Houtige biomassa voor energie in Limburg
Een studie in het kader van het project MIP2 van de Vlaamse Overheid: Limburgs Groen voor een Groene Economie
Colofon Dit eindverslag is een gezamenlijke uitgave van MIG bvba, Bionerga NV & Inverde in kader van de MIP2 haalbaarheidsstudie “Limburgs groen voor een groene economie”. Dit project werd uitgevoerd met financiële ondersteuning van het Vlaams Gewest via het Milieuen energietechnologie Innovatie Platform (MIP). Dit project kadert tevens binnen KOBE, het samenwerkingsverband tussen het Agentschap voor Natuur en Bos en Inverde (KennisOndersteuning bij Beheer en Economie van natuur-, groen- en bosdomeinen). Dit eindverslag is een werkdocument, en weerspiegelt niet noodzakelijk de standpunten of de werking van de projectpartners.
|2
Medewerkers aan het project:, Ruben Gybels (Inverde – ANB), Ben Schuurmans (Bionerga), Willy Verbeke (Inverde), Rob Wouters (MIG bvba – 4EnergyInvest) Werkten verder mee aan dit eindverslag: Bert Vanholen (ANB), Marcel Van Waerebeke (ANB), Marc Missoorten (ANB), Johan van Hertem (ANB), Jan Cox (ANB), Eddy Ulenaers (ANB), Leen Govaere (ANB), Joep Fourneau (RLLK), Joke Roebben (RLLK), Bart Paesen (RLLK), An Digneffe (RLH), Martin Merken (RLH), Kathleen Bervoets (Natuurpunt), Wim Sauwens (Natuurpunt), Jan Mampaey (Bosgroep Limburgse duinen), Lore Bellings (Bosgroep Limburgse duinen), An Pierson (Bosgroep Noord-Oost Limburg), Benjamine Bufkens (Bosgroep West Limburg), Patrick Meesters (Bosgroep Hoge Kempen), Bosgroep Zuid Limburg (Karolien van Diest), Pascal Vanhees (CVBA CoLimBo), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap), Christof Ramaekers (AWV), Gert Peeters (NV De Scheepvaart), Joëlle Bijnens (NV De Scheepvaart), Bert Wierbos (Norbord), Paul Vandervelden (Vandervelden bvba), Jeroen Oorschot (Borgman Beheer Advies), Jan Oldenburger (Probos), Irma Corten (Zilverberg Advies), Ger Kupers (KandT Management), Catherine Schepers (provincie Limburg), Nele Vandenreyt (Provincie Limburg), Didier Steyaert (Defensie), Veronique Desmedt (Inverde), Nico Vanaken (OVAM). |3
Uitgave: december 2012 Dit eindverslag is ook beschikbaar op de website van het Inverde-expertisecentrum (www.inverde.be). Overname van tekst uit dit eindverslag kan mits correcte bronvermelding. Citeren als: Gybels, R., Wouters, R., Schuurmans, B. & Verbeke, W. - 2012 Houtige biomassa voor energie in Limburg. Eindrapport van het MIP2-project “Limburgs groen voor een groene economie”, 159 pp. DRUK: Drukkerij Vlaamse Overheid AFM ONTWERP: Céline Brichot
Over KOBE
Over MIP
KOBE staat voor KennisOndersteuning bij Beheer en Economie van natuur-, Het Milieu- en energietechgroen- en bosdomeinen. Dit samenwerkingsproject tussen het Agentschap nologie Innovatie Platform voor Natuur en Bos en Inverde focust op kennisvragen omtrent beheer en (MIP) werd na beslissing van vermarkting van ecosysteemdiensten (zoals hout en biomassa) in de eigen de Vlaamse Regering in 2005 domeinen. Vragen worden beantwoord door reeds aanwezige expertise opgestart als een competentiesamen te brengen, of door experimenten en proefprojecten uit te pool waarin de beleidsdomeinen voeren om eventuele kennisleemtes op te vullen. Hierbij wordt de Economie, Wetenschap en Innovatie blik steeds naar buiten gericht door het betrekken van externe (EWI) en Leefmilieu, Natuur en Energie partners, en het delen van de opgebouwde expertise via rap(LNE) samenwerkten. Midden 2009 besliste porten en opleidingen. de Vlaamse Regering MIP verder te zetten onder de naam MIP2 met als hoofdopdracht het ‘vergroenen’ van de economie. Meer info via: www.mipvlaanderen.be
Voorwoord Geachte lezer,
Inhoud
Voorliggend rapport bevat de resultaten van het project “Limburgs groen voor een groen economie”, dat werd uitgevoerd van oktober 2010 tot en met september 2012. Het betreft een haalbaarheidsstudie naar de inzet van houtige biomassastromen voor hernieuwbare energie in de provincie Limburg. Het project werd uitgevoerd vanuit het projectconsortium MIG bvba, Bionerga nv en Inverde (OC-ANB) met financiële ondersteuning vanuit het Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform (MIP2-programma). Dit project werd opgezet binnen het kader van de Europese ambitie “ 20/20/20 “ van de Europese Unie om op Europese schaal en tegen 2020 de uitstoot van broeikasgassen met 20% te verminderen, de energie-efficiëntie met 20% te verhogen en 20% van de energie op duurzame wijze op te wekken. In aansluiting daarop is het bevorderen van het gebruik van een deel van door bossen geproduceerde biomassa voor de opwekking van energie als een van de acties opgenomen in het Europese actieplan voor de bossen. Hout is echter een zeer waardevol materiaal en moet aldus worden ingezet in volwaardige en de meest efficiënte toepassingen. In eerste instantie moet hout ingezet worden als grondstof voor materiaaltoepassingen. Het gebruik van hout als energiebron kan dan ook enkel pas worden gestimuleerd als er voorrang wordt gegeven aan het gebruik als materiaal. Toch opent, onder bepaalde voorwaarden, de optimale benutting van de natuurlijke hulpbronnen uit bos, natuur en landschap interessante perspectieven voor het gebruik ervan voor energiedoeleinden. Rechtstreeks gebruik van houtige biomassa voor een lokale, energie-efficiënte, gedecentraliseerde productie van warmte of de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit in centrales levert de beste prestaties en geniet daarom de voorkeur bij inzet voor energie. Hout als natuurlijke hulpbron mag dan wel hernieuwbaar zijn, onuitputtelijk is deze echter niet. Ook hier moet het evenwicht tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling in acht worden genomen. Elk verkeerd en ondoordacht gebruik van deze hulpbron om de Europese doelstelling “ 20/20/20 “ te halen, zou onvermijdelijk leiden tot een wanverhouding die nefast kan zijn voor het landschap en de biodiversiteit. Bij correct gebruik ervan kan houtige biomassa echter een duurzame energiebron zijn waarvan de duurzame, rationele productie respectievelijk benutting klimaatneutraal is, werkgelegenheid creëert, een bijdrage levert aan het landschapsonderhoud en een regionaal toegevoegde waarde genereert. Wij hopen met deze studie bij te dragen aan deze duurzame productie en inzet van houtige biomassa voor hernieuwbare energie in Limburg. Ter afsluiting van dit voorwoord wensen wij alle deelnemende partners, leden van de stuurgroep en andere betrokkenen bij het project van harte te bedanken voor hun inzet en gedrevenheid. Alvast veel leesplezier |4
Rob Wouters (MIG, 4Energy Invest) en Ruben Gybels (ANB, Inverde)
Houtige biomassa is een enorme groeimarkt, waarbij de grote, gemakkelijk te oogsten partijen al sinds een tiental jaren verhandeld en verbrand worden, voor opwekking van warmte en elektriciteit. In het afwisselende landschap van Vlaams Limburg is echter nog een groot potentieel van bos-, natuur- en landschapselementen onberoerd. De vraag om duurzame, hernieuwbare energie door markt en maatschappij en de verantwoordelijkheid om onze lokale en regionale bronnen beter te benutten en duurzaam en gecascadeerd in te zetten, vragen om ontsluiting van dit potentieel, voor zover verantwoord. Binnen het MIP2-project “Limburgs groen voor een groene economie” werken de partners Inverde, BioNerga NV en MIG bvba samen om de haalbaarheid van energetische valorisatie van houtige biomassastromen in de Provincie Belgisch Limburg te vergroten door geheel of gedeeltelijk de barrières weg te werken die de markt momenteel nog hinderen. Dit doen zij door zich te focussen op essentiële elementen in deze sterk ontwikkelende maar nog relatief jonge markt, zijnde: •Het bevorderen van het gebruik van biomassa voor bio-energie door inzicht te verschaffen in de mogelijkheden inzake logistiek, be- en verwerking van biomassa. Tevens wil het project ook de mogelijkheden nagaan voor biomassastromen die tot dusver nog niet (optimaal) werden ingezet in een groene economie maar mits voldoende kennis en middelen mogelijk wel inzetbaar kunnen zijn. •Te streven naar een duurzame en voldoende transparante handel van biomassa door inzicht te creëren in de achterliggende prijsvorming (naast de prijsevoluties bij fossiele brandstoffen en ondersteunende beleidsmaatregelen ook focus op de productiekosten) en door te werken aan de onvolwassen statistieken inzake gebruik en potentie van houtige biomassa voor energie. •Kansen te inventariseren voor realistische en werkbare juridische en technische kaders.
•De kosten en baten voor People, Planet en Profit te becijferen om een breder draagvlak te creëren zowel vanuit een ecologische als economische invalshoek. •Aandacht te schenken aan disseminatie en communicatie van de resultaten van het project teneinde verschillende betrokkenen een beter inzicht te geven in de biomassaketen en de potenties tot samenwerking. In de voorliggende studie werd hiertoe het huidige en toekomstige (2020) potentieel aan houtig biomassa te Limburg in kaart gebracht. Vervolgens werden door interviews en stakeholdermeetings de belangrijkste knelpunten geïnventariseerd die de markt momenteel nog hinderen om dit potentieel te realiseren en werden aanbevelingen geformuleerd om deze knelpunten op te heffen. In navolging van de potentieelstudie werd een digitaal 2D model voor Limburg ontwikkeld teneinde economische, sociale (tewerkstelling) en milieugerichte (CO2-uitstoot) parameters inzake logistiek in kaart te brengen. Gelijklopend werd door het opzetten van verschillende oogstcases praktische kennis opgedaan inzake het oogsten van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap waarbij eveneens inzicht werd verkregen in de de bovenstaande duurzaamheidsparameters. Ten slotte werden een tweetal valorisatieketens voor decentrale warmtetoepassing op basis van houtige biomassa verder uitgewerkt. De bevindingen en resultaten van bovenstaande acties werden gebundeld in voorliggend rapport. De studie beoogt vooral de energetische valorisatie van houtige biomassa. Hierbij is echter ook voldoende aandacht gegeven aan andere verwerkingsmogelijkheden teneinde voor houtige biomassastromen te streven naar een integraal toepassingskader. Het doel is aldus niet te focussen op energetische valorisatie of materiaalgebruik maar te zoeken naar een optimale invulling van energetische valorisatie én materiaalgebruik.
1. Potentieel van houtige biomassa in Limburg 7 1. Inleiding 7 1.1 Aanleiding 8 1.2 Doelstelling 8 1.3 Werkwijze 8 1.4 Leeswijzer 10 2. Inventarisatie aanwezige houtige biomassabronnen 11 2.1 Bossen 11 2.2 Landschap en natuur 12 2.3 Biomassa uit de bebouwde kom 14 3. Ecologische, technische en economische randvoorwaarden 15 3.1 Inleiding 15 3.2 Randvoorwaarden en het theoretisch potentieel 15 3.3 Randvoorwaarden voor de oogst uit bossen en andere beplantingen 16 3.4 Wet- en regelgeving 18 3.5 Randvoorwaarden voor het bos 18 3.6 Randvoorwaarden voor het landschap 21 3.7 Beleidsdoelstellingen op provinciaal en gemeentelijk niveau in de provincie Limburg 22 4. Huidige oogst van houtige biomassa 26 4.1 Bossen 26 4.2 Landschap en natuur 27 5. Resultaten potentieel berekeningen 28 5.1 Theoretisch biomassa potentieel 28 5.2 Huidig biomassa potentieel 31 5.3 Toekomstig biomassa potentieel 33 6. Knelpunten en oplossingen 36 6.1 Wet- en regelgeving 36 6.2 Versnippering van beplantingen en eigendommen 36 6.3 Gegarandeerde aanvoer 37 6.4 Draagvlak voor energieopwekking uit houtige biomassa 37 6.5 Lokale afzet 37 6.6 Bereikbaarheid en terreinomstandigheden 37 6.7 Lage subsidies 38 6.8 Exotenbestrijding 38 6.9 Technieken voor oogst 38 6.10 Openbare aanbesteding houtverkoop 38 6.11 Groenestroomcertificaten 38 7. Conclusies en aanbevelingen 39 Literatuur 41 Websites 41
Bijlage 1. Kaartmateriaal Bijlage 2. Achtergronden potentieelberekeningen Bijlage 3. Stakeholders
44 49 54
|5
Inleiding
Voorwoord / Inleiding
|6
2. 1. 1.2 1.3 1.4
2D modellering 55 Logistieke 2D-Modellering 56 Aanpassing t.o.v. potentieelstudie 59 Potentieel per rastervlak 59 Logistiek 2D-model 59 Bijlagen 63 69 70 71 72 77 78 80 84 85 87 90 91 93 96 98 99 104 106 107 109 110 112 115 117 118 121 123 124 125
126
Besluit praktijkcases
4. Business modellering 1. Keten modellering 2. Decentrale warmte- en energieproductie 3. Biomassaverzamelplaatsen
127 128 157 158
1 Potentieel van houtige biomassa in Limburg |7
3. Praktijkcases Inleiding praktijkcases: oogst van houtig biomassa 1. Verslag praktijkcase heideherstel Staleikerheide Resultaten van de case Conclusies praktijkcase 2. Verslag praktijkcase heideherstel Schrikheide Resultaten van de case Conclusies praktijkcase 3. Verslag praktijkcase heideherstel Hechtelse heide Resultaten van de case Conclusies praktijkcase 4. Verslag praktijkcase achterstallig beheer houtkant Resultaten van de case Conclusies praktijkcase 5. Verslag praktijkcase eerste dunning en creëren corridor Resultaten van de case Conclusies praktijkcase 6. Verslag praktijkcase houtopslag slibstort Resultaten van de case Conclusies praktijkcase 7. Verslag praktijkcase serotinabestrijding Spiekelspade Resultaten van de case Conclusies praktijkcase 8. Verslag praktijkcase serotinabestrijding Vlasmerheiken Resultaten van de case Conclusies praktijkcase 9. Verslag praktijkcase opruimen kakhout Resultaten van de case Conclusies praktijkcase
Deze potentieelstudie werd in opdracht van Bionerga N.V., Inverde en MIG bvba uitgevoerd door Borgman Beheer Advies B.V., in nauwe samenwerking met Stichting Probos te Wageningen.
POTENTIEEL VAN HOUTIGE BIOMASSA IN LIMBURG
1 gedeelte dat geschikt is voor materiaal gebruik (van het hoogwaardige fineer- en zaaghout tot het laagwaardiger plaat-, papier- en vezelhout) en een gedeelte dat energetisch kan worden ingezet.
INLEIDING 1.1 Aanleiding Alvorens over gegaan kan worden tot het wegnemen van barrières en het volledig en zo optimaal mogelijk benutten van het beschikbare houtige biomassa potentieel in de Provincie Limburg dient dit potentieel in beeld gebracht te worden. Dit rapport is het eindresultaat van het in beeld brengen van dit potentieel.
1.2 Doelstelling
|8
Het hoofddoel van deze studie is het beantwoorden van de vraag: “Wat is de huidige situatie inzake vrijkomende houtige biomassa vanuit bos-, natuur- en groenbeheer en wat is het potentieel dat de sector kan bijdragen tegen 2020?”
In dit rapport wordt ingegaan op deze vragen, met als resultaat het in beeld brengen van het potentieel van houtige biomassa in Limburg, nu en in 2020.
1.3 Werkwijze Deze potentieelstudie is uitgevoerd in de periode april-oktober 2011. De volgende stappen zijn gezet om tot het huidige en toekomstige potentieel van houtige biomassa in Limburg te komen. 1.3.1 Inventarisatie aanwezige houtige biomassabronnen De aanwezige houtige biomassabronnen in het landelijk gebied zijn met behulp van GIS1 in beeld gebracht. Daarbij is in eerste instantie 1
1.3.2 Inschatting potentieel per bron Door Stichting Probos is in opdracht van Borgman Beheer Advies B.V. een model ontwikkeld (Borgman Beheer Advies B.V., 2011) waarmee het biomassapotentieel per beplantingstype op basis van de aangroei berekend kan worden. Dit model is door middel van een gedegen literatuurstudie tot stand gekomen. In bijlage 2 is een toelichting op dit model te vinden. De aannames die ten grondslag liggen aan het model zijn gebaseerd op de Nederlandse situatie. Een vergelijking met de Vlaamse aangroeicijfers uit bosinventarisatiegegevens leverde geen significante verschillen op, waardoor het model ongewijzigd is ingezet. In het rekenmodel wordt onderscheid gemaakt tussen stamhout2 , dat in principe voor de rondhouthandel beschikbaar komt, en taken tophout, dat als bijproduct vrij komt bij houtoogst en beheerwerkzaamheden. Het houtige biomassapotentieel uit bos en landschap is met behulp van dit model bepaald. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het maximale/theoretische beschikbare potentieel en het realistische potentieel. Het realistische potentieel heeft betrekking op de hoeveelheid biomassa die in potentie geoogst kan worden indien rekening wordt gehouden met ecologische, technische en economische randvoorwaarden. Voor Nederland waren deze randvoorwaarden al gedeeltelijk opgenomen in het model, maar voor dit onderzoek zijn ze aangepast en aangevuld ten behoeve van de Vlaamse/Limburgse situatie. Zoals in paragraaf 1.3.1 reeds is vermeld, is het houtige biomassapotentieel binnen de bebouwde kom in beeld gebracht door gebruikt te maken van afvalstroomgegevens van de OVAM en is gebruik gemaakt van bij BioNerga beschikbare kennis. Cascadering van houtige producten uit bos en landschap is van groot belang voor een duurzaam systeem. Daarom is het in beeld gebrachte potentieel op basis van de eigenschappen van de biomassa en de huidige toepassingsmogelijkheden ingedeeld naar een
Geografisch Informatie Systeem
Ook: werkhout - het spilhout boven stobhoogte tot een aftopdiameter van gemiddeld 8 cm. Waarbij onder spilhout wordt verstaan: de doorgaande spil (stam) met schors vanaf maaiveld tot en met eindknop zonder zijtakken. Naaldbomen hebben meestal een doorlopende spil. Loofbomen hebben meestal een oplossende spil; dan wordt de meest rechtdoorgaande tak in het verlengde van de stam als spil genomen (Muys et al., 2010; Bosbouwbegrippenlijst, 2011). 2
1.3.3 Definiëren ecologische, technische en economische randvoorwaarden Alvorens de ecologische, technische en economische randvoorwaarden kunnen worden toegepast om van theoretisch naar realistisch potentieel te komen, zijn deze eerst gedefinieerd. Dit is ten eerste gedaan door het uitvoeren van literatuuronderzoek. Tevens is gebruik gemaakt van een recente studie van het European Forest Institute (Mantau et. Al., 2009 en 2010) waarin deze randvoorwaarden voor de bossen in de Europese Unie in beeld zijn gebracht. De informatie uit de literatuurstudie is aangevuld met informatie uit de interviews met stakeholders. 1.3.4 Huidige oogst van houtige biomassa in Belgisch Limburg De huidige oogst van houtige biomassa in Limburg is door middel van literatuurstudie en interviews met stakeholders en beheerders van de belangrijkste terreinbeherende organisaties in beeld gebracht (zie paragraaf 1.3.5). Hierbij ligt de nadruk op de biomassa die energetisch wordt ingezet. Met name de inzet van brandhout in houtkachels door particulieren is over het algemeen een knelpunt bij het in beeld brengen van de huidige oogst en inzet van deze houtige biomassa. Borgman Beheer Advies en Probos hebben desondanks een zo nauwkeurig mogelijke inschatting van dit volume trachten te maken, ondersteund door de uitkomsten uit de interviews en discussie met de stakeholders. 1.3.5 Interviews met belangrijke stakeholders Bij de beschrijving van de werkzaamheden hierboven is al een aantal keren verwezen naar interviews die zullen worden gehouden met stakeholders, zoals medewerkers van de overheid, terreinbeherende organisaties, particuliere boseigenaren/Bosgroepen, beheerders van wegen en vaarwegen, aannemers en de houtverwerkende industrie. In samenspraak met de opdrachtgevers is een selectie gemaakt van te interviewen personen/organisaties. In bijlage 3 is een overzicht van de geïnterviewden weergegeven. De volgende onderwerpen zijn, afhankelijk van de geïnterviewde, aan bod gekomen tijdens de interviews: a. Samenstelling (aandeel loofhout, naaldhout en struiken) en type (kleine bosjes, houtkanten, hagen etc.) de landschappelijke beplantingen, indien niet af te leiden uit het kaartmateriaal; b. Randvoorwaarden (met name ecologische en economische) voor de oogst van houtige biomassa; c. Huidige beheerpraktijk van houtige beplantingen en huidige en toekomstige omgang met houtoogst (wel of geen oogst, oogstniveau (aandeel van de aangroei) uit de verschillende type beplantingen; d. Knelpunten die worden ervaren ten aanzien van de oogst
van houtige biomassa en mogelijke oplossingen daar voor; e. Verwachting ten aanzien van het toekomstige potentieel en eventuele uitbreiding van het areaal.
1.3.6 Stakeholderbijeenkomst In aanvulling op de interviews zijn de geïnterviewden uitgenodigd om deel te nemen aan een interactieve stakeholderbijeenkomst, die op 11 oktober 2011 werd georganiseerd in het Vlaams Administratief Centrum te Hasselt. Tijdens de bijeenkomst zijn de conceptresultaten uit het onderzoek en de interviews gepresenteerd. Doel van deze bijeenkomst was, bekendheid te vragen voor het project, maar vooral om oplossingen en acties te formuleren voor de knelpunten die tijdens het onderzoek en de interviews naar voren zijn gekomen. In bijlage 3 is een overzicht van de deelnemers weergegeven. 1.3.7 Bepalen toekomstig potentieel Op basis van de resultaten uit de interviews, de huidige benutting van het realistische potentieel en planologische landschapsvisies en landschaps¬ontwikkelings¬plannen van bos en landschap voor Vlaams Limburg (Bronnen: zie paragraaf 3.7) is een inschatting gemaakt van het toekomstige potentieel van de voor oogst beschikbare houtige biomassa in 2020. Hierbij zijn eventuele uitbreidingen van het areaal aan houtige biomassa bronnen (bv. korte omloopbossen en uitbreiding van het bosareaal), invloeden van eventuele beleidsveranderingen en veranderingen op het gebied van beheer en logistiek (uitkomsten uit de stakeholderconsultatie) meegenomen. 1.3.8 Formuleren acties om knelpunten te verwijderen Op basis van de resultaten uit de stakeholderconsultatie en ervaringen die Borgman Beheer Advies en Probos tijdens studies in Nederland hebben opgedaan (Boosten et al., 2009) zijn voor de vastgestelde knelpunten oplossingen en acties geformuleerd.
1.4 Leeswijzer In de zeven hoofdstukken die deze potentieelstudie telt, komen Borgman Beheer Advies en Probos tot een uitgebreid inzicht omtrent de huidige en toekomstige situatie voor wat betreft oogst en potentieel van houtige biomassa. In dit hoofdstuk kon u al lezen over de aanleiding en werkwijze van deze studie. In hoofdstuk 2 worden de aanwezige houtige biomassabronnen beschreven. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de randvoorwaarden die een realistische schatting van het houtige biomassapotentieel van Limburg bepalen. In hoofdstuk 4 wordt de huidige houtoogst in bos, natuur en landschap in beeld gebracht. Hoofdstuk 5 combineert de voorgaande hoofdstukken in de berekeningen van het houtige biomassapotentieel in Limburg. In hoofdstuk 6 worden de knelpunten beschreven die de vergroting van het huidige potentieel in de
|9
Uit deze hoofdvraag vloeien een aantal deelvragen voort: • Wat is de jaarlijkse aangroei aan houtige biomassa per terreintype? • Welk percentage van deze aangroei kan geoogst worden binnen ecologische, technische en economische randvoorwaarden? • Welke hoeveelheden komen in aanmerking voor materiaalgebruik en welke voor energiegebruik? • Welke hoeveelheden houtige biomassa kunnen bijkomend worden geproduceerd mits het intensifiëren van het landschapsbeheer (bv. het terug in hakhout zetten van houtkanten) of het uitbreiden van groengebieden (bv. matuur- en bosuitbreiding)? • Wat zijn de belemmeringen waardoor delen van dit potentieel momenteel nu niet worden benut voor energieopwekking? • Welke acties moeten de verschillende stakeholders uitwerken om tot dit potentieel te komen?
gebruik gemaakt van gegevens van de Bossenkaart (Vlaamse Landmaatschappij, 2001) en de Biologische waarderingskaart (INBO, 2011). Ook is de Topografische kaart, kaartlaag bodembedekking (NGI, 2011) geraadpleegd. Op deze manier is de precieze oppervlakte aan bossen en landschappelijke beplantingen, zoals kleine bosjes (< 0,5 ha), houtkanten, hagen, bomenrijen en solitaire bomen, in beeld gebracht. Voor zover dit niet uit de kaarten kon worden afgeleid is een inschatting van het type begroeiing (aandelen van naald- en loofbomen en struiken) gemaakt door literatuur te raadplegen en/ of interviews uit te voeren met beheerders van de belangrijkste terreinbeherende organisaties (zie paragraaf 1.3.5). Om de bestaande houtige biomassabronnen binnen de bebouwde kom in beeld te brengen zijn de beschikbare afvalstroomgegevens van de OVAM (2010) geraadpleegd en is gebruik gemaakt van bij BioNerga beschikbare kennis (zie paragraaf 1.3.5).
2 weg staan. Tevens worden oplossingen aangedragen ter opheffing of verzwakking van deze knelpunten. Het zevende hoofdstuk geeft een doorblik in de vorm van conclusies en aanbevelingen. In de bijlagen zijn enkele kaarten en achterliggende documenten bijgevoegd.
INVENTARISATIE AANWEZIGE HOUTIGE BIOMASSABRONNEN De eerste stap bij het bepalen van het potentieel van houtige biomassa in Limburg is het in kaart brengen van de aanwezige bronnen met behulp van GIS- en literatuuronderzoek en de bevraging van terreinbeherende en biomassa verwerkende organisaties. Een logische indeling van de bronnen leek hierbij, vanwege de afkomst en achtergrond van de beschikbare gegevens: • • •
bebouwde omgeving bossen landschap en natuur
In dit hoofdstuk worden de kwantitatieve cijfers in beeld gebracht. In de volgende hoofdstukken worden vervolgens de vertaalslagen naar het biomassapotentieel op basis van deze cijfers gemaakt.
| 10
2.1 Bossen
Opp
Aandeel
10.029,86
17%
5.903,38
10%
12.906,80
22%
Kerken
345,33
1%
NMBS
175,56
0%
NV De Scheepvaart
139,45
0%
Overige
803,37
1%
29.264,73
49%
50.258,02
100%
Defensie Gemeenten
Particulier Totaal
Tabel 2.1. Eigendomssituatie van het bos in de Provincie Limburg (Bron. Vlaamse boskartering)
Inzicht in deze verschillende eigendommen is enerzijds van belang, om de oogst- en potentieelgegevens te kunnen achterhalen. Anderzijds heeft elke beherende organisatie of individu zijn eigen wijze van beheren. Dit kan van grote invloed zijn op de oogstintensiteit en
Opp in ha
Aandeel binnen totaal
Loofbos Gemengd loofhout
2.538
5%
Overig loofhout
8.814
18%
Beuk
61,78
0%
Eik of Am. eik
2.210,38
4%
Populier
5.812,42
12%
19.437,47
39%
3.633,34
7%
877,93
2%
Douglas
37,54
0%
Fijnspar
614,19
1%
15.056,69
30%
349,85
1%
5.186,32
10%
25.755,86
51%
5.064,69
10%
50.258,02
100%
Totaal Loof Naaldbos Gemengd naaldhout Overig naaldhout
Gewone den Lork Zwarte den Totaal naald Kapvlakte Totale bosoppervlakte
Tabel 2.2. Boomsoortensamenstelling van het bos in de Provincie Limburg (Bron. Vlaamse boskartering)
3 Betreft naast ANB een zeer beperkte oppervlakte (ca. 84 ha) in eigendom bij Agentschap Kunsten en Erfgoed, Agentschap Waterwegen en Zeekanaal (AWZ) en Agentschap Wegen en Verkeer (AWV).
| 11
ANB (Agentschappen)3
Bossamenstelling De bossamenstelling in Limburg op deze verschillende eigendommen bestaat uit loof-, naald en gemengd bos. Tabel 2.2 geeft hier inzicht in. De verschillende bostypen in hun biotische en abiotische omgeving staan garant voor een bepaalde gemiddelde aangroei. Met behulp van deze cijfers kan het jaarlijkse oogstpercentage en het biomassapotentieel worden vastgesteld. Uit de tabel blijkt ook, dat 10% van het bosoppervlak uit open terrein (kapvlakte) bestaat. Dit is een belangrijk gegeven, omdat van dit areaal voorlopig geen continue biomassaopbrengst te verwachten is. Boomsoort
Eigendomssituatie Het bosoppervlak van de Provincie Limburg beslaat 50.258 ha (zie kaart 1 in bijlage 1). Dit areaal is opgedeeld onder verschillende typen terreineigenaren, zoals de Vlaamse overheid (ANB en NV De Scheepvaart), Defensie en gemeenten. Een vierde grote speler (liefst 49% van het bosoppervlak) zijn de particuliere boseigenaren. Deze zijn vaak vertegenwoordigd binnen de Bosgroepen. Tabel 2.1 geeft de eigendomssituatie weer. Eigenaar
sortimentskeuze en is dus mede bepalend bij het bepalen van het biomassapotentieel.
Naast het bostype is ook de leeftijdsfase van het bos van belang voor het vaststellen van het oogstpercentage en het biomassapotentieel. Elk bostype toont namelijk in elke leeftijdsfase een bepaalde jaarlijkse aangroei aan biomassa. Tabel 2.3 toont de verdeling in leeftijdsfasen van de Limburgse bossen.
| 12
Ontwikkelingsfase
Opp (in ha)
Aandeel binnen totaal
Type element
Omvang
Eenheid
Solitairen
86.920
stuks
Bomenrij
5.976
km
Hagen
958
km
Houtkant
652
km
Boomkwekerij-rijshoutbos
646
ha
12.571
ha
244
ha
jong loofhout
3.484
7%
Boomgaard
jong naaldhout (<20j)
2.800
6%
Struikgewas
middeloud loofhout
6.197
12%
Heide met opslag
3.280
ha
middeloud naaldhout (20 - 60j )
18.165
36%
Kruidachtige begroeiing met opslag
3.070
ha
ongelijkjarig loofhout
4.573
9%
15.664
ha
ongelijkjarig naaldhout
1.054
2%
oud loofhout
4.460
9%
oud naaldhout (>60j)
4.460
9%
Kapvlakte (open ruimte)
5.065
10%
50.258
100%
Beheer Vanzelfsprekend is het beheer een derde belangrijke parameter voor de vaststelling van het houtoogstpercentage en het biomassapotentieel. In bepaalde bossen vindt, bijvoorbeeld vanwege de beschermde status, bijzondere ecologische waarden of bepaalde beheertradities, aangepast of nulbeheer plaats. Uit deze opstanden is dan ook weinig of geen biomassaopbrengst te verwachten. In andere bossen vindt wel actief beheer plaats, maar binnen die categorie is onderscheid te maken in de duur en zwaarte van de houtoogst, bijvoorbeeld vanwege het voorgeschreven beheer of de terreinomstandigheden. Deze slag van het beschikbare Limburgse bosareaal naar door het beheer bepaalde biomassaopbrengsten wordt gemaakt in hoofdstuk 3 en 4.
2.2
Landschap en natuur
Het Limburgse landschap bestaat uit een veelheid aan landschapselementen buiten het bos en de bebouwde omgeving (zie de overzichtskaart 3 in bijlage 1). Figuur 1 geeft de complexe samenstelling van het Limburgse landschap weer, middels een weergave van de lijn- en puntvormige landschapselementen. Tabel 2.4 geeft een opsomming weer van de in Limburg aanwezige landschaps-elementen, opgedeeld in type element.
Tabel 2.4 Oppervlakte en theoretisch potentieel uit landschap in de Provincie Limburg (Bron: NGI, 2011).
Tijdens de stakeholderworkshop werd door Bart Paesen van het Regionaal Landschap Lage Kempen opgemerkt dat de uit de inventarisatie van de topografische kaart afgeleide lengte aan bomenrijen veel te groot is ten opzichte van de lengte aan houtkanten. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat veel houtkanten doorgeschoten zijn en nu bestaan uit één of meerdere rijen bomen i.p.v. uitgestoelde hakhoutstoven. Tijdens de kartering op basis van luchtfoto’s is dit onderscheid niet te maken. Voor het huidig en toekomstig potentieel maakt het wel verschil of wordt uitgegaan van een bomenrij of van een houtkant. Houtkanten worden periodiek afgezet terwijl dat bij bomenrijen niet het geval is en er uitsluitend wordt gesnoeid in het kroonhout. De hoeveelheid biomassa die vrijkomt bij het beheer van houtkanten is dan ook hoger in vergelijking tot bomenrijen. Vanwege deze constatering is gezocht naar een methode om de verhouding tussen de lengte aan bomenrijen en houtkanten beter overeen te laten komen met de situatie binnen de Provincie Limburg. Hiertoe is gebruik gemaakt van inventarisatiegegevens van landschappelijke elementen in de gemeente Peer, die beschikbaar zijn gesteld door het Regionaal Landschap Lage Kempen. Uit deze inventarisatiegegeven was af te leiden dat de verhouding binnen de totale lengte aan houtkanten en bomenrijen in de Gemeente Peer ongeveer 60% houtkanten tegen 40% bomenrijen is. De huidige verhouding in tabel 2.4 is 10% houtkanten en 90% bomenrijen. De gegevens in tabel 2.4 blijken de situatie in het veld dus niet goed weer te geven. Er wordt verwacht dat de situatie in de Gemeente Peer niet representatief is voor de gehele Provincie Limburg. Desondanks lijkt het raadzaam de cijfers aan te passen. Daarom is de aanname gemaakt dat over de gehele Provincie Limburg genomen de verhouding houtkanten tegen bomenrijen 40% houtkanten tegen 60% bomenrijen bedraagt. Indien deze aanname in enige
| 13
Tabel 2.3. Ontwikkelingsfase van het bos in de Provincie Limburg (Bron. Vlaamse boskartering)
Moes- en siertuinen
Figuur 1. Afbeelding van kaart 2 (bijlage 1) van lijn- en puntvormige landschapselementen buiten bos en de bebouwde omgeving (kaart: Borgman Beheer Advies B.V., 2011; topografische gegevens: NGI, 2011).
3
| 14
mate afwijkt van de werkelijke situatie dan wordt verwacht dat de effecten op het biomassapotentieel gering zullen zijn, omdat veel houtkanten op dit moment als bomenrij worden beheerd en niet als hakhout worden behandeld. Tabel 2.5 geeft de situatie na het doorvoeren van de nieuwe verhouding houtkanten tegen bomenrijen weer. De gegevens uit tabel 2.5 zijn gebruikt om het potentieel te berekenen. Omvang
Eenheid
Solitairen
86.920
stuks
Bomenrij
3.977
km
Hagen
958
km
Houtkant
2.651
km
Boomkwekerij-rijshoutbos
646
ha
Boomgaard
12.571
ha
Struikgewas
244
ha
Heide met opslag
3.280
ha
Kruidachtige begroeiing met opslag
3.070
ha
Moes- en siertuinen
15.664
ha
Tabel 2.5 Oppervlakte, aantallen en lengte aan landschapselementen in de Provincie Limburg na doorvoering aanname (Bron: NGI, 2011).
2.3
Biomassa uit de bebouwde kom
Naast de houtige biomassa die vrijkomt vanuit bos, natuur en landschap komt er ook houtige biomassa vrij in de bebouwde omgeving. Bijvoorbeeld bij huishoudens (particuliere tuinen), het groenonderhoud door gemeenten, maar ook bij onderhoud van groenstroken die in eigendom zijn van bedrijven en instellingen. Kaart 3 (bijlage 1) geeft de ligging van de bebouwde omgeving ten opzichten van het buitengebied in Limburg weer. Om de biomassaopbrengsten uit de bebouwde omgeving in beeld te brengen is literatuurstudie verricht, aangevuld met informatie uit de interviews. De resultaten hiervan worden gepresenteerd in paragraaf 5.1.4 en verder.
ECOLOGISCHE, TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RANDVOORWAARDEN 3.1 Inleiding Op basis van kengetallen (zie hoofdstuk 5) en het rekenmodel van Borgman Beheer Advies (2011) (zie paragraaf 1.3.2) is het theoretisch houtige biomassa potentieel in de Provincie Limburg berekend. Dit potentieel vertegenwoordigt echter niet het potentieel dat op dit moment en in de toekomst daadwerkelijk beschikbaar is als grondstof of brandstof. Ecologische, technische en economische randvoorwaarden zorgen er namelijk voor dat het theoretische potentieel niet volledig kan worden benut. In dit hoofdstuk zijn deze randvoorwaarden op basis van literatuuronderzoek en de resultaten van uitgevoerde interviews gedefinieerd. De randvoorwaarden zijn vervolgens gebruikt om het realistisch potentieel te bepalen (paragraaf 5.2). Op basis van dit huidige realistische potentieel is een schatting gemaakt van het toekomstig potentieel voor ca. het jaar 2020, waarbij ervan uitgegaan is dat aan zoveel mogelijk randvoorwaarden voldaan is om een optimale biomassaproductie en –oogst uit bos en landschap te creëren. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.3.
3.2 Randvoorwaarden en het theoretisch potentieel Tijdens de berekening van het theoretisch houtig biomassa potentieel is aangenomen dat tijdens het reguliere beheer van houtige beplantingen in de Provincie Limburg altijd duurzaamheidaspecten worden meegenomen. Dit vertaalt zich in de aanname dat binnen het reguliere beheer bijna nooit 100% van de bijgroei wordt geoogst. Indien het reguliere beheer namelijk op duurzame wijze wordt uitgevoerd dan wordt een deel van de bijgroei niet geoogst, omdat dit volume bijvoorbeeld wordt toegevoegd aan de staande voorraad of vanwege bijvoorbeeld ecologische aspecten of de bodemvruchtbaarheid wordt achter gelaten in de beplanting. Voor oudere bossen (>25 jaar) is er bijvoorbeeld rekening mee gehouden dat dood hout (stammen) wordt achtergelaten in het bos. Dit resulteert erin dat het oogst percentage voor jonge bossen hoger ligt dan voor deze oudere bossen. In jonge bossen zijn namelijk minder of geen dikke bomen aanwezig en juist dikke dode bomen zijn belangrijk voor de biodiversiteit. Projecten waarbij houtige beplantingen worden omgevormd naar andere vormen van landgebruik of worden verjongd, vormen hierop een uitzondering. Daarin wordt de bijgroei of waarschijnlijker meer dan de bijgroei geoogst. In tabel 3.1 staat voor elk geïdentificeerd beplantingstype aangegeven hoeveel procent van de bijgroei tijdens de berekening van het theoretisch houtig biomassa potentieel wordt geoogst. Bijlage 2 bevat per beplantingstype een beschrijving van de gehanteerde werkwijze en het oogstpercentage. Voor hagen en boomkwekerijen is niet gerekend met een oogstpercentage van de bijgroei, maar
is uitgegaan van de totale hoeveelheid hout die jaarlijks vrijkomt tijdens snoei- of opruimwerkzaamheden. Beplantingstype
Oogstpercentage (in %)
Landschap Solitairen
60%
Bomenrij
60%
Hagen
n.v.t.4
Houtkant
60%
Boomkwekerij-rijshoutbos
n.v.t.5
Boomgaard
75%
Struikgewas
60%
Heide met opslag
100%
Kruidachtige begroeiing met opslag
100%
Bossen Grove den (jonger dan 25 jaar)
70%
Grove den (ouder dan 25 jaar)
55%
Den overig (jonger dan 25 jaar)
70%
Den overig (ouder dan 25 jaar)
55%
Naald overig (jonger dan 25 jaar)
70%
Naald overig (ouder dan 25 jaar)
55%
Loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jaar)
70%
Loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jaar)
55%
Overig loofbos (jonger dan 25 jaar)
70%
Overig loofbos (ouder dan 25 jaar)
55%
Populierenbos (jonger dan 20 jaar)
80%
Populierenbos (ouder dan 20 jaar)
65%
Kapvlakte (open ruimte)
0%
Tabel 3.1. Gehanteerde oogstpercentages van de bijgroei tijdens de berekening van het theoretisch biomassa potentieel.
4
Voor oogst van hagen is gerekend met de hoeveelheid die jaarlijks vrijkomt tijdens het snoeien van de haag en niet met een percentage van de bijgroei.
5
Voor boomkwekerijen is in plaats van de bijgroei gerekend met de hoeveelheid die jaarlijks vrijkomt tijdens snoeiwerkzaamheden
| 15
Type element
Elk type landschapselement heeft zijn gemiddelde jaarlijkse aangroei aan houtige biomassa. Dit gemiddelde vat de verschillen per groeiplaats en leeftijdsfase samen. Maar ook hier is het type beheer van groot belang voor het bepalen van het biomassapotentieel. Deze interpretatie- en rekenslag wordt gemaakt in hoofdstuk 3 en 4. Voordat deze stappen gezet kunnen worden, dient echter helder gedefinieerd te zijn, hoe de in tabel 2.5 genoemde landschapselementen zijn samengesteld en welk beheer hierbij van toepassing is. In bijlage 2 is hiertoe een overzicht gemaakt.
De oogst uit terreinen met opslag is op 100% gezet, maar hier wordt eigenlijk niet gerekend met een oogst percentage van de bijgroei. Er is de aanname gemaakt dat er in de Provincie Limburg jaarlijks op een bepaald areaal van deze terreinen de opslag wordt verwijderd, bijvoorbeeld in verband met het behoud van natuurwaarden. Er is ingeschat dat jaarlijks de opslag van 15 ha heideterrein en 15 ha terreinen met kruidachtige begroeiing wordt verwijderd.
| 16
3.3 Randvoorwaarden voor de oogst uit bossen en andere beplantingen
3.3.1
Ecologische randvoorwaarden
Bodemvruchtbaarheid De afvoer van biomassa uit het bos en andere beplantingen gaat altijd gepaard met de afvoer van mineralen uit het bosecosysteem. De verschillende delen van de boom bevatten verschillende concentraties aan nutriënten. De laagste concentratie aan nutriënten bevindt zich in de stam en de hoogste concentratie in de naalden en bladeren. Het effect op de bodemvruchtbaarheid van de extra oogst van houtige biomassa kan dan ook worden beperkt door niet alle bladeren, naalden, kleine takjes en stobben te oogsten6. De oogst van extra stamhout lijkt zonder problemen te kunnen worden uitgevoerd, maar aan de oogst van tak- en tophout dienen i.v.m. mogelijke gevolgen voor de bodemvruchtbaarheid voorwaarden worden verbonden. De oogst van stobben wordt in de cyclische biomassa-oogstsystemen in West-Europa in principe niet uitgevoerd, omdat dit naast de nutriëntenhuishouding, vergaande gevolgen voor de bodemstructuur heeft7. Deze voorwaarden zijn afhankelijk van het bodemtype. Op rijke bodem zal de oogst van tak- en tophout veel minder gevolgen voor de bodemvruchtbaarheid hebben dan op arme bodems. Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met de eventuele stikstofdepositie, omdat die een deel van de nutriëntenonttrekking zou kunnen compenseren. Omgekeerd kan de oogst van tak- en tophout
6
Bodembeschadiging Als gevolg van de oogst van meer houtige biomassa uit het bos en andere beplantingen zal het aantal voertuigbewegingen waarschijnlijk toenemen. Dit heeft mogelijke negatieve gevolgen voor de (bos)bodem. Met name op kwetsbare (natte) bodems is er een gevaar voor meer insporing en dus verdichting van de bodem, zeker als er meer tak- en tophout wordt geoogst. Het tak- en tophout is dan namelijk niet meer beschikbaar als “mat” om overheen te rijden. Zaak is hierbij, om vaste machinepaden en op- en overslaglocaties aan te houden, zodat de bosbodem zo min mogelijk wordt beschadigd. Daarnaast zorgt het verwijderen van tak- en tophout van kapvlaktes ervoor dat de bodem als gevolg van hogere temperaturen sneller verweert en/of erodeert. Ten aanzien van de oogst in houtkanten dient een goede (maar flexibele) planning (en zo nodig communicatie met de eigenaar van het aanliggende land) plaats te vinden, zodat oogst en afvoer op het juiste moment (droog of vriezend weer, wanneer de oogst van het land is) en in overleg plaats kan vinden en schade kan worden voorkomen. Biodiversiteit Intensivering van de oogst van tak- en tophout kan de biodiversiteit op meerdere manieren beïnvloeden. Eén van de meest directe negatieve gevolgen is de afname van de hoeveelheid dood hout in het bos en andere beplantingen, waarvan veel planten-, schimmels en diersoorten afhankelijk zijn. Naast deze negatieve gevolgen zijn er natuurlijk ook positieve gevolgen voor de biodiversiteit te noemen indien er meer geoogst wordt in houtige beplantingen, zoals meer variatie, de één zijn dood is…, meer licht in het bos, verjonging/instandhouding van houtkanten etc. De beheerder van de beplanting bepaalt uiteindelijk welke gevolgen zwaarder doorwegen. Een deel van de bossen in de Provincie Limburg is vanuit het oogpunt van de biodiversiteit aangewezen als beschermd bos, het zij op basis van nationale of federale wetgeving, dan wel op basis van Europese wetgeving. Dit wil niet zeggen dat er geen hout wordt geoogst (conform beheerplan, ten behoeve van de instandhouding van het bostype), maar het is in ieder geval niet waarschijnlijk dat hier op korte termijn een intensivering van de oogst van houtige biomassa te verwachten is. 3.3.2 Technische randvoorwaarden De technische randvoorwaarden kunnen worden onderverdeeld in technologische, methodologische en beheertechnische rand-
Dit levert bovendien voordeel op als het gaat op de kwaliteit (en daarmee de prijs) van een partij houtige biomassa: hoe minder “groen”, hoe beter de verbrandingswaarde is en hoe minder slakken en asresten er ontstaan.
Anders is dit voor rooiprojecten: wanneer bos of beplantingen gerooid moeten worden, kunnen de stobben die een hogere energetische waarde dan stamhout hebben, worden meegenomen als biomassa. Dit betekent vaak een extra werkgang waarbij de stobben schoon van zand worden gemaakt, om het snipper- en verbrandingsproces niet te verstoren. In Groot-Brittannië worden onder andere in dennenmonoculturen bij dunning de stobben standaard gerooid, om wortelrot in de verblijvende opstand te voorkomen. 7
voorwaarden. Daarnaast zorgen de kwaliteitseisen die vanuit de conversietechnologie worden gesteld aan de houtige biomassa (als brandstof) voor technische beperkingen. Veel kleine energiecentrales zijn bijvoorbeeld niet in staat houtige biomassa met een hoog gehalte aan groene en/of vochtige biomassa, zand en humus te verwerken. Dat heeft gevolgen voor de toe te passen technieken en methodes. Technische randvoorwaarden hebben een zeer sterke relatie met economische en sociale randvoorwaarden. Technologisch Technologische randvoorwaarden hebben betrekking op de beschikbaarheid van machines en technieken voor de oogst, transport en verwerking van de houtige biomassa. Efficiëntie is hierbij van groot belang: daar waar met machines gewerkt kan worden en partijen gecombineerd kunnen worden, kunnen de kosten laag worden gehouden en daarmee is het waarschijnlijker dat de houtige biomassa wordt geoogst. Indien machines of technieken beschikbaar zijn die onder specifieke omstandigheden (bv. Zeer nat) inzetbaar zijn dan neemt het beschikbare potentieel toe. Een ander voorbeeld is het beschikbaar zijn van een machine waarmee kleine bomen in hun geheel geoogst, versnipperd en uitgereden kunnen worden. Met behulp van deze machine zouden dunningen in jonge opstanden eerder rendabel kunnen worden en dus worden uitgevoerd. Methodologisch De methodes die worden toegepast voor de oogst en onttrekking van de houtige biomassa uit het terrein zijn bepalend voor de te realiseren potentiële oogst. Meestal wordt er bijvoorbeeld voor gekozen om het tak- en tophout te gebruiken om insporing met de harvester en forwarder tegen te gaan, dan is dat tak- en tophout niet meer beschikbaar (i.v.m. vervuiling met grond) als biomassa potentieel. Ook het wel of niet toepassen van de hele boom-methode is bepalend voor de hoeveelheid biomassa die kan worden geoogst. In de hele boom-methode wordt de gehele boom, dus inclusief top en takken (maar in principe exclusief stobben2) geoogst. Daarmee wordt dus meer volume geoogst en de kosten per eenheid nemen daardoor dus af. In het bijzonder voor houtkanten en kleine bosjes is daarnaast ook de grootte van de partij van belang bij het bepalen of een beheeringreep ten behoeve van de biomassaproductie rendabel is. Houtkanten en kleine bosjes zijn vaak gesitueerd op afgelegen, moeilijk machinaal te bereiken, natte terreinen. De opbrengst is vaak gering tegenover een tijdrovende oogst, waardoor de kosten per ton hoog worden. Beheertechnisch Het al dan niet (en de mate van) onttrekken van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap heeft ook te maken met het geplande beheer van het terrein. De volgende punten komen hierbij aan de orde: • Is er een beheerdoelstelling en schrijft deze houtoogst voor? • Is verschraling een doelstelling, of juist promotie van het
• • • • • •
aandeel dood hout en bodemontwikkeling? Wordt het geplande beheer uitgevoerd of is er sprake van achterstalligheid? Is er voldoende budget om op tijd het juiste en geplande beheer in te zetten? Wat is de traditie binnen het beheer t.a.v. de productie van (brand)hout? Wat is de traditie t.a.v. de onderhoudsstaat van het terrein (eerder natuurlijk – “klapstoelbeheer”, of juist opgeruimd – “stofgezogen”)? Vindt er in het terrein jacht plaats en is er behoefte aan schuilplaats voor wild? Wat is de schoontijd ter plaatse en hoe wordt deze periode overbrugd t.a.v. duurzame levering van biomassa?
Beheerinstructies, beheerbudget en tradities hebben een belangrijke invloed op het realistische potentieel aan biomassa. Een jaarlijkse oogst door particuliere brandhoutklanten kan bijvoorbeeld zorgen voor de gewenste ingrepen in houtkanten, in de ondergroei van bosopstanden, ten behoeve van exotenbestrijding of in jong bos. Maar wanneer deze brandhoutstromen traditiegetrouw (ook om goodwill te onderhouden) zijn vergeven, dan zullen deze moeilijk zijn los te weken, om in te kunnen zetten voor de houtsnipperproductie. 3.3.3 Economische randvoorwaarden De prijs die kan worden betaald voor de houtige biomassa is bepalend voor het feit welk aandeel van de houtige biomassa die in potentie beschikbaar is ook daadwerkelijk wordt geoogst. Daarom zijn de kosten die gemoeid zijn met de oogst, het bewerken, transport en opslag belangrijke randvoorwaarden voor het berekenen van het realistische potentieel. Indien deze kosten hoog zijn dan is de kans klein dat deze biomassa daadwerkelijk geoogst zal worden. Het prijsniveau binnen de markt van houtige biomassa bepaald waar de grens ligt tussen het wel of niet rendabel kunnen oogsten van de houtige biomassa. Het is als gevolg van de variatie in het prijsniveau niet mogelijk deze grens in een getal uit te drukken. Ook is deze grens afhankelijk van het totale logistieke systeem en de mogelijke alternatieve beschikbare energiebronnen: hoe eenvoudiger een logistiek systeem, hoe minder schakels en hoe korter de transportafstanden, des te goedkoper kan productie en levering plaatsvinden. En als het alternatief voor houtige biomassa zeer voordelig wordt aangeboden, moet de productie en logistiek van de houtige biomassa zo efficiënt mogelijk worden ingezet, om een concurrerende prijs te kunnen bieden. Bij kleine hoeveelheden is buffering en menging een goede oplossing. Het is wel mogelijk op basis van de kenmerken van de houtige biomassabronnen in te schatten of de kosten voor oogst, bewerking, transport en opslag op korte termijn onder de geldende omstandigheden betaalbaar en concurrerend zullen zijn. Een belangrijk verschil tussen conventionele energieopwekking en via houtige biomassa is, dat de eerste investering (in logistiek en in de
| 17
In het bovenstaande is reeds aangegeven dat tijdens de berekening van het theoretisch houtige biomassapotentieel al een aantal randvoorwaarden zijn gehanteerd om een beperking te leggen op de maximale oogst die zonder andere beperkingen op een duurzame wijze te realiseren is. In de onderstaande paragraven zijn deze randvoorwaarden uitgewerkt. Vervolgens zijn deze randvoorwaarden toegepast om het theoretisch potentieel om te zetten naar het huidige en toekomstige realistische biomassapotentieel. Voor de randvoorwaarden die gesteld moeten worden aan de extra oogst van houtige biomassa uit bossen en andere beplantingen is onder andere gebruik gemaakt van het werk dat het European Forest Institute (EFI) binnen een recente studie in opdracht van de Europese Commissie heeft uitgevoerd (Mantau et. al., 2009 en 2010).
ook als verschralingmaatregel worden toegepast in ecosystemen waarin van overbemesting sprake is. Het toedienen van nutriënten of het retourneren van verbrandingsas naar het bos of de beplanting zijn mogelijkheden om de effecten op de bodemvruchtbaarheid te verminderen, maar er is in deze studie vanuit gegaan dat deze opties in de Provincie Limburg vooralsnog niet op grote schaal zullen worden toegepast.
verbrandingsinstallatie) relatief groot is. Het totaalplaatje na x jaar gebruik van houtige biomassa zal in vele gevallen lucratief uitpakken ten opzichte van conventionele brandstoffen, maar de drempel om deze investeringen te doen blijft hoog. De economische randvoorwaarden hebben een sterke relatie met de technische randvoorwaarden, maar ook de ecologische randvoorwaarden hebben invloed. Ecologische randvoorwaarden kunnen er namelijk voor zorgen dat de oogst, bijvoorbeeld als gevolg van mitigerende maatregelen, duurder uitvalt.
| 18
3.4
Wet- en regelgeving
3.5
Randvoorwaarden voor het bos
Zoals tijdens de beschrijving van de randvoorwaarden (paragraaf 3.3) al duidelijk is geworden hebben deze voor bossen met name betrekking op de mogelijkheid van het oogsten van tak- en tophout en eventueel stobben. Ook aan de oogst van stamhout zullen randvoorwaarden verbonden zijn, maar daar gaat het vooral om de afweging of er überhaupt wel of niet geoogst wordt en welke intensiteit deze oogst heeft. Indien houtoogst binnen het beheer plaatsvindt of mogelijk is, dan dient de vraag zich aan of en in welke mate er ook tak- en tophout en stobben geoogst kunnen worden. Daaraan zijn meestal randvoorwaarden verbonden. De mate waarin randvoorwaarden worden toegepast zal voor een groot deel afhangen van de vraag naar hout van aan de ene kant
Het EFI en Metla hebben binnen het EUwood consortium een inschatting gemaakt van de randvoorwaarden voor de oogst van tak en tophout en stobben voor alle 27 EU-landen (Mantau et. al., 2010). Dit hebben zij gedaan op basis van beschikbare gegevens over de bodemgesteldheid, hellingshoek en andere factoren. Voor België (Vlaanderen en Wallonië) zijn de binnen de studie vastgestelde en gehanteerde percentages weergegeven in tabel 3.2. Deze percentages zijn ook in deze studie gehanteerd tijdens de berekening van het huidige en toekomstige realistische potentieel. Daarbij is er vanuit gegaan dat er op dit moment weinig vraag is en dat er in 2020 een gemiddelde vraag zal zijn. Daarnaast zijn de ecologische randvoorwaarden niet uit het oog verloren.
Economische situatie Weinig vraag
Huidige niveau
Grote vraag
Tak- en tophout uit eindkap
25%
35%
37%
Tak- en tophout uit dunningen
0%
16%
37%
Stobben
0%
17%
34%
het realistisch potentieel. Deze afgeleide oogstpercentages voor stamhout en tak- en tophout staan vermeld in tabel 3.4. De indeling in bostypen in tabel 3.3 is gebaseerd op de beschikbare indeling die is gemaakt tijdens de Boskartering in 2000 (AGIV en ANB, 2000) en aangevuld met informatie van de Biologische waarderingskaart (zie kaart 5, bijlage 1). Er wordt onderscheid gemaakt tussen jonge bossen (>20 jaar), middenhout en oude bossen (> 60 jaar). De letters WZ en Z die achter bepaalde oude bostypen staan vermeld, verwijzen naar het feit dat deze volgens de
Biologische waarderingskaart waardevol tot zeer waardevol of zeer waardevol zijn. De reden voor het maken van onderscheid tussen “reguliere” oude bossen en de oude bossen met een grotere ecologische waarde. De verwachting is namelijk dat er in de waardevolle tot zeer waardevolle oude bossen minder houtoogst plaats zal vinden. Verder is de aanname gemaakt dat in bossen met exoten, zoals Corsicaanse den (in bostype overige den) en Douglas (in bostype overig naald) ecologische aspecten minder zwaar wegen dan in de andere bostypen.
Ecologisch
Technisch
Economisch
Wet- en regelgeving
Totaal
+++
n.v.t.
n.v.t.
+++
+++
Jonge bossen < 25 jaar (alle)
+
++
+++
+
++
Middenhout overige den
+
+
+
+
+
Overige den oude bossen
+
+
+
+
+
Middenhout overig naald
+
+
+
+
+
Overig naaldhout oude bossen
+
+
+
+
+
Middenhout grove den
++
+
+
+
+
Grove den oude bossen wz en z
+++
+
++
++
++
Grove den oude bossen rest
++
+
++
+
+
Middenhout eik en beuk
++
+
+
+
+
Eik en beuk oud wz en z
+++
+
++
++
++
Eik en beuk oud overige
++
+
++
+
+
Bostype Reservaten
Middenhout overig loof
+
+
+
+
+
Tabel 3.2. Aandeel van het tak- en tophout en stobben dat mogelijk geoogst kan worden onder verschillende economische situaties in België (Mantau et. Al., 2010).
Overig loof oud wz en z
+++
+
++
++
++
Overig loof oud rest
++
+
++
+
+
In tabel 3.3 is per bostype aangegeven in welke mate ecologische, technische en economische randvoorwaarden en wet- en regelgeving beperkingen legt op de oogst van houtige biomassa. Deze matrix is opgesteld om een indicatie te kunnen geven van de wijze waarop bepaald is hoeveel van het theoretisch potentieel op dit moment en in de toekomst realistisch beschikbaar zou kunnen zijn. Voor sommige randvoorwaarden geldt in een bepaald bostype dat deze wel van toepassing is op de oogst van tak- en tophout, maar niet voor stamhout. Dit onderscheid is echter niet aangegeven in tabel 3.3, maar is wel toegepast tijdens de doorvertaling naar
Populier middenhout
+
+
+
+
+
Populier oud wz en z
+++
+
++
++
++
Populier oud rest
++
+
++
+
+
Tabel 3.3. Mate waarin een randvoorwaarde in het betreffende bostype van toepassing is (+ in enige van toepassing, ++ van toepassing en +++ zeer van toepassing.
| 19
Ook de geldende wet- en regelgeving kan van grote invloed zijn op de potentiële oogst van houtige biomassa. Daarbij moet niet worden gedacht aan natuurwetgeving, omdat die valt onder het kopje ecologische randvoorwaarden. Hier worden de randvoorwaarden bedoeld die voortvloeien uit de kapvergunningen en vanuit de voorwaarden die gesteld worden door de OVAM en VREG met betrekking tot het toekennen van groene stroomcertificaten en de (afval of niet) status die de houtige biomassa heeft. Houtige biomassa afkomstig uit terreinen zonder goedgekeurd beheerplan dient als afval te worden behandeld en kan derhalve niet worden ingezet voor de opwekking van duurzame energie, maar dient tot compost of mulch te worden verwerkt. Dit betekent dat het volume waarvoor dit geldt in mindering gebracht dient te worden op het beschikbare potentieel voor energieopwekking. Aan het volume dat niet als afval wordt gezien is de randvoorwaarde verbonden dat de diameter maximaal 4 cm mag zijn indien deze ingezet wordt voor energetische valorisatie. Het natuurdecreet bepaalt dat er voor het kappen en ook aanplanten van bomen in natuur- of landbouwgebied een natuurvergunning noodzakelijk is. Het uitgangspunt hier is dat de natuurwaarde niet mag verminderen. Het aanvragen van deze vergunning kan soms tot problemen leiden i.v.m. de lange aanvraagtermijn of onduidelijkheid over de toepassing van de beoordelingscriteria en de wisselende interpretatie daarvan.
de traditionele houtverwerkers en aan de andere kant de producenten van energie uit biomassa. Hoe groter de vraag des te eerder bepaalde eigenaren geneigd zullen zijn de randvoorwaarden te verlagen. Daarom is er een gradatie aangebracht in de hoogte van de toe te passen randvoorwaarden voor de oogst van dit extra hout. De oogst van houtige biomassa uit het bos kan enerzijds een aanvulling zijn op de bestaande (rond)houtoogst in een bepaalde bosopstand. Dit betekent vaak wel een extra logistieke inspanning, omdat de biomassa gescheiden van het rondhout uit het bos wordt gehaald en opgewerkt. Anderzijds kan het een reden zijn om überhaupt in een opstand hout te gaan oogsten: bijvoorbeeld in de vorm van een onrendabele lichting/dunning (m.n. van jong bos), het kappen van verjongingsgaten of beheer van bosranden.
De percentages die staan vermeld in tabel 3.4 zijn gebruikt om het theoretische potentieel aan stamhout en tak- en tophout om te rekenen naar het realistische potentieel. De hoogte van het percentage is bepaald door een inschatting te maken van de impact die een bepaalde randvoorwaarde zal hebben op de mate van oogst uit een bepaald bostype. Deze impact zal een verhoging van de biomassaoogst ten gevolge hebben. Echter, de ecologische en technische randvoorwaarden leggen in dat kader ook hun beperkingen op een groei van de biomassaoogst richting 100% van de bijgroei. Ook is de
| 20
Bostypen
beschikbare tijd voor groei van het oogstpercentage tussen 2011 en 2020 niet zeer ruim, waardoor geen spectaculaire ontwikkelingen verwacht mogen worden. Per bostype is daarom een zo realistisch mogelijke inschatting gemaakt van de groei¬mogelijkheden. Het is hierbij belangrijk te beseffen dat dit in de praktijk niet betekent dat in alle bossen in de Provincie Limburg dit percentage van de bijgroei wordt geoogst, maar dat er bossen zijn waar helemaal geen oogst plaatsvindt en bossen waarin op duurzame wijze het percentage van de bijgroei uit tabel 3.1 wordt geoogst.
Nu
2020 Tak- en tophout
Spilhout
Tak- en tophout
Reservaten
0%
0%
0%
0%
Jonge bossen < 20 jaar (alle)
0%
0%
20%
20%
Middenhout overige den
80%
0%
90%
35%
Overige den oude bossen
80%
25%
90%
35%
Middenhout overige naald
80%
0%
90%
35%
Overig naaldhout oude bossen
80%
25%
90%
35%
Middenhout grove den
80%
0%
90%
35%
Grove den oude bossen wz en z
60%
0%
60%
0%
Grove den oude bossen overige
80%
25%
90%
35%
Middenhout eik en beuk
80%
0%
90%
35%
Eik en beuk oud wz en z
40%
0%
40%
0%
Eik en beuk oud overige
60%
0%
60%
0%
Middenhout overig loof
80%
0%
90%
35%
Overig loof oud wz en z
40%
0%
40%
0%
Overig loof oud overige
60%
0%
60%
10%
Populier middenhout
100%
50%
100%
50%
Populier oud wz en z
60%
0%
60%
0%
Populier oud overige
100%
50%
100%
50%
Tabel 3.4. Oogstpercentages van het theoretisch potentieel aan spilhout en tak- en tophout voor verschillende bostypen in 2011 en 2020.
De toekomstige oogst van stamhout is, zo is te zien in tabel 3.4, voor middenhout verhoogd met 10%. Hierbij blijft men nog steeds onder de totale oogst van de bijgroei, aangezien de verwachting is, dat deze om technische, ecologische en kosten-efficiëntieredenen niet bereikt zal worden. Een toename van de oogst van stamhout in oude bossen zal sterk afhangen van de beheerdoelstellingen, met name gebaseerd op de
ecologische waarden ter plaatse. Vandaar dat in oude bossen met een hogere biologische waardering geen toename van de oogst is ingeschat voor 2020. Hetzelfde geldt voor oude loofbossen, waarin over het algemeen minder zwaar wordt ingegrepen. In naaldbossen zal een optimalisatieslag van 10%, met een geschat resultaat van 90% van de bijgroei plaats kunnen vinden.
3.6
Randvoorwaarden voor het landschap
In landschappelijke beplantingen gaat het veelal niet om extra oogst, maar veeleer over de vraag of er wel of geen beheer (oogst) wordt of kan worden uitgevoerd. Bij de oogst van houtige biomassa uit het landschap spelen drie factoren een grote rol die met name van economische en technische aard zijn. Deze factoren zijn van grote invloed op het feit of er überhaupt geoogst kan worden in die landschappelijke beplantingen waarvoor geen andere beperkingen gelden. Hierin onderscheiden de landschappelijke beplantingen zich van bossen.
1. Locatie en bereikbaarheid van de beplanting
Landschappelijke beplantingen staan vaak op de incourante, vaak natte hoeken in het waardevolle agrarische land. Om machinaal te kunnen oogsten/beheren moet de landbouwgrond dus worden gepasseerd en worden gewerkt op natte grond. Dit kan problemen bij de machinale oogst opleveren. De oplossing dient gezocht te worden in de toepassing van het juiste oogstlogistieke systeem, dat flexibel moet kunnen worden ingezet, als het weer, de bodemgesteldheid en het braak liggen van omliggend terrein het toelaten.
2. Oogstvolume Kleine, regulier onderhouden landschapselementen leveren relatief weinig houtige biomassa op. Efficiëntie is daarom het sleutelwoord bij het werken in het landschap: door partijen te
combineren kan meer biomassa kostendekkend geoogst worden. Hiervoor zullen dan wel eerst plannen moeten worden gemaakt en overeenkomsten worden gesloten.
3. Kwaliteit van de biomassa
Met name bij regulier onderhout aan hagen en (knot)bomen komt relatief dun hout vrij, met relatief veel bladmassa. Bij versnipperen levert dit een partij biomassa op van lage kwaliteit, die in met name kleinere kachels storing zal kunnen veroorzaken. Buffering en menging van partijen is hiervoor een oplossing. In tabel 3.5 is weergegeven in welke mate de verschillende randvoorwaarden van toepassing zijn op de landschapselementen die in deze studie zijn geïdentificeerd. Er is vanuit gegaan dat ecologische randvoorwaarden met name beperkend zijn voor de oogst van hout tijdens het uitvoeren van het beheer van houtkanten, omdat deze vaak een hoge ecologische waarde worden toegedicht. Zoals hierboven reeds is aangegeven zijn de randvoorwaarden voor het landschap met name van technische en economische aard. Om die reden levert de vergelijking met de Biologische waarderingskaart (kaart 4, bijlage 1) geen beperkingen op v.w.b. oogst. Ervan uit kan worden gegaan, dat juist waardevolle landschapselementen duurzaam en regelmatig onderhouden dienen te worden. Voor de beplantingstypen heide- en kruidachtige begroeiing met opslag is er vanuit gegaan dat er alleen oogst plaatsvindt indien in het beheer is besloten om de houtopslag i.v.m. bijvoorbeeld het handhaven van de natuurwaarden te verwijderd. Tijdens deze omvorming wordt verwacht dat dan ook alle houtige biomassa wordt afgevoerd. Dit resulteert in een oogst van 100% van het theoretisch potentieel (zie tabel 3.6). Er is tijdens het berekenen van het theoretisch potentieel echter rekening mee gehouden dat er elk jaar slechts een beperkte oppervlakte zal worden omgevormd (zie paragraaf 3.1). Landschappelijke elementen
Ecologisch
Technisch
Economisch
Wet- en regelgeving
Totaal
Solitairen
+
+++
+++
++
++
Bomenrij
+
++
++
++
++
Hagen
+
++
++
+
++
Houtkant
++
++
+++
++
++
Boomkwekerijrijshoutbos
+
+
+
+
+
Boomgaard
+
+++
+++
+
++
Struikgewas
+
+++
+++
+
++
Heide met opslag
++
+
+
+
+
Kruidachtige begroeiing met opslag
++
+
+
+
+
Tabel 3.5. Mate waarin een randvoorwaarde in het betreffende landschapselement van toepassing is (+ in enige van toepassing, ++ van toepassing en +++ zeer van toepassing.
| 21
Spilhout
Met betrekking tot de oogst van tak- en tophout is de aanname gemaakt dat het niet te verwachten is dat er op dit moment (op grote schaal) tak- en tophout uit dunningen zal worden geoogst. Daarom is de oogst van tak- en tophout uit middenhout, waarin voornamelijk wordt gedund, op 0% gezet. Uit jong bos wordt momenteel weinig tot niets geoogst, terwijl er wel potentieel, vraag naar hout of biomassa en vaak ook bosbouwkundige noodzaak is. Het ombuigen van deze lage beheerintensiteit naar een hogere vergt omdenken en het aanpassen van beheerplanningen. Daarom is het toekomstige potentieel voorzichtig geschat op 20%. Voor 2020 is het mogelijk dat er ook tak- en tophout uit dunningen wordt geoogst. Daarom is ervoor gekozen, uit te gaan van oogst van tak- en tophout uit middenhout in 2020 van 35%. Voor oude bossen die niet behoren tot het waardevolle tot zeer waardevolle type is te verwachten dat er meer sprake zal zijn van eindkap. De verwachting is dat bij eindkap of omvorming wel tak- en tophout wordt of zal worden geoogst. Daarom is in deze bostypen de oogst van taken tophout uit eindkap nu op 25% gezet. Door een efficiëntieslag zal dit percentage verhoogd kunnen worden (geschat op 35%). De oogstpercentages liggen hoger voor populieren bossen, omdat deze bossen veelal op een systematische wijze en met een duidelijke productie doelstelling zijn aangeplant. Met uitzondering van de waardevolle tot zeer waardevolle populierenbossen is aangenomen dat 100% van het theoretisch potentieel aan stamhout en 50% van het tak- en tophout wordt geoogst.
In tabel 3.6 zijn net als voor de bostypen de percentages weergegeven die zijn gehanteerd om te bepalen hoeveel van het theoretisch potentieel nu en in 2020 realistisch bezien geoogst kan worden indien de randvoorwaarden worden toegepast. Vanwege de te verwachten grotere vraag naar houtige biomassa in 2020 en het wegwerken van knelpunten in de tussenliggende periode zijn de oogstpercentages voor 2020 hoger. Voor solitaire bomen is er vanuit gegaan dat het beheer ervan voornamelijk zal bestaan uit snoei van takken en het verwijderen van dood (tak)hout. De houtige biomassa die hierbij vrijkomt zal dan ook in kleine hoeveelheden en
| 22
Landschappelijke elementen
zeer verspreid vrijkomen. Er wordt dan ook verwacht dat slechts een zeer beperkte hoeveelheid wordt afgevoerd en eventueel beschikbaar komt voor energetische of materiële toepassing. Boomgaarden kennen een groot theoretisch potentieel aan houtige biomassa, maar de ervaring in Nederland leert dat dit potentieel slechts in beperkte mate wordt geoogst. Veel wordt in de openlucht verbrand of wordt ondergewerkt tijdens de verjonging van de laagstam boomgaarden. De oogst percentages zijn daarom laag gehouden.
Nu Spilhout
Takhout
Solitairen
0%
Bomenrij
2020 Spilhout
Takhout
25%
0%
50%
10%
60%
10%
70%
Hagen
0%
50%
0%
70%
Houtkant
40%
30%
40%
60%
Boomgaard
Totaal
10%
80% 40%
10%
Struikgewas
20%
30%
Heide met opslag
100%
100%
Kruidachtige begroeiing met opslag
100%
100%
Tabel 3.6. Oogstpercentages van het theoretisch potentieel aan spilhout en tak- en tophout voor de landschappelijke elementen in 2011 en 2020.
3.7 Beleidsdoelstellingen op provinciaal en gemeentelijk niveau in de provincie Limburg
In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV)(1997) is als doelstelling opgenomen in 2007 een bosuitbreiding van 10.000 hectare in Vlaanderen te hebben gerealiseerd. In 2007 was slechts 29% van deze doelstelling van RSV gerealiseerd (Vereniging voor Bos in Vlaanderen, 2010). De deadline is vervolgens verschoven naar 2012. Het lijkt er echter niet op dat deze doelstelling zal worden gehaald, in 2008 en 2009 was er namelijk sprake van netto afname van het areaal bos in Vlaanderen (Vereniging voor Bos in Vlaanderen, 2010). Uiteindelijk wordt gestreefd naar 160.000 ha. bos in Vlaanderen.
Provincie Limburg
75% 25%
Vlaanderen
Om het toekomstige mogelijke potentieel aan beschikbare biomassa te bepalen is het van belang te weten wat de beleidsdoelstellingen zijn ten aanzien van bos, natuur en landschappelijke elementen op provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Hiervoor is gekeken naar het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV), het Ruimtelijk Structuurplan Provincie Limburg (RSPL) en gemeentelijke structuurplannen van de gemeenten binnen de provincie Limburg.
gevoerd in Vlaanderen, de provincie en gemeenten. Een ruimtelijk structuurplan bestaat uit een informatief, een richtinggevend en een bindend gedeelte. Het informatief gedeelte beschrijft de bestaande ruimtelijke structuur. Daarin worden ook de knelpunten en de kansen voor de ruimtelijke ontwikkeling beschreven. In het richtinggevend gedeelte wordt de gewenste ruimtelijke structuur beschreven en tot slot zijn er bindende bepalingen opgenomen waarin de realisatie van de uitgewerkte gewenste ruimtelijke structuur wordt behandeld. De onderdelen uit deze structuurplannen die relevant zijn voor het maken van een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van houtige biomassa (bos, kleine landschapselementen, tijdelijke houtopstanden, etc.) zijn uit de plannen gedestilleerd en worden hieronder weergegeven.
Ruimtelijke structuurplannen zijn beleidsdocumenten, waarin een ruimtelijke lange termijnvisie ontwikkeld wordt. Het vormt de basis voor het toekomstig ruimtelijk beleid dat zal worden
Op basis van de ruimtelijke structuurplannen worden vervolgens ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) opgesteld, die concrete voorschriften bevatten die betrekking hebben op de bestemming,
Op provinciaal niveau is het Ruimtelijk Structuurplan Provincie Limburg (RSPL) leidend. Hierin zijn de visie, categorisering en taakstelling van het RSV overgenomen en genuanceerd. Eén van de hoofddoelstellingen is het “beschermen, beheren en versterken van de groene waarden”. Er wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk behouden van het huidige areaal aan bos, natuur en landschappelijke elementen. Hoewel er over uitbreiding van bos en natuur wordt gesproken, zijn hier geen concrete doelstellingen aan gekoppeld. Permanente bebossing, in uitvoering van het RSV, wordt bij voorkeur zodanig gelokaliseerd dat dit bijdraagt aan de ontsnippering en buffering van bestaande bossen, of op plaatsen waar dit uit recreatief oogpunt gewenst is. Verder wordt aangegeven dat bij bosuitbreiding in eerste instantie aandacht moet gaan naar uitbreiding van oude en biologisch zeer waardevolle bossen, zoals bronbossen. Kansen voor nieuwe ontwikkelingen van natuur zijn er volgens het RSPL op de verlaten landbouwgronden, zoals in WestLimburg, die ruimte bieden voor nieuwe habitats en ontsnippering. Ten aanzien van de natuurlijke structuur is in het RSPL de volgende doelstelling geformuleerd die invloed kan hebben: De provincie wenst de ontwikkeling van een duurzaam medegebruik van de natuurlijke structuur te stimuleren door onder andere houtproducerende bosbouw. De provincie wenst de ontwikkeling van een multifunctionele bosstructuur in elke Limburgse deelruimte te stimuleren. In de nabijheid van stedelijke gebieden moeten de inrichting en het beheer van bossen worden afgestemd op de recreatieve wensen. Betreffende de landschappelijke structuur worden er alleen vrij algemene doelen gesteld. Wel wordt hieruit duidelijk dat men een divers landschap nastreeft, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met erfgoedwaarden en herkenbaarheid. Er wordt niets vermeld over behoud of uitbreiding van landschappelijke elemen-
ten. Echter, ruim tien jaar geleden heeft de provincie Limburg een subsidieregeling opgestart voor de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen. Hiermee konden particulieren hoogstamboomgaarden, hagen, houtkanten etc. aanleggen en herstellen. De praktijk leerde echter dat kleine landschapselementen meestal te specifiek lokale dossiers opleverden om op provinciaal niveau af te handelen. Derhalve is het subsidiëren van kleine landschapselementen inmiddels in veel gevallen overgenomen door lokale overheden. Vanaf 2002 concentreert de provincie zich daarom op grote landschappelijke eenheden. Dit zijn gebieden die omwille van typische gemeenschappelijke landschapskenmerken een eenheid vormen.
Gemeenten Iedere gemeente heeft de verplichting een eigen ruimtelijk structuurplan op te stellen. Uit het bestuderen van een zevental van deze plannen (Alken, Beringen, Hasselt, Houthalen-Helchteren, Maaseik, Neerpelt en Tongeren) komt naar voren dat alle gemeenten inzetten op beheer en behoud van landschappelijke waarden en de daarbij behorende bos- en natuurgebieden en kleine landschapselementen. Ook hebben veel gemeenten de doelstelling om de bos- en natuurgebieden te versterken en uit te breiden. Wel zijn er verschillen tussen de gemeenten die vanuit het RSPL in het buitengebied zijn ingedeeld en gemeenten met een meer stedelijk karakter (zie tabel 3.7). De gemeenten in het buitengebied zetten over het algemeen sterker in op behoud en versterking van bos, natuur en landschap. In de ruimtelijke structuurplannen zijn in de richtinggevende en bindende delen weliswaar doelstellingen opgenomen op alle landschappelijke structuren, maar er komen geen concrete getallen in naar voren over de uitbreiding van de oppervlakte bos, natuur en landschappelijke elementen. Wel zijn er voor specifieke gebieden binnen de gemeenten sturende bepalingen uitgewerkt, bijvoorbeeld uitbreiding van een bosgebied en het creëren van groene verbindingszones.
| 23
Boomkwekerij-rijshoutbos
Totaal
inrichting en beheer van gronden. Deze RUP’s worden voor specifieke gebieden opgesteld. Het betreft voor de provincie Limburg enkele honderden plannen. Het gaat dan ook te ver om deze hier te behandelen.
Stedelijke en kleinstedelijke gemeenten
| 24
Gemeenten in het buitengebied Hoeselt
Bilzen
As
Houthalen-Helchteren
Bree
Beringen
Kinrooi
Genk
Bocholt
Kortessem
Hasselt
Borgloon
Lanaken
Leopoldsburg
Diepenbeek
Lummen
Lommel
Dilsen-Stokkem
Meeuwen-Gruitrode
Maaseik
Gingelom
Nieuwerkerken
Maasmechelen
Halen
Opglabbeek
Neerpelt-Overpelt
Ham
Peer
Sint-Truiden
Hamont-Achel
Riemst
Tongeren
Hechtel-Eksel
Tessenderlo
Heers
Voeren
Herk-de-Stad
Wellen
Herstappe
Zutendaal
Heusden-Zolder
Zonhoven
| 25
Alken
Tabel 3.7. Gemeenten in Limburg.
Hoe bos, natuur en landschappelijke elementen beheerd moeten worden wordt in deze plannen niet precies gedefinieerd. Er wordt wel richting gegeven door te stellen dat de kwaliteiten behouden moeten blijven en doordat in de meeste gevallen duidelijk wordt gesteld dat (houtproducerende) bosbouw van belang is. Ook is in sommige gevallen in de doelstellingen opgenomen dat voor een bepaald gebied een beheerplan zal worden opgesteld in overleg met betrokken partijen. Op basis van de structuurplannen kan niet worden vastgesteld of er meer of minder houtige biomassa geoogst zal gaan worden in de toekomst.
Natuurverkenning 2030
Aangezien de concrete ontwikkeling van het landschap in de Provincie Limburg niet uit de bestudeerde structuurplannen is af te leiden, is ook de Natuurverkenning 2030 (Dumortier et. al., 2009) bestudeerd. Volgens de Natuurverkenning 2030 daalt de oppervlakte open ruimte als gevolg van de verstedelijking in Vlaanderen met 6% volgens het referentiescenario. Deze daling van de oppervlakte open ruimte gaat vooral ten koste van de landbouwgrond en daarmee waarschijnlijk ook ten koste van landschappelijke beplantingen.
In tegenstelling tot de oppervlakte open ruimte wordt verwacht dat de oppervlakte groene ruimte8 in Vlaanderen zal toenemen richting 2030. In 2005 bedroeg de oppervlakte groene ruimte 214.000 ha (16% Vlaamse grondgebied). De toename ligt volgens de verschillende scenario’s tussen de 10.000 en 75.000 ha ten opzichte van 2005. Deze toename gaat bijna volledig ten kosten van gronden die voor productielandbouw in gebruik zijn. Het grote verschil in oppervlakte toename wordt veroorzaakt door de aanname dat in bepaalde scenario’s een groot areaal aan landbouwgronden een milieu- of natuurdoel krijgt. Een groot deel van de groene ruimte zal gerealiseerd worden in Natura 2000 gebieden. Volgens alle zes scenario’s die in de Natuurverkenning 2030 zijn gehanteerd neemt de oppervlakte gebieden met bosbeheer9 in Vlaanderen toe tot 2030. De toename in oppervlakte loopt uiteen van 3.750 ha (+3%) tot 9.950 ha (+8%). Deze netto bosuitbreiding wordt met name gerealiseerd op niet geregistreerde landbouwgronden en akkers en vindt in alle arrondissementen plaats. Wanneer wordt aangenomen dat deze groei in gelijke mate ook in de Provincie Limburg optreed dan kan de bosoppervlakte in Limburg in 2030 met 1.500 tot 4.000 ha zijn toegenomen.
Dit betreft de oppervlakte die bestaat uit bos (inclusief parken), heide, moeras, kustduinen, slik en schor, ongeacht het landgebruik, indien de graslanden in natuurbeheer en met biologische waarde en als de landbouwgronden waarop natuurdoelen worden gerealiseerd, zoals de aanleg van kleine landschapselementen of de bescherming van weide vogels (Dumortier et. al., 2009). 9 Dit zijn alle bossen (behalve moerasbossen) en parken, met uitzondering van de erkende aangewezen reservaten, het natuurgebied in beheer door de Vlaamse overheid of terreinbeherende natuurverenigingen en de militaire domeinen met natuurprotocol. Het gaat om bos waarvan het beheer zich zowel op de ecologische, de economische als de sociale functies richt (Dumortier et. al., 2009). 8
Conclusie Al met al kunnen geen harde uitspraken worden gedaan over het toekomstige areaal aan beschikbare houtige biomassabronnen. Het voornemen vanuit de beleidsplannen is weliswaar de oppervlakte aan bos, natuur en landschappelijke elementen te laten toenemen, maar er zijn geen concrete doelen over de oppervlakte binnen de provincie Limburg. Wanneer wordt aangenomen dat de in de Natuurverkenning 2030 voorspelde groei van bosoppervlakte in Vlaanderen ook in Limburg optreed dan zou de bosoppervlakte met 1.500 tot 4.000 ha kunnen toenemen. Voor andere houtige beplantingen kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan. Ondanks het ontbreken van deze concrete doelen wordt ervoor gekozen ervan uit te gaan dat richting 2020 het areaal aan houtige beplantingen in het buitengebied zal zijn toegenomen. In de periode 2011-2020 zijn er echter nog geen grote oogstvolumes uit deze beplantingen te verwachten, omdat deze beplantingen zich daarvoor in deze korte periode niet snel genoeg zullen ontwikkelen.
4 HUIDIGE OOGST VAN HOUTIGE BIOMASSA Het berekende potentieel aan houtige biomassa in de Provincie Limburg dient in perspectief te worden geplaatst ten opzichte van de huidige werkelijke situatie. Op die manier kan namelijk worden bekeken of de berekende hoeveelheden daadwerkelijk haalbaar zijn. Daarom is de huidige oogst van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap in de Provincie Limburg zo goed mogelijk ingeschat.
| 26
4.1 Bossen
4.1.1 Rondhout Door de Coöperatieve van de Limburgse Bosgroepen cbva (CoLimBo) wordt jaarlijks een gezamenlijk houtverkoop georganiseerd. Daarnaast vindt onderhandse verkoop plaats en worden er brandhout verkocht. In 2010 bedroeg de totale houtoogst door de Bosgroep leden ongeveer 13.000 m3, waarvan ca. 900 m3 (7%) brandhout. Dit oogst volume is afkomstig van de ca. 18.000 ha bos die in 2010 in eigendom was van de leden van de Limburgse bosgroepen. De gemiddelde oogst per ha komt daarmee op 0,72 m3. ANB beheert ca. 17.700 ha domein- en openbaar bos in de Provincie Limburg. Volgens landelijke gegevens heeft ANB in 2009 gemiddeld 4,5 m3/ha/jaar geoogst op de oppervlakte domein bos in haar beheer. Volgens haar beheervisie is het streven een oogst van 4 m3/ ha/jaar te realiseren. Wanneer echter het gemiddelde over 2009 wordt toegepast op de Provincie Limburg dan zou dit een totale oogsthoeveelheid van 79.650 m3/jaar betekenen. Daarmee heeft de Provincie Limburg dan een aandeel van 70% in de totale houtoogst door ANB in 2009 (OVAM, 2010). Dit terwijl slechts 45% van het 10
Het Limburgs Landschap heeft 972 ha bos in beheer en oogst jaarlijks 3,65 m³ per hectare. Daarmee komen zij in de buurt van de oogstdoelstelling die ANB zich heeft gesteld. De oogstvolumes per ha per jaar van de Bosgroepen en ANB liggen zeer ver uit elkaar. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat de bossen in beheer bij ANB een betere behandeling krijgen en met name hebben gekregen (Beheersvisie Openbare Bossen, augustus 2011). Daarnaast zullen er binnen het door de Bosgroepen gerealiseerde jaarlijkse oogstvolume fluctuaties optreden. Dit laatste heeft tot gevolg dat het oogst volume per hectare het ene jaar hoger zal liggen dan in het andere. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat deze oogst wordt uitgevoerd door een groot aantal verschillende leden met een beperkte bezitsgrootte. In 2010 bedroek het ledenaantal 2416 leden. De gemiddelde bezitsgrootte van deze leden is 7,45 ha. Het realiseren van een systematische oogst op een dergelijke beperkte arealen en het regelmatig ontbreken van een bosbeheergeschiedenis zorgen ervoor dat het gemiddelde oogstniveau beduidend lager ligt dan binnen het door ANB beheerde areaal. Volgens het Natuurrapport 2007 bedroeg de houtoogst in Vlaanderen op dat moment 284.000 m³. Uitgaande van een bosareaal in Vlaanderen van 150.000 ha dan bedraagt de gemiddelde oogst per hectare ongeveer 1,9 m³ per jaar. Dit lijkt een reëel getal indien de grote spreiding tussen de Bosgroepen en ANB in ogenschouw wordt genomen en het feit dat er, vanwege de zeer versnipperde eigendomssituatie, weinig oogst plaats vindt in het bos dat in privaat eigendom is, wordt meegenomen. Indien deze gemiddelde de oogst per hectare wordt toegepast op de Provincie Limburg (50.000 ha bos) dan levert dit een huidig oogstvolume op van 95.000 m³ stamhout per jaar (ca. 41.000 ton DS). Dit rondhout vindt zijn weg voornamelijk richting de houtverwerkende industrie. Een deel zal echter als brandhout door particulieren worden ingezet. Dit brandhout¬volume kan worden ingeschat door gebruik te maken van de aanname dat het aandeel brandhout binnen de gehele oogst gelijk is aan het aandeel binnen het oogst volume van de bosgroepen. Dit zou betekenen dat 7% van de totale houtoogst naar brandhout gaat. Dat komt neer op 6.650 m³ brandhout per jaar. Volgens het zelfde Natuurrapport bedraagt de geraamde aangroei in de Vlaamse bossen 7,78 m³/ha/jaar. Deze aangroei is vergelijkbaar met de aangroei in de bossen in Nederland. In de Beheersvisie Openbare Bossen wordt echter gesteld dat deze aangroei te hoog
Andere tastbare en niet-tastbare bosbijproducten zijn bijvoorbeeld bosvruchten, Kerstgroen, bosbeleving, biodiversiteit en CO2-vastlegging. Deze producten zijn niet behandeld in dit onderzoek.
4.1.2 Tak- en tophout Zoals in de inleidende paragraaf reeds is aangegeven maakt de oogst van tak- en tophout in de Provincie Limburg en waarschijnlijk ook elders in Vlaanderen geen deel uit van het reguliere bosbeheer. Met name in situaties waarin bos wordt omgevormd naar andere vormen van bodemgebruik wordt ook het tak- en tophout afgevoerd. Deze houtstroom wordt echter niet als aparte stroom geregistreerd als dat überhaupt al het geval is. De volumes houtchips die afkomstig zijn van in bossen geoogst tak- en tophout worden samengenomen met volumes die vrijkomen uit werken in het landschap en bij bijvoorbeeld natuurherstel. Op basis van de resultaten uit de interviews kan een grove schatting worden gemaakt van de hoeveelheid houtige biomassa uit regulier bosbeheer en omvormingen van bos naar ander landgebruik in de Provincie Limburg. Deze hoeveelheid bedraagt ongeveer 30-40.000 ton vers (15-20.000 ton DS). Het is echter onduidelijk welk aandeel taken tophout hierin heeft.
4.2
Landschap en natuur
De houtproductieve waarde die houtige begroeiingen in het landschap in verleden hebben gekend hebben ze reeds sinds lange tijd verloren. Naast het feit dat houtoogst daardoor geen rol meer speelt en dus niet meer op een systematisch wijze wordt uitgevoerd, betekent dit ook dat het hout dat vrijkomt tijdens het onderhoud van deze elementen niet of nauwelijks wordt vermarkt en veeleer als afval wordt afgevoerd. Vanwege het ontbreken of het nog in de kinderschoenen staan van het vermarkten van het bij het beheer vrijkomende hout is er ook weinig bekend over de hoeveelheden hout die hierbij vrijkomen. Daarin komt verandering, omdat het voor de eigenaars en/of beheerders van deze elementen steeds duidelijker wordt dat een beter inzicht in de volumes en de waarde ervan het mogelijk maakt deze hout stroom beter te vermarkten. Ook tijdens de interviews werd door de meeste geïnterviewden aangegeven dat de hoeveelheden houtige biomassa die uit het landschap worden geoogst niet gekend zijn, maar dat daar in de toekomst verandering in zal komen. Op dit moment kan er alleen geput worden uit cijfers die incidenteel beschikbaar komen. Op basis van deze gegevens is een grove inschatting gemaakt van de oogst uit natuur en landschap. Er wordt ingeschat dat er jaarlijks ongeveer 20 – 25.000 ton vers (10-12.500 ton DS) houtige biomassa uit landschap en natuur in de Provincie Limburg wordt geoogst. Dit is het volume dat dus uit de beplanting wordt gehaald. Daarnaast zal een deel van het volume achterblijven in het terrein.
| 27
Met betrekking tot de bossen kan onderscheid gemaakt worden tussen de oogst van rondhout en tak- en tophout10 . Rondhout is de laatste decennia hét product dat uit het bos wordt gehaald. Dit heeft tot gevolg dat er een marktsector rondom deze houtstroom bestaat en dat cijfermateriaal voor handen zou moeten zijn. Met betrekking tot de oogst van rondhout zijn gegevens beschikbaar van de Limburgse Bosgroepen en ANB. Uit de voor dit project gehouden interviews en literatuur is echter gebleken dat het lastig is een compleet beeld te verkrijgen (zie hoofdstuk 6). Voor tak- en tophout bestaat in beperkte mate een markt, hoewel deze zich steeds meer ontwikkelt. In tijden dat hout nog werd gebruikt om op te koken en huizen te verwarmen werd ook tak- en tophout op grote schaal uit het bos gehaald (gesprokkeld). Dat is echter al lang niet meer het geval. Tak- en tophout wordt onder de huidige omstandigheden met name geoogst in situaties waarin bos wordt omgevormd naar andere vormen van landgebruik en komt dus incidenteel vrij. Dit betekent dat geen constante (geregistreerde) stroom van geoogst tak- en tophout te verwachten is. Het blijkt dan ook moeilijk het huidige oogst volume in beeld te krijgen.
totale door ANB beheerde bosareaal zich in de Provincie Limburg bevindt. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat de meerderheid van de door ANB beheerde naaldhoutbossen zich in de Provincie Limburg bevinden. Desondanks lijkt dit oogstvolume aan de hoge kant.
lijkt en wordt de gemiddelde jaarlijkse aanwas voor alle bossen in Vlaanderen geraamd op 5 m³/ha/jaar (Beheersvisie Openbare Bossen, augustus 2011). Omdat het niet duidelijk wordt waardoor dit verschil te verklaren is lijkt het verstandig aan te nemen dat de aangroei in de Vlaamse bossen ligt tussen 5 en 7,78 m³/ha/jaar. Uitgaande van een gemiddelde oogst van 1,9 m³/ha/jaar wordt er dus 24 – 38 % van de aangroei geoogst.
5 RESULTATEN POTENTIEEL BEREKENINGEN In dit hoofdstuk worden de resultaten van de potentieel berekeningen gepresenteerd. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het theoretische potentieel en het huidige en toekomstige realistische potentieel. Het theoretische potentieel heeft betrekking op de hoeveelheid houtige biomassa die in de Provincie Limburg geoogst zou kunnen worden indien in alle beplantingen op een duurzame wijze houtoogst plaats zou vinden en dat er dus geen beperkingen aanwezig zouden zijn. Het huidige realistische potentieel heeft betrekking op de hoeveelheid biomassa die onder de huidige omstandigheden geoogst zou kunnen worden. Tijdens de berekening van het toekomstige potentieel is er vanuit gegaan dat de omstandigheden voor de oogst van houtige biomassa in de Provincie Limburg zijn verbeterd en er mogelijk uit een groter areaal geoogst kan worden.
| 28
5.1
Theoretisch biomassa potentieel
deld 0,14. Het takhoutvolume kan worden berekend door het stamhoutvolume te vermenigvuldigen met de BEF (Baritz & Strich, 2000). Het aandeel takhout zal met name in het landschap in de praktijk iets hoger liggen, aangezien de BEF geen rekening houdt met het aandeel struiken in de houtige biomassa oogst. 5.1.1 Theoretisch potentieel totaal Het theoretisch houtig biomassa potentieel heeft betrekking op de hoeveelheid biomassa die in theorie geoogst zou kunnen worden in de Provincie Limburg. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat er binnen het totale areaal aan bos, landschap en bebouwde omgeving op een duurzame wijze houtige biomassa kan worden geoogst of beheer wordt uitgevoerd. Het totale theoretische potentieel aan houtige biomassa in de Provincie Limburg bedraagt volgens deze studie circa 181.000 ton droge stof (DS) per jaar (zie tabel 5.1). In de onderstaande paragraven wordt het theoretisch potentieel voor de deelsegmenten bossen, landschappelijke elementen en de bebouwde omgeving gedetailleerd beschreven.
Oppervlak-te (in ha)
Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar) Spilhout
Tak- en tophout
Totaal
Jaarlijkse potentiële oogst van spilhout (in m3)
grove den (jonger dan 25 jr)
572
1.659
232
1.891
3.949
grove den (ouder dan 25 jr)
16.892
24.290
3.401
27.691
57.834
den overig (jonger dan 25 jr)
1.438
4.085
572
4.657
10.212
den overig (ouder dan 25 jr)
4.036
8.147
1.141
9.287
20.367
naald overig (jonger dan 25 jaar)
790
3.171
444
3.614
7.046
naald overig (ouder dan 25 jr)
2.027
6.087
852
6.939
13.527
loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jaar)
625
1.355
325
1.681
2.337
Bron
Theoretisch potentieel (in ton DS)
loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jaar)
4.115
10.173
2.442
12.615
17.540
Bebouwde omgeving
24.000
2.134
5.705
1.369
7.074
11.185
Bossen
111.500
Overig loofbos (jonger dan 25 jaar)
Landschappelijke elementen
46.000
6.680
13.211
3.171
16.382
25.904
Totaal
181.500
Overig loofbos (ouder dan 25 jaar) populierenbos (jonger dan 20 jaar)
725
2.453
589
3.041
7.008
populierenbos (ouder dan 20 jaar)
5.118
13.448
3.228
16.676
38.423
Open ruimte binnen bos (o.a. kapvlakte)
5.065
0
0
0
0
Totaal
50.217
93.783
17.764
111.547
215.332
1,87
0,35
2,22
4,29
Tabel 5.1. Theoretisch houtige biomassapotentieel voor de Provincie Limburg in ton DS.
5.1.2 Theoretisch potentieel uit bossen Het theoretisch houtige biomassapotentieel uit de bossen in de Provincie Limburg bedraagt ca. 112.000 ton DS (tabel 5.2). Dit potentieel bestaat voor 84% (ca. 94.000 ton DS) uit stamhout en 16% (ca. 18.000 ton DS) uit tak en tophout. Naaldhout en loofhout hebben ongeveer een even groot aandeel binnen het theoretisch houtig biomassa bestaat (Figuur 2).
Gemiddelde potentiële oogst per ha
Tabel 5.2. Theoretisch biomassapotentieel uit bossen in de Provincie Limburg
| 29
Op basis van de in beeld gebrachte oppervlakten bos en landschappelijke beplan-tingen, de kengetallen voor de bijgroei en de te verwachten oogst volumes en de in tabel 3.1 gepresenteerde te oogsten percentages van de bijgroei is het theoretisch biomassa potentieel berekend. De kengetallen voor de bijgroei en de aannames die zijn gemaakt om tot deze bijgroei te komen zijn vermeld in bijlage 1. Alle biomassa hoeveelheden zijn uitgedrukt in tonnen droge stof. De reden hiervoor is dat er op die manier, tijdens het berekenen van de energie-inhoud, geen onduidelijkheid kan ontstaan over het vochtgehalte. De energie-inhoud is namelijk erg afhankelijk van het vochtgehalte. Bij een hoog vochtgehalte is er namelijk veel energie nodig om eerst het vocht te verdampen alvorens het materiaal daadwerkelijk in energie kan worden omgezet. Het rendement is daardoor lager. Voor het omrekenen van droge stof naar m³ vers is voor loofhout en naaldhout respectievelijk gebruik gemaakt van de volgende getallen: 1 m³ vers rondhout = 0,51 ton droge stof en 1 m³ vers rondhout = 0,42 ton droge stof (Tolkamp et al., 2006). Om het aandeel stamhout (rondhout zonder top en takken, zie paragraaf 1.3.2) en top- en takhout te berekenen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Biomassa Expansie Factor (BEF). Met de BEF wordt de verhouding tussen top- en takhout en stamhout aangegeven. Voor loofhout is de BEF voor de berekening van het takhoutvolume gemiddeld 0,24. Voor naaldhout is de BEF gemid-
Bostype
5.1.3 Theoretisch potentieel uit landschap Tijdens het berekenen van het theoretisch potentieel uit landschap is er vanuit gegaan dat in alle landschapselementen beheer plaatsvindt. De houtige beheersresten die daarbij vrijkomen kunnen worden geoogst. In totaal bedraagt het theoretisch houtig biomassapotentieel uit landschappelijke elementen in de provincie Limburg iets meer dan 46.000 ton DS (tabel 5.3). Vanwege het grote areaal dat zij vertegenwoordigen hebben boomgaarden een groot aandeel (ca. 60%) binnen dit theoretisch biomassapotentieel. Dit potentieel zou met name vrij kunnen komen tijdens de vernieuwing van de boomgaarden.
48% 52%
Naald Loof
zijn het hout uit het tuinafval te verwijderen. Daarnaast is dit hout vaak als structuurmateriaal nodig tijdens het composteringsproces. Er is daarom vanuit gegaan dat de componenten snoeihout en stronken het potentieel voor houtige biomassa vertegenwoordigen. Volgens gegevens van de OVAM (2010) hadden deze componenten respectievelijk een aandeel van 24,4% en 2,6% in de periode 20042008 in Vlaanderen. 27% van het ingezamelde groenafval kan dus al houtige biomassa worden aangemerkt. Dat komt neer op een jaarlijks volume van in totaal 34.429 ton en ca. 40 kg per inwoner. In tabel 5.4 is een overzicht gegeven van de inzameling van groenafval in de periode 2007-2009. Op basis van de gegevens in tabel 2.5 kan worden gesteld dat het potentieel aan houtige biomassa uit groenafval bij huishoudens in de provincie Belgisch Limburg ca. 33.500 ton vers bedraagt.
Figuur 2. Verdeling van het theoretisch houtig biomassapotentieel over naaldhout en loofhout binnen de bossen in de Provincie Limburg
Omvang
Eenheid
| 30
Type element
Jaar van inzameling
Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar) Takhout
Totaal
Solitairen
86.920
stuks
787
189
976
Bomenrij
3.977
km
3.042
730
3.772
Hagen
958
km
n.v.t.
2.291
2.291
Houtkant
2.651
km
6.614
1.587
8.201
Boomkwekerij-rijshoutbos
646
ha
n.v.t.
n.v.t.
563
Boomgaard
12.571
ha
23.697
5.687
29.384
Struikgewas
244
ha
n.v.t.
306
306
Heide met opslag
3.280
ha
n.v.t.
n.v.t.
613
Kruidachtige begroeiing met opslag
3.070
ha
n.v.t.
n.v.t.
308
Moes- en siertuinen
15.664
ha
0
0
0
34.140
10.790
46.414
Totaal Tabel 5.3 Oppervlakte en theoretisch potentieel uit landschap in de Provincie Limburg
5.1.4
Theoretisch potentieel uit de bebouwde omgeving
Groenafval bij huishoudens De hoeveelheid houtige biomassa die in de vorm van groenafval (klein tuinafval en snoeiafval) vrijkomt bij huishoudens is relatief eenvoudig te bepalen, omdat deze hoeveelheid wordt geregistreerd door de inzamelaar (limburg.net (BioNerga). Het groenafval wordt huis-aan-huis ingezameld of wordt door de inwoners van de gemeenten bij recyclageparken of de technische dienst ingeleverd.
In 2009 werd er op deze wijze volgens het jaarverslag van Limburg. net 127.516 ton groenafval ingezameld dat komt overeen met gemiddeld 149 kg per inwoner (bron: website Limburg.net). Dit ingezamelde groenafval bestaat natuurlijk niet volledig uit hout, maar kan worden ingedeeld in drie componenten te weten tuinafval, snoeiafval en stronken (OVAM, 2010). Er kan worden aangenomen dat de houtige fractie binnen het groenafval voor het grootste deel wordt gevormd door de componenten snoeihout en stronken. Met uitzondering van de grove houtfractie zal het lastig
2008
2009
Groenafval totaal
124.362 ton
120.299 ton
127.516 ton
Groenafval per inwoner
147 kg
142 kg
149 kg
Houtfractie totaal
33.578 ton
32.481 ton
34.429 ton
Houtfractie per inwoner
40 kg
38 kg
40 kg
Tabel 5.4. Ingezameld groenafval (tuinafval, snoeiafval en stronken) bij huishoudens in de provincie Belgisch Limburg. (Bron: Website Limburg.net, 2011)
Groenafval bij gemeenten en bedrijven Naast het groenafval uit particuliere tuinen komt er in de bebouwde omgeving ook houtige biomassa vrij bij bedrijven en het onderhoud van gemeentelijk groen. Deze houtige biomassa stroom zit nog niet in de bovenstaande cijfers verwerkt. Deze hoeveelheid is veel lastiger in te schatten, omdat deze niet op de zelfde manier wordt bijgehouden. Volgens de door OVAM in 2010 uitgevoerde Inventarisatie biomassa 2007-2008 is er in Vlaanderen in 2007 280.756 ton groenafval door private ondernemers als bedrijfsafval gemeld. Indien er vanuit wordt gegaan dat het houtaandeel hierin ook 27% is dan komt dit overeen met 75.800 ton houtige biomassa voor geheel Vlaanderen. Dit volume lijkt aan de lage, maar dat zou verklaard kunnen worden door het feit dat niet alle snoeiafval wordt afgevoerd na het werk. Een deel zal, bijvoorbeeld als mulch, achter gelaten worden in de beplanting. Deze gegevens zijn niet rechtstreeks door te vertalen naar de Provincie Belgisch Limburg en het is daarnaast niet duidelijk of het groenafval daadwerkelijk uit bebouwd gebied afkomstig is. Waarschijnlijk zit namelijk ook het groenafval dat buiten de bebouwde omgeving vrijkomt in deze cijfers verwerkt. Om toch een indicatie te geven van het volume groenafval dat mogelijk bij
Om vast te stellen hoe de volumes die vrijkomen bij particulieren en bedrijven zich tot elkaar verhouden is gekeken hoe de oppervlakte woongebied zich verhoudt tot de oppervlakte bedrijfsgrond. Volgens de gegevens van het NIS bedroeg de oppervlakte woongebied 25.000 ha in 2009 in Belgisch Limburg. Deze oppervlakte is 1,85 keer zo groot als de oppervlakte bedrijfsgrond. Als de volumes houtige biomassa uit beide gebieden worden vergeleken dan is het volume uit woongebied 2,23 keer groter dan het volume van bedrijfsgrond. Deze verhouding klopt niet helemaal, maar de orde van grootte lijkt wel in de buurt te liggen. Theoretisch potentieel bij gemeenten en bedrijven Uit de bovenstaande analyse kan het totale houtig biomassa potentieel bij huishoudens, gemeenten en bedrijven in de bebouwde omgeving worden ingeschat. De bovenstaande hoeveelheden zijn uitgedrukt in verse tonnen. Daarom dienden deze eerste te worden omgezet in tonnen DS. Daarvoor is de aanname gemaakt dat het vochtgehalte 50% is. Bij huishoudens wordt jaarlijks 16.750 ton DS houtig materiaal ingezameld bij gemeenten en bedrijven komt 7.500 ton DS aan houtig materiaal vrij. Het totale potentieel komt daarmee op 24.250 ton DS.
5.2
Huidig biomassa potentieel
Op basis van het berekende theoretisch potentieel en de percentages in de tabellen 3.4 en 3.6 is het huidig houtig biomassapotentieel berekend. Dit is de hoeveelheid houtige biomassa die op dit moment in potentie beschikbaar is in de Provincie Limburg. In totaal is er in potentie jaarlijks 96.000 ton DS (tabel 5.5) aan houtige biomassa beschikbaar in de Provincie Limburg. Het grootste gedeelte hiervan komt uit bossen.
| 31
Spilhout
2007
bedrijven vrijkomt is het volume per inwoner voor geheel Vlaanderen (6.252.000 inwoners) berekend. Dit volume komt overeen met ca. 12 kg houtige biomassa uit bedrijfsgroenafval per inwoner. Op basis van het aantal inwoners in de provincie Belgisch Limburg (855.800 inwoners) zou dit een volume van ca. 10.000 ton houtige biomassa als bedrijfsafval zijn. Dat lijkt op het eerste gezicht een zeer beperkt volume. De zelfde analyse is ook uitgevoerd op basis van het aantal hectares dat in Vlaanderen en de Provincie Belgisch Limburg wordt ingenomen door bedrijventerreinen, kantoorgebouwen, scholen en andere overheidsgebouwen (bedrijfsgrond). Het is namelijk de verwachting dat er een betere correlatie bestaat tussen deze oppervlakte en de hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen. Volgens de bodemgebruikcijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek NIS) bedroegen deze oppervlaktes 66.000 ha in Vlaanderen en 13.500 ha in 2009 in de Provincie Belgisch Limburg (bron website Statbel). Per hectare komt de jaarlijkse hoeveelheid groenafval in Vlaanderen dan uit op 4,25 kg per hectare bedrijfsgrond. Daarmee kan de totale hoeveelheid groenafval bij bedrijven in de Provincie Belgisch Limburg worden berekend. Dat komt neer op 57.000 ton vers groenafval, waarvan naar schatting ca. 15.000 ton vers houtig is.
Bron
Huidig potentieel (in ton DS)
Bebouwde omgeving
24.000
Bossen
59.000
Landschappelijke elementen
13.000
Totaal
96.000
Tabel 5.5. Huidig realistisch houtige biomassapotentieel in de Provincie Limburg in ton DS.
| 32
Bostype
Oppervlakte (in ha)
5.2.1 Huidig potentieel uit bossen Met behulp van de percentages uit tabel 3.4 is het theoretisch potentieel uit bossen omgezet naar het huidige realistische potentieel dat jaarlijks kan worden geoogst. Het realistische potentieel bedraagt ongeveer 59.000 ton DS (tabel 5.6) en bestaat voornamelijk uit stamhout, omdat er vanuit wordt gegaan dat slechts in beperkte mate oogst van tak- en tophout plaats zal vinden in de bossen. Slechts iets meer dan 2% van het volume wordt ingenomen door tak- en tophout terwijl dit binnen het theoretisch potentieel 16% bedraagt. De oogst van stamhout is ook uitgedrukt in m³ per hectare, zodat ook een vergelijking kan worden gemaakt met de huidige oogst in de bossen in de Provincie Limburg. De berekening van het theoretisch potentieel komt tot een jaarlijks oogstniveau van 2,64 m³/ha/jr. Dat ligt een stuk hoger dan de in deze studie ingeschatte huidige oogst van 1,9 m³/ha/jr (paragraaf 4.1.1). In de bossen bevindt zich dus nog duidelijk een onderbenut potentieel.
Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar) Spilhout
Tak- en tophout
Totaal
Jaarlijkse poten-tiële oogst van spilhout (in m3)
572
0
0
0
0
grove den (ouder dan 25 jr)
16.892
19.110
129
19.239
45.500
den overig (jonger dan 25 jr)
1.438
0
0
0
0
den overig (ouder dan 25 jr)
4.036
6.517
5
6.523
16.293
790
0
0
0
0
2.027
4.870
22
6.523
10.821
loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jr)
625
0
0
0
0
loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jr)
4.115
5.935
0
5.935
10.233
Overig loofbos (jonger dan 25 jaar)
2.134
0
0
0
0
Overig loofbos (ouder dan 25 jaar)
6.680
7.796
0
7.796
15.285
populierenbos (jonger dan 20 jaar)
725
0
0
0
0
populierenbos (ouder dan 20 jaar)
5.118
12.031
1.189
13.220
34.374
Open ruimte binnen bos (o.a. kapvlakte)
5.065
0
0
0
0
Totaal
50.217
56.259
1.345
59.235
132.508
1,12
0,03
1,18
2,64
naald overig (jonger dan 25 jaar) naald overig (ouder dan 25 jr)
Gemiddelde potentiële oogst per ha
Tabel 5.6. Realistisch biomassapotentieel uit bossen in de Provincie Limburg in 2011
5.2.2 Huidig potentieel uit landschap Het huidig realistisch oogstbaar potentieel uit landschapselementen in de Provincie Limburg wordt geschat op ongeveer 13.000 ton DS (tabel 5.7). Dit potentieel is berekend op basis van het theoretisch potentieel en door gebruik te maken van de percentages in
tabel 3.6. Het potentieel is ongeveer gelijk aan het in deze studie ingeschatte huidige oogstniveau uit het landschap (paragraaf 4.2). Het grootste potentieel wordt geleverd door de boomgaarden (55%) op afstand gevolgd door houtkanten (24%) en hagen (9%).
Omvang
Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar)
Eenheid
Spilhout
Takhout
Totaal
Solitairen
86.920
stuks
0
47
47
Bomenrij
3.977
km
304
438
742
Hagen
958
km
n.v.t.
1.146
1.146
Houtkant
2.651
km
2.646
479
3.122
Boomkwekerijrijshoutbos
646
ha
n.v.t.
n.v.t.
422
Boomgaard
12.571
ha
5.924
569
6.493
Struikgewas
244
ha
n.v.t.
0
61
Heide met opslag
3.280
ha
n.v.t.
n.v.t.
613
Kruidachtige begroeiing met opslag
3.070
ha
n.v.t.
n.v.t.
308
Moes- en siertuinen
15.664
ha
0
0
0
8.874
2.676
12.954
Totaal
Tabel 5.7 Oppervlakte en realistisch potentieel in 2011 uit landschap in de Provincie Limburg
5.3
Toekomstig biomassa potentieel
Het toekomstig houtig biomassapotentieel heeft betrekking op de hoeveelheid biomassa die in 2020 geoogst zou kunnen worden indien de knelpunten (zie hoofdstuk 6) die de oogst bemoeilijken deels worden weggewerkt. Daarnaast is er vanuit gegaan dat de vraag naar houtige biomassa zal zijn toegenomen. Het toekomstige oogstbare potentieel bedraagt 110.500 ton DS (tabel 5.8) dat is ongeveer 60% van het theoretisch potentieel. Tijdens de berekening van het toekomstige potentieel is geen rekening gehouden met het beschikbaar komen van houtige biomassa uit eventuele extra aanplant van bossen, landschapselementen of korte omloophout. Hiervoor zijn twee redenen aan te geven. Ten eerste wordt verwacht dat geen enorm grote oppervlakte worden gerealiseerd en daarnaast is er vanwege de relatief korte periode (2011-2020) is er voor de beplanting relatief weinig tijd om zich dus danig te ontwikkelen dat oogst mogelijk is.
Bron
Toekomstig potentieel (in ton DS)
Bebouwde omgeving
24.000
Bossen
69.000
Landschappelijke elementen
17.500
Totaal
110.500
Tabel 5.8. Toekomstig realistisch houtige biomassapotentieel in de Provincie Limburg in ton DS.
5.3.1 Toekomstig potentieel uit bossen Tijdens de berekening van het toekomstige realistische oogstbare potentieel uit bossen is er vanuit gegaan dat in 2020 door de toename van de vraag naar houtige biomassa ook geoogst zal worden in jonge bossen en er meer tak- en tophout zal worden geoogst. Het toekomstige potentieel ligt onder andere als gevolg daarvan 10.000 ton DS hoger dan het huidige oogstbare potentieel en komt uit op 69.000 ton DS (tabel 5.9). Tak- en tophout heeft een aandeel van bijna 7% binnen het toekomstige potentieel. In 2020 wordt een stamhoutoogst van 3,0 m³/ha/jaar verwacht dat is een flinke toename ten opzichte van het huidige (1,9 m³/ha/jaar) oogst van stamhout. Deze waarde ligt echter nog steeds ruim onder het oogstniveau bij ANB (4,5 m³/ha/jaar, zie paragraaf 4.1.1). Naaldhout heeft een aandeel van 55% binnen het potentieel (Figuur 3).
| 33
grove den (jonger dan 25 jr)
Type element
| 34
Bostype
Opper-vlakte (in ha)
Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar) Spilhout
Tak- en tophout
Totaal
Jaarlijkse potentiële oogst van spilhout (in m3)
572
332
46
378
790
grove den (ouder dan 25 jaar)
16.892
21.378
1.111
22.489
50.899
den overig (jonger dan 25 jaar)
1.438
817
114
931
2.042
den overig (ouder dan 25 jaar)
4.036
7.332
399
7.731
18.330
naald overig (jonger dan 25 jaar)
790
634
89
723
1.409
naald overig (ouder dan 25 jaar)
2.027
5.364
298
5.662
11.920
loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jaar)
625
271
65
336
467
loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jaar)
4.115
6.348
372
6.720
10.944
Overig loofbos (jonger dan 25 jr)
2.134
1.141
274
1.415
2.237
Overig loofbos (ouder dan 25 jr)
6.680
8.337
496
8.833
populierenbos (jonger dan 20 jr)
725
491
118
populierenbos (ouder dan 20 jaar)
5.118
12.031
1.189
Open ruimte binnen bos (o.a. kapvlakte)
5.065
0
0
0
0
Totaal
50.217
64.475
4.572
69.047
151.163
1,28
0,09
1,37
3,01
Gemiddelde potentiële oogst per ha
Eenheid
Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar) Spilhout
Takhout
Totaal
86.920
stuks
0
95
95
Bomenrij
3.977
km
304
511
815
Hagen
958
km
n.v.t.
1.604
1.604
Houtkant
2.651
km
2.646
952
3.598
Boomkwekerij-rijshoutbos
646
ha
n.v.t.
n.v.t.
450
Boomgaard
12.571
ha
9.479
569
10.048
Struikgewas
244
ha
n.v.t.
0
92
Heide met opslag
3.280
ha
n.v.t.
n.v.t.
613
16.347
Kruidachtige begroeiing met opslag
3.070
ha
n.v.t.
n.v.t.
308
608
1.402
Moes- en siertuinen
15.664
ha
0
0
0
13.220
34.374
12.429
3.730
17.622
55% Figuur 3. Verdeling van het toekomstige houtig biomassapotentieel over naaldhout en loofhout binnen de bossen in de Provincie Limburg Naald Loof
Omvang
Solitairen
Tabel 5.9. Realistisch biomassapotentieel uit bossen in de Provincie Limburg in 2020
45%
Type element
arealen aan landschappelijke beplantingen sterk zullen wijzigen, maar wordt verwacht dat er meer geoogst wordt als gevolg van een grotere vraag naar houtige biomassa in 2020. Als gevolg van deze grotere vraag zijn knelpunten op het gebied van bijvoorbeeld de oogst- en transportkosten verminderd waardoor er meer oogst mogelijk is.
Totaal
Tabel 5.10 Oppervlakte en realistisch potentieel in 2020 uit landschap in de Provincie Limburg
| 35
grove den (jonger dan 25 jaar)
5.3.2 Toekomstig potentieel uit landschap Het toekomstige oogstbare potentieel uit landschappelijke beplantingen wordt iets meer dan 4.000 ton DS hoger ingeschat dan het huidige realistische oogstbare potentieel. Daarmee komt het totale toekomstige potentieel op iets meer dan 17.500 ton DS (tabel 5.10). Zoals eerder al is aangegeven is er niet vanuit gegaan dat de
6 KNELPUNTEN EN OPLOSSINGEN Interviews met stakeholders hebben een overzicht opgeleverd van knelpunten die de mobilisatie van houtige biomassa in Belgisch Limburg bemoeilijken. Deze knelpunten zijn met diverse stakeholders besproken en verder uitgediept tijdens de bijeenkomst van dinsdag 11 oktober 2011 te Hasselt. Ook is tijdens deze bijeenkomst geprobeerd om oplossingen voor het wegnemen van de knelpunten te formuleren. In dit hoofdstuk worden de knelpunten gepresenteerd en worden oplossingen voor het wegnemen van het knelpunt aangedragen.
Mogelijke oplossing
gunning). Als men eenmaal op het spoor van de juiste vergunning zit, zou het niet lang moeten duren voordat er duidelijkheid is over het al dan niet verstrekken van de vergunning. Normaal gesproken één maand voor een kapvergunning en drie maanden voor een bouwvergunning. Er wordt aangegeven dat een bouwvergunning niet de juiste vergunning is voor onderhoud aan houtwallen, singels en andere landschappelijke elementen. Het verkrijgen van deze vergunning duurt (onnodig) lang en de dienst ruimtelijke ordening waar deze vergunning moet worden aangevraagd is lang niet altijd deskundig op dit vlak.
Het vergroten van de schaal door samenwerking tussen verschillende partijen bij de uitvoering van werkzaamheden aan landschappelijke elementen in een gebied zou ervoor kunnen zorgen dat de vrijgekomen houtige biomassa wel op de markt kan worden gebracht. Voorbeelden hiervan zijn: ophaalrondes voor takken, landschapsbeheerplannen of het oprichten van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten (om investeringen te doen en grondbezit), boeren (grondbezit, opslag en materiaal) en terreinbeherende instanties (uitvoering werkzaamheden en vermarkting).
wordt daardoor nog te weinig in beheerplannen meegenomen. Hierdoor blijft veel biomassa in het landschap achter. Regelmatig zijn er, in verband met veronderstelde mogelijke negatieve ecologische gevolgen, bezwaren tegen het oogsten van tak- en tophout. Ook het maatschappelijke draagvlak is niet groot. Dit geldt in het algemeen voor het kappen van bomen, maar zeker ook voor de oogst van tak- en tophout. Mogelijke oplossing
•
Mogelijke oplossingen
•
| 36
•
6.1
Wet- en regelgeving
Een groot aantal stakeholders benoemt in de interviews en tijdens de bijeenkomst de geldende regelgeving en de interpretatie daarvan als een knelpunt voor het beschikbaar komen van houtige biomassa. Met name het feit dat houtige biomassa afkomstig uit terreinen zonder goedgekeurd beheerplan als afval dient te worden behandeld en derhalve niet kan worden ingezet voor de opwekking van duurzame energie, is problematisch. Daarnaast mag van het materiaal dat bij composteringsbedrijven terecht komt, slechts 15% (na compostering!) worden gebruikt voor energieopwekking. Gemeenten zijn verplicht hun snoeiafval naar composteringsbedrijven af te voeren en in de praktijk gaat veel van het houtige materiaal dat afkomstig is uit onderhoud hier naartoe. Tijdens de stakeholderbijeenkomst komt naar voren dat niet altijd duidelijk is welke vergunning nodig is voor de oogst van houtige biomassa (zowel stamhout als top- en takhout) in bos en diverse landschappelijke elementen. Er zijn in Vlaanderen drie relevante vergunningen voor het kappen van bomen; de kapvergunning, de kapmachtiging en de stedenbouwkundige vergunning (bouwver-
• • •
6.3
Gegarandeerde aanvoer
De afnemers van houtige biomassa vragen om een gegarandeerde aanvoer in volume en kwaliteit. Als individuele terreineigenaar is het moeilijk om aan deze eis te voldoen. Voor grote afnemers heeft een individuele terreineigenaar vaak niet voldoende volumes en in het algemeen geldt dat een terreineigenaar niet steeds kleine beetjes uit het bos kan halen of de opslagcapaciteit heeft om vanuit een voorraad jaarrond te leveren. Ook kan men niet het hele jaar door oogsten in verband met regelgeving ten aanzien van het broedseizoen. Ook is een grote opslagcapaciteit nodig om de houtige biomassa te kunnen opslaan en drogen. Dit is duur en wordt met name problematisch als het kostentechnisch niet ‘uit kan’ de opslag op een industrieterrein te realiseren. Het is dan namelijk moeilijker een geschikte locatie te vinden vanwege mogelijke problemen met de milieuwetgeving, landschappelijke inpassing en mogelijke (stank) overlast voor omwonenden. Mogelijke oplossingen
• • •
6.2 Versnippering van beplantingen en eigendommen
6.4
De kleinschaligheid van met name projecten in het landschap zorgt ervoor dat oogst volumes te laag zijn om deze volumes tegen acceptabele kosten op de markt te brengen. Daarnaast zijn de landschappelijke beplantingen regelmatig in eigendom bij een groot aantal verschillende eigenaren.
Met een groep terreinbeheerders gezamenlijk afspraken maken en (langdurige) leveringscontracten afsluiten met afnemers. Ook het inrichten van regionale werven voor de opslag kan hieraan bijdragen. Regelgeving ten aanzien van oogst in het broedseizoen versoepelen. Het (door gemeenten) beschikbaar stellen van terreinen voor het drogen van biomassa.
Draagvlak voor energieopwekking uit houtige biomassa
Vaak is er nog maar beperkt draagvlak voor de oogst van houtige biomassa voor de opwekking van energie. De oogst van biomassa voor energieopwekking als bijproduct van bosbouw en landschapsbeheer zit nog niet voldoende tussen de oren van beheerders en
•
6.5
Lokale afzet
Het ontbreken van een locale afzetmarkt zorgt ervoor dat bepaalde biomassastromen niet worden benut, omdat het op dit moment financieel niet interessant is de biomassa over grote afstanden te transporteren. Indien meer zou worden geïnvesteerd in lokale installaties, zou de prijs (lokaal) kunnen stijgen. Hierdoor zullen eigenaars meer geneigd zijn houtige biomassa te leveren voor energieopwekking en eventueel bos en landschappelijke elementen te beheren in functie daarvan. Mogelijke oplossing Het opzetten van een financieel stimuleringsbeleid vanuit de overheid voor het opzetten van lokale (kleinschalige) installaties.
6.6
Bereikbaarheid en terreinomstandigheden
Landschappelijke beplantingen zijn regelmatig dusdanig gesitueerd dat de oogst van hout uit deze beplantingen hoge kosten met zich mee brengt. Ook de terreinomstandigheden (bijvoorbeeld in broekbossen) kunnen het onderhoud en dus ook de houtoogst zeer kostbaar maken. Mogelijke oplossing
•
Het combineren van oogst in landschappelijke beplantingen en op moeilijk bereikbare plekken, zodat de gemiddelde kosten dalen.
Vanzelfsprekend dient de haalbaarheid, wenselijkheid en wijze van aanpak van uiteindelijke oogst van houtige biomassa op een bepaalde beheerlocatie nader bekeken te worden en getoetst te worden aan de genoemde randvoorwaarden en wet- en regelgeving. 11
| 37
Figuur 4. De interactieve stakeholderbijeenkomst op 11 oktober 2011 te Hasselt (foto: W. Verbeke).
Het opstellen van een soort Landschapsbeheerplan, waarbinnen alle kapvergunningen voor activiteiten die binnen de kaders van dat plan vallen zijn geregeld. Dit zou een aanzienlijke reductie in de hoeveelheid administratieve handelingen tot gevolg hebben, waardoor tijd en kosten kunnen worden bespaard. Het wijzigen van de vergunningstructuur voor te vellen hoogstammige bomen, alleenstaand, in groeps- of lijnverband, die geen deel uitmaken van een bos. Nu is daar een bouwvergunning voor nodig. Door deze werkzaamheden onder de kapvergunning te laten vallen, wordt het vergunningstraject efficiënter en logischer ingedeeld. Het vergroten van het percentage houtige biomassa dat bij composteringsbedrijven terecht komt, dat voor energieopwekking mag worden gebruikt. Bij voorkeur dit ook vóór compostering toestaan. Gemeenten toestaan snoeiafval af te voeren via andere kanalen dan composteringsbedrijven, bijvoorbeeld naar een biomassawerf. Het vormen van een overlegorgaan binnen de sector van biomassabeherende, -producerende en –verwerkende organisaties in Vlaanderen, dat de belangen van de sector in de Vlaamse politiek kan behartigen door te adviseren bij de totstandkoming en evaluatie van wet- en regelgeving op het gebied van bos-, natuur- en landschapsbeheer, milieu en afval.
Veel problemen rondom het gebrek aan draagvlak worden veroorzaakt door het ontbreken van voldoende kennis en ervaring. Het verzorgen van meer voorlichting kan hiervoor een oplossing vormen. Daarnaast is meer onderzoek nodig naar de mogelijke effecten van het oogsten van meer hout in bos en landschap en dan met name met betrekking tot tak- en tophout. Het standaard opnemen van het product houtige biomassa in beheervisies en –plannen11.
7 •
6.7
Regelgeving ten aanzien van oogst in het broedseizoen versoepelen in terreinen die alleen op die momenten technisch ontsloten kunnen worden.
Lage subsidies
Subsidies voor bos- en landschapsonderhoud en investeringen in nieuwe en efficiënte installaties zijn op dit moment te laag om het oogstvolume te laten toenemen.
Mogelijke oplossing
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Stimulering/subsidiëring van onderzoek en (investering in) (pilot) projecten ten behoeve van specialisatie en mechanisatie.
6.10
In dit hoofdstuk sluiten we het onderzoek af, door enkele conclusies en aanbevelingen te geven omtrent het thema productie en oogst van houtige biomassa (en alle daaronder vallende deelthema’s zoals beheer, ecologie, economie, techniek, wet- en regelgeving) in Limburg en de uitgevoerde potentieelstudie.
Openbare aanbesteding houtverkoop
Houtverkoop moet wettelijk openbaar worden aanbesteed. Dit geeft een zware administratieve last en zorgt daardoor voor hogere kosten. Hierdoor kan houtige biomassa minder goed rendabel worden vermarkt.
1. Het totale theoretische houtige biomassa potentieel in de Provincie Limburg wordt geschat op 182.000 ton DS. Deze hoeveelheid bestaat voor in ieder geval 70% uit stamhout en 30% uit tak- en tophout12. Deze hoeveelheid houtige biomassa zou beschikbaar kunnen komen als binnen het totale areaal aan houtige beplantingen in de Provincie op duurzame wijze geoogst of beheerd zou worden. 24.000 ton DS is afkomstig uit de bebouwde omgeving, bossen leveren 112.000 ton DS en uit het landschap zou 46.000 ton DS geoogst kunnen worden.
Mogelijke oplossing Vereenvoudiging/clustering van de administratieve last t.a.v. de openbare verkoop van houtige biomassa.
•
Het standaard opnemen van het product houtige biomassa in beheervisies en –plannen en het hieraan koppelen van een vereenvoudigde administratie voor goedgekeurde beheerplannen.
6.11 Groenestroomcertificaten
Figuur 5. Houtsnipperopslag bij de nieuwe verbrandingscentrale van 4Ham Cogen te Ham (foto: J. Oorschot). Mogelijke oplossing Allesomvattende subsidiëring werkt vaak marktverstorend en kan initiatieven afremmen. Maar stimulering- en opstartsubsidies en –ondersteuning zijn nodig om initiatiefnemers en investeerders te ondersteunen.
6.8 Exotenbestrijding Exoten als Amerikaanse vogelkers en Robinia nemen vaak de plaats in van gewenste inheemse soorten. De bestrijding van deze soorten is vaak kostbaar en gebeurt op beperkte schaal. Mogelijke oplossing Door de bestrijding van exoten gebiedsdekkend uit te voeren en de biomassa die hieruit vrijkomt te vermarkten als biomassa voor energieopwekking kan op deze wijze (een deel van) de bestrijding worden bekostigd.
6.9
Technieken voor oogst
Groenestroomcertificaten (GSC’s) vormen een belemmering voor het verwerken van rondhout uit landschap en gemeentelijke/private stromen (OVAM) tot biomassa. Producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, zoals zon, wind , biomassa (bv. Vergisting van groente-, fruit- en tuinafval, vergisting van mest of slib of verbranding van houtafval), waterkracht, kunnen GSC’s verkrijgen. Een GSC bewijst dat 1.000 kWh elektriciteit in Vlaanderen is opgewekt uit een hernieuwbare energiebron. De producent kan zijn GSC’s verkopen aan leveranciers. Houtige biomassa waarvoor de toegekende GSC’s recht geven op aanvaardbare GSC’s, is beperkt tot ‘houtstromen die niet gebruikt worden als industriële grondstof’. Binnen het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 inzake “de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen” (hierna: Groenestroombesluit) is vastgesteld dat dergelijke houtstromen beperkt zijn tot snoeihout en tak- en tophout met een maximale diameter van 4 cm. Doordat deze grens zeer laag is, wordt de hoeveelheid houtige biomassa die in de praktijk voor energieopwekking wordt gebruikt beperkt.
3. Er wordt vanuit gegaan dat in 2020 een aantal knelpunten die de oogst van houtige biomassa in de Provincie Limburg bemoeilijken zijn verminderd of weggewerkt en dat als gevolg daarvan meer houtige biomassa geoogst kan worden. Het toekomstige realistische oogstbare potentieel wordt geschat op 110.500 ton DS. Dat is 61% van het theoretische potentieel. Vanuit landschap zal dan 17.500 ton DS beschikbaar zijn.
4. Tijdens de berekening van het huidige en toekomstige realistische potentieel zijn de oogstpercentages dusdanig gekozen dat wellicht beter gesproken kan worden van de huidige en toekomstige realistische oogst. Het potentieel ligt hoger, maar om dit potentieel te benutten zullen nog meer inspanningen nodig zijn om knelpunten die de oogst bemoeilijken te verwijderen.
Mogelijke oplossing Het verhogen van de maximale diameter voor houtstromen die mogen worden gebruikt voor energieopwekking binnen systeem van groenestroomcertificaten. Ook zou ervoor kunnen worden gekozen in plaats van een diametergrens, een percentage van het oogstvolume toe te staan binnen dit systeem.
Bron
Theoretisch
2011
2020
Bebouwde kom
24.000
24.000
24.000
Landschap
46.000
13.000
17.500
Bossen Energetisch
24.600
5.300
12.800
Totaal
94.600
42.300
54.300
45%
57%
59.000
69.000
Bossen totaal
12
112.000
Tabel 7.1. Beschikbaarheid van houtige biomassa voor energetische toepassing in de Provincie Limburg (theoretisch, nu en in 2020) (in ton DS).
6. Om schattingen van het toekomstig potentieel en de toekomstige oogst nauwkeuriger op elkaar af te kunnen stemmen, verdient het de aanbeveling, in een vervolgproject marktontwikkelingen, beleid en beheer meer op elkaar af te stemmen. Momenteel zit er een grote onzekerheid in het al dan niet beschikbaar komen van biomassapotentieel, die daarmee steeds beter overbrugd zou kunnen worden.
5. De wens tot het in beeld brengen van het huidig en toekomstig biomassapotentieel komt voort uit het feit dat er steeds meer vraag ontstaat naar houtige biomassa voor duurzame
Oogsttechnieken en beschikbaarheid van specialistische machines ontbreken nog of zijn erg duur in gebruik.
Potentieel voor energetische toepassing (in ton DS)
Het potentieel uit de bebouwde omgeving is volledig toegerekend aan het tak- en tophout, omdat het stamhout aandeel in dit volume niet bekend is.
| 39
2. De huidige oogst van houtige biomassa wordt op basis van literatuurgegevens en informatie uit interviews geschat op 96.000 ton DS. Deze hoeveelheid komt overeen met het berekende huidige oogstbare realistische potentieel. Dit is niet zo verwonderlijk, omdat tijdens de berekening van dit potentieel de te hanteren randvoorwaarden dusdanig zijn gekozen dat ze de werkelijke situatie zo goed mogelijk weerspiegelen. Binnen het realistische huidige potentieel hebben bossen een aandeel van 61% (59.000 ton DS), de bebouwde omgeving een aandeel van 25% (24.000 ton DS) en het landschap een aandeel van 14% (13.000 ton DS).
| 38
•
energie opwekking. Het ligt dan ook voor de hand in ieder geval een indicatie te geven van de hoeveelheid houtige biomassa die in potentie beschikbaar is voor energetische toepassing. Los van de vraag of deze toepassing op dit moment mogelijk en toegestaan is. In tabel 7.1 is het potentieel dat beschikbaar kan zijn voor energetische toepassing weergegeven. Waarbij de aanname is gemaakt dat rondhout uit de bossen, met uitzondering van brandhout en hout uit eerste dunningen, niet zal worden ingezet voor energetische toepassing, uit oogpunt van cascadering. Voor hout uit de bebouwde omgeving en het landschap wordt er vanuit gegaan dat dit grotendeels beschikbaar is voor energetische toepassing. Een beperkt deel van het volume uit de bebouwde omgeving en het landschap zal naar de houtindustrie worden afgezet. Wanneer deze aanname wordt meegenomen dan zou in 2020 ongeveer 54.000 ton DS in de Provincie Limburg beschikbaar zijn voor energetische toepassing.
Literatuur 7. In dit kader (punt 6) verdient het de aanbeveling, een geografische spreiding over de provincie Limburg in kaart te brengen, ten einde kansrijke regio’s v.w.b. de oogst van houtige biomassa te detecteren.
8. Eenzelfde “kansenkaart” is op te stellen voor de verschillende groepen van eigenaars (zoals benoemd in tabel 2.1), zodat punt 6 ook daadwerkelijk op maat uitgevoerd zou kunnen worden.
| 40
9. Het verdient de aanbeveling, in een vervolgstudie gerichter met de knelpunten, oplossingen, conclusies en aanbevelingen aan de slag te gaan, zodat meer inzicht komt in de precieze allocatie van het potentieel. Binnen de kaders van dit project waren deze rekenslagen niet voorzien.
• •
AGIV en ANB (2000): Boskartering van het Vlaamse Gewest. Gent/Brussel.
• •
Borgman Beheer Advies B.V. (2011): Biomassamodel versie 1.1. Schalkhaar.
• •
INBO (2011): Biologische Waarderingskaart, versie 2. Brussel.
•
Mantau, U., U. Saal, K. Prins, F. Steierer, M. Lindner, H. Verkerk, J. Eggers, N. Leek, J. Oldenburger, A. Asikainen, P. Anttila (2010): EUwood – Real potential for change in growth and use of EU forests. Methodology report. Hamburg, 165 p.
•
Muys, B., J. den Ouden, K. Verheyen (2010): Groei, pp. 75-91. In: Bosecologie en bosbeheer, J. den Ouden, B. Muys, F. Mohren, K. Verheyen (2010), Uitgeverij Acco, Leuven, 674 p.
• • •
NGI (2011): Topografische Kaart van België, kaartlaag Bodembedekking. Brussel.
•
Vlaamse Overheid, Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (2011): Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlaamse Overheid, Brussel, 489 p.
•
Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (2009): Mededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. VREG, Brussel.
•
Oorschot J.C. (2004): Erntekonzepte für Energieholz in der Landespflege. Freiburg, Institut für Forstbenutzung und Forstliche Arbeitswissenschaft.
•
OVAM (2010): Inventarisatie biomassa 2007-2008 (deel 2009) met potentieel 2020. OVAM, Mechelen, 178 p.
Boosten M., J. Oldenburger, J. van den Briel, J. Oorschot, M. Boertjes, M. (2009): De logistieke keten van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap in Nederland: stand van zaken, knelpunten en kansen. Stichting Probos/Borgman Beheer Advies/Biomassa Stroomlijn, Wageningen, 74 pp.
Dumortier M., L. De Bruyn, M. Hens, J. Peymen, A. Schneiders, T. Van Daele, W. Van Reeth (red., 2009): Natuurverkenning 2030. Natuurrapport Vlaanderen, NARA 2009. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2009.7, Brussel.
Mantau, U., U. Saal, M. Lindner, H. Verkerk, J. Eggers, V. Goltsev, N. Leek, J. Oldenburger, A. Asikainen, P. Anttila, K. Prins, F. Steierer (2009): Real potential for change in growth and use of EU forests. State of the art report EUwood project for DG ENER (unpublished). 176 p.
Vlaamse Landmaatschappij - Ondersteunend Centrum GIS Vlaanderen (2003): Voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen. Brussel.
Websites Limburg.net. geraadpleegd 18 mei 2011, via http://www.jaarverslaglimburg.net/40633/2009/wat-doet-limburg-net/inzameling.html
Statbel. Bodemgebruik. België, gewesten en gemeenten (1834-2010), Geraadpleegd 19 mei 2011, via http://statbel.fgov.be/ nl/modules/publications/statistiques/environnement/downloadbare_bestanden/bodemgebruik.jsp
Ruimtelijk Structuurplan Limburg. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.limburg.be/webfiles/structuurplan/ html/pdf.html
Vereniging voor Bos in Vlaanderen. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://vbv.be/beleid/
| 41
Vlaamse Landmaatschappij - Ondersteunend Centrum GIS Vlaanderen (2001): Bosreferentielaag 2001. Brussel.
Verdere literatuur • • • •
Bosbouwbegrippenlijst. Geraadpleegd 19 oktober 2011, via http://www.doordebomenhetboszien.nl/html/s.html
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan gemeente Alken. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.alken.be/GemeenteAlken/structuurplan/tekstbundel.pdf
Gemeentelijk Structuurplan Beringen. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.beringen.dev.lithium.be/_uploads/Ruimtelijke_ordening(1)/downloads/Tekstboek_GR2.pdf
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Hasselt. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.hasselt.be/nl/product_catalog/393/gemeentelijk-ruimtelijk-structuurplan.html
| 42
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Houthalen-Helchteren. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.houthalen-helchteren.be/website/163-www/4529-www.html
Gemeentelijk Structuurplan Maaseik. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.maaseik.be/Structuurplan-Maaseik_2.html
• • • •
• • • • • • • •
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Neerpelt. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.neerpelt.be/content/content/record.php?ID=75
•
Ruimtelijk Structuurplan Tongeren. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.tongeren.be/Wonen_en_Leven/Ruimtelijke_Planning
•
•
• • • •
• • • • • • • •
| 43
•
Baritz, R. & S. Strich. 2000. Forest and the National Greenhouse Gas Inventory of Germany. Biotechnology, Agronomy, Society and Environment. 4; 4, 267-271 Bondt, N., B. Janssens & A. de Smet. 2010. Afval uit de landbouw. LEI-nota 10-061. Den Haag, LEI, Wageningen UR Boosten, M., E. Buijserd, D. Cupido, J. Oldenburger, B. van Praag & L. van der Valk. 2000. To burn or not to burn ….. . Haalbaarheidsstudie: biomassa-energie voor het nieuwe onderwijsgebouw van Wageningen-UR. Wageningen, Wageningen Universiteit Boosten, M. & P. Jansen. 2010. Flevo-energiehout. Resultaten van groei- en opbrengstmetingen en biodiversiteitsmetingen 2006-2008. Wageningen, Stichting Probos Bussel, L.G.J. van. 2006. The potential contribution of a short rotation willow plantation to mitigate climate change. Afstudeerscriptie AV 2006_23. Wageningen University, Forest Ecology and Forest Management Group DHV. 2003. Nota Biomassa. Een inventarisatie van de Drentse biomassastromen voor opwekking van hernieuwbare energie. s.l., DHV Milieu en Infrastructuur BV. DHV. 2006. Natuurlijk Milieu. OTB/MER Spitsstroken A2. s.l., DHV B.V. Dirkse, G.M., W.P. Daamen, H. Schoonderwoerd, M. Japink, M. van Jole, R. van Moorsel, P. Schnitger, W.J. Stouthamer & M. Vocks. 2007. Meetnet Functievervulling Bos 2001-2005. Vijfde Nederlandse Bosstatistiek Rapport DK 065. Ede, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit - Directie Kennis Dobers, K. 2007. BioLogio - Entwicklung und Ausbau regionaler Logistikstrukturen für Biomasse. Logistikuntersuchungen zu Straßenbegleitholz. Powerpoint presentatie Ligna+ 14-05-2007. Dobers, K. & S. Opitz. 2007. BioLogio. Entwicklung und Ausbau regionaler Logistikstrukturen für Biomasse. Endbericht. Dortmund, Fraunhofer-Institut für Materialfluss und Logistik. Es, H. van der. 2006. Kostendekkend landschapsonderhoud een energiek perspectief. Onderzoek naar het behoud van de houtsingelstructuur in Zuidoost Friesland. Afstudeerscriptie RUG. Groningen, Rijksuniversiteit Groningen Hoedt, J.M. den. 2009. Inventarisatie Knip en Snoeihout bij de twaald Drentse gemeenten. s.l., CV. Bosgroep Noord-Oost Nederland Iersel, H. van. 2010. Energie uit het landschap: het lijkt makkelijker dan het is! Boomzorg. 3; 1, 50-53 Jansen, J.J., J. Sevenster & P.J. Faber. 1996. Opbrengsttabellen voor belangrijke boomsoorten in Nederland. IBN-rapport 221 / Hinkeloord report no. 17. Wageningen, IBN-DLO Kuiper, L. 2003. Samenvatting van de resultaten van zes jaar onderzoek naar energieteelt. Wageningen, Centrum voor Biomassa Innovatie Kuiper, L., N. Leek, U. Mantau, C. Sörgel, S. Berg & S. Nordlund. 2005. Market assessment of wood processing residues in The Netherlands, Germany and Sweden. Final report Work Package 3 of the BioXchange study. Wageningen, Probos, University of Hamburg & Skogforst Kuiper, L. & S. de Lint. 2008. Binnenlands biomassapotentieel. Biomassa uit natuur, bos, landschap, stedelijk groen en houtketen. Utrecht, Ecofys “Mantau, U., U. Saal, K. Prins, F. Steierer, M. Lindner, H. Verkerk, J. Eggers, N. Leek, J. Oldenburger, A. Asikainen & P. Anttila. 2010b. EUwood. Real potential for changes in growth and use of EU forests. Methodology report. Hamburg, University of Hamburg – Centre of Wood Science” “Mantau, U., U. Saal, K. Prins, F. Steierer, M. Lindner, H. Verkerk, J. Eggers, N. Leek, J. Oldenburger, A. Asikainen & P. Anttila. 2010b. EUwood. Real potential for changes in growth and use of EU forests. Methodology report. Hamburg, University of Hamburg – Centre of Wood Science” Meeusen-van Onna, M.J.G., M.H. Hogeveen en H.H.W.J.M.Sengers. 1998. Groene reststromen in agroketens. Een beschrijving van de markt van organische reststromen uit de landbouw en de voedings- en genotmiddelen industrie. Mededeling 608. Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO). Oosterbaan, A. & C.A. van den Berg. 1998. Houtproductie van walnoten (Juglans regia) in Nederland. IBN-rapport 384. Wageningen, Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek IBN-DLO Probos. 2009. Kerngegevens Bos en Hout in Nederland. Wageningen, Stichting Probos Reumerman, P.J. & S. Roelofs. 2009. Inventarisatie biomassa regio Stedendriehoek. Eindrapportage. Enschede, Biomass Technology Group Schepers, J.A.M., A.A.M. van Hasperen & J.L. van der Jagt (Red.). 1992. Grienden: hakken of laten groeien. Inventarisatie van het hakgriendenareaal en mogelijkheden voor ontwikkeling. Werkdocument IKC-NBLF Nr. 18. Utrecht, Informatie- en KennisCentrum Natuur, Bos, Landschap en Fauna (IKC-NBLF) Schoonderwoerd, H. & W.P. Daamen. 1999a. Houtoogst en bosontwikkeling in het Nederlandse bos: 1984-1997. Wageningen, Stichting Bosdata Schoonderwoerd, H. & W.P. Daamen. 1999b. Kwantitatieve aspecten van bos en bosbeheer in Nederland: Resultaten Houtoogststatistiek 1995-1999. Wageningen, Stichting Bosdata Spijker, J.H., H.W. Elbersen, J.J. de Jong, C.A. van den Berg & C.M. Niemeyer. 2007. Biomassa voor energie uit de Nederlandse natuur. Een inventarisatie van hoeveelheden, potenties en knelpunten. Alterra-rapport 1616. Wageningen, Alterra Stemerdink, M. & J. Klein Braskamp. 2009. Houtstromen in beeld.Project Helcion opleidingen in opdracht van Vereniging Agrarisch Natuurbeheer V.A.N. Velp, Helicon Opleiding Tolkamp, G.W., C.A. van den Berg, G.J.M.M. Nabuurs, A.F.M. Olsthoorn. 2006. Kwantificering van beschikbare biomassa voor bio-energie uit Staatsbosbeheerterreinen. Alterra-rapport 1380. Wageningen, Alterra Tuinzing, W.D.J. 1938. Verslag over het rijksgriendproefveld te Langbroek en de andere griendproefvelden van 1931 tot 1938. ’s-Gravenhage, Directie van den Landbouw Vries, B. de, A. de Jong, R. Rovers, F. Haccoû, J. Spijker, C. van den Berg, C. Niemeijer, D. Frank & J. Westerink. 2008. Energie à la carte. De potentie van biomassa uit het landschap voor energiewinning. Alterra-rapport 1679. Wageningen, Alterra Wiselius. S.I. 2005. Houtvademecum. Almere, Stichting Centrum Hout.
Bijlage 1. Kaartmateriaal 1.
Bos-, heide en vlakvormige landschapselementen in Limburg
2.
Lijn- en puntvormige landschapselementen in Limburg
3.
Overzichtskaart bebouwde omgeving in Limburg
4.
Biologische waarderingskaart Noord-Limburg
5.
Biologische waarderingskaart bos Noord-Limburg
| 44
• • • • •
| 45
Lijn- en puntvormige landschapselementen in Limburg Bos-, heide en vlakvormige landschapselementen in Limburg Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg Datum: 27 oktober 2011 Kaartcode: 111027/001 Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © NGI 27-10-2011 0
Kilometer 10
Legenda Bos Heide Bomenrij smaller dan 3 meter Haag smaller dan 3 meter Haag met bomen hoger dan 10 meter Brede houtkant tussen de 3 en 10 meter breed Bebouwde kern (transparant)
Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg Datum: 27 oktober 2011 Kaartcode: 111027/000 Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © NGI 27-10-2011 0
Kilometer 10
Legenda Boom Merkwaardige loofboom Struik Bomenrij smaller dan 3 meter Haag smaller dan 3 meter Haag met bomen hoger dan 10 meter Brede houtkant tussen de 3 en 10 meter breed Bebouwde kern (transparant)
Hamont-Achel
Neerpelt
Lommel
Overpelt Bocholt
Kinrooi
Bree Hechtel-Eksel Peer Leopoldsburg
Maaseik Ham Meeuwen-Gruitrode Beringen Tessenderlo
Houthalen-Helchteren
Opglabbeek
Dilsen-Stokkem
Heusden-Zolder As Lummen
Biologische waarderingskaart Noord-Limburg
Zonhoven
Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg Maasmechelen
| 46
Genk
Datum: 27 oktober 2011 Kaartcode: 111027/000
Halen Zutendaal
Hasselt
Diepenbeek Lanaken Nieuwerkerken
Alken
0
Bilzen Kortessem Wellen
Hoeselt
Sint-Truiden
Riemst Borgloon Tongeren Heers
Voeren
Gingelom
Overzichtskaart bebouwde omgeving in Limburg Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg Datum: 27 oktober 2011 Kaartcode: 111027/001 Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © NGI 27-10-2011
0
Kilometer 10
Legenda Bebouwde kern Gemeentegrenzen
Kilometer 4
Biologisch minder waardevol Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle tot zeer waardevolle elementen Complex van biologisch minder waardevolle en zeer waardevolle elementen Biologisch waardevol Complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen Biologsch zeer waardevol Bebouwde kern (transparant)
| 47
Herk-de-Stad
Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © NGI 27-10-2011
Legenda
Bijlage 2. Achtergronden potentieelberekeningen
Biologische waarderingskaart bos Noord-Limburg Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg Datum: 27 oktober 2011 Kaartcode: 111027/001 Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © NGI 27-10-2011
| 48
0
Kilometer 4
Bijgroei (stamhout en tak- en tophout)
Aanname
Solitairen
0,04 m³ vers/boom/jaar
De bijgroei van het stamhout is berekend door De Vries et al., 2008 op basis van opbrengsttabellen (Jansen et al., 1996) met de aanname dat de leeftijd van de solitaire bomen ligt tussen de 55 en 100 jaar en de bijgroei t.o.v. bosbomen 50% is. De bijgroei komt hiermee op 0,03 m³ vers/boom/jaar. Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie hoofdstuk 5). Als veiligheidsmarge is aangehouden dat het oogstvolume 60% van de bijgroei is.
Bomenrij
0,03 m³ vers/boom/jaar 3,10 m³ vers/km bomenrij/jaar
De bijgroei van het stamhout van een individuele laanboom is berekend door De Vries et al., 2008 op basis van opbrengsttabellen (Jansen et al., 1996) met de aanname dat de leeftijd van de solitaire bomen ligt tussen de 55 en 100 jaar en de bijgroei t.o.v. bosbomen 25% is. De bijgroei komt hiermee op 0,025 m³ vers/boom/jaar. Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie hoofdstuk 5). Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie hoofdstuk 5). Als veiligheidsmarge is aangehouden dat het oogstvolume 60% van de bijgroei is. Bomen in een bomenrij staan gemiddeld 10 m uit elkaar (=100 bomen per km)
Hagen
4,69 m³ vers/km/jaar
Er is geen informatie gevonden over de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid biomassa die vrijkomt bij het scheren van heggen. Daarom is een schatting gemaakt op basis van aannames. Met de oogst wordt de jaarlijkse hoeveelheid biomassa (takken) bedoeld die vrijkomt bij het scheren van de heg. Biomassaoogst uit het rooien en vervangen van heggen is buiten beschouwing gelaten, aangezien dit niet of nauwelijks voorkomt. De bijgroei van geschoren heggen is onbekend, maar wordt geschat op 15% van de bijgroei van opgaand bos. Dit is een aanname die Probos voor het Nationaal Groenfonds hanteert voor de CO2-vastlegging van struiken. De bijgroei van opgaande bomen (stamhout + tak- en tophout) is 9,9 m³ per ha. Dit getal is gebaseerd op het de gemiddelde bijgroei van stamhout in het Nederlandse bos (8 m3/ha/jaar) (Schoonderwoerd & Daamen,1999a,1999b). Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de Biomassa Expansie Factor voor loofhout (0,24). Er is aangenomen dat geschoren heggen ca. 0,5 meter breed zijn. Dit betekent dat een km heg een oppervlakte heeft van 0,05 ha.
Legenda Biologisch minder waardevol Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle tot zeer waardevolle elementen Complex van biologisch minder waardevolle en zeer waardevolle elementen Biologisch waardevol Complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen Biologsch zeer waardevol Bebouwde kern (transparant)
| 49
Beplantingstype
| 50
Houtkant
7,80 m³ vers/ha/jr of 7,31 m³/km/jr
Van der Es (2006) komt op basis van de getallen van Landschapsbeheer Friesland op een volume opbrengt van 260 m³ per km voor 30 jarige els en 320 m³ per km voor 40 jarige eik. Studie 2: De Vries et al. (2008) rekenen voor de opgaande bomen op een houtwal met een jaarlijkse bijgroei (stamhout + tak- en tophout) van 9,9 m3 per ha. Dit getal is gebaseerd op het de gemiddelde bijgroei van stamhout in het Nederlandse bos (8 m3/ha/jaar) (Schoonderwoerd & Daamen,1999a,1999b). Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie hoofdstuk 5). De bijgroei van struiken is onbekend, maar wordt geschat op 15% van de bijgroei van opgaande bomen. Dit is een aanname die Probos voor het Nationaal Groenfonds hanteert voor de CO2-vastlegging van struiken. Er is aangenomen dat een houtwal bestaat uit gemiddeld 75% opgaande bomen en 25% struiken. Er is gerekend met een oogst van 60% van de jaarlijkse bijgroei. Om een vergelijking met de andere gevonden cijfers mogelijk te maken, is de bijgroei per ha omgerekend naar de bijgroei per km. Hierbij is aangenomen dat een houtwal een gemiddelde breedte van 8 m heeft. Dit betekent dat elke km houtwal een oppervlakte van 0,8 ha heeft.
Boomkwekerij-rijshoutbos
1,75 ton nat/ha/jaar
Het jaarlijks vrijkomend restafval (snoeihout + rooihout + groen) uit boomkwekerijen wordt door Meeusen-van Onna et al. (1998) geschat op 2,5 ton/ha/jaar. Het aandeel houtig afval in dit getal is onbekend. Voor de zekerheid wordt daarom een factor 0,7 aangehouden voor het aandeel houtig afval. Het getal dat hier in de kolom bijgroei staat, geeft niet de daadwerkelijke bijgroei aan, maar de hoeveelheid houtige biomassa die vrijkomt bij rooien en snoeien.
Boomgaard
4,97 m³ vers/ha/jaar
Bijgroei van boomgaarden in West Europa en een jaarlijkse oogst van 75% van de bijgroei. Met de oogst wordt bedoeld de jaarlijkse snoei en de gemiddelde jaarlijkse vervanging van boomgaarden Het jaarlijks vrijkomend bovengronds rooihout + snoeihout uit appel- en perenopstanden wordt door Meeusen-van Onna et al. (1998) geschat op respectievelijk 11,6 ton nat/ha/jaar (appel) en 6,9 ton nat/ha/jaar peer. Om vergelijking met de andere cijfers mogelijk te maken is het bovenstaande getal omgerekend naar m³. Hiervoor is de volumieke massa van vers appelhout aangehouden: 900 kg/m³ (Wiselius, 2005) Berekende bijgroei van stam en takken van twee walnoot-hoogstamboomgaarden van 43 en 54 jaar oud (resp. 1,26 en 2,00 m³/ha/jaar). Er is uitgegaan van een jaarlijkse oogst van 75% van de bijgroei.
Struikgewas
2,50 ton vers/ha/jaar
Er is aangenomen dat de hoeveelheid biomassa die vrij kan komen uit struikgewas vergelijkbaar is met de hoeveelheid uit kleinfruitkwekerijen. Het jaarlijks vrijkomend bovengronds rooihout + snoeihout uit kleinfruitkwekerijen wordt door Bondt et al. (2010) geschat op respectievelijk 2,5 ton nat/ha/jaar. Het getal dat hier in de kolom bijgroei staat, geeft niet de daadwerkelijke bijgroei aan, maar de hoeveelheid houtige biomassa die vrijkomt bij rooien en snoeien.
Heide met opslag Kruidachtige begroeiing met opslag
80,10 m³ vers/ha eenmalig
Er zijn nauwelijks gegevens gevonden over het aandeel opgaande houtige beplanting op heideterreinen en op terreinen met een kruidachtige begroeiing. Betreft eenmalige oogst Praktijkgetallen heide Den Treek-Henschoten en Sallandse Heuvelrug van Borgman Beheer Advies, bij vlaktegewijs opruimen: Heide met opslag van naaldhout: aandeel 0,204; uitgaande van 50% begroeiing; opbrengst/ha 100 m³ Heide met opslag van loofhout: aandeel 0,765; uitgaande van 50% begroeiing; opbrengst/ha 75 m³ Heide met lage opslag: aandeel 0,031; uitgaande van 50% begroeiing; opbrengst/ha 75 m³
Grove den (jonger dan 25 jaar)
11,24 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen. Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
| 51
De bijgroei per ha is gebaseerd op de volgende aannames: De Vries et al. (2008) rekenen voor de opgaande bomen op een houtwal met een jaarlijkse bijgroei (stamhout + tak- en tophout) van 9,9 m³ per ha. Dit getal is gebaseerd op het de gemiddelde bijgroei van stamhout in het Nederlandse bos (8 m³/ha/jaar) (Schoonderwoerd & Daamen,1999a,1999b). Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie paragraaf 5.1). De bijgroei van struiken is onbekend, maar wordt geschat op 15% van de bijgroei van opgaande bomen. Dit is een aanname die Probos voor het Nationaal Groenfonds hanteert voor de CO2-vastlegging van struiken. Er is aangenomen dat een houtwal bestaat uit gemiddeld 75% opgaande bomen en 25% struiken. Er is gerekend met een oogst van 60% van de jaarlijkse bijgroei. De bijgroei per km is de gemiddelde bijgroei gebaseerd op twee verschillende studies. Studie 1: Deze getallen zijn gebaseerd op globale berekeningen (steekproefsgewijze metingen) van Landschapsbeheer Friesland voor opbrengsten van houtsingels van eik en els in Zuidoost Friesland. De breedte van de singels is onbekend. Van Iersel (2010) komt op basis van de getallen van Landschapsbeheer Friesland op een opbrengst van ca 170 m³ per km, wanneer de singel volledig elke vijftien tot twintig jaar volledig wordt afgezet. Van Iersel (2010) komt op basis van de getallen van Landschapsbeheer Friesland op een opbrengst van ca 170 m³ per km, wanneer de singel volledig elke vijftien tot twintig jaar volledig wordt afgezet. Van Iersel (2010) komt op basis van de getallen van Landschapsbeheer Friesland op een opbrengst van ca 170 m³ per km, wanneer de singel volledig elke vijftien tot twintig jaar volledig wordt afgezet. Van Iersel (2010) komt op basis van de getallen van Landschapsbeheer Friesland op een opbrengst van ca 170 m³ per km, wanneer de singel volledig elke vijftien tot twintig jaar volledig wordt afgezet. Van der Es (2006) komt op basis van de getallen van Landschapsbeheer Friesland op een volume opbrengt van 260 m³ per km voor 30 jarige els en 320 m³ per km voor 40 jarige eik. Van der Es (2006) komt op basis van de getallen van Landschapsbeheer Friesland op een volume opbrengt van 260 m³ per km voor 30 jarige els en 320 m³ per km voor 40 jarige eik.
Den overig (jonger dan 25 jaar)
11,57 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen. Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Den overig (ouder dan 25 jaar)
10,46 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van Overige den uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de periode 1984-1999. Het volume aan takken is berekend met behulp van de BEF (zie hoofdstuk 5). Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoonderwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen. Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
| 52
7,10 m³ vers/ha/jaar
Naald overig (jonger dan 25 jaar)
Naald overig (ouder dan 25 jaar)
14,52 m³ vers/ha/jaar
13,83 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van grove den uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de periode 1984-1999. Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoonderwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.
Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen. Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst. Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van douglas, lariks en spar uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de periode 1984-1999. Het volume aan takken is berekend met behulp van de BEF (zie hoofdstuk 5). Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoonderwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.
Loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jaar)
6,62 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen. Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jaar)
9,61 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van eik en beuk uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de periode 1984-1999. Het volume aan takken is berekend met behulp van de BEF (zie hoofdstuk 5). Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoonderwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.
Overig loofbos (jonger dan 25 jaar)
9,28 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) voor es en zwarte els op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen. Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Overig loofbos (ouder dan 25 jaar)
8,74 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende gemiddelde areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) voor es en zwarte els op 30, 35, 40, 45, 50, 55 en 60 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996). Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoonderwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.
Populierenbos (jonger dan 20 jaar)
14,98 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) op 5, 10, 13/14/15/16/17/18/19 en 20 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996). Hierbij zijn in principe de gegevens uit de tabel ‘met dunning’ aangehouden. Voor enkele plantverbanden zijn echter alleen gegevens ‘zonder dunning’ voorhanden. Er is gerekend met een oogst van 80% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Populierenbos (ouder dan 20 jaar)
14,32 m³ vers/ha/jaar
Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van eik en beuk uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de periode 1984-1999. Er is gerekend met een oogst van 65% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoonderwoerd & Daamen, 1999a, 1999b.
| 53
Grove den (ouder dan 25 jaar)
Bijlage 3. Stakeholders Stakeholders die hebben deelgenomen aan de interviews en de stakeholderbijeenkomst.
Organisatie
Contactpersoon
Geïnterviewd
Stakeholder-bijeenkomst
ANB Limburg
Bert Vanholen (Provinciaal directeur)
X
X
OC-ANB Vlaanderen
Ruben Gybels
X
X
Regionaal Landschap Lage Kempen
Joep Fourneau
X X
Bart Paesen Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren
| 54
Natuurpunt
An Digneffe (algemeen coördinator)
X
Martin Merken
X
Katleen Bervoets
X
Wim Sauwens
X
Jan Mampaey
X
Lore Bellings
2D modellering
X
| 55
Bosgroep Limburgse duinen
2
X
Bosgroep Noord-Oost Limburg
An Pierson
X
Bosgroep West Limburg
Benjamine Bufkens
X
Bosgroep Hoge Kempen
Patrick Meesters
X
Bosgroep Zuid Limburg
Karolien van Diest
X
CVBA CoLimBo
Pascal Vanhees
X
Limburgs Landschap
Frans Verstraeten (directeur)
X
Agentschap wegen en verkeer, Wegen en Verkeer Limburg
Christof Ramaekers
X
4EnergyInvest
Rob Wouters
X
NV de Scheepvaart
Gert Peeters
X X
Joëlle Bijnens
X
Norbord
Bert Wierbos
X
BioNerga
Ben Schuurmans
X
Vandervelden
Paul Vandervelden
X
Inverde
Willy Verbeke
X X X
Dit onderdeel van het project is in opdracht van Bionerga N.V., Inverde, en MIG bvba uitgevoerd door Kupers Beheer B.V. (KandT Management) in nauwe samenwerking met Zilverberg Advies.
1 LOGISTIEKE 2D-MODELLERING In kader van de potentieelstudie werd in dit project het biomassapotentieel van Limburg in kaart gebracht. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in voorgaand hoofdstuk. In deze studie is het huidige en toekomstige potentieel aan houtige biomassa in Limburg bepaald. Om de gegevens toegankelijker te maken voor logistieke berekeningen werd de potentieelstudie verder uitgediept naar een perspectief: het realistische potentieel voor Limburg in 2011 en 2020 werd bepaald per rastervakken van 2,5 km bij 2,5 km. Op basis hiervan werd een digitaal 2D-model opgemaakt. In onderstaande toelichting wordt ingegaan op de toegepaste methode, de resultaten en de context waarbinnen de resultaten geplaatst dienen te worden.
| 56
1.1
Van potentieelstudie naar 2D-modellering | 57
Om het biomassapotentieel per rastervak te berekenen zijn er een aantal rekenslagen gemaakt. Als basis is de eerdere potentieelstudie gebruikt. Deze werd samengesteld door het potentieel per gemeente te berekenen en vervolgens het totaal. Voor het berekenen van het potentieel per rastervak zijn gemeentelijke grenzen niet langer relevant. Met behulp van GIS zijn de aanwezige bos- en landschapselementen vastgesteld per rastervak. Dit resulteert in een tabel waarbij per rastervak er een onderverdeling is in categorieën conform deze in de potentieelstudie. De gegenereerde gegevens vormen de input voor het potentieel per rastervak. Op basis hiervan werd een kaartbeeld aangemaakt voor Limburg met 474 rasters van telkens 2,5km op 2,5 km. Met kleurcodes ontstaat er vervolgens een overzichtelijk beeld van het houtig biomassapotentieel in Limburg. Rood geeft een laag potentieel weer en groen een hoog potentieel. Rastervakken die rood of oranje gekleurd zijn kunnen bijvoorbeeld binnen dat vak geen of slechts enkele kleine biomassaketels van ca. 100 kWth (vergelijk ca. 15.000 m3 aardgas) voorzien van houtige biomassa op jaarbasis enkel en alleen uit het desbetreffende rastervak. De gele en groene rastervakken zouden meerdere biomassaketels van biomassa kunnen voorzien. Daarbij dient uiteraard wel rekening te worden gehouden met het feit dat biomassa in een rastervak niet jaar-rond en jaarlijks vrijkomt. In de praktijk zijn er dan waarschijnlijk ook meerdere rastervakken vereist om een installatie van de benodigde biomassa te voorzien. Figuur: Kaart van Limburg verdeeld in rastervakken
1.2
Aanpassingen t.o.v. potentieelstudie
In de eerdere potentieelstudie werd er geen rekening gehouden met het produceren van een kaart met rastervakken. De rekenslagen die hierbij gemaakt zijn houden dan ook minder rekening met de geografische indeling en verdeling van de verschillende elementen. Bij het produceren van de kaarten voor het 2D-model zijn er dan ook kleine (minimale) verschillen ontstaan met de totaalcijfers van de potentieelstudie. Deze zijn ontstaan door:
•
| 58
•
Figuur : Totale biomassapotentieel voor bos en landschap in Limburg in 2011 en 2020 volgens de opdeling van de totale provinciale oppervlakte in rastervakken van 2,5 x 2,5 km. De x-as betreft de indeling in intervallen op basis van tonnage ds/jr per rastervlak. De y-as betreft het daadwerkelijke tonnage ds/jr opgeteld voor het betreffende interval.
Deze kleine verschillen laten geen ander licht schijnen op het eindresultaat. In de context van de gehele Provincie Limburg zijn de verschillen dan ook niet noemenswaardig.
De teruggang in het aantal rastervakken voor het potentieel in de categorie 51-100 ton ds/jaar tussen nu en 2020 is te verklaren uit het feit dat een sterke groei en mobilisering van het biomassapotentieel er voor zorgt dat deze rastervakken tot de volgende categorieën gaan behoren.
1.3
1.4
Potentieel per rastervak
In totaal zijn er 6 kaarten samengesteld die het potentieel per rastervak weergeven: - - - - - -
Totaal realistisch potentieel 2011 Totaal realistisch potentieel 2020 Realistisch potentieel Landschapselementen 2011 Realistisch potentieel Landschapselementen 2020 Realistisch potentieel bos 2011 Realistisch potentieel bos 2020
De kaarten zijn beschikbaar in de bijlagen van dit bundel. De verschillende kaarten bevestigen het beeld dat het totale potentieel uit bos aanzienlijk groter is dan dat uit de landschapselementen. Ook zijn er duidelijke concentraties te zien in de groene as van het noordwesten naar het centraal oosten van Limburg. De potentiele beschikbaarheid van biomassa is daar aldus het grootst. De onderstaande grafiek toont aan dat over het algemeen tussen 2011 en 2020 groei in biomassapotentieel te voorspellen is. Het merendeel van de rastervakken bevindt zich in het biomassapotentieel tussen 101 en 500 ton DS/jaar. In 2011 betreft dit 244 rastervakken (51% van het totaal) en in 2020 in 272 vakken (57%). Deze vakken liggen op beide momenten verspreid over geheel Limburg, met enkele “hotspots”.
Logistiek 2D-model
Op basis van de gegevens per rastervak werd een 2D-model ontwikkeld voor de gehele provincie Limburg. Met behulp van dit rekenmodel kan op basis van de in te stellen beschikbaarheid van het hout voor energie (bv. 20% van het potentieel is beschikbaar voor energie), alsook de vochtigheid en de vorm waarin de biomassa beschikbaar komt snel en eenvoudig de productie per rastervak in ton droge stof, in ton vers, in volume-eenheid of per energie-inhoud bepaald worden. Met dit model kan zo ook het op te stellen vermogen op basis van de beschikbaarheid van hout worden nagegaan per rastervak en kan er op basis van het gemiddeld aardgasverbruik van een gezin het aantal huishoudens per rastervak worden bepaald dat met een houtketel in de warmtevraag kan voorzien.
| 59
Figuur: Huidig (links) en toekomstig (rechts) potentieel aan houtige biomassa (materiaal + energie) voor de provincie Limburg per rastervak van 2,5 km op 2,5 km. De rode vakken hebben een tonnage van 0-50 ton ds/jaar, de oranje vakken 51-100 ton ds/jaar, de gele vakken 101-250 ton ds/jaar, de licht groene vakken 251-500 ton ds/jaar en de donkergroene vakken >500 ton ds/jaar
Het minder mee laten wegen van de biologische waarderingskaart. Deze is niet gebiedsdekkend voorhanden en is zeer lastig toe te passen in de berekeningen vanwege de verschillen in schaalgrootte en nauwkeurigheid. Bij de berekening van het landschap is rekening gehouden met ligging in bebouwde kom / buitengebied. GIS verwerking met rasterverdeling vereiste daarvoor een andere methode dan de berekening van de potentieelstudie. Hierdoor zijn er kleine verschillen ontstaan. Bij de berekening van het bos is hier geen rekening mee gehouden. Er traden geen grote oppervlakte verschillen op waardoor het toepassen van het verschil bebouwde kom / buitengebied niet noodzakelijk was voor bos.
Op basis van onderstaande parameters worden vervolgens de logistieke aspecten berekend:
• • • • • • • • •
Vorm: Chips G50 Laadvermogen: 60 m3 Brandstofverbruik: 25 liter per 100 km Snelheid: 50km/uur Omrij-factor: 1,25km/km Wachttijd: 1 uur/rit CO2-productie: 2,5 kg/liter Kost rijden: 60 €/u Kost wachten: 35 €/u
| 60
Met deze parameters bekomen we volgende figuren uit het model:
| 61
Figuur: Energetische verdeling van houtige biomassa in MWh te Limburg bij een beschikbaarheid van 20% voor energie
Hiernaast is het met dit model mogelijk logistieke aspecten in kaart te brengen. Transport van biomassa brengt immers kosten, werkgelegenheid en CO2 productie met zich mee. In het model is voorzien dat men ondermeer volgende parameters kan ingeven: het laadvermogen van de vrachtwagen, het brandstofverbruik, de transportsnelheid, de wachttijden (laden en lossen) en de CO2 productie. Tevens werd een “omrij”-factor voorzien. Hiermee wordt de loodrechte afstand vermenigvuldigd om een reële afstand te simuleren. In het model kan een vierkant of rechthoekig gebied worden aangegeven waarvoor de berekeningen worden gemaakt. Als voorbeeld voor toepassing van het 2D-model nemen we de regio
rond Hasselt. We selecteren een reeks van 49 rastervakken rondom Hasselt, hetgeen overeenkomt met een oppervlakte van 306,2 km2. Onderstaande figuur geeft dan per rastervak het volledige potentieel aan tonnage vers hout( bij 45% vochtgehalte). Hasselt ligt hierbij centraal weergegeven en heeft voor het rastervak een potentieel van 31 ton vers per jaar aan houtige biomassa uit bos en landschap voor 2011. Het potentieel van de omliggende vakken wordt eveneens weergegeven. De 49 rastervlakken vertegenwoordigen samen een totaal jaarlijks potentieel van 14.584 ton bij 45% vochtgehalte en een beschikbaarheid van 100%.
Bijlagen
| 62
De resultaten uit bovenstaande figuren worden toegelicht aan de hand van de resultaten voor de “totale afstand in 1000 km”(vierkant links boven) . In de berekening wordt per rastervak in het betreffende gebied bepaald hoeveel kilometers er in totaal worden afgelegd om de biomassa naar het betreffende hok te transporteren. Voor Hasselt in het midden is dat bijvoorbeeld 9.000 kilometer. Er dient dus met andere woorden 9.000 kilometer gereden te worden om alle beschikbare biomassa uit de andere 48 rastervakken naar het betreffende rastervak te rijden. De laagste waarde binnen de 49 rastervakken bedraagt 9.000 kilometer. Dit zijn dus in principe de meest ideale rastervakken om alle biomassa te verzamelen of bijvoorbeeld een verwarmingsinstallatie op hout te zetten in de regio rondom Hasselt. Zoals te verwachten ligt dit ook redelijk centraal in het gebied. Het rastervak linksonder scoort het slechtst op alle logistieke aspecten. Op gelijke wijze kunnen ook de overige resultaten worden geïnterpreteerd . De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel. Minimum
Maximum
Afstanden
9.000 km
16.000 km
Reis- en wachttijden
3.787 uren
3.932 uren
Kosten
137.000 €
146.000 €
CO2-productie
6 ton
10 ton
1 0
2 83
3 52
4 170
5 9
6 41
7 40
8 341
9 228
10 0
11 8
12 263
13 237
14 159
15 287
16 133
17 148
18 239
19 179
20 122
21 1
22 38
23 188
24 139
25 29
26 45
27 29
28 133
29 105
30 252
31 139
32 74
33 20
34 125
35 38
36 137
37 432
38 89
39 16
40 95
41 219
42 432
43 212
44 73
45 30
46 1
47 0
48 195
49 357
50 682
51 295
52 146
53 103
54 255
55 129
56 64
57 13
58 121
59 170
60 84
61 20
62 2
63 64
64 632
65 677
66 398
67 150
68 151
69 138
70 193
71 130
72 38
73 67
74 128
75 258
76 159
77 28
80 9
81 11
82 59
83 70
84 269
85 115
86 131
87 82
88 94
89 211
90 136
91 8
92 10
93 9
94 66
95 61
96 18
97 6
98 20
100 44
101 215
102 92
103 158
104 116
105 489
106 104
107 76
108 77
109 51
110 188
111 98
112 130
113 143
114 23
115 131
116 396
117 16
118 5
119 0
120 0
121 54
122 184
123 305
124 156
125 291
126 455
127 263
128 288
129 99
130 16
131 48
132 93
133 180
134 128
135 279
136 240
137 18
138 157
139 22
140 6
141 0
142 38
143 86
144 78
145 145
146 72
147 200
148 186
149 179
150 447
151 243
152 256
153 76
154 14
155 9
156 100
157 148
158 391
159 503
160 293
161 231
162 110
163 15
164 0
165 62
166 297
167 186
168 29
169 131
170 76
171 63
172 143
173 82
174 163
175 335
176 199
177 259
178 11
179 67
180 267
181 375
182 204
183 276
184 303
185 234
186 40
187 5
188 0
189 172
190 317
191 285
192 74
193 19
194 61
195 53
196 84
197 153
198 155
199 193
200 108
201 300
202 303
203 206
204 224
205 438
206 176
207 203
208 536
209 319
210 46
211 2
212 26
213 25
214 5
215 32
216 62
217 106
218 163
219 171
220 296
221 226
222 102
223 180
224 365
225 264
226 61
227 246
228 174
229 363
230 380
231 171
232 51
233 21
234 100
235 193
236 196
237 181
238 157
239 284
240 167
241 40
242 19
243 82
244 765
245 94
246 218
247 546
248 656
249 100
250 412
251 103
252 60
253 17
254 0
255 94
256 65
257 63
258 211
259 127
260 70
261 290
262 57
263 195
264 543
265 132
266 175
267 276
268 396
269 604
270 428
271 330
272 20
273 7
274 0
275 6
276 22
277 62
278 77
279 112
280 118
281 130
282 100
283 6
284 113
285 58
286 109
287 46
288 272
289 346
290 377
291 753
292 313
293 54
294 12
295 0
296 53
297 30
298 42
299 7
300 8
301 71
302 99
303 55
304 3
305 40
306 52
307 62
308 227
309 51
310 350
311 369
312 545
313 502
314 43
315 11
317 5
318 37
319 27
320 56
321 84
322 28
323 38
324 70
325 165
326 202
327 362
328 397
329 256
330 96
331 0
332 12
333 83
334 56
335 53
336 32
337 93
338 107
339 233
340 177
341 48
342 27
343 301
344 56
345 0
346 0
347 0
348 0
349 186
350 131
351 175
352 120
353 87
354 252
355 165
356 104
357 104
358 95
359 108
360 40
361 7
362 5
363 0
364 16
365 165
366 52
367 39
368 15
369 38
370 138
371 166
372 107
373 141
374 86
375 199
376 23
377 0
378 0
379 2
380 0
381 0
382 12
383 15
384 29
385 9
386 138
387 79
388 79
389 182
390 139
391 173
392 121
393 49
394 0
395 0
396 5
397 0
398 28
399 3
400 33
401 1
402 91
403 141
404 103
405 111
406 165
407 156
408 188
409 166
410 0
411 2
412 0
413 0
418 12
419 10
420 10
421 0
422 82
423 142
424 169
425 118
426 46
427 198
428 103
429 23
430 0
431 0
439 0
440 31
441 3
442 8
443 24
444 149
445 28
446 19
447 3
448 55
449 16
450 10
451 0
458 0
459 46
460 30
461 20
462 0
463 0
464 0
465 0
466 0
467 0
472 0
473 8
474 3
Huidig realistisch potentieel Limburg - bosgegevens Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg Datum: 9 mei 2012 Kaartcode: 120509/001 In opdracht van: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © 2009 Microsoft Corporation and its data suppliers http://www.bing.com/maps
Figuur: Visueel beeld van de ideale inplantingsplaats voor houtige biomassa te Limburg
79 8
99 33
316 0
Met behulp van dit 2D-model kunnen aldus logistieke kosten en CO2-productie op een snelle en eenvoudige manier gescreend worden. Bij verdere uitwerking dient uiteraard rekening gehouden te worden met de bestaande weginfrastructuur.
78 90
432 0
| 63
Parameter
Met dit 2D-model kan aldus voor heel Limburg uitgaande van een locatie (bv. een bestaande verwarmingsketel of verzamelplaats) alle logistieke elementen worden doorgerekend naar het betreffende rastervak waar de locatie zich in bevind. Anderzijds kan met dit model uitgaande van een hele regio bestaande uit x aantal rastervakken de meest ideale inplantingsplaats voor een installatie of verzamelplaats voor houtige biomassa worden bepaald in termen van logistieke kosten en CO2-productie bij transport. Indien de analyse voor heel Limburg wordt gemaakt ervan uitgaande we alle houtige biomassa uit Limburg naar één rastervak zouden willen brengen komen we uit op onderstaande figuur voor de transportafstanden. Uiteraard is de ideale inplantingsplaats vrij centraal gelegen. Daarbij zijn ook de biomassapotentiëlen van de omliggende provincies niet meegenomen in deze analyse gezien de potentiëlen hiervan niet gekend zijn.
414 43
415 0
416 0
417 0
433 0
434 21
435 148
436 81
437 64
438 64
452 0
453 0
454 26
455 317
456 206
457 62
468 0
469 0
470 0
471 0
Legenda Raster (2,5 x 2,5 km-hokken) met cursief volgnummer Huidig potentieel - BOS gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt 0 - 50 ton ds/jr 51 - 100 ton ds/jr 101 - 250 ton ds/jr 251 - 500 ton ds/jr >500 ton ds/jr
0
10 kilometer
| 64
1 0
2 7
3 2
4 2
5 0
6 4
7 20
8 19
9 8
10 1
1 0
2 90
3 54
4 172
5 9
6 45
7 60
8 360
9 236
10 1
11 0
12 10
13 6
14 4
15 13
16 11
17 25
18 12
19 8
20 9
21 0
11 8
12 273
13 243
14 163
15 300
16 144
17 173
18 251
19 187
20 131
21 1
22 2
23 10
24 14
25 0
26 5
27 14
28 13
29 13
30 16
31 18
32 4
22 40
23 198
24 153
25 29
26 50
27 43
28 146
29 118
30 268
31 157
32 78
33 1
34 11
35 19
36 4
37 7
38 15
39 4
40 11
41 7
42 10
43 15
44 12
45 13
46 0
33 21
34 136
35 57
36 141
37 439
38 104
39 20
40 106
41 226
42 442
43 227
44 85
45 43
46 1
47 7
48 20
49 3
50 3
51 23
52 10
53 16
54 9
55 6
56 10
57 19
58 19
59 7
60 3
61 5
62 1
47 7
48 215
49 360
50 685
51 318
52 156
53 119
54 264
55 135
56 74
57 32
58 140
59 177
60 87
61 25
62 3
63 11
64 7
65 5
66 7
67 16
68 9
69 6
70 7
71 5
72 8
73 17
74 15
75 12
76 7
77 3
63 75
64 639
65 682
66 405
67 166
68 160
69 144
70 200
71 135
72 46
73 84
74 143
75 270
76 166
77 31
78 3
79 2
80 0
81 2
82 63
83 94
84 32
85 10
86 14
87 11
88 7
89 6
90 6
91 3
92 9
93 5
94 8
95 3
96 7
97 7
98 0
99 2
100 3
101 6
102 5
103 33
104 54
105 13
106 11
107 11
108 8
109 12
110 26
111 6
112 8
113 3
114 4
115 10
116 8
117 13
118 6
119 0
120 0
121 7
122 4
123 3
124 8
125 9
126 33
127 45
128 19
129 13
130 12
131 22
132 9
133 13
134 7
135 6
136 3
137 6
138 15
139 8
140 5
141 0
142 2
143 5
144 3
145 11
146 18
147 13
148 11
149 15
150 15
151 13
152 11
153 10
154 13
155 6
156 8
157 5
158 27
159 17
160 7
161 15
162 11
163 16
164 1
165 2
166 10
167 6
168 6
169 10
170 11
171 15
172 13
173 11
174 8
175 7
176 6
177 8
178 12
179 12
180 22
181 7
182 9
183 12
184 9
185 11
186 10
187 3
188 0
189 2
190 8
191 11
192 2
193 2
194 8
195 25
196 14
197 6
198 7
199 7
200 2
201 6
202 10
203 6
204 3
205 3
206 10
207 8
208 8
209 9
210 20
211 3
212 0
213 2
214 0
215 6
216 19
217 18
218 12
219 10
220 10
221 11
222 13
223 29
224 19
225 2
226 4
227 9
228 11
229 10
230 3
231 23
232 9
233 3
80 9
81 13
82 122
83 164
84 301
85 125
86 145
87 93
88 101
89 217
90 142
91 11
92 19
93 14
94 74
95 64
96 25
97 13
98 20
100 47
101 221
102 97
103 191
104 170
105 502
106 115
107 87
108 85
109 63
110 214
111 104
112 138
113 146
114 27
115 141
116 404
117 29
118 11
119 0
120 0
121 61
122 188
123 308
124 164
125 300
126 488
127 308
128 307
129 112
130 28
131 70
132 102
133 193
134 135
135 285
136 243
137 24
138 172
139 30
140 11
141 0
142 40
143 91
144 81
145 156
146 90
147 213
148 197
149 194
150 462
151 256
152 267
153 86
154 27
155 15
156 108
157 153
158 418
159 520
160 300
161 246
162 121
163 31
164 1
165 64
166 307
167 192
168 35
169 141
170 87
171 78
172 156
173 93
174 171
175 342
176 205
177 267
178 23
179 79
180 289
181 382
182 213
183 288
184 312
185 245
186 50
187 8
188 0
189 174
190 325
191 296
192 76
193 21
194 69
195 78
196 98
197 159
198 162
199 200
200 110
201 306
202 313
203 212
204 227
205 441
206 186
207 211
208 544
209 328
210 66
211 5
212 26
213 27
214 5
215 38
216 81
217 124
218 175
219 181
220 306
221 237
222 115
223 209
224 384
225 266
226 65
227 255
228 185
229 373
230 383
231 194
232 60
233 24
235 5
236 7
237 8
238 15
239 7
240 14
241 15
242 7
243 27
244 22
245 19
246 0
247 6
248 7
249 5
250 11
251 2
252 17
253 0
234 106
235 198
236 203
237 189
238 172
239 291
240 181
241 55
242 26
243 109
244 787
245 113
246 218
247 552
248 663
249 105
250 423
251 105
252 77
253 17
255 17
256 7
257 11
258 6
259 10
260 10
261 14
262 14
263 20
264 38
265 9
266 2
267 2
268 6
269 7
270 6
271 5
272 7
273 6
274 0
254 1
255 111
256 72
257 74
258 217
259 137
260 80
261 304
262 71
263 215
264 581
265 141
266 177
267 278
268 402
269 611
270 434
271 335
272 27
273 13
274 0
275 69
276 39
277 37
278 31
279 20
280 29
281 12
282 10
283 12
284 19
285 14
286 16
287 13
288 5
289 6
290 2
291 12
292 15
293 24
294 18
295 0
275 75
276 61
277 99
278 108
279 132
280 147
281 142
282 110
283 18
284 132
285 72
286 125
287 59
288 277
289 352
290 379
291 765
292 328
293 78
294 30
295 0
296 36
297 61
298 40
299 94
300 128
301 80
302 35
303 51
304 17
305 33
306 21
307 9
308 12
309 25
310 9
311 6
312 4
313 6
314 22
315 17
296 89
297 91
298 82
299 101
300 136
301 151
302 134
303 106
304 20
305 73
306 73
307 71
308 239
309 76
310 359
311 375
312 549
313 508
314 65
315 28
317 77
318 133
319 76
320 29
321 34
322 51
323 39
324 18
325 9
326 8
327 18
328 12
329 9
330 11
331 14
317 82
318 170
319 103
320 85
321 118
322 79
323 77
324 88
325 174
326 210
327 380
328 409
329 265
330 107
331 14
332 42
333 94
334 176
335 100
336 59
337 60
338 44
339 47
340 29
341 33
342 23
343 36
344 35
345 14
346 2
347 0
332 54
333 177
334 232
335 153
336 91
337 153
338 151
339 280
340 206
341 81
342 50
343 337
344 91
345 14
346 2
347 0
316 0
348 1
349 49
350 94
351 130
352 118
353 89
354 75
355 79
356 61
357 66
358 64
359 80
360 38
361 26
362 8
363 0
348 1
349 235
350 225
351 305
352 238
353 176
354 327
355 244
356 165
357 170
358 159
359 188
360 78
361 33
362 13
363 0
364 17
365 72
366 87
367 148
368 180
369 199
370 113
371 105
372 63
373 86
374 54
375 42
376 31
377 24
378 19
379 7
380 0
364 33
365 237
366 139
367 187
368 195
369 237
370 251
371 271
372 170
373 227
374 140
375 241
376 54
377 24
378 19
379 9
380 0
381 17
382 104
383 68
384 133
385 155
386 117
387 123
388 130
389 99
390 61
391 27
392 24
393 29
394 15
395 28
396 5
397 2
381 17
382 116
383 83
384 162
385 164
386 255
387 202
388 209
389 281
390 200
391 200
392 145
393 78
394 15
395 28
396 10
397 2
398 66
399 108
400 50
401 91
402 115
403 60
404 99
405 76
406 72
407 36
408 15
409 21
410 28
411 14
412 3
413 0
412 3
413 0
418 59
419 105
420 95
421 88
422 116
423 37
424 46
425 40
426 21
427 30
428 23
429 23
430 2
431 0
439 0
440 35
441 43
442 74
443 65
444 48
445 24
446 4
447 0
448 13
449 11
450 8
451 13
458 0
459 25
460 30
461 43
462 38
463 16
464 4
465 0
466 2
467 0
472 1
473 19
474 6
Huidig realistisch potentieel Limburg - landschapsgegevens Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg Datum: 9 mei 2012 Kaartcode: 120509/000 In opdracht van: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © 2009 Microsoft Corporation and its data suppliers http://www.bing.com/maps
432 11
416 0
417 0
398 94
399 111
400 83
401 92
402 206
403 201
404 202
405 187
406 237
407 192
408 203
409 187
410 28
411 16
436 15
437 19
438 0
418 71
419 115
420 105
421 88
422 198
423 179
424 215
425 158
426 67
427 228
428 126
429 46
430 2
431 0
454 9
455 23
456 17
457 2
439 0
440 66
441 46
442 82
443 89
444 197
445 52
446 23
447 3
448 68
449 27
450 18
451 13
468 0
469 21
470 26
471 2
458 0
459 71
460 60
461 63
462 38
463 16
464 4
465 0
466 2
467 0
472 1
473 27
474 9
415 0
433 37
434 52
435 8
452 0
453 2
Legenda
Huidig realistisch potentieel Limburg - totaalcijfers
Raster (2,5 x 2,5 km-hokken) met cursief volgnummer Huidig potentieel - LANDSCHAP gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt 0 - 50 ton ds/jr 51 - 100 ton ds/jr 101 - 250 ton ds/jr 251 - 500 ton ds/jr >500 ton ds/jr
0
10 kilometer
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg Datum: 9 mei 2012 Kaartcode: 120509/000 In opdracht van: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © 2009 Microsoft Corporation and its data suppliers http://www.bing.com/maps
432 11
| 65
234 6
414 8
79 10
99 35
254 1
316 0
78 93
416 0
417 0
436 96
437 83
438 64
454 35
455 340
456 223
457 64
468 0
469 21
470 26
471 2
414 51
415 0
433 37
434 73
435 156
452 0
453 2
Legenda Raster (2,5 x 2,5 km-hokken) met cursief volgnummer Huidig potentieel - TOTAAL gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt 0 - 50 ton ds/jr 51 - 100 ton ds/jr 101 - 250 ton ds/jr 251 - 500 ton ds/jr >500 ton ds/jr
0
10 kilometer
| 66
1 0
2 89
3 57
4 179
5 10
6 43
7 51
8 404
9 300
10 0
2 8
3 2
5 0
6 5
7 23
8 22
9 9
10 1
11 10
12 326
13 297
14 211
15 316
16 164
17 158
18 271
19 213
20 145
21 2
11 0
12 11
13 6
14 5
15 14
16 13
17 27
18 14
19 10
20 11
21 0
22 53
23 223
24 220
25 34
26 48
27 34
28 163
29 116
30 264
31 152
32 84
22 2
23 11
24 15
25 0
26 6
27 16
28 15
29 15
30 18
31 20
32 5
33 32
34 150
35 115
36 171
37 526
38 126
39 18
40 113
41 284
42 524
43 256
44 86
45 38
46 1
33 1
34 12
35 20
36 4
37 8
38 18
39 5
40 12
41 8
42 11
43 18
44 14
45 14
46 0
47 0
48 232
49 411
50 761
51 381
52 172
53 121
54 301
55 152
56 71
57 15
58 137
59 203
60 110
61 26
62 5
47 7
48 21
49 4
50 4
51 28
52 12
53 19
54 10
55 7
56 11
57 23
58 21
59 8
60 4
61 6
62 1
63 74
64 749
65 809
66 481
67 178
68 178
69 162
70 244
71 154
72 42
73 77
74 158
75 337
76 176
77 30
63 13
64 7
65 6
66 8
67 19
68 11
69 7
70 8
71 6
72 10
73 22
74 18
75 14
76 8
77 3
78 94
79 8
80 11
81 13
82 70
83 79
84 311
85 135
86 147
87 99
88 110
89 245
90 159
91 9
92 10
93 10
94 88
95 65
96 19
97 7
98 22
99 39
100 56
101 281
102 107
103 183
104 140
105 561
106 128
107 84
108 86
109 68
110 229
111 132
112 149
113 163
114 25
115 154
116 454
117 20
118 5
119 0
120 0
121 62
122 230
123 361
124 190
125 361
126 549
127 307
128 343
129 116
130 19
131 60
132 107
133 228
134 151
135 335
136 307
137 20
138 174
139 27
140 6
141 0
80 1
81 3
82 65
83 94
84 33
85 12
86 17
87 13
88 8
89 7
90 7
91 3
92 11
93 6
94 9
95 4
96 9
97 10
98 0
101 7
102 7
103 34
104 55
105 13
106 13
107 13
108 9
109 14
110 29
111 7
112 10
113 3
114 5
115 11
116 9
117 16
118 9
119 0
120 1
121 8
122 5
123 4
124 11
125 10
126 33
127 45
128 22
129 15
130 14
131 24
132 10
133 15
134 8
135 7
136 3
137 7
138 17
139 10
140 6
141 0
144 92
145 174
146 111
147 248
148 221
149 217
150 526
151 294
152 294
153 91
154 18
155 29
156 123
157 202
158 456
159 585
160 347
161 279
162 131
163 15
164 0
165 76
166 359
167 226
168 35
169 157
170 98
171 88
172 165
173 98
174 192
175 384
176 226
177 303
178 13
179 94
180 364
181 467
182 251
183 323
184 362
185 280
186 44
187 5
188 0
189 224
190 400
191 350
192 83
193 25
194 79
195 68
196 101
197 180
198 178
199 216
200 123
201 360
202 349
203 233
204 254
205 498
206 211
207 238
208 595
209 405
210 53
211 3
212 29
213 27
214 6
215 55
216 73
217 126
218 207
219 203
220 331
221 260
222 126
223 212
224 405
225 306
226 72
227 309
228 208
229 443
230 531
231 205
232 55
233 22
234 125
235 223
236 239
237 205
238 202
239 316
240 201
241 45
242 23
243 103
244 736
245 109
246 250
247 615
248 723
249 172
250 549
251 127
252 61
253 18
254 0
255 107
256 79
257 78
258 228
259 143
260 83
261 354
262 74
263 218
264 549
265 139
266 204
267 318
268 468
269 715
270 490
271 412
272 26
273 7
274 0
254 2
275 7
276 25
277 63
278 88
279 127
280 144
281 144
282 110
283 6
284 131
285 74
286 143
287 59
288 320
289 418
290 447
291 867
292 356
293 56
294 12
295 0
296 61
297 40
298 48
299 7
300 11
301 80
302 108
303 65
304 3
305 46
306 60
307 81
308 284
309 66
310 393
311 437
312 638
313 573
314 56
315 11
317 5
318 38
319 29
320 66
321 92
322 32
323 39
324 75
325 175
326 219
327 390
328 473
329 300
330 117
331 0
332 14
333 92
334 59
335 53
336 34
337 101
338 122
339 248
340 215
341 50
342 29
343 307
344 60
345 10
346 2
347 0
348 0
349 194
350 137
351 197
352 126
353 90
354 257
355 175
356 108
357 107
358 100
359 117
360 41
361 7
362 5
363 0
348 2
364 17
365 180
366 56
367 40
368 16
369 39
370 141
371 176
372 112
373 152
374 90
375 211
376 23
377 0
378 0
379 5
380 0
364 26
381 0
382 13
383 19
384 31
385 9
386 144
387 84
388 79
389 188
390 145
391 187
392 127
393 54
394 0
395 0
396 12
397 0
381 27
398 31
399 3
400 38
401 1
402 93
403 146
404 114
405 121
406 170
407 162
408 199
409 175
410 0
411 2
412 0
413 0
418 13
419 11
420 11
421 0
422 89
423 155
424 175
425 121
426 47
427 209
428 105
429 30
430 0
431 0
439 0
440 32
441 3
442 9
443 26
444 152
445 30
446 27
447 3
448 58
449 16
450 11
451 0
458 0
459 49
460 31
461 21
462 0
463 0
464 0
465 0
466 0
467 0
472 0
473 8
474 4
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg Datum: 9 mei 2012 Kaartcode: 120509/001 In opdracht van: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © 2009 Microsoft Corporation and its data suppliers http://www.bing.com/maps
145 13
146 20
147 15
148 12
149 17
150 18
151 14
152 13
153 13
154 15
155 7
156 9
157 5
158 29
159 19
160 9
161 18
162 12
163 23
164 2
165 2
166 12
167 8
168 7
169 12
170 13
171 18
172 15
173 13
174 10
175 8
176 7
177 9
178 13
179 12
180 22
181 8
182 11
183 13
184 10
185 13
186 14
187 3
188 0
189 2
190 9
191 13
192 2
193 2
194 9
195 28
196 16
197 7
198 9
199 9
200 3
201 7
202 10
203 6
204 3
205 4
206 11
207 9
208 9
209 10
210 29
211 3
212 0
213 3
214 0
215 8
216 23
217 22
218 14
219 13
220 11
221 13
222 15
223 30
224 21
225 3
226 5
227 10
228 12
229 11
230 4
231 24
232 11
233 4
234 7
235 6
236 9
237 10
238 18
239 9
240 17
241 18
242 8
243 30
244 23
245 23
246 0
247 7
248 8
249 6
250 12
251 3
252 20
253 0
255 24
256 10
257 14
258 8
259 12
260 13
261 16
262 16
263 24
264 45
265 10
266 3
267 3
268 8
269 8
270 7
271 6
272 9
273 9
274 0
275 103
276 59
277 56
278 44
279 29
280 41
281 15
282 13
283 14
284 22
285 15
286 18
287 15
288 6
289 8
290 2
291 12
292 16
293 31
294 26
295 0
296 55
297 91
298 61
299 144
300 195
301 121
302 51
303 75
304 22
305 42
306 26
307 11
308 15
309 30
310 11
311 7
312 5
313 7
314 31
315 25
317 117
318 204
319 117
320 41
321 49
322 75
323 55
324 23
325 13
326 10
327 20
328 17
329 11
330 15
331 19
333 143
334 270
335 153
336 90
337 89
338 64
339 64
340 37
341 47
342 33
343 50
344 48
345 19
346 2
347 0
349 72
350 141
351 198
352 180
353 134
354 111
355 117
356 88
357 98
358 96
359 117
360 56
361 38
362 10
363 0
365 104
366 130
367 224
368 277
369 306
370 173
371 158
372 94
373 130
374 82
375 60
376 46
377 35
378 28
379 10
380 0
382 158
383 103
384 204
385 239
386 177
387 185
388 197
389 149
390 90
391 37
392 35
393 43
394 23
395 42
396 8
397 2
412 4
413 0
416 0
417 0
398 100
399 166
400 75
401 139
402 175
403 91
404 149
405 115
406 107
407 50
408 20
409 28
410 41
411 21
436 85
437 73
438 75
418 89
419 161
420 146
421 135
422 175
423 54
424 69
425 56
426 31
427 43
428 35
429 35
430 3
431 0
454 30
455 310
456 237
457 67
439 0
440 52
441 62
442 114
443 99
444 72
445 36
446 6
447 1
448 19
449 15
450 12
451 19
468 0
469 0
470 0
471 0
458 0
459 37
460 40
461 66
462 58
463 25
464 6
465 0
466 3
467 0
472 1
473 29
474 9
433 0
434 22
435 167
452 0
453 0
Realistisch potentieel in 2020 Limburg - landschapsgegevens
Raster (2,5 x 2,5 km-hokken) met cursief volgnummer Potentieel in 2020 - BOS gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt 0 - 50 ton ds/jr 51 - 100 ton ds/jr 101 - 250 ton ds/jr
>500 ton ds/jr
144 4
332 65
Legenda
251 - 500 ton ds/jr
143 6
0
10 kilometer
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg Datum: 9 mei 2012 Kaartcode: 120509/000 In opdracht van: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © 2009 Microsoft Corporation and its data suppliers http://www.bing.com/maps
432 16
| 67
Realistisch potentieel in 2020 Limburg - bosgegevens
432 0
142 3
316 0
415 0
79 2
100 3
143 99
414 50
78 3
99 2
142 45
316 0
1 0 4 2
414 11
415 0
416 0
417 0
433 55
434 79
435 11
436 21
437 27
438 0
452 0
453 3
454 12
455 33
456 24
457 3
468 0
469 31
470 36
471 3
Legenda Raster (2,5 x 2,5 km-hokken) met cursief volgnummer Potentieel in 2020 - LANDSCHAP gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt 0 - 50 ton ds/jr 51 - 100 ton ds/jr 101 - 250 ton ds/jr 251 - 500 ton ds/jr >500 ton ds/jr
0
10 kilometer
| 68
1 0
2 97
3 59
4 181
5 10
6 48
7 74
8 426
9 309
10 1
3
11 10
12 337
13 303
14 216
15 330
16 177
17 185
18 285
19 223
20 156
21 2
22 55
23 234
24 235
25 34
26 54
27 50
28 178
29 131
30 282
31 172
32 89
33 33
34 162
35 135
36 175
37 534
38 144
39 23
40 125
41 292
42 535
43 274
44 100
45 52
46 1
47 7
48 253
49 415
50 765
51 409
52 184
53 140
54 311
55 159
56 82
57 38
58 158
59 211
60 114
61 32
62 6
63 87
64 756
65 815
66 489
67 197
68 189
69 169
70 252
71 160
72 52
73 99
74 176
75 351
76 184
77 33
78 97
79 10
80 12
81 16
82 135
83 173
84 344
85 147
86 164
87 112
88 118
89 252
90 166
91 12
92 21
93 16
94 97
95 69
96 28
97 17
98 22
99 41
100 59
101 288
102 114
103 217
104 195
105 574
106 141
107 97
108 95
109 82
110 258
111 139
112 159
113 166
114 30
115 165
116 463
117 36
118 14
119 0
120 1
121 70
122 235
123 365
124 201
125 371
126 582
127 352
128 365
129 131
130 33
131 84
132 117
133 243
134 159
135 342
136 310
137 27
138 191
139 37
140 12
141 0
143 105
144 96
145 187
146 131
147 263
148 233
149 234
150 544
151 308
152 307
153 104
154 33
155 36
156 132
157 207
158 485
159 604
160 356
161 297
162 143
163 38
164 2
165 78
166 371
167 234
168 42
169 169
170 111
171 106
172 180
173 111
174 202
175 392
176 233
177 312
178 26
179 106
180 386
181 475
182 262
183 336
184 372
185 293
186 58
187 8
188 0
189 226
190 409
191 363
192 85
193 27
194 88
195 96
196 117
197 187
198 187
199 225
200 126
201 367
202 359
203 239
204 257
205 502
206 222
207 247
208 604
209 415
210 82
211 6
212 29
213 30
214 6
215 63
216 96
217 148
218 221
219 216
220 342
221 273
222 141
223 242
224 426
225 309
226 77
227 319
228 220
229 454
230 535
231 229
232 66
233 26
234 132
235 229
236 248
237 215
238 220
239 325
240 218
241 63
242 31
243 133
244 759
245 132
246 250
247 622
248 731
249 178
250 561
251 130
252 81
253 18
254 2
255 131
256 89
257 92
258 236
259 155
260 96
261 370
262 90
263 242
264 594
265 149
266 207
267 321
268 476
269 723
270 497
271 418
272 35
273 16
274 0
275 110
276 84
277 119
278 132
279 156
280 185
281 159
282 123
283 20
284 153
285 89
286 161
287 74
288 326
289 426
290 449
291 879
292 372
293 87
294 38
295 0
296 116
297 131
298 109
299 151
300 206
301 201
302 159
303 140
304 25
305 88
306 86
307 92
308 299
309 96
310 404
311 444
312 643
313 580
314 87
315 36
317 122
318 242
319 146
320 107
321 141
322 107
323 94
324 98
325 188
326 229
327 410
328 490
329 311
330 132
331 19
332 79
333 235
334 329
335 206
336 124
337 190
338 186
339 312
340 252
341 97
342 62
343 357
344 108
345 29
346 4
347 0
348 2
349 266
350 278
351 395
352 306
353 224
354 368
355 292
356 196
357 205
358 196
359 234
360 97
361 45
362 15
363 0
364 43
365 284
366 186
367 264
368 293
369 345
370 314
371 334
372 206
373 282
374 172
375 271
376 69
377 35
378 28
379 15
380 0
381 27
382 171
383 122
384 235
385 248
386 321
387 269
388 276
389 337
390 235
391 224
392 162
393 97
394 23
395 42
396 20
397 2
398 131
399 169
400 113
401 140
402 268
403 237
404 263
405 236
406 277
407 212
408 219
409 203
410 41
411 23
412 4
413 0
418 102
419 172
420 157
421 135
422 264
423 209
424 244
425 177
426 78
427 252
428 140
429 65
430 3
431 0
439 0
440 84
441 65
442 123
443 125
444 224
445 66
446 33
447 4
448 77
449 31
450 23
451 19
458 0
459 86
460 71
461 87
462 58
463 25
464 6
465 0
466 3
467 0
472 1
473 37
474 13
316 0
Realistisch potentieel in 2020 Limburg - totaalcijfers Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg Datum: 9 mei 2012 Kaartcode: 120509/001 In opdracht van: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld: © Borgman Beheer Advies B.V. Topografische gegevens: © 2009 Microsoft Corporation and its data suppliers http://www.bing.com/maps
432 16
414 61
415 0
433 55
434 101
435 178
452 0
453 3
Praktijkcases ‘Limburgs groen voor een groene economie’
416 0
417 0
436 106
437 100
438 75
454 42
455 343
456 261
457 70
468 0
469 31
470 36
471 3
Legenda Raster (2,5 x 2,5 km-hokken) met cursief volgnummer Potentieel in 2020 - TOTAAL gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt 0 - 50 ton ds/jr 51 - 100 ton ds/jr 101 - 250 ton ds/jr 251 - 500 ton ds/jr >500 ton ds/jr
0
10 kilometer
| 69
142 48
1
VERSLAG PRAKTIJKCASE HEIDEHERSTEL STALEIKERHEIDE
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
Inleiding praktijkcases: oogst van houtig biomassa
| 70
Om de belangrijkste kostenposten inzake de oogst van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap te onderzoeken werden binnen het project verschillende praktijkcases opgezet. Teneinde beter inzicht te krijgen in de prijsvorming van houtsnippers werden alle werkstappen binnen de logistieke keten vanaf het moment van oogsten tot en met de aanlevering van de houtige biomassa in kaart gebracht. Waar mogelijk werden ook enkele andere werkwijzes uitgeprobeerd teneinde de efficiënte van het oogsten van laag kwalitatief hout verder te optimaliseren. Per praktijkcase werden de afgevoerde tonnages, de bewerkte oppervlaktes, de werkuren en de verbruikte liters fossiele brandstof bijgehouden. Op basis van deze gegevens werd de kost van oogst, bewerking & logistiek in €/ton becijferd alsook in €/MWh om de vertaalslag te maken naar energetische valorisatie. Er werd tevens gekeken naar de CO2-balans en de lokale tewerkstelling binnen deze oogstcases.
Deze case betreft het uitvoeren van een reeks natuurbeheeringrepen op het militair domein Kamp Beverlo in de provincie Limburg, met name heideherstel, bosrandbeheer en het creëren van een open corridor. De uitgevoerde ingrepen zijn onder te verdelen in 5 deelgebieden en de totale bewerkte oppervlakte bedraagt 9,97 hectare.
3. Het betreft de kaalkap van 0,90 hectare om terug een heidevegetatie te ontwikkelen. Enkele bomen die moesten blijven staan werden aangeduid met een lint. Het is een reliëfrijk droog terrein met aanwezigheid van rabatten en duinzand. De leeftijdsklasse van de bovenetage bedraagt 70 jaar. Op circa 70% van het terrein staan er bomen met een stamsgewijze menging van voornamelijk grove den (88%) en corsicaanse den (9%) en berk (3%). De overige 30% van het terrein is open.
Onderstaande praktijkcases werden uitgevoerd binnen het project en worden uitvoerig beschreven verder in dit hoofdstuk. Heideherstel en bosrandbeheer te Kamp Beverlo – case Staleikerheide Heideherstel te Kamp Beverlo – case Schrikheide Heideherstel te Kamp Beverlo – case Hechtelse heide Achterstallig beheer van een houtkant aan een holle weg Eerste dunning en creëren van een open corridor in een bosbestand Verwijderen van houtopslag op een voormalig slibstort Bestrijding van Amerikaanse vogelkers – case Spiekelspade Bestrijding van Amerikaanse vogelkers – case Vlasmerheiken Opruimen van takhout
4. Dit perceel met een grootte van 3,07 hectare heeft een spontane verbossing van voornamelijk berk na een brand in de jaren 70. Deze verbossing werd afgezet om terug een heidevegetatie te creëren. Het is een reliëfrijk en droog terrein met de aanwezigheid van rabatten en duinzand. De leeftijdsklasse van de bovenetage bedraagt 25 jaar. De hoofdsoort is berk (97%) met een klein aandeel aan zomereik (3%) . De sluitingsgraad ligt boven de 75%.
Figuur: overzicht van de 5 deelgebieden met hun respectieve oppervlaktes in hectare Beschrijving van de 5 deelgebieden met telkens de uitgevoerde ingreep: 1. Het betreft de kap van een strook van 1,34 hectare aan de rand van een bos met de bedoeling een mantelzoom vegetatie te ontwikkelen. Bomen die moesten blijven staan werden aangeduid met een lint. Het terrein is vlak met weinig tot geen obstakels. De leeftijdsklasse van de bovenetage bedraagt 26 jaar. Op 80% van de oppervlakte staat een stamsgewijze menging van berk en grove den waarvan circa de helft een sluitingsgraad heeft boven de 75% en de andere helft ijler is met een sluitingsgraad tussen de 50 en 75%. Op de resterende 20% van de oppervlakte staat een vrijwel homogeen bestand van grove den bestaande uit een tweevoudig hooghout met een sluitingsgraad boven de 75%.
Foto: beeld van de dichte jonge opstand van dennen welke werden afgezet om een mantelzoomvegetatie te ontwikkelen
5. Het betreft een kaalkap op 3,70 hectare in functie van bosrandbeheer en heideherstel. Bomen die moesten blijven staan werden aangeduid met een lint. Het terrein is vlak met weinig tot geen obstakels. Wel is er een aanwezigheid van schietputten waarvoor moest worden opgelet tijdens de exploitatie. De leeftijdsklasse van de bovenetage is ongelijkjarig en ligt tussen de 20 à 30 jaar. 82 % van de oppervlakte bestaat uit een homogeen bestand van grove den met een sluitingsgraad boven de 75%. Op de resterende 18% is er een stamsgewijze menging van den (73%) en berk (27%). Deelgebied
Stamtal zaailingen (hoogte 0 tot 200 cm)
Stamtal struiklaag (hoogte 200 tot 800 cm)
Stamtal boomlaag (hoogte >800cm)
1
1.170
377
1.548
2
1.736
72
262
3
1.761
330
880
4
1.887
157
1.140
5
6.169
835
1.912
Tabel: stamtal opgemeten aan de hand van proefvlakken op de 5 deelgebieden
| 71
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
2. Het betreft een kaalkap van 0,96 hectare teneinde een open corridor te creëren naar de aangrenzende heidevlakte. Het is een reliëfrijk droog terrein met aanwezigheid van rabatten en duinzand. De leeftijdsklasse van de bovenetage bedraagt 40 jaar. Ongeveer de helft van het terrein is open en op de andere helft is er een stamsgewijze menging van overwegend grove den (69%) met berk (29%) en zeeden (2%).
2.2
2. Resultaten van de case 2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
| 72
De bomen werden met de kettingzaag geveld en vervolgens bijeen gereden door een bostractor met grijpklauw (loader) welke de gehele bomen op grote rillen aan de randen van de percelen plaatste. De kleine fractie dik hout welke nog voor materiaalgebruik in aