelbare bediende Hoger beroep
Gebruikelijke werksituatie: Afgelopen 3 jaar
Laatste 30 dagen
Volledige werkweek
○
○
Parttime (regelmatige tijden)
○
○
Parttime (onregelmatig)
○
○
Student
○
○
Gepensioneerde
○
○
Arbeidsongeschikt (ziekte/invaliditeit)
○
○
Werkloos/brugpensioen
○
○
Huisvrouw/huisman
○
○
In gecontroleerde omgeving
○
○
108
Burgerlijke staat: o o o o o o
Gehuwd (1e huwelijk) Hertrouwd (2e of later huwelijk) Weduwstaat Gescheiden van tafel en bed (apart wonend maar nog getrouwd) Gescheiden Nooit getrouwd geweest
Hoe lang bent u in deze situatie? (indien nooit getrouwd geweest, rekenen van 18 jaar) Wat is de samenstelling van uw gezin?
Wat is uw relatie met het familielid met vroegere alcoholproblemen? o Ouder van o Partner van o Kind van
Geslacht familielid met vroegere alcoholproblemen? o Man o Vrouw
Leeftijd familielid met vroegere alcoholproblemen:
Met welk(e) middel(en) heeft uw familielid in het verleden problemen gehad? o Alcohol o Illegale drugs o Medicatie o Alcohol en illegale drugs o Alcohol en medicatie o Illegale drugs en medicatie o Alcohol, illegale drugs en medicatie
Preciseer:
109
Vroeger gebruikspatroon: o Weekendgebruik o Bijna dagelijks of dagelijks gebruik o Andere Preciseer: o Weet niet
Gedurende welke periode is er sprake van abstinentie? (Stoppen met gebruik van het probleemmiddel, zijnde alcohol)
Is er op dit moment sprake van gebruik van een ander middel? o Nee o Ja Preciseer: o Weet niet
Hoe lang denkt u dat uw familielid problemen heeft gehad met alcohol?
Hoe lang bent u effectief op de hoogte van de problemen met alcohol van uw familielid?
Hoe hebt u ontdekt dat uw familielid problemen had met alcohol?
110
Is uw familielid momenteel nog in behandeling voor alcoholproblemen? o Nee o Ja Preciseer (wat + hoe lang):
Was uw familielid vroeger in behandeling voor zijn/haar problemen met alcohol en/of andere drugs? o Nee o Ja Preciseer (aantal + type + hoe lang geleden geëindigd):
Sinds de start van de problemen, hoe lang is de periode waarin u tot nu toe effectief samen gewoond hebt met uw familielid?
Woont u nu nog samen met uw familielid? o Nee o Ja Indien nee: Hoe lang woont u al niet meer samen met uw familielid? Waar woont/verblijft uw familielid nu? o o o o o
Familielid heeft eigen woonst/verblijfplaats Familielid woont bij anderen Familielid heeft geen vaste verblijfplaats Familielid verblijft in gecontroleerde omgeving Familielid heeft eigen woonst/verblijfplaats én verblijft in gecontroleerde omgeving
111
Betrokkenheid tussen familielid en persoon met een vroegere alcoholproblematiek Hoe vaak hebt u contact met uw familielid met een vroegere alcoholproblematiek? o o o o o o o o o
Dagelijks Enige malen per week Wekelijks Tweewekelijks Maandelijks Eenmaal per half jaar Eenmaal per jaar Geen contact afgelopen jaar Geen contact op dit moment, daarvoor wel
Zou u willen dat u meer contact heeft met uw familielid? o Nee o Ja Op welke manier hebt u op dit moment hoofdzakelijk contact met uw familielid? o o o o
Persoonlijk Telefonisch Andere (vb. brief, mail) Op dit moment geen contact met familielid
Wie neemt vooral initiatief voor deze contacten? o o o o o
Wederzijds Uitgaande van de persoon met alcoholproblemen Uitgaande van het familielid zelf Vanzelfsprekend of uit gewoonte (er wordt niet uitdrukkelijk initiatief genomen) Geen initiatief (geen contact meer)
Hoe zou u uw relatie met uw familielid met vroegere alcoholproblemen omschrijven op volgende gebieden? 1) Vlak versus meelevend Vlak: gevoelsmatige betrokkenheid ontbreekt. Meelevend: delen van gevoelens en persoonlijke ervaringen. o o o o o
Uitsluitend vlak Merendeels vlak Redelijk meelevend Merendeels meelevend In zeer hoge mate meelevend
2) Vluchtig versus grondig
112
Vluchtig: geen diepgang in het contact, het blijkt oppervlakkig (vb. praten over het weer. Grondig: betekent dat allerhande belangrijke zaken tot in de kern besproken worden (vb. emoties, opvattingen, interesses). o o o o o
Zeer vluchtig Merendeels vluchtig Zowel grondig alsook vluchtig Merendeels grondig Zeer grondig
3) Zakelijk versus persoonlijk Zakelijk: handelen op basis van strikte afspraken. Persoonlijk: contact is gebaseerd op persoon zelf. o o o o o
Uitsluitend zakelijk Voornamelijk zakelijk Zowel zakelijk als persoonlijk Voornamelijk persoonlijk Uitsluitend persoonlijk
4) Gewoonte versus voorkeur Gewoonte: er is contact omdat men nu eenmaal familie is. Voorkeur: belangrijk vinden om met die persoon contact te hebben. o o o o o
Uitsluitend uit gewoonte Merendeels uit gewoonte Voorkeur en gewoonte gaan gelijk op De voorkeur overheerst Uitsluitend op voorkeur
113
Bijlage 3: Interviewschema kwalitatief open semigestructureerd interview
Hoe heeft u de verslaving van uw
Onderzoeksvraag 1: Beleven familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik
partner/kind/ouder
in
het
verleden
nog steeds stress en spanningen? Zo ja, in welke
ervaren en in welke mate is dit (al dan
mate en ten gevolge waarvan?
