Export houtige biomassa uit Nederland Onderzoek naar huidige situatie en achtergrond
April 2010 Uitgevoerd door:
In opdracht van:
Arjen de Jong Jeroen Keijmel Peter Goudswaard
J.A.M. Mourits
Tel.: 030 – 6911844 Fax.: 030 – 6911765
Ministerie van LNV
Projectnummer: 10.413 www.cogenprojects.nl
Export houtige biomassa uit Nederland
VOORWOORD Wij willen de volgende personen graag bedanken voor hun bijdrage aan dit rapport in de vorm van een interview: o H. Wanningen - Staatsbosbeheer o H. Langkamp - Bruins en Kwast o C. Boon - Algemene Vereniging voor Inlands Hout o N. Leek - Stichting Probos o T. Beeks - Biomassa Stroomlijn (Van Gansewinkel Groep) o P. Heuts - Atterro (voorheen Essent Milieu) o B. Makkinga - VAR o J. van Steenis - Agentschap NL
10.413
Pagina a
Export houtige biomassa uit Nederland
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting/Voorwoord........................................................................
a
1.
Inleiding................................................................................................ 1
2.
Onderscheid naar type biomassa ...................................................... 1
3.
Inschatting volumes export 2009 ....................................................... 2
4.
Toepassing in het buitenland ............................................................. 4
5.
Achtergrond van export...................................................................... 5 5.1
Initiatiefase .......................................................................................... 5 5.1.1 5.1.2 5.1.3
5.2
Projectrealisatie/Doorlooptijd ............................................................... 7 5.2.1
5.3
Afvalwetgeving ..................................................................................... 7 Emissiewetgegeving en rookgasreiniging ............................................ 8
Operationele fase ................................................................................ 9 5.4.1 5.4.2 5.4.3
6.
Vergunningen en doorlooptijd .............................................................. 7
Investering........................................................................................... 7 5.3.1 5.3.2
5.4
Beschikbaarheid Subsidieregeling ....................................................... 5 Voorspelbaarheid Subsidieregeling ..................................................... 6 Imago betrouwbare overheid ............................................................... 6
Warmtebenutting .................................................................................. 9 Hoogte van de subsidie........................................................................ 9 Duur van de subsidie.......................................................................... 10
Conclusies en aanbevelingen .......................................................... 10 6.1
Conclusies..........................................................................................10
6.2
Aanbevelingen....................................................................................11
bijlagen ......................................................................................................... 1
Export houtige biomassa uit Nederland
1. INLEIDING Vanuit verschillende segmenten van de Nederlandse samenleving wordt gesignaleerd dat een deel van de in Nederland beschikbare biomassa naar het buitenland wordt getransporteerd. Deze export werkt mogelijk beperkend in het streven van de Nederlandse overheid om een deel van de Nederlandse energievoorziening door middel van bio-energie te verduurzamen. Het is op dit moment onduidelijk wat de omvang en drijfveren van deze export zijn. Het Ministerie van LNV heeft Cogen Projects daarom gevraagd te inventariseren wat de hoeveelheden zijn van Nederlandse houtige biomassa die naar het buitenland worden geëxporteerd. Daarbij is gekozen om uitsluitend te kijken naar de export die naar Duitsland plaatsvindt. Naast de omvang van de verschillende type houtachtige stromen zal ook worden gekeken naar verklaringen voor deze export. Indien uit deze studie blijkt dat er een ongelijk speelveld tussen Nederland en Duitsland bestaat voor de toepassing van houtige biomassa voor energie, zullen er ook aanbevelingen worden gedaan om dit speelveld gelijk te trekken. Zodoende krijgt de toepassing van bio-energie, als belangrijke toekomstige bron van duurzame energie, ook in Nederland een goede kans om zich te ontwikkelen. In hoofdstuk 2 wordt allereerst de verschillende houtige biomassastromen gecategoriseerd, waarna in hoofdstuk 3 en 4 per categorie de export wordt bepaald en verschillende toepassinggebieden worden benoemd. In hoofdstuk 5 worden de drijvende krachten achter de export benoemd gevolgd door conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 6.
2. ONDERSCHEID NAAR TYPE BIOMASSA Hout of houtige biomassa beslaat een brede groep van grondstoffen. Deze stromen onderscheiden zich door verschillende kwaliteiten, prijzen, bronnen (en daarmee beschikbare hoeveelheden. Houtige biomassa die voor energietoepassing in aanmerking komt, is te onderscheiden in ruwweg drie stromen: 1. Primair: Hout dat rechtstreeks wordt geoogst, hierna te noemen vers resthout. 2. Secundair: hout dat bij de verwerking van rondhout vrij komt uit de houtindustrie (bv. Zagerijen) 3. Tertiair: gebruikt hout. Hout voor energietoepassingen kan in principe uit alle drie de stromen worden gewonnen. Hieronder zullen de verschillende houtstromen nader worden toegelicht. Primair hout of vers resthout heeft verschillende oorsprongen: o Uit productiebossen die geoogst worden voor rondhout. Hierbij wordt naast het rondhout, het top- en takhout geoogst voor energieproductie. o Uit ‘lanen, perken en langs wegen’. Dit wordt snoeihout genoemd. o Houtachtige component uit ingezameld GFT, al dan niet gescheiden na de composteerstap op voor de composteerstap. Dit wordt zeefoverloop genoemd. Secundaire houtstroom kan worden opgedeeld in zaagsel en stukken afvalhout. Zaagsel kan in een pelletfabriek opgewerkt kan worden tot energiepellets en de stukken kunnen (soms na verkleining tot chips) worden ingezet voor energietoepassingen of industrie.
