Facts en figures Integratie etnische minderheden 2005 1. Demografische gegevens over etnische minderheden Per 1 januari 2005 telde de Nederlandse bevolking 3,1 miljoen (3.122.717) allochtonen. De omvang van de totale bevolking bedroeg ruim 16 miljoen (16.305.526 personen). Allochtonen vormden 19% van de totale bevolking Tot de allochtonen worden al diegenen gerekend van wie tenminste een van de ouders in het buitenland is geboren. Van de ruim 3 miljoen allochtonen komen er 1,4 miljoen (1.423.675) uit een westers land. De overige ruim 1,7 miljoen (1.699.042) behoren tot de niet-westerse allochtonen. Zij vormen 10,4 % van de totale bevolking. Het CBS verwacht dat het aantal nietwesterse allochtonen in 2010 zal zijn gestegen tot 2 miljoen. De bevolkingsgroei onder de nietwesterse allochtonen is acht keer zo groot als onder de autochtone bevolking. Bijna de helft (48%) van de niet-westerse allochtonen is in Nederland geboren. Zij vormen de zogeheten tweede generatie van de niet-westerse allochtonen. Het integratiebeleid richt zich in de eerste plaats op de niet-westerse allochtonen. In het beleid worden zij gewoonlijk aangeduid als etnische minderheden. De term minderheden refereert aan de maatschappelijke achterstandspositie van de niet-westerse allochtonen. Ze zijn te onderscheiden in drie categorieën. De zogeheten klassieke (minderheids)groepen die vrijwel geheel bestaan uit arbeidsmigranten uit Turkije en Marokko en uit personen uit de voormalige koloniën Suriname en de Nederlandse Antillen. Voorts de Zuid Europeanen en de nieuwe etnische groepen, die meestal als asielzoeker in Nederland zijn toegelaten. Tabel 1: Klassieke etnische groepen naar herkomst per 1 januari 2005 Grootste groepen Aantal Zuid Europeanen Turken 358.846 (voormalig) Joegoslaven Surinamers 329.430 Italianen Marokkanen 315.821 Spanjaarden Antillianen/Arubanen 130.538 Portugezen Grieken Totaal 1.134.870 Bron: Statline CBS 2005
Aantal 76.301 35.830 31.286 17.556 12.720 173.693
De aantallen van de belangrijkste nieuwe etnische groepen staan in tabel 2. . Tabel 2: Nieuwe etnische groepen >18.000 personen naar herkomst per 1 januari 2005 Grootste groepen Aantal Overig Aantal Irakezen 43.708 Kaapverdianen 19.966 Afghanen 37.021 Ghanezen 19.108 Iraniërs 28.691 Pakistani’s 17.894 Somaliërs 21.738 Egyptenaren 18.528 64.142 Vietnamezen 18.019 Chinezen Bron: Statline CBS 2005 De meeste etnische groepen zijn op de Somaliërs na tussen 2004 en 2005 in aantal toegenomen. De Somalische groep is tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2005 met ruim 3.000 personen gedaald in Nederland van 25.001 naar 21.733 personen. Somaliërs vestigen zich na verwerving van de Nederlandse nationaliteit in andere Europese landen, in het bijzonder in Groot Brittanië. De groei van het aantal allochtonen is afgevlakt. Bij Turken en Marokkanen is echter nog steeds sprake van een grote groei. Tussen 2004 en 2005 nam het aantal Turken toe met 7.000 personen en Marokkanen met 10.000 personen. De groei van de niet-westerse allochtonen in 2004 is voor een derde deel te wijten aan de Marokkaanse groep. Naast de immigratie verklaart vooral het nog steeds hoge geboortecijfer deze groei. Opvallend is dat bij de Antilliaanse/Arubaanse groep de groei is gestopt. Tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2005 is zelfs sprake van een afname van 184 personen. Tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2005 bedroeg de groei van de Surinaamse groep 4.100 personen. Het aantal Zuid Europeanen is met slechts
1
366 personen toegenomen van 173.327 personen per 1 januari 2004 tot 173.693 personen per 1 januari 2005.