niet) veranderd ten gevolge van het feit dat deze persoon terug nuchter is?
Hoe ging u in de periode van het
Onderzoeksvraag 2: Welke coping-strategieën hebben familieleden doorheen de jaren
alcoholgebruik om met de ervaren stress
ontwikkeld om met stress en spanningen in hun
en spanningen en in welke opzichten is
(gezins-)leven om te gaan? Zijn er signalen van
deze houding veranderd sinds de periode
veerkracht terug te vinden bij hen?
van abstinentie?
Blijft men de ervaren last uit het verleden met zich meedragen of slaagt men erin deze achter zich te laten en zich weer te richten op de toekomst. Heeft u het gevoel dat u op dit moment weer het hoofd kan bieden aan moeilijke levensomstandigheden of uitdagingen in het leven? Heeft u (en uw gezin) nood aan verdere
Onderzoeksvraag 3: Hebben familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik
ondersteuning of acht u dit niet meer
nood aan (sociale) ondersteuning om met deze
noodzakelijk? Zo ja, welke vorm van
stress en spanningen om te gaan? Zo ja, welke
ondersteuning
ondersteuning is wenselijk?
gedachten? In welke mate ontvangt u
heeft
u
dan
in
deze ondersteuning?
Hoe kijkt u terug op de periode van het
Afsluitende vragen: (Deze boden ons geregeld eveneens inzichten
alcoholmisbruik en hoe ziet u verder de
m.b.t. de drie onderzoeksvragen.)
toekomst? Zijn er nog andere zaken die u graag wilt 114
meedelen en die nog niet in de vragen aan bod zijn gekomen?
115
Bijlage 4: Geïnformeerde schriftelijke toestemming
Vakgroep Orthopedagogiek Gent, juli 2011 Geïnformeerde schriftelijke toestemming Familieleden van personen met een verleden van alcoholmisbruik worden geconfronteerd met heel wat ervaringen en emoties. Met dit thesisonderzoek willen wij nagaan hoe familieleden van exalcoholverslaafden terugkijken op de periode van gebruik, wat hun huidige ervaringen zijn en hoe zij de toekomst zien. U zal worden bevraagd over hoe u, zowel in het heden als verleden, omgaat met de verslavingsproblematiek van uw familielid en in welke mate u hiervoor ondersteuning nodig heeft. Om dit na te gaan wordt u gevraagd een korte vragenlijst in te vullen en vervolgens worden u in een interview enkele vragen gesteld over uw gezinssituatie en over hoe u in de loop der tijd de verslavings-problematiek een plaats heeft proberen te geven in uw leven. Binnen dit interview bepaalt u grotendeels zelf de richting van het gesprek en wordt er voldoende ruimte gemaakt voor uw verhaal.
Ik, …………………………………………………………………………………………………………… (volledige naam in drukletters a.u.b.) Ga ermee akkoord mijn medewerking te verlenen aan het onderzoek en ga akkoord met de volgende voorwaarden: -
-
Ik begrijp dat de afname van deze vragenlijst en van het interview kadert binnen een onderzoek dat Anneleen Mommen en Lies Pittoors, studentes 2e Master Orthopedagogiek (Universiteit Gent), uitvoeren in het kader van hun opleiding; ik heb voldoende informatie gekregen omtrent het doel van het onderzoek; ik begrijp dat alle gegevens die ik in het kader van dit interview strikt vertrouwelijk en anoniem zullen worden verwerkt en enkel in functie van dit onderzoek zullen worden gebruikt; ik heb elke vraag in verband met het onderzoek kunnen stellen;
Ik weet dat mijn deelname aan het onderzoek op vrijwillige basis gebeurt.
