SERV_RAP_20100310_wetgevingsbeleid_reacties
Externe reacties Op het ontwerpadvies “Betere regelgeving voor een effectieve en efficiënte overheid en meer welvaart en welzijn” en het ontwerprapport “Wetgevingsprocedures, -structuren en –instrumenten in Vlaanderen: een evaluatie van 10 jaar wetgevingsbeleid in Vlaanderen”
1
Bijlage 2: reacties evaluatie wetgevingsbeleid
Inhoud 1.
Inleiding ....................................................................................................................... 3
2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Reacties overheid ........................................................................................................ 5 Minister-president .......................................................................................................... 5 Voorzitter Vlaams parlement .......................................................................................... 7 Commissies ................................................................................................................... 9 CAG – College van Ambtenaren-gerenaal ...................................................... 12
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8. 3.9. 3.10. 3.11. 3.12.
Reacties adviesraden ................................................................................................ 31 VLABEST .................................................................................................................... 31 SARIV ......................................................................................................................... 35 SAR WGG ................................................................................................................... 37 SARC .......................................................................................................................... 40 VLOR .......................................................................................................................... 45 VRWI ........................................................................................................................... 48 SALV ........................................................................................................................... 51 Minaraad ..................................................................................................................... 52 MORA ......................................................................................................................... 58 SARO .......................................................................................................................... 59 Vlaamse woonraad ...................................................................................................... 60 Vlaamse jeudgraad ...................................................................................................... 64
4. Reacties wetenschap................................................................................................. 67 4.1. ICW ............................................................................................................................. 67 4.2. SBOV .......................................................................................................................... 70 5. Andere reacties.......................................................................................................... 74 5.1. Verenigde verenigingen ............................................................................................... 74 5.2. Resultaten vragenlijst .................................................................................................. 79
2
SERV_RAP_20100310_wetgevingsbeleid_reacties
1. Inleiding Op 21 oktober 2009 keurde het Dagelijks bestuur van de SERV een ontwerprapport en een ontwerpadvies goed over het Vlaamse wetgevingsbeleid. In de geest van het pact 2020 als gezamenlijk engagement, heeft de SERV het initiatief genomen om zijn analyse en voorstellen niet gewoon te publiceren, maar voor te leggen aan een reeks instanties, met de vraag om een reactie op de belangrijkste beleidssuggesties van het rapport. De SERV is het ontwerprapport en ontwerpadvies ook bij enkele instanties gaan toelichten. Er werd afgesproken om die reacties op te nemen als bijlage bij het rapport, en om ermee rekening te houden bij de redactie van het finale advies. Aanvankelijk werd gevraagd om te reageren tegen eind november 2009. Op vraag van verschillende instanties werd die termijn eerst verlengd tot midden december 2009 en nadien verder tot midden januari 2010. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontvangen reacties. Naast instanties die expliciet om een reactie werden gevraagd, hebben enkele andere op eigen initiatief hun opmerkingen op papier gezet (Minister-President, Vlaamse Jeugdraad, Verenigde Verenigingen) en hebben we via de rondgestuurde vragenlijst ook reacties ontvangen van onder meer wetgevingscellen uit verschillende beleidsdomeinen en van entiteiten zoals de Dienst Wetsmatiging, VDAB, VLM en OVAM. instantie Overheid
instantie
Minister president Voorzitter Vlaams parlement Commissievoorzitters CAG – College van Ambtenaren-gerenaal
Reactie
Datum
Ontvangen Ontvangen Ontvangen Ontvangen
17/11/2009 26/11/2009 26/11 & 2/12/2009 02/02/2010
Ontvangen Ontvangen Ontvangen Ontvangen Ontvangen Ontvangen Ontvangen Ontvangen Ontvangen Geen reactie Geen reactie Ontvangen
10/12/2009 24/11/2009 16/12/2009 23/11/2009 08/12/2009 14/12/2009 25/11/2009 02/02/2010 15/1/2010 08/12/2009 30/11/2009 10/12/2009
Ontvangen Ontvangen
11/1/2010 21/12/2009
Ontvangen Ontvangen
11/12/2009 15/11/–15/1/2010
Adviesraden
Wetenschap
Andere
VLABEST - Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken SARIV - SAR Internationaal Vlaanderen SAR WGG – SAR Welzijn, Volksgezondheid en Gezin SARC – SAR Cultuur, Jeugd, Sport en Media VLOR – Vlaamse onderwijsraad VRWI – Vlaamse raad voor wetenschap en innovatie Vlaamse woonraad Minaraad MORA – Mobiliteitsraad SARO - SAR Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed SALV - SAR Landbouw en Visserij Vlaamse jeudgraad Wetenschap ICW SBOV Andere Verenigde verenigingen Reacties vragenlijst
3
4
In dit document zijn alle ontvangen reacties opgenomen, in de volgorde zoals aangegeven in de bovenstaande tabel. Voor een samenvatting en thematisch overzicht van de reacties, samen met enige commentaar van de SERV en verduidelijking van de manier waarop ze zijn verwerkt in het finale advies, wordt verwezen naar het rapport zelf (SERV_RAP_20100310_wetgevingsbeleid), en specifiek de bijlage 2.
4
5
2. Reacties overheid 2.1. Minister-president Vlaamse Regering Kabinet van de minister-president, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid Martelaarsplein 19, 1000 BRUSSEL Tel. 02-552 60 00 - Fax. 02-552 60 01 E-mail:
[email protected] Aan de heer Pieter Kerremans Administrateur-generaal Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Wetstraat 34-36 1040 Brussel
uw kenmerk SERV_BR_2009_008
ons kenmerk KS1/2009
bijlagen
vragen naar / e-mail Martin Ruebens
[email protected]
telefoonnummer 02/552 60 07
datum
Betreft :
Ontwerp SERV-rapport en advies betere regelgeving
Geachte heer administrateur-generaal, Uw rapport ‘Wetgevingsprocedures, -structuren en –instrumenten in Vlaanderen: een evaluatie van 10 jaar wetgevingsbeleid in Vlaanderen’ heb ik in goede orde ontvangen. Dit rapport is een zeer degelijk gestoffeerde en onderbouwde analyse en evaluatie van de ontwikkeling van het Vlaams wetgevingsbeleid in de voorbije 10 jaar. Ik onderschrijf uw analyse die op een genuanceerde manier de positieve ontwikkelingen, maar ook de blijvende knelpunten in kaart brengt. Deze problematiek werd ook opgenomen in ons regeerakkoord waarin de Vlaamse regering een meer optimale inzet van de bestaande instrumenten zoals reguleringsimpactanalyse, consultatie en administratieve vereenvoudiging vooropstelt. In het bijhorende ontwerp-advies van het Dagelijks Bestuur van de SERV lees ik een achttal prioritaire initiatieven voor het toekomstig Vlaams wetgevingsbeleid. Ik merk op dat deze prioriteiten goed aansluiten bij de beleidsmaatregelen die mijn collega Geert Bourgeois in zijn beleidsnota Bestuurszaken heeft opgenomen inzake administratieve vereenvoudiging en kwaliteitsvolle regelgeving. Uw rapport vormt dan ook een bruikbare, beleidsondersteunende bijdrage om deze beleidsmaatregelen verder te concretiseren. Ik waardeer ook het initiatief die u heeft genomen om een brede consultatieronde op te zetten over uw rapport en bijhorend ontwerp-advies vooraleer deze door de Raad te finaliseren. Deze
5
6
aanpak versterkt inderdaad het draagvlak voor een gezamenlijk engagement met het oog op de realisatie van deze Pact 2020-doelstelling. Met vriendelijke groet,
Kris Peeters Minister-president
6
7
2.2. Voorzitter Vlaams parlement
aan: De heer Pieter Kerremans Administrateur-generaal van de SERV Wetstraat 34-36 1040 Brussel
datum: 23 november 2009 ons kenmerk:Dec/gvm/sva/100211.001 Betreft:
Ontwerp van SERV-rapport en -advies in verband met betere regelgeving
Geachte Heer, Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van uw brief van 26 oktober jl. met betrekking tot het ontwerp van SERV-rapport en –advies in verband met betere regelgeving. Zoals eerder afgesproken heb ik uw vraag naar reacties vanuit het Vlaams Parlement op het ontwerprapport en –advies voorgelegd aan de overlegvergadering van het Uitgebreid Bureau en de commissievoorzitters van 10 november jl. In de gedachtewisseling die deze vergadering wijdde aan uw verzoek, werd erop gewezen dat het, gelet op het korte tijdsbestek en op de begrotingsbesprekingen die aanvangen, niet realistisch is om voor 27 november 2009 van alle commissie(voorzitter)s een gefundeerd antwoord te verwachten op de gestelde vragen, en werd ervoor gepleit dat ook de fracties zich over deze problematiek kunnen beraden en desgevallend een eigen standpunt kunnen innemen. Met betrekking tot de in uw brief aangehaalde thema’s, kan ik u wel reeds melden dat: - het Uitgebreid Bureau op 26 oktober 2009 besliste om de commissievoorzitters te verzoeken om bij de bespreking van ontwerpen van decreet aan hun commissie expliciet te vragen de nodige aandacht te besteden aan de ingediende reguleringsimpactanalyse; - met de Vlaamse Regering afspraken worden gemaakt met betrekking tot het systematisch verstrekken van toelichting aan het Vlaams Parlement over het al dan niet opvolgen van de adviezen van de strategische adviesraden; - het Vlaams Parlement via het opzetten, in samenspraak met de Vlaamse Regering en met het Interuniversitair Centrum voor Wetgeving, van pilootprojecten inzake de-
7
8
-
creetsevaluatie en het gebruik van witboeken zal nagaan hoe kan worden bijgedragen tot betere regelgeving; de Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme deze problematiek van zeer nabij zal opvolgen.
Met de meeste hoogachting,
Jan Peumans
Contactpersoon Gerit Vermeylen, directeur Decreetgeving 1011 Brussel Tel. : (02) 552 13 70 e-mail :
[email protected] www.vlaamsparlement.be
8
9
2.3. Commissies 2.3.1
Annick De Ridder
Voorzitter Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme Hierbij wil ik bevestigen dat er een grote bereidheid aanwezig is om vanaf het voorjaar 2010 in de commissie bevoegd voor Decreetsevaluatie ernstig werk te maken van de behandeling van dit SERV-rapport. In overleg met de commissie, de SERV, het ICW en anderen kan afgesproken worden hoe we precies te werk kunnen gaan. Het opzetten van een project "slimme decreetgeving" in het Vlaams Parlement, zoals gesuggereerd door de parlementsvoorzitter, lijkt mij alvast een heel valabele denkpiste. Verwijzend naar de brief die de parlementsvoorzitter schreef aan de heer Pieter Kerremans over het ontwerp van SERV-rapport, kan ik u intussen ook meedelen dat de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, de heer Geert Bourgeois, zich geëngageerd heeft om naar aanleiding van het belangrijke debat in verband met de ‘interne Vlaamse staatshervorming’ te zullen werken met een witboek, waardoor de commissie bevoegd voor Binnenlands Bestuur maar ook de betrokken adviesraden een debat op hoofdlijnen zullen kunnen voeren in een vroege fase van het beleidsproces. Uit dergelijke pilootprojecten hopen wij lessen te kunnen trekken om de betrokkenheid van parlement en middenveld in het beleidsproces en het regelgevingsproces in het algemeen te verbeteren. Met vriendelijke groet, Annick De Ridder
2.3.2
Boudewijn Bouckaert
Voorzitter Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen Betreft: reflecties op het SERV-rapport “Wetgevingsprocedures, -structuren en – instrumenten in Vlaanderen: een evaluatie van 10 jaar wetgevingsbeleid in Vlaanderen Met deze nota worden enkele aanvullingen voorgesteld op de 5 beleidsaanbevelingen die in hoofdstuk 6 van het rapport beschreven staan. 1. Hoe de politieke steun voor betere regelgeving maximaliseren? => Aanvulling: Volwaardige toepassing van het interinstitutioneel akkoord (IIA) over de RIA Het RIA-document zou n.a.v. de bespreking van het ontwerpdecreet in de commissie uitvoerig behandeld en besproken moeten worden. Zo moet de commissie kunnen beraadsla-
9
10
gen en zich kunnen uitspreken over de diverse cruciale onderdelen van de RIA, nl. (1) de beschrijving van de aanleiding (probleem- én doelstelling) van de regelgeving, (2) de selectie en de doeltreffendheid van bepaalde opties, (3) de effecten van de diverse opties, (4) de uitvoering en handhaafbaarheid van de gekozen optie en tot slot (5) de gevoerde consultatie en haar resultaten. Meer concreet moet er bij de bespreking van het ontwerpdecreet een formeel moment voorzien worden waarop de RIA uitdrukkelijk aan bod komt. Zo zou de minister deze RIA moeten toelichten waarop de parlementsleden hierover opmerkingen en vragen tot verduidelijking moeten kunnen stellen. Dit zal de politieke verantwoordelijkheidszin van de minister voor de RIA-inhoud en voor de RIA-kwaliteit sterk doen stijgen. 2. Hoe de politieke steun voor betere regelgeving maximaliseren? => Betere koppeling van de RIA met de 8 kenmerken van goede regelgeving De RIA-methodiek zou beter gekoppeld moeten worden aan de belangrijkste kenmerken van goede regelgeving, zoals de beginselen van noodzakelijkheid, effectiviteit, evenredigheid en handhaafbaarheid van wetgeving. Het gebruik van de RIA-methodiek bij de opmaak van regelgeving vormt immers geen doel op zich, maar is een middel om te komen tot meer kwaliteitsvolle wetgeving. De koppeling tussen de RIA-methodiek en de verbetering van de kwaliteit van regelgeving moet daarom sterker benadrukt worden. We mogen hierbij immers niet vergeten dat deze beginselen ook juridisch kunnen afgedwongen worden, en dat deze marginale toetsing steeds minder marginaal wordt. Meer concreet zou het RIA-document uitdrukkelijk moeten aangeven of en in welke mate het ontwerpdecreet in behandeling voldoet aan de kenmerken van goede regelgeving, en dan vooral aan de algemene beginselen van behoorlijke regelgeving, zoals noodzakelijkheid (na het hoofdstuk aanleiding), de effectiviteit (na het hoofdstuk opties), de evenredigheid (na het hoofdstuk effecten) en de handhaafbaarheid (na het hoofdstuk uitvoering en handhaving). Het zou dus de bedoeling zijn de bestaande Vlaamse RIA-handleiding in die zin aan te vullen. 3. Hoe de kwaliteit (of meerwaarde) van de instrumenten voor betere regelgeving verhogen? => Aanvulling: Grotere inbreng van de gedragswetenschappen bij de toepassing van de RIA In essentie vormt de RIA-methodiek een analysekader of onderzoeksskelet bij de opmaak van kwaliteitsvolle wetgeving. Maar dit kader moet nog aangevuld worden, of, meer plastisch uitgedrukt, dit skelet moet nog vlees aan de botten krijgen. Hiervoor kunnen de toegepaste gedragswetenschappen ingeschakeld worden, zoals rechtseconomie, rechtssocio-
10
11
logie e.d.m. We mogen immers niet vergeten dat regelgeving in essentie gericht is op het veranderen of beïnvloeden van menselijk gedrag: verbieden, gebieden, ontraden of aanmoedigen. De impact van de ontwerpwetgeving op het menselijk gedrag zou dus steeds centraal moeten staan bij de opmaak van deze wetgeving. Meer concreet zouden de belangrijkste bevindingen, aandachtspunten en inzichten uit deze gedragswetenschappen verspreid en gemakkelijk consulteerbaar moeten worden voor de opstellers van regelgeving. Dit kan hen helpen om de belangrijkste valkuilen van slechte regelgeving, met name onvoorziene gedragseffecten, bij de doelgroepen en andere belanghebbende partijen te ontlopen of om betere beleidsalternatieven (opties) uit te denken. In dit verband is het ook cruciaal dat er bij de RIA-toepassing grondig ingegaan wordt op de (gedrags-)eigenschappen van deze doelgroepen en stakeholders. 4. Hoe de verantwoordelijkheden voor betere regelgeving toewijzen? => Aanvulling: Een sterke aansturing van de opmaak van cruciale RIA’s vanuit het CAG Zoals in het SERV-rapport al aangegeven, maakt de Europese Commissie gebruik van twee belangrijke interdepartementale werkmethodes. Enerzijds zijn er de “inter service steering committees”, samengesteld uit vertegenwoordigers van de diverse betrokken directoraten-generaal, om bij de opmaak van de IA (Impact Assessment) de diverse invalshoeken van de regelgeving in opmaak aan bod te laten komen. Anderzijds is er de IAB (Impact Assessment Board) die de kwaliteit van de RIA’s beoordeelt, en die onder leiding staat van de vice-secretaris-generaal van de Europese Commissie. Gelet op de goede werkingsresultaten van deze twee werkmethodes, is het wenselijk deze mutatis mutandis te vertalen naar de Vlaamse administratie. Meer concreet zou het CAG op basis van de diverse ingediende regelgevingsagenda’s (gekoppeld aan de beleidsnota’s en beleidsbrieven), moeten aangeven welke geplande wetgevingen een interdepartementaal karakter hebben en hiervoor interdepartementale stuurgroepen oprichten, onder de autoriteit van het CAG. Tevens is het wenselijk dat er een gelijkaardig RIA-controle-instantie onder voorzitterschap van de CAG-voorzitter wordt opgericht die departementen ter verantwoording kan roepen over de RIA-kwaliteit in cruciale individuele gevallen of meer in het algemeen. Merk hierbij tot slot op dat deze sterkere rol van het CAG in het RIA-proces zal bijdragen aan de nieuwe (gewenste) verhouding tussen administratie en politiek.
11
12
5. Hoe de kwaliteit (of meerwaarde) van de instrumenten voor betere regelgeving verhogen? => Aanvulling: Een betere afstemming van Vlaamse regelgeving met EU-recht en andere Europese verplichtingen Bij de omzetting van het supranationaal EU-recht duiken er vaak twee pijnpunten op. Enerzijds zet met de EU-regelgeving onvoldoende om, vooral dan m.b.t. de Interne Markt en de dienstenrichtlijn meer in het bijzonder. Anderzijds gebeurt er overdreven “goldplating” of het koppelen van extra verplichtingen aan de vereiste omzetting van de EUwetgeving, bijvoorbeeld bij Europese regelgeving inzake het leefmilieu (bijv. VLAREM en de IPPC-richtlijn). Beide vormen van “strijdigheid” zijn of kunnen schadelijk zijn voor de Vlaamse economie en samenleving. Bovendien ontstaan er hiermee grote juridische risico’s voor de Vlaamse overheid, vooral bij een onvolledige of onjuiste omzetting van Europees recht. Meer concreet zouden de RIA’s onder het hoofdstuk van de juridische vrijheidskaders uitdrukkelijk aandacht moeten besteden aan de horizontale EU-regelgeving inzake de Interne Markt. Bij de omzetting van Europese regelgeving moet er expliciet aangegeven worden of en in welke mate er goldplating is gebeurd, en indien zo, dit omstandig motiveren op basis van de volledige toepassing van de RIA-methodiek (aangezien het geen noodzakelijke omzetting betreft). Boudewijn Bouckaert Vlaams Volksvertegenwoordiger Voorzitter Commissie Onderwijs en Gelijke Kansen
2.4. CAG – College van Ambtenaren-gerenaal Departement Bestuurszaken
Aan de heer Pieter Kerremans Administrateur-generaal SERV Wetstraat 34 – 36
Dienst Wetsmatiging Boudewijnlaan 30 bus 34, 1000 Brussel Tel. 02 553 17 11 - Fax 02 553 17 12
[email protected]
1040 Brussel
12
13
uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk
vragen naar / e-mail Ellen Vermoesen
[email protected]
telefoonnummer 02 553 17 11
datum 27 januari 2010
bijlagen 1
Betreft: Betere regelgeving voor een effectieve en efficiënte overheid en meer welvaart en welzijn. Ontwerprapport en advies.
Geachte, De SERV heeft een rapport en een advies opgesteld over het Vlaamse wetgevingsbeleid. In de geest van het pact 2020 als gezamenlijk engagement werd het advies en het rapport in hun ontwerpversie voorgelegd aan het College van Ambtenaren-generaal (CAG), met de vraag om een reactie op de belangrijkste beleidssuggesties van het rapport op papier te zetten. In het bijzonder suggereerde de SERV dat het CAG op enkele pagina's (naast eventuele andere thema's uit het ontwerpadvies of ontwerprapport die het CAG belangrijk vindt) zou kunnen ingaan op een aantal concrete vragen. Peter Van Humbeeck, attaché bij de SERV, lichtte het ontwerpadvies en bijhorend rapport van de SERV toe op het CAG van 18 november 2009. Alle cellen Wetskwaliteit werkten mee aan de voorbereiding van het advies van het CAG dat u als bijlage vindt. Met vriendelijke groeten,
Marc Morris Co-Voorzitter CAG
Dirk Vanderpoorten Co-Voorzitter CAG
13
14
Standpunt van het CAG Betere regelgeving voor een effectieve en efficiënte overheid en meer welvaart en welzijn: Ontwerprapport en advies van de SERV 1. Situering In 'Vlaanderen in Actie' is de Vlaamse Regering het engagement aangegaan om bij de Europese koplopers op het vlak van betere regelgeving te behoren. Eén van de doelstellingen van het Pact 2020 is "een efficiënte en kwaliteitsvolle overheid en regelgeving die op structurele wijze bijdraagt tot het welzijn en de welvaart van de bevolking". Als bijdrage aan de realisatie van dit gezamenlijk engagement van de Vlaamse Regering, de Vlaams administratie, de sociale partners en het georganiseerde middenveld, heeft de SERV een rapport en een advies opgesteld over het Vlaamse wetgevingsbeleid. Het nieuwe SERV-rapport bevat een analyse en evaluatie van de ontwikkeling van het Vlaamse wetgevingsbeleid in de voorbije 10 jaar voor drie centrale instrumenten van 'betere regelgeving': reguleringsimpactanalyse, consultatie en administratieve vereenvoudiging. Het wil ideeën aanreiken voor een versterkt wetgevingsbeleid in alle beleidsdomeinen. De 'benchmark' is een inventarisatie van de internationale trends, ontwikkelingen en beste praktijken. Het Dagelijks Bestuur van de SERV keurde het advies samen met het bijbehorende rapport op 21 oktober 2009 als ontwerp goed. De SERV wil - in de geest van het pact 2020 als gezamenlijk engagement - het advies en het rapport in hun ontwerpversie voorleggen aan een aantal personen en instanties, waaronder het CAG, met de vraag om een reactie op de belangrijkste beleidssuggesties van het rapport op papier te zetten. Op basis van de ontvangen reacties zullen het ontwerprapport en -advies nog worden aangepast. De reacties zelf worden door de SERV opgenomen als bijlage bij het rapport.
2. Standpunt van het CAG Het ontwerpadvies en bijhorend rapport van de SERV werd door Peter Van Humbeeck, attaché bij de SERV, toegelicht op het CAG van 18 november 2009. De dienst Wetsmatiging heeft het ontwerpadvies SERV aan alle cellen Wetskwaliteit bezorgd met de vraag het consultatieformulier in te vullen en opmerkingen te bezorgen. De cellen Wetskwaliteit van volgende beleidsdomeinen hebben hierop gereageerd: -
DAR (department)
-
BZ (departement)
-
WVG (department)
-
WSE (departement en VDAB)
-
LNE (OVAM, VLM)
14
15
-
LV (departement)
-
OV (departement)
-
CJSM (BLOSO, departement Media)
-
RWO (department)
De dienst Wetsmatiging heeft (nog) geen opmerkingen ontvangen van de cellen Wetskwaliteit van F&B, iV, MOW en EWI. De dienst Wetsmatiging heeft haar eigen standpunt op het SERV-advies en de opmerkingen van de cellen Wetskwaliteit verwerkt in deze input voor het CAG.
In het bijzonder suggereert de SERV dat het CAG op enkele pagina's (naast eventuele andere thema's uit het ontwerpadvies of ontwerprapport die het CAG belangrijk vindt) zou kunnen ingaan op: 1. Het belang dat het CAG hecht aan betere regelgeving, in het licht van de in het rapport en het advies beschreven trends en ontwikkelingen in de politieke en maatschappelijke omgeving; Het CAG erkent het maatschappelijke belang van de doelstellingen van betere regelgeving, dat niet mag beperkt worden tot het louter economische aspect. Betere regelgeving is ook van belang voor de levenskwaliteit van burgers en het vertrouwen in de overheid. Het CAG erkent dat instrumenten voor betere regelgeving noodzakelijk zijn om de doelstellingen in het kader van een efficiënte en effectieve overheid en pact 2020 te realiseren. Instrumenten van betere regelgeving zoals de RIA versterken de beleidsondersteunende capaciteit van de Vlaamse administratie en kunnen een positieve bijdrage leveren aan de nieuwe politieke-ambtelijke verhoudingen door de kwaliteit van de beleidsadviezen aan de ministers te vergroten en de communicatie en samenwerking te verbeteren. Betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging lopen als een rode draad in de beleidsnota Bestuurszaken, en ook in alle andere beleidsnota’s. De komende legislatuur zullen (de methodieken van) betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging concrete, meetbare resultaten moeten neerzetten.
2. De randvoorwaarden die u belangrijk vindt om wezenlijk vooruitgang te boeken, en in het bijzonder de rol die u terzake ziet voor leidend ambtenaren; Voor de doelstellingen van betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging is er zowel een politiek als een ambtelijk draagvlak. In de praktijk blijkt het toepassen van de methodieken van betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging echter niet altijd even succesvol te zijn waardoor de doelstellingen niet effectief gerealiseerd kunnen worden.
15
16
Randvoorwaarden voor een wezenlijke vooruitgang zijn: -
Reëel politiek en ambtelijk draagvlak en politieke en ambtelijke vastberadenheid om de instrumenten van betere regelgeving goed toe te passen en concreet resultaat te boeken.
-
Een gedeelde verantwoordelijkheid door instrumenten van betere regelgeving te gebruiken als ondersteuning bij de nieuwe politiek-ambtelijke verhoudingen. De beleids- en politieke cultuur binnen de Vlaamse overheid m.b.t. de wijze waarop nieuwe regelgeving tot stand komt, moet veranderen. Meer en betere samenwerking tussen het politieke en ambtelijke niveau is noodzakelijk.
-
Een gedeelde verantwoordelijkheid tussen beleidsdomeinen en entiteiten binnen de Vlaamse overheid onderling. Instrumenten van betere regelgeving kunnen de samenwerking en afstemming binnen het eigen beleidsdomein en tussen beleidsdomeinen en entiteiten maar zeker ook buiten het eigen beleidsdomein verbeteren.
-
Voldoende middelen en capaciteit binnen de Vlaamse overheid om de instrumenten van betere regelgeving in de praktijk toe te passen. Er moet verder gezocht worden naar een evenwicht in de taakverdeling tussen het horizontale wetgevingsbeleid dat ondersteunt en aanstuurt en de beleidsdomeinen (cellen wetskwaliteit in het bijzonder en wetgevingsambtenaren in het algemeen).
-
Focus op zowel kwaliteitsvolle regelgeving als administratieve vereenvoudiging waarbij afgestemd wordt met andere beleidsprogramma’s met gelijkaardige doelstellingen.
-
Een bijsturing van de instrumenten van betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging waarbij formalisme zonder meerwaarde in de praktijk vermeden wordt en waarbij flexibiliteit, proportionaliteit en maatwerk mogelijk zijn. De toepassing van instrumenten en procedures van betere regelgeving moet efficiënt en effectief zijn.
Volgende initiatieven zijn onlangs genomen en dragen bij tot het verbeteren van de randvoorwaarden: -
Charter Politiek-Ambtelijke Samenwerking
Op woensdag 9 december 2009 is er over het "Charter Politiek – Ambtelijke Samenwerking" een akkoord bereikt tussen de Vlaamse Regering en het college van ambtenarengeneraal. Dit Charter bevat afspraken over bevoegdheden en verantwoordelijkheden, over samenwerking en wederzijdse afstemming. Het Charter kent ook een aantal taken toe aan de administratie die in het verleden door de kabinetten werden uitgevoerd als gevolg van de
16
17
afslanking van de kabinetten. In dit Charter zijn ook afspraken over de opmaak van regelgeving opgenomen. -
Opleiding wetgevingsleer
De dienst Wetsmatiging organiseert in samenwerking met het Interuniversitair Centrum voor Wetgeving en AgO opleidingen wetgevingsleer. In 2009 werden nieuwe modules ontwikkeld voor de instrumenten van betere regelgeving zoals RIA en meten van administratieve lasten. -
RIA-opleiding voor kabinetten
De dienst Wetsmatiging heeft aan alle kabinetsmedewerkers van de Vlaamse Regering een aanbod gedaan om een RIA-opleiding op maat te volgen. De doelstelling van deze RIA-opleiding is in de eerste plaats nieuwe kabinetsmedewerkers vertrouwd maken met RIA en in bijkomende orde met de doelstellingen en belangrijkste instrumenten van het reguleringsmanagement. -
Beleidscoördinatie via de regelgevingsagenda
Als stimulans voor een ‘betere coördinatie’ organiseerde de dienst Wetsmatiging op 24 november 2009 een bijeenkomst met de cellen wetskwaliteit voor een bespreking van de regelgevingsagenda’s die werden toegevoegd aan beleidsnota’s 2009-2014. De dienst Wetsmatiging gaf op deze bijeenkomst een eerste aanzet tot overzicht van regelgevingsinitiatieven waar een afstemming over de beleidsdomeinen is voorzien in de beleidsnota’s. Aan de cellen wetskwaliteit werd gevraagd om deze lijst verder aan te vullen met initiatieven, met andere te betrekken beleidsdomeinen en te vermelden op welk forum/niveau dit overleg gepland wordt. De lijst werd meegedeeld aan het CAG op 16 december 2009.
Rol van de leidend ambtenaren Het CAG erkent de noodzaak aan een reëel ambtelijk draagvlak en aan ambtelijke vastberadenheid om de instrumenten van betere regelgeving goed toe te passen en concreet resultaat te boeken. Leidend ambtenaren kunnen een belangrijke rol spelen door hun steun te verlenen aan de verschillende initiatieven m.b.t. betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging. In het bijzonder kunnen leidend ambtenaren : - de uitbouw van de werking van de cellen wetskwaliteit als een netwerk voor interne kwaliteitsbewaking stimuleren en hun systematische tussenkomst bepleiten op politiek niveau in het kader van de nieuwe politiek-ambtelijke verhoudingen; - de afspraken opgenomen in het charter voor politiek-ambtelijke samenwerking verder concretiseren binnen het eigen beleidsdomein en hierbij aandacht hebben voor een optimaal gebruik van de bestaande instrumenten van het Vlaams wetgevingsbeleid;
17
18
- de nodige stimulansen geven om bij de opmaak van regelgeving samen te werken en af te stemmen over de grenzen van het eigen beleidsdomein. - de opmaak en uitvoering van een actieplan voor administratieve vereenvoudiging ondersteunen. In juli 2004 publiceerde de dienst Wetsmatiging een Leidraad Reguleringsmanagement, als hulpmiddel voor de leidend ambtenaren om het reguleringsmanagement in hun entiteit op gepaste wijze vorm te geven. De leidraad reikt concrete suggesties aan
voor de opmaak van nieuwe regelgeving en het beheer van bestaande regelgeving,
voor de organisatorische verankering van het reguleringsmanagement binnen het beleidsdomein,
voor de wijze waarop ieder betrokken bij reguleringsmanagement kan worden aangestuurd,
voor de wijze waarop projecten en acties inzake reguleringsmanagement, ondernomen op het niveau van beleidsdomeinen, kunnen worden opgevolgd,
voor het gebruik van beschikbare checklists, richtlijnen, handleidingen en andere instrumenten ter ondersteuning van het reguleringsmanagement
De Leidraad Reguleringsmanagement is aan een actualisatie toe, waarbij gestreefd wordt naar een integratie of afstemming met de leidraad organisatiebeheersing en interne controle. De leidraad organisatiebeheersing en interne controle wordt tegen eind 2010 geactualiseerd.
3. Uw visie op reguleringsimpactanalyse of RIA als instrument voor interdepartementele beleidscoördinatie, in het licht van de ambitie van het CAG terzake; Het CAG erkent dat RIA een geschikt instrument is voor meer beleidscoördinatie, op voorwaarde dat RIA niet formalistisch maar efficiënt en effectief wordt toegepast -
In een RIA staan steeds de ‘maatschappelijke’ problemen en de (effecten voor de) betrokken ‘doelgroepen’ centraal. Door te redeneren vanuit het standpunt van deze doelgroepen wordt men, bij een correcte toepassing, gedwongen om rekening te houden met andere (bestaande) beleidsinstrumenten die een invloed hebben op het gedrag van deze doelgroepen, ook indien deze beleidsinstrumenten buiten het eigen beleidsdomein/bestuursniveau zijn ‘ontwikkeld’.
-
Niet alleen de keuze voor een bepaald beleidsinstrument is van belang. In een RIA moet ook rekening worden gehouden met de effecten voor de implementatie, uitvoering, handhaving en opvolging van de regelgeving. De keuze voor het meest geschikte bestuursniveau (subsidiariteitstoets) is belangrijk en krijgt ook veel aan-
18
19
dacht in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord. Ook binnen het Vlaamse bestuursniveau moet deze discussie aan bod komen (bv. afstemming energie- en woonpremies, afstemming milieu- en bouwvergunning, enz). Een afweging van verschillende opties moet ook gepaard gaan met voldoende interne consultatie binnen de Vlaamse overheid. De weerslag van deze consultaties moet opgenomen worden in de RIA. Er bestaan hiervan binnen de Vlaamse overheid reeds een aantal goede voorbeelden (bv. uitvoeringstoets binnen het beleidsdomein Onderwijs en Vorming of de handhavingstoets binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin). -
In de nieuwe beleidsnota’s zijn verschillende (nieuwe) beleids- of wetgevingstoetsen aangekondigd (armoedetoets, inclusietoets, Brusseltoets, duurzaamheidsbeoordeling, jongeren- en kindeffectentoets, lokale besturen). De Vlaamse Regering heeft bij de invoering van RIA in 2005 reeds beslist om alle (nieuwe) wetgevingstoetsen te integreren in RIA. Deze beslissing moet bij de introductie van nieuwe beleids- of wetgevingstoetsen herbevestigd worden. Dit gebeurde alvast bij de introductie van JOKER (Jongeren- en Kindeffectenrapportage). Deze nieuwe toetsen zijn ook een stimulans om tot meer beleidscoördinatie te komen. De oproep van dienst Wetsmatiging aan de cellen wetskwaliteit om op basis van de regelgevingsagenda’s bij de beleidsnota’s op zoek te gaan naar opportuniteiten voor beleidsafstemming, was in het bijzonder gericht aan die beleidsdomeinen die specifieke (wetgevings)toetsen in hun beleidsnota’s hebben aangekondigd (armoedetoets, inclusietoets, brusseltoets, duurzaamheidsbeoordeling, jongeren- en kindeffectentoets, lokale besturen toets).
Het CAG engageert zich om te onderzoeken hoe bij de opmaak van regelgeving meer en tijdig aandacht kan besteed worden aan beleidscoördinatie (via welke fora, via welke methode, afstemming met het politieke niveau). De dienst Wetsmatiging zal op korte termijn een overleg organiseren met die beleidsdomeinen die een eigen wetgevings- of beleidstoets in hun beleidsnota hebben voorzien. De resultaten van het overleg worden aan het CAG meegedeeld. De leden van het CAG engageren zich om ook op de beleidsraden aandacht te besteden aan beleidsdomeinoverschrijdende coördinatie bij de opmaak van regelgeving.
4. De opvatting dat de beleidsdomeinen (vakminister, administratie, agentschappen) zelf primair verantwoordelijk zijn om hun beleidsprocessen op orde te stellen (via regelgevingsagenda's, 'roadmaps' en RIA's) en om capaciteit voor betere regelgeving op te bouwen (via cellen wetskwaliteit), daarbij geholpen door goede voorbeelden, benchmarking, begeleiding op maat en centrale kwaliteitsbewaking.
19
20
Het CAG erkent dat betere regelgeving een gedeelde verantwoordelijkheid is zowel binnen het beleidsdomein als binnen de politiek- ambtelijke verhoudingen. Het CAG gaat akkoord met de primaire verantwoordelijkheid van beleidsdomeinen om het beleid rond betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging concreet in praktijk te brengen. Goede voorbeelden, ondersteuning en aansturing door de dienst Wetsmatiging is daarbij noodzakelijk. De dienst Wetsmatiging heeft in zijn evaluatie van de werking van de cellen Wetskwaliteit hierover reeds volgende voorstellen geformuleerd: -
Bij de aanstelling van een nieuwe minister worden op de beleidsraad formele afspraken gemaakt over de opmaak van regelgeving en over de betrokkenheid van de cel(len) wetskwaliteit hierbij in het bijzonder.
-
Naar aanleiding van de voorbereiding van de jaarlijkse beleidsbrieven en de bijhorende regelgevingsagenda’s tijdens (politiek én ambtelijk) beleidsdomeinoverschrijdend overleg worden formele afspraken gemaakt over bij welke regelgevingsdossiers verder ambtelijk en politiek overleg nodig is tijdens de opmaak van de regelgeving.
-
Naar aanleiding van de goedkeuring van de jaarlijkse beleidsbrieven en de bijhorende regelgevingsagenda worden in de beleidsraad per regelgevingsdossier afspraken gemaakt over de opmaak van regelgeving en de concrete verwachtingen naar de cel wetskwaliteit.
Deze voorstellen sluiten aan bij en zijn een concrete vertaling van de principes opgenomen in het Charter Politiek – Ambtelijke Samenwerking.Zowel in de beleidsnota DAR als in de beleidsnota BZ is bovendien opgenomen dat dit generieke afsprakenkader verder moet geconcretiseerd worden in beleidsdomeinspecifieke afsprakennota’s en werkregelingen, als resultaat van overleg tussen de minister en de leidend ambtenaar.
De afspraken over de rol van de cel(len) wetskwaliteit zijn een voorbeeld van een verdere concretisering. Zo heeft het departement WVG de rol van hun cel Wetskwaliteit in de politiek-ambtelijke verhoudingen geconcretiseerd in een nota met taakomschrijving. Het departement BZ heeft de rol van hun cel Wetskwaliteit binnen het beleidsdomein geconcretiseerd in een nota met taakomschrijving. Een operationalisering van deze afspraken per regelgevingsdossier is een volgende stap.
Als hulpmiddel voor de leidend ambtenaren om betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging in hun entiteit op gepaste wijze vorm te geven, zal de dienst Wetsmatiging de Leidraad Reguleringsmanagement actualiseren en integreren met de leidraad voor organisatiebeheersing en interne controle.
20
21
5. Het voorstel van de SERV om te werken aan de verbetering van de efficiëntie en effectiviteit van de regelgevingsprocedures, met name door meer maatwerk mogelijk te maken (zie de voorgestelde draaiboeken voor de regelgeving) en door op korte termijn, op advies van de strategische adviesraden en na de bespreking van de beleidsnota's door het Vlaams parlement, de regering te verzoeken om in de regelgevingsagenda's aan te geven voor welke voorgenomen regelgeving welke procedure wordt gevolgd (bv. conceptnota, RIA...); Het CAG is voorstander van het werken op maat met draaiboeken voor regelgeving waarin een gedifferentieerde set van procedures wordt uitgewerkt waaruit per regelgevingsdossier kan worden gekozen, rekening houdend met de omstandigheden en kenmerken van het dossier in kwestie. Deze manier van werken moet echter gepaard gaan met enige interne controle en kwaliteitsbewaking, zowel op het niveau van het beleidsdomein als centraal. Verdere uitwerking van de RIA-evaluatie
De voorstellen van de SERV over de verbetering van de Vlaamse regelgevingsprocedures sluiten aan op de voorstellen die de dienst Wetsmatiging heeft geformuleerd in de evaluatie van de Vlaamse RIA. De evaluatienota RIA werd reeds door het CAG besproken en zal verwerkt worden in een nota aan de Vlaamse Regering. Beleidsnota iV- hertekening verdragsprocedure In de beleidsnota iV is een hertekening van de instemmingsprocedure voor internationale verdragen voorzien en dit met het oog op het boeken van efficientiewinsten. Een uitbreiding van dit engagement tot de andere goedkeuringsprocedures van Vlaamse regelgeving is dus te overwegen. Beleidsnota BZ – afstemming cycli In de beleidsnota Bestuurszaken is ook een aanknopingspunt te vinden voor de hertekening van de Vlaamse regelgevingsprocedure. De verbetering van de afstemming tussen de beleidsbrief en de memorie van toelichting bij de begroting zal tijdens deze regeerperiode immers verder gefinaliseerd worden. De voorstellen van de SERV m.b.t. de ‘draaiboeken voor regelgeving’ zijn op het vlak van timing gekoppeld aan de opmaak van de regelgevingsagenda’s, en deze zijn gekoppeld aan de opmaak van beleidsbrieven. Een tweede aanknopingspunt is terug te vinden in het engagement om verder te werken aan het stroomlijnen en afstemmen van het audit- en controleproces (single audit principe). Dit principe is in de eerste plaats gericht op de financiële processen maar er bestaan zeker raakvlakken met de goedkeuringsprocedure van regelgeving.
21
22
3. Prioriteiten voor het toekomstige wetgevingsbeleid In het ontwerpadvies formuleert de SERV 8 prioriteiten voor het toekomstige wetgevingsbeleid in Vlaanderen. Strategisch beleidskader voor betere regelgeving ‘Het lijkt aangewezen om het strategische beleidskader voor betere regelgeving op korte termijn – en nadien aan het begin van elke nieuwe legislatuur – te actualiseren en opnieuw politiek te laten valideren door de Vlaamse regering.‘ Omdat reëel politiek draagvlak noodzakelijk is, is het CAG voorstander van een actualisatie en politieke validatie van het strategische beleidskader bij elke nieuwe legislatuur. Op het einde van vorige legislatuur heeft de dienst Wetsmatiging evaluaties uitgevoerd van de belangrijkste strategische instrumenten voor betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging, nl.
de regelgevingsagenda;
de cellen wetskwaliteit;
de reguleringsimpactanalyse;
de compensatieregel voor administratieve lasten.
Begin 2010 worden deze evaluaties verwerkt tot een nieuw strategisch beleidskader dat voorgelegd wordt aan de Vlaamse Regering. Dit nieuwe strategisch beleidskader zal de bestaande instrumenten voor betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging bijsturen, en dit op basis van de praktijkervaring en rekening houdende met de hierboven vermelde randvoorwaarden voor een goed wetgevingsbeleid. Efficiënte en effectieve regelgevingsprocedures ‘De efficiëntie en effectiviteit van de regelgevingsprocedures moeten sterk worden verhoogd door: -
tijdige consultaties;
-
RIA-processen al in een zeer vroege fase opstarten;
-
meer maatwerk zodat procedures goed afgestemd zijn op de kernmerken van de situatie. Daarom zijn draaiboeken voor de regelgeving wenselijk. Dit betekent dat er in plaats van de huidige regelgevingsprocedures een meer gediversifieerde set van standaardprocedures wordt uitgewerkt, waaruit geval per geval kan worden gekozen gelet op de omstandigheden en kenmerken van het beleidsdossier in kwestie. o
de huidige goedkeuringsprocedures voor decreten en strategische uitvoeringsbesluiten en voor ‘gewone’ uitvoeringsbesluiten (al dan niet met RIA),
22
23
o
een ‘tijdig advies’ procedure waarbij consultaties niet georganiseerd worden na maar voor de 1e principiële goedkeuring van een regelgevingsdossier door de Vlaamse Regering.
o
een pre-RIA procedure waarbij er niet enkel aan het einde van het regelgevingsproces een volledige RIA is, maar waarbij er aan het begin ervan een pre-RIA is. Een pre-RIA is een document dat via ‘openbaarmaking en raadpleging’ inzicht geeft in de probleemstelling, doelstelling, mogelijke beleidsopties en de ‘mapping’ van de stakeholders die in het verdere proces betrokken zullen worden.
o
Een witboek- (of conceptnota-, visienota-, groenboek-…) procedure wordt gebruikt voor complexere beleidsvraagstukken en verkent de problematiek op een meer strategisch niveau. Over een witboek wordt niet enkel een ‘openbaarmakings- en raadplegingsprocedure’ gevolgd, maar worden ook de relevante strategische adviesraden en parlementaire commissies geconsulteerd.’
Het CAG erkent dat de regelgevingsprocedure efficiënter en effectiever kan en is er bijgevolg voorstander van om de discussie over de hertekening van de Vlaamse regelgevingsprocedure op te starten. Hiertoe is wel een duidelijk politiek engagement vereist. De hertekening moet gericht zijn op flexibiliteit, proportionaliteit en maatwerk waarbij bijkomend formalisme zonder praktische meerwaarde vermeden wordt. De hertekening van de regelgevingsprocedure hoeft ook geen verlenging van de doorlooptijd te betekenen maar kan zelfs de doorlooptijd verkorten. Bovendien moet de hertekening gebeuren in samenwerking met andere betrokken actoren zoals o.a. de strategische adviesraden en het Vlaams Parlement.. Het advies van de SERV is hiertoe een eerste aanzet. Een aantal aanbevelingen zoals een pre-RIA procedure zijn opgenomen in de evaluatie van de instrumenten en worden verwerkt in een nota aan Vlaamse Regering voor een nieuw strategisch beleidskader. Nieuwe generatie regelgevingsagenda’s ‘De regelgevingsagenda’s die vandaag bestaan, moeten verder uitgebouwd worden als instrument voor planning, transparantie en coördinatie van de opmaak van beleid en regelgeving. -
Zo zou er een belangrijke link moeten zijn met de voorgestelde draaiboeken voor de regelgeving: in de regelgevingsgagenda’s zou, mee op basis van input van de strategische adviesraden en het parlement, kunnen worden aangegeven voor welke voorgenomen regelgeving welke procedure wordt gevolgd.
-
maatregelen moeten worden genomen om de regelgevingsagenda’s meer regelmatig te actualiseren, hun transparantie en gebruiksvriendelijkheid te vergroten door de agenda’s te bundelen en te publiceren via een publiek raadpleegbare da-
23
24
tabank op het internet, en werk te maken van de uitbouw van bijkomende functionaliteiten zoals geadviseerd door de SERV in 2006.’ De regelgevingsagenda 2008 werd door de dienst Wetsmatiging geëvalueerd in samenwerking met de cellen Wetskwaliteit. De resultaten werden meegedeeld aan de Vlaamse Regering op 3 oktober 2008. De evaluatie omvatte volgende aanbevelingen:
De dienst Wetsmatiging zal het gebruik van de sjabloon verder promoten. De sjabloon voor de regelgevingsagenda werd naar analogie met Europa uitgebreid met de vraag of de geplande regelgeving een ‘vereenvoudigingsproject’ is. Daardoor kan ook de link gelegd worden met de actieplannen in kader van de nulmetingen van administratieve lasten.
Betere coördinatie: De regelgevingsagenda’s worden besproken tijdens een overleg met de cellen Wetskwaliteit. Dit zal mogelijk overlappingen en/of de nood aan afstemming verduidelijken. De resultaten van dit overleg werden aan het CAG meegedeeld.
Betere planning: De regelgevingsagenda’s worden halfjaarlijks geactualiseerd tijdens een overleg met de cellen Wetskwaliteit. De resultaten van deze actualisatie worden meegedeeld aan de Vlaamse Regering.
Meer transparantie: De regelgevingsagenda’s worden op de site van de dienst Wetsmatiging gepubliceerd en door de dienst Wetsmatiging ter informatie overgemaakt aan de strategische adviesraden en aan het Vlaams Parlement.
Deze aanbevelingen worden samen met de aanbevelingen in het SERV-advies verwerkt in de nota aan de Vlaamse Regering voor een nieuw strategisch beleidskader. Het CAG gaat akkoord met deze aanbevelingen, mits er ruimte bestaat voor proportionaliteit en flexibiliteit. Dit kan door volgende veronderstellingen:
De huidige regelgevingsagenda’s zijn gekoppeld aan de beleidsnota en de beleidsbrieven en blijven hierdoor beperkt tot de meest belangrijke initiatieven.
De regelgevingsagenda’s kunnen ook gebruikt worden als een dagelijks werkinstrument. Ook minder belangrijke regelgevingsdossiers moeten immers opgevolgd worden. Zo zorgt de cel Wetskwaliteit van het departement BZ voor een continue actualisatie van de regelgevingsagenda. Een aantal beleidsdomeinen hebben eigen instrumenten ontwikkeld voor de opvolging van lopende dossiers (al dan niet in het kader van opmaak van regelgeving).
De dienst Wetsmatiging ziet ook eventuele raakvlakken met het nieuwe ‘instrument voor monitoring Vlaams regeerakkoord’.
De dienst Wetsmatiging ziet ook raakvlakken met de opvolging van omzettingen van Europese regelgeving. Binnen het VIDEO-overleg wordt door het departement iV gevraagd om maandelijks een overzicht te bezorgen van de omzettingsactivitei-
24
25
ten. Deze omzettingen van Europese regelgeving moeten op een bepaald ogenblik ook in de Vlaamse regelgevingsagenda’s worden opgenomen. Reguleringsimpactanalyse -
‘Daartoe moet RIA ‘proportioneler’ en selectiever (via de regelgevingsagenda) gebeuren
-
en vroeger in beleidsprocessen (cf. pre-RIA) plaatsvinden zodat wordt verzekerd dat de toepassing van RIA steeds een doelmatig gebruik van middelen is. Meer selectiviteit is nodig in beide richtingen: het is niet nuttig en efficiënt om RIA’s uit te voeren voor onbelangrijke regelgeving of kleine wijzigingen, maar er zouden grondigere RIA-processen moeten gebeuren voor belangrijke regelgeving.