10.413
Pagina 1
Export houtige biomassa uit Nederland
Tertiar hout of gebruikt afvalhout is afkomstig van houtproducten en is afhankelijk van de hoeveelheid verontreinigingen op te delen in drie klassen: o A-hout: onbehandeld hout o B-hout: geverfd, gelakt of verlijmd hout, zoals bijvoorbeeld gelakte kozijnen of spaanplaat o C-hout: verduurzaamd hout, deze stroom is het meest lastig te verwerken door aanwezigheid van onder andere kopen en chroom
3. INSCHATTING VOLUMES EXPORT 2009 Allereerst willen we met deze studie vaststellen of de export naar Duitsland een significante impact heeft op de beschikbaarheid van houtige biomassa in Nederland. De bedoeling is niet geweest om exact vast te stellen wat de hoeveelheden zijn, die beschikbaar zijn en geëxporteerd worden. Hiervoor hebben we eerst een overzicht gemaakt van het jaarlijkse beschikbare hout per type in 2009. Het aandeel export is bepaald op basis de exportstudies over het jaar 2007 van Probos en vervolgens getoetst in interviews met partijen uit de markt 1 met hun ervaring over de afgelopen jaren . Met name voor de beschikbaarheid van verse houtstromen is gebruik gemaakt van inschattingen uit Koppejan2009. In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de beschikbare houtstromen in Nederland met een inschatting van het aandeel dat naar Duitsland wordt geëxporteerd. Tabel 1: Overzicht van beschikbare houtstromen in Nederland (wat in NL beschikbaar komt, exclusief 2 3 import, natte stof) (bron: Koppejan2009 en Probos2009 ).
Type biomassa Vers hout en zeefoverloop Secundair resthout A-hout B-hout C-hout
Beschikbaar (Natte stof) 1.000 kton 640 kton 1.500 kton
Indicatie export naar Duitsland 60 % 30 % 40 % 50 % 100 %
Uit Tabel 1 is af te lezen dat een groot deel van het Nederlandse hout naar Duitsland wordt geëxporteerd. Voor Secundair resthout is dit relatief weinig (30%), vers hout een veel groter aandeel (60%), terwijl tertiair C-hout zelfs volledig wordt geëxporteerd. De export van houtige biomassa naar Duitsland heeft dus een significante impact op de beschikbaarheid daarvan in Nederland. In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op de toepassingsgebieden van deze stromen om te bepalen wat de achter liggende drijfveren zijn van de export. 1
Kwalitatief hoog rondhout is niet opgenomen in dit overzicht Beschikbaarheid van Nederlandse Biomassa voor elektriciteit en warmte in 2020, Procede Biomassa, Koppejan, 2009 3 De markt van gebruikt hout en resthout in 2007, Probos, Leek, 2009 2
10.413
Pagina 2
Export houtige biomassa uit Nederland
10.413
Pagina 3
Export houtige biomassa uit Nederland
4. TOEPASSING IN HET BUITENLAND Houtige biomassa heeft verschillende toepassingen met elk een verschillende marktwaarde. Om de achtergrond van de export vast te stellen is het dus van belang om te weten voor welke toepassing de houtige biomassa wordt ingezet. In Tabel 2 is een overzicht gegeven van toepassinggebieden van Nederlands hout in het buitenland en een indicatie van de omvang van de stromen. Tabel 2: Toepassingsgebieden van Nederlands hout in het buitenland.
Categorie Afkomst
Vers resthout (primair) Industrieel resthout (secundair) Gebruikt hout (tertiair)
AVI
Tak- Tophout Snoeihout en zeefoverloop Stukhout/chips Zaagsel, pellets, A-hout 4 B-hout C-hout
Energietoepassing Bij- en WKK & meestook warmte (BEC’s) XX XX X X
X
Product Papier & plaat X
X
X XX
X X X
XX X
Wat opvalt is dat een groot deel van de export van de Nederlandse houtige biomassa wordt ingezet voor energietoepassingen in Duitsland. Het veelvuldige gebruik in Biomassa-Energie Centrales (BEC’s) komt ook duidelijk uit de interviews naar voren. Opvallend is ook de verwerking van C-hout, dat voor 100% wordt geëxporteerd en ingezet in speciale Duitse verbrandingsinstallaties. Secundair resthout wordt voornamelijk toegepast in bij- en meestook en de papier en plaatindustrie. In Nederland wordt bij- en meestook op verschillende plaatsen toegepast en de papier en plaatindustrie is goed vertegenwoordigd. Het aandeel export is daarom relatief laag. Zeker gezien het feit dat dit resthout betreft dat oorspronkelijk (voor industriële verwerking) vaak is geïmporteerd. Het heeft dus vaak geen Nederlandse oorsprong. De overige stromen, A- en B-hout en vers resthout wordt voor een groot deel naar Duitsland geëxporteerd (40-60%). Bij met name het verse resthout is de toepassing voornamelijk BEC’s, terwijl voor A- en B-hout de papier- en plaatindustrie ook belangrijke afnemers zijn. In Nederland wordt de energietoepassing van A- en B- hout voornamelijk ingevuld door 4 grote installaties (Twence, HVC, AVR en bijstook in de Amercentrale, totaal ~560 kton) Het gebruik van houtige biomassa in Biomassa-Energie Centrales (BEC’s) kan de export van vers- en A/B-hout voor een groot deel verklaren. De Duitse BEC’s hebben de afgelopen
4
Er is een duidelijk verschil tussen B-houtverwerking in Duitsland en Nederland. In Nederland wordt dit nog vaak verwerkt in AVI’s, terwijl B-hout in Duitsland wordt verbrand in ‘dedicated’ afvalhoutcentrales die onder EEG op het net elektriciteit invoeden.