Ik weet dat ik mijn deelname aan het onderzoek kan stopzetten - op elk ogenblik - zonder opgave van reden
Datum,
Handtekening respondent
Datum,
Handtekening student
116
Bijlage 5: Boomstructuur
De gehanteerde boomstructuur in Nvivo ziet er als volgt uit: 1. Stress en spanning 1.1. Verleden 1.1.1.Individueel niveau 1.1.1.1. Moeilijke gevoelens en gedachten 1.1.1.1.1. Angst, bezorgdheid 1.1.1.1.2. Boosheid, teleurstelling en verdriet 1.1.1.1.3. Wantrouwen 1.1.1.1.4. Machteloosheid 1.1.1.2. Zelfbeeld en zelfwaarde 1.1.1.2.1. Verlies aan zelfrespect 1.1.1.2.2. Niet jezelf kunnen zijn 1.1.1.2.3. Schuldgevoelens 1.1.1.3. Lichamelijke klachten 1.1.1.4. Psychologische klachten 1.1.2.Familiaal niveau 1.1.2.1. Relationeel 1.1.2.1.1. Verstoorde relatie participant-PVA 1.1.2.1.2. Ongunstig leefklimaat 1.1.2.2. Functioneel 1.1.2.2.1. Rolverdeling binnen gezin 1.1.2.2.2. Communicatieproblemen 1.1.2.2.3. Financiële problemen 1.1.3.Omgevingsniveau 1.1.3.1. Gevoelens van schaamte 1.1.3.2. Sociaal isolement 1.1.3.3. Onbegrip 1.2. Heden 1.2.1.Individueel niveau 1.2.1.1. Moeilijkheden 1.2.1.1.1. Moeilijke gevoelens en gedachten a) Angst/bezorgdheid b) Boosheid, teleurstelling en verdriet c) Wantrouwen d) Machteloosheid e) Preoccupatie f) Attitude tav alcohol 1.2.1.1.2. Negatief zelfbeeld en zelfwaarde 1.2.1.1.3. Lichamelijke klachten 1.2.1.2. Mogelijkheden 1.2.1.2.1. Evolutie gevoelens en gedachten a) Minder angst/bezorgdheid 117
b) Minder boosheid en verdriet c) Vertrouwen d) Positieve gevoelens en gedachten Positief zelfbeeld en zelfwaarde
1.2.1.2.2. 1.2.2.Familiaal niveau 1.2.2.1. Moeilijkheden 1.2.2.1.1. Relationeel a) Verstoorde relatie participant-PVA b) Ongunstig leefklimaat 1.2.2.1.2. Functioneel a) Rolverdeling b) Communicatieproblemen c) Financiële problemen 1.2.2.2. Mogelijkheden 1.2.2.2.1. Relationeel a) Verbeterde relatie b) Gunstiger leefklimaat 1.2.2.2.2. Functioneel a) Rolverdeling b) Verbeterde communicatie 1.2.3.Omgevingsniveau 1.2.3.1. Moeilijkheden 1.2.3.1.1. Schaamte 1.2.3.1.2. Sociaal isolement 1.2.3.1.3. Onbegrip en onbereidheid 1.2.3.2. Mogelijkheden 1.2.3.2.1. Niet meer schamen 1.2.3.2.2. Sociaal netwerk uitbreiden 2. Coping en veerkracht 2.1. Coping 2.1.1.Verleden 2.1.1.1. Geëngageerde coping 2.1.1.1.1. Afreageren 2.1.1.1.2. Confronteren 2.1.1.1.3. Controleren 2.1.1.1.4. Assertief zijn 2.1.1.1.5. Zorgen voor anderen 2.1.1.1.6. Hulp zoeken 2.1.1.2. Tolerante coping 2.1.1.2.1. Ontkennen 2.1.1.2.2. Aanvaarding/berusting 2.1.1.2.3. Tolereren 2.1.1.3. Vermijdende coping 2.1.1.3.1. Zich terugtrekken 118
2.1.1.3.2. Verbergen voor omgeving 2.1.1.3.3. Eigen alcoholconsumptie 2.1.2.Heden 2.1.2.1. Geëngageerde coping 2.1.2.1.1. Afreageren 2.1.2.1.2. Confronteren 2.1.2.1.3. Controleren 2.1.2.1.4. Assertief zijn 2.1.2.1.5. Herstel van het gewone leven 2.1.2.1.6. Compenseren 2.1.2.1.7. Hulp zoeken 2.1.2.1.8. Eigen gedragspatroon 2.1.2.1.9. Engagement t.a.v. ex-gebruiker 2.1.2.2. Tolerante coping 2.1.2.2.1. Aanvaarding/berusting 2.1.2.3. Vermijdende coping 2.1.2.3.1. Zichzelf terugtrekken 2.1.2.3.2. Verbergen voor omgeving 2.1.2.3.3. Eigen alcoholconsumptie 2.2. Veerkracht 2.2.1.Draagkracht 2.2.1.1. Aanvaarding/berusting 2.2.1.2. Empowerment 2.2.1.3. Positieve ervaringen 2.2.1.4. Hoop voor de toekomst 2.2.2.Draaglast 2.2.2.1. Piekeren 2.2.2.2. Negatieve veranderingen in persoonlijkheid 2.2.2.3. Gevoelens van verlies 2.2.2.4. Blijvende last 3. Sociale steun 3.1. Ondersteuningsbronnen 3.1.1.Lotgenoten 3.1.1.1. Al-Anon 3.1.1.2. Eigen verderzetting koppelnazorg 3.1.2.Professionele steun 3.1.2.1. Tele-Onthaal 3.1.2.2. Huisarts 3.1.2.3. Privé-psycholoog 3.1.2.4. Gezinstherapie 3.1.2.5. CAT 3.1.2.6. Initiatieven binnen verslaafdenzorg 3.1.3.Sociaal netwerk 119