-
een modernisering van de RIA-richtlijnen en het aanbieden van intensievere RIAopleidingen,
-
de kwaliteitsbewaking beter uitbouwen (zonder die evenwel toe te wijzen aan de departementen zelf: dit moet gebeuren door een dienst die onafhankelijk is van de beleidsdomein, bij voorkeur een bemiddelde en deskundige dienst wetsmatiging of een ‘impact assessment board’ zoals bij de Europese Commissie),
-
het actualiseren van de RIA’s tijdens het ganse beleidsproces tot aan de defintieve goedkeuring van een voorgenomen regelgeving,
-
een verbetering van de publieke transparantie van de definitieve RIA’s en van de resultaten van controles van de RIA-kwaliteit,
-
en zorgen voor een goede integratie in RIA van sectorale ex ante toetsen zoals de armoedetoets, diversiteitstoets, marktwerkingstoets, KMO-toets of administratieve lastentoets.
-
Ook de concrete uitvoering van de beslissing van de Vlaamse regering om verder te investeren in een proactieve opvolging van het Europese beleid via impactanalyses van ontwerpen van nieuwe Europese regelgeving en te zorgen voor een correcte en snelle omzetting naar Vlaamse regelgeving is volgens de SERV een prioriteit.’
Deze aanbevelingen heeft de dienst Wetsmatiging zelf reeds geformuleerd bij de evaluatie van RIA. Deze aanbevelingen worden opgenomen in de nota aan Vlaamse Regering voor een nieuw strategisch beleidskader. Het CAG is voorstander van deze aanbevelingen die een efficiënte en effectieve toepassing van het instrument RIA zonder formalisme en met praktische meerwaarde stimuleren, met ruimte voor flexibiliteit en proportionaliteit. -
het responsabiliseren van ministers voor kwaliteitsvolle RIA’s door hen de RIA’s persoonlijk te laten ondertekenen,
25
26
Deze aanbeveling wordt niet gevolgd door de dienst Wetsmatiging en het CAG. In principe valt elk stuk dat door een minister op de Vlaamse Regering wordt geagendeerd onder zijn verantwoordelijkheid. Een alternatief voorstel is dat de Vlaamse Regering in haar voorstel van beslissing niet alleen haar goedkeuring hecht aan het ontwerp van besluit/decreet en de bijhorende memorie van toelichting, maar ook aan de bijhorende RIA. De Vlaamse Regering kan ook de bevoegde minister vervolgens opdragen om het ontwerp van decreet, de bijhorende memorie van toelichting én de bijhorende RIA in het Vlaams Parlement in te dienen. Op die manier wordt ook de aandacht op de inhoud van de RIA als een essentieel onderdeel van het wetgevingsdossier gevestigd. Een dergelijke ‘goedkeuring’ van de RIA werd vorige legislatuur al één keer toegepast. In de aanbevelingen van de SERV zijn de volgende opdrachten voor de dienst Wetsmatiging opgenomen: -
actualisatie van de RIA-richtlijnen: in 2010 wordt een elektronische actualisatie gemaakt van de huidige RIA-richtlijnen
-
intensieve RIA-opleiding: de modules wetgevingsleer werden uitgebreid met een module specifiek voor RIA. Een eerste sessie werd in 2009 georganiseerd. Er wordt ook RIA-opleiding georganiseerd voor de kabinetten.
-
publieke transparantie: Een verbetering van de transparantie van de RIAdatabank is gepland voor 2010. Gebrek aan transparantie is momenteel te wijten aan de inefficiënte opmaak van de RIA-databank en de niet-gebruiksvriendelijke weergave op de website van de dienst Wetsmatiging.
Volgende aanbevelingen hebben niet alleen betrekking op de dienst Wetsmatiging: -
de integratie van sectorale ex ante-toetsen in RIA: dit werd reeds beslist door de Vlaamse Regering bij de invoering van de RIA in 2005. Het CAG is voorstander van dergelijke integraties maar er moeten wel praktische, formele afspraken gemaakt worden tussen de betrokken administraties. De integratie van de Jongeren en Kindeffectenrapport (JOKER) is hier een eerste voorbeeld van.
-
De organisatie van een sterkere kwaliteitsbewaking van RIA zal mede afhankelijk zijn van de concrete implementatie van de verschillende sectorale ex antetoetsen. In de evaluatie RIA werd ook reeds opgenomen dat de kwaliteitscriteria herbekeken worden. De mogelijke organisatie van een sterkere kwaliteitsbewaking wordt momenteel onderzocht door de dienst Wetsmatiging.
-
Voor de organisatie van impactanalyses voor voorgenomen Europese regelgeving wordt overleg opgestart met de verschillende betrokken partners. In de beleidsnota BZ is alvast een engagement opgenomen dat ook de dienst Wetsmatiging wil meewerken aan de concrete vertaling van dit engagement.
26
27
Consultatiebeleid ‘Betere regelgeving’ in Vlaanderen zou sterk gebaat zijn bij een expliciet beleid gericht op de versterking van de transparantie en de participatie van stakeholders in beleidsprocessen. De Vlaamse regering engageerde zich alvast in het interinstitutioneel akkoord over RIA om ervoor te zorgen dat de consultaties in overeenstemming zijn met de EU minimum normen voor raadpleging of gelijkwaardige richtlijnen, en om RIA’s te gebruiken om verslag uit te brengen over de weerslag van de raadpleging. Die normen van de Europese Commissie zijn inderdaad een goede benchmark. Maar dit neemt niet weg dat Vlaanderen een expliciet en verplicht consultatiebeleid, gebaseerd op goede voorbeelden in andere landen, kan gebruiken. Onderdelen daarvan zijn: -
strategische doelstellingen,
-
richtlijnen voor consultatiemethodes en procedures,
-
minimumtermijnen voor consultaties,
-
gestandaardiseerde sjablonen voor consultatiedocumenten,
-
een centrale website of uniek toegangspunt voor de publicatie en raadpleging van voorgenomen beleid en regelgeving, maatregelen om reacties op ontvangen opmerkingen te verzekeren en voorzieningen om de kwaliteit van de consultatieprocessen op te volgen.’
In de beleidsnota BZ is het initiatief opgenomen om in samenwerking met de Ministerpresident binnen de Vlaamse overheid een consultatiebeleid te ontwikkelen. Het CAG ondersteunt dit initiatief. De dienst Wetsmatiging zal tijdens deze legislatuur werk maken van volgende engagementen opgenomen in het Inter Institutioneel Akkoord over RIA tussen de Vlaamse Regering, het Vlaams Parlement, de strategische adviesraden en de SERV: -
uitnodiging tot ondertekening door alle SAR’s;
-
samenstelling en bijeenkomst van de technische werkgroep;
-
onderzoek naar uitbreiding van het IIA naar andere aspecten m.b.t. betere regelgeving.
De dienst Wetsmatiging en het CAG zijn voorstander van een centrale website/toegangspunt voor de publicatie en raadpleging van voorgenomen beleid en regelgeving. De regelgevingsagenda’s worden reeds gepubliceerd op www.wetsmatiging.be, evenals de RIA-databank en de tabellen regelgeving in opmaak. In 2010 onderzoekt de dienst Wetsmatiging hoe de bestaande informatie beter kan gebundeld worden en gebruiksvriendelijk publiek gemaakt. Internationale verplichtingen in het kader van het ver-
27
28
drag van Aarhus en de voorziene evaluatie van het decreet ‘openbaarheid van bestuur’ zijn daarbij mogelijke aanknopingspunten. Het CAG erkent dat het consulteren van doelgroepen belangrijk is en een meerwaarde kan opleveren. De ervaring met het consulteren van doelgroepen is in algemene zin positief (in de onderwijssector, de milieusector…). Vooral de algemene koepels staan open voor interactie. Conceptnota’s kunnen nuttige instrumenten zijn voor een bredere bevraging. Het CAG erkent echter ook het risico op ‘overkill’ bij consultaties, waarbij doelgroepen via verschillende kanalen over eenzelfde onderwerp geconsulteerd worden. Aandachtspunt is vooral het vermijden van formalisme. Ook moet er over gewaakt worden dat de consultatie de besluitvaardigheid en de doorlooptijd niet hypothekeren. Administratieve vereenvoudiging ‘De inspanningen voor administratieve vereenvoudiging moeten worden opgevoerd met als doel om conform de Europees aangegane engagementen de administratieve lasten voor alle doelgroepen met 25% te verminderen tegen 2012. -
Dat gebeurt best via jaarlijkse actieplannen per beleidsdomein, inclusief een beleidsdomeinoverschijdend actieplan.
-
De uitvoering van het decreet elektronisch bestuurlijk gegevensverkeer en in het bijzonder de eenmalige gegevensopvraging, de automatische toekenning van rechten en het uniek loket zijn daarbinnen een prioriteit.
-
Voor de departementale actieplannen kunnen de uitgevoerde nulmetingen een goed vertrekpunt zijn, al moet worden vastgesteld dat lang niet alle administratieve lasten werden gemeten, en in sommige beleidsdomeinen zelfs niet de belangrijkste. Het is dan ook aangewezen om de strategische adviesraden en vertegenwoordigers van de doelgroepen die aan de administratieve verplichtingen moeten voldoen te betrekken bij het opstellen en opvolgen van de departementale actieplannen, teneinde de focus te verzekeren op wat voor de doelgroepen zelf belangrijk is.
Het CAG ondersteunt de inspanningen voor administratieve vereenvoudiging. Leidend ambtenaren zullen de opmaak en uitvoering van hun actieplan ondersteunen. De dienst Wetsmatiging maakt een actieplan op met beleidsdomein- en bestuursniveauoverschrijdende vereenvoudigingsprojecten en deelt dit mee aan het CAG. Deze actieplannen zullen opgenomen worden binnen het meerjarenprogramma voor een slagkrachtige overheid Het CAG ondersteunt de betrokkenheid van de SAR’s en van de doelgroepen bij de opmaak en opvolging (via jaarlijkse voortgangsrapportage) van de actieplannen. De dienst Wetsmatiging heeft deze werkwijze reeds aanbevolen. Het is echter de verantwoordelijkheid van elke minister om het eigen actieplan voor te leggen aan de SAR. -
Naast administratieve lasten zou ook legistieke vereenvoudiging meer op de voorgrond moeten komen. Het gaat dan om processen van codificatie, harmonisa-
28
29
tie, opkuisen van verouderde regels enz. Terzake stelde de SERV al eerder voor om tegen 2013 alle administratieve formaliteiten op te nemen in een register. Voor die opname is voorafgaand een toetsing vereist aan criteria zoals noodzakelijkheid, wettigheid en eenvoud. Het register kan dan vanaf 2013 gelden als wettelijke basis voor de betrokken regels. Het principe moet zijn dat een formaliteit die niet in het register staat, niet kan worden afgedwongen. -
Verder vroeg de SERV ook de opmaak van een actieplan voor de vastlegging en uitvoering van ex post beleids- en wetsevaluaties.’
Het voorstel tot legistieke vereenvoudiging en het ‘register voor alle administratieve formaliteiten komt neer op een dwingend ‘Vlaams decreet bestuursrecht’. Hierrond werden in het verleden reeds een aantal initiatieven genomen. Het dwingend karakter van een dergelijk register is echter slechts één mogelijke werkwijze. Het CAG is in principe voorstander om een dergelijke oefening te organiseren zonder dwingend karakter. Een register met ‘goede voorbeelden’ kan ook tot goede resultaten leiden. Het CAG ondersteunt initiatieven voor ex post beleids- en wetsevaluaties. Binnen het beleidsdomein WVG werd beslist om een dergelijk programma op te starten. Binnen de studiedienst van de Vlaamse Regering werd een eerste poging ondernomen om een netwerk rond beleidsevaluatie op te starten. De dienst Wetsmatiging heeft recent een onderzoeksopdracht uitgeschreven naar verschillende methodieken van wetsevaluatie. In de actieplannen kunnen ook beleids- en wetsevaluaties als project worden opgenomen. Capaciteitsopbouw binnen de beleidsdomeinen ‘De beleidsdomeinen moeten worden aangespoord om capaciteit voor betere regelgeving op te bouwen en primaire verantwoordelijkheid voor betere regelgeving te dragen. De eerste evaluatie van de cellen wetskwaliteit heeft echter uitgewezen dat de omstandigheden niet ideaal zijn om die opdacht waar te maken. Dit betekent dat op korte termijn leiderschap, zorgvuldige planning en intelligente prioriteitstelling noodzakelijk zullen zijn. De verantwoordelijkheid van de beleidsdomeinen voor de kwaliteit van de regelgeving kan worden gestimuleerd door verdere monitoring en benchmarking van hun prestaties en door betere regelgeving te integreren in de persoonlijke doelen en taakstellingen van elke leidend ambtenaar. De opbouw van capaciteit kan worden ondersteund door een grotere rol voor begeleiding of advies voor de wetgevingscellen, maatgerichte opleidingen en de uitbouw van een klant- en outputgerichte bedrijfscultuur. Ook netwerken van ambtenaren die instrumenten voor betere regelgeving in de praktijk toepassen blijken in andere landen zeer nuttig te zijn om ervaringen uit te wisselen en beste praktijken te bevorderen. In Vlaanderen kunnen zulke netwerken bijvoorbeeld worden ondersteund door de ‘e-communities’ van het Vlaams Evaluatieplatform (VEP).’ Het CAG is in principe akkoord met deze aanbeveling maar heeft de volgende opmerkingen:
29
30
-
De suggestie om gebruik te maken van de e-communities van het VEP is aanvullend. De dienst Wetsmatiging zal vooral gebruik maken van het netwerk van de cellen wetskwaliteit zelf.
-
De dienst Wetsmatiging wil ook via een centrale website over Vlaamse regelgeving een platform aanbieden voor de cellen wetskwaliteit.
-
De dienst Wetsmatiging zal ook in de toekomst modules wetgevingsleer aanbieden. De dienst Wetsmatiging heeft in 2009 aan de cellen Wetskwaliteit de mogelijkheid aangeboden om een opleiding op maat te organiseren.
-
Tijdens de volgende bijeenkomsten van de cellen wetskwaliteit wordt een nieuwe klemtoon gelegd. De bijeenkomsten worden niet langer beperkt tot een stand van zaken van de initiatieven van de dienst Wetsmatiging, maar de cellen wetskwaliteit zullen zelf goede voorbeelden komen toelichten. Ook de actieve bespreking van de regelgevingsagenda’s met focus op meer beleidscoördinatie en het overleg over nieuwe wetgevingstoetsen zal een nieuwe dynamiek aan dit netwerk geven.
-
De dienst Wetsmatiging heeft momenteel een opdracht lopende rond de actualisatie en uitbreiding van de indicatoren reguleringsmanagement. De cellen Wetskwaliteit worden daar nauw bij betrokken.
-
In de nieuwe generatie beheersovereenkomsten zijn er twee trajecten nl organisatiebeheersing en het behalen van efficiëntiewinsten. Betere regelgeving integreren in de persoonlijke doelstellingen en taken van de leidend ambtenaren kan door de integratie van de leidraad organisatiebeheersing en de leidraad reguleringsmanagement. Betere regelgeving is een concreet onderdeel van het verbetertraject om de maturiteit van de organisatie te verhogen.
Goede voorbeelden verspreiden ‘Complexe hervormingen duren vaak lang en resultaat zien duurt vaak nog langer. In zo’n situaties is het belangrijk om het momentum en de politieke steun voor hervormingen in de tijd te behouden en beleidsmakers en andere actoren te blijven overtuigen van de noodzaak en voordelen ervan. Zeker omdat in de meeste gevallen hervormingen gericht op betere regelgeving moeten concurreren met andere meer zichtbare thema’s en onderwerpen die daardoor vaak hoger op de politieke agenda staan. Daarom is het noodzakelijk om permanent en actief goede voorbeelden op te sporen en te verspreiden, zoals de ervaring met conceptnota’s, met succesvolle RIA-processen, met consultaties in een vroege fase of met nieuwe vormen van consultatie, met proeftuinen en experimenten voor eenvoudige regelgeving en snellere procedures enz.’ Het CAG ondersteunt de verspreiding van goede voorbeelden en zal zelf waar mogelijk goede voorbeelden aanreiken. De dienst Wetsmatiging zal, waar mogelijk, de optimale werking van instrumenten voor betere regelgeving illustreren aan de hand van goede voorbeelden.
30
31
3. Reacties adviesraden 3.1. VLABEST
Aan de heer Pieter Kerremans Administrateur-generaal Sociaal Economische Raad van Vlaanderen Wetstraat 34-36 1040 BRUSSEL uw bericht van 27 oktober ‘09
uw kenmerk SERV_BR_2009_16
ons kenmerk 09 WE 01
vragen naar / e-mail Bram Opsomer
[email protected]
telefoonnummer 02 553 40 15
datum 10 dec. 09
bijlagen
Betreft: Ontwerp SERV-rapport en –advies betere regelgeving Geachte heer Kerremans, Beste Pieter, Per brief van 27 oktober jl. vroeg u ons om een korte reactie op het ontwerp van SERVrapport en –advies over betere regelgeving. Eerst en vooral willen we u hartelijk danken voor dit initiatief en voor de mogelijkheid om hier enkele eigen accenten te leggen. Aangezien regelgevingskwaliteit expliciet tot de bevoegdheden behoort van de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken, beslisten we uw vraag ook voor te leggen aan alle leden van de Raad. De Raad drukt vooreerst zijn grote appreciatie uit voor het geleverde werk door de SERV. Het ontwerpadvies en vooral het achtergrondrapport zijn zeer goed gedocumenteerd en bevatten heel wat interessant cijfermateriaal. De Raad erkent het belang van kwalitatieve regelgeving en daaruit voortvloeiend het belang van een kwalitatief wetgevingsproces. De Raad stelt vast dat er in Vlaanderen een uitgebreid geïnstitutionaliseerd instrumentarium aanwezig is dat ervoor zou moeten zorgen dat het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk verloopt. We denken daarbij aan de RIA, de regelgevingsagenda, de cellen voor wetskwaliteit en de strategische adviesraden. Toch blijkt uit de gepubliceerde analyses dat er desondanks een hoop pijnpunten zijn op te tekenen. In de praktijk blijken de instrumenten onvoldoende gekaderd in een samenhangend wetgevingsbeleid, worden ze niet of niet correct toegepast of op het verkeerde moment, zijn ze niet afgestemd en
31
32
worden ze te gefragmenteerd ingezet. Bovendien blijft Vlaanderen met de problematiek van de overregulering kampen. Er wordt te weinig stil gestaan bij alternatieven voor regulering, terwijl dit een cruciale eerste afweging zou moeten zijn in het regelgevingsproces. Zeker indien de vergelijking gemaakt wordt met enkele internationale best-practices blijkt Vlaanderen op heel wat vlakken, ondanks het formele institutionele kader, in de praktijk achterop te hinken. Vooral het consultatiebeleid, één van de belangrijkste onderdelen in het hele regelgevingsproces, ontbreekt in Vlaanderen compleet. Het enige dat daarvoor geregeld is, is de verplichte advisering van de strategische adviesraden. De Raad wees er in zijn memorandum reeds op dat de opportuniteiten ook op dit vlak onderbenut blijven. Het advies van de adviesraden wordt meestal gevraagd over voorontwerpen van decreten en na een intense overlegprocedure tussen kabinetten en administratie en binnen de regering. Indien de Vlaamse overheid de nieuwe instellingen een serieuze kans wil geven om een meerwaarde te genereren, moet het mogelijk zijn om hen op een vroeger tijdstip in het beslissingsproces te betrekken, op een moment dat een strategische inbreng nog zin heeft. Anders kan geen sprake zijn van strategische advisering. De Raad wil daarmee niet aangeven dat er naast de inbreng van de adviesraden geen consultatie gebeurt. Alleen maakt deze geen deel uit van een open en transparant beleid, maar vindt deze plaats in de besloten kring van de regelgevende instanties (administratie, kabinet, IKW), waardoor er geen toetsing kan gebeuren van de kwaliteit van de consultatie. De Raad deelt dus in grote lijnen de analyse van de SERV. In het zoeken naar oplossingen concentreert de SERV zich daarbij vooral op het bestaande institutionele kader en worden aanbevelingen geformuleerd die moeten helpen om de instrumenten beter te benutten of worden nieuwe instrumenten voorgesteld, zoals de pre-RIA, draaiboeken, gedifferentieerde set standaardprocedures, witboeken, nieuwe regelgevingsagenda’s, actieplan administratieve vereenvoudiging, … De Raad is op theoretisch niveau voorstander van al deze aangebrachte suggesties, maar wil echter een belangrijke kanttekening maken. Het verleden heeft namelijk aangetoond dat met het institutionaliseren van het regelgevingsbeleid niet het beoogde doel wordt bereikt. Wat is het nut van het uitbouwen van formaliteiten, als deze in de praktijk worden omzeild of uitgehold? Het nog verder uitbouwen van die formaliteiten zonder voorafgaand de oorzaken van de huidige moeilijkheden onder de loep te nemen, is volgens de Raad suboptimaal en kan in bepaalde gevallen zelfs contraproductief werken (verdere bureaucratisering zonder effecten). Daarom is de Raad van mening dat in Vlaanderen terug naar de oorsprong van het verhaal moet worden gegaan en dat er twee vragen prioritair gesteld moeten worden: (1) wat zijn juist de redenen die het in Vlaanderen zo moeilijk maken om tot een goed regelgevingsproces te komen, en (2) wat kunnen we doen om dit opnieuw op de rails te krijgen? 1.
Wat de eerste vraag betreft, botst de implementatie van het regelgevingsbeleid in Vlaanderen op de moeilijk te wijzigen bestuurscultuur. De praktijk van de heel besloten besluitvorming lijkt moeilijk te rijmen met de internationale eisen voor een open regelgevingsproces. Met de oprichting van strategische adviesraden en met een assertief en zelfbewust Vlaams Parlement die beiden hun rol opeisen bij de totstandkoming van regelgeving, lijken er signalen op te duiken dat hier verandering noodzakelijk is. Toch ligt de sleutel bij het politiek leiderschap. Zolang er vanuit het politieke niveau geen
32
33
duidelijke wil is om dit te doen slagen, zullen veranderingen maar heel minimaal blijven in hun impact. 2.
Dus in plaats van in te zetten op de uitbouw van nieuwe instrumenten, moeten er een aantal motoren worden gezocht om die bestuurscultuur te veranderen. Het blijven opvoeren van de externe druk (de SERV heeft op dit vlak al heel wat awareness gecreëerd, en voorliggend advies kadert daar zeker in) en het publiceren van best-practices (voorbeelden van waar een open regelgevingsproces duidelijk heeft geleid tot betere regelgeving) zijn belangrijk en daar moet tijdens de komende legislatuur zeker verder op ingezet worden. Dit zal echter steeds een heel traag proces blijven. De vraag moet gesteld worden hoe we los daarvan een versnelling kunnen realiseren. In Vlaanderen bijvoorbeeld blijkt het dereguleringsdiscours een belangrijke politieke trigger te zijn geweest om het regelgevingsbeleid tien jaar geleden op sporen te zetten. Doordat deze piste achteraf genuanceerd moest worden (minder regels is niet noodzakelijk betere regelgeving) en het geheel dus door de toenemende complexiteit heel wat moeilijker om te zetten was in duidelijke cijfers (zoveel % minder regels), verdween ook de politieke interesse in deze zaak. De Raad wil daarmee helemaal geen pleidooi houden om terug te keren naar een puur dereguleringsbeleid (al blijft dit een belangrijk onderdeel), maar wil wel dat nu in Vlaanderen opnieuw het politieke en maatschappelijke debat wordt gevoerd over de richting die men wil uitgaan. Dit moet terug op de politieke agenda worden geplaatst. De Raad pleit ervoor om de kaarten op tafel te gooien en in functie daarvan de instrumenten te ontwikkelen. Indien de bestuursverantwoordelijken echt willen gaan voor een meer Angelsaksisch en open regelgevingsproces, wat eigenlijk kan worden afgeleid uit het regeerakkoord en vooral de beleidsnota Bestuurszaken, dan moeten ze daar de consequenties van durven onder ogen zien en zal dus een radicale mentaliteitswijziging nodig zijn. De mogelijke onderliggende reden voor de gebrekkige politieke aandacht, namelijk dat dit iets is waar geen politieke quick-wins uit te halen zijn, wordt tegengesproken door onze buurlanden. Door het doorgedreven regelgevingsbeleid, waardoor regels tot stand komen die een breder maatschappelijk draagvlak hebben, scoort Nederland bijvoorbeeld systematisch beter op allerlei internationale rankings op het vlak van economisch beleid en regelgevingskwaliteit. Dit zijn belangrijke concurrentievoordelen in de huidige geglobaliseerde economie. Volgens de Raad moet in de eerste plaats dergelijke zaken verder onder de aandacht worden gebracht.