10.413
Pagina 4
Export houtige biomassa uit Nederland
jaren een grote groei doorgemaakt. Uit het nagaan van een grote BEC-leverancier in Duitsland blijkt dan ook dat er in de periode 2002 tot 2009, door deze organisatie alleen al, zo’n 25 WKK’s en 15 grote ketelinstallaties op houtige biomassa zijn geïnstalleerd in Duitsland. In het volgende hoofdstuk zal nader worden ingegaan op randvoorwaarden die de export van houtachtige biomassa naar Duitse BEC’s verklaren.
5. ACHTERGROND VAN EXPORT In het voorgaande hoofdstuk is vastgesteld dat Biomassa-Energie Centrales (BEC’s) een aanzienlijke invloed hebben op de export van hout naar Duitsland. Aan de hand van vier projectfasen van een BEC zal hiervoor een verklaring worden gezocht. Deze projectfasen hebben allemaal invloed op de vraag naar biomassa en de prijs ervan. We beschouwen de volgende projectfasen: o Initiatiefase o Realisatiefase o Investeringsfase o Operationele fase Per fase zullen de verschillen worden uitgelicht.
5.1 Initiatiefase In de initiatiefase kijkt een ondernemer naar de randvoorwaarden voor een BEC om een inschatting te maken of een overstap naar deze techniek mogelijk is.
5.1.1
Beschikbaarheid Subsidieregeling
De beschikbaarheid van een subsidieregeling voor BEC’s verschilt sterk tussen Duitsland en Nederland. In Duitsland geldt het EEG (Erneubaren-Energien-Gezetz). In het Duitse EEG systeem wordt de duurzame toeslag betaald door de gebruikers van de elektriciteit (de Duitse consument). Deze financieringsvorm geeft een grote mate van zekerheid over de beschikbaarheid van fondsen voor nieuwe projecten. In Nederland is de beschikbaarheid van een subsidie niet constant geweest. In augustus 2006 werd de MEP regeling gestopt, het heeft tot maart 2008 geduurd voordat er een vervanging was. Nu wordt in Nederland de productie van duurzame elektriciteit gesubsidieerd via de SDE (Stimulering Duurzame Energie). In Nederland worden voor de SDE per categorie budgetten beschikbaar gesteld. De afgelopen jaren beschikbare budgetten en subsidieaanvragen voor elektriciteitsproductie uit biomassa zijn in Tabel 3 weergegeven. De in 2008 geboden hoogte van de subsidie (per kWh) is door de markt ontvangen als onvoldoende om projecten te realiseren. Hierdoor was er voldoende budget, echter waarschijnlijk wordt slechts een klein deel van de beschikte projecten ook echt uitgevoerd.
10.413
Pagina 5
Export houtige biomassa uit Nederland Tabel 3: Overzicht van beschikbare budget en aanvragen van de categorie biomassa voor elektriciteitsopwekking. * Budgetten na toevoeging extra budget.
Jaar 2008 2009 2010
Budget (mln.) €325,-* €625,-* €400,-
Aanvragen (mln.) Voldoende budget €2.100,€2.360,-
In 2009 en 2010 zijn er forse overtekening van het budget, waardoor hebben ondernemers die een project initiëren geen zekerheid. Het doen van investeringen in de projectontwikkeling en vergunningaanvraag is hierdoor voor ondernemers weinig aantrekkelijk en dat schrikt af. Het beperkte budget levert tevens een limiet op in de snelheid waarmee de transitie verloopt. Door het verschil in beschikbare subsidies kunnen er per jaar in Duitsland meer projecten van de grond af komen en worden initiërende ondernemers niet afgeschrikt en afgeremd. De vergistingsroute maakt aanspraak op hetzelfde subsidiebudget, daarom is dit knelpunt ook voor deze route van belang.