3.1.3.1. Familielid 3.1.3.2. Partner 3.1.3.3. Vrienden 3.1.3.4. Ruim sociaal netwerk 3.1.3.5. Lotgenoten binnen eigen sociaal netwerk 3.2. Positief ervaren steun 3.2.1.Lotgenoten 3.2.1.1. Aandacht voor familielid 3.2.1.2. Begrijpen/verbondenheid 3.2.1.3. Inzichten en handvaten 3.2.1.4. Laagdrempelig/beschikbaarheid 3.2.1.5. Optimistische houding 3.2.2.Professionele steun 3.2.2.1. Hulpvraag beantwoorden 3.2.2.2. Ventileren/ begrip krijgen 3.2.2.3. Professionele kijk 3.2.2.4. Beschikbaarheid 3.2.3.Sociaal netwerk 3.2.3.1. Indirecte steun 3.2.3.2. Directe steun 3.3. Drempels/leemtes 3.3.1.Lotgenoten 3.3.1.1. Niet professioneel/ verouderd 3.3.1.2. Geen match 3.3.1.3. Geen goedkeuring PVA 3.3.2.Professionele steun 3.3.2.1. Weinig hulp/kennis voorhanden 3.3.2.2. Geen match van aanpak 3.3.2.3. Financieel 3.3.3.Sociaal netwerk 3.3.3.1. Verzwijgen 3.3.3.2. Weinig steun of betrokkenheid 3.3.3.3. Onbegrip omgeving 3.3.3.4. Ongepast reageren 3.3.3.5. Kwaadsprekerij 3.4. Geen ondersteuning 3.4.1.Op zichzelf verwerken 3.4.2.Geen moeilijkheden
120
Bijlage 6: Schematische weergave van de boomstructuur per onderzoeksvraag
121
122
123
Bijlage 7: Contextgegevens van de onderzoeksgroep An (35 jaar, dochter) De moeder (65 jaar) van An had een alcoholprobleem dat begon toen An tien jaar oud was. Van haar tien jaar tot haar 23 jaar heeft ze samengewoond met een drinkende moeder, waarvan ze de laatste drie jaar tijdens de weekdagen op kot verbleef. Op haar 23
ste
is An alleen gaan wonen. Na 20 jaar van problematisch
alcoholgebruik, is haar moeder vijf jaar geleden gestopt met drinken. Op initiatief van An is ze toen naar een ontwenningskliniek geweest. An heeft tweewekelijks persoonlijk contact met haar moeder. Dit contact omschrijft ze als meelevend, zowel grondig als vluchtig en persoonlijk. Ben (23 jaar, zoon) Ben zijn moeder kent een verleden van alcoholmisbruik gedurende een periode van acht jaar en is ondertussen één jaar en zeven maand nuchter. Ben heeft een oudere zus en een ouder broer. Ben woonde heel deze periode thuis bij zijn ouders. De laatste vier jaar verblijft hij tijdens de weekdagen wel op kot. Ben spreekt van een afstandelijke relatie met zijn beide ouders. Ben krijgt geen professionele begeleiding. Wel spreekt hij over zijn vroegere en huidige ervaringen en angsten met zijn vriendin en de moeder van zijn vriendin (wiens schoonouders overleden zijn aan de gevolgen van alcoholafhankelijkheid). Chris (24 jaar, zoon) Chris zijn vader (50) kent een jarenlange geschiedenis van alcoholgebruik. Zolang Chris zich kan herinneren was er sprake van een alcoholproblematiek. Toen Chris zes à zeven jaar oud was, heeft zijn vader het gezin verlaten. Sindsdien hebben ze nog maar zeer weinig contact met elkaar. Ruim een jaar geleden heeft men kanker vastgesteld bij de vader van Chris. Sinds deze ziekenhuisopname is hij gestopt met drinken. Na een ziekenhuisbezoek is er geen contact meer geweest tussen Chris en zijn vader. Hij beschrijft zijn relatie met zijn vader als uitsluitend vlak en zeer vluchtig. Diane (32 jaar, dochter) De vader (62 jaar) van Diane kent een verleden van alcoholmisbruik. Hij is 20 jaar lang een problematische drinker geweest. Vijf jaar en zes maand geleden is hij van de ene dag op de andere gestopt met drinken. Dit ging samen met zijn pensioen. Toen Diane nog een kind was, zijn haar ouders gescheiden. Samen met haar twee oudere broers is ze bij haar vader blijven wonen. De eerste twee jaar vervulden voornamelijk haar broers de huishoudelijke taken, erna