Facultair magazine voor Geesteswetenschappen Utrecht
e e s t d ri ft 1
10
0
r ! • E x t r a di k
!•
g ees
td ri f t
ja a
g !•
ja a
x r ! • E t r a di k
Jaargang 11 | Nummer 1 | februari 2015
10
Twan Huys:
“Nederlandse studenten mogen wat ambitieuzer zijn” > 12 Een duik in het Geestdriftarchief > 6 Vertaler Jacques Westerhoven:
“Haruki Murakami is heilig overtuigd van zijn eigen imperfectie’’ > 26
Extra dik!
2
EDITORIAL
tien jaar geestdrift 2005. Op YouTube wordt het eerste filmpje online gezet. In de bioscoop draaien Brokeback Mountain, Narnia en Het Schnitzelparadijs. We zetten fanatiek liedjes op onze mp3-speler: James Blunts You’re Beautiful, Watskeburt van De Jeugd en Geef Mij Nu Je Angst van Guus Meeuwis (niet dan?). En over technologie gesproken: we mailen elkaar alleen vanaf onze computer (die we nog ‘pc’ noemen), want we hebben geen smartphone. Wel beltegoed en dat is altijd op. Niemand in Nederland twittert, facebookt, instagramt, tindert, skypet en whatsappt. Er zijn geen ‘trending topics’, we doen alleen aan live ‘ontvrienden’, staan bleekjes op de foto zonder ‘filters’, swipen nog niet met rode wangen de buurjongen naar links en hebben nog maar weinig privacyvrees en -besef. MSN-en, dat doen we wel en tot in de vroege uurtjes. En, ook niet onbelangrijk: we zitten nog niet in een kredietcrisis (was die er niet altijd dan?) maar er zijn zowaar banen (dat is werk waar je voor betaald krijgt) én studenten hoeven nog niet te vrezen voor hun studiebeurs (hadden we überhaupt zorgen?). In de tussentijd is onze taal verrijkt, waar wij taalfanaten blij van worden. Niemand kende tien jaar terug nog het begrip BOB (jij of BOB ik?), had van ‘sonjabakkeren’ gehoord of van een ‘weeralarm’ en ook ‘klimaatneutraal’ stond nog niet in de Dikke. Maar er was één nieuwtje dat alle nieuwtjes van 2005 oversteeg. Het was het allerallermooiste nieuws van het jaar. Ónovertroffen en onverslagen de beste gebeurtenis van 2005... De eerste editie van Geestdrift kwam uit. Heel veel plezier met het lezen van dit extra dikke jubileumnummer! Anouk van der Graaf Hoofdredacteur Geestdrift P.s. Wil je weten wat er in tien jaar allemaal gebeurd is bij Geestdrift? Ga dan naar blz. 5!
INHOUD
IN ‘T KORT
18
5
in dit nummer 5
Geestdrift in covers - van nul tot nu
Een duik in de archieven: bloemlezing van tien jaar Geestdrift 6 Het glazen plafond op de universiteit
10
Interview met journalist en presentator Twan Huys
12
Baudelaire in je brein: de opkomst van de neurohumanities
16
De toekomst van de cartoon
18
Rockband DeWolff over hun weg naar succes
20
Studeren aan de Utrechtse priesteropleiding
22
Cuba hunkert naar verandering
24
In gesprek met de Nederlandse vertaler van Murakami
26
rubrieken
Twijfel jij of je wel genoeg beweegt tussen al het studeren door? De app Hotseat vertelt je
tip
Je hoeft niet per se Mohammed te tekenen om iets in de islamitische wereld aan de kaak te stellen
Geestdrift bestaat tien jaar! Wil jij kans maken op een cd van DeWolff, het nieuwste boek van Haruki Murakami en het spel 1Minute? Like dan onze Facebookpagina én het bericht over de winactie.
zelfcensuur. > 18 3
Wat komt er van alfa’s terecht? Frank Beijen schrijft voor Quest
4
Utereg m’n stadsie Een kijkje achter de gietijzeren poort van UCU
9
De Klassieker Deze keer: een sciencefictionroman en een poëtische film.
15
Driftkop Weg met academische bobotaal
19
nieuw!
Docent als onderzoeker Filosoof Paul Ziche over wetenschapsfilosofie Met de deur in huis Hannah woont in het voormalig ‘Gesticht der liefde’
Alden ziet > 10 achter de schermen
21 nieuw!
strekken. > 8
Win!
Cartoonist Joep Bertrams over
In ‘t kort
wanneer je even de benen moet
eieren kan een Cubaan maandelijks kopen met zijn voedselbonnenboekje. > 24
8
Is zitten het nieuwe roken?
22
GEESTDRIFT februari 2015
28
Redacteuren Mathijs en Sander spitten door oude Geestdrifts > 5
© Youri Alden
3
wat komt er van alfa’s terecht?
4
“Ik denk in verhalen” Geestdrift zoekt afgestudeerden op om te laten zien waar je zoal terecht kunt komen. Dit keer is Quest-redacteur Frank Beijen (1985) aan het woord. Hij studeerde Nederlands aan de Universiteit Utrecht en deed daarna de master Journalistiek aan de UvA. door Loes Aartsma
foto: Loes Aartsma
Welk studiepad heb je doorlopen? “Tijdens mijn bachelor Nederlandse Taal en Cultuur koos ik in eerste instantie voor taalbeheersingsvakken. Die stelden me teleur omdat ik er niet beter door leerde schrijven. Ik had immers gekozen voor de studie Nederlands omdat ik journalist wilde worden. In het tweede jaar van mijn studie ging ik in het bestuur van studievereniging Awater. Halverwege dat jaar kwam er een oproep voor redacteuren van een nieuw blad voor de voormalige Letterenfaculteit. Het blad, dat nu Geestdrift is, bestond toen nog niet en moest opgezet worden. Ik wilde iets met journalistiek doen, dus ik solliciteerde en werd aangenomen. Daarnaast wilde ik tijdens mijn bachelor een zomerstage lopen. Zo kwam ik terecht bij BNR-Nieuwsradio. Hier werkte ik voornamelijk met snel nieuws, wat ik geweldig vond, en ik ben er vier jaar gebleven. De afwisseling met tijdschriftjournalistiek bleef wel erg leuk: je maakt dan echt iets
tastbaars. Daarbij volgde ik een minor Journalistiek. Uiteindelijk schreef ik mijn scriptie binnen moderne letterkunde. Na mijn bachelor volgde ik de master Journalistiek.” Hoe ben je bij Quest terecht gekomen? “De activiteiten die ik tijdens mijn studie heb gedaan, zie ik achteraf als een opstapje naar deze baan. Zowel bij Geestdrift als bij BNR heb ik journalistieke ervaring opgedaan, wat ervoor zorgde dat ik sneller werd aangenomen bij bijvoorbeeld de master Journalistiek. Daarna, in 2010, begon ik bij het Leidsch Dagblad. Dat vond ik erg leuk, omdat ik zelf ook uit Leiden kwam. Met alle ervaring die ik daarna had, ging ik solliciteren bij Quest nadat ik een vacature had gezien.” Wat was de voorbereiding op je sollicitatie? “Mijn voorbereiding voor het gesprek was grondig, ik heb me goed ingelezen. Toen ik hoorde dat ik op gesprek mocht komen, was ik op vakantie in Amerika en zat ik in een
luxe bus met wifi. Tijdens de vakantie heb ik voor mezelf een overzicht gemaakt van mijn positieve en negatieve punten, met argumenten. Direct na mijn terugkomst mocht ik op gesprek komen. Bij de sollicitatie vroegen ze of ik over mijn reis wilde vertellen. Toen heb ik meteen laten zien dat ik in verhalen denk door te vertellen over wat ik had beleefd. Zoals over een automatische versnellingsbak en een jetlag. Hierover heb ik ook daadwerkelijk geschreven toen ik bij Quest kwam werken. Uiteindelijk werd ik tweede in de sollicitatieronde. Ze zeiden toen tegen me dat ze mijn naam zouden noteren. Ik geloofde daar niet in, maar ik werd een half jaar later toch gebeld met de vraag of ik nog interesse had. Er was een nieuwe vacature gekomen, waardoor ik alsnog in beeld kwam.”
“Alfa’s kunnen meer dan over alfa-onderwerpen schrijven” Hoe ziet het werk bij Quest eruit? “We werken met ongeveer dertig man op de redactie. Er zijn zeven redacteuren en vijf eindredacteuren. De rest van de mensen werkt op de beeldredactie en voor marketing. We komen twaalf keer per jaar uit met het normale nummer, maar daarnaast maken we ook themanummers zoals ‘Historie’ en ‘Psychologie’, waardoor we uiteindelijk 24 nummers per jaar maken. Als een artikel geschreven is, gaat het naar de eindredactie. Die kijkt kritisch naar de artikelen omdat de tekst heel soepel moet lopen. De doelgroep van Quest is breed, waardoor het voor verschillende mensen goed leesbaar moet zijn. Alle redacteuren schrijven over verschillende onderwerpen en ook de studies van de redacteuren verschillen. Ik ben het meest thuis op het gebied van taal en geschiedenis, maar ik schrijf net zo lief over iets technisch’ of medisch’. Alfa’s kunnen meer dan alleen over alfa-onderwerpen schrijven, zoals vaak gedacht wordt. Mijn werk nu vind ik erg leuk omdat het zo divers is. Ik zou me op dit moment geen leukere baan kunnen indenken.”
Geestdrift 10 jaar!
GEESTDRIFT februari 2015
het stof van verjaarde notulen en zochten oud-redactieleden op, nieuwsgierig naar hun memorabele momenten. Een bloemlezing van tien jaar Geestdrift. DOOR MATHIJS DE GROOT Nadat de Letterenfaculteit het drie jaar zonder magazine heeft moeten doen, wordt in het voorjaar van 2005 de knoop doorgehakt: er komt, als opvolger van de Marge, een nieuw faculteitsblad. De geboorte van Geestdrift is een feit, hoewel columnist Rob Bakker het enthousiasme over de titel al in het eerste nummer teniet doet. ‘Drift’, dat zou volgens Bakker een betere titel zijn geweest, omdat “de geest meer tijd zou besteden aan het lichaam dan de geest zelf.” Bakker zou niet hebben kunnen vermoeden dat het lichaam in de daaropvolgende edities en jaargangen nog breed in de spotlights zou komen te staan, zij het in de gedaante van webcamgirl of in het vinden van de juiste chakra en energie bij een alternatief therapeute.
Op Drift 8 krijgt de kakelverse redactie haar vergaderhok toegewezen. Een aandenken aan de Marge, die er voorheen huisde. Het met een odeur van kattenlucht doordrongen slagveld dat bij opening van de deur wordt aangetroffen, omschrijft de redactie later voor de lezer als een ‘archeologische ervaring.’ Stof - veel stof, troep, en een flinke stapel brieven van de Belastingdienst met de vriendelijke mededeling dat een openstaande schuld van vijfhonderdnegentig euro binnenkort aan de deur zal worden gevorderd. Voor Menno Wiegman, toenmalig hoofdredacteur, was niet de bedreiging door de Belastingdienst, maar de eerste, prompt verdwenen levering van het blad een waar trauma. “Pas na een paar dagen werden we gebeld door iemand van het Bestuursgebouw dat er een stapel tijdschriften bij de Uithof
“Die is ook lekker ondeugend.” Dick Bruna vindt zichzelf op Boris Beer lijken. achterkantinterview met een 62-jarige student:
“Van mijn vrouw mocht ik niet op kamers.”
Kwakje oploskoffie
September 2006, de tweede editie opent met een belangrijke aankondiging: de faculteit Letteren, Wijsbegeerte en Theologie gaan fuseren tot Geesteswetenschappen. Intussen bekommert redacteur Geert Jan Hahn zich in de redactiecolumn over de fietsproblemen op de Drift. De huidige fietskelder bestaat dan enkel nog op bouwtekeningen, maar moet, getuige de rampzalige kettingbotsingscenario’s die Hahn voorziet, snel worden gegraven. Er is ook aandacht voor meer herkenbare zaken: studenten in het buitenland, de UIT, medewerkers van de universiteit en er is ruimte voor proza en poëzie. De eerste rubrieken, ‘special student’ en ‘facultair erfgoed’, nestelen zich in het blad, evenals het item ‘Wat komt er van de letterenstudent terecht?’, waarin een blik op de toekomst wordt geworpen. Een nieuwe stelling in iedere editie prikkelt geëngageerde lezers om per brief hun mening te ventileren. Tussen de binnenkomende post
“Wie zegt nou nee tegen de mogelijkheid om met een speedboot naar z’n werk te gaan?” interview art rooijakkers.
ersch: Hoe denkt u dat interview met peter vanderme de toekomst van België eruit ziet?
“Ik denk dat België gaat verdampen.”
ik
De jaarlijkse redactietrip naar het buitenland zou een bloemlezing op zichzelf verdienen. Het avontuur staat bij veel oud-redactieleden nog vers op het netvlies gebrand. Een van de meest bizarre ervaringen moet in Antwerpen hebben plaatsgevonden, toen redacteuren Aaron Mirck en Lauren Smits voor een artikel op de deur van het Vlaams-nationalistische café De Leeuw van Vlaanderen bonkten. De Hollanders werden door de merkwaardige klandizie als ware helden ontvangen, waarna hen wel met klem werd verzocht om niets over het café naar buiten te brengen, omdat “de caféhouders voor de politie vreesden.” Meer recent was het weekend naar Londen, waar de redactie vastberaden was om een foto op Abbey Road te nemen, maar het nogal een opgave bleek om iedereen op locatie te krijgen. Enige miscommunicatie liet een enkel redactielid bij het metrostation Abbey Road – en dus niet de fameuze straat aan
“Mooie meisjes en mooie gevels doen het goed.” Artikel over de verhuizing van GW naar de Drift. “Daarom heb ik nu een groot geheim sprookjesbos gekocht waar niemand komen mag en niemand me kan vinden” Arthur Japin over de “beangstigende drukte” in Utrecht.
r! ja a
• Extra d
Redactie op reis
10
teswetenschappen. We namen een duik in de archieven, bliezen
Vanaf de tweede jaargang rijst er een nieuwe ster aan het firmament. In de rubriek ‘Sid Visjes rates je feest’ zoekt Sidney Vollmer studenten op in hun natuurlijke habitat: de werfkelders en feestcafés waar zij zich tot in de vroege uurtjes vermaken met (foute) muziek, vrienden en alcohol. Maar al na een aantal edities komt ‘Visjes’ tot inkeer, laat hij de feestjes links liggen, en bespreekt hij in zijn column de meer serieuze zaken in het leven, zoals de perikelen bij het opzetten van een eigen bedrijf. Meer serieus is ook het interview met de toenmalige decaan, die uitleg geeft over de dan in noodweer verkerende faculteit. De algemene focus verschuift naar meer studiegerelateerde onderwerpen: stageverslagen en gesprekken met studieadviseurs. Met de cover blijft de redactie intussen experimenteren, net als met het gebruik van beelddiagrammen en statistieken. Dat laatste resulteert in een grote enquête onder studenten, met gewaagde vragen over alcohol, seks en sokken. De resultaten zijn onthullend: maar liefst drieënveertig procent geeft toe zwarte sokken te dragen. Veertien procent weigert de sokkenvraag te beantwoorden. Ondertussen schrijft redacteur Joyce Sint Nicolaas een opvallende column waarin ze het oplopen van een burn-out linkt aan de angst voor studenten om met
td ri f t
toen al – ingrijpende veranderingen binnen de faculteit Gees-
Serieuze zaken
10 g ees
begin, naar de jaren van MSN, ongezouten columns en – ook
een torenhoge schuld te eindigen als gevolg van studievertraging. Geestdrift verschijnt inmiddels in themanummers, waarvan het eerste, we schrijven inmiddels februari 2007, in het teken van religie en het tweede in het teken van ‘denken in hokjes’ staat. Redacteur Kirsten van Ierland stapt daarvoor met twee nuchtere benen in de wereld van healings en readings, en belandt bij een praktijk genaamd Alora Healing. “Daar zat ik dan, in de wierook, met iemand die om me heen wapperde met haar handen en nog net geen ‘Ohm’ zei. Maar verdraaid dat ik me energieker voelde toen ik de praktijk verliet.”
0
r ! • E x t r a di k
We zijn jarig! Hoog tijd dus om eens terug te gaan naar het
was afgeleverd. Maar krijg dat maar eens op je fiets naar de binnenstad.” Het liep met een sisser af: de drukker was bereid om de bestelling per vrachtwagen alsnog naar de Drift te transporteren. Zo was de toon gezet, een mooier begin had men zich haast niet kunnen wensen.
spuwt redacteur Joyce Sint Nicolaas haar gal over de aanlengkoffie in de universiteitsgebouwen, die volgens haar niet meer is dan een “kwakje oploskoffie, dan troebel water en ten slotte een vleugje eeuwig houdbare melk”, een waardeoordeel waar menig student zich ook vandaag nog in kan vinden.
e e s t d ri ft 1
7
ja a
“Geestdrift is nog steeds een dartel lam”
g !•
!•
6
de andere kant van de stad – genadeloos verkleumen. Eenmaal weer veilig geland op Hollandse bodem, bleken hier toch ook de nodige avonturen te beleven. Een bezoek aan een vrouwelijke pooier in een hoge flat ergens in Rotterdam bijvoorbeeld. Het personeelsbestand van deze Zoë Valet bestond alleen uit studentes die wat wilden bijverdienen met betaalde seks. Valet was niet te beroerd om ’s middags tijdens het interview een prosecco te openen en de twee redactieleden zelf een escortscene te laten opvoeren. Met een fotograaf die steeds meer opgewonden raakte en een valse Siamese kat op de achtergrond, werd dit voor redacteur Smits “de raarste middag ooit.” Dat verklaart wellicht waarom zowel het collectief Kritische Studenten Utrecht als de UU na publicatie van zich lieten horen: er zijn immers betere visitekaartjes te bedenken dan een artikel dat een bijbaantje in de escortscene voor studentes verheerlijkt. Jaar in, jaar uit liepen nieuwe redactieleden binnen en verlieten oud-redactieleden het nest. Velen bleven trouw aan schrijven en journalistiek, en kwamen terecht bij het NRC, Quest, Radio 1 en de Schrijftafel. Anderen zochten het avontuur in het buitenland, als freelancer, of gingen iets totaal anders doen. Al in de derde editie waagde de redactie zich aan een voorzichtige terugblik op de voorgaande twee nummers. Het blad was toen “niet gerijpt maar nog steeds een dartel lam.” Die conclusie lijkt tien jaar later nog even toepasselijk.
n de Wat het hoofdkantoor va gverblijf NSB was, is nu kinderda ‘heppienest’. uit de rubriek ‘zelfde plek andere tijd’.
“Utrecht is een natte jongensdroom” Kop van artikel over het ‘meisjesoverschot’ aan de UU.
utereg m’n stadsie
Is zitten het nieuwe roken? Je bent je er misschien niet bewust van, maar het grootste gedeelte van de dag breng je zittend door. Tijdens college, in de bieb, in de kantine… Niet zo goed voor je lichaam illustraties: Floor Rehbach
en gezondheid. Kan de universiteit hier iets aan doen of moeten we het vooral zelf in de gaten houden? Redacteur Julie telt haar zituren.
Door JULIE BRUMMEL Het zijn geen fijne feiten: “Wie meer dan elf uur per dag zit, loopt veertig procent meer risico vroegtijdig te overlijden ten opzichte van mensen die minder dan vier uur per dag zitten.” Oef. Maar elf uur zitten klinkt ook wel heel extreem. Dat haalt bijna niemand, toch? Als ik mijn gemiddelde dag bekijk, schrik ik toch. Om negen uur een werkgroep van drie uur, dan even lunchen met een vriendinnetje, een paar uurtjes in de UB en ’s avonds werken in een callcenter. Ik kom toch wel heel erg dicht bij die grens. Gelukkig sport ik genoeg, zeg ik tegen Peter-Jan Mol, adviseur Werk en Bewegen bij het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB). Maar dat lost het helaas niet voor je op, zegt hij. “Even sporten is geen compensatie voor structureel te lang zitten.” De gevolgen van langdurig zitten krijgen de laatste jaren meer aandacht van onderzoekers. “Er zijn steeds meer signalen dat het snel gezondheidsrisico’s met zich meebrengt”, aldus Mol. “Zitten en het niet bewegen van je bovenbeenspier is enorm slecht voor je stofwisseling, je kunt er zelfs diabetes door krijgen.” Maar zitten het nieuwe roken noemen, zoals veel media doen, gaat Mol iets te ver.
bureaus te vinden die in hoogte verstelbaar zijn zodat werknemers ook staand kunnen werken. En voor de echte gezondheidsfreaks zijn fietsstoelen te koop zodat je lekker met je benen kan bewegen onder het typen. Er worden zelfs nieuwe kantoren ontworpen met allerlei meubelstukken waar je afwisselend in verschillende houdingen kan werken. Op de Universiteit of in de bibliotheek zijn deze nog niet te vinden. Mol: “Toch zou het niet zo’n gek idee zijn. Ik denk dat het heel belangrijk is dat universiteiten in Nederland gaan nadenken over hoe ze een bijdrage kunnen leveren aan de gezondheid van studenten.”
“Je kunt er zelfs diabetes door krijgen”
“Toch zou je inactiviteit wel met roken kunnen vergelijken. De Nederlandse beweegnorm staat op vijf keer per week dertig minuten ‘matig intensief ’ bewegen, bijvoorbeeld in tempo naar je college fietsen. Of drie keer per week twintig minuten intensief bewegen en echt zweten in de sportschool. Maar zoals Mol al zei: zelfs met intensief sporten compenseer je niet voor uren achtereen zitten. Het is beter om tussendoor te bewegen. “Ten eerste moeten we er bewuster van worden hoe slecht een sedentaire levensstijl voor je is. En dan is de oplossing simpel: afwisseling tijdens je bezigheden. Ga zo af en toe dus even staan als je werkzaamheden dat toelaten.” Gezonde werkplek
Veel bedrijven zijn bezig met het integreren van lijfvriendelijke werkplekken. Op sommige kantoren zijn al
Wie nu in de bieb of in faculteitsgebouwen rondkijkt, ziet dat de UU nog wel wat aan de werkplekken voor studenten kan verbeteren. “Natuurlijk denken we hier over na,” vertelt Marianne van Leeuwen van de afdeling Arbo en Huisvesting. “In de gebouwen op de Uithof voor bètastudies zijn al computerwerkplekken te vinden met hogere tafels en speciale stoelen.” De wil is er volgens Van Leeuwen dus wel, maar de hele UB vol statafels en verantwoorde stoelen is nog een toekomstdroom. “Dat is natuurlijk een enorme investering.” Daarbij is Van Leeuwen niet positief over hoe studenten met het meubilair omgaan. “Alles op de Universiteit moet hufterproof zijn.” Die hufterproof gezondheidsverantwoorde zitmeubelen laten dus nog even op zich wachten, maar de komende jaren hebben studenten op de Drift in elk geval een goed excuus voor een extra koffiepauze tijdens het studeren.
GEESTDRIFT februari 2015
University College: een sociale hutspot
ule n fot o’s : Lea ter Me
8
Geestdrift bespreekt elke editie een andere wijk met zijn eigenaardigheden en bijzondere plekjes. Deze editie gaat over de campus van University College Utrecht. Officieel geen wijk – maar bewoners weten dat het wel degelijk een wereld op zich kan zijn. UCU-bewoonster en studente Merel van ‘t Hooft (19) leidt ons rond.
Door MEREL VAN ‘T HOOFT De meeste studenten die op de verse fietsstraat tussen het Wilhelminapark en de Uithof langssjezen, kijken recht vooruit en fietsen in koptelefoontrance door. Een enkeling werpt eens een schichtige blik naar rechts, door de ietwat nazi-Duits-aandoende gietijzeren poort. Niet iedereen weet het, maar daar, achter dat groene hek, ligt een interessante ‘wijk’ verborgen. Welkom bij University College Utrecht. Het compacte terrein, dat vroeger een militaire kazerne was en nog steeds meedoet met Open Monumentendag, bevat alles wat de gemiddelde student nodig heeft om te overleven. Met wooneenheden , academische gebouwen, studieruimtes (inclusief Starbucks-corner), een Dining Hall, theater- en danszaaltjes, een meditatieruimte(!), fitnessruimte, een bar, en een heuse campuskat, is er in theorie weinig waarvoor de campusbewoners hun grondgebied hoeven te verlaten. Het idee van zo’n studentenlevenMadurodam leidt natuurlijk al gauw tot de heerlijkste speculaties over de bewoners ervan. Want toegegeven, een beetje een bubbel is het zeker, maar de ‘sekte’ die er volgens sommigen leeft is echt niet wezenlijk anders dan de rest van de studentengemeenschap. Hoogstens een beetje internationaler. De studentenhuizen hosten net zo graag dronken feestjes, en dan is er
echt niemand die komt controleren of je na afloop wel in je eigen bed belandt. We zijn net zo vaak bij de Albert Heijn te vinden als iedere andere student, want geloof me, die Dining Hall is een stuk minder fancy dan het klinkt (lees: Sodexo), en er zijn op donderdagavonden genoeg UCU-studenten in de stad te vinden, al dan niet na een paar goedkope 1-euro-biertjes achterover geslagen te hebben in onze eigen bar. Die ruim zestig procent vrouwen moet toch ergens hun plezier vandaan halen…
“De Dining Hall is een stuk minder fancy dan het klinkt” Maar, sekte of niet, een bijzondere gemeenschap is het ergens toch wel. Naast een redelijk hoge werk- en prestatiedruk hangt er namelijk ook een ander sfeertje in de lucht, dat het best beschreven kan worden als... levenslust. Want de inwoners van de UCU-wijk wonen daar niet alleen voor de Honours Degree, de extra kleine klassen of het brede curriculum. Dat merk je als je een avond rondloopt over de campus: gluur door de ramen van leegstaande klaslokalen en andere ruimtes en je vindt zingende studenten in koor- of musicalrepetities, bizarre scènes tijdens improvisatietoneel, felle discussies in debatlessen of leesclubs,
snerpende gitaren in het nieuw geverfde muziekhok, een feestje tijdens dj-training, lol bij Bollywood-, buikdans- of balletles, en opperste concentratie bij een workshop modelschilderen. Steek het oude militaire exercitieterrein over en je komt een groep renners tegen, een cameraploeg, een reallife ‘weerwolven’-spel, of de training van de capoeiraclub. De bar wordt intussen in jaren-twintigstijl versierd voor een themafeest, terwijl het bestuur van onze studentenvereniging in hun kantoor tot in de late uurtjes de nieuwe introductieweek voorbereidt. Al deze activiteiten worden geïnitieerd, georganiseerd, en waargemaakt voor en door studenten, die fungeren als barvrouw of dansleraar, cameraman of debatleider; het liefst allemaal tegelijk. Deze sociale hutspot zorgt soms ook voor ietwat gecompliceerde en hilarische situaties. Die dertig-en-een-beetje procent mannen worden natuurlijk onoverkomelijk wel eens gedeeld. En als je dan ineens met z’n drieën naast elkaar aan de bar staat, is dat soms slightly awkward. Iets te hard klagen over die ene klasgenoot die geen zak uitvoert in een groepsproject als je met je dienblad in de rij staat voor Dining Hall, kan je later ook nog wel eens duur komen te staan. En soms moet je met een boogje om een academisch gebouw heen fietsen, wanneer je je net ziek gemeld hebt bij je professor en op weg bent naar het Centraal Station. Hij zal maar toevallig uit het raam kijken...
9
GEESTDRIFT februari 2015 11
10
Aan scherven ermee!
serieus genomen te worden.” Dietz denkt dat de factoren die bijdragen aan het glazen plafond niet gemakkelijk aan te wijzen zijn. “Een carrière aan de top begint met te laten zien dat je iets kunt en wilt. Vaak slagen mannen daar beter in dan vrouwen. Ik ben ervan overtuigd dat dat het resultaat is van ingewikkelde sociale processen – nurture – en heersende discoursen over wie je als man of vrouw bent en moet zijn.”
Werp je een blik in een gemiddeld hoorcollege bij Nederlandse Taal en Cultuur, dan zal het je opvallen dat de zaal gevuld is met van het departement Nederlands juist man. Bestaat er nog zoiets als het glazen plafond op de universiteit?
Door LOES AARTSMA Het haalde in 2013 de krant: de Universiteit van Amsterdam werd aangeklaagd voor discriminatie vanwege het achterstellen van een vrouwelijke kandidate voor de functie van universitair docent. “Een onderonsje, in plaats van een professionele sollicitatieprocedure”, vond de advocate van de sollicitante. Hoewel de term ‘glazen plafond’ uit de jaren tachtig stamt, is de discussie nog even actueel en levendig als toen: nog steeds lijken er voor vrouwen barrières te bestaan om aan de top te komen. Niet alleen in het bedrijfsleven, maar ook in de academische wereld zijn er relatief weinig vrouwen die tot het hoogste niveau doordringen. Bij het aantal universitair afgestudeerden is de geslachtsverdeling nog behoorlijk gelijk. Toch is slechts een klein deel van de hoogleraren in Nederland vrouw – ongeveer vijftien procent, volgens de Monitor Vrouwelijke Hoogleraren 2012. De in 2000 opgestelde EU-doelstelling om in 2010 vijfentwintig procent vrouwen in de wetenschappelijke wereld te hebben, is in Nederland bij lange na niet behaald. Volgens de Monitor bevindt Nederland zich zelfs onderaan de Europese ranglijst. Als de stijging in ons land op het huidige tempo doorgaat, zal de doelstelling van 2010 pas in 2060 gehaald worden. De geesteswetenschappen kunnen opgelucht ademhalen: in vergelijking met
andere wetenschapsgebieden doet het veld het over het algemeen goed wat betreft de genderverdeling. De sector Taal en Cultuur heeft het quotum bijna gehaald: volgens de Monitor is hier 23,3 procent van de hoogleraren vrouw. Toch zijn er ook bij dat cijfer vraagtekens te zetten. Vijfentwintig procent is namelijk niet veel, wanneer het totale percentage vrouwelijke studenten in de sector bijna 63 procent is.
“Een carrière aan de top begint met laten zien dat je iets kunt en wilt” Gezien worden
Ondanks de cijfers is niet iedereen even sterk overtuigd van het bestaan van het glazen plafond. Marjan Oudeman, voorzitter van het College van Bestuur van de UU, heeft er zelf in elk geval geen last gehad, vertelt ze in een interview met NRC in 2013. “Ga je het zien, dan bouw je een drempel in”, vindt Oudeman. Ambitie en gedrevenheid zijn volgens haar ook belangrijker dan genderverhoudingen. “Vrouwen moeten vooral niet wachten tot hun iets gegund wordt.” Voor studenten is het glazen plafond op de universiteit iets waar ze niet omheen kunnen. Maarten Schellens (21) studeert geschiedenis op de UU: “Het is gewoon goed zichtbaar voor de student.
Een grote meerderheid van de docenten is man.” Docent Vroegmoderne letterkunde Feike Dietz drukt zich genuanceerder uit. “Het is een heel complexe zaak, waarin allerlei sociale factoren meespelen”, licht ze toe. “Wat mij vaak opvalt, is dat jonge vrouwen moeite hebben om zich echt ambitieus op te stellen en zich zelfverzekerd te profileren – dat doen mannelijke studenten en aio’s veel gemakkelijker. En zo’n zelfbewuste opstelling is zó cruciaal om gezien en
foto: Beheer Jan van Strien
vrouwen. Opvallend genoeg is het merendeel van de docenten
“Vrouwen moeten niet wachten tot hun iets gegund wordt” En zelfs als vrouwen er wél in slagen om het glazen plafond te doorbreken, zijn er zaken die het moeilijker maken voor hen om succesvol te worden. Psychologen aan de Universiteit van Exeter deden uitgebreid onderzoek naar de prestaties van vrouwelijke bestuurders, en vonden dat bedrijven die een crisis doormaakten, vaker een vrouw in een leidinggevende positie
aannamen. Vrouwen werden dus vaker aangenomen voor functies waarbij de kans om te falen groot was. Dat principe doopten de onderzoekers het ‘glazen klif ’. Op het eerste gezicht lijkt het fenomeen positief, “maar er is wel degelijk ook een seksistisch aspect”, zegt onderzoeker Michelle Ryan. “Die glazen-klifposities zijn risicovol; het is moeilijk om te leiden in een crisis.” Over de oorzaken heeft ze verschillende ideeën. “Het zou kunnen dat vrouwen niet genoeg in het old boys network zitten om tegen die posities beschermd te worden, of dat vrouwen het gevoel hebben elders niet genoeg kansen hebben, zodat ze zich meer gedwongen voelen zo’n positie aan te nemen.” Inhaalslag
Gelukkig is er ook goed nieuws: er zijn tal van organen en organisaties die zich op verschillende niveaus inzetten om de scheve verhouding aan de academische top bij te stellen. Het vrouwennetwerk van de Universiteit Utrecht organiseert bijvoorbeeld lezingen over genderdiversiteit, met als doel om de positie van vrouwen binnen
de UU te versterken. Vrijwel elke universiteit in Nederland heeft een vergelijkbare organisatie. Daarnaast bestaan er landelijke organisaties zoals Stichting de Beauvoir, die samen met onder andere het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren eens per vier jaar het rapport Monitor Vrouwelijke Hoogleraren publiceert. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek steunt veel van deze initiatieven op financieel gebied.
Het aantal vrouwelijke promovendi is gestegen Die inspanningen hebben ook wel hun vruchten afgeworpen: het aantal vrouwelijke hoogleraren is bijvoorbeeld verviervoudigd sinds 1991. Ook het aantal vrouwelijke promovendi is de afgelopen tijd gestegen. Volgens het Rapport Gepromoveerdenonderzoek 2014 van het CBS promoveerden er in de sector Taal en Cultuur in 2014 meer vrouwen dan mannen. Ook de toekomst ziet er zonnig uit, zeker in de geesteswetenschappen. Volgens gegevens van de Monitor Vrouwelijke Hoogleraren uit 2011 zouden bijna zevenhonderd hoogleraren in de komende jaren met pensioen gaan – een gevolg van de babyboom. Het rapport meldt dat bijna driekwart van de vertrekkende hoogleraren in de sector Taal en Cultuur door vrouwen vervangen kan worden, omdat er voldoende geschikte vrouwen zijn die in deze functies passen. Op het gebied van de geesteswetenschappen is de verwachting dan ook dat het aantal vrouwelijke hoogleraren snel zal toenemen. Achterover leunen kunnen de universiteiten niet: er moet nog veel gebeuren voor het EU-doel van vijfentwintig procent vrouwelijke hoogleraren behaald is. Tegelijkertijd is het de vraag hoe ver ze kunnen gaan om de man-vrouwverhouding te veranderen. De Rijksuniversiteit Groningen werd in 2011 aangeklaagd door de Commissie Gelijke Behandeling, nadat zij voor de functie van hoofddocent vacatures had uitgezet die specifiek gericht waren op vrouwen. Dat schoot in het verkeerde keelgat van mannelijke gekwalificeerden, en de universiteit werd veroordeeld wegens positieve discriminatie. En de UvA? Die werd uiteindelijk vrijgesproken, omdat de vrouwelijke kandidate niet voldeed aan het profiel van de vacature.
12 Interview
“De mogelijkheden zijn oneindig veel groter dan je denkt”
Hij reisde de wereld over om verslag te doen in crisisgebieden, woonde zeven jaar als correspondent in de Verenigde Staten en interviewde voor College Tour de Foto’s: Darryll Atema
groten der aarde, van Bill Gates tot de Dalai Lama. Maar zin om achterover te zitten en op zijn lauweren te rusten heeft journalist en presentator Twan Huys nog lang niet. “Ik heb eindeloos veel toekomstplannen.”
GEESTDRIFT februari 2015 13 Door MARCELLA KLINKER EN LEA TER MEULEN
We ontmoeten Twan Huys in café Marcella in Amsterdam, op de hoek van het Amstelveld en de Prinsengracht – geen hippe tent met designstoelen, maar een klein bruin buurtcafé waar een gokautomaat naast de deur staat. Aan de muren hangen modelschepen en ingelijste zeemansknopen. Huys groet de barvrouw hartelijk als hij binnenkomt, en bestelt een thee met honing. Hij woont praktisch om de hoek en komt hier vaak. “Maar nooit ‘s avonds hoor; dan werk ik natuurlijk.” Dat werk is weliswaar “heel erg leuk”, maar ook intensief. Huys maakt twintig afleveringen College Tour per jaar en presenteert drie à vier avonden in de week het populaire actualiteitenprogramma Nieuwsuur. “Als je iedere minuut die je investeert beschouwt als werk, dan is het gekkenwerk wat ik doe. Maar zo zie ik het niet. Al die mensen die ik ontmoet heb tijdens College Tour, en in de zeven jaar daarvoor dat ik correspondent was in Amerika, de reizen naar allerlei crisisgebieden... Dat had ik allemaal voor geen goud willen missen.” Daarnaast, benadrukt Huys, is hard werken simpelweg noodzakelijk om carrière te maken. “Het kan alleen wat worden met een vak als je je er heel intens in stort.” Dat besefte Huys al jong. Toen hij aan de School voor Journalistiek studeerde, was hij een beetje een “rare nerd”, zei hij ooit over zichzelf in een interview met studententijdschrift Babel. Hij las alle kranten en tijdschriften die hij te pakken kon krijgen en schreef ambassades aan met de vraag of zij nog periodieken hadden die hij kon lezen. “Dan werd ik overdonderd met propagandamateriaal waar geen reet aan was, maar dat ik wel grappig vond om te krijgen.” Hij denkt dat hij zich in die tijd wel wat intensiever met het vak bezighield dan andere studenten. “Sommige medestudenten lachten me daarom uit: ‘jij met al je kranten en weekbladen’. Ik vond juist het tegenovergestelde raar: wat doe je op een school voor journalistiek als je de actualiteit niet bijhoudt?” Uit balans
Het is ook nu nog onontbeerlijk in Huys’ werk: “alles lezen en luisteren wat relevant is.” Onvoorbereid een interview afnemen is niet iets waar je hem op zult kunnen betrappen. Voordat hij een gast in College
Tour ontvangt, leest hij hij zich grondig in en bedenkt een opzet voor het interview. Er is een draaiboek dat bestaat uit ongeveer zes A4’tjes met vragen. “Meestal klopt de aanpak, en stellen studenten de vragen die ik interessant vind, en die ook passen bij het draaiboek”, vertelt Huys. “Maar ik ben bereid om het draaiboek onmiddellijk los te laten als het gesprek een andere kant op gaat.”
“Anouk zei uiteindelijk veel meer dan ze van plan was.” Het is juist die spontaniteit die College Tour volgens Huys zo spannend maakt. “De lijn die je opzet wordt steeds onderbroken door een vraag uit de zaal. Ik heb gemerkt dat dat een heel goede techniek is om meer te horen te krijgen van de geïnterviewde – want die wordt óók uit balans gebracht. Je hebt een school van de harde interviewer die er bovenop zit met zijn vragen, maar daarbij ben ik na afloop altijd licht teleurgesteld over wat ik te horen heb gekregen. Zulke interviews zijn meestal heel vooroordeelbevestigend; het is bijna nooit zo dat iemand echt een boekje open doet. Bij ons is dat wel het geval.” Dat komt niet alleen doordat hij zelf als gastheer probeert iedereen op zijn gemak te stellen, merkte Huys, maar ook door de aanwezigheid van de studenten, die een vertrouwde omgeving kan creëren. “Het kan heel intiem worden, hoe groot de zaal ook is. Dat is heel gek”, vindt Huys. “Anouk ging bijvoorbeeld totaal gereserveerd het interview in, maar uiteindelijk brak ze open en zei ze veel meer dan ze zich had voorgenomen. Dat is de bedoeling: dat ik, het publiek in de zaal en de mensen thuis wijzer worden en écht meer inzicht krijgen in de geïnterviewde.” En soms, als het momentum bij de opnames goed is, gebeurt het dat een gast zich tijdens een interview écht bloot durft te geven. Huys noemt het interview met actrice Whoopi Goldberg als voorbeeld. Nadat Goldberg had gezegd dat ze “gewoon acteerde and that’s it”, stond een jongen op die vertelde dat hij licht autistisch was, en dat hij fan van haar was geworden door
haar rol in Star Trek. Hij werd lid van de Star-Trekfanclub in Nederland en hij heeft zich in die groep veel beter leren uiten. Goldberg’s acteerwerk had zijn leven veel makkelijker gemaakt en daar wilde hij haar enorm voor bedanken. “Goldberg stond op, liep naar de jongen toe en gaf hem een dikke hug; hij wist niet wat hem overkwam.” De jongen kreeg tranen in zijn ogen; Whoopi Goldberg zelf even later ook. “Iedereen in die zaal had kippenvel.” Tegengif
Dat soort momenten in College Tour vormen voor Huys een tegenwicht voor zijn werk voor Nieuwsuur. Zeker, hij is “verslaafd aan verslaggeving” en vindt Nieuwsuur daarom de perfecte plek om te werken. “Maar als je lang het nieuws verslaat merk je dat je ook behoefte krijgt de andere kant van het verhaal te horen. Ik wilde daarom ook iets maken wat mensen inspireert en energie geeft. Dat is College Tour geworden; dat programma is mijn antwoord op het gif dat elke dag over mijn bureau komt bij Nieuwsuur.” Naast College Tour, waarmee hij zegt oneindig door te kunnen gaan, heeft Huys veel ideeën voor nieuwe programma’s. Aan tijd om die plannen verder uit te werken ontbreekt het hem momenteel. Datzelfde geldt voor het schrijven van meer boeken; eerder schreef hij onder andere werken over bijzondere gasten van College Tour, een filosofisch boekje over geluk en een boek over zijn correspondentschap in New York. Een nieuw correspondentschap in bijvoorbeeld Zuidoost-Azië lijkt hem ook erg interessant. “Daar gebeurt op het moment natuurlijk erg veel.”
“Een carrière die compleet lijkt, kan als een soufflé instorten.” Op de top van zijn carrière zit hij daarom nog niet – en die top is overigens ook maar relatief: “Een carrière die compleet lijkt, kan in een keer als een soufflé instorten. Voor niemand geldt dat je eeuwig op de top van een berg blijft zitten. Het interessante van de gasten die we bij College Tour ontvangen
14 Interview
DE klassieker
vervolg
GEESTDRIFT februari 2015 15
Of het nu om beeldende kunst, film, theater, muziek of literatuur gaat: elk vakgebied heeft zijn eigen klassiekers waar je als student niet aan kunt ontkomen. Wat zijn de favorieten van geesteswetenschappers? Geestdrift vroeg twee studenten naar hun Klassieker.
“Het kan heel intiem worden, hoe groot de zaal ook is”
is dat zij ook vaak stormachtige carrières hebben gehad. Er zitten mensen bij die een fantastische loopbaan hadden die inzakte naar nul, en die toen weer terugkwamen. Ik denk dat een knal krijgen zelfs een voorwaarde is om heel groot te kunnen worden in je vak. Het is niet zozeer de vraag: wat doe je als je op de top zit van je kunnen? – want dan geniet je er gewoon van. De vraag is eerder: wat doe je als je in het dal zit? En hoe kom je daar uit? De mensen die dat is gelukt, zijn enorm sterk geworden.”
“Je kan de Nobelprijs winnen – als je wilt” Nobelprijs
Die combinatie van ambitie en volharding hebben Nederlandse studenten over het algemeen wat te weinig, vindt Huys. “Ze mogen wat meer doordrongen zijn van de mogelijkheden die er liggen. Mensen leggen zichzelf veel beperkingen op zonder eigenlijk te weten waarom. Gerard Spong heeft in
College Tour studenten wel eens geadviseerd dat je ervan uit moet gaan dat je de Nobelprijs gaat winnen. Want dat kan je ook als je wilt. Dat werd met gelach ontvangen: ‘yeah right…’. Maar als je zo’n instelling niet hebt, dan heb je de route al afgesneden. Dan is het meteen klaar.” Amerika noemt hij wat dat betreft een interessant voorbeeld: daar heerst nog steeds het gevoel dat er de mogelijkheden eindeloos zijn, terwijl dat daar, met de groeiende armoede en de kloof tussen rijk en arm, een veel minder terechte aanname is dan in Nederland. Dat er toch weinig Nederlandse jongeren zijn die besluiten iets te gaan doen wat nog nooit iemand vóór hen heeft gedaan, wijt Huys voor een deel aan de Nederlandse cultuur van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Het andere deel is het ambitieniveau. “De mogelijkheden zijn zo oneindig veel groter dan dat je nu denkt. En elke keer als je besluit om drie stappen verder te gaan dan je denkt te kunnen gaan, kom je erachter dat twee stappen zeker gaan lukken. Natuurlijk vereist dat talent, en originaliteit
en doorzettingsvermogen, maar mijn ervaring is dat het zeker kan. En dat geldt voor iedereen. In die zin is Nederland egalitair en democratisch: iedereen die wil, kan iets met zijn leven gaan doen. Mijn advies aan studenten is dus: wees bereid om je zelfopgelegde grenzen te laten verdampen, want je mogelijkheden zijn ongelimiteerd.”
Twan Huys Twan Huys (Sevenum, 24 maart 1964) studeerde aan de School voor Journalistiek in Tilburg. Hij was zeven jaar correspondent in de VS voor NOVA, en presenteert sindsdien het actualiteitenprogramma Nieuwsuur. Ook is hij bedenker en presentator van het spraakmakende programma NTR College Tour, waarvan deze maand een nieuw seizoen begint. Huys woont met zijn Britse vrouw en hun twee kinderen in Amsterdam.
foto’s: Marloes Bakuwel
Door Lisanne Meinen en Julie Brummel
Stan Braam (20)
Hanne Boon (22)
Tweedejaars Kunstgeschiedenis Klassieker: Dead Poets Society (film), Peter Weir, 1989
Vierdejaars Engelse Taal en Cultuur Klassieker: Brave New World (roman), Aldous Huxley, 1932
Je studeert kunstgeschiedenis. Waarom dan een film over poëzie? “Voor mij gaat de film over veel meer dan alleen literatuur, namelijk over onafhankelijk leren denken. Dat is volgens mij bij alle soorten wetenschappen van belang. De film verhaalt over een groep jongens op een Amerikaanse kostschool in de jaren vijftig. Hun levensloop ligt eigenlijk al vast: ze komen uit rijke families en zullen hun vaders later opvolgen. Dan wordt er op de school een nieuwe docent Engels aangenomen, mr. Keating. Hij vormt met hen de ‘Dead Poets Society’, een hernieuwing van de groep uit zijn studietijd waarin de leden gedichten schreven en aan elkaar voordroegen. Langzaam komen de jongens steeds meer los en leren ze om voor zichzelf na te denken. Ik heb de film al meer dan tien keer gezien.”
Een bekende roman; maar waar gaat het ook alweer over? “Deze sciencefictionroman beschrijft een dystopie, een nare wereld waarin de staat alle macht bezit. De inwoners van deze wereld ervaren die juist als een utopie. Volgens hen heeft de staat er namelijk alles aan gedaan om de mensheid gelukkig te maken en tevreden te houden. Dat lukt door de inwoners van jongs af aan te indoctrineren en door iedereen te voorzien van een drug die soma wordt genoemd. Hierdoor is de bevolking hartstikke tevreden. Ze kunnen gewoon niet meer ongelukkig zijn en zullen daarom ook nooit in opstand komen. Ze zijn eigenlijk verdoofd, en zijn daardoor oppervlakkig en ongeïnteresseerd in de wereld om hen heen geworden.”
En hij verveelt nog niet? “Het is typisch een film die bij bepaalde momenten hoort. Soms heb ik een hele dag gestudeerd en ben ik mentaal helemaal uitgeput. Toch is dit dan waar ik naar teruggrijp. Aan het einde ben ik nog vermoeider omdat de film dwingt tot actief kijken, maar het is het altijd waard. Elke keer dat ik hem zie ontdek ik er weer nieuwe dingen in.” Dead Poets Society biedt duidelijk veel levenslessen. Wat zegt de film over excellentie? “Dat blijkt goed uit een scène met Todd, een van de hoofdpersonen. Als huiswerkopdracht heeft iedereen een gedicht moeten schrijven, maar tijdens de les blijkt dat Todd dat niet heeft gedaan omdat hij er zo’n moeite mee heeft. Door samen te improviseren probeert Keating toch iets uit hem te krijgen en dat lukt. Todd breekt los uit het keurslijf waarin hij vastzit. De sociale druk vanuit zijn gezin moedigt aan om materialistisch te excelleren, niet geestelijk. Daarvan weet hij zich te bevrijden, en dat is voor mij excellentie: niet de hoogste cijfers halen, maar jezelf overstijgen.”
Waarom is dit boek je bijgebleven? “Ik heb de roman twee jaar geleden gelezen. Hij stond op de leeslijst van een vak dat ik volgde. Het boek maakte toen veel indruk op me, omdat ik dingen om mij heen zag die aan dit verhaal deden denken. En die zie ik nog steeds. De wereld die beschreven wordt lijkt in het begin fictief en compleet verschillend van hoe wij leven, maar hoe meer ik erover nadenk, hoe meer parallellen ik zie met de wereld van nu. Aan de ene kant is Huxley’s boek een satirische weergave van de werkelijkheid, maar het was ook een waarschuwing voor wat er met de wereld kon gebeuren. De oppervlakkigheid die er insloop bij de personages, bijvoorbeeld. Het is gênant om te zeggen, maar ik weet meer over de levens van BN’ers dan over de situatie in het Midden-Oosten. Ik lees minder boeken, omdat er zoveel afleiding is door series en kattenfilmpjes op internet.” Waarom zou je de roman aanraden? “Ik wil het niet te dramatisch maken, maar het heeft mij enorm aan het denken gezet. Ik denk eigenlijk iedere week wel aan het verhaal.”
GEESTDRIFT februari 2015 17
16
Baudelaire in je brein Elektroden, MRI-scanners en eyetrackers – ze behoren niet tot het gebruikelijke instrumentarium van filosofen en neerlandici. Maar steeds vaker ontmoeten geestes- en neurowetenschappen elkaar in onderzoek. Kunnen hersenscans ons iets leren over kunst, taal en bewustzijn?
Door LEA TER MEULEN New York, 19 november 2013. Aan een rommelig bureau in zijn appartementje in Manhattan begint schrijver Arnon Grunberg aan zijn novelle ‘Het Bestand’. Hij is alleen; er kijkt niemand mee over zijn schouder. Toch is van privacy weinig sprake. Grunberg heeft een badmuts op waarin 28 elektroden gestoken zijn, die zijn hersenactiviteit meten. Om zijn borst en om zijn pols zitten banden die zijn huidgeleiding en hartslag registreren. Een programma analyseert in real-time zijn gezichtsuitdrukkingen, die continu worden gefilmd. Zijn creatieve proces wordt van milliseconde tot milliseconde gemonitord. Amsterdam, een jaar later. Het GrunbergLab wordt geopend als onderdeel van een grote overzichtstentoonstelling over Grunberg bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Bezoekers kunnen er ‘Het Bestand’ lezen voordat het wordt gepubliceerd – en ook zij worden daarbij aangesloten op elektrodes en senso
ren. Een eyetracker houdt bij waar de lezer is in de tekst, zodat de gemeten reacties precies aan passages en zinnen gelinkt kunnen worden. De metingen bij Grunberg en zijn lezers maken onderdeel uit van een ambitieus onderzoeksproject, opgezet door wetenschappers aan het VUmc en onderzoeksinstituut TNO in samenwerking met Grunberg’s uitgeverij en drie gespecialiseerde technische bedrijven. Ook literatuurwetenschappers werkten mee aan het project; ze analyseerden per passage welke emoties de tekst zou moeten oproepen, als ijkpunt voor de reacties die de tekst daadwerkelijk oproept bij lezers. Doel van het onderzoek: ontrafelen wat er precies tijdens het schrijf- en het leesproces gebeurt, en welke parallellen er zijn tussen de twee. De onderzoekers zijn dus op zoek naar de hersenprocessen die betrokken zijn bij emotie, creativiteit, esthetiek – concepten die tot voor kort bijna exclusief tot het werkterrein van de geesteswetenschappen behoorden. “Het zijn tamelijk ongrijpbare
constructen”, geeft TNO-onderzoeker Jan van Erp toe. “Maar juist die domeinen die de kern van onze menselijkheid raken, zoals bewustzijn en creativiteit, vormen de heilige graal van de neurowetenschappen.” Volgens Grunberg geeft het kijkje in het creatieve proces dat het onderzoek biedt aanzet tot de “ontmythologisering van het schrijverschap.” Dat klinkt misschien negatief, maar zo is het volgens van Erp juist niet bedoeld. “Natuurkundige Robbert Dijkgraaf heeft het ooit mooi verwoord. Als we meer te weten komen over het heelal, maakt dat het dan minder indrukwekkend? Integendeel!”
runberg heeft G een badmuts op met 28 elektroden Neuro-esthetiek
Het Grunbergproject is niet het eerste onderzoek waarin neurowetenschappers zich werpen op klassiek geesteswetenschappelijke thema’s. Het kleine maar groeiende veld dat ‘neuroesthetiek’ genoemd wordt, probeert te achterhalen wat de neurale basis van onze waardering voor kunst is. Waarom luisteren we graag naar Bach, of vinden we Baudelaire’s gedichten mooi? Semir Zeki, hoogleraar aan University College London en een van de founding fathers van het vakgebied, houdt zich al ongeveer twintig jaar met dit soort vragen
bezig. “Het moet zo zijn dat alle kunstwerken íets gemeenschappelijk hebben – anders zou het onzin zijn om over ‘kunst’ te praten”, legt Zeki in een TED-talk uit. Maar wat hebben Baudelaire’s Fleur du Mal, Bach’s fuga’s en Van Gogh’s zonnebloemen gemeen? In een van de studies die Zeki’s team deed om dat te onderzoeken, moesten proefpersonen schilderijen en muziekfragmenten categoriseren als mooi, lelijk of neutraal. Ze werden vervolgens in een MRI-scanner gelegd, waar ze de schilderijen weer te zien kregen en opnieuw naar de muziekfragmenten luisterden. In een specifiek hersengebied, de mediale orbitofrontale cortex, was de activatie het grootst bij mooie, en het kleinst bij lelijke werken, zowel voor muziek als voor schilderijen. Andersom waren er ook gebieden die het actiefst werden bij lelijke werken. Er is wel degelijk een eigenschap die onze ervaring van schoonheid definieert, concludeert Zeki, en die eigenschap huist in ons brein. Kunstenaars zijn volgens hem in zekere zin ook neurologen, die het brein op hun eigen manier bestuderen, en er interessante – zij het aspecifieke – conclusies uit kunnen trekken. Fauvistische schilders als Matisse ontdekten bijvoorbeeld, lang voordat neurowetenschappers dat precies konden duiden, dat het kijken naar objecten in een ongewone kleur compleet andere routes in het brein activeert dan kijken naar objecten in hun gebruikelijke kleur.
Kunstenaars zijn in zekere zin ook neurologen Te weinig filosofie
Al eeuwen vóór Zeki en zijn collega’s hielden filosofen zich bezig met het vraagstuk wat schoonheid definieert, maar, volgens Zeki, “zonder bevredigende oplossing.” Toch gelooft niet iedereen dat neurowetenschappers wél met die oplossingen kunnen komen. Natuurkundige en schrijver Philip Ball schreef er onlangs een vileine column over in het toonaangevende tijdschrift
Nature. Esthetiek, vindt hij, is gebonden aan cultuur en omstandigheden, en “een aanpak die Bach niet van barbituraten kan onderscheiden is toch wel beperkt.” Die kritiek is misschien niet volledig gegrond. Zeki’s werkgebied is de neurobiologie; hij mengt zich nadrukkelijk niet in filosofische debatten, en is voornamelijk geïnteresseerd in de werking van het brein. Maar er zijn vraagstukken waarbij neurowetenschappers zich wél in het vaarwater van filosofen hebben gewaagd – met alle gevolgen van dien. In het debat over de vrije wil tekent zich bijvoorbeeld al jaren een kloof tussen filosofie en neurowetenschappen af. Een revolutionair experiment in de jaren tachtig staat aan de wieg van de discussie. De Amerikaanse onderzoeker Benjamin Libet liet proefpersonen een simpel motorisch taakje doen, zoals een vinger bewegen of op een knop drukken – ze mochten zelf bepalen wanneer en hoe vaak. Intussen werden, net als in het experiment met Grunberg, eeg-metingen gedaan met elektrodes. De resultaten waren opzienbarend: ongeveer 300 milliseconden vóórdat proefpersonen zelf dachten de beslissing te maken om de beweging uit te voeren, kon consequent een piek worden geobserveerd in de hersenactiviteit. Talloze experimenten hebben Libet’s resultaten sindsdien op verschillende manieren gerepliceerd. Uit dat type onderzoek concluderen sommige neurowetenschappers, waaronder hoogleraar cognitieve neurowetenschappen Victor Lamme, dat de vrije wil niet bestaat. Het subjectieve gevoel van controle over een beslissing, zegt Lamme, komt pas nádat de beslissing eigenlijk al gemaakt is. Die claim roept bij sommige filosofen wrevel op – want, zeggen zij, neurowetenschappers hebben de neiging overhaaste conclusies te trekken over de menselijke geest. Wetenschappers als Lamme hebben “een beetje te weinig filosofie gestudeerd”, vindt dr. Herman Philipse. Neurowetenschappers doen geen moeite om de filosofische begrippen waarover ze conclusies trekken te begrijpen. “Ze zijn volkomen in de war over ons alledaagse begrip van vrijheid.”
Kruisbestuivingen
Niet overal in de geesteswetenschappen wordt neurowetenschappelijk onderzoek met scepsis ontvangen. In de taalwetenschap is het al langer gebruikelijk om gedragsexperimenten, maar ook eyetrackers en hersenscans te gebruiken om meer inzicht te krijgen in het taalsysteem. In de kelder van Janskerkhof 13 is zelfs een eeglab ingericht, waar taalwetenschappers onderzoek doen naar taalverwerking. Heel verwonderlijk is het misschien niet dat de tegenstellingen tussen neuro- en geesteswetenschappen bij de linguïsten een stuk kleiner zijn. Taal wordt niet benaderd als kunst, maar als systeem, dat ontleed kan worden. Er is geen verzet tegen ontmythologisering, omdat ontmythologisering precies het doel is. Hoe exacter en concreter de bevindingen, hoe beter.
Er tekent zich een kloof af tussen filosofen en neurowetenschappers Maar ook – of misschien júist – in andere vakgebieden in de geestenwetenschappen is er nog veel winst te behalen uit samenwerking met neurowetenschappers. In het ideale geval gaat dat gepaard met een gelijkwaardige dialoog tussen experts met verschillende achtergronden. Bij het Grunbergonderzoek is die samenwerking geslaagd, vindt Jan van Erp. “Uiteindelijk zijn we toch geïnteresseerd in dezelfde dingen.” Zijn collega’s en hij willen het onderzoek de komende jaren uitbouwen naar andere vormen van creëren en consumeren: kunstschilders en kijkers, koks en eters, musici en luisteraars. Gaan we de komende jaren steeds meer van dit soort kruisbestuivingen tussen disciplines zien? Van Erp hoopt het in elk geval wel. “De spannendste ontdekkingen liggen denk ik toch vaak op het snijvlak tussen verschillende vakgebieden.”
18
driftkop
risico’s aan het vak verbonden zijn, werd ineens angstaanjagend duidelijk. Maar wat zijn de grenzen van de spot volgens Nederlandse cartoonisten? En wat is hun visie op de toekomst van het vak? Geestdrift sprak Tjeerd Royaards en Joep Bertrams een aantal weken voor de aanslagen in Parijs.
Door MARCELLA KLINKER Kritische tekeningen kunnen veel impact hebben, dat moge intussen duidelijk zijn. “Een spotprent is een weergave van de publieke opinie en laat zien wat er in de samenleving leeft. Zeker in ondemocratische regimes en in landen met een hoog percentage analfabetisme zijn politieke cartoons belangrijk”, aldus politiek cartoonist Tjeerd Royaards (1980), wiens werk onder andere op opiniesite Joop.nl en in verschillende buitenlandse media verschijnt. Maar ook in Nederland hebben cartoons een functie, al moet die niet overschat worden, vindt Joep Bertrams (1946), die onder meer voor De Groene Amsterdammer tekent. “Mensen zullen zelden hun mening veranderen na het zien van een politieke spotprent. Dat is ook waarom de ideeën van mensen over welke cartoon ze goed vinden zo uit elkaar liggen: De beste spotprenten zijn die waarin mensen hun eigen kijk op zaken herkennen.” Volgens Bertrams ligt de kracht van politieke spotprenten vooral in het op gang brengen van een discussie. “Plaatjes worden in kranten sneller bekeken dan artikelen en brengen daarom soms dingen makkelijker onder de aandacht. Cartoons laten zien dat er iets aan de hand is en dat is goed voor het debat.” Een goed voorbeeld van een cartoon die het debat aanzwengelde is de tekening die Royaards in november maakte voor Boomerang, het bedrijf achter de gratis ansichtkaarten met vaak grappige teksten en beeld die in bioscopen te vinden zijn. De tekening bevatte de tekst ‘God is goed’, met in de letters diverse afbeeldingen getekend van martelingen die mensen elkaar hebben aan-
gedaan in naam van God. De kaart veroorzaakte nogal wat ophef en werd uiteindelijk door bioscoopketen Pathé uit het merendeel van haar vestigingen verwijderd. Ook nieuwsmedia als de Telegraaf en de NOS besteedden aandacht aan de tekening. “Het idee was om een discussie aan te zwengelen, en dat is gelukt”, aldus Royaards. “Het is een duidelijk voorbeeld van wat een paar lijntjes kunnen bewerkstelligen: mensen aan het denken zetten, hen een andere invalshoek geven dan ze gewend zijn.” Zelfcensuur
Religie is dus geen onderwerp waar Royaards voor terugschrikt, maar zijn er onderwerpen waar hij zijn handen liever niet aan brandt? “Vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog vermijd ik liever, die schieten meestal hun doel voorbij. Bloed teken ik ook niet.” Daarnaast bedenkt iedere cartoonist zich wel twee keer voordat hij een afbeelding van de profeet Mohammed maakt, na de kwestie van de Deense Mohammed-cartoons in 2005 en zeker na de recente gebeurtenissen in Parijs. Echte zelfcensuur hoeft dat niet te zijn, vindt Bertrams. ”Je hoeft niet per se Mohammed te tekenen om iets in de islamitische wereld aan de kaak te stellen.” Iedere tekenaar heeft
DOOR MATHIJS DE GROOT
Zoveel nieuwe aanwas lijkt er trouwens niet te zijn: van de 36 tekenaars wiens tekeningen zijn opgenomen in het overzicht van de beste spotprenten van het politiek jaar 2013 – 2014 door Stichting Pers & Prent, zijn er maar acht na 1975 geboren. ”De gemiddelde leeftijd is zestig-plus”, beaamt Royaards. “Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste is
“Cartoons zijn goed voor het maatschappelijk debat”
illustratie: Tjeerd Royaards
ineens volop in de belangstelling: politieke cartoonisten. Dat er
individuele grenzen volgens hem, maar onbespreekbare onderwerpen zijn er niet. “Ik zal iedereen verdedigen die een tekening maakt, ook over een gevoelig onderwerp. Het enige punt waar tekenaars tegenwoordig rekening mee moet houden is dat de consequenties soms onoverzichtelijk kunnen zijn.” Na de aanslag op Charlie Hebdo illustreerde Bertrams zijn standpunt met een cartoon waarin een onthoofde ‘Charlie’ zijn tong uitsteekt naar zijn moordenaar, met als bijschrift op Twitter “Charlie Hebdo. Nooit opzij.”
Levenservaring
“Elke krant had vroeger wel een tekenaar in dienst”, herinnert Bertrams zich. Zelf werd hij in 1988 door Het Parool gevraagd om politieke tekeningen te maken. Tot begin 2011 verzorgde hij de dagelijkse politieke prent voor de krant. Sindsdien levert hij elke week een tekening aan de Groene Amsterdammer. Het vak is in al die jaren niet wezenlijk veranderd, stelt hij, al hebben jongere tekenaars wel andere stijlen en andere benaderingen.
illustratie: Joep Bertrams
Door de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo stonden ze
Iets minder abstract a.u.b.!
“Een paar lijntjes kunnen mensen aan het denken zetten”
het wel een beroep waarin je beter wordt als je ouder bent; je hebt dan meer levenservaring. En ten tweede komen er weinig jonge tekenaars bij. Er zijn weinig tekenaars onder de 35 die met dit vak hun brood kunnen verdienen; dat schrikt waarschijnlijk af.” Volgens Bertrams is er juist wel veel animo onder jonge tekenaars om politieke spotprenten te maken, maar zijn er te weinig plekken in kranten. Het aantal plekken daalt ook als gevolg van bezuinigingen. Heeft de politieke spotprent in Nederland dan nog wel toekomst? “Het vak heeft toekomst zolang de krant toekomst heeft”, vindt Bertrams. Maar net als de krant zoeken tekenaars hun heil steeds vaker op internet. Dat zorgt aan de ene kant voor meer podia en dus meer kansen voor tekenaars. Aan de andere kant mist op internet wel de kwaliteitsbewaking waar een krant voor zorgt. “De verhuizing naar internet heeft zeker impact op het niveau en dat is best zorgwekkend. Het is immers een belangrijke vorm van journalistiek die goed kwesties aan de kaak kan stellen”, aldus Royaards. “Maar veranderingen of niet, er zullen altijd politieke cartoons gemaakt blijven worden.”
Al sinds mijn eerste jaar aan de Universiteit komt één ergernis steeds weer opborrelen: een nijpende irritatie aan wetenschappelijke artikelen waarvan het onderwerp al lastig genoeg is, maar de auteur ook nog eens een woordenschat gebruikt die de moeilijkheidsgraad van het Groot Nederlands Dictee moeiteloos voorbij raast. Rare, abstracte kelderbegrippen die zelfs mijn welbelezen overgrootmoeder niet begrijpt. En dat vind ik onnodig en elitair. Onlangs volgde ik een vak waarbij het begrip ‘cultural memory’ – een abstracte, al moeilijk te duiden term op zich – centraal stond. Meneer Reinhard Alter, auteur van verschillende wetenschappelijke studies over herinnering, had zich jaren eerder eens goed verdiept in de materie, en zodoende lag zijn artikel nu onder mijn neus. Het begon al met de titel. ‘Cultural Modernity and Political Identity: From the Historians’ Dispute to the Literature Dispute’. Dat bleek een juiste aankondiging voor de stortregen aan imposante begrippen die zou volgen: “socioeconomic, political, and cultural structures”, “problematical long-term modernizing tendencies and social pathologies” en “empirically sound and morally sentient historicization.” De klapper: “pragmatic socioeconomic modernity and irresponsible political utopianism…and jettisons the self-critical impetus…conflating the totalitarian potential of ‘system utopias’ with the diagnostic potential of utopian guideposts.” Oprecht vraag ik me dan af: Reinhard Alter, waarom? Ligt het aan mij? Kan ik het niveau gewoon niet aan? Mijn cijfers vertellen anders. Of is een universitaire studie niets voor mij? Ben ik lui? Misschien. Afgelopen september uitte schrijver en historicus Rutger Bregman in een artikel voor De Correspondent al kritiek op de “bobotaal” van de Vlaamse
professor Holslag, die zijn verhaal over de ware uitdagingen van Europa bij De Wereld Draait Door en in de Volkskrant etaleerde. Volgens Bregman stond het taalgebruik van Holslag bol van “rare constructies en vage zinsneden” en was het “door en door betekenisloos.” Het artikel van Alter over cultural memory is alles behalve betekenisloos. Sterker nog, zijn tekst kent juist een ontzettend hoge informatiedichtheid. Maar Alter en Holslag stoten zich beide aan dezelfde steen: ze gebruiken moeilijke taal die de boodschap van hun tekst niet helpt verduidelijken, maar juist compliceert. Dat een universiteit haar intelligente klandizie dient te prikkelen, begrijp ik. Maar dit soort teksten dragen volgens mij niets bij aan het doel, of dat nou het stimuleren van discussie of uiteenzetten van een theorie is. Democratisering van kennis, daar moet het om gaan: helderheid als beloning voor eenieder die de tekst intensief doorleest. Op de website van Trouw schreef de filosoof Sebastien Valkenberg onlangs nog dat het gebruik van bobotaal zelfs spaak loopt met onze ideologie. “In een democratie moeten burgers gezagsdragers kunnen controleren. Bobotaal maakt dat lastig.” De taaldrempel kan en moet dus lager. Geen onnodig gecompliceerde uitingen door de wetenschappelijke upperclass, maar ook niet van het kaliber ‘cultural memory voor dummies’. Schrijfsels afgesteld op het niveau van de doelgroep die ermee moet werken, alleen daaruit zullen veel nieuwe inzichten voortkomen. Opdat de sociologisch-ideologische perceptie van dit epistemologische begrip tot een paradigmaverschuiving in het verloop van de horizontaal-temporele lijn zal leiden…eh, ik bedoel, laten wij dit in de toekomst anders doen.
illustratie: Youri Alden
Verbeelde spot
GEESTDRIFT februari 2015 19
docent als onderzoeker
20
‘‘Filosofie is een harde wetenschap’’
De American Dream van
DeWolff
jongerenkoor in Limburg, leidde tot de eerste prijs bij afgelopen jaar heeft de band zelfs een prijs gewonnen in
Pablo en Robin leerden elkaar kennen door een jongerenkoor in Limburg. De ideeën om met z’n drieën een band te starten begonnen echter pas te groeien toen Luka een steeds betere drummer werd. Vanaf het moment dat ze de band ‘Green Hornet’ zagen spelen was het zo klaar als een klontje: zoiets zou vet zijn. Naar dit voorbeeld ging het trio muziek maken. Net als ‘Green Hornet’ met een gitaar, drums en een Hammond-orgel. Ze begonnen met oneindig veel jammen. “Soms speelden we ruim een uur terwijl we maar vier nummers hadden. Nummers ontstonden ‘on the spot’ en mensen vonden het ook nog leuk om naar te luisteren”, vertelt Pablo. Toen ze in 2008 meededen aan de wedstrijd Kunstbende sleepten ze de eerste prijs in de wacht met als commentaar “het enige
geven, laat Geestdrift elke editie een andere docent aan het woord. Dit keer Paul Ziche (1967), hoogleraar Geschiedenis van de moderne filosofie.
Door SANDER MULDER
de Kunstbende en een nominatie voor een Edison. Het
Minderjarig
mee bezig houden en hoe zij dit combineren met lesfoto: Marl oes Baku wel
rauwe randje bevalt hen goed. Wat ooit begon in een
Om precies twee uur ‘s middags loopt hij binnen. Gitarist en zanger Pablo van de Poel is een man van de klok. In grand café Lebowski, dat tevens zijn achtertuin is, spreek ik met hem over het wel en wee van DeWolff. Hij vertelt met zachte ‘g’ en vol enthousiasme hoe hij samen met zijn broer Luka van de Poel en hun vriend Robin Piso in 2007 begon met de band.
naast ook bezig met onderzoek doen. Om je een
foto: Melanie Marsman
is wat de band DeWolff naar eigen zeggen maakt. Dit
Door ELINE KEMPS
Docenten geven college, maar houden zich daarkijkje te geven in het soort onderzoek waar zij zich
“Een flinke pot rauwe, psychedelische sixtiesbluesrock”
Amerika. DeWolff lijkt klaar om de wereld te veroveren.
GEESTDRIFT februari 2015 21
en fot o: Dan ique van Kes ter
dat we kunnen zeggen is: ga zo door, want het is helemaal te gek.” Zo kwamen deze dertien-, zestien- en zeventienjarige jongens bij een platenmaatschappij terecht. “Alle contracten met het management werden door onze ouders getekend, omdat we nog minderjarig waren”, aldus de gitarist. “Nooit hebben onze ouders gezegd dat we een ‘echt’ beroep moesten uitoefenen. Ze stonden altijd achter onze keuzes.”
“Het publiek bestond ineens niet alleen uit onze ouders en vrienden” Serieus genomen
Na Kunstbende trad DeWolff een aantal keer op bij De Wereld Draait Door, in 2010 stond de band op Pinkpop en daarna volgden andere podia in Europa. “Er stond ineens een publiek voor ons dat niet alleen bestond uit onze ouders en vrienden. Mensen vonden onze muziek blijkbaar leuk”, vertelt Pablo met een glimlach op zijn gezicht. Het vorige album van de band werd genomineerd voor een Edison-award. Daar zaten ze dan ineens; naast Nick en Simon met een
fles champagne. “Heel lang waren we die drie jonge gasten uit Limburg, maar nu werden we serieus genomen”. Met hun nieuwste album, Grand Southern Electric, uitgebracht in mei 2014, willen de mannen een statement maken. Het album opnemen in Amerika was dan ook een nieuwe stap voor DeWolff. “Het was een te gekke ervaring, waar we veel van hebben geleerd. Volgens Mark Neill, de producer van het album, zou onze muziek als een tiet gaan in Amerika”, vertelt Pablo. Succes in Amerika is dan ook een grote droom van de band. “In een land als Amerika is het publiek voor onze muziek nog groter.” Deze American Dream is slechts een van de vele toekomstwensen. De volgende plaat willen de drie graag juist opnemen in hun eigen studio in Utrecht. “We hebben nu de ervaring en spullen om dit album goed te kunnen maken”, aldus Pablo. Daarnaast willen de bandleden op nog meer festivals in het buitenland staan. “Eigenlijk sta ik er nu pas bij stil, maar het is heel bijzonder dat er ineens mensen naar onze optredens kwamen”, merkt Pablo op. “Passie voor muziek was voor ons de grootste drijfveer en dat is het nog steeds. We prijzen onszelf gelukkig dat we kunnen leven van de muziek.”
‘‘In 1986 begon ik aan een studie Natuurkunde aan de Universiteit van München. De theoretische en wiskundige vakken begreep en haalde ik, maar toch miste er iets. Kort daarna ben ik ook filosofie gaan studeren. Dat beviel me veel beter, omdat ik binnen deze studie mijn interesses voor de bètawetenschappen kon combineren met mijn belangstelling voor literatuur en kunst. Een bijzondere ervaring was het ontcijferen van een manuscript over natuurkunde dat inzicht gaf in de colleges die filosofen zoals Hegel of Schelling volgden, maar waarmee de collega’s filosofen weinig raad wisten. Als hoogleraar filosofiegeschiedenis combineer ik conceptuele vraagstukken met historische bronnen en methodes om de denkbeelden van filosofen beter te kunnen verklaren. Mijn focus ligt op de moderne filosofen vanaf 1800. Binnen deze expertise ben ik bezig met twee onderzoeksprojecten. Het eerste onderzoek wordt uitgevoerd binnen een groter NWO-project, waarbij ik via verschillende subonderzoeken meer duidelijkheid wil geven over de veel gebruikte, maar daarom ook te snel voor vanzelfsprekend beschouwde begrippen zoals empirisme of realisme. Volgens het empirisme vormt ervaring en waarneming de basis om zo dicht mogelijk tot ware kennis te komen. Maar over wat soort ervaring hebben wij het dan, en voor welke wetenschappen geldt dat – voor de natuurwetenschappen, of ook voor de geesteswetenschappen? Mijn tweede onderzoekslijn gaat over de wetenschap in de periode rond 1900. Het interessante aan deze tijd is dat veel nieuwe vormen van wetenschap zich institutionaliseerden. De klassieke scheiding van natuurwetenschappen, geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen is in die tijd ontstaan, maar tot nu toe blijkt uit mijn onderzoek dat er al wel een heel tolerante omgang was. Wij kunnen ons afvragen welke concepten hiervoor verantwoordelijk waren, en of wij hieruit iets kunnen leren over het fenomeen interdisciplinariteit. Open blik
Gastredacteur Eline Kemps (22) studeert geschiedenis en doet een minor journalistiek.
Zeker vanuit historisch perspectief is dit in de wetenschap een heel opvallend vraagstuk, aangezien het al het bestaan van
verschillende domeinen veronderstelt. We moeten ons dan ook afvragen of interdisciplinariteit een nieuwe vorm van wetenschap creëert of juist een continue zoektocht naar interactie weergeeft, met daarbij vooral de focus op verschillen. Binnen dit debat ben ik verbaasd over de instandhouding van de oorspronkelijke vakgebieden, aangezien daar vaak aan wordt gemorreld. Het lijkt mij veel stimulerender om aan te kunnen tonen waar je als wetenschapper vandaan komt; dan kan je daarna op zoek naar de overeenkomsten en verschillen. De uitdaging van interdisciplinair onderzoek ligt in het samen leren ontdekken van de vragen die voor alle deelnemende vakgebieden interessant zijn, en niet in eerste lijn in het zoeken voor antwoorden op reeds bestaande problemen.
“Ik maak abstracte stof concreet met afbeeldingen en metaforen’’ Filosofie is een harde wetenschap die zeer nauwkeurig let op de juiste methodologische standaarden. Filosofie is altijd goed geweest in het beschrijven van zowel verschillen als overeenkomsten tussen wetenschappen. Dat betekent niet dat het antwoord heeft op alle problemen rondom interdisciplinariteit, en filosofie hoeft er ook niet naar te streven om altijd alles samen te brengen. Er is namelijk geen systeem waar alles per se binnen moet passen. Dat neemt alleen maar de dynamiek weg uit de wetenschap. Het docentschap benader ik op dezelfde manier als mijn onderzoek. Ik probeer mijn studenten een zo open mogelijke blik op de filosofie bij te brengen. Iedereen is uniek en heeft daarom ook zijn eigen instrumentarium en visie op het voeren van onderzoek. Toch is het belangrijk dat je wel de wetenschappelijke standaarden leert kennen. Door de creatief-kritische houding die dan ontstaat, reflecteer je constant op je eigen denk-en leerproces. Filosofische methodes zijn niet mechanisch, maar wel georganiseerd. Die vrije houding laat ik in mijn colleges ook terugkomen door het vele gebruik van afbeeldingen en metaforen. Zo maak je de vaak abstracte stof toch concreet.’’
GEESTDRIFT februari 2015 23
22
Studeren tussen hemel en aarde Veel studenten lopen er dagelijks langs, het prachtige historische pand op de Keistraat 9. Maar weinigen weten dat daar, in hartje Utrecht, een katholieke priesteropleiding zit. Wat houdt deze opleiding precies in en hoe is het om er als jongvolwassene te studeren?
Door JANNA VAN STRIEN Al sinds 1979 is de priesteropleiding in Utrecht te vinden, maar in 2010 moest deze tijdelijk haar deuren sluiten. Het Ariënskonvikt, zoals het instituut destijds heette, kampte met financiële problemen en een tekort aan studenten. Afgelopen september kon de onderwijsinstelling door betere financiele omstandigheden heropenen op dezelfde locatie onder de naam Ariëns instituut. Rector Patrick Kuipers: “Utrecht is echt het hart van kerkelijk Nederland. Alleen daarom is het al goed dat de opleiding hier terug is.” Gevoelige onderwerpen
foto’s: Ilona Hoeve
Met de terugkeer van de opleiding in Utrecht kan ook de samenwerking met
de hogeschool en universiteit voortgezet worden. Kuipers legt uit dat de huidige, gemiddeld zes jaar durende, priesteropleiding uit twee delen bestaat. “De intellectuele vorming besteden we uit aan de Tilburg School of Catholic Theology en de Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing.” Hier gaan de studenten heen voor alle colleges en worden zij opgeleid tot theoloog. In het Ariënsinstituut zelf worden de aanvullende vaardigheden die nodig zijn voor het priesterschap bijgebracht. Het instituut vindt het belangrijk om een basis te leggen voor de geestelijke vorming. Het gebed staat daarom op de Keistraat centraal, waarvoor speciaal in de kelder van het pand een kapel gemaakt is. Kuipers: “Hier beginnen we elke dag om zeven uur met een ochtendgebed, gevolgd
door de mis. We sluiten de dag af met het avondgebed.” Volgens Kuipers moeten priesterstudenten daarnaast leren om de dialoog met de samenleving aan te gaan. “Wanneer het gaat over onderwerpen als homoseksualiteit en abortus, staat de mening van de kerk vaak haaks op die van de samenleving. Je moet je standpunt goed kunnen verwoorden en in gesprek kunnen gaan zonder mensen af te stoten.” Verder wordt er veel aandacht besteed aan zelfreflectie. Om een ander te helpen, moet je eerst jezelf leren kennen, zo is de visie van de onderwijsinstelling.
Gemeenschap
De drie studenten verblijven samen met nog zeven anderen intern in het Ariënsinstituut. Rector Kuipers heeft hier vroeger zelf ook gewoond en gestudeerd. “Je wordt een heel hechte groep. Iedereen is gericht op het geloof en maakt daardoor dezelfde, soms moeilijke dingen mee. Door daarnaast samen te bidden, te vieren en te eten, ontstaat er verbondenheid. Mijn oude huisgenoten zijn nu mijn collega’s en dan is deze broederschap erg fijn aangezien je altijd bij elkaar terecht kunt.” De studenten kunnen zich vinden in de woorden van hun rector. Niels: “Er zijn wel eens kleine dingen waarover je ruzie maakt, maar we proberen echt een gemeenschap te vormen. De nadruk ligt op een stabiele band.” Gauthier vult aan: “Als je samen leeft, kun je niet veel voor elkaar achterhouden. Deze openheid is de meerwaarde van samenleven en het verschil met gewone vriendschappen. Hierdoor durf je later als collega’s ook gewoon eerlijk tegen elkaar te zijn.” Psychologisch onderzoek
“Ik had van jongs af aan al de wens om priester te worden” Ontnuchterend
De opleiding tot priester wordt momenteel door dertien jongens gevolgd – de katholieke kerk staat geen vrouwelijke priesters toe. Een daarvan is Paulus Tilma (21). “Ik had van jongs af aan de wens om priester te worden. Het werken voor de kerk en het helpen van mensen bij hun geloof raakte mij altijd al.” Niels Koning (20) beaamt dit. “Ik zie de opleiding die ik doe niet als een rationele keuze. De studie is een gevolg van de sterke roeping die ik ervoer tot het worden van priester.” Voor een derde student, Gauthier de Bekker (23), die op zaterdagavond in een friettent werkt en dat “heerlijk ontnuchterend vindt”, was het besluit om voor het priesterschap te gaan ook duidelijk. “Rond mijn dertiende kwam ik er tot mijn grote verbazing achter dat mijn wil om priester te worden iets bijzonders was. Ik vroeg indertijd aan een jongen die eveneens gelovig en actief in de kerk was of hij er wel eens over nadacht priester te worden. Hij keek mij met grote ogen aan en wist totaal niet wat hij met die vraag aan moest, terwijl het voor mij de normaalste zaak van de wereld was.”
Om aan de opleiding deel te kunnen nemen moeten belangstellenden een strenge selectie doorstaan. Allereerst gaan ze op gesprek bij Kuipers en zetten zij hun motivatie op papier. Maar daarnaast moeten de potentiële priesterstudenten in gesprek gaan met een psycholoog. Kuipers: “Het is een vrij stevig psychologisch onderzoek. Er komt een dik rapport op tafel te liggen waarin staat hoe iemand in elkaar zit en wat zijn achtergrond is. Niemand is natuurlijk perfect. Als ik naar de psycholoog ga zal er vast ook nog wat werk aan de winkel zijn. Maar soms is het duidelijk dat het onverstandig is iemand aan te nemen, omdat dan bij toelating de kans bestaat dat de groep ontwricht wordt.” De strenge selectie aan de poort vindt ook plaats in het licht van het veel besproken seksueel misbruik binnen de Katholieke Kerk. “Het moet direct helder zijn met wie je te maken hebt.” Voor de studenten heeft alle negatieve publiciteit geen invloed gehad op hun keus voor het priesterschap. Gauthier: “Het doet mij veel pijn om van het misbruik te horen, maar mijn relatie met de kerk wordt niet anders door het handelen van anderen. Het schandaal maakt mij alleen bewuster van de keuzes die ik heb gemaakt.” Naast het psychologisch onderzoek moet de kandidaat een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvragen. Dit bewijs
wordt verstrekt wanneer iemand geen strafblad heeft. Tot slot moet diegene nog naar een andere priester voor een second opinion. Pas dan kan tot aanname worden overgegaan. Kenmerkend voor de jongens die worden toegelaten, is dat ze verder kijken dan hun neus lang is, stelt Kuipers. “Ook naar de kerk toe; je moet niet zonder meer alles geloven wat ze je voorhouden. Onderzoek alles en behoud het goede, zoals apostel Paulus zegt.”
“Je wordt priester, maar dat betekent niet dat je geen man meer bent” Celibatair
Gauthier, Niels en Paulus komen alle drie uit een gelovig gezin. Zo heeft Paulus een oudere broer die al priester is. Voor zijn familie was een keus voor het priesterschap daarom niet iets uitzonderlijks. De reacties van de omgeving zijn wisselend, maar bij Paulus wordt het door zijn vrienden wel gewaardeerd. “Het schept verwondering dat ik een heel duidelijke keuze heb gemaakt. Dat is tegenwoordig niet bij veel jongeren het geval.” Niels: “Ik voel mij niet anders dan leeftijdsgenoten, maar door anderen wordt de keus voor het priesterschap soms wel als vreemd ervaren. Thuis had ik het er al zo vaak over gehad dat mijn ouders het wel hadden verwacht, en er zijn evengoed ongelovigen die het begrijpen.” Door het celibatair leven dat aan het priesterschap verbonden is, zullen deze studenten nooit een eigen gezin krijgen. Paulus: “Het huwelijk heeft een grote waarde, daar heb ik wel over nagedacht. Maar je weet hoe
mooi het priesterschap is.” Gauthier: “Voor mij is het ongehuwd zijn altijd een direct gevolg geweest van mijn wens om priester te worden. Dat wil zeker niet zeggen dat ik de waarde van een gezin niet zie.” Bij het studietraject wordt tevens aandacht besteed aan het omgaan met een celibatair leven, zo vertelt Kuipers. Paulus: “Je wordt priester, maar dat betekent niet dat je geen man meer bent. Het gaat natuurlijk om de vraag hoe je met gevoelens omgaat die misschien toch komen. Het is goed dat je daarover met een priester kunt praten aangezien hij daar ervaring mee heeft.” Voor dag en dauw
Tussen de verschillende gebedsmomenten studeren de jongens of hebben ze college. Hoewel ze er diep van overtuigd zijn dat dit hun roeping is, komen ze ook veel uitdagingen tegen. Niels: “Ik denk dat je een goede balans moet vinden tussen het student-zijn en de discipline vinden voor persoonlijke reflectie en gebed.” Buiten dat is het vroege opstaan voor Niels een minder prettige bijkomstigheid. “Maar het heeft ook wel een schoonheid: met z’n allen opstaan, ’s ochtends in de kapel, als de wereld nog stil is.” Bij Paulus gaat het studeren niet gemakkelijk en ook het sleutelen aan zijn innerlijk vindt hij zwaar. “Dan kom je jezelf tegen.” Maar dit alles valt voor de studenten in het niet met wat de opleiding hun oplevert. Gauthier: “Het belangrijkste van deze levensfase is natuurlijk dat we de kans krijgen uit te groeien tot een goed priester.” De andere twee studenten beamen dat en Niels voegt nog toe: “We krijgen de mogelijkheid ons te verdiepen in ons eigen geloofsleven. Daarnaast wonen we gewoon een tijd van ons leven op een prachtige locatie in Utrecht en in een heel mooie gemeenschap.”
GEESTDRIFT februari 2015 25
24
Rum, sigaren en voedselbonnen eeuw vijandschap zetten de Verenigde Staten en Cuba stappen om hun relatie weer te normaliseren. Hoog tijd, vinden veel jonge Cubanen in Amerika. Maar hoe kijken jongeren in Cuba zelf naar de toenadering? Een portret van een land op de rand van ingrijpende veranderingen.
Door LEA TER MEULEN Wie de taxi neemt van het José-Martívliegveld naar de binnenstad van Havana, ademt meteen de sfeer van Cuba in – en de verstikkende uitlaatgassen van oude, roetfilterloze auto’s. Over het asfalt sjezen grote Pontiacs uit de jaren vijftig, rammelende Russische Ladaatjes en een paar glimmende Chevrolets. Langs de weg staan palmbomen, huisjes met veranda’s en schommelstoelen, en talloze billboards waarop de gezichten van Che Guevara en Fidel Castro prijken, vergezeld van inspirerende leuzen. ¡Hasta la Victoria Siempre! – Che. La libertad no es negociable – een quote van dichter en vrijheidsstrijder José Marti. En een klassieker van Fidel: Socialismo o muerte. Op het eerste gezicht lijkt er hier weinig veranderd sinds het eind van de Revolutie in 1959, toen Fidel Castro de regering van de pro-Westerse dictator Batista omverwierp. Op straat in Havana zie je nog steeds oldtimers en paardenkarren in plaats van Ford Fiesta’s. Er staan geen rijen voor de nieuwe iPhone, maar voor eieren en rijst in de staatswinkels. Aan de prachtige, rijkversierde koloniale panden is al decennialang niets gedaan: de felgekleurde verf bladdert vaak van de muren, en ook van de gebouwen zelf brokkelen de stukken soms af. Toch heeft Cuba de afgelopen tien jaar niet stilgestaan. Sinds Raúl Castro zijn broer Fidel in 2006 opvolgde, heeft het land heel voorzichtig een aantal stapjes in de richting van meer vrijheid gezet. Het communistische raamwerk bleef staan, maar een paar van de strengste restricties, die economische vooruitgang in de weg stonden, werden door Raúl opgeheven. Vanaf 2008 mogen Cubanen bijvoorbeeld computers, mobiele
telefoons en magnetrons kopen. Die apparaten werden eerder niet verkocht vanwege de ernstige elektriciteitstekorten waarmee het land kampte, en waren alleen op de zwarte markt te krijgen. Sinds 2010 mogen particulieren eigen restaurants en bedrijfjes opzetten, wat direct leidde tot een ware explosie van het aantal ondernemingen, en in 2013 werden de reisbeperkingen voor Cubanen afgeschaft. Op de agenda staat nog het opheffen van de convertibele peso of CUC, een munteenheid die qua waarde gelijkgesteld is aan de Amerikaanse dollar en die naast de nationale peso bestaat – met alle verwarring, ongemak en ongelijkheid van dien. Veel luxegoederen zijn alleen te kopen met de 25 keer zo dure CUC, en zijn onbereikbaar voor veel Cubanen.
Een universitair docent verdient evenveel als een straatveger Hoop
Raúl’s vernieuwingen worden met open armen ontvangen. Lang niet alle Cubanen merken er direct iets van – maar ze durven in elk geval weer te dromen van verandering. Hoop, dat is volgens Ramses (29) uit Havana waar het om draait. “Het is geweldig nieuws dat er een einde komt aan de vijandschap tussen mijn land en de VS”, zegt hij enthousiast. “Dat vind ik niet alleen; dat vindt heel Cuba. Economisch gezien gaat het enorme gevolgen hebben, dat heeft iedereen wel door.” Ramses studeerde Frans aan de Universiteit van Havana en spreekt de taal vloeiend, maar verdient zijn geld nu als muzikant. Vijf
avonden in de week speelt hij samen met twee vrienden liedjes bij de terrassen aan de Placa de la Catedral. Voor een Nederlandse student misschien geen droomcarrière, maar een baan vinden die op zijn studie aansluit is ten eerste lastig, en ten tweede niet Ramses’ ambitie. Hij musiceert graag, en bovendien verdient de band op een goede avond zo’n $30 – ruim anderhalf keer een gemiddeld Cubaans maandsalaris. “Het zijn de banen waarbij je fooi krijgt die hier gewild zijn, niet de hoogopgeleide banen”, legt Ramses uit. Een universitair docent verdient immers ongeveer evenveel als een straatveger. Of beter gezegd: even weinig. Want ook al bestaan er in Cuba volgens de overheid geen armen, alleen gente humilde of “nederige mensen”, zelfs Raúl Castro geeft toe dat de $20 die een Cubaan gemiddeld verdient niet genoeg zijn om van rond te komen. Daar zijn de kosten van levensonderhoud te hoog voor. De enige manier waarop veel Cubanen het hoofd boven water kunnen houden, is het voedselbonnensysteem. Dat werd in 1962 als tijdelijke maatregel ingevoerd nadat de VS het embargo afkondigde en voedsel duurder begon te worden, maar nu, ruim vijftig jaar later, is het nog steeds hard nodig. Elke Cubaan heeft een persoonlijk libreta de abastecimiento of “provisieboekje”, waarin de hoeveelheden voedsel staan waarop ze recht hebben. Maandelijks kan een burger onder andere 3 kilo rijst, 3 kilo suiker(!), 600 gram bonen, vijf eieren, een kwart liter olie, een pak spaghetti en een halve kilo vlees kopen voor een fractie van de werkelijke prijs. Een vetpot zijn de libretas niet: met een beetje handigheid kun je er ongeveer een derde maand mee doen.
Een potje pesto kost al snel een maandloon Maar de provisieboekjes betekenen wel dat niemand in communistisch Cuba de hongerdood is gestorven – zelfs niet toen de aanzienlijke economische steun van de Sovjetunie aan Cuba stopte na de val van de Muur, waardoor het land in zwaar weer
Weinig wc-papier
foto’s: Lea ter Meulen
Afgelopen december was het groot nieuws: na ruim een halve
terechtkwam. En het socialistische regime heeft meer paradepaardjes: het onderwijs is van goede kwaliteit en kost niets. Ook gezondheidszorg is gratis. Misdaadcijfers zijn laag, en de geletterdheid is net zo hoog als in West-Europa.
Toch is het dagelijks leven voor Cubanen veel moeilijker dan die gegevens doen vermoeden. In Havana wonen hele families opeengepakt in piepkleine appartementjes. Ex-gehuwden blijven noodgedwongen samenwonen, omdat de huur alleen niet op te brengen is. Schoenen en kleren worden gedragen tot ze versleten zijn. Er zijn te weinig vuilcontainers, te weinig bussen en te weinig condooms. Internet is er nauwelijks: in miljoenenstad Havana zijn er welgeteld drie hotels met wifi, en die vragen er $10 per uur voor. Ook in winkels en supermarkten is de schaarste duidelijk zichtbaar. Producten die je in Nederland zonder nadenken in je boodschappenmand gooit, zijn hier maar moeilijk te krijgen: wc-papier, aanstekers, paracetamol, tomaten in blik. Of ze zijn wel te krijgen, maar verschrikkelijk duur. Een potje pesto kost bijvoorbeeld al snel een maandloon, en een liter doodgewone melk $5 – voor de meeste Cubanen schier onbetaalbaar. Daar komt waarschijnlijk verandering in als de VS besluit het embargo te beëindigen – iets waar in Cuba reikhalzend naar uitgekeken wordt, vertelt Ramses. “Toen Raúl Castro aankondigde dat de diplomatieke banden met de VS hersteld zouden worden, was iedereen daar blij over.” Ondanks de felle propaganda waarmee alle Cubanen vanaf hun jeugd geconfronteerd zijn, koestert het grootste deel van het Cubaanse volk volgens Ramses geen wrok jegens de VS of tegen Obama. “Er gaan geruchten dat niet alleen John Kerry, maar ook Obama zelf binnenkort naar Havana komt. Cubanen zouden dat fantastisch vinden; hij zou onthaald worden als held. Het zijn de regeringen die in de clinch liggen, niet de bevolkingen. Als het aan de Cubanen lag, was er al veel eerder toenadering gezocht.” Complete chaos
Waar Obama in de VS nog scherp bekritiseerd werd door Republikeinen, zijn in Cuba de reacties op de toenadering onverdeeld positief. Toch probeert de Havaanse Yuli (24), die grafische vormgeving heeft gestudeerd, haar blijdschap wat te temperen. Niet vanwege achterdocht jegens de VS – dat is al-
leen iets voor de alleroudste Cubanen, vindt ze – maar simpelweg omdat de toenadering vooralsnog symbolisch is. “Er zijn nog weinig concrete afspraken gemaakt”, zegt ze. En zelfs wanneer de veranderingen echt vorm krijgen, is het nog afwachten wat het effect gaat zijn, en of iedereen ervan gaat profiteren. “We zullen het zien – dat is alles wat ik erover kan zeggen”, zegt ze voorzichtig.
“Het zijn de regeringen die in de clinch liggen, niet de bevolkingen” Ook bed-en-breakfasteigenaar Johan (42) uit Trinidad maakt zich bezorgd over het ongebreidelde optimisme dat hij bij veel landgenoten proeft. “Het is niet dat ik principieel tegen verandering ben”, legt hij uit, “maar Cuba is er nog niet klaar voor – in het bijzonder de jongeren niet. We moeten ervoor waken dat we onze verworvenheden niet zomaar overboord gooien. Gratis gezondheidszorg, bijvoorbeeld. Dat is een van de grote successen van het socialisme.” De jonge Cubanen kunnen soms kortzichtig zijn in hun enthousiasme, vindt Johan. “‘Meer Amerikaanse toeristen betekent meer geld’, is de redenering. Maar een te snelle verandering kan ook tot scheefgroei leiden.” Als het voor buitenlanders bijvoorbeeld legaal wordt om een huis te kopen in Cuba, wordt dat onmiddelijk “complete chaos”, voorspelt hij hoofdschuddend. Voor $15.000,- heb je namelijk een leuk appartementje in Havana, of een huisje aan de kust – “spotprijzen, voor welvarende Amerikanen en Europeanen.” Ondanks zijn bedenkingen is Johan toch ook positief over de openstelling van zijn land. “Ik ben de eerste die het toejuicht als buitenlandse producten hier verkrijgbaar worden. Cubanen weten niet wat ze missen als het om eten gaat.” Johan zelf weet dat toevallig wél, omdat hij een aantal jaren in Frankrijk heeft gewoond. “Dat je ’s ochtends naar de slager gaat, en gewoon een kilo koteletten kunt bestellen, of eendenborst. Dat zou ik hier ook wel willen.” Ook Ramses durft inmiddels te dromen. Hij hoopt later ooit een restaurant te kunnen openen, van het geld dat hij verdiend heeft als muzikant. “Nu Raúl en Obama met elkaar in gesprek zijn, wordt de kans dat die droom ooit uitkomt aanzienlijk groter.” De belofte van verandering hangt in de lucht, bijna tastbaar.
Al direct in zijn voorwoord maait Murakami het gras voor je voeten weg. We hebben hier niet met zijn beste werk te maken. “Goed beschouwd sprak het als vanzelf dat ik niet behoorlijk een roman kon schrijven”, aldus de Japanner. Dit indekken, kenmerkend voor de bescheidenheid van de schrijver, is niet op alle punten nodig. De hoofdpersonen, de verteller en zijn beste vriend Rat, zijn doodnormale jongens tot op het saaie af, typisch voor Murakami’s verhalen en de reden waarom identificatie zo gemakkelijk is. Het probleem bij deze werken in tegenstelling tot zijn andere romans is dat er door de gefragmenteerde vertelstijl veel minder emotionele diepgang wordt opgebouwd. Hetzelfde zien we gebeuren bij de thema’s en motieven. Verliefdheid, verlies, eenzaamheid, licht surrealisme: alle veelvoorkomende onderwerpen komen terug. De verteller in Luister naar de wind wordt verliefd op een meisje met vier vingers en in Flipperen in 1973 komen onder andere een tweeling, liefkozend 208 en 209 genoemd, een enorme koelcel vol flipperkasten en een meisje Naoko (zie de link naar Norwegian Wood) voor. Nog steeds is er geen beleving, geen gevoel van verbondenheid. De scènes gaan te hakkelig in elkaar over en soms ontbreekt de samenhang meer dan je zou willen. Het zijn geen slechte novelles, maar ook geen goede. Ik herken Murakami, maar zie ook dat hij nog niet de finesses beheerst. Als dit het eerste werk was dat ik ooit van hem zou hebben gelezen, was ik niet zo voor zijn werk gevallen als dat ik dat nu doe. Dubbel: ik kan en wil hem niet afvallen, maar toch lees ik liever De Opwindvogelkronieken of 1Q84.
Jacques Westerhoven (1947) is al sinds het begin van
Atlas Contact, €19,99
Murakami’s schrijverschap een van zijn vaste vertalers. Hij FOTO: GASPER TRINGALE
geeft zijn visie op de veelbesproken auteur.
DOOR SANDER MULDER Halverwege januari werden in Nederland voor het eerst Murakami’s vroegste werken gepubliceerd. Luister naar de wind, zijn debuutroman, werd in 1979 bekroond met de prestigieuze Gunz -debutantenprijs. Dit betekende in het buitenland nog niet direct zijn grote doorbraak. Zijn tweede boek, Flipperen in 1973, bracht daar ook geen verandering in. Murakami geeft zelf aan dat hij de kwaliteit van deze boeken ondermaats vindt. Daarom heeft hij de vertaling lang tegengehouden.
“MURAKAMI IS HEILIG OVERTUIGD VAN ZIJN EIGEN IMPERFECTIE” Murakami beschouwde zijn eerste twee boeken als te zwak voor publicatie. In hoeverre ziet u een verschil tussen dit boek en zijn eerdere werk? “Laat ik voorop stellen dat ik het twee heel leuke, intrigerende novelles vind. Het zijn niet zijn allerbeste werken, maar ze bevatten al heel veel kenmerken waaraan wij nu een Murakami kunnen herkennen. Ze hadden zeker tien jaar eerder vertaald kunnen worden. Vooral Flipperen in 1973 vertoont al een hogere mate van complexiteit, doordat twee verschillende vertellers, de een met een meer literaire stijl dan de ander, elkaar afwisselen. De humor, eigenaardigheid en enorm scherpe observaties zijn al aanwezig. Zeker nu ik ze
nog meerdere keren voor de vertaling gelezen heb, valt me op hoe mooi ze eigenlijk zijn.” Is het lastig om een boek van Murakami te vertalen? “De moeilijkheid van het vertalen zit hem meer in het Japans zelf. Het werkwoord kent geen verbuigingen, waardoor je maar uit de context moet halen in welke persoon de passage geschreven is. Daarnaast worden in Murakami’s boeken soms verschillende gebeurtenissen in afwijkende stijlen verteld. Verder heeft hij zich natuurlijk ontwikkeld als auteur. In deze eerste twee boekjes schrijft hij heel anders dan in zijn laatste roman, De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren. Daarin staan soms ellenlange zinnen, en dat moet je ook zo weergeven. In de Engelse vertaling heb ik regelmatig anders geïnterpreteerde vertalingen zien staan. Volgens mij heeft dit vooral te maken met de wensen van de uitgevers, die de teksten soms drastisch inkorten.” Wat kenmerkt een ‘echte Murakami’? Het mooie van Murakami is dat je nooit weet wat je kunt verwachten. Altijd worden er
Zijn die fatsoenswaarden ook te vergelijken met die van de Japanse cultuur? Wanneer er gesproken wordt over Murakami, is een veelgestelde vraag in hoeverre zijn werk representatief is voor de Japanse cultuur. Hoewel de thematiek en verwijzingen vooral in zijn vroegere werk veel gelijkenissen vertonen met de Amerikaanse literatuur, zijn zijn personages duidelijk Japans. In de Japanse cultuur is de menselijke omgang eigenlijk totaal anders dan in Europa. Jezelf wegcijferen is daarbij het belangrijkste, in eerste instantie wordt altijd voorrang gegeven aan anderen. Die bescheidenheid zie je goed terugkomen in het werk van Murakami. Zijn vertellers en hoofdpersonen staan dan wel op de voorgrond, maar behandelen iedereen met respect.’’ Heeft u Murakami wel eens ontmoet? “Eén keer, al in 1990. Ik wilde met hem praten over De jacht op het verloren schaap, dat ik toen aan het vertalen was. We hadden afgesproken in een klein koffietentje, midden in Tokyo. Toen we daar naar binnen wilden, bleek het volledig vol te zitten. Om de drukte
“ER IS EEN KANS DAT HIJ NA HET WINNEN VAN DE NOBELPRIJS DICHTKLAPT” VIndt u dat Murakami een Nobelprijs verdient? “Elk jaar wordt Murakami’s naam genoemd tijdens speculaties over een mogelijke Nobelprijs. Al zou die prijs een grote erkenning zijn voor zijn werk, ergens wens ik het hem niet toe. Murakami hecht grote waarde aan zijn privacy, al is hij heus geen kluizenaar. Hij heeft in het verleden vele prijzen ontvangen en ook aangenomen, maar ik zie hem echt geen rokkostuum aantrekken om te gaan walsen met een Zweedse prinses. Maar de eigenlijke reden waarom ik dit zeg, is dat een Nobelprijs verwachtingen creëert waaraan een schrijver wel eens niet zou kunnen voldoen. Van een eerdere Japanse Nobelprijswinnaar, Yasunari Kawabata in 1968, wordt vaak gezegd dat hij zelfmoord pleegde, omdat hij de druk na het winnen van de Nobelprijs niet aankon. Ik ben niet bang dat Murakami Kawabata’s voorbeeld zal volgen, maar wel dat hij dicht kan klappen.” Wat is uw favoriete zin uit Murakami’s werk? “De allereerste zin van Luister naar de wind. Ik vond hem heel lastig om te vertalen, maar uiteindelijk werd het: ‘Perfect proza bestaat niet. Net zomin als perfecte wanhoop.’” Een opsomming van Murakami zelf? “Dat is hem ten voeten uit. Hij is heilig overtuigd van zijn eigen imperfectie.”
redactie Loes Aartsma (eindredacteur), Julie Brummel (penningmeester), Anouk van der Graaf (hoofdredacteur), Mathijs de Groot (PR-manager), Marcella Klinker (webredacteur), Lisanne Meinen, Lea ter Meulen (eindredacteur), Sander Mulder (secretaris), Janna van Strien (beeldredacteur) fotografen Loes Aartsma, Darryll Atema (cover), Marloes Bakuwel, Ilona Hoeve, Lea ter Meulen, Ilona ter Mors illustratoren Youri Alden, Floor Rehbach verder werkten mee Peek & Van Beurden Delicatessen en Triple P Entertainment E E S T D RI FT vormgeving Gerda Lenstra druk Zalsman, Zwolle
!s
G
10
10
contact Postadres: Drift 10, 3512 bs Utrecht e
[email protected] w www.geestdriftmagazine.nl @GeestdriftM Facebook.com/geestdriftmagazine
REDACTIE
R ! s E X T R A DI K
over hem als geniale einzelgänger alleen maar te versterken.
JA A
DOOR SANDER MULDER
FOTO: ILONA TER MORS
Dat hij zelf liever de media schuwt, lijkt de beeldvorming
X R ! s E T R A DI K
van de populairste auteurs in de moderne wereldliteratuur.
Geestdrift is het onafhankelijke magazine voor de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht en verschijnt in een oplage van tweeduizend exemplaren. De redactie bestaat uit studenten en het blad wordt financieel ondersteund door de Faculteit. Geestdrift verschijnt vier keer per jaar en is gratis te verkrijgen in de verschillende gebouwen van de Faculteit.
JA A
De Japanner Haruki Murakami (1949) is op dit moment een
te ontwijken nodigde Murakami me daarop uit om het interview dan maar bij hem thuis te doen. Hij vroeg me of ik iets wilde drinken. Gezien het vroege uur bedoelde hij natuurlijk koffie of thee, en ik antwoordde met een beleefd Japans woord dat zowel koud water als koude sake (Japanse rijstwijn, red.) kan betekenen. Als gewezen barkeeper zei Murakami meteen gul dat koude sake natuurlijk uitstekend was. Uiteindelijk heb ik het maar bij het water gelaten en dus tot mijn spijt een borrel met Murakami misgelopen. Mijn contact met hem verloopt op dit moment via de mail. Soms vraag ik hem om duidelijkheid bij passages. Behalve als het om concrete informatie gaat, krijg ik vaak als antwoord terug: ‘Kijk maar wat je ermee doet.’”
10
Het is een interessante keuze, de dubbele kaft die Haruki Murakami’s eerste twee novelles, Luister naar de wind en Flipperen in 1973, samenbindt. Met het lezen van beide werken drong zich bij mij steeds meer de onbedoelde metaforische dubbelzinnigheid van deze uitgave op.
MURAKAMI ZEI: “KIJK MAAR WAT JE ERMEE DOET’’
nieuwe situaties opgevoerd. In Flipperen in 1973, bijvoorbeeld, belandt de hoofdpersoon bij een heel oude kippenfokkerij, waar in het voormalige koelhuis plotseling tientallen flipperkasten staan. Idioot, maar in Murakami’s verhalen gebeuren dat soort dingen. Zijn hoofdpersonages volgen ook altijd eenzelfde patroon: ze maken een onverschillige indruk en doen ons onbekend aan doordat hun duidelijke wortels ontbreken. Door die speciale, enigszins dubieuze moraal kan je soms op het verkeerde been gezet worden. Maar één ding is wel duidelijk: ze houden altijd vast aan hun eigen fatsoenswaarden.’’
27
T D RI F T
GEEN IDEALE START, WEL VERRIJKEND
COLOFON
G EES
RECENSIE
!s
26
Geestdrift valt met de deur in huis bij…
Naam | Hannah Schutte Leeftijd | 21 jaar Studie | derdejaars geschiedenis Wijk | Oudwijk Aantal vierkante meters | 25 Betaalt | 410 euro Huisgenoten | negen meisjes
Foto’s: Lea ter Meulen
Woont er | 2,5 jaar
Door LISANNE MEINEN Op nog geen vijf minuten fietsen van de Drift ligt Wolter Heukelslaan 72. Begin negentiende eeuw werd het statige pand door een rijk echtpaar gedoopt tot ‘Gesticht der Liefde’, een tehuis voor kansarme meisjes, maar sinds zesentwintig jaar wonen er studenten. Het is een hecht huis met negen meisjes, allemaal tussen de twintig en vierentwintig jaar. Iedere week gaan er liters thee doorheen. Oud-huisgenoten worden gekoesterd met reünie-etentjes en fotocollages op de muren, sommige van wel tien jaar geleden. De kapstok in de gang hangt vol met hoedjes van de 84-jarige hospita, die de benedenverdieping bewoont. “Ze is gelukkig jong van geest en doet niet zo moeilijk als wij om vijf uur ’s nachts nog thuiskomen na het uitgaan.” Dat is maar goed ook, want met de krakende vloeren zal er vast regelmatig iemand uit zijn slaap worden gewekt. Geheime luikjes
Hannah’s kamer is de grootste van het huis. Het uitzicht over de Maliebaan valt meteen op. “Ik zit vaak in de vensterbank, echt fascinerend wat hier allemaal te zien is. Dit is
een vrij decadente buurt, dus van een Bentley kijk ik inmiddels niet meer op.” Elk uur komt de trein naar het Spoorwegmuseum langs. “Het lijkt vaak wel een spooktrein: doordeweeks is hij bijna altijd leeg.”
“Elk uur komt de trein naar het Spoorwegmuseum langs” Alle muren in de kamer zijn strak geverfd, op een klein stukje na. Tussen het afpellende, vijf lagen tellende behang is een krantenadvertentie te vinden waarin de piano’s slechts vijfentwintig gulden kosten. “Als geschiedenisstudent kon ik het echt niet over mijn hart verkrijgen om daar overheen te schilderen.” Ook in de rest van het huis is de geschiedenis voelbaar, met losse trapleuningen en geheime luikjes in het washok op zolder. Daar schijnen de meisjes uit het weeshuis vroeger van alles op de muur te hebben geschreven. “Dat weet ik niet zeker, want ik ben er nog nooit geweest. Ik durf eigenlijk niet zo goed.”