5.1.2
Voorspelbaarheid Subsidieregeling
De hoogte van de SDE regeling wordt in Nederland jaarlijks 1 à 2 maanden voor het opengaan van de regeling vastgesteld. De Duitse EEG regeling is in de wet verankerd en geeft invoeders van duurzame projecten daarmee zekerheid over de hoogte van de subsidie. De bedragen (per kWh) in de EEG zijn in 2004 reeds vastgesteld voor projecten die de komende jaren in bedrijf komen. Dit geeft ondernemers en projectontwikkelaars in Duitsland meer zekerheid over de toekomstige rentabiliteit van hun project. In Nederland dienen vergunningen en financiering in projecten te worden gerealiseerd, met de daarbij behorende investering, terwijl er geen zekerheid is over de hoogte van het subsidiebedrag (per kWh) dat gegeven gaat worden.
5.1.3
Imago betrouwbare overheid
In Duitsland is de EEG onderdeel van de wet, de bedragen zijn voor lange tijd vastgesteld en bij productie is de subsidie gegarandeerd. In Nederland is de huidige regeling minder robuust gezien de in de twee vorige paragrafen beschreven items. Tevens bestond er voor augustus 2006 de MEP regeling. De rijksoverheid stopte in 2006 deze regeling omdat de doelstelling (9% duurzame elektriciteitsproductie) gehaald zou worden met de beschikkingen die tot dat moment waren afgegeven. Deze maatregel is als een schok door de biomassa wereld gegaan en er wordt de rijksoverheid onbetrouwbaarheid verweten. Het duurde meer dan twee jaar voordat er opnieuw een acceptabel subsidiebedrag beschikbaar was (hoogte SDE subsidie 2008 werd door de markt als onvoldoende beschouwd). Het intrekken van de subsidieregelingen geeft de overheid een onbetrouwbaar imago gegeven rond dit onderwerp. Recent (30-03-2010) heeft de Minister van EZ in De Volkskrant signalen afgegeven waarin zij openlijk twijfelt aan het op deze manier voortzetten van het stimuleringskader van duurzame energie. Het imago van een onbetrouwbare overheid heeft een vergelijkbare invloed op de vergistingsroute.
10.413
Pagina 6
Export houtige biomassa uit Nederland
5.2 Projectrealisatie/Doorlooptijd 5.2.1
Vergunningen en doorlooptijd
De doorlooptijd van een biomassa project dat gerealiseerd wordt, is veel langer dan van conventionele decentrale energiesystemen, zoals WKK’s op aardgas. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen aan te dragen. Het verkrijgen van milieu en bouwvergunning duurt langer door onder andere onbekendheid bij ambtenaren en het ontbreken van een standaardplek in de regelgeving. Zo is er bijvoorbeeld voor aardgasmotoren een vaste plek in de glastuinbouw zoals geregeld in het glastuinbouwbesluit/activiteitenbesluit. Verder geldt dat er voor BEC’s de bestemming energieopwekking opgenomen moet zijn in een bestemmingsplan. Indien dit niet het geval is moet het bestemmingsplan worden gewijzigd, wat niet altijd lukt en de doorlooptijd verlengt. Een tweede oorzaak van lange doorlooptijd is de ‘getrapte’ constructie in de realisatie. Voordat SDE subsidie kan worden aangevraagd dient een ondernemer te beschikken over een bouw- en milieuvergunning (en vanaf 2010 dient ook de financiële haalbaarheid te onderbouwen). De SDE subsidie gaat slechts 1 keer per jaar open, waardoor vergunde en gefinancierde projecten 1 tot 12 maanden ‘op de plank’ liggen te wachten voordat de regeling opengesteld wordt. Na indienen duurt het nog een aantal (~3) maanden voordat bekend is of de subsidie is beschikt. Het realiseren van een biomassa gestookte installatie is hierdoor tijds- en arbeidsintensief. De kosten voor de initiatiefase (vergunning en subsidieaanvraag) lopen op tot €100.000 - €200.000. Dit schrikt af met name doordat na deze investering de ondernemer in de ‘loting’ voor de subsidieregeling terecht komt. Projecten in Nederland komen hierdoor moeizaam van de grond en dit leidt tot een lage vraag naar hout. Het is nog niet duidelijk hoe deze situatie zich precies verhoudt tot Duitsland. Er zijn signalen dat het tijdsbeslag van de vergunningaanvraag vergelijkbaar is met de situatie in Nederland. De “getrapte” doorlooptijd van de SDE bestaat in Duitsland niet. Als kanttekening bij deze paragraaf willen we opmerken dat de lange doorlooptijden van de huidige SDE een beperkte oorzaak zijn van de lage vraag naar hout vanuit Nederland. Dit omdat ook na beschikking van SDE installaties nog minimaal een jaar nodig hebben voordat deze gebouwd zijn. Projecten uit SDE 2009/2010 zijn dan ook nog niet operationeel. Wel vertraagt het de transitie in het algemeen. De lange doorlooptijd en getrapte opzet van vergunningen en subsidie gelden als een vertragingsfactor voor vergistingsprojecten.