Concluderend is de Raad van mening dat Vlaanderen momenteel met een halfslachtige formule zit, met een theoretisch mooi uitgebouwd wetgevingsbeleid dat in de praktijk suboptimaal blijkt te werken. Het SERV-rapport en –advies bevat zeer waardevol materiaal om deze analyse te onderbouwen en om het institutionele kader verder te optimaliseren. Wat de Raad een beetje mist, is de aandacht voor de oorzaken waarom het huidige beleid mislukt en wat Vlaanderen kan doen om dit te verhelpen. Volgens de Raad moet er in de eerste plaats gewerkt worden aan de regelgevingscultuur. Er moeten motoren worden gezocht die kunnen leiden tot een politieke mentaliteitswijziging. De missie en doelstellingen moeten opnieuw scherp worden gesteld. De wil ontbreekt momenteel om radicaal te kiezen voor een open en transparant regelgevingsproces. Het opstarten van een nieuw politiek en maatschappelijk debat, het verder opvoeren
33
34
van externe druk (ook door de publicatie van best-practices) en het kiezen voor duidelijk politiek leiderschap en heldere verantwoordelijkheden op hoog niveau kunnen belangrijke triggers zijn. Hoofddoelstelling moet zijn om overregulering tegen te gaan en te komen tot duidelijke, duurzame, gedragen, uitvoerbare en controleerbare regelgeving die rekening houdt met de socio-economische en maatschappelijke dynamiek binnen Vlaanderen (en die dus niet tegenwerkt). De Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken is absoluut bereid om hier actief aan verder mee te werken en hoopt van in 2010 dit thema op de agenda te kunnen plaatsen voor verdere uitdieping. We zullen dus later zeker opnieuw contact opnemen om hierover van gedachten te wisselen. In tussentijd zijn we zeker bereid om onze reactie verder mondeling toe te lichten. Hoogachtend,
Prof. dr. Herman MATTHIJS Voorzitter
Bram OPSOMER Secretariaat
34
35
3.2. SARIV
Aan de heer Pieter Kerremans Administrateur-generaal Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Wetstraat 34-36 1040 Brussel uw bericht van 27 oktober 2009
uw kenmerk SERV_BR_2009_017
ons kenmerk FE/20091118/SER V
vragen naar / e-mail Freddy Evens
telefoonnummer 02 553 01 11
datum 18 2009
bijlagen
november
[email protected] Betreft: Ontwerp SERV-rapport en –advies betere regelgeving Geachte Heer Kerremans, Beste collega, Als antwoord op uw verzoek, bezorg ik u bijgaande reactie op het ontwerp SERV-rapport en het advies “betere regelgeving voor een effectieve en efficiënte overheid en meer welvaart en welzijn”. Wij verwelkomen het initiatief van de SERV om “betere regelgeving” prominent onder de aandacht te houden. Met belangstelling hebben we ook kennis genomen van het omvangrijke en goed onderbouwde rapport dat het ontwerpadvies begeleidt. Dit rapport slaagt erin de problematiek in zijn diverse aspecten te vatten. De aandacht die in het rapport telkens uit gaat naar de noodzaak van benchmarking in een internationale context en de verwijzingen naar de initiatieven van de OESO en de Europese Unie om betere regelgeving te stimuleren en vergelijkende analyses door te voeren, kunnen we ten zeerste ondersteunen. Tevens onderschrijven we het pleidooi om bij de omzetting van Europese regelgeving aandacht te hebben voor reguleringsimpactanalyses als onderdeel van het globaal omzettingsproces. De aandacht voor het consultatieproces op Vlaams niveau verdient ook alle steun. De SARiV heeft zelf al herhaaldelijk in een aantal adviezen, in zijn bijdrage aan het regeerakkoord en de beleidsnota’s, alsook in zijn reactief advies over de beleidsnota’s, dat nu ter goedkeuring voorligt, aandacht geschonken aan afstemming en consultatie met het werkveld en het middenveld. De SARiV pleit voor meer transparantie in het EU-besluitvormingsproces, in het bijzonder met betrekking tot de totstandkoming van Vlaamse en Belgische standpunten. Hij spoort aan tot overleg met de betrokken sectoren en een actieve rapportage over de ingenomen standpunten.
35
36
Specifiek met betrekking tot het advies formuleren we volgende aandachtspunten: 1. Wij verwelkomen de aandacht die binnen de politiek-maatschappelijke context uitgaat naar het Europees kader. De centralere rol van ‘impact assessments’ in de beleidsvoorbereiding en de onderhandelingen over nieuwe EU-richtlijnen kan tevens op goedkeuring rekenen. Naar ons oordeel zou, ter aanvulling van punt 6: uitgangspunten en randvoorwaarden, ook best worden opgenomen dat Vlaanderen in samenwerking met de federale overheid de ambitie moet hebben zelf proactiever mee te werken aan het uittekenen van Europese en andere internationale regelgeving. Dit zal de latere omzetting en tenuitvoerlegging in Vlaamse regelgeving enkel ten goede komen. 2. Consultatie vormt zeker een belangrijk instrument voor betere regelgeving. De SARiV stelt in zijn reactief advies over de beleidsnota’s vast dat hij in geen van beide beleidsnota’s wordt vermeld. Dit is een voorbeeld van de noodzakelijke cultuurverandering die in Vlaanderen nog moet ingang vinden om waar mogelijk het werkveld en de adviesraden op een doelmatige wijze te betrekken bij de totstandkoming van het beleid. Terecht verwijst de SERV naar de diverse memoranda naar aanleiding van de verkiezingen. In het bijzonder het memorandum van de Verenigde Verenigingen vroeg hier op een prominente wijze aandacht voor. Wij kunnen ook beamen dat de adviesraden vaak pas zeer laat in de beleidsprocessen geconsulteerd worden – dit geldt ook voor de SARiV die bijvoorbeeld slechts bij de goedkeuring van verdragen wordt geconsulteerd en niet bij de mandatering tot ondertekening. De SARiV stelt ook, samen met de SERV, vast dat over de adviezen van de strategische adviesraad weinig feedback wordt gegeven. Het is echter niet helemaal duidelijk in het advies wat de SERV bedoelt met de betrokkenheid van de strategische adviesraden bij het opstellen en opvolgen van departementale actieplannen (punt 7.6), en hoe dit precies kan worden vorm gegeven. Een consultatie van doelgroepen lijkt ons echter wel aangewezen. 3. Het voorstel om meer gebruik te maken van conceptnota’s ter voorbereiding van belangrijke nieuwe wetgeving kunnen we ondersteunen. Deze conceptnota’s kunnen als basis dienen om de het middenveld en de strategische adviesraden in een vroeger stadium te betrekken. 4. Wij stemmen in met de nood aan een deskundige dienst wetsmatiging, die in de kwaliteitsbewaking voorziet, maar beklemtonen tevens dat binnen elk van de departementen voldoende aandacht moet uitgaan naar de kwaliteitsbewaking van de regelgeving. Een goede ‘impact assessment’ kan naar ons oordeel het best gebeuren door de sectorale technische experten van de beleidsdepartementen, eerder dan door een centrale dienst, die op zijn beurt wel kan nagaan of het proces op een kwaliteitsvolle manier wordt doorlopen. 5. Wij steunen het pleidooi van de SERV om (i) verder te investeren in een proactieve opvolging van het Europees beleid via impactanalyses van ontwerpen van nieuwe Europese regelgeving en (ii) te zorgen voor een correcte en snelle omzetting naar Vlaamse regelgeving. In diverse adviezen heeft de SARiV hiervoor reeds aandacht gevraagd. 6. De SARiV heeft in het verleden ook gepleit voor meer aandacht voor de tenuitvoerlegging van de Europese dienstenrichtlijn. Hij pleit ervoor dat Vlaanderen de opportuniteiten die de dienstenrichtlijn biedt actief zou benutten. Anderzijds vraagt de Raad om te waken over de betaalbaarheid, toegankelijkheid en de kwaliteit van de dienstverlening. Wij hopen u met deze opmerkingen van dienst te zijn. Hoogachtend, Freddy Evens Secretaris
36
37
3.3. SAR WGG Brussel, 16 december 2009 SARWGG_BR_2009_008
Aan de heer Pieter Kerremans Administrateur-generaal SERV Wetstraat 34-36 1040 BRUSSEL
Contactpersoon: Gunter Naets,
[email protected], tel. 02.20.90.130 Betreft: Ontwerp SERV-rapport en –advies over betere regelgeving Geachte heer Kerremans, Met dit schrijven geven wij graag antwoord op uw vraag naar een reflectie over het SERV-advies en de SERV-nota met betrekking tot een betere regelgeving voor een effectieve en efficiënte overheid en meer welvaart en welzijn. In deze nota en advies maakt de SERV een grondige analyse van de regelgeving in Vlaanderen. In de voorbije jaren zette Vlaanderen hierin enkele belangrijke stappen. De invoering van de RIA en de BBBhervorming zijn hiervan enkele voorbeelden. Het maken van goede regelgeving is onderhevig aan een continu verbeterproces. De voorliggende nota en advies zijn hierbij interessante hulpmiddelen. Grosso modo kunnen we de analyse en de aanbevelingen die in deze nota en het advies gemaakt worden, steunen. Terecht wordt aandacht gevraagd voor een internationale benchmark, een sterk consultatiebeleid, een ‘ex ante’ effectbeoordeling en het rationaliseren van de regelgeving. 1. Internationale benchmark Het valt op dat – ook in dit document – weinig gegevens voorhanden zijn die een internationale benchmark over zijn regelgeving mogelijk maakt. Het is nochtans belangrijk om ook hier op in te zetten.
37
38
2. Consultatie Vlaanderen heeft middels zijn BBB-hervorming ook zijn adviesstelsel hervormd. We geven u graag mee hoe de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid zijn rol en functie hierin omschrijft. De SAR WGG heeft de ambitie om het beleid inzake Welzijn, Volksgezondheid en Gezin mee te sturen. Dat veronderstelt dat hij niet alleen op het einde van (reactief advies) en voorafgaand (proactief advies) aan het beleidsvormingsproces zijn mening kenbaar maakt, maar ook in het begin (beleidsinitiërend advies) en in de loop (klankbordadvies) van de ontwikkeling van het beleid de Vlaamse overheid wenst te adviseren over het te voeren beleid. De SAR WGG wenst nieuwe ideeën van beleidsvoerders te toetsen en te adviseren om zo een bijdrage te leveren aan beleidsmaatregelen die uit deze ideeën voortspruiten. We mogen verwachten dat de overheid bij het ontwikkelen van haar toekomstig beleid over relevante aspecten van het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid, haar visie en doelstellingen ter zake weergeeft indien mogelijk op basis van onderbouwde trends en prognoses inzake noden en mogelijkheden, in een conceptnota of visietekst, waarover de SAR kan adviseren. Op deze wijze krijgen middenveld en onafhankelijke experts de kans om een belangrijke bijdrage te leveren aan het concrete beleid en kunnen beleidsmakers het maatschappelijk draagvlak voor toekomstige beleidsmaatregelen vergroten. Het democratisch proces van adviesverlening binnen de strategische adviesraad, net als het voldoende onderbouwen en kwaliteitsvol uitwerken van adviezen vergt voldoende tijd. Het is belangrijk dat de regelgever de adviesraad deze tijd gunt. Constructieve loyaliteit en wederzijds respect tussen regelgever en adviesverlener houdt ook in dat de adviesvrager de adviesverlener de nodige duiding geeft over de wijze waarop hij in zijn beleidsvoering omgaat met het uitgebrachte advies. Het opstellen van adviezen staat immers niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een ruimer beleidscreërend kader, waarin de overheid bij het maken van strategische keuzes of beslissingen ook inspraak geeft aan relevante maatschappelijke actoren en deskundigen. Adviesverlening eindigt dan ook niet bij het afleveren van een advies aan de beleidsverantwoordelijken. Cruciaal in de adviesverlening is welke bijdrage een advies levert aan het beleid. Het gaat met andere woorden over het bepalen welke doorwerking afgeleverde adviezen hebben. Hier moet ook de Vlaamse regering en het parlement haar verantwoordelijkheid opnemen. 3. Administratieve lastenverlaging Het is noodzakelijk dat de Vlaamse regering werk maakt van administratieve lastenverlagingen. In het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin moeten hierbij zowel de gebruiker als de aanbieders van zorg en hulp wel bij varen. Zo is de in de beleidsnota van de minister Vandeurzen aangekondigde reductie tegen 2012 met 20% van alle administratieve lasten een belangrijke stap. Al is de beoogde vermindering kleiner dat de Europees aangegane engagementen om de administratieve lasten voor alle doelgroepen te verlichten met 25%. In de beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin worden nog enkele interessante initiatieven aangekondigd die de Vlaamse regelgeving beter maken. Zo zijn de introductie van het label ‘kwaliteitsvol’ voor alle formulieren van WVG, de screening van elke nieuwe regel op de impact (RIA) en de stapsgewijze uniformisering van subsidiesystemen binnen WVG bemoedigend. Het zou goed zijn om in de ‘ex ante’ screening van de regelgeving ook - waar relevant - de impact te toetsen op gezondheid, gezin, welzijn en armoede. Efficiëntie en doelmatigheid moeten in de evaluatie van de regelgeving voorop gezet worden en in alle werkvormen moeten het werkveld en de gebruikers bij deze evaluatie betrokken worden. Het zou goed zijn mocht de Vlaamse overheid regelmatig de noodzakelijkheid van de regelgeving nagaan. Op die manier zou niet alleen verouderde, maar ook de regels die er niet toe doen, kunnen afgebouwd wor-
38
39
den. In het algemeen gesproken doet de overheid er goed aan minder te reguleren en de voorzieningen te responsabiliseren om concrete doelstellingen te halen. Dit soort nieuwe relatie tussen overheid en professionals is veel motiverender voor de betrokkenen en vooral veel effectiever. Tegelijkertijd kan ook onderzocht worden of niet beter is dat niet-afdwingbare regelgeving afdwingbaar gemaakt wordt, dan wel afgeschaft wordt. Regelgeving heeft regelmatig ook financiële gevolgen. Wanneer nieuwe regelgeving nieuwe Vlaamse subsidie- of ondersteuningsstromen voorziet, is het logisch dat deze nieuwe regels pas van toepassing worden als ook het (structurele) financiële kader ervan afgerond is. Tot op vandaag zondigt ook Vlaanderen weleens tegen deze logica. Het zou heel wat ongemak en problemen voorkomen mocht de Vlaamse regelgever deze redenering in de toekomst rigoureus volgen. De Vlaamse overheid zou erover moeten waken dat ze het opvragen van gegevens aan gebruikers en voorzieningen beperkt. Al te vaak krijgen gebruikers en voorzieningen de vraag om data door te geven die reeds eerder door hetzelfde agentschap, een ander Vlaams agentschap of een federale administratie opgevraagd werden. Mits een performant data-uitwisselingsysteem – dat opereert binnen de grenzen van de privacywetgeving – kan heel wat administratieve last teruggedrongen worden en kunnen fouten vermeden worden. Tot slot moet ook in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin binnen de regelgeving ruimte gecreëerd worden voor meer zelfregulering. Inzake kwaliteit van zorg en hulp bijvoorbeeld is de overheid slechts één van de actoren in de kwaliteitsbewaking van de zorg- en hulpverlening. De gebruikers en de aanbieders van zorg moeten een grotere rol krijgen in het bewaken en het verhogen van de kwaliteit. Dit houdt ook in dat het huidige instrumentarium om kwaliteit te bepalen (verder) zorgvuldig wordt uitgebreid met een aantal outcome-indicatoren. 4. Onderlinge afstemming van de verschillende bestuursniveaus Het Vlaamse beleid moet meer integraal werken. Dwarsverbindingen en samenwerking met andere beleidsdomeinen leiden vaak ook tot een effectiever beleid. Zeker voor wat het Vlaamse welzijns-, gezondheids- en gezinsbeleid betreft, moeten er meer bruggen geslagen worden met andere beleidsdomeinen - en vice versa - met het oog op het voeren van een integraal gezins-, gezondheids- en welzijnsbeleid. Een complexe samenleving leidt soms ook tot ingewikkelde structuren, daar ontsnapt ook de Belgische staatsstructuur niet steeds aan. De huidige bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de Gewesten en Gemeenschappen leidt wel eens tot interferenties in de beleidsvoering. Het is belangrijk dat er gewaakt wordt over de coherentie en consistentie tussen het Vlaamse en het federale beleid. Heel wat beleidsvoorstellen veronderstellen een goede samenwerking en coördinatie tussen het Vlaamse en het federale niveau. Het is hierbij belangrijk dat Vlaanderen binnen de grenzen van de eigen bevoegdheden zijn beleid ontwikkelt, maar ook de samenwerking en het overleg met de andere overheden opzoekt om mogelijke interferenties te voorkomen of uit te klaren. Een actief afstemmingsbeleid tussen de Gemeenschappen/Gewesten, de Federale overheid en de lokale besturen is noodzakelijk. Met vriendelijke groeten,
Gunter Naets Secretaris
Peter Degadt Voorzitter
39
40
3.4. SARC
Reactie op het ontwerp SERV-rapport en –advies betere regelgeving Ber B
vragen naar / e-mail
[email protected]
Algemene Raad
telefoonnummer 02 553 41 93
datum 18
november
Inleiding Het SERV-rapport en –advies over betere regelgeving biedt een zeer accurate en grondige analyse en evaluatie van het Vlaamse wetgevingsbeleid in de voorbije 10 jaar. De SARC drukt zijn appreciatie uit over het geleverde werk en vooral ook voor het feit dat de SERV de mening vraagt van de andere strategische adviesraden. De SARC gaat daarom graag in op de vraag om een reactie. De SARC is de strategische adviesraad voor het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media. De raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van het middenveld en uit onafhankelijke deskundigen. De Algemene Raad van de SARC waarin, naast 4 onafhankelijke deskundigen waaronder de algemeen voorzitter, twee afgevaardigden zetelen uit de vier sectorraden en één uit de Vlaamse Jeugdraad, houdt zich vooral bezig met thema’s die de beleidsvelden cultuur, jeugd, sport en media overstijgen. De vier sectorraden van de SARC zijn de Sectorraad Kunsten en Erfgoed, de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk, de Sectorraad Media en de Vlaamse Sportraad. Aanbevelingen Bij het formuleren van een reactie op het SERV-rapport en –advies over een betere regelgeving, is de SARC uitgegaan van de eigen ervaring als strategische ad-
40
41
viesraad, wat met zich meebrengt dat de focus ligt op het consultatieproces. Eerder al heeft de SARC in dit verband aanbevelingen gedaan aan de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement. De aanbevelingen staan in het hoofdstuk 12 van het SARC Memorandum met als titel: ‘Overheid, middenveld en adviesraad: partners in bestuur’. We geven hierna de meest relevante voorstellen weer. Overheid 1. De SARC roept de overheid op om consequent te zijn met haar eigen plannen op het gebied van beter bestuurlijk beleid waarvan één van de uitgangspunten was: ‘1 homogeen beleidsdomein = 1 minister’. Het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) is momenteel verdeeld over vier verschillende ministers. Er zal dus een goede afstemming moeten worden georganiseerd tussen de verschillende beleidvelden van het beleidsdomein. 2. Zo is het eveneens belangrijk dat de verschillende beleidsdomeinen zoals onderwijs, CJSM, gezondheid, economie, internationaal beleid, toerisme,…goed samenwerken. 3. De SARC wijst er op dat er nood is aan een duidelijke verhouding tussen de verschillende bestuurslagen en -vormen (Europees, federaal, regionaal, provinciaal, lokaal) op basis van afgesproken taken om een effectief beleed te garanderen. Sommige culturele aangelegenheden behoren tot de Vlaamse, andere tot de federale bevoegdheid (vb. vrijwilligersstatuut, frequentiebeleid media, auteursrechten en billijke vergoedingen). De Vlaamse Regering moet bij de federale overheid aandringen op regelingen die aan de specificiteit van cultuur tegemoetkomen. 4. De overheid dient in haar beleid het evenwicht te bewaren tussen dynamiek en verandering enerzijds en rust en zekerheid anderzijds. Regels om de regels zijn uit den boze. Veel beter is het om beleid uit te stippelen op basis van beleidsvoorbereidend studiewerk en advies. Alleen zo wordt regelgeving maatschappelijk relevant en doeltreffend. 5. Een heel belangrijk aandachtspunt is de kwaliteit van de regelgeving. Een duidelijk gecommuniceerd, kwalitatief beleidskader waarbij er correct wordt omgegaan met de toepassing ervan, moet de basis vormen van een cultuurbeleid. 6. Het is duidelijk dat structurele subsidiëring voor organisaties via verschillende decreten niet aangewezen is, maar dat projectsubsidies over de grenzen heen wel mogelijk moeten zijn. Dit kan door verschillende cultuurdecreten op elkaar af te stemmen en door oog te hebben voor de mogelijkheden tot samenwerking tussen verschillende sectoren. Middenveld
41
42
7. Het middenveld is van onschatbare waarde voor de ontwikkeling van meer culturele goesting. Vlaanderen beschikt over een groot en goed functionerend middenveld, een kracht die elders wordt benijd. Het middenveld heeft steeds een cruciale rol gespeeld in het initiëren van maatschappelijke vernieuwing en verandering en in de ontplooiing en vorming van mensen in een veranderende omgeving. Daarom vraagt de SARC dat in een open en constructieve dialoog tussen overheid en middenveld werk wordt gemaakt van de strijd tegen maatschappelijke ongelijkheid, want die leidt ook vaak tot uitsluiting van cultuurbeleving en verschillen in cultuurcompetentie. Adviesraad 8. De overheid verwacht van de SARC proactieve en anticiperende adviezen over strategische vragen en maatschappelijke thema’s in een fase waarin de beleidsverantwoordelijken (parlement, regering of minister) nog geen volledige duidelijkheid hebben over een problematiek en het beleid nog in het ontwikkelingsstadium verkeert. Beleidsverantwoordelijken kunnen op de SARC een beroep doen wanneer ze behoefte hebben aan een klankbord voor nog onuitgewerkte ideeën. De overheid is ertoe gehouden om aan de SARC advies te vragen over voorgenomen wetgeving (decreten, besluiten…) en verwacht dan ook doordachte, onderbouwde en evenwichtige adviezen. Deze geven een beeld van een consensus of verhelderen verschillende standpunten en vergroten het maatschappelijke draagvlak voor beleidsbeslissingen. De SARC, als strategische adviesraad voor het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media, heeft de geschikte structuur en de gepaste samenstelling om deze verwachtingen te kunnen inlossen. De Algemene Raad van de SARC adviseert over hoofdlijnen van beleid en over transversale thema’s. Daarnaast brengen vier sectorraden adviezen uit met betrekking tot respectievelijk kunsten en erfgoed, media, sociaal-cultureel jeugd- en volwassenenwerk en sport. In de SARC zetelen onafhankelijke deskundigen en vertegenwoordigers van het middenveld. 9. De SARC is ervan overtuigd dat de samenwerking met de overheid kan worden geoptimaliseerd door: - de SARC vroeger bij de beleidsvoorbereiding te betrekken. De verplichting van de Vlaamse Regering om advies te vragen over voorontwerpen van decreet en ontwerpen van besluit heeft als gevolg dat de SARC pas betrokken wordt als de beleidsbeslissing al in concrete teksten is omgezet. De SARC vraagt om al in een eerder stadium van de beleidsvoorbereiding betrokken te worden - de SARC de nodige tijd te geven om advies uit te brengen. Ruim 60% van alle adviesvragen in 2008 waren vragen voor spoedadvies binnen de 10 dagen. Ze weken af van de standaard adviestermijn van 30 dagen. Met andere woorden, de uitzondering werd de regel. Door deze werkwijze ondergraaft de overheid haar eigen uitgesproken verwachting om proactieve en goed onderbouwde strategische adviezen te krijgen.
42
43
- duiding en toelichting te geven over beslissingen omtrent SARC-adviezen. De Vlaamse Regering heeft van het parlement via het kaderdecreet op de strategische adviesraden opdracht gekregen om duiding en toelichting te geven aan de raden over haar beslissingen naar aanleiding van de adviezen. Tot op heden neemt de regering deze opdracht zelden ter harte. De SARC is vragende partij voor periodieke interactiemomenten met de minister(s). - personeelsversterking. Zonder afbreuk te doen aan de inzet en werkkracht van de huidige leden van het secretariaat, is bijkomend personeel noodzakelijk voor een vlotte continue werking. Het gaat hierbij om zowel administratieve als inhoudelijke versterking. De SARC verwijst hiervoor naar zijn structuur met een algemene raad en vier sectorraden met in totaal 81 leden. Op zijn minst zou er voor elke sectorraad een medewerker moeten zijn. 10. Een onderdeel van de materies waarover de SARC moet adviseren, betreft het jeugdwerk, een materie waar ook de Vlaamse Jeugdraad, als transversaal adviesorgaan, bevoegd voor is. De Vlaamse Jeugdraad en de SARC kunnen een wederzijdse inhoudelijke meerwaarde bieden voor elkaars advieswerk, via een goede onderlinge afstemming. Deze afstemming blijft het beste gegarandeerd door de vertegenwoordigingen van de Vlaamse Jeugdraad binnen de Sectorraad SociaalCultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen en de Algemene Raad te handhaven. Reactie op het SERV-rapport en advies De SARC vindt in het SERV –advies “Wetgevingsbeleid: evaluatie en beleidssuggesties” meerdere voorstellen die antwoord kunnen bieden op de problemen en pijnpunten inzake de consultatiepraktijk die de SARC al heeft ervaren. Meer bepaald voor wat betreft de evaluatie van het Vlaamse wetgevingsbeleid en met name de vaststelling dat adviesraden vaak pas zeer laat in beleidsprocessen en met korte deadlines geconsulteerd worden en dikwijls enkel omdat het verplicht is, zonder veel feedback nadien. De SARC beaamt dat het RIA-instrument, waarin ook het Jongeren en Kindereffecten Rapport (JOKER) is geïntegreerd, in de praktijk nog niet goed werkt. Momenteel worden inderdaad nog heel wat RIA’s gemaakt omdat het verplicht is. De SARC is het ook eens met de zes uitgangspunten en randvoorwaarden door de SERV geformuleerd: politiek draagvlak is nodig, alle betrokkenen moeten hun verantwoordelijkheid nemen, focussen op wat belangrijk is, formalisme vermijden (advies omdat het nu eenmaal moet), het zoeken van de meest effectieve en efficiënte processen om tot regelgeving te komen en het beheren hiervan. De SARC kan zich daarom aansluiten bij de prioriteiten voor het toekomstige wetgevingsbeleid. Vooral met die voorstellen van de SERV die voorzien dat de adviesraden veel vroeger in het beleidsvoorbereidend proces worden betrokken waardoor forma-
43
44
lisme kan vermeden worden en waardoor er meer kans is dat de adviezen daadwerkelijke impact hebben. De stroomschema’s voor wat betreft de ‘Tijdig advies’-procedure (nieuw voorstel) maar meer nog de ‘Witboekprocedure’ (nieuw voorstel) zijn volgens de SARC waardevolle bijdragen om te komen tot een beter wetgevingsbeleid evenals tot een optimale transparantie en een betere explicitering van het consultatiebeleid. De SARC is ook voorstander van het idee om, naar analogie van de nota aan de Vlaamse Regering, een nota aan het Vlaams Parlement in te voeren. Dit is een openbaar document waarin onder andere kan gespecificeerd worden of met de ingewonnen adviezen, die als dusdanig deel uit maken van de parlementaire stukken, werd rekening gehouden.