nam Diane meer taken over. Diane woont ondertussen al enkele jaren niet meer bij haar vader, maar is gaan samenwonen met haar partner. Ook haar broers hebben een eigen gezin gesticht. Diane heeft wel nog dagelijks persoonlijk contact met haar vader. Dit contact omschrijft ze als vlak en vluchtig. Ze vindt het belangrijk om met hem contact te hebben. Eva (25 jaar, dochter) De vader van Eva kent een verleden van alcoholmisbruik en kampt momenteel nog met een psychiatrische problematiek. Hij heeft in totaal zo’n 16 jaar gedronken en is nu reeds één jaar en zes maand nuchter. Hij is momenteel nog in nazorg bij enkele ziekenhuizen en ontvangt nog steun vanwege een therapeut. Eva geeft aan
124
dat haar vader één keer voor een korte periode hervallen is. Eva is opgegroeid in een gezin samen met haar ouders en haar twee zussen. Zij heeft de periode van alcoholmisbruik bewust meegemaakt. Eva zat op kot van de
ste
haar 18 tot haar 22 , is dan een half jaar naar het buitenland geweest en vervolgens weer een half jaar bij haar ouders gaan wonen. Rond die periode is haar vader gestopt met drinken. Zij woont momenteel samen met haar vriend en heeft tweewekelijks contact met haar vader. Dit contact omschrijft zij als vlak, zowel grondig als vluchtig. Ze geeft aan dat zij niet zo’n goede band heeft met haar vader, maar dat zij proberen hier aan te werken. Het initiatief hiertoe werd door hen beiden gegeven tijdens gezinstherapie. Fre (22 jaar, zoon) Fré heeft een vader die in het verleden vijf jaar lang kampte met een alcoholproblematiek. Hij is ondertussen zo’n acht à negen jaar nuchter. Aangezien Fré tijdens de periode van het alcoholmisbruik nog vrij jong was en voor een groot deel werd afgeschermd van conflicten binnen het gezin, heeft hij deze periode niet erg bewust meegemaakt. Hij geeft zelf aan dat wanneer hij ouder werd, hij de alcoholproblematiek van zijn vader een tijdje verdrongen heeft. Opvallend bij dit gezin is dat zij geen beroep hebben gedaan op professionele hulpverlening, maar enkel op steun van personen (waaronder enkele lotgenoten) uit hun sociaal netwerk. Fré zit momenteel op kot en heeft enkele keren per week contact met zijn vader. Hij omschrijft dit contact als vlak, zowel grondig als vluchtig, persoonlijk en op basis van voorkeur. Greet (23 jaar, zus) Greet heeft een broer T (25 jaar) met een verleden van alcoholmisbruik. Naast alcoholgebruik is bij T ook een depressie gediagnosticeerd en heeft hij een periode doorgemaakt van misbruik van slaapmedicatie. T is vier jaar lang een problematisch drinker geweest en is momenteel 1 jaar en 6 maand nuchter. Twee jaar geleden heeft hij zich laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Momenteel krijgt hij nog nazorg door een psycholoog voor zijn depressie. Anderhalf jaar geleden heeft T het ouderlijk huis verlaten en is hij alleen gaan wonen. Greet woont nog bij haar moeder en stiefvader, samen met een broer, zus en halfbroer. Op weekdagen verblijft zij op kot. Greet heeft enige malen per week persoonlijk contact met haar broer. Het initiatief hiervoor komt van beide kanten. Deze contacten zijn sterk meelevend, zeer grondig en persoonlijk. Hans (73 jaar, vader) Hans heeft een zoon (43 jaar) die sinds een jaar gestopt is met problematisch alcoholgebruik. Ook zijn broer kent een verleden van alcoholmisbruik en is overleden aan de gevolgen hiervan. Hij woont samen met zijn echtgenote, participant Inge. Hun zoon en enig kind, heeft een eigen woonst op slechts enkele straten van Hans. De zoon van Hans heeft gedurende tien jaar problematisch gebruik gekend van alcohol. In deze periode heeft hij verschillende opnames gekend in (psychiatrische) ziekenhuizen, waarvan één gedwongen opname, en verschillende periodes van abstinentie en herval. Momenteel is hij één jaar nuchter en neemt hij Antabuse en antidepressiva. De Antabuse neemt hij dagelijks in in het ouderlijk huis. Hij gaat eveneens wekelijks naar bijeenkomsten van de AA. Hans heeft veel contact met zijn zoon en beschouwt deze contacten als meelevend, persoonlijk en uit gewoonte.