5.3 Investering 5.3.1
Afvalwetgeving
Door verschillende respondenten wordt aangegeven dat de Nederlandse afvalwetgeving belemmerend zou zijn omdat sommige houtige biomassastromen als afval worden aangemerkt. Zo is bekend dat gechipt tak en tophout, dat vrijkomt bij snoeiactiviteiten uit gemeenten, als afval worden aangemerkt. De redenering is hier dat het een restproduct is van een hoofdproduct (de ‘snoeiwerkzaamheid’), waardoor het als afval wordt aangemerkt. Wordt er 10.413
Pagina 7
Export houtige biomassa uit Nederland
echter een bos geoogst voor energietoepassingen, dan worden deze zelfde houtchips niet als afval maar als product gezien. Door dit definitieverschil kunnen er verschillen ontstaan ten aanzien van de emissiewetgeving. In Nederland bestaat er voor afvalverbranding een andere emissie- en meetrichtlijn dan voor ‘niet afval’. In de praktijk leidt dit tot een grijs gebied, het verdient dan ook de aanbeveling hier in een vervolgtraject dieper op in te gaan.
5.3.2
Emissiewetgegeving en rookgasreiniging
Emissie-eisen van BEC’s zijn in Nederland en Duitsland erg verschillend. Zo wordt in Nederland gestuurd op NOx, SOx en fijnstof. In Duitsland worden eisen opgelegd op het gebied van Fijnstof en CO. De eisen voor SOx en CO leveren geen knelpunt op, terwijl de eisen voor NOx en fijnstof in de praktijk leiden tot meerinvesteringen. In Tabel 4 zijn daarom uitsluitend de voor de investering relevante normen weergegeven. Tabel 4: Emissiewaarden voor BEC’s op houtige biomassa in Duitsland en Nederland vergeleken, de situatie vanaf 2 kwartaal 2010.
Vanaf 2de KW 2010 NOx [mg/m3 @ 6% O2] Stof [mg/m3 @ 6% O2] DU NL DU NL
Brandstofklasse Verse houtchips Van 4 - 500 kW en A - Hout 500 - 1000 kW 1 MW - 5 MW 5 MW - 50 MW
-
200 145
188 188 188 188
100 50 20 5
B -Hout
-
195 105
188 188
8 8
0 - 20 MW 20 - 50 MW
In Nederland is de verbranding van verse houtchips en A-hout geregeld in de BEMS (hiervoor BEES-B), de verbranding van B-hout valt onder de BVA. Deze laatste is strenger als het gaat om het monitoren van de rookgasstromen, wat tot extra kosten leidt. In Duitsland zijn de emissie-waarden opgenomen in de „Verordnung über kleine und mittlere Feuerungsanlagen (1. BImSchV)“ Voor de installaties die nu worden neergezet geldt dat de gehanteerde norm voor fijnstof vanaf 500 kW opgesteld vermogen tot extra investeringskosten leidt. Vanaf 5MW opgesteld vermogen komt hier nog een additionele investering in een SNCR bij. Voor een installatie van ~10MW th op verse houtchips betekent dit bijvoorbeeld, een extra-investering ~€600.000,- of ~7-8% op de totaalinvestering. Er bestaat nu dus geen gelijk speelveld op het gebied van emissies en een verbetering van deze situatie wordt nog niet voorzien. In Duitsland worden na 2015 de normen 3 aangescherpt voor fijnstof (188 wordt 38 mg/m ), wat ook daar tot extra investeringen zal leiden. Een Duitse eis aan NOx blijft echter uit, terwijl voor Nederland deze eis waarschijnlijk verder wordt verlaagd. De inschatting van Cogen Projects is dan ook dat er ook vanaf 2015 op gebied van emissie-eisen geen gelijk speelveld bestaat tussen Nederland en Duitsland.
10.413
Pagina 8
Export houtige biomassa uit Nederland
5.4 Operationele fase 5.4.1
Warmtebenutting
In Duitsland is de aardgaspenetratie lager dan in Nederland, er wordt daarentegen meer gebruik gemaakt van warmtenetten waarbij restwarmte vanuit bijvoorbeeld bruinkoolcentrales wordt geleverd aan steden. Door de beschikbaarheid van warmtenetten zijn Hout WKK’s en ketelsystemen met warmtebenutting sneller te realiseren en te implementeren in deze bestaande infrastructuur. Door de verwaarding van de restwarmte die bij duurzame elektriciteit vrij komt kan een hoge prijs voor hout worden betaald. Ook biedt het Duitse subsidiesysteem EEG sinds 2004 een warmte-bonus (zie paragraaf 5.4), binnen de SDE is sinds 2009 een warmtebonus opgenomen. Tevens is aan de levering op stadsverwarmingsnetten vaak een leveringsverplichting gekoppeld, waardoor bij lange koude winters er schaarste in de houtmarkt optreed en prijzen oplopen. Dit effect is in de lange winter van 2009-2010 waargenomen.
5.4.2
Hoogte van de subsidie
In een investeringsafweging is de hoogte van de subsidie van groot belang. Een relatief klein verschil in subsidie kan al een grote invloed hebben op de koopkracht die BEC’s hebben voor het aankopen van hout. In de bijlagen is een overzicht gegeven van de beschikbare subsidie op BEC’s gebaseerd op houtverbranding voor Nederland en Duitsland. Deze subsidieprijzen zijn omgerekend naar subsidie per ton hout. De verschillen in subsidiebedragen per ton hout worden voor de periode 2000 tot en met 2010 in Tabel 5 gepresenteerd. Er is gekozen voor een historische analyse, omdat de regelingen uit het verleden gelden voor installaties die nu in bedrijf zijn. Deze installaties bepalen de huidige prijzen op de houtmarkt en verklaren deels de export naar Duitsland. Tabel 5: Koopkracht verschil voor aankoop van vers resthout veroorzaakt door verschil in hoogte van 5 de subsidieregelingen in Nederland en Duitsland . De vermogensranges representeren het opgesteld elektrisch vermogen van een installatie
Opmerking: positieve verschilbedragen in Tabel 5 reflecteren een hogere subsidie in Nederland, negatieve bedragen een hoger subsidieniveau in Duitsland. De volgende verschillen tussen Nederland en Duitsland worden geconstateerd: o In Duitsland is eerder met stimulering gestart (2000) dan in Nederland (2003)
5
Aangenomen elektrisch rendement 20%, hout met 45% vocht.
10.413
Pagina 9
Export houtige biomassa uit Nederland
o o o o o
Met de afschaffing de MEP regeling (augustus 2006) was er 1,5 jaar in Nederland geen stimulering beschikbaar. De hoogte van de stimulering is in Nederland minder constant dan in Duitsland. In Duitsland is in 2004 een warmtebonus ingevoerd, die in 2009 is verhoogd. In Nederland is in 2009 een warmtebonus ingevoerd. Bij BEC’s met warmtebenutting is het subsidieniveau in Duitsland structureel hoger dan in Nederland. Met uitzondering van 2010.
Transportkosten van hout naar Duitsland liggen (afhankelijk van de afstand) in de ordegrootte van 10-25€/ton. Het stimuleringsverschil is alleen in de jaren 2004 en 2008 groot genoeg om deze transportkosten te kunnen betalen. In de andere jaren is het stimuleringsverschil niet groot genoeg.. Concluderend kan worden dat het verschil in hoogte van de subsidie significant is, maar niet de enige reden voor houtexport naar Duitsland. Het ontbreken van een regeling over in totaal 4,5 jaar van de afgelopen 10 jaar, wisselingen in de hoogte van de subsidie in Nederland en de latere introductie van een warmtebonus, zijn ons inziens een veel belangrijkere reden voor het verder ontwikkeld zijn van de Duitse houtmarkt voor bioenergie. Een belangrijk en positief gegeven voor de toekomst is dat het huidige subsidieniveau in 6 Nederland (SDE2010) op juiste hoogte ligt om te kunnen concurreren met de Duitse markt.
5.4.3
Duur van de subsidie
De Nederlandse MEP-subsidie (2003 - augustus 2006) had een looptijd van 10 jaar, de huidige SDE regeling heeft een looptijd van 12 jaar. In Duitsland is de subsidietermijn 20 jaar. In Duitsland staan nu al installaties die geheel of bijna geheel zijn afgeschreven en nog jaren exploitatiesubsidie ontvangen binnen de EEG. Deze installaties hebben lage kapitaallasten en kunnen daardoor een meerprijs voor houtige biomassa betalen ten opzichte van installaties die pas gebouwd zijn. Door de lange tijdshorizon van de Duitse subsidie zal dit mechanisme nog een aanzienlijke periode invloed op de houtmarkt houden. Voor vergistingsprojecten geldt ook dat de subsidieduur in Duitsland langer is dan in Nederland.
6. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 6.1 Conclusies Er kan geconcludeerd worden dat er een significant deel van de houtige biomassa (met name afvalhout en vers resthout) naar Duitsland wordt geëxporteerd. Een belangrijke drijvende kracht achter deze export is de grote aanwezigheid van Biomassa-Energie Centrales (BEC’s) in Duitsland. Door verschillende factoren in Duitsland zijn deze installaties 6
Zonder rekening te houden met verschillen die voortkomen op andere gebieden zoals emissiewetgeving
10.413
Pagina 10
Export houtige biomassa uit Nederland
in staat een goede prijs te betalen voor vers hout en afvalhout en is de Duitse houtmarkt simpelweg verder ontwikkeld. In deze studie zijn een aantal verschilfactoren tussen Nederland en Duitsland naar voren gekomen die export van hout verklaren. Deze factoren verklaren de grotere vraag naar houtige biomassa in Duitsland en het prijsniveau op de Duitse houtmarkt. Het gaat om de volgende factoren: 1. Subsidieregeling a. Betere voorspelbaarheid subsidieniveau b. Constanter subsidieniveau c. Betere beschikbaarheid van subsidie (zowel sneller beschikbaar als de kans op verkrijging) d. Langere subsidieduur in Duitsland 2. Warmtebenutting a. Grotere beschikbaarheid warmtenetten Duitsland b. Hogere warmtebenutting levert goede marktverwaarding hout Duistland. 3. Emissiewetgeving a. Strengere emissiewetgeving leid tot extra investeringskosten Nederland b. Emissiewetgeving voor vers hout, A-hout en B-hout is in Duitsland in één wettelijke norm vastgelegd. In Nederland word onderscheid gemaakt tussen afval en ‘niet afval’. Dit leidt tot minder flexibiliteit van vergunde installaties en verhoogde complexiteit van de vergunningen. 4. Ruimtelijke ordening a. BEC’s hebben nog geen standaardplek in het Nederlandse ruimtelijkeordening-beleid b. Het verkrijgen van milieu en bouwvergunningen voor BEC’s is veel tijds-, arbeids- en kapitaalsintensiever dan het realiseren van projecten op conventionele brandstoffen (bv. WKK of ketel op aardgas) Deze factoren hebben ervoor gezorgd dat in de afgelopen jaren de Duite BEC’s een snelle groei hebben doorgemaakt terwijl in Nederland het aantal installaties zeer beperkt is gebleven. Ook het prijsniveau dat deze BEC’s voor houtige biomassa kunnen accepteren heeft jarenlang hoger gelegen dan in Nederland. Daar is in 2010 een positieve verandering in gekomen maar de vraag is of dit afdoende is om de grote export van hout een halt toe te roepen. In deze studie is geen onderzoek gedaan naar de omvang en achtergronden van natte, vergistbare biomassastromen die naar het buitenland worden geëxporteerd. Er kan een duidelijke parallel worden getrokken tussen hout en natte biomassa voor vergisting. We zien wel grote vergelijkbare factoren. Het gaat in dat geval over zowel de voorspelbaarheid, continuïteit, beschikbaarheid als de subsidieduur. Of dit in de praktijk ook leid tot een significantie stroom biomassa naar Duitsland kan op basis van deze studie niet worden geconcludeerd.
6.2 Aanbevelingen Om in de toekomst een gelijk speelveld tussen de Nederlandse en Duitse BEC’s te bewerkstelligen moet kritisch gekeken worden naar de genoemde verschilsituaties en de
10.413
Pagina 11
Export houtige biomassa uit Nederland
mogelijkheden om deze op te heffen. We bevelen aan om de volgende situaties nader te onderzoeken: Aansturen op goede projecten Voor projecten met een naar de toekomst gerichte en robuuste economische exploitatie is warmtebenutting belangrijk. Door de hoge warmte/kracht verhouding van BEC’s op houtige biomassa, levert een hoge warmtebenuttingsgraad veel extra inkomsten op. In toekomstige scenario’s met stijgende (conventionele) commodityprijzen neemt de marktverwaarding snel toe, door stijgen van warmteprijzen. Dit zou kunnen worden gerealiseerd door het slim aanpassen van warmtebeloning in de stimuleringsmaatregelen en het ondersteunen van warmtenetten (op gebied ruimtelijke ordening, organisatie, perceptie consument). Optimaliseer het subsidiekader Het subsidiekader is vooralsnog een zeer belangrijke factor in het tot stand komen van projecten en voor de bepaling van biomassaprijzen. We zien de volgende mogelijkheden om het subsidiekader in Nederland te verbeteren: o Vasthouden van het huidige competitieve subsidieniveau. Daarbij met nog wel worden geëvalueerd welke kostprijsverschillen er voorkomen uit andere regelgeving zoals emissiewetgeving. o Verbeteren van de lange termijn voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van de subsidieregeling bijvoorbeeld door wettelijke verankering (naar analogie met Duitsland). Het doorlopen van een kapitaalsintensief vergunningentraject dient te worden beloond met een positieve subsidiebeschikking. o Het realiseren van een continue openstelling van de stimuleringsregeling ten einde doorlooptijden te verkorten en de beschikbaarheid te verbeteren o Overwegen van langere termijn regelingen om installaties ook na 12 jaar operationeel te houden. Emissiewetgeving De rol van verschillen in emissiewetgeving tussen Nederland en omliggende landen zou geneutraliseerd moeten worden. Anders leidt emissiebeleid tot een blokkade op het duurzame energiebeleid. We zien hiervoor de volgende mogelijkheden: o De emissie-eisen voor houtige biomassa die onder afval en niet afval valt, vallen onder verschillende emissiewetgeving. Het onder één emissie regeling brengen van alle biomassa zou vergunningverlening kunnen vergemakkelijken. o Indien er in Nederland gekozen wordt voor een strikter emissieregime dan in omliggende landen dan zouden de mogelijkheden voor compensatie moeten worden overwogen. Ruimtelijke ordening Ten aanzien van ruimtelijke ordening (vergunningen): o Op dit moment is er geen speciale plek voor BEC’s in activiteitenbesluiten, wat leidt tot lange doorlooptijden. Door BEC’s een duidelijkere en vaste plak te geven in het ruimtelijke ordeningsbeleid zouden vergunningenaanvragen kunnen worden gestandaardiseerd en versneld. Dit leidt ook tot kostenbesparingen voor de vergunningsaanvraag (zowel bij de overheid als de aanvrager).
10.413
Pagina 12
Export houtige biomassa uit Nederland
Vergistingsroute Over de omvang en het achterliggende mechanisme van vergistbare natte biomassa naar het buitenland kan op basis van deze studie geen conclusies worden getrokken. Verder onderzoek naar deze route verdient dan ook de aanbeveling.
10.413
Pagina 13
Export houtige biomassa uit Nederland
BIJLAGEN Tabel 6: Vergelijking subsidie op duurzame elektriciteit uit vaste biomassa tussen Duitsland en Nederland. Situatie zonder warmtebenutting.
Nederlandse situatie Jaar 2000 2001 2002 Categorie\regeling Geen* Geen* Geen* 0-10MW €/MWh 10-50MW €/MWh 0-10MW 10-50MW Duitse situatie Jaar Categorie\regeling 0-150 kW 150-500 kW 0,5 - 5 MW > 5 MW
€/ton €/ton
0-150 kW 150-500 kW 0,5 - 5 MW > 5 MW
€/ton €/ton €/ton €/ton
€/MWh €/MWh €/MWh €/MWh
2003 MEP 68 68
2004 MEP 74 74
2005 MEP 97 97
2006 MEP 97 97
35,5 35,5
38,6 38,6
50,7 50,7
50,7 50,7
2007 Geen*
2008 SDE 70 70
2009 SDE 102 65
2010 SDE 115 64
36,6 36,6
53,3 33,9
60,1 33,4
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 EEG2000 EEG2000 EEG2000 EEG2000 EEG2004 EEG2004 EEG2004 EEG2004 EEG2004 EEG2009 EEG2009 102 101 100 99 115 113 112 110 108 115 113 102 101 100 99 99 98 96 95 93 92 90 92 91 90 89 89 88 86 85 84 83 81 87 86 85 84 84 83 81 80 79 78 77 53,4 53,4 48,1 45,4
52,9 52,9 47,6 45,0
52,4 52,4 47,1 44,5
51,8 51,8 46,7 44,1
60,1 51,7 46,5 43,9
59,2 50,9 45,8 43,2
Koopkrachtverschil per ton hout van subsidieregelingen NL en DU (zonder warmtebenutting) -48 -48 -47 -11 -8 5 0,5-5MW €/ton -45 -45 -45 -9 -5 7 5-10 MW €/ton -45 -45 -45 -9 -5 7 10-50MW €/ton
58,3 50,2 45,1 42,6
57,4 49,4 44,4 41,9
56,5 48,7 43,8 41,3
60,0 47,9 43,1 40,7
59,1 47,2 42,4 40,1
6 8 8
-44 -42 -42
-7 -5 -5
10 13 -7
18 20 -7
Toelichting: Bij SDE is van 50€/MWh grijze stroomprijs uitgegaan. * 2000-2002 geen specifieke subsidie beschikbaar in NL. Koopkrachtverschil: NL minus DU, positief=hogere subsidie Nederland, negatief=hogere subsidie Duitsland. (gebaseerd op 20% elektrisch rendement en 9,4 GJ/ton hout) 10.413
Pagina 1
Export houtige biomassa uit Nederland
Tabel 7: Vergelijking subsidie op duurzame elektriciteit uit vaste biomassa tussen Duitsland en Nederland. Situatie met warmtebenutting.
Nederlandse situatie Jaar Categorie\regeling 0-10MW €/MWh 10-50MW €/MWh 0-10MW 10-50MW
2000 Geen*
2001 Geen*
2002 Geen*
€/ton €/ton
Duitse situatie Jaar Categorie\regeling 0-150 kW 150-500 kW 0,5 - 5 MW > 5 MW
€/MWh €/MWh €/MWh €/MWh
0-150 kW 150-500 kW 0,5 - 5 MW > 5 MW
€/ton €/ton €/ton €/ton
2003 MEP 68 68
2004 MEP 74 74
2005 MEP 97 97
2006 MEP 97 97
35,5 35,5
38,6 38,6
50,7 50,7
50,7 50,7
2007 Geen
2008 SDE 70 70
2009 SDE 127 106
2010 SDE 143 103
36,6 36,6
66,3 55,4
74,7 53,8
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 EEG2000 EEG2000 EEG2000 EEG2000 EEG2004 EEG2004 EEG2004 EEG2004 EEG2004 EEG2009 EEG2009 102 101 100 99 135 133 132 130 128 156 154 102 101 100 99 119 118 116 115 113 141 140 92 91 90 89 109 108 106 105 104 132 131 87 86 85 84 104 103 101 100 99 128 126 53,4 53,4 48,1 45,4
52,9 52,9 47,6 45,0
52,4 52,4 47,1 44,5
51,8 51,8 46,7 44,1
70,5 62,1 56,9 54,3
69,6 61,4 56,2 53,7
Koopkrachtverschil per ton hout van subsidieregelingen NL en DU (met warmtebenutting) -48 -48 -47 -11 -18 -6 0,5-5MW €/ton -45 -45 -45 -9 -16 -3 5-10 MW €/ton -45 -45 -45 -9 -16 -3 10-50MW €/ton
68,7 60,6 55,5 53,0
67,8 59,9 54,9 52,4
67,0 59,1 54,2 51,7
81,6 73,9 69,0 66,6
80,6 73,0 68,2 65,9
-5 -2 -2
-55 -52 -52
-18 -15 -15
-3 -0 -11
6 9 -12
Toelichting: bij de SDE is van 50€/MWh grijze stroomprijs uitgegaan. * 2000-2002 geen specifieke subsidie beschikbaar in NL. Toelichting koopkrachtverschil: NL minus DU, positief=hogere subsidie Nederland, negatief=hogere subsidie Duitsland.(gebaseerd op 20% elektrisch rendement en 9,4 GJ/ton hout)
10.413
Pagina 2