Iris Van Riet Algemeen secretaris
Luk Verschueren Algemeen voorzitter
44
45
3.5. VLOR AR/VB/RHE/COR/005 - Roos Herpelinck De heer Pieter Kerremans administrateur-generaal SERV Wetstraat 34-36 1040 Brussel 15 december 2009 Consultatie over het rapport en advies over wetgevingsprocedures, -structuren en –instrumenten in Vlaanderen: een evaluatie van 10 jaar wetgevingsbeleid in Vlaanderen Mijnheer de administrateur-generaal We ontvingen uw vraag voor een reactie op het ontwerpadvies en rapport van de SERV over een betere regelgeving. De Vlor staat uiteraard achter de doelstelling om de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. We waarderen erg de brede aanpak en de focus van het rapport. Goed bestuur en goede regelgeving zijn de doelstellingen waartegen de procedures, de totstandkoming van regelgeving en consultatieprocessen moeten worden afgezet. Het rapport biedt een rijke inventaris en een bruikbaar analysekader dat rekening houdt met de Vlaamse situatie en met de principes die internationale organisaties naar voren schuiven. De Vlor verwijst in deze naar eigen activiteiten waar zal worden gereflecteerd over de werking van strategische adviesraden. Het centrale thema op de doorstartdag naar aanleiding van de vernieuwde samenstelling van de Vlor is trouwens een evaluatie van de werking. Het rapport van het Instituut van de Overheid (KULeuven) over de werking van strategische adviesraden in Vlaanderen vormt een uitgangspunt voor deze reflectie. We betreuren het echter dat het (waardevolle) rapport en de reflectie binnen de SERV niet van meet af aan is doorgepraat met de andere strategische adviesraden en de reacties van andere strategische adviesraden enkel gepubliceerd worden in een bijlage. De Vlor is voorstander om samen met de SERV en de andere strategische adviesraden een overlegplatform op te starten waarin over de voorstellen voor efficiëntere procedures ten gronde kan worden overlegd. Het vast bureau beperkt zich in deze brief dan ook tot enkele eerste en summiere reacties op het voorstel waarover zeker overleg noodzakelijk is.
45
46
De Vlor focust in deze reactie op de consultatieprocedures en hun verhouding met de beleidsadvisering door de strategische adviesraden. We stellen vast dat het rapport een zeer zwaar gewicht geeft aan de RIA’s. In de ogen van de Vlor zijn de overlegprocedures met het middenveld zeker een tweede en heel cruciale pijler in de totstandkoming van goede wetgeving. De Vlor steunt ten volle de idee van een realistische en goed uitgewerkte regelgevingsagenda. Deze regelgevingsagenda moet de verschillende fases van de beslissingscyclus omvatten. Zo vragen de geledingen van de Vlor al langer een systematiek in de beleidsevaluatie. Ook de beleidsevaluatie zou participatief tot stand moeten komen. Over de regelgevingsagenda als dusdanig is eveneens een participatief overleg met het middenveld noodzakelijk. Andere concrete voorstellen uit het advies zijn formalistische aanpassingen aan procedures. De Vlor betreurt dat het advies zo eenzijdig focust op dergelijke oplossingen. De Vlor vindt dat de stroomschema’s moeten worden herbekeken vanuit de specifieke onderwijscontext en de overleg- en consultatieprocedures die er gelden. De Vlor vraagt bovendien garanties dat de adviesraden worden geconsulteerd op alle relevante momenten van een besluitvormingsproces, ongeacht over welke stroomschema het gaat. In die context moet verder overwogen worden of een vervroeging van de raadpleging van de adviesraad een effectieve versterking van de positie van het advies inhoudt. Ook in een te vroeg stadium om advies vragen kan belangrijke problemen met zich brengen . De definitieve versie van een beleidsvoorstel kan immers maatregelen bevatten waarover in het middenveld heel wat bedenkingen leven. Binnen de onderwijssector hebben we goede ervaringen met conceptnota’s/discussienota’s (in het advies een “witboekprocedure genoemd) waarover advies wordt verleend en waarbij na de eerste principiële goedkeuring een “aftoetsingsadvies” wordt uitgebracht. Er is zeker verder overleg noodzakelijk over “maatwerk” om advies- of consultatieprocedures te bepalen. Hoe verhoudt maatwerk zich tot de draaiboeken waarvan sprake ? Wie bepaalt en op grond waarvan voor welke dossiers een adviesprocedure loopt of een consultatie wordt uitgevoerd? Wie bepaalt of het een grondige procedure wordt of een light versie? Wie bepaalt of het om een adviesprocedure gaat via de strategische adviesraden of om andere consultatiemethodes? Wat is de verhouding tussen de consultatieprocedures en de strategische adviesraad? De Vlor is van oordeel dat consultatieprocedures moeten kunnen worden gecoördineerd door de strategische adviesraad. De Vlor is principieel geen voorstander van een sjabloon voor consultaties dat de adviesverlening zou stroomlijnen.
46
47
De Vlor wil, samen met de SERV en andere strategische adviesraden, een partnerschap uitbouwen om te komen tot betere en effectievere procedures voor de totstandkoming van regelgeving. Vanuit deze optiek hoopt de Vlor spoedig over de voorstellen te kunnen overleggen. Met de meeste hoogachting
Mia Douterlungne administrateur-generaal
Ann Demeulemeester voorzitter
47
48
3.6. VRWI
Pieter Kerremans Administrateur-generaal SERV Wetstraat 34-36 1000 Brussel
Uw kenmerk
Ons kenmerk
SERV_BR_2009_018
VRWB/DR/JA/09.1101
Bijlage
Datum
14 december 2009 Betreft
Reactie op het ontwerp-SERV-rapport en -advies over betere regelgeving
Geachte heer Kerremans, Beste Pieter, We hebben met interesse het ontwerp van SERV-rapport en bijbehorend advies rond het wetgevingsbeleid in Vlaanderen gelezen. We waarderen het dat u ons hierover om een reactie heeft gevraagd. We beperken onze inbreng tot het ‘SAR-consultatie’-instrument, als één van de centrale pijlers voor goede regelgeving. Als adviesorgaan met een kwarteeuw ervaring, menen we vooral op dit punt een bijdrage te kunnen leveren. Vooreerst wensen we een onderscheid te maken tussen enerzijds reactieve adviezen (al dan niet decretaal verplicht) en anderzijds proactieve adviezen (op eigen initiatief). Het ontwerpadvies van de SERV richt zich voornamelijk op de reactieve adviezen. Wij hebben echter gemerkt dat daarnaast een grote meerwaarde van de strategische adviesraden ligt in hun proactieve werking, waarin zij bakens voor de toekomst uitzetten en waarop reactieve adviezen kunnen worden geënt.
48
49
Reactieve advisering We steunen het advies van de SERV om de SARs in een zo vroeg mogelijke fase van het besluitvormingsproces te raadplegen. Vandaag worden formele adviezen immers nog vaak gevraagd ná de principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering, wanneer er al een onwrikbaar politiek evenwicht is gevonden en er nog weinig ruimte blijft voor fundamentele aanpassingen. We zien hier heil in de voorgestelde mogelijkheid om te reageren op een witboek of conceptnota, zoals dat de voorbije legislatuur meermaals is gebeurd voor nieuwe initiatieven op het domein van wetenschap en innovatie. Het vroeger inschakelen van de SARs is volgens ons in een aantal gevallen inderdaad noodzakelijk om de strategische inbreng van de adviesraden meer tot zijn recht te laten komen. We zijn evenwel geen voorstander om deze consultatieprocessen vast te leggen via de invoering van nieuwe formats en regels, wat op zich zou leiden tot verdere bureaucratisering en vermindering van flexibiliteit. De voorgestelde nieuwe procedures hebben, zoals gezegd, hun meerwaarde als leidraad. Strategische adviesraden zouden door de overheid moeten worden ingeschakeld op het moment dat de ruimte voor (strategische) beleidsbeïnvloeding het grootst is, of het meest wenselijk en praktisch haalbaar. De verplichte advisering op voorontwerpen van decreet biedt dan de mogelijkheid om adviezen te geven die meer instrumenteel van aard zijn, maar die aansluiten bij de eerder gegeven (al dan niet proactieve) adviezen op de hoofdlijnen van het beleid. Vorige week hebben we ook kennis kunnen nemen van het rapport ‘Het nieuwe strategische adviesstelsel in Vlaanderen: Een verbeteringsgerichte procesanalyse’ van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV). Dit rapport bevestigt de analyse die in het SERV-rapport werd gemaakt, en formuleert een aantal aanbevelingen ter verhoging van de inputlegitimiteit. Een belangrijke aanbeveling is gericht naar de overheid om haar engagement duidelijk te bevestigen en te versterken ten aanzien van de strategische adviesraden door enerzijds een versoepeling van de adviestermijn, het inschakelen van de adviesraden op relevante momenten, en een verhoging van de ontvankelijkheid van de beleidsverantwoordelijken. Deze aanbeveling kunnen wij volledig onderschrijven. Proactieve advisering Een andere aanbeveling uit het SBOV-rapport schrijft een belangrijke rol toe aan het werkprogramma van de strategische adviesraden als instrument om te anticiperen op het overheidsbeleid. Het werkprogramma laat toe het contact met de beleidsverantwoordelijken te optimaliseren en de werking van de raad af te stemmen op het overheidsbeleid. Het werkprogramma kan enerzijds gebruikt worden
49
50
om te anticiperen op beleidsvragen. Anderzijds informeert het werkprogramma de overheid over de geplande proactieve werking van de strategische adviesraad. Werkprogramma’s hoeven zich hierbij ook niet te beperken tot één jaar, maar kunnen worden afgestemd op een volledige legislatuurperiode, wat toelaat het strategische karakter van het beleid voor ogen te houden en gericht op de ontwikkeling van het beleid in te spelen. Ook legislatuuroverschrijdende adviezen zijn mogelijk, vertrekkende vanuit een lange termijnvisie en zeer strategisch van aard. In beide gevallen wordt meer nadruk gelegd op de conceptuele doorwerking van de adviezen. De VRWB is in zijn 25-jarig bestaan sterk geëvolueerd van een eerder beleidsevaluerende raad naar een meer stroomopwaartse beleidsraad. De adviezen van de VRWB hebben in sterke mate bijgedragen tot de structurele uitbouw van het wetenschaps- en innovatiebeleid in Vlaanderen zoals het er nu uitziet. Wij menen dat vooral zijn sterk proactieve werking maakt dat de VRWB is uitgegroeid tot een belangrijke speler in het besluitvormingsproces van de Vlaamse overheid. En hoewel de VRWB niet systematisch dergelijke werkprogramma’s had, zien wij het werkprogramma (voor een legislatuurperiode en zelfs legislatuuroverschrijdend) als een uitstekend instrument om de legitimiteit van de strategische adviesraad te verhogen. Conclusie Samengevat komt het hier op neer. We erkennen de doelstellingen van de door de SERV voorgestelde nieuwe procedures rond regelgeving, maar willen nog meer ruimte laten voor flexibiliteit en interactie tussen de regering en de SAR. Zo moet een SAR zich volgens ons geenszins beperken tot zijn reactieve adviesverlening op vraag van de regering. De strategische inbreng van een SAR moet daarentegen komen van inzichtrijke, proactieve adviezen, waarop de (soms snel af te leveren) reactieve adviezen geënt kunnen worden. Een werkprogramma is een prima instrument om dit proces te structureren. Met vriendelijke groeten,
ir. Karel Vinck Voorzitter
dr. Danielle Raspoet Secretaris
50
51
3.7. SALV Beste Pieter Kerremans, De SALV laat weten dat het initiatieven zoals het ontwerpadvies en ontwerprapport over betere regelgeving (...)steunt, maar dat het momenteel niet over voldoende menskracht (het SALV-secretariaat bestaat uit 1 persoon) beschikt om mee te werken, ook niet na uitstel van de deadline van 27/11/2009 tot 12/12/2009. Wel worden we graag van de verdere ontwikkeling van deze initiatieven op de hoogte gehouden. Vriendelijke groet Koen Carels Koen Carels Secretaris SALV ______________________________________________________________ VLAAMSE OVERHEID - Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij Ellips, Koning Albert II laan 35, bus 39, 1030 Brussel Tel: 32(0)2 552.79.90 of 32(0)499.59.37.16 Fax: 32(0)2.552.79.91 Ondernemingsnr: 0809.759.364 http://www.linkedin.com/in/koencarels
_____________________________________________________
51
52
3.8. Minaraad
SERV Dhr. Pieter Kerremans Administrateur-generaal Wetstraat 34-36 1040 Brussel Datum 28 januari 2010 uw referentie SERV-BR-2009_022 onze referentie 04/L3/K2/10/94 Contact
[email protected]/ 02 558 01 36 Betreft het ontwerp van SERV-rapport betere regelgeving
Mijnheer de administrateur-generaal, Op 28 oktober 2009 ontvingen we uw brief waarin u onze mening vraagt over het SERV-advies en rapport “betere regelgeving voor een effectieve en efficiënte overheid en meer welvaart en welzijn”. We willen u eerst en vooral feliciteren met de studie en het advies, evenals met het initiatief om hierover de reactie te vragen van andere adviesraden. We gaan immers akkoord met het uitgangspunt van het advies dat betere regelgeving van strategisch belang is en dit zowel vanuit het oogpunt van de samenleving als vanuit het oogpunt van de economie. Betere regelgeving moet dan ook een zorg zijn van alle beleidsdomeinen. De studie draagt al veel informatie aan. Ze bevat een reeks argumenten die het belang onderstrepen van goede regelgeving, biedt een overzicht en evaluatie van het tot nu toe gevoerde beleid (vooral dan voor de drie centrale instrumenten van “betere regelgeving”: reguleringsimpactanalyse, consultatie en administratieve vereenvoudiging), brengt heel wat knelpunten in beeld en doet voorstellen om knelpunten weg te werken en het beleid te verbeteren. Daar staat tegenover dat 10 jaar Vlaams wetgevingsbeleid op het terrein nog niet genoeg verschil heeft gemaakt. Dat sluit aan bij wat de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST stelt in zijn advies over de SERV studie, nl. “dat Vlaanderen momenteel met een halfslachtige formule zit, met een theoretisch mooi uitgebouwd wetgevingsbeleid dat in de praktijk suboptimaal blijkt te werken.”) We sluiten ons aan bij de analyse van VLABEST. De SERV concentreert zich in het zoeken naar oplossingen voor de vastgestelde knelpunten vooral op het institutioneel kader. Dit levert een reeks waardevolle voorstellen op. Maar het is niet zeker dat de uitvoering van die voorstellen zal leiden tot het gewenste resultaat. Dat is des te meer het geval omdat de vraag niet beantwoord is waarom er zoveel knelpunten zijn bij de uitvoering van het tot nu toe gevoer-
52
53
de beleid. VLABEST wijst terecht op de implicaties van de Vlaamse bestuurscultuur en het belang van de zoektocht naar motoren om die bestuurscultuur te veranderen. Als opstap naar een goed werkend regelgevingsbeleid en goede regelgeving is niet alleen een beter begrip nodig van de Vlaamse bestuurscultuur, maar ook een beter beeld van de Vlaamse regelgeving zelf. Vertrekken vanuit een beter beeld van de Vlaamse bestuurscultuur Het werk van de studiedienst van de Vlaamse regering (De Vlaamse VRINDrapporten, Vlaanderen gepeild, enz.) bevat waardevol materiaal over de Vlaamse bestuurscultuur en de maatschappelijke achtergronden daarvan. Een oefening om die informatie te linken aan regelgeving en regelgevingsbeleid zou nuttig zijn. Vaststellingen waarop verder gebouwd kan worden zijn in dit verband onder meer: -
In vergelijking met andere Europese landen heeft de Vlaming vrij veel vertrouwen in de (politieke) instellingen en is hij vrij tevreden over de werking van de democratie en over het beleid (VRIND 2009); De Vlaming hecht veel belang aan de rol van de overheid; Interesse in de politiek is gemiddeld ten opzichte van de onderzochte Europese landen (VRIND 2006); Vlaanderen scoort laag scoort voor alle onderscheiden dimensies van burgerschap, en in het bijzonder voor het naleven van wetgeving (zie verder).
Ook bij de kenniscel wetsmatiging en bij het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV) valt vermoedelijk aardig wat relevante informatie te rapen over het verband tussen bestuurscultuur en regelgeving. Vertrekken vanuit een beter beeld van de Vlaamse regelgeving Een beeld van de Vlaamse regelgeving moet een antwoord bieden op vragen zoals: -
1
Wat zijn de functies van regelgeving voor een samenleving?1 De SERVstudie wijst uitvoerig op de gunstige effecten van goede regelgeving voor de samenleving. Er is nog verdere verduidelijking mogelijk m.b.t. de vraag wat voor soort regelgeving die gunstige effecten teweeg brengt en hoe dat dan wel gebeurt. De literatuur wijst op de verschillende functies die regelgeving vervult. Het gaat om functies zoals: De organisatie van de overheid en de bevoegdheidsverdeling (zie bv. de grondwet en de bijzondere wet op de hervorming van de instellingen, het kaderdecreet bestuurlijk beleid en de verschillende dochterdecreten. De organisatie van de besluitvorming en de waarborgfunctie in het kader van de democratische rechtstaat. Besluitvormingsprocedures regelen welke informatie moet worden gebruikt bij de besluitvorming (plannen of aanvraagdossiers, effectrapportages), wie wordt betrokken bij de besluitvorming (openbaar onderzoek, advies, hoorrecht…), wie beslist, welke beslissingscriteria de beslissers moeten gebruiken, welke aspecten in de beslissing aan bod moeten komen, welke rechtsbescherming wordt geboden (beroep, enz.). Het vaststellen van rechten en plichten en de sturing van gedrag via instrumenten zoals de klassiek geboden en verboden met sanctiedreiging, financiële prikkels en informatie (communicatie en overreding). Hier hangen vragen mee samen zoals: hoe vermijden we dat regelgeving innovatie remt en hoe zorgen we ervoor dat onze regelgeving die innovatie juist aanmoedigt.
53
54
-
-
Wat is de houding van de Vlamingen, de middenveldorganisaties en de politieke actoren tegenover regelgeving en wat betekent die houding voor de functies die regelgeving kan of moet vervullen? Wat is het belang van internationale en vooral Europese regelgeving. In welke mate komt de Vlaamse regelgeving tot stand onder invloed van internationale en Europese regelgeving? Hoeveel Vlaamse regelgeving is er en wat is de jaarlijkse verandering (toename of afname) van de voorraad regelgeving. Welke factoren verklaren de veranderingen? Wat is het aandeel van de verschillende beleidsdomeinen in de totale hoeveelheid Vlaamse regelgeving en in de toe of afname?2 Wat is de kwaliteit van de Vlaamse regelgeving? Hoe evolueert ze?3 Wat is de toepassingslast van de regelgeving voor de overheid en voor de rechtsonderhorigen?4 In welke mate maakt Vlaanderen gebruik van alternatieven voor regelgeving en welke resultaten worden geboekt met die alternatieve aanpak? In welke mate beïnvloedt het Vlaamse wetgevingsbeleid de situatie? Met andere woorden, wat is het effect van het beleid dat de laatste 10 jaar ontwikkeld werd op de kwantiteit en de kwaliteit van de Vlaamse regelgeving en in welke mate zorgt dit beleid ervoor dat de regelgeving zijn functies beter vervult? Welke beleidsonderdelen werken, welke niet, en waarom is dat dan?
Hoewel er veel informatie ontbreekt om dit beeld op te bouwen, zijn er toch enkele informatiebronnen die bruikbare informatie bevatten over Vlaanderen. Daarnaast zijn er studies over de Europese situatie of over buurlanden die illustreren welke inzichten kunnen voortvloeien uit een goed beeld van de Vlaamse regelgevingssituatie. Bij wijze van voorbeeld verwijzen we naar een recente studie die inzicht verschaft in de houding van de Vlamingen tegenover regelgeving, nl. Ann Carton, Marc Callens, Yves Dejaeghere en Marc Hooghe, Burgerschapsconcepten in Vlaanderen: een internationale vergelijking, in Jan Pickery (red.), Vlaanderen gepeild! 2009, Studiedienst van de Vlaamse Regering, Brussel, 2009, p. 3063. Deze studie is gebaseerd op data van het International Social Survey Programme (ISSP) uit 2004. ISSP heeft data uit 37 verschillende landen met betrekking tot “burgerschap”. Vooral de data van de lidstaten van de EU en van enkele andere OESO-landen worden gebruikt in de studie. De studie vat burgerschap op als een concept met verschillende dimensies. De onderscheiden dimensies zijn de houding t.o.v. plichten (nooit proberen belasVRIND 2009 bevat al enkele data over het reguleringsmanagement, zoals het aan tal decreten dat de voorbije jaren gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad, het aantal RIA en een beoordeling van hun kwaliteit. Met behulp van alle data die verzameld zijn door de Vlaamse Codex moet het mogelijk zijn om snel een veel meer gedetailleerd beeld op te bouwen. Eerst moet nagedacht worden over de gewenste indicatoren. 3 De bestaande Vlaamse “kenmerken van goede regelgeving” vormen wellicht een bruikbaar toetsingskader voor de uitvoering van studies die de kwaliteit van de Vlaamse regelgeving in beeld brengen. Naar het voorbeeld van de Nederlandse Evaluatiecommissie Wet milieubeheer kunnen ook diepgaande evaluaties overwogen worden. 4 Het werk dat wordt verricht rond administratieve lastenverlaging biedt op dit punt al een beeld, al heeft het meer aandacht voor de toepassingslast voor de bedrijven en minder voor de toepassingslast voor de overheid zelf en voor de burger. 2
54
55
tingen te ontduiken, altijd de wetten en regelgevingen naleven), t.o.v. stemmen (altijd uw stem uitbrengen bij verkiezingen), solidariteit (mensen helpen in ons land die het slechter hebben dan uzelf, mensen helpen in de rest van de wereld die het slechter hebben dan uzelf) en actief burgerschap (de activiteiten van de overheid in het oog houden, actief zijn in sociale of politieke verenigingen). Uit de vergelijking blijkt dat Vlaanderen laag scoort voor alle onderscheiden dimensies van burgerschap, en in het bijzonder voor het naleven van wetgeving (zie grafiek).
Verschillen tussen Oeso‐landen – Burgerschapsdimensie plichten 10 9 8 7 6 5
95% BI bovengrens
95% BI ondergrens
US
CA
JP
GB
PT
AU
PL
KR
IE
NZ
SK
MX
ES
HU
DK
DE-W
FI
SE
NO
AT
Gemiddelde
FR
CZ
DE-E
NL
CH
FLA
4
Algemeen gemiddelde
Het is aannemelijk dat de mate aan bereidheid tot naleving van wetgeving een impact heeft op de effectiviteit van die wetgeving, maar ook op de wijze van totstandkoming van die wetgeving. In die omstandigheid kan men vermoeden dat het opzet om wetgevingsbeleid over verschillende landen te gaan vergelijken, om daar lering uit te trekken betreffende de totstandkoming van nieuwe regelgeving, riskeert foute conclusies op te leveren, als men deze verschillen niet mee in rekening neemt. Het is niet omdat een bepaald onderdeel van modern regelgevingsbeleid werkt in een ander OESO-land, dat het ook zonder meer zal werken binnen de Vlaamse beleidscultuur. Maar dit neemt niet weg dat het bestuderen van regelgevevingsbeleid in andere OESO-landen een uitstekende manier is om nieuwe werkwijzen op te sporen. Een andere studie die het belang illustreert van een meer volledig beeld van de Vlaamse regelgeving is Bovens & Yesilkagit, De invloed van de Europese richtlijnen op de Nederlandse wetgever, Nederlands Juristenblad, 11 maart 2005, p. 520-529. Deze studie verschaft minstens twee belangrijke inzichten.