125
Inge (72 jaar, moeder) Inge is de echtgenote van participant Hans. Haar zoon (43 jaar) kent een verleden van alcoholgebruik. Ze woont samen met haar man. Hun zoon en enig kind, heeft een eigen woonst op slechts enkele straten van hun eigen woning. De zoon van Inge heeft gedurende tien jaar problematisch gebruik gekend van alcohol. In deze periode heeft hij verschillende opnames gekend in (psychiatrische) ziekenhuizen, waarvan een gedwongen opname, en verschillende periodes van abstinentie en herval. Momenteel is hij één jaar nuchter en neemt hij Antabuse en antidepressiva. De Antabuse neemt hij dagelijks in in het ouderlijk huis. Wekelijks gaat hij naar bijeenkomsten van de AA. Inge heeft dagelijks contact met haar zoon en beschouwt deze contacten als meelevend, grondig, persoonlijk en uit gewoonte. Jana (68 jaar, partner) Jana is zowel dochter als echtgenote van een man met een verleden van alcoholmisbruik. In ons interview richten we ons op haar ervaringen met haar echtgenoot (69 jaar). De alcoholproblemen zijn begonnen vanaf hun huwelijk. Ze hebben samen drie kinderen. De combinatie van een drinkende echtgenoot en drie jonge kinderen, was voor Jana zeer moeilijk. Ondertussen zijn de kinderen gehuwd en het huis uit. Jana haar man is 15 jaar lang problematisch drinker geweest. Na aandringen van Jana is hij naar de AA gegaan. Op dat moment is hij gestopt met drinken. Jana zag dat haar man hierdoor veranderde, maar had het nu zelf moeilijk om zich terug aan te passen aan deze veranderde situatie en aan haar nuchtere echtgenoot. Een viertal jaar nadat haar man is gestopt met drinken, is Jana naar de bijeenkomsten van Al-Anon beginnen gaan. Jana haar echtgenoot is nu reeds 35 jaar nuchter. Hij gaat nog steeds twee maal per week naar de AA-bijeenkomsten. Jana zelf gaat één maal per week naar Al-Anon en is hierbinnen actief om anderen met hun problemen bij te staan. Jana kenmerkt haar relatie met haar echtgenoot als persoonlijk en zeer meelevend. Karen (52 jaar, partner) Karen is dochter en partner van een persoon die in het verleden kampte met een alcoholproblematiek. Wij zullen ons echter focussen op de relatie met haar man. Hij heeft zo’n 20 jaar gedronken en is ondertussen 19 jaar nuchter, mede dankzij de hulp van AA. Karen gaat zelf al 20 jaar naar Al-Anon en is momenteel begeleidster bij Al-Ateen. Zij woont momenteel samen met haar echtgenoot, haar twee volwassenen zonen zijn ondertussen het huis uit. Zij geeft aan dat ze dagelijks, persoonlijk en wederzijds contact heeft met haar echtgenoot, en omschrijft dit contact als merendeels meelevend en grondig, uitsluitend persoonlijk en op voorkeur. Lien (68 jaar, partner) Lien is een vrouw van 68 jaar die samenwoont met haar man. Ze hebben geen kinderen samen. Lien is ondertussen op pensioen, maar is erg betrokken in de hulpverlening van Al-Anon. Ze woont bijeenkomsten AlAnon bij en en begeleidt Al-Ateen bijeenkomsten. Bij de aanvang van het huwelijk heeft haar man opgebiecht dat hij in het verleden kampte met een alcoholprobleem. Enkele jaren later is hij volledig hervallen, hij was toen reeds tien jaar nuchter en hij heeft dit toen zelf verteld aan zijn vrouw, hij dronk immers stiekem. Ondertussen is hij opnieuw tien jaar nuchter. Hij is ongeveer tien jaar betrokken geweest bij AA, maar is hier
126
onlangs mee gestopt. Lien geeft aan dat zij dagelijks, persoonlijk en wederzijds contact heeft met haar man en omschrijft dit contact als zeer meelevend, grondig en persoonlijk en geeft aan dat dit contact plaatsvindt op basis van voorkeur. Martine (59 jaar, weduwe) Martine is een weduwe van 59 jaar, haar man is enkele jaren geleden overleden ten gevolge van een ziekte. Momenteel woont zij nog (gedeeltelijk) samen met haar dochter die nog studeert en op kot zit in een andere stad. Haar zoon heeft het ouderlijk huis reeds verlaten. Martine was al bij aanvang van haar relatie bewust van de problemen van haar man met alcohol. Hij dronk dagelijks en vlak voor zijn laatste poging om te stoppen met drinken, dronk hij zo’n 40 glazen per dag. Hij is tussendoor zo’n 13 jaar nuchter geweest, maar is dan weer enkele jaren volledig hervallen. Voor zijn overlijden was hij reeds twee jaar opnieuw nuchter. Hij was toen erg betrokken bij AA. Ze beschrijft haar vroegere relatie als zeer meelevend, merendeels grondig, voornamelijk persoonlijk en geeft aan dat de initiatie van deze contacten gebeurt op basis van voorkeur. Nele (54 jaar, partner) Nele is een vrouw van 54 jaar die samenwoont met haar man en haar twee zonen. Haar man heeft zo’n tien jaar problemen gehad met alcohol. Hij is door de jaren heen alsmaar meer beginnen drinken en pas de laatste twee jaren heeft zij dit ontdekt omdat het een enorme impact had op hun relatie en gezin. Haar man gaat nu reeds 16 jaar naar AA en is nu al zestien jaar nuchter. Nele gaat zelf al zo’n 15 haar naar Al-Anon. Er is duidelijk sprake van een intergenerationele problematiek aangezien de vader van haar echtgenoot ook een alcoholprobleem had, net zoals hun eigen zoon. Hij heeft in het verleden problemen gehad met drugs, en heeft nu voornamelijk problemen met alcohol. Hij is reeds één jaar nuchter en gaat sinds kort ook naar AA. Bij hem werd eveneens een psychiatrische problematiek vastgesteld. Hij heeft onlangs een zelfmoordpoging ondernomen. Nele en haar man zijn zelfstandige en baten samen een zaak uit. Nele heeft dagelijks, persoonlijk en wederzijds contact met haar man en omschrijft dit contact als zeer meelevend, grondig, persoonlijk en geeft aan dat het uitsluitend op voorkeur geïnitieerd wordt. Olivia (45 jaar, partner) Olivia is een 45-jarige moeder van twee kinderen en een partner van iemand die in het verleden kampte met een verslavingsproblematiek. Haar man dronk stiekem, dus zij heeft de periode van het alcoholmisbruik gedeeltelijk niet bewust meegemaakt. Zij was zo’n twee jaar lang op de hoogte van het alcoholmisbruik. Haar man is nu reeds twee jaar abstinent na zijn opname in een ontwenningskliniek. Hier werd gedurende twee jaar koppelnazorg georganiseerd. Olivia en haar man spreken nu nog op eigen initiatief op regelmatige basis af met de lotgenoten die zij hier hebben leren kennen. Momenteel wonen alle gezinsleden samen, al zit één kind momenteel op kot. Olivia heeft dagelijks, persoonlijk en wederzijds contact met haar man en omschrijft dit contact als zeer meelevend, grondig, persoonlijk en de initiatie ervan gebeurt uitsluitend op voorkeur. Petra (60 jaar, partner) Petra is een vrouw van 60 jaar die samenwoont met haar man die een verleden heeft van alcoholmisbruik. Haar twee kinderen zijn het huis al uit, maar af en toe draagt zij zorg voor haar kleinkinderen. Zij was zelf
127