Minder ouderen en meer jongeren onder minderheden De leeftijdsopbouw van de niet-westerse allochtone bevolking wijkt af van de autochtone bevolking. Onder de etnische minderheden zijn verhoudingsgewijs weinig ouderen en veel jongeren. Het aantal ouderen (65 plussers) onder de niet-westerse allochtonen bedroeg 47.752 personen per 1 januari 2005. In procenten uitgedrukt is hun aandeel slechts 2,8% van de niet-westerse allochtone bevolking. Dat is aanzienlijker lager dan het aandeel ouderen in de totale bevolking (10,4%). Het aandeel ouderen onder de autochtonen is 15,4% en onder de westerse allochtonen 14,7%. Het aandeel van de niet-westerse allochtone ouderen zal echter groeien de komende jaren groeien (Schellingerhout, R., Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen, SCP, Den Haag 2004).
Tabel 3: Kerncijfers leeftijdsopbouw naar herkomstgroepering, 1996-2005 0-19 20-64 65 jaar gemiddelde jaar jaar of ouder leeftijd op 1/1/2005
toename sinds 1/1/1996
%
%
%
jaar
%
Turken
38,2
58,9
2,8
27,4
2,9
Marokkanen
42,2
54,9
2,9
26,0
2,3
Surinamers
31,6
63,9
4,5
31,7
3,4
Antillianen / Arubanen
36,3
61,2
2,4
28,2
2,4
Irakezen
38,9
59,2
1,9
27,2
1,8
Afghanen
44,0
54,0
2,0
25,6
2,2
Iraniërs
29,2
68,5
2,3
31,1
3,7
Somaliërs
46,8
52,3
0,9
22,6
2,0
overig niet-westers
37,4
60,7
1,9
27,1
1,3
totaal niet-westers
37,4
59,8
2,8
27,9
2,4
totaal westers
18,2
67,2
14,7
41,4
1,9
30,3
66,4
3,3
31,3
2,4
Autochtonen
23,5
61,1
15,4
40,1
1,7
Totaal
24,5
61,5
14,0
39,0
1,4
w.v. vm. Joegoslaven
Gebaseerd op CBS 2005 Niet westerse allochtone jongeren ( 0-20 jaar) vormden per 1 januari 2005 met 37% aandeel ruim een derde van de niet westerse allochtone populatie. Bij de autochtonen bedraagt het aandeel jongeren slechts een kwart (23,5%). In de groep westerse allochtonen is het aandeel jongeren lager. 2. Afnemende immigratie en toenemende emigratie Om een goed beeld te verkrijgen van de migratie moet niet alleen worden gekeken naar de immigratie, maar ook naar de emigratie. Immigratie minus emigratie levert het migratiesaldo. Sinds 2001 is de immigratie afgenomen van 133.000 personen naar 94.000 personen in 2004. Tegelijkertijd is de emigratie gestegen. Daardoor daalt het migratiesaldo in versneld tempo. Bedroeg het migratiesaldo in 2001 nog bijna 51.000 personen, in 2002 was het al gedaald tot ruim 24.000 personen. In 2004 werd het migratiesaldo 19.000 personen. Dit cijfer betreft de totale immigratie van 94.000 minus de emigratie van 75.000 personen in 2004 (dat is inclusief autochtone migranten).
2
Tabel 4: Immigratie en saldo migratie naar Nederland, naar herkomstland (2001-2004) Jaar 2001 2002 2003 2004 Saldo2004 Turkije 5.993 6.181 6.703 4.580 2.791 Marokko 5.235 5.192 4.894 3.655 2.819 Suriname 3.569 3.413 3.433 2.857 1.813 Antillen en Aruba 8.310 5.992 4.273 3.043 -897 Afrika (excl. Marokko) 15.558 16.218 14.939 10.759 5.852 Niet-westerse Allochtonen Westerse Allochtonen Totaal Bron: Statline CBS 2005
64.894 68.510 133.404
59.450 61.800 121.250
48.834 55.680 104.514
37.313 56.706 94.019
19.480 -870 18.970
Bij Antillianen/Arubanen is in 2004 sprake van een negatief migratie saldo van bijna 900 personen. Er emigreerden meer Antillianen/Arubanen uit Nederland dan er immigreerden naar Nederland. Bij andere groepen is de immigratie hoger dan de emigratie. De emigratie naar Marokko is relatief gering in 2004, terwijl ongeveer 1.800 personen naar Turkije en ruim 1.000 personen naar Suriname in 2004 zijn geëmigreerd. Onder autochtonen is in Nederland een negatief migratiesaldo van 19.020 personen in 2004. Dat wil zeggen dat 19.000 meer autochtonen in 2004 vertrokken uit Nederland dan zich in 2004 in Nederland vestigden. De laatste jaren neemt de migratie vanuit Oost Europa toe. In 2004 bedroeg immigratie van personen uit Voormalig Sovjet Unie 3.142; het migratiesaldo was 2.532 personen. Voor personen uit Polen bedroeg in 2004 het aantal 4.431; het migratiesaldo was 3.530. Vergeleken met 2003 is er een daling van de immigratie uit Voormalig Sovjet Unie maar een stijging van de immigratie uit Polen. De immigratie uit China was in 2004 hoog en bedroeg 3.522 personen; het migratiesaldo was 2.838 personen. 3. Spreiding De etnische minderheden vormen bij elkaar ruim 10 % van de Nederlandse bevolking, maar door hun ongelijkmatige spreiding zijn er lokaal grote verschillen. Zo is in de vier grote steden een aanzienlijk deel van de bevolking van niet-westerse afkomst. Per 1 januari 2004 is in Rotterdam 34,6%, in Amsterdam 33,9%, in Den Haag 31,2% en in Utrecht 20,4% van niet-westerse afkomst. In steden met meer dan 100.000 inwoners is hun aandeel globaal gelijk aan het landelijke percentage: gemiddeld 10%. In de overige steden is dit 5 %. Opvallend is dat in de forensenstad Almere dat nog steeds groeit het aandeel niet–westerse allochtonen liefst 23,1% bedraagt. De nieuwe groepen (asielmigranten/vluchtelingenafkomst) zijn als gevolg van het huisvestingsbeleid voor statushouders veel gelijkmatiger gespreid over Nederland. Turken zijn in aantal het sterkst vertegenwoordigd in de vier grote steden, met name in Rotterdam. Er wonen echter relatief veel Turken ook in steden in Oost Nederland, zoals Deventer, Hengelo en Enschede. Marokkanen wonen vooral in Amsterdam (met overloop naar Almere) en Utrecht. Voorts wonen in steden Ede, Leiden, Breda en Den Bosch relatief veel Marokkanen. Surinamers wonen geconcentreerd in Amsterdam (met overloop naar Almere), Den Haag (met overloop naar Zoetermeer) en Rotterdam. Antillianen/Arubanen wonen voor een groot deel in de 4 grote steden; er zijn echter ook concentraties in de steden Dordrecht, Den Helder en Hoogezand. Iraniërs wonen relatief vaak in de steden Amsterdam, Zwolle, Maastricht en Groningen. Afghanen wonen relatief vaak in Arnhem en Eindhoven, terwijl Somaliërs in Tilburg en Nijmegen een grote concentratie vertonen. Irakezen wonen vrij gelijkmatig verspreid over Nederland. Kaapverdianen zijn geconcentreerd in Rotterdam en Ghanezen in Amsterdam. In Rotterdam wonen relatief veel Chinezen. 4. Huwelijk Eén op de vijf Nederlanders heeft een buitenlandse partner (2/3 westers, 1/3 niet-westers). Van de Turkse en Marokkaanse mannen van de eerste generatie haalt de meerderheid een partner uit het buitenland. Huwelijken met een partner uit het herkomstland komt ook bij de tweede generatie van Turken en Marokkanen vaak voor. 56,2% van de Turkse mannen en 61,3% van Turkse vrouwen van
3
de tweede generatie haalden in 2001 hun partner uit het herkomstland. De percentages bij Marokkanen van tweede generatie waren voor mannen 52, 1% en voor vrouwen 49,5 %. Turken en Marokkanen van tweede generatie hebben ook in veel mindere mate een autochtone partner dan Surinamers en Antillianen. In 2001 huwden 5,3% van de Turkse mannen en 3,4% van de Turkse vrouwen met een autochtoon. Bij de Marokkanen waren de percentages iets hoger: voor mannen 7.5% en voor vrouwen 8,0%. Surinamers en Antillianen van de tweede generatie kiezen veel vaker een autochtone partner. In 2001 huwden 47,3 % van de Surinaamse mannen van de tweede generatie en 39,5% van de Surinaamse vrouwen een autochtone partner. De percentages in 2001 waren bij Antillianen 75,0% respectievelijk 79,8% ( WODC, Integratiekaart 2005). 5. Arbeidsmarkt De netto-arbeidsparticipatie (het aandeel werkenden in de bevolking van 15-64 jaar) onder nietwesterse allochtonen is de afgelopen jaren flink toegenomen: van gemiddeld 39% in 1996 tot 50% in 2002, maar in 2004 gedaald tot 48%. In dezelfde periode nam onder autochtonen de arbeidsparticipatie toe van 61% tot 68% en is in 2004 gedaald tot 67%. Na 2002 zorgt de economische tegenwind voor een slechtere arbeidsmarktpositie. Hoewel onder etnische minderheden de arbeidsparticipatie tussen 1996 en 2004 meer is toegenomen (9%) dan onder autochtonen (6%) is er nog steeds sprake van gemiddeld lagere arbeidsparticipatie. Tabel 5: Netto arbeidsparticipatie (15-64 jaar) en werkloosheid naar groep Totaal Netto-participatie Werkloosheid 2003 2004 2003 2004
Mannen Netto-participatie Werkloosheid 2003 2004 2003 2004
Vrouwen Netto-participatie Werkloosheid 2003 2004 2003 2004
Totaal Autochtonen Westerse allochtonen Niet-Westerse allochtonen
65,1 67,3 63,2 48,6
64,2 66,5 61,9 47,5
5,3 4,2 6,9 14,4
6,4 5,2 8,3 16,0
75,3 77,9 72,7 56,8
73,7 76,4 70,6 55,2
4,7 3,5 6,6 14,9
5,7 4,4 7,2 16,4
54,7 56,5 54,0 39,7
54,4 56,4 53,5 39,3
6,1 5,2 7,4 13,7
7,3 6,3 9,7 15,4
wv:
45,8 41,4 61,2 53,6 44,3
46,4 37,1 62,1 51,5 43,1
14,4 17,0 10,0 16,6 16,3
13,7 22,3 11,5 15,6 18,4
61,1 53,0 67,5 56,5 50,1
59,0 45,4 66,9 57,0 50,9
11,8 16,6 9,4 21,4 18,3
11,5 23,9 10,4 15,9 19,9
29,1 28,0 55,5 50,9 37,6
32,6 27,7 57,8 46,2 34,1
19,8 17,7 10,7 10,9 13,0
17,7 19,0 12,7 15,2 15,6
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen/Arubanen Overige niet-westers
Bron: CBS (enquête beroepsbevolking) De lagere arbeidsparticipatie van de niet-westerse allochtonen is onder meer te wijten aan de Turkse en Marokkaanse vrouwen en de nieuwe etnische groepen. De arbeidsparticipatie onder Turkse vrouwen bedroeg 33% in 2004 en Marokkaanse vrouwen 28%. Surinaamse vrouwen hebben een hogere arbeidsparticipatie (58%) dan autochtone vrouwen (56%). De netto arbeidsparticipatie onder Somalische vrouwen bedroeg slechts 9%, en onder Afghaanse vrouwen 10% in 2003. Irakese vrouwen hadden netto arbeidsparticipatie vergelijkbaar met Turkse vrouwen, terwijl Iraanse vrouwen een hogere arbeidsparticipatie hebben. De toegenomen arbeidsparticipatie is tot 2001 gepaard gegaan met een aanzienlijke afname van de werkloosheid onder de etnische minderheden: van 25% in 1994 tot 9% in 2001. In dezelfde periode is de werkloosheid onder autochtonen gedaald van 7% naar 3%. (De werkloosheid wordt uitgedrukt als het percentage niet werkenden in het totaal van werkenden en werkzoekenden, studerenden en huisvrouwen worden hierbij niet meegeteld). Na 2002 is er sprake van een stijging van de werkloosheid. Vergeleken met de werkloosheid onder autochtonen van 5% in 2004 is de werkloosheid onder niet westerse allochtonen van 16% in 2004 ruim drie keer zo hoog. Vooral onder de nieuwe etnische groepen is de werkloosheid hoog. De werkloosheid onder allochtone vrouwen is gemiddeld iets hoger dan onder allochtone mannen. Van de Turkse vrouwen is 18%, van de Marokkaanse vrouwen 19%, van de Surinaamse vrouwen 13% en de Antilliaanse vrouwen 15% werkloos. Vooral bij Afghaanse en Somalische vrouwen is de werkloosheid hoog: 50% respectievelijk 44%.
4
De werkloosheid onder allochtone jongeren (15-24 jaar ) blijkt hoger te zijn dan onder de oudere leeftijdsgroepenbij allochtonen. Tabel 6: Werkloosheid onder jongeren in 50 gemeenten naar groep en generatie in 2004/5 in % Herkomstgroep Totaal Eerste generatie all. Tweede generatie all. Autochtonen 19 Turken 39 17 31 Marokkanen 39 23 39 Surinamers 38 13 24 Antillianen/Arubanen 40 23 18 Bron: SCP (steekproef LAS 20004/2005) De werkloosheid onder allochtone jongeren is bijna 40% en tweemaal hoger dan onder autochtone jongeren. Met name onder tweede generatie Marokkanen is de werkloosheid zorgwekkend hoog. Mede als gevolg van de verhoudingsgewijs slechtere arbeidsmarktpositie is het aandeel van de nietwesterse allochtonen dat in de bijstand zit vergeleken met autochtonen hoog. Tabel 7: Bijstandsuitkering ABW (15-64 jaar) naar herkomstgroep in 2003 in % Herkomstgroep Totaal Mannen Vrouwen Totale bevolking 3,6 2,8 4,4 Autochtonen 2,2 1,5 2,9 Westerse Allochtonen 4,2 3,3 5,2 Niet-westerse Allochtonen 13,9 11,7 16,7 Turken 11,4 9,0 14,3 Marokkanen 15,8 13,7 18,8 Surinamers 10,4 8,0 13,5 Antillianen/Arubanen 16,3 11,0 22,0 Overig niet-westers 16,0 14,3 18,2 Bron: Integratiekaart 2005 Van de autochtonen zit 2,2% in de bijstand vergeleken met 13,9% van de niet–westerse allochtonen. Vooral Antillianen/ Arubanen en Marokkanen zijn oververtegenwoordigd in de bijstand. Ook onder de nieuwe groepen is sprake van een hoog aandeel in de bijstand in tegenstelling tot de Chinese groep.
6. Onderwijs Basisonderwijs De onderwijspositie van niet–westerse leerlingen is de laatste jaren aanzienlijk verbeterd, maar nog steeds is sprake van achterstand ten opzichte van autochtone leerlingen. Niiet-westerse allochtone leerlingen en in het bijzonder Turkse en Marokkaanse leerlingen scoren ondanks vorderingen nog steeds lager op cito scores dan autochtone leerlingen. Van de niet–westerse allochtone leerlingen scoren Surinaamse leerlingen steeds beter,terwijl Antilliaanse leerlingen achterlopen . Leerlingen afkomstig Aziatische vluchtelingenlanden (Iran, Irak, Afghanistan) presteren op het niveau van Surinaamse leerlingen, terwijl leerlingen uit Afrikaanse landen (Somalië, Ghana) slecht presteren. Het verschil in cito scores met autochtone nietachterstandsleerlingen leerlingen is echter nog steeds iets lager. In 2002 was cito scores onder autochtone leerlingen 537 punten, terwijl de score onder Surinaamse en Marokkaanse leerlingen 528 bedroeg en onder Antilliaanse leerlingen 524. Op wat langere termijn bezien zijn de prestaties van leerlingen uit de minderheden in het basisonderwijs aanzienlijk verbeterd. In de afgelopen tien jaar hebben de Marokkaanse en Turkse leerlingen ongeveer de helft van hun achterstand in rekenen en een derde van hun achterstand in taal ingelopen. Toch is het verschil ten opzichte van allochtone leerlingen in taal nog steeds erg groot. Aan het einde van het basisonderwijs liggen zij ruim twee leerjaren achter. Voortgezet onderwijs Niet-westerse allochtone leerlingen zijn vergeleken met autochtone leerlingen nog steeds ondervertegenwoordigd in de hogere schooltypen HAVO en VWO. Surinaamse en Antilliaanse leerlingen volgen vaker een HAVO- of VWO opleiding dan Marokkaanse en
5
Turkse leerlingen.
Tabel 8: Positie in leerjaar drie van het voortgezet onderwijs naar groep en type in 2004/5 in (%) Herkomstgroep Al. Jaar* LWOO VMBO HAVO VWO Autochtonen 8 8 41 21 22 Niet-westerse Allocht. 2 20 53 14 11 Turken 1 22 57 13 7 Marokkanen 2 23 56 12 7 Surinamers 3 15 55 15 12 Antillianen/Arubanen 3 19 51 14 13 Vml . Joegoslaven 3 15 47 17 18 Irakezen 3 23 47 13 14 Iraniërs 4 8 41 23 24 Afghanen 3 22 41 17 17 Somaliërs 24 60 9 Overig niet-westers 3 16 44 18 19 *algemeen leerjaar Bron: SCP, Jaarrapport integratie 2005, bijlage De vertegenwoordiging van Iraanse leerlingen in hogere schooltypen is het hoogst. Afghaanse en Iraakse leerlingen zijn ook beter vertegenwoordigd in hogere schooltypen dan Turkse en Marokkaanse leerlingen, terwijl Somalische leerlingen slecht zijn vertegenwoordigd. Voorts is op alle schooltypen het aandeel geslaagden onder autochtonen hoger dan onder nietwesterse allochtone leerlingen. Tabel 9: Slagingpercentage voortgezet onderwijs naar groep en type in 2003/4 in % Herkomstgroep VBO MAVO HAVO VWO. Autochtonen 96 96 92 95 Westerse Allochtonen 93 94 89 92 Niet-westerse Allocht. 88 87 79 83 Turken 84 80 73 74 Marokkanen 88 88 82 83 Surinamers 91 87 75 81 Antillianen/Arubanen 89 91 86 89 Overig niet westers 90 89 81 86 Bron: Integratiekaart 2005 Met name in de hoge schooltypen is het verschil in het aandeel geslaagden tussen autochtonen nietwesterse allochtone leerlingen groot. Voortijdig schoolverlaten (drop-outs) Niet alleen bezoeken niet-westerse allochtone leerlingen vaker dan autochtonen lagere vormen van voortgezet onderwijs, zij verlaten gemiddeld ook vaker het onderwijs zonder enig diploma te hebben behaald, de zogeheten drop-out. Tabel 10: Uitstroom zonder diploma in het voortgezet onderwijs naar groep en geslacht in 2003/2004 (bovengrenzen) in % Herkomstgroep Voorgezet onderwijs totaal HAVO 5 en VWO 6 Jongens Meisjes Jongens Meisjes Autochtonen 3 2 3 3 Niet-westerse Allocht. 6 5 10 10 Turken 5 4 10 13 Marokkanen 5 3 9 9 Surinamers 5 3 10 10 Antillianen/Arubanen 7 5 6 9 Overig niet westers 8 7 11 9
Bron: Jaarrapport integratie 2005, bijlage
6
Niet-westerse allochtone leerlingen verlaten gemiddeld tweemaal zo vaak dan autochtone leerlingen het voortgezet onderwijs zonder diploma. In de hoogste klassen van HAVO en VWO verlaten nietwesterse allochtone leerlingen gemiddeld driemaal zo vaak dan autochtone leerlingen het onderwijs zonder diploma. Indien de startkwalificatie als meetpunt wordt aangehouden dan worden de percentages voortijdige schoolverlaters aanzienlijk hoger. Een startkwalificatie wordt gelijk gesteld met een diploma op het niveau van tenminste MBO-assistenten niveau. Een kwart van de autochtonen behaalt dit niveau niet. Van de allochtone leerlingen verlaat ongeveer de helft het onderwijs zonder een startkwalificatie te hebben behaald. Vooral allochtone jongens en in het bijzonder Marokkaanse jongens verlaten het onderwijs vaak zonder startkwalificatie. Hoger onderwijs In relatie tot hun aandeel in de relevante leeftijdsgroep zijn allochtone studenten in het hoger onderwijs ondervertegenwoordigd. Dat komt doordat zij in mindere mate doorstromen naar de vormen van voortgezet onderwijs die toegang geven tot het hoger onderwijs. Tabel 11: Instroom in het hoger onderwijs als % van 18, 19 en 20 jarigen in 2000 en 2004 2000 2004 Totale bevolking 48 48 Autochtonen 50 53 Westerse Allochtonen 53 45 Turken 22 23 Marokkanen 26 28 Surinamers 40 36 Antillianen/Arubanen 64 31 Overig niet westers 40 30 Bron: Integratiekaart 2005 Er is een lichte toename tussen 2000 en 2004 van Turken en Marokkanen in het hoger onderwijs. Opvallend is de daling van Antillianen in het hoger onderwijs. Dit heeft te maken met de immigratie van laaggeschoolde Antillianen naar Nederland. Tabel 12: Instroom in het hoger onderwis naar groep, geslacht en type in 2004 in % Herkomstgroep Mannen Vrouwen HBO Wetens. Ond. Totale bevolking 47 53 74 26 Autochtonen 48 52 74 26 Westerse Allochtonen 47 53 67 33 Turken 47 53 83 17 Marokkanen 46 54 87 13 Surinamers 41 59 79 21 Antillianen/Arubanen 41 59 80 20 Overig niet westers 47 53 70 30 Bron: Integratiekaart 2005 Opvallend is dat zowel bij autochtonen als bij allochtonen in het hoger onderwijs dat het aandeel vrouwen bij de instroom iets hoger is dan mannen. Turkse en Marokkaanse studenten stromen vaker door in het HBO dan autochtone studenten. Niet-westerse allochtonen kiezen vooral een studie in economische richting. De uitval uit het hoger onderwijs is niet hoger dan onder autochtonen. Ook de prestaties van de niet-westerse allochtone leerlingen die doorstromen naar het hoger onderwijs zijn min of meer gelijk aan de prestaties van de autochtone studenten. Het blijkt dat de maatschappelijke positie van niet-westerse allochtone afgestudeerden zich in het algemeen nauwelijks onderscheidt van die van autochtone gediplomeerden. Tussen 1996 en 2000 was van de niet-westerse allochtone afgestudeerden 4% van de HBO respectievelijk 3% van WO gediplomeerden na 1,5 jaar afstuderen werkloos. Bij autochtonen waren deze percentages 2% voor HBO respectievelijk 2% WO gediplomeerden.
7
7. Sociaal culturele integratie Niet alleen op sociaal–economisch terrein is er sprake nog steeds achterstand bij niet-westerse allochtonen. Ook op sociaal cultureel terrein verloopt vooral bij de Turkse en Marokkaanse groep de integratie moeizaam. Zo blijkt wat betreft vrijetijdscontacten met autochtonen de Turkse en Marokkaanse groep laag te scoren. Met name de Turken en in mindere de Marokkanen zijn sterk op de eigen groep gericht. Tabel 13: Etnische signatuur van vrijetijdscontacten naar groep in % (2003 en 2004/2005) Groep Meer met leden van Met beide evenveel Meer met eigen groep autochtonen Autochtonen* 3 12 85 Turken 64 26 9 Marokkanen 51 34 16 Surinamers 35 43 32 Antillianen/Arubanen 35 32 33 Voormalig Joegoslaven 30 38 32 Irakezen 42 32 26 Afghanen 24 37 29 Iraniërs 24 37 39 Somaliërs 50 32 18 *bij autochtonen betekent leden van eigen groep, leden van allochtone groepen Bron: Jaarrapport integratie 2005 De Iraniërs hebben het meeste contact met autochtonen gevolgd door Antillianen en Surinamers, terwijl de helft van de Somaliërs op de eigen groep is gericht. Het verschil tussen Iraniërs, Surinamers en Antillianen die een geringere culturele afstand hebben tot autochtonen dan Turken, Marokkanen en Somaliërs, blijkt ook uit de houding ten acceptatie van een Nederlandse partner voor hun kinderen. Tabel 14: Houding ten aanzien van herkomst van vrienden en partner van kinderen naar groep in % (2003en 2004/2005) (Helemaal) niet vervelend als kinderen (Helemaal) niet vervelend als kinderen Groep Nederlandse vrienden kiezen
Turken 92 Marokkanen 91 Surinamers 98 Antillianen/Arubanen 96 Voormalig Joegoslaven 92 Irakezen 87 Afghanen 84 Iraniërs 89 Somaliërs 84 Bron: Jaarrapport integratie 2005
Nederlandse partner kiezen
57 58 93 96 87 68 68 87 64
Bijna de helft van Turken en Marokkanen en ruim een derde van Somaliërs zegt het vervelend te vinden als hun kinderen voor een Nederlandse partner zou kiezen. Dit geldt ook voor een derde van Irakezen en Afghanen. Waarschijnlijk speelt de eis dat de partner een moslimachtergrond moet hebben een belangrijke rol bij deze afwijzing. Bijna alle autochtonen hebben immers een niet–moslim achtergrond. De terroristische aanslagen gepleegd in naam de radicale islam en de moord op de filmmaker T. Van Gogh door een radicale moslim hebben ertoe geleid dat meer nadruk wordt gelegd bij de integratie van allochtone moslims. 8. Criminaliteit Hoewel er geen exacte cijfers bestaan over de criminaliteit onder niet-westerse allochtonen indiceren de beschikbare gegevens dat er sprake is een oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtone jongeren en met name jongens in de criminaliteit. De percentages verdachten per etnische groep geven een beeld van het aandeel jongeren in de criminaliteit.
8
Tabel 15: Aandeel verdachten naar groep, geslacht en leeftijd, 2002 in % Groep 12-17 jaar 18-24 jaar Mannen Vrouwen mannen Vrouwen Autochtonen 2,0 0,7 8,9 0,7 Turken 5,2 0,7 8,9 0,7 Marokkanen 11,2 2,0 17,8 2,1 Surinamers 6,5 2,0 11,1 2,1 Antillianen/Arubanen 10,2 3,1 13,0 3,7 Voormalig Joegoslaven 5,5 ,9 8,4 1,7 Irakezen 5,6 0,5 7,8 1,1 Afghanen 2,7 0,3 5,4 0,4 Iraniërs 5,2 0.9 9,1 1,6 Somaliërs 8,2 2,8 11,2 1,9 Bron: CBS, HKS/SSB 2002 Vooral Marokkaanse en Antilliaanse jongeren, gevolgd door Somalische jongeren zijn oververtegenwoordigd in het aantal verdachten. Ook met betrekking tot het aandeel van niet-westerse allochtonen onder de gedetineerden is sprake van oververtegenwoordiging. Tabel 16: Gedetineerden van 18-24 jaar, eerste generatie naar herkomst, 2002-2004 in % Groep 2002 2003 2004 Nederlanders (incl. 2de gen) 50 50 55 Allochtonen 50 50 45 Niet-westers 41 40 35 Turken 2 2 2 Marokkanen 9 9 7 Surinamers 4 5 5 Antillianen/Arubanen 15 14 12 Voormalig Joegoslaven 1 2 1 Overig niet-westers 2 3 2 CBS, statline 2005 In 2004 maakten Antillianen 12%, Marokkanen 7%, Surinamers 5% en Turken 2% van de gedetineerdenpopulatie in de leeftijd van 18-24 jaar uit. Het aandeel Antillianen in de Nederlandse bevolking is echter minder dan 1%, van Surinamers en Turken elk 2% en van Marokkanen bijna 2%. Bij interpretatie van deze gegevens moet worden bedacht dat de tweede generatie allochtonen bij de Nederlanders is meegeteld. De tweede generatie maakt thans de meerderheid van de allochtone jongeren uit. Aangenomen kan worden dat ook zij in sterkere mate dan autochtone jongeren zijn betrokken bij criminaliteit. Chan Choenni, 30 januari 2006
9