55
56
Ten eerste lijkt het er op dat Europese regelgeving wellicht een stuk minder belangrijk is als bron van nieuwe nationale regelgeving dan algemeen wordt aangenomen. De studie concludeert dat 12,5 % van de Nederlandse regelingen afkomstig zou zijn van de Europese Unie. De situatie kan verschillen naargelang het beleidsdomein maar wijkt niet fundamenteel af van het globale cijfer; zo is 18,3% van de regelingen van het Nederlandse ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer gebaseerd op Europese regelgeving. Ten tweede kan de verdeling van de hoeveelheid regelgeving tussen de verschillende beleidsdomeinen anders liggen dan algemeen wordt aangenomen. Onderstaande grafiek uit de aangehaalde studie illustreert dit. Hij doet de auteurs concluderen dat het merendeel van de Europese richtlijnen gaat over het economisch verkeer. Niet veel meer dan een kwart van de richtlijnen gaat over werknemers en sociale zaken of over milieu, consumentenkwesties of gezondheidszorg.
Ook voor de objectivering van het Vlaamse regelgevingsdebat zou het nuttig zijn om te weten welk aandeel de diverse beleidsdomeinen hebben in de totale hoeveelheid regelgeving. Hierbij aansluitend rijst de vraag welke doelstellingen de verschillende regelgevingscomplexen in hoofdzaak dienen. Zijn dat sociale, economische of milieudoelen? Voorbeelden van sociale doelstellingen zijn het ondersteunen van basisbehoeften (basisinkomen, basis-nutsvoorzieningen, zorg). Economische doelstellingen zijn bv. de organisatie van de markten voor energie en nuts-
56
57
voorzieningen, de bevordering van de concurrentiepositie of de bevordering van innovatie. Milieudoelen betreffen onder meer de bescherming tegen verontreiniging, zuiniger omgaan met natuurlijke rijkdommen en afval opnieuw gebruiken als grondstof, instandhouding en bevordering van de biodiversiteit, enz. We beseffen dat dit maar een summiere eerste aanzet is voor de door VLABEST voorgestane zoektocht naar de implicaties van de Vlaamse bestuurscultuur voor de Vlaamse regelgeving en het Vlaamse regelgevingsbeleid. Maar we menen dat onderzoek in deze richting nodig is om te komen tot verandering en verbetering. Met de meeste hoogachting,
Jan Verheeke
Walter Roggeman
Wnd. Secretaris
Voorzitter
57
58
3.9. MORA
Brussel, 14 januari 2010
SERV Pieter Kerremans Administrateur-generaal
Wetstraat 34-36 1040 BRUSSEL
Betreft: reactie Mobiliteitsraad van Vlaanderen m.b.t. het SERV-advies: Betere regelgeving Geachte heer administrateur-generaal,
De Mobiliteitsraad van Vlaanderen is nog niet in de mogelijkheid gesteld om een formele raad aan bovenvermeld advies te wijden. Uit onze recente werkzaamheden kan duidelijk worden afgeleid dat de MORA kan zich ten volle kan terugvinden in het engagement om te komen tot een structurele verbetering van de regelgeving. Het SERV-rapport geeft bovendien terecht aan dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid is waar de Strategische Adviesraad een belangrijke rol in kan opnemen. De MORA heeft al kunnen vaststellen dat zowel de minister van Mobiliteit en Openbare Werken als de voorzitter van de Commissie Mobiliteit en Openbare werken in het Vlaams Parlement begrip hebben voor de complexiteit van het adviesproces en hiervoor de nodigde tijd en middelen hebben vrijgemaakt. Hierdoor komt de strategische meerwaarde van de adviezen, die door de Mobiliteitraad in consensus worden uitgebracht, ten volle tot uiting. Daarom vindt de MORA het belangrijk dat een goed consultatiebeleid gebaseerd op transparantie en participatie in de beleidsprocessen structureel verankerd wordt. Zowel in ons Mobiliteitsrapport5 als in het MORA-advies over de beleidsnota Mobiliteit en Openbare werken6 wordt aangedrongen op een betere cijfermatige en budgettaire onderbouwing van het beleid gekoppeld aan een goede monitoring als prioritaire stap in een betere regelgeving. Vanuit de Mobiliteitsraad willen wij ook het uitdrukkelijk pleidooi voor een nieuw beleidsproces voor infrastructuurinvesteringen onder de aandacht brengen. 5 6
Mobiliteitsrapport van Vlaanderen2009 Advies over de Beleidsnota Mobiliteit en Openbare Werken, Beleidsprioriteiten 2009-2014, 2 december 2009
58
59
Dit nieuw beleidsproces moet vertrekken van een integrale benadering waarbij het nieuw Mobiliteitsplan Vlaanderen het overkoepelend beleidsplan en toetsingskader is voor een lange termijnvisie. De MORA vindt een goede voorbereiding met voldoende maatschappelijk-economische onderbouwing, ruimte voor overleg met de stakeholders, aftoetsing en communicatie zijn hierin essentieel. Niet enkel de kwaliteit van de planning en de voorbereiding moet gegarandeerd worden, maar ook de uitvoering ervan. Het verbeteren van de kwaliteit van het beleidsproces zal de snelheid van het proces verhogen en het mobiliteitsbeleid als geheel performanter maken. De Mobiliteitsraad is zeker bereid om op basis van het SERV-advies en Rapport mee te werken aan initiatieven die bijdragen aan een betere regelgeving,
Met vriendelijke groeten,
Daan Schalck voorzitter MObiliteitsRAad van Vlaanderen.
3.10.
SARO
Geachte, Wat betreft uw vraag naar reacties op het ontwerpadvies inzake betere regelgeving kan ik stellen dat de SARO dit een zeer waardevol aandachtspunt vindt. Het werkprogramma 2010 van de SARO voorziet alvast een advies omtrent vereenvoudiging in RO. De SERV - studie zal zeker meegenomen worden bij de voorbereiding van dit advies. Aangezien de betreffende werkgroep echter pas morgen een eerste keer bijeen komt kan de SARO op korte termijn geen reactie indienen. Met vriendelijke groet, bea bea kayaerts secretaris SARO secretaris Vlacoro T: +32(0)2 553 64 61 M: +32(0)499 59 48 90 SARO|Koning Albert II-laan 19 bus 24|1210 Brussel Vlacoro|Koning Albert II-laan 19 bus 13|1210 Brussel
59
60
3.11.
Vlaamse woonraad
BETERE REGELGEVING ENKELE OPMERKINGEN OP HET SERV ADVIES 1. beleidsambitie en doelstelling De beleidsambitie om een ‘meer onderbouwde en gedragen regelgeving, en een meer efficiënte overheid’ na te streven kan uiteraard ten volle onderschreven worden. Een overheid is het immers aan zichzelf en aan de samenleving verplicht om één van zijn kernprocessen, het ordenen en regelen van de samenleving, adequaat te laten verlopen. De doelstelling als dusdanig wordt dan ook niet gecontesteerd. De doelstelling dient niet te worden verantwoord vanuit de omgevingsfactoren, ze is vanuit zichzelf voldoende waardevol en noodzakelijk. Hoogstens werken de aangehaalde factoren ondersteunend (of versterken ze de nood aan een meer optimale overheid en regelgeving). De verantwoording opstellen vanuit de omgevingscontext laat doorschijnen dat de doelstelling minder prangend of noodzakelijk zou zijn in een andere of gewijzigde omgevingscontext, wat natuurlijk niet het geval is. Het is voor elke overheid ongeacht de omgevingsfactoren een plicht om zo adequaat mogelijke regels uit te vaardigen, en hiertoe een optimaal proces te organiseren. De nota vergt op dit vlak dan ook mogelijk enige nuance. In het luik m.b.t. de omgevingsfactoren lijkt één en ander ten dele overdreven geformuleerd. Stellen dat de economie door de kwaliteit van de regelgeving aan vitaliteit zal winnen of hierdoor zal aangezwengeld worden, is wat overdreven. Ook komt de koppeling van een verbeterde regelgeving aan de versterking van de burgerrechten, het innovatievermogen in de economie en dergelijke meer, wat hoogdravend over, en schept weinig realistische verwachtingen. Men moet er dus voor waken dat het geheel net hierdoor niet aan geloofwaardigheid inboet. 2. context doelstelling Het probleem is zoals gesteld niet zozeer de doelstelling op zich. Wel hoe de doelstelling in de praktijk moet vorm krijgen en binnen haar ‘specifieke context’ kan worden gerealiseerd. Hierbij is de politieke context - waarbinnen het beslissingsproces verloopt - een doorslaggevende factor, waarmee rekening moet worden gehouden. Het is noodzakelijk om de nodige instrumenten voorop te stellen die - gelet op de specificiteit van de context aanvaardbaar en werkbaar zijn enerzijds, maar die waarborgen op kwaliteit kunnen bieden anderzijds. Bijgevolg lijkt het niet aangewezen te opteren voor een louter theoretische benadering, maar te vertrekken vanuit een pragmatische aanpak. In dit verband lijkt vooral de mentaliteitswijziging in het politieke bedrijf een cruciale randvoorwaarde (wat ook aangegeven wordt in de nota). Een dergelijke noodzakelijke mentaliteitswijziging zal niet enkel bereikt worden met het opleggen van dwingende in-
60
61
strumenten. In de nota wordt vooral gewicht gelegd op de verbetering van het algemene kader en een aantal instrumenten. Het lijkt aangewezen eveneens in te zetten op een mentaliteitswijziging, en aan te geven hoe hieraan kan worden gewerkt. Tenslotte is het nuttig oog te hebben voor de organisatorische context, onder meer structuren en bevoegdheidsverdeling e.d.m.. De organisatorische omstandigheden werken vaak de verkokering van de regelgeving in de hand. Zo steunt de opdeling in beleidsdomeinen nog mogelijk op een (inhoudelijke) logica, maar brengt wel met zich mee dat regelgeving vaak tot stand komt vanuit een eigen (organisatorische / inhoudelijke) dynamiek. Ook al worden de voorstellen dan ten volle onderbouwd en beargumenteerd (onder meer in de RIA), ze missen vaak een breder perspectief. Ook dit bredere perspectief en de integrale benadering moeten voorop staan. Hier kan in de nota extra aandacht voor worden gevraagd. 3. concrete instrumenten of principes Het streven naar verbeterde regelgeving en een meer optimaal beslissingsproces met de hulp van daartoe ontworpen instrumenten, kan globaal worden onderschreven. Instrumenten dienen hierbij wel een hulpmiddel te zijn. Vaak worden ze verplichtend opgelegd (met een strak te volgen schema of stramien), en gelden ze als ‘enige weg of mogelijkheid’ om tot een degelijke wetkwaliteit te komen. Dergelijke (rigide) aanpak dient voorkomen te worden, omwille van het ‘formalistisch’ gebruik van de instrumenten zonder veel toegevoegde waarde. In dit verband telt niet zozeer het instrumentarium zelf, maar wel een aantal principes die kunnen worden gevolgd. Zo kan het principe naar voren geschoven worden om in een vroeg stadium een degelijk onderzoek - ongeacht het gehanteerde instrument - te laten plaatsvinden (een onderzoek naar de noodzaak van het voorstel en de kwaliteitswaarborgen). Een ander belangrijk principe is de inhoudelijke inbreng van mogelijke betrokken partners of het middenveld, en bijgevolg geldt ook op dit punt vroegtijdigheid (los van het feit hoe de raadpleging of consultatie georganiseerd wordt). Het lijkt ons dan ook aangewezen een aantal kernprincipes in de verf te zetten en aan te geven dat deze gewaarborgd moeten worden. Vroegtijdig onderzoek naar de noodzaak van een voorstel (en hoe dit best te realiseren), een integrale benadering die verkokering tegengaat en een vroegtijdige consultatie zijn essentieel. Het waarmaken en waarborgen van deze kernprincipes zijn noodzakelijk. Dit lijkt prioritair op het introduceren van verplichte nieuwe of vernieuwde instrumenten. In de nota ligt de nadruk vooral op een instrumenteel gerichte aanpak, onder meer het opleggen van regelgevingsagenda, pre-RIA of voorafgaande conceptnota Deze instrumenten zullen mogelijk evengoed stuiten op bezwaren die nu eveneens geopperd worden voor het huidige instrumentarium. Het is dan ook een delicate oefening één en ander af te wegen, en te zoeken naar een evenwicht om de principes te waarborgen zonder te vervallen in een al te formalistische of rigide werkwijze. In dit licht zal hoger vermelde mentaliteitswijzi-
61
62
ging aangewezen zijn, en kan gewerkt worden met ‘garanderen van principes’. Een aanpak gericht op deze diverse sporen lijkt wenselijk. 4. prioriteiten Het is duidelijk dat binnen het beslissingsproces meer aandacht moet uitgaan naar het inhoudelijk onderbouwen van het voorstel en de tijdige consultatie. In de nota wordt ingezet op diverse prioriteiten. Er kan overwogen worden of het aangeven van enkele speerpunten niet meer aangewezen is. Daarnaast is het ook de vraag of volledig uitgewerkte draaiboeken - naargelang aard van de opdracht - aangewezen zijn.. In de nota wordt hier veel heil van verwacht, zonder dit echt te onderbouwen (en aan te geven waarom dit een verschil uitmaakt met de huidige als formalistisch ervaren werkwijze). Kan overwogen worden of het werken met vooropgestelde draaiboeken als facultatief instrument kan gelden? Het evalueren en herdenken van het strategische beleidskader kan wel als eerste stap worden gezien. Mogelijk biedt dit verdere input om een aantal basisprincipes bij te sturen of om de richting van een toekomstige aanpak te duiden. In het verantwoorden en onderbouwen van wetsvoorstellen is het tevens essentieel te weten of er wetenschappelijk onderzoek is verricht (zijn er studies en wat zijn de resultaten diverse steunpunten leveren doorgaans heel wat degelijk werk af). Het is in de beleidscyclus nuttig en noodzakelijk hier rekening mee te houden. In de nota komt het wetenschappelijk onderzoek in functie van het onderbouwen van wetvoorstellen, als mogelijke stapsteen in het proces, te weinig aan bod. Er kan wel gezocht worden naar het ‘aangeven van rudimentaire stappen’ in het proces van het tot stand komen van regelgeving. Hier kan worden voorgesteld om te werken met een aantal sleutelmomenten: (1) probleemanalyse (met desgevallend evaluatie van het bestaande instrumentarium en de integratie van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek) ; (2) opmaak van een onderbouwd concept ; (3) consultatie op basis van het concept ; (4) uitwerking voorstel ; (5) consultatie voorstel. Maar ook hier moet men waken voor een al te strak (opgelegd) stramien. Een reeds aangehaald probleem betreft de verkokering en de geringe samenhang met andere belendende regelgeving. Dit dient te beter te worden bewaakt vanuit het beleidsdomein maar eveneens vanuit een algemene bevoegdheid wetkwaliteit. Dit aspect kan mogelijk sterker aan bod komen in de nota. 5. administratieve lasten Het beheersen van de administratieve impact moet bij de invoering van nieuwe regelgeving uiteraard een aspect zijn waar rekening mee wordt gehouden. Bijgevolg moet hier volop aandacht worden aan verleend, maar zonder dit als resultaatsverbintenis te beschouwen of als een doel op zich. Bovendien kan kwalitatieve regelgeving resulteren in bijkomende administratieve lasten. Dit valt niet absoluut uit te sluiten, maar de lasten
62
63
moeten proportioneel zijn en moeten ondergeschikt zijn aan het doel dat de regelgeving nastreeft. In die optiek is nuancering in de nota geboden. Het verminderen van de administratieve lasten moet weliswaar worden bewerkstelligd, maar het opleggen van een lineaire vermindering van de administratieve lasten met 25 % tegen 2012 lijkt arbitrair. Een dergelijke verplichting houdt geen rekening met de situatie binnen de diverse beleidsdomeinen en de realiteit (en veronderstelt dat dit zonder meer te realiseren valt). Ook hier kan nuancering op zijn plaats zijn. 6. advies In de marge kan worden meegegeven dat de hoofdboodschap van het advies sterker kan worden belicht. Waar willen we in de verbetering van het regelgevend proces als strategische adviesraden echt voor gaan? Momenteel staan alle voorstellen wat teveel op eenzelfde hoogte, terwijl het mogelijk aangewezen is enkele speerpunten te accentueren. Tevens kan ook de opbouw en de structuur van het advies - in relatie met wat gesteld wordt in het rapport zelf - worden herbekeken (Punt 4 lijkt in dit licht minder essentieel om op te nemen in het advies ; Kan een integratie van de delen 3 en 7 worden overwogen?).
63
64
3.12.
Vlaamse jeudgraad VLAAMSE JEUGDRAAD 2 december 2009
ADVIES 09/28
SERV‐rapport ‘betere regelgeving’ De Vlaamse Jeugdraad in vergadering op 2 december 2009 onder voorzitterschap van Hakim Benichou en waarbij aanwezig waren: Dagmar Beernaert, Frederik Cappelle, Lieven Casteels, Lies Corneillie, Joris De Bleser, Lieke De Jans, Kara Eestermans, Tom Van Den Borne, Liesbeth Vanneste, Koen Verbruggen, Jasper Yse‐ baert, Nele Van Gils Brengt unaniem het volgende advies uit:
1. Situering In ‘Vlaanderen in Actie’ is de Vlaamse regering het engagement aangegaan om bij de Europese koplopers op het vlak van betere regelgeving te behoren. Eén van de doelstellingen van het Pact 2020 is ‘een efficiënte en kwaliteitsvolle overheid en regelgeving die op structurele wijze bij‐ draagt tot het welzijn en de welvaart van de bevolking’. Als bijdrage aan de realisatie van dit gezamenlijk engagement van de Vlaamse regering, de Vlaamse administratie, de sociale partners en het georganiseerde middenveld, heeft de Sociaal‐ Economische Raad van Vlaanderen (SERV) een rapport en een advies opgesteld over het Vlaamse wetgevingsbeleid. Het rapport bevat een analyse en evaluatie van de ontwikkeling van het Vlaamse wetgevingsbeleid in de voorbije 10 jaar voor drie centrale instrumenten van ‘betere regelgeving’: reguleringsimpactanalyse, consultatie en administratieve vereenvoudiging. Het wil ideeën aanreiken voor een versterkt wetgevingsbeleid in alle beleidsdomeinen. In de geest van het pact 2020 als gezamenlijk engagement wil de SERV – voorafgaand aan de definitieve goedkeuring – het advies en het rapport in hun ontwerpversie voorleggen aan be‐ trokken personen en instanties. In onderstaand advies geeft de Vlaamse Jeugdraad zijn apprecia‐ tie weer van het SERV‐advies /rapport. Hiervoor baseert de Vlaamse Jeugdraad zich op eigen ervaringen met het Vlaamse wetgevingsbeleid en zijn memorandum naar aanleiding van de Vlaamse verkiezingen. Hierbij worden aandachtspunten aangegeven die in het bijzonder relevant zijn voor het Vlaamse beleid naar jonge mensen.
64
65
2. Motivering Reguleringsimpactanalyse (RIA) De Vlaamse Jeugdraad sluit zich aan bij het pleidooi van de SERV voor een goede integratie van sectorale ex ante toetsen in de RIA. We stellen voor om hierbij expliciet de JoKER (kind‐ en jon‐ gere‐effectrapport) op te nemen. Het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot instelling van een JoKER bepaalt immers dat de JoKER geïntegreerd wordt in de RIA. De Vlaamse Jeugdraad onderschrijft tevens het probleem van ‘formalisme’ en laattijdigheid van de RIA, wat ook een obstakel vormt voor de impact van de JoKER. De Vlaamse Jeugdraad onder‐ steunt dan ook de aanbeveling van de SERV om de RIA te versterken als beleidsvoorbereidend middel. Consultatiebeleid De Vlaamse Jeugdraad is ervan overtuigd dat Vlaanderen sterk gebaat is bij een expliciet beleid gericht op de consultatie van jonge mensen. De laattijdige betrokkenheid van deze doelgroep bij beleidsprocessen en korte deadlines vormen echter vaak een obstakel om dit waar te maken, wat het draagvlak van beleidsmaatregelen bij jongeren niet ten goede komt. De Vlaamse Jeugdraad sluit zich dan ook aan bij het pleidooi voor transparantie en tijdige consultatie van stakeholders bij beleidsprocessen. De Vlaamse Jeugdraad ziet in het bijzonder kansen in de aan‐ gegeven witboek‐ (of conceptnota‐, visienota‐, groenboek‐ …) procedures. We adviseren om hierbij de consultatie van relevante strategische adviesraden uit te breiden tot relevante catego‐ riale adviesraden zoals de Vlaamse Jeugdraad. We zijn tevens van mening dat ook de RIA / JoKER best expliciet onderwerp uitmaakt van de georganiseerde consultatie: de terugkoppeling van stakeholders kan de kwaliteit ervan ten goede komen. Aansluitend hierop ondersteunt de Vlaamse Jeugdraad de ambitie om de huidige regelgevings‐ agenda’s (bij de beleidsbrieven en beleidsnota’s) op termijn te laten uitgroeien tot een meer doorgedreven planning en agenda. Dit komt de transparantie van beleidsactiviteiten ten goede maar vormt tevens een bijdrage tot de afstemming van verschillende beleidsdomeinen (realisa‐ tie van synergieën, vermijden van overlappingen en inconsistenties…). Vanuit het geloof in de meerwaarde van een integraal, domeinoverschrijdend jeugdbeleid, kan dit het beleid naar jonge mensen ten goede komen. Administratieve vereenvoudiging De Vlaamse Jeugdraad ondersteunt al langer het streven naar administratieve vereenvoudiging, wat momenteel gebeurt via actieplannen. De voorgestelde betrokkenheid van adviesraden en vertegenwoordigers van beoogde doelgroepen bij de opvolging van deze plannen kan de doel‐ treffendheid ten goede komen. Maar het is ook van belang deze stakeholders te consulteren bij
65
66
de opmaak van de actieplannen en de bijbehorende lastenmetingen. Dit komt de kwaliteit en volledigheid van de metingen en plannen ten goede. 3. Advies De Vlaamse Jeugdraad ondersteunt de analyse van het Vlaamse wetgevingsbeleid uit het SERV‐ rapport ‘betere regelgeving’. De Vlaamse Jeugdraad onderschrijft volgende aanbevelingen uit het bijbehorende SERV‐advies: de versterking van de RIA als beleidsvoorbereidend middel; het belang van een tijdige consultatie van stakeholders bij beleidsprocessen; de uitbouw van de huidige regelgevingagenda’s tot een meer doorgedreven planning en agenda; de betrokkenheid van adviesraden en vertegenwoordigers van beoogde doelgroepen bij de actieplannen administratieve vereenvoudiging Vanuit het specifieke domein ‘jeugd’, wijst de Vlaamse Jeugdraad op het belang van een sterke kind‐ en jongere‐effectrapportage en de tijdige consultatie van jonge mensen en hun organisa‐ ties bij beleidsprocessen. Een meer doorgedreven planning en agenda dragen bij tot een betere afstemming van beleidsdomeinen in functie van een integraal jeugdbeleid.
66
67
4. Reacties wetenschap 4.1. ICW
Reactie op het ontwerprapport en -advies van de SERV inzake betere wetgeving Het Interuniversitair Centrum voor Wetgeving (ICW) heeft kennis genomen van het ontwerprapport over 10 jaar wetgevingsbeleid in Vlaanderen en van het ontwerpadvies over betere regelgeving. Vooreerst wenst het ICW zijn waardering uit te drukken voor dit initiatief van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, die andermaal een belangrijk initiatief heeft genomen met het oog op een versterkt wetgevingsbeleid van de Vlaamse overheid. Het ICW sluit zich principieel aan bij dit voorstel om de doelstelling van het Pact 2020 inzake betere regelgeving concreet vorm te geven in deze legislatuur. Het advies stemt op belangrijke punten overeen met de aandachtspunten die het ICW heeft neergelegd in zijn memorandum naar aanleiding van de regeringsvorming na de Vlaamse parlementsverkiezingen van 2009. Dat geldt in het bijzonder voor wat betreft de focus op RIA, consultatie en de hertekening van het regelgevingsproces. Er zijn evenwel nog enkele elementen die in onvoldoende mate belicht worden in het rapport en in het advies en die volgens het ICW niet kunnen ontbreken in het integraal en structureel wetgevingsbeleid dat de SERV in zijn advies voorstaat. Kort geschetst gaat het om de volgende punten: 1) Het is belangrijk om de opmaak van wetgeving van bij aanvang voor te stellen als teamwork. Dat veronderstelt onder meer een duidelijke taakverdeling tussen administratie en kabinetten, evenals het opbouwen en samenbrengen van capaciteiten. 2) Het advies legt terecht nadruk op het regelgevingsproces. In dat kader dient men eveneens oog te hebben voor de uitbouw van meer structurele mechanismen voor de opvolging en evaluatie van regelgeving, en voor het belang van een draaiboek voor de regelgeving. Zo’n draaiboek, naar Nederlands model, schetst de gehele besluitvormingsprocedure voor regelgeving, inclusief contactadressen en modelformulieren. Het laat toe alle actoren en processtappen te identificeren en een wetgevingsproject beter te plannen. 3) Ook de samenwerking met andere regelgevende instanties komt te weinig aan bod, met name de federale overheid, andere gemeenschappen en gewesten, lokale overheden en de Europese Unie. Dat is in het bijzonder van belang in het kader van de omzetting van richtlijnen, de uitvoering van verordeningen en het optreden in domeinen die nauw samenhangen met federale materies.
67
68
4) Er moet meer nagedacht worden over methoden en technieken van wetgeving om meer toegankelijke en eenvoudige wetgeving tot stand te brengen. 5) De opbouw van kennis en capaciteit kan worden ondergebracht in een Academie voor Wetgeving, die niet enkel vorming verstrekt, maar ook fundamenteel en beleidsondersteunend onderzoek initieert en coördineert. Hieronder worden de belangrijkste passages uit het ICW memorandum herhaald, die betrekking hebben op de vorige vijf aandachtspunten. Beleid en wetgeving systematischer evalueren Nieuw beleid en regelgeving komt vaak tot stand zonder evaluatie van wat al bestaat. Deze stapeling van wetgeving is mee oorzaak van de enorme hoeveelheid regelgeving en van dubbele of slecht afgestemde beleidsmaatregelen. Systematische evaluatie is nodig. De regering en het parlement moeten, op basis van informatie over de praktijk, samen in een actieplan aanduiden voor welke bestaande wetgeving prioritair een evaluatie moet gebeuren en telkens de evaluatiecriteria vastleggen. Daarnaast moeten de structurele mechanismen voor opvolging en evaluatie worden uitgebouwd, zoals een meldpunt voor problematische regelgeving en de uitvoering van ex post RIA’s. Peer reviews en benchmarking moeten het structurele wetgevingsbeleid mee verder vorm geven. Toegankelijke en eenvoudige wetgeving realiseren Alle beleidsambities over deregulering ten spijt lukt het niet echt om de regeldichtheid in Vlaanderen terug te schroeven. Veeleer dan een procentuele vermindering van de bestaande regelgeving voorop te stellen, komt het er op aan om zowel de bestaande als de nieuwe wetgeving te vereenvoudigen en minder gedetailleerd te maken. Dat kan door codificatie, door een meer doorgedreven hergebruik van reeds bestaande componenten (bv. inzake administratieve beroepsprocedures), door meer na te denken over de juiste regelgeving op het juiste niveau, door het subsidiariteitsbeginsel toe te passen, enz. Door slimmere wetgeving kan de regeldichtheid worden gereduceerd zonder dat de effectiviteit en rechtszekerheid in het gedrang te brengen. Hiervoor moeten best practices worden uitgewerkt en toegepast. Taken beter verdelen tussen administratie en afgeslankte kabinetten Kabinetten vormen vaak een parallel circuit van regelgeving. Dat zorgt voor een verspilling van mensen en middelen en creëert wantrouwen. De bestaande praktijk leidt bovendien tot een gebrekkige coördinatie en inbreng van kennis en deskundigheid die bij de administratie aanwezig zijn. De opmaak van wetgeving moet teamwork worden. Samenwerking tussen de administratie en een drastisch afgeslankt kabinet moet toelaten dat het kabinet instaat voor politieke beleidskeuzes en toeziet op de politieke haalbaarheid, maar dat er tegelijk meer oog is voor effectiviteit, efficiëntie, uitvoerbaarheid en juridische correctheid. Vorming en onderzoek versterken via een Academie voor Wetgeving De permanente vorming en sensibilisering van politici, ambtenaren, kabinetsmedewerkers en parlementaire medewerkers zijn belangrijke hefbomen in het wetgevingsbeleid. Effectieve en efficiënte wetgeving opmaken veronderstelt capaciteiten die kunnen worden op-
68
69
gebouwd in een omstandig vormingsaanbod met een goed evenwicht tussen wetenschappelijke kwaliteit en maximale afstemming op noden uit de praktijk. De bestaande opleidingsprogramma’s voor wetgeving moeten worden ondergebracht onder één koepel. Een Academie voor Wetgeving, naar Nederlands voorbeeld, kan deze rol als koepelorganisatie waarnemen. De finaliteit is dat wetgevingsambtenaren in de cellen Wetskwaliteit een substantieel opleidingstraject kunnen volgen zodat zij het wetgevingsbeleid mee kunnen trekken en de kwaliteit van de wetgeving kunnen bewaken. Beter met andere regelgevende instanties samenwerken Maatschappelijke problemen die om regelgeving vragen, raken vaak aan de bevoegdheden van verschillende bestuursniveaus. De omzetting van Europese richtlijnen kan zowel federaal als Vlaams optreden vergen, maar dit gebeurt vandaag vaak zonder veel onderling overleg. Vlaamse materies zijn soms zo verweven met federale materies dat gezamenlijk optreden zelfs verplicht wordt door het Grondwettelijk Hof. De uitvoering of handhaving van regelgeving ligt vaak in handen van lokale overheden, die daartoe niet noodzakelijk zijn uitgerust. Er zijn mechanismen en instrumenten nodig die samenwerking in dergelijke gevallen een vanzelfsprekend onderdeel van de wetgevingsprocedure maken. Ze kunnen worden opgenomen in het draaiboek voor de wetgeving en de daaruit resulterende ‘roadmaps’. Zo kan bijvoorbeeld worden gewezen op andere betrokken bevoegdheidsniveaus en hun mogelijke aanspreekpunten, of op consultatie van uitvoerende en handhavende instanties. Meer inspelen op Europa De voorbereiding en transparantie van Vlaamse initiatieven en standpunten bij de Europese beleidsvoorbereiding en besluitvorming moeten sterk verbeteren. Het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie kan daarvoor een hefboom zijn. Naast een optimalisering van de bestaande processen, moet in Vlaanderen een systeem van impactanalyse voor Europese regelgeving worden ingevoerd zodat het mogelijk wordt de effecten van voorgenomen Europese regelgeving voor Vlaanderen beter en tijdig te onderkennen en optimaal in te spelen op de Europese Impact Assessments. Voor het overige onderschrijft het ICW het SERV-advies en hoopt het dat de Vlaamse Regering het belang van dit advies erkent en het omzet in concrete beleidsinitiatieven die nog in de loop van deze legislatuur worden verwezenlijkt. Zoals het in het advies treffend wordt omschreven, is de financieel-economische crisis geen hinderpaal, maar net een belangrijke reden om het streven naar een effectieve en efficiënte overheid ook op het vlak van het wetgevingsbeleid te verwezenlijken.
69
70
4.2. SBOV
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Reactie op rapport betere regelgeving Het verbeteren van regulering is noodzakelijk, zowel voor burgers en bedrijven waarvoor regels bedoeld zijn (gereguleerden) als voor de overheid zelf, die de regels opstelt, toepast en handhaaft (regulator). Gereguleerden worden geconfronteerd met regels, waarvan het nut niet altijd duidelijk is. Sommige regels zijn onverstaanbaar, overbodig of overlappen met reeds bestaande regels. Soms zijn gereguleerden niet op de hoogte van bepaalde regels en moet de overheid extra investeren in de toepassing en handhaving. Overlappende of tegenstrijdige regels kunnen bovendien wijzen op dubbelwerk, en dus een gebrek aan afstemming en een verlies van efficiëntie. Er zijn reeds heel wat instrumenten ontwikkeld om regulering te verbeteren maar het louter creëren van nieuwe instrumenten alleen is niet voldoende. Ze moeten een deel zijn van een bredere strategie, die de fundamentele oorzaken van slechte regulering aanpakt. Dit SERV-rapport levert een heel belangrijke bijdrage om zo’n strategie uit te bouwen. Het is een zeer goed gedocumenteerd overzicht van alles wat er in Vlaanderen bestaat rond betere regulering; van de internationale tendensen zijn; van de voornaamste problemen met de bestaande instrumenten en, bovenal, van hoe de bestaande instrumenten moeten uitgebreid worden. Betere regelgeving moet volgens het rapport kaderen in een brede strategie van ‘good governance’, waarin niet enkel bestaande regels worden aangepast maar ook iets gedaan wordt aan de instroom van nieuwe regels (Zijn ze wel noodzakelijk? Zijn er reeds geen gelijkaardige regels?). Dit veronderstelt inderdaad een cultuurwijziging bij alle betrokkenen. Instrumenten zoals RIA, administratieve vereenvoudiging en consultatie worden nog vaak op een symbolische manier gebruikt, ‘omdat het moet’. Ze kunnen regulering pas echt verbeteren wanneer ook culturen, communicatielijnen en processen gemoderniseerd worden. Bovenal vereist betere regulering een systeembenadering (cfr. rapport p.8-9). Regels worden niet alleen gemaakt door politici maar door een grote groep van actoren die elk een rol hebben in het systeem. Regulering is de uitkomst van een beslissingsproces, waar veel actoren bij betrokken zijn. Het is (de afwezigheid van) het samenspel tussen deze actoren
70
71
dat de effectiviteit en kwaliteit van regels (deels) bepaalt. Betere regulering vergt dan ook een optimale organisatie van het reguleringsapparaat. Dat apparaat lijkt relatief complex. Zo zijn er verschillende soorten organisaties die betrokken worden in het reguleringsproces. Niet enkel politici ontwerpen nieuwe regels maar ook ministeriële departementen en agentschappen vertalen algemene regels vaak naar meer concrete criteria. Om doelgroepen te betrekken bij regulering worden deze opgenomen in speciale commissies. Vaak hebben die een adviserende bevoegdheid maar soms kunnen ze ook beslissingen nemen, en ze hebben dus een plaats in de reguleringsketen. Bovendien zijn die verschillende actoren vaak actief in meerdere sectoren tegelijk, zodat de traditionele grenzen tussen sectoren verdwijnen en sectoren elkaar gaan overlappen. Een derde reden is dat regulerende taken gedeeld worden door verschillende overheidsniveaus. In vele landen hebben nationale staten taken overgedragen aan sub- en supranationale niveaus maar behouden ze ook nog een aantal bevoegdheden voor zichzelf. Bevoegdheden worden dan gedeeld door meerdere niveaus, zodat regulering een complex ‘web’ wordt, waarin zowel supranationale, nationale en subnationale instanties voortdurend met elkaar interageren in een meerlagig systeem. Hoewel taken bij ons in principe exclusief worden toegewezen, zijn er verschillende sectoren waarvoor zowel het regionale als het federale niveau bevoegd zijn, zodat reguleringsketens doorheen verschillende niveaus snijden. Internationaal onderzoek wijst bovendien uit dat het aantal organisaties vooral de laatste decennia is toegenomen. Deze complexiteit verhoogt het risico op versnippering. Organisaties zijn dan met gelijkaardige taken bezig, zonder dat ze met elkaar afstemmen. Niemand heeft nog een volledig zicht op welke regels er bestaan, het effect van de regulering en de noodzaak van nieuwe regels. Versnippering kan ook leiden tot contradicties, waarbij verschillende organisaties elkaar tegenspreken en er heel wat onzekerheid ontstaat bij de gereguleerden. De complexiteit is het gevolg van een steeds grotere specialisatie en is op zich dus zeker niet slecht. Om versnippering te vermijden is het echter noodzakelijk dat de verschillende onderdelen van het reguleringsapparaat op elkaar afgestemd zijn. Coördinatie is dus eveneens een belangrijke voorwaarde voor goede regelgeving. Hoewel dit thema de laatste jaren sterk aan belang heeft gewonnen, blijven er nog verschillende uitdagingen (cfr. rapport p.21). Zo weten we eigenlijk nog steeds niet goed welke regulerende actoren er zijn en hoe hun taken verdeeld worden, laat staan hoe ze dan met elkaar coördineren. Die taakverdeling is dan ook een meer fundamentele oorzaak van slechte regulering en het is noodzakelijk om een beter zicht te krijgen op hoe het reguleringsapparaat er eigenlijk uitziet. Het lijkt alvast belangrijk om de afstemming te verbeteren tussen o.a.: Organisaties uit verschillende fases in de reguleringsketen: de verschillende fases in de reguleringsketen (regelgeving, toepassing, handhaving) kunnen niet zomaar
71
72
volledig gescheiden worden. Organisaties die regulering toepassen of handhaven moeten ook adviezen kunnen geven over nieuwe regels, aangezien zij goed weten of die regels in praktijk werken. Organisaties met dezelfde taak: Er zijn relatief veel erkenningsinstanties (zie ook rapport p.74). Zeker wanneer meerdere instanties actief zijn tegenover dezelfde doelgroep, dan moeten hun activiteiten op elkaar afgestemd worden om regulering te verbeteren. Organisaties uit verschillende sectoren: hoewel er reeds veel inspanningen geleverd zijn om de coördinatie binnen sectoren te verbeteren, lijkt de afstemming tussen sectoren minder goed ontwikkeld te zijn. Nochtans vervagen de grenzen tussen bepaalde sectoren steeds meer. Overheidsniveaus:vooral wanneer taken gedeeld worden door meerdere niveaus.
Betere regulering vereist dus een duidelijke taakverdeling en effectieve coördinatiemechanismen. Coordinatie kan ook geïntegreerd worden in de drie voornaamste instrumenten die in het rapport beschreven worden:
RIA: is al een instrument om voor meer coördinatie te zorgen en laat toe om beslissingen te communiceren en om overleg te hebben met alle betrokkenen (rapport p.8-9). Zoals het rapport aanbeveelt is het niet alleen belangrijk om daarbij de effecten voor doelgroepen in kaart te brengen. Het is ook belangrijk om de effecten op de overheid zelf na te gaan (cfr. rapport p.73). Het gaat daarbij overigens niet alleen om de effecten op de processen van één enkele organisatie maar om de effecten voor alle organisaties die (onrechtstreeks) betrokken zijn bij de wijziging (vb. wanneer ze bepaalde informatie moeten aanleveren).
Administratieve vereenvoudiging: burgers en bedrijven zullen hogere kosten hebben wanneer het reguleringsapparaat versnipperd is, bijvoorbeeld omdat ze dan dezelfde informatie meerdere keren moeten doorgeven. De sleutel tot het verlagen van de kosten is dan om die versnippering te verminderen, bijvoorbeeld door gegevens uit te wisselen en slechts één keer op te vragen (cfr. rapport p.14). Er wordt reeds zeer veel gedaan om deze lasten te meten en te verminderen. De actieplannen zouden meer inter-organisationele initiatieven kunnen bevatten, in plaats van per organisatie in het beleidsdomein een overzicht te geven welke hervormingen gepland zijn. Ook wanneer organisaties zich tot dezelfde doelgroep richten of dezelfde inststrumenten inzetten is een geïntegreerde aanpak nodig.
Consultatie: ook consultatie is een instrument die de coördinatie tussen de verschillende belanghebbenden kan verbeteren. Er wordt echter niet enkel met strategische adviesraden geconsulteerd. Er is daarnaast nog een hele waaier aan andere commissies, waar ook gereguleerden vertegenwoordigd worden en die ook adviezen geven over nieuwe regels. Nochtans is het niet steeds duidelijk welke (adviseren-
72
73
de) commissies er precies zijn en wat ze juist doen. Het is belangrijk om deze beter in kaart te brengen. Zoals het SERV-rapport overtuigend aantoont zijn deze drie instrumenten cruciaal voor een betere regulering. Deze kunnen echter pas werken wanneer de fundamentele oorzaken van slechte regulering aangepakt worden. Verschillende landen hebben hervormingen voor betere regulering ingebed in bredere hervormingen, die erop gericht waren om taken onderling beter af te stemmen. Betere regulering is dus niet enkel een zaak van regeltjes af te schaffen of allerlei instrumenten in te zetten. Het moet een onderdeel zijn van een brede strategie, die de werking van de hele overheid wil verbeteren. Jan Rommel Prof.dr. Koen Verhoest
73
74
5. Andere reacties 5.1. Verenigde verenigingen
SERV-rapport en –advies betere regelgeving: reactie ‘de Verenigde Verenigingen’ 11 december 2009
Eén doelstelling in het Pact 2020 beoogt ‘een efficiënte en kwaliteitsvolle overheid en regelgeving die op structurele wijze bijdraagt tot het welzijn en de welvaart van de bevolking’. Als bijdrage aan de realisatie van die doelstelling, stelde de SERV een rapport en advies op over het Vlaamse wetgevingsbeleid. De SERV vroeg aan een aantal stakeholders een reactie op de belangrijkste beleidssuggesties in het advies. Die zullen als bijlage toegevoegd worden aan het rapport en moeten de verdere discussie en dialoog voeden. Hierbij een informele insteek van ‘de Verenigde Verenigingen’, het samenwerkingsverband van het middenveld in Vlaanderen. Samenvatting - Het SERV-rapport biedt een waardevolle en juiste analyse van het Vlaamse regelgevingsbeleid. - De instrumenten voor een goed regelgevingsbeleid zijn er, maar worden niet of niet correct toegepast. - Een beter regelgevingsbeleid vergt in de eerste plaats een andere bestuurscultuur. Pas dan zal het instrumentarium zinvol en juist ingezet worden. - Het SERV-advies zet voornamelijk in op meer en betere instrumenten. ‘de Verenigde Verenigingen’ vult dit aan met suggesties voor een andere bestuurscultuur: o Een andere rol voor de Vlaamse overheid: een goed beleid maak je samen met maatschappelijke actoren. Beleidsbeslissingen zijn voorbehouden aan verkozen politici. o Participatie en consultatie zijn processen die maatwerk vereisen. Ze bestaan niet in prefabversie. o Participatie en consultatie horen bij elke fase van de beleidscyclus. Van de concept- tot de evaluatiefase. o Vorming voor politici, kabinetsmedewerkers en ambtenaren. Want procesmatig werken moet en kan je leren. - ‘de Verenigde Verenigingen’ pleit voor een verbetering, een versterking en een correcter gebruik van de goede, bestaande instrumenten alvorens nieuwe instrumenten te lanceren. - ‘de Verenigde Verenigingen’ wil in 2010 samen met alle geïnteresseerde en betrokken actoren constructief verder werken op het consultatiebeleid in Vlaanderen.
74
75
Algemeen Vingers op de juiste wonden De analyse van het Vlaams wetgevingsbeleid in het rapport van de SERV is heel waardevol. Ze is uitvoerig gedocumenteerd, gesitueerd in een historische en maatschappelijke context en omvat het hele raderwerk van besluitvorming in Vlaanderen. De evaluatie van het Vlaamse wetgevingsbeleid legt vingers op de juiste wonden. Op relatief korte termijn is Vlaanderen geëvolueerd van een regio waar quasi geen wetgevingsbeleid was naar een regio die dankzij vele instrumenten voor o.a. administratieve vereenvoudiging aansluit bij de kop van het Europese peloton inzake regelgevingsbeleid. Desondanks hapert het nog, vooral dan op vlak van transparantie en participatie in beleidsprocessen. Er zijn waardevolle instrumenten, maar of ze goed toegepast en/of een toegevoegde waarde bieden, is sterk de vraag en bovenal afhankelijk van tal van factoren die voornamelijk te maken hebben met de ‘bestuurscultuur’ in Vlaanderen. Zijn er meer medicijnen nodig…? Gezien de teneur van deze analyse, die wij volledig onderschrijven, hebben we wat bedenkingen bij een aantal aanbevelingen in het SERV-advies. We zijn bang dat sommige aangereikte en correct beargumenteerde oplossingen zullen leiden tot het omgekeerde van wat men beoogt. Waar men terecht vaststelt dat een aantal instrumenten niet of slecht gebruikt worden of leiden tot puur formalisme en tijdverlies, suggereert men ‘draaiboeken’ en ‘gediversifieerde sets van standaardprocedures’. Voor de nodige administratieve vereenvoudiging vraagt men een jaarlijks actieplan per beleidsdomein, inclusief een beleidsdomeinoverschrijdend actieplan. Hoewel uit de analyse blijkt dat een beter wetgevingsbeleid en –instrumentarium staat of valt met een andere beleidscultuur, vinden we geen suggesties om aan die cultuur te gaan schaven. Het regeerakkoord en meerdere beleidsnota’s willen overduidelijk – en terecht – lasten verminderen en regels en het regelgevingsbeleid vereenvoudigen. Alleen trapt men volgens ons in de val van de overdreven instrumentalisering. Om vereenvoudiging te kunnen monitoren en realiseren, voert men nieuwe regels in die opnieuw mensen en middelen vergen. Dit leidt tot een vicieuze cirkel waarbij de ingezette middelen niet meer in verhouding staan tot de resultaten. Het lijkt erop dat het invoeren van nieuwe regels en verplichtingen een verdere formalisering en bureaucratisering met zich mee zal brengen waar niemand mee gebaat is. Het omgekeerde dus van efficiëntiewinsten waar deze Vlaamse regering terecht zo naar streeft. Vlabest geeft de regering hieromtrent twee suggesties: zet de instrumenten verstandig in met als uitgangspunt het bevorderen van de bestuurscultuur en neem als politici een trekkersrol op bij de aandacht voor een zorgvuldig regelgevingsproces en dito regels. Ook het advies van de SERV legt heel wat nadruk op de instrumenten voor een beter regelgevings- en participatief beleid. We vrezen dat dit het risico nog vergroot op formalisme, waarvoor het advies overigens zelf waarschuwt. We menen ook dat meer instrumenten niet perse tot meer transparantie leiden. In het slechtste geval verengen ze zelfs de kwalitatieve inspraakmogelijkheden omdat enkel de inspraakorganen met voldoende ondersteuning en omkadering zullen kunnen meedraaien in het wetgevingsbeleid. Een verdere instrumentalisering lijkt ons dus niet de aangewezen weg.
75
76
…of betere dokters en betere medicijnen? Laat het duidelijk zijn: we willen hoegenaamd geen afbreuk doen aan de bewezen waarde van de instrumenten die nu ingezet worden bij het regelgevingsbeleid. Het is momenteel het enige wat er is en dat moeten we gebruiken en koesteren. Zoals aangegeven appreciëren we ten zeerste het minutieuze rapport dat de SERV hierover opstelde. Vanuit ‘de Verenigde Verenigingen’ hebben we daar niks aan toe te voegen en we spreken ons daarom ook niet uit over elke voorgestelde maatregel. We willen wel – samen met de SERV en een aantal strategische adviesraden – het belang van een ommekeer in de beleidscultuur benadrukken, precies omdat blijkt dat pas dan de investeringen in nieuwe en verbeterde instrumenten echt zullen renderen. Toegegeven, het recente verleden heeft getoond dat de bestuurscultuur in Vlaanderen moeilijk te wijzigen is, maar moeilijk gaat ook én bovendien is het de enige duurzame piste voor een beter regelgevingsbeleid. Instrumenten, die permanent verbeterd moeten worden, zijn nodig en zinvol, maar zonder cultuurwijziging zullen ze de kwaliteit en het draagvlak van de regelgeving niet ten goede komen. De instrumenten moeten dus eerder ingezet worden met oog op die cultuurwijziging. Omdat we dit aspect grotendeels missen, zowel in het advies van de SERV als in het regeerakkoord en de beleidsnota’s, geven we hieronder enkele suggesties. Een aantal sluit aan bij de argumentatie in het SERV-advies. Suggesties inzake bestuurscultuur - Om participatieprocessen te verdiepen en te versterken in functie van een beter, gedragen beleid, moet de Vlaamse overheid zelf een andere rol gaan spelen. Ze moet meer samenwerken, netwerken en ‘meesturen’ met alle maatschappelijke actoren dan zichzelf als enige ‘beleidsmaker’ zien. Beleidsbeslissingen zijn voorbehouden aan politici, het beleid ‘maken’ niet. Daarom is een pleidooi voor een andere rol voor de Vlaamse overheid geenszins een ontkenning van het primaat van de politiek. - Beleidsmakers stellen graag nieuwe participatieve instrumenten voor die als ‘witte konijnen’ alle bestaande problemen zullen oplossen. In realiteit komt dit neer op een onduidelijke wildgroei van naast elkaar bestaande procedures die geenszins de participatie én de efficiëntie dienen. Wij pleiten ervoor om de illusie van een perfect geoliede participatieve machine in Vlaanderen te verlaten. Waar participatie een prefabproduct is, is het slechte participatie. Goede participatie is een gezamenlijk proces met telkens een eigen dynamiek. Een proces dat tijd, inspanning, transparantie en open communicatie vergt. We ondersteunen daarom het pleidooi van de SERV voor meer maatwerk, maar dan zonder nieuwe procedures. Wij kiezen liever voor een op argumenten gefundeerde beslissing op het politieke niveau waarom een bepaalde regel dit of dit proces moet doorlopen. Het zou goed zijn als de ‘roadmap’ van consultatie en participatie vastgelegd wordt bij de conceptie van de regel (cf. suggestie van de SERV i.v.m. aanpassing van de regelgevingsagenda) - Participatie is pas zinvol als het in elke fase van de beleidscyclus op een goede manier gebeurt. Een aantal voorstellen per fase: o Agendasetting en concept: de Vlaamse overheid kan werken met visie- of discussienota’s (cf. groenboeken). Dergelijke nota is een verkenning van mogelijke pistes, mogelijke beleidsmaatregelen als antwoord op maatschappelijke ontwikkelingen of tendensen. Zo confronteert en overlegt de overheid al in de voorbereidingsfase haar visie via de geijkte inspraakkanalen (i.c. strategische adviesraden). Zo wordt er meer deskundigheid ingezet vanaf het begin van een beleidsinitiatief en er kan vóór een (partij)politieke consensus over een bepaalde
76
77
-
piste een breed draagvlak ontstaan. Dit komt de kwaliteit en impact van de beleidsmaatregel ten goede zonder, zoals het SERV-advies terecht opmerkt, de duur van het beslissingsproces te verlengen. o Beslissing: de strategische adviesraden moeten over het verdere proces van beleidsontwikkeling tijdig op de hoogte gebracht worden. Eens de te volgen pistes vastgelegd zijn (cf. witboek) verdienen ze gemotiveerde feedback op hun advisering. o Uitvoering: bij de uitvoering van beleidsmaatregelen moet de overheid meer haar licht opsteken bij de expertise en methodieken van het middenveld. Het middenveld kan de overheid helpen om bepaalde streefcijfers te halen, om dienstverlening efficiënter te maken, om extra draagvlak te creëren enz. o Evaluatie: alle strategische adviesraden moeten de decretale opdracht krijgen om geregeld het beleid te evalueren. Daarbij moeten ze nauwer kunnen samenwerken met de Steunpunten Beleidsrelevant Onderzoek in de verschillende beleidsdomeinen, waardoor de beleidsrelevantie van het onderzoek gemaximaliseerd zal worden. Maatwerk en procesmatig werken vereisen specifieke vaardigheden. We pleiten voor meer vorming voor Vlaamse politici, kabinetsmedewerkers en ambtenaren over de zinvolheid van participatie en het begeleiden van participatieprocessen.
Suggesties inzake instrumentarium - De strategische adviesraden zijn er, ze zijn waardevol en brengen heel wat expertise samen, maar toch worden ze niet optimaal gebruikt. We stellen voor om de strategische adviesraden zinvol en ten volle te benutten, omdat zij de prioritaire organen zijn in een formeel participatieproces. Dit betekent dat er een duidelijk kader en rol voor de strategische adviesraden als formele adviesorganen moet gedefinieerd worden op het politieke niveau; dat ze in elke fase van de beleidscyclus ingeschakeld worden zodat ze echt strategisch kunnen bezig zijn; dat er voldoende financiële- en secretariaatsondersteuning moet zijn; dat samenwerking tussen strategische adviesraden moet gestimuleerd worden waardoor de inspraak over transversale beleidsdomeinen en –thema’s (en dat zijn er almaar meer) efficiënter en makkelijker zal zijn en dat de expertise van de strategische adviesraden meer en beter inzetbaar moet zijn door het Vlaams parlement, bvb bij hoorzittingen. Dit alles valoriseert de inzet van de leden van de adviesraden en zal motiverend werken voor zowel het beleid als de adviesraad. De waardevolle pogingen om ernstiger om te gaan met de strategische adviesraden zijn tot hiertoe ontoereikend gebleken. Dat in meerdere beleidsnota’s zelfs met geen woord gerept wordt over de strategische adviesraad, doet helaas weinig verbetering vermoeden. - De strategische adviesraden moeten ook zelf hun huidige mogelijkheden en kansen ten volle grijpen. Ze moeten er over waken dat ze geen speelbal worden van een hokjesdenken in beleidsdomeinen. Met behulp van een zelfscan kunnen de adviesraden regelmatig in de spiegel kijken met oog op verbeterpunten in (door)werking en ondersteuning. Het is aan de Vlaamse overheid om de resultaten van de zelfscan voor alle strategische adviesraden te monitoren. Een centrale monitoring maakt het ook makkelijker om goede voorbeelden naar boven te halen en te verspreiden (zie ook SERV-advies) - De Vlaamse overheid moet de bestaande participatieve instrumenten verbeteren, versterken en ze gebruiken waarvoor ze bedoeld zijn vooraleer nieuwe instrumenten uit te vinden en de oude te marginaliseren ‘omdat ze niet goed werken’. Voorbeelden zijn de strategische adviesraden en de RIA. Zo werden de strategische adviesraden opgericht in lijn met homogene beleidsdomeinen. Sinds de laatste Vlaamse verkiezingen zijn
77
78
die beleidsdomeinen opgesplitst en hebben bepaalde adviesraden (vb. SARC) maar liefst vier voogdijministers. We roepen de Vlaamse overheid op om consequent te zijn in haar eigen plannen en daden in verband met bestuurlijk beleid. Het is duidelijk dat er één en ander beweegt inzake regelgevings- en consultatiebeleid in Vlaanderen. In het maatschappelijke veld merken we veel goede wil en ook beleidsmakers willen stappen vooruit zetten. Daarom stelt ‘de Verenigde Verenigingen’ voor om in de loop van 2010 samen met alle geïnteresseerde en betrokken actoren constructief in dialoog te gaan om het consultatiebeleid in Vlaanderen effectief te verbeteren. Namens ‘de Verenigde Verenigingen’ Ann Demeulemeester, voorzitter Bart Verhaeghe, stafmedewerker
‘de Verenigde Verenigingen’ is het samenwerkingsverband en de spreekbuis van het middenveld. Het bestaat uit: ACW Bond Beter Leefmilieu Forum Etnisch-Culturele Minderheden Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV) Forum voor Amateurkunsten Gezinsbond 11.11.11, koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging Christelijke Mutualiteit (LCM) Socialistische Mutualiteit (NVSM) de Vlaamse vakbonden Vlaamse Jeugdraad Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen Vlaamse Sportfederatie en honderden andere organisaties uit alle sectoren van het maatschappelijk middenveld.
78
79
5.2. Resultaten vragenlijst De SERV stelde een vragenlijst op die kon worden gebruikt om om te reageren op de belangrijkste beleidssuggesties van het ontwerpadvies en ontwerprapport van de SERV. Hieronder worden de resultaten uit de ontvangen antwoorden getoond en vervolgens kort besproken. 5.2.1
Antwoorden
Procedures, structuren en instrumenten voor betere regelgeving Vragenlijst t.b.v. externe consultatie 1
30 oktober2009 voor info en contact over deze vragenlijst:
[email protected] – 02.22.95.201
Respondenten
De SERV ontving een 20-tal formulieren. Zij kwamen ten eerste van een aantal cellen wetskwaliteit, met name van de beleidsdomeinen werkgelegenheid en sociale economie (WSE) , economie, wetenschap en innovatie (EWI), onderwijs en vorming (OND), welzijn en gezondheid (WGG), bestuurszaken (BZ) en landbouw en visserij (LV). Daarnaast hebben ook sommige andere beleidsen/of juridische afdelingen een formulier ingestuurd (naast de Dienst Wetsmatiging ging het om entiteiten binnen het departement onderwijs, het departement werkgelegenheid, het departement welzijn en gezondheid VDAB, VLM, OVAM, Media, BLOSO) alsmede enkele individuele ambtenaren (zowel vanuit de administratie als vanuit het Vlaams Parlement).
2
De politiek-maatschappelijke context voor betere regelgeving
Het ontwerprapport en ontwerpadvies zien enkele relevante trends in de politieke en maatschappelijke omgeving voor betere regelgeving. In hoeverre vindt u dat die trends de nood aan betere regelgeving versterken en de kansen op doorbraken vergroten? Trend…
… is/zijn als ‘driver’ voor betere regelgeving: Zeer belangrijk 80%
Soms belangrijk 15%
Minder belangrijk 5%
Niet belangrijk 0%
Geen mening 0%
Groeiende politieke steun voor betere regelgeving
Groeiende ambtelijke steun
75%
20%
5%
0%
0%
Effectieve en efficiënte overheid
65%
20%
15%
0%
0%
Nieuwe politiek-ambtelijke verhoudingen
40%
40%
20%
0%
0%
Europa
40%
40%
15%
5%
0%
Toenemende beschikbaarheid van goede voorbeelden
35%
45%
15%
5%
0%
Lange termijn strategische visie (Pact 2020)
35%
40%
15%
10%
0%
Groeiende maatschappelijke steun
20%
60%
20%
0%
0%
De financieel-economische crisis
15%
30%
40%
15%
0%
79
80
3
Randvoorwaarden voor hervormingen
Hervormingen gericht op betere regelgeving hebben volgens het ontwerprapport en ontwerpadvies pas kans op slagen als enkele randvoorwaarden zijn vervuld. In welke mate vindt u de onderstaande randvoorwaarden belangrijk om wezenlijke vooruitgang te boeken? Randvoorwaarde … is
Zeer belangrijk 90%
Soms belangrijk 10%
Minder belangrijk 0%
Niet belangrijk 0%
Geen mening 0%
Steun en ‘commitment’ kabinet
Steun en ‘commitment’ leidend ambtenaren
90%
10%
0%
0%
0%
Steun en ‘commitment’ bevoegde minister
80%
20%
0%
0%
0%
Steun en ‘commitment’ vakministers
70%
30%
0%
0%
0%
Steun en ‘commitment’ minister-president
45%
50%
5%
0%
0%
Steun en ‘commitment’ parlement
45%
40%
15%
0%
0%
Steun en ‘commitment’ stakeholders
35%
55%
10%
0%
0%
Zeer belangrijk
Soms belangrijk
Minder belangrijk
Niet belangrijk
Geen mening
75%
20%
5%
0%
0%
70%
25%
5%
0%
0%
65%
25%
5%
0%
5%
55%
40%
5%
0%
0%
50%
40%
10%
0%
0%
50%
35%
10%
5%
0%
40%
30%
25%
0%
5%
30%
65%
0%
5%
0%
30%
40%
25%
5%
0%
20%
60%
20%
0%
0%
Randvoorwaarde … is
Juiste focus (op betere beleidsresultaten, niet op minder/meer wetgeving) Voldoende middelen en capaciteit binnen de beleidsdomeinen Slimme, flexibele en maatgerichte toepassing van instrumenten voor betere regelgeving (geen formalisme) Regelgevingsproces correct toepassen
Evenwicht tussen ambities en beschikbare capaciteit en middelen Nieuwe politiek-ambtelijke verhoudingen (andere rolverdeling kabinetten-administratie) Regelgevingsproces vereenvoudigen en inkorten
Samenwerking tussen beleidsdomeinen
Horizontale aansturing en ondersteuning van beleidsdomeinen Regelgevingsproces versterken (extra waarborgen)
80
81
4
Prioriteiten voor het toekomstige wetgevingsbeleid
Het ontwerprapport bevat een hele reeks beleidssuggesties om de bestaande procedures, structuren en instrumenten voor betere regelgeving te verbeteren. Het ontwerpadvies legt daarbinnen prioriteiten. In welke mate vindt u de onderstaande beleidsmaatregelen belangrijk? Beleidssuggestie
Zeer belangrijk
Soms belangrijk
Minder belangrijk
Niet belangrijk
Geen mening
65%
30%
5%
0%
0%
40%
55%
5%
0%
0%
40%
45%
10%
0%
5%
35%
55%
10%
0%
0%
35%
45%
10%
5%
5%
35%
40%
15%
0%
10%
30%
55%
10%
0%
5%
30%
45%
15%
5%
5%
30%
35%
30%
0%
5%
25%
45%
30%
0%
0%
20%
65%
15%
0%
0%
20%
55%
20%
0%
5%
20%
45%
25%
0%
10%
15%
45%
25%
0%
15%
10%
15%
50%
10%
15%
Strategie, procedures en structuren
Efficiëntere en effectievere regelgevingsprocedures via maatwerk door draaiboeken voor de regelgeving (een uitgebreidere set van standaardprocedures) Goede voorbeelden opsporen en verspreiden Betere regelgeving integreren in persoonlijke doelen en taakstellingen leidend ambtenaren Modernisering van handleidingen en richtlijnen en intensievere opleidingen Versterking van de departementele cellen wetskwaliteit
Gebruik van ‘roadmaps’ (projectplanning van regelgevingsprocessen) Een nieuw strategisch beleidskader voor betere regelgeving (regeringsbrede visie en strategie) Versterking van de dienstverlening en ondersteuning door de dienst wetsmatiging In regelgevingsagenda’s opnemen voor welke voorgenomen regelgeving welke procedure wordt gevolgd (cf. draaiboeken) Een netwerk opbouwen van instanties rond betere regelgeving Verhoogde transparantie en regelmatiger actualisering van de regelgevinsgagenda’s Betrokkenheid stakeholders bij beleid betere regelgeving versterken Monitoring, benchmarking en evaluatie van prestaties per beleidsdomein Onafhankelijke kwaliteitsbewaking
Een decretale basis voor betere regelgeving creëren
81
82
Beleidssuggestie
Zeer belangrijk
Soms belangrijk
Minder belangrijk
Niet belangrijk
Geen mening
80%
15%
5%
0%
0%
60%
25%
10%
5%
0%
45%
30%
10%
15%
0%
25%
65%
5%
0%
5%
25%
30%
35%
10%
0%
20%
60%
10%
10%
0%
20%
40%
25%
15%
0%
15%
10%
55%
15%
5%
Reguleringsimpactanalyse
Reguleringsimpactanalyse proportioneler, selectiever en flexibeler toepassen RIA vroeger starten (d.m.v. fasering via pre-RIA)
Goede integratie in RIA van die sectorale toetsen
Vlaamse impactanalyses van ontwerpen van nieuwe Europese regelgeving Versterkte transparantie van finale RIA’s en resultaten van periodieke RIA-controles Actualiseren van de RIA’s tijdens het gehele beleidsproces Sectorale toetsen invoeren (armoedetoets, diversiteitstoets, marktwerkingstoets, KMO-toets of administratieve lastentoets…) Ministers RIA’s persoonlijk laten ondertekenen
Consultatie
Tijdig consulteren (bv. conceptnota’s, pre-RIA’s)
55%
35%
5%
5%
0%
Verplichte feedback op adviezen en consultaties
40%
55%
0%
5%
0%
40%
35%
15%
5%
5%
Vormen van open consultatie meer gebruiken (bv. openbaarmaking en raadpleging) Consultatie binnen de overheid uitbouwen
35%
55%
5%
5%
0%
Consultatie van strategische adviesraden verbeteren
35%
50%
10%
5%
0%
Centrale inspraakwebsite
10%
25%
40%
20%
5%
Richtlijnen en minimumnormen voor consultatie
5%
70%
15%
5%
5%
65%
30%
5%
0%
0%
45%
45%
10%
0%
0%
40%
35%
10%
10%
5%
25%
55%
15%
0%
5%
25%
35%
30%
10%
0%
20%
60%
15%
0%
5%
10%
30%
55%
5%
0%
10%
30%
40%
15%
5%
Administratieve vereenvoudiging
Toepassing van ICT en e-goverment oplossingen
Projecten voor legistieke vereenvoudiging (codificatie e.d.) Meer betrokkenheid adviesraden en doelgroepen bij prioriteitenstelling administratieve vereenvoudiging Actieplan voor ex post beleids- en wetsevaluaties
Jaarlijkse actieplannen per beleidsdomein, inclusief een beleidsdomeinoverschijdend actieplan Proeftuinen en experimenteerruimte voor eenvoudige regelgeving en snellere procedures Kwantitatieve doelstellingen administratieve lasten en metingen administratieve lasten Wettelijk register van administratieve formaliteiten
82
83
5
Andere opmerkingen of suggesties als antwoorden op de open vragen
Wat ik positief vind, is de aandacht voor politieke steun, en de vragen om meer maatwerk mogelijk te maken, aandacht te hebben voor de capaciteitsopbouw in de beleidsdomeinen, voor de RIA als proces en om het formalisme bij de RIA te verminderen. Het risico is dat men om de wetskwaliteit te verbeteren, de bestaande procedures nog gaat uitbreiden of bijkomende dingen gaat opleggen. De prioriteiten bij de acties moeten volgens mij liggen in het versterken van het draagvlak voor wetskwaliteit en het verleggen van de nadruk van de RIA als formaliteit naar de RIA als proces. Het creëren van een groter draagvlak is niet enkel nodig bij de ministers en hun kabinetten maar ook bij de leidinggevende ambtenaren, met inbegrip van de afdelingshoofden. Het komt er voor mij dus op aan om het systeem van wetskwaliteit te verbeteren door ervoor te zorgen dat er beter gebruik gemaakt wordt van de bestaande systemen en niet nog bijkomende verplichtingen of procedures in te voeren zoals een pre-RIA, allerlei bijkomende toetsen of het gebruik van groenboeken. Ik merk dat men de klemtoon behoorlijk legt op consultatie. Enerzijds terecht, anderzijds moet men het huidige stelsel van SAR's de nodige tijd geven om op te starten en dan pas te evalueren. Het gros van de SAR's is immers slechts het voorbije jaar werkelijk operationeel geworden. Een evaluatie en daaraan gekoppelde beleidsconclusies lijkt me dan ook te vroeg te komen. Wat de consultatie betreft, wenst men vnl. te komen tot tijdige adviezen, wat wil zeggen dat deze niet op het einde, maar bij aanvang van het besluitvormingsproces (voor de 1ste principiële goedkeuring) zullen plaatsvinden. Dit zal in concreto inhouden dat de doorlooptijd van regelgeving nog zal toenemen. Ik kan me immers moeilijk voorstellen dat het middenveld dat in de SAR's is vertegenwoordigd alleen tevreden is met een consultatie over de basisprincipes bij aanvang van de procedure. Een verzwaring van de procedure en doorlooptijd lijkt me, gelet op de huidige doorlooptijd alleszins niet gewenst. De pistes over een pre-RIA of aanpassingen van de RIA in de loop van het wetgevingsproces zijn meer dan valabele ideeën. Het zijn zaken waar wij intern ook al regelmatig over gediscussieerd hebben. Er zou niet alleen een RIA zijn op het einde van de rit, maar eveneens een pre-RIA aan het begin van de rit. Een document dat inzicht zou geven in de probleemstelling, doelstelling, beleidsopties. Verder denkt men eveneens aan witboekprocedures. Dit alles niet alleen voor grote wetgevingsprojecten, maar ook voor gewone uitvoeringsbesluiten (dus niet alleen voor de strategische uitvoeringsbesluiten en de decreten). Daar tegen over staat dat de RIA en pre RIA proportioneler en selectiever zou moeten worden toegepast, wat vanzelfsprekend toe te juichen valt, maar op het eerste gezicht niet echt verzoenbaar is met vorige paragraaf. Om de kwaliteit van de RIA's te verbeteren, stelt men voor dat de minister ze zou ondertekenen. Dit heeft geen meerwaarde. Door de opname als bijlage bij een nota VR, onderschrijft de minister de RIA immers al. In onze afdeling wordt een RIA dikwijls als een formalistische verplichting beschouwd (een van de opmerkingen van de SERV) maar dat hangt samen met het feit dat het sociaal overleg in de personeelsregelgeving in bijna elk dossier tot wijzigingen (soms heel ingrijpende) leidt waardoor de initiële RIA eigenlijk wordt gedegradeerd tot een nietszeggend onderdeel van het proces. Men stelt voor om tegen 2013 alle administratieve formaliteiten op te nemen in een register. Het principe moet zijn dat een formaliteit die niet in het register staat, niet kan worden afgedwongen. Dit is juridische en praktische science fiction. Een suggestie: er is meer aandacht nodig in alle relevante academische opleidingen voor beleidspraktijk en regulering.
5.2.2
Bespreking antwoorden vragenlijst
Groeiende politieke steun voor betere regelgeving, en groeiende ambtelijke steun zijn volgens de respondenten de belangrijkste trends die de nood aan betere regelgeving versterken en de kansen op doorbraken vergroten. Daarover bestaat vrij grote eengezindheid. Effectieve en efficiënte overheid komt op de derde plaats. De financieel-economische crisis en het Pact 2020 wordt vanuit de ambtenarij minder belangrijk geacht, al liggen de antwoorden hier het verst uiteen.
83
84
Om wezenlijke vooruitgang te boeken, vinden ambtenaren en overheden vooral steun en ‘commitment’ van het kabinet en hun leidend ambtenaren zeer belangrijk, aslook een ‘juiste focus’ (op betere beleidsresultaten, niet op minder/meer wetgeving), voldoende middelen en capaciteit binnen de beleidsdomeinen en een slimme, flexibele en maatgerichte toepassing van instrumenten voor betere regelgeving (geen formalisme). Op het vlak van strategie, procedures en structuren vinden de betrokken ambtenaren en entiteiten de suggestie van de SERV om te werken aan efficiëntere en effectievere regelgevingsprocedures via maatwerk door draaiboeken voor de regelgeving (een uitgebreidere set van standaardprocedures) het meest belangrijk, gevolgd door het opsporen en verspreiden van goede voorbeelden, betere regelgeving integreren in persoonlijke doelen en taakstellingen leidend ambtenaren, de modernisering van handleidingen en richtlijnen en intensievere opleidingen, de versterking van de departementele cellen wetskwaliteit en het gebruik van ‘roadmaps’ (projectplanning van regelgevingsprocessen. In elk geval worden de meeste suggesties van het rapport zinvol geacht, behalve misschien het creëren van een decretale basis voor betere regelgeving. Op het vlak van reguleringsimpactanalyse vinden de respondenten de beleidssuggestie om RIA proportioneler, selectiever en flexibeler toe te passen en RIA vroeger te starten (d.m.v. fasering via pre-RIA) het belangrijkst. Ministers RIA’s persoonlijk laten ondertekenen vinden zij niet zo belangrijk. Op het vlak van consultatie staat tijdig consulteren (bv. conceptnota’s, pre-RIA’s) op nummer één. inrichten van een centrale inspraakwebsite en het uitwerken van richtlijnen en minimumnormen voor consultatie worden minder belangrijk geacht. Op het vlak van administratieve vereenvoudiging tot slot, wordt het meest verwacht van de toepassing van ICT en e-goverment oplossingen. Misschien wat verrassend worden jaarlijkse actieplannen per beleidsdomein en kwantitatieve doelstellingen en metingen van administratieve lasten het vaakst als minder belangrijk aangestipt. Dat is ook het geval voor de suggestie van een wettelijk register van administratieve formaliteiten. De meningen zijn het meest verdeeld over de volgende beleidssuggesties uit het SERV-rapport: De invoering van sectorale toetsen (armoedetoets, diversiteitstoets, marktwerkingstoets, KMO-toets of administratieve lastentoets…), Versterkte transparantie van finale RIA’s en resultaten van periodieke RIA-controles, Ministers RIA’s persoonlijk laten ondertekenen, Centrale inspraakwebsite Meer betrokkenheid van adviesraden en doelgroepen bij prioriteitenstelling Jaarlijkse acttieplannen administratieve vereenvoudiging per beleidsdomein Wat tussen de regels door uit deze resultaten en uit de aanvullende opmerkingen als vaststelling blijkt, is onder meer:
84
85
1. De vraag naar daadwerkelijke politieke en ambtelijke steun en ‘commitment’. Dat blijkt uit de relatief hoge ‘scores’ voor: Groeiende politieke steun voor betere regelgeving en groeiende ambtelijke steun als belangrijkste ‘drivers’, Steun en ‘commitment’ kabinet, leidend ambtenaren en bevoegde minister die worden genoemd als belangrijkste randvoorwaarden Betere regelgeving integreren in persoonlijke doelen en taakstellingen leidend ambtenaren Een nieuw strategisch beleidskader voor betere regelgeving (regeringsbrede visie en strategie) 2. De voorkeur voor flexibiliteit en een zekere terughoudendheid ten opzichte van meer formalistische beleidssuggesties. Zie de relatief hoge ‘scores’ voor Slimme, flexibele en maatgerichte toepassing van instrumenten voor betere regelgeving (geen formalisme) Efficiëntere en effectievere regelgevingsprocedures via maatwerk door draaiboeken voor de regelgeving (een uit-gebreidere set van standaardprocedures) Reguleringsimpactanalyse proportioneler, selectiever en flexibeler toepassen en de relatief lage ‘scores’ voor: Regelgevingsproces versterken (extra waarborgen) Een decretale basis voor betere regelgeving creëren Ministers RIA’s persoonlijk laten ondertekenen 3. Een zekere terughoudendheid t.o.v. maatregelen op centraal niveau. Men lijkt niet te veel inmenging in de gang van zaken binnen de afzonderlijke beleidsdomeinen te willen. Zie de relatief ‘hoge’ score voor voldoende middelen en capaciteit binnen de beleidsdomeinen en vooral de relatief ‘lage’ scores voor: samenwerking tussen beleidsdomeinen, horizontale aansturing en odnersteuning van beleidsdomeinen, regelgevingsproces versterken via extra waarborgen, Een netwerk opbouwen van instanties rond betere regelgeving, monitoring, benchmarking en evaluatie van prestaties per beleidsdomein, onafhankelijke kwaliteitsbewaking, De invoering van sectorale toetsen, versterkte transparantie van finale RIA’s en resultaten van periodieke RIA-controles, Centrale inspraakwebsite, richtlijnen en minimumnormen voor consultatie, Verplichte jaarlijkse actieplannen administratieve vereenvoudiging per beleidsdomein, kwantitatieve doelstellingen administratieve lasten en metingen administratieve lasten, wettelijk register van administratieve formaliteiten.
85