gedurende vele jaren actief in de hulpverlening, maar is nu sinds kort met pensioen gegaan. Haar man had gedurende 30 jaar problemen met alcohol, hij dronk wel niet dagelijks, hij was eerder een gelegenheidsdrinker. Hij is nu reeds één jaar volledig gestopt met drinken. Hij heeft hiervoor ondersteuning gehad van een psychiater en een psycholoog. Petra geeft aan dat ze niet gelukkig is in haar huwelijk en wijt dit deels aan een verkeerde partnerkeuze (hun persoonlijkheden passen niet bij elkaar) en deels aan het alcoholprobleem van haar man. Petra heeft dagelijks, persoonlijk en wederzijds contact met haar man en omschrijft dit contact als merendeels, vluchtig en zakelijk, al geeft ze aan dat de voorkeur overheerst bij de initiatie ervan. Quinn (58, partner) Quinn is getrouwd met een man (62 jaar) die een problematisch alcoholgebruik heeft gekend, en heeft met hem drie dochters. Hun jongste dochter, Eva, neemt eveneens deel aan ons onderzoek. Alle drie de dochters zijn reeds enkele jaren het huis uit. De echtgenoot van Quinn heeft gedurende 15 jaar een alcoholprobleem gehad. In 2008 is hij voor de eerste maal gestopt met drinken en in 2010 is hij hervallen. Momenteel is hij reeds één jaar en zes maand nuchter. Naast het alcoholgebruik was er ook sprake van medicatie (slaapmiddelen). Hij werd opgenomen in een Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis en een Universitair Ziekenhuis. Momenteel is er nog sprake van vrijwillige nazorg in één van deze ziekenhuizen, krijgt hij ondersteuning van uit een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg en begeleiding bij een psychiater omwille van zijn depressie. Quinn heeft dagelijks persoonlijk contact met haar partner vanuit een voorkeur hiertoe. Dit contact omschrijft ze als merendeels meelevend en zeer grondig.
128
Bijlage 8: Schematisch overzicht gehanteerde coping-strategieën per participant Coping verleden
Participant Geëngageerd Afr – contr – confr Assertief zijn Hulp zoeken Zorgen vr anderen Eigen patroon Tolerant Ontkennen Tolereren Aanv/berust
Kinderen A B C X X X X X
X
D X
E X X
X X
X X
X
X
X
X
F
X X
X
X X
X X
X
X
X
X
X
X X
X
Vermijdend X Verbergen Alcoholconsumptie Zichz terugtrekken X
X
X
X
Totaal
3
6
Zus Ouders Partners (Al-Anon) G H I J K L M N O X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
X X
X X
X
X X
X
X
X
3
5
6
2
D X
E X
F X X
X
X X X
X X
X
X
X
X
X X
P X X X X X
Q X
X
X X
X X
X
X X
X X X
X X
X X
4
7
2
O X X X X X
P X X X X X X X
Q X X X X
X X
X X
7
5
X 2
3
3
5
7
6
4
6
Totaal 17 15 8 6 15 8 5 42 13 3 7 6 16 12 7 1 7 15
Coping heden
Participant Geëngageerd Afr – contr – confr Assertief zijn Hulp zoeken Compenseren Eigen patroon Herst. gew. leven Tolerant Aanv/berust Enga. t.av. PVA
Kinderen A B C X X X X X X X X
X X
X X X
Vermijdend X Verbergen Alcoholconsumptie X Zichz terugtrekken Totaal
5
3
X
Zus Ouders Partners (Al-Anon) G H I J K L M N X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
X X
X X X
X X X
X X X
X X X
X X
X X X
X
X
X
X
X X
X X
X
X
X X
X X
6
6
3
4
X X X
X X X
X X
X X X X
X
X X X
X 6
2
129
2
5
9
7
6
6
9
Totaal 17 17 8 7 13 8 9 11 56 15 15 9 24 9 3 5 3 11
Bijlage 9: Schematisch overzicht veerkracht per participant Veerkracht Kinderen Participant
B X X X
Hoop toekomst
A X X X X X
X
X
Draaglast
X
X
X
X X
X
Draagkracht Aanv/berust Empowerment Posi ervaringen
C X X X
D X X X X
E X X X X X
F X X
X
X
X X
Piekeren Gevoelens verlies Blijvende last Neg. verandering in persoonlijkheid
X
Totaal
5
X X
X
6
4
Zus
Ouders
Partners (Al-Anon)
G X X X X
H
J X X X
I
K X X X
L X X X
X X X X X
X X X X
4
3
M X X
O X X X X X
P X X X
X
X
X X
X X X
X
X X
X X X
Totaal
X X
N X X X X
X
Q X X X X X
X
17 15 15 13 7 12 47 12 5 6 6 5 22
5
4
3
4
130
3
2
4
5
3
5
5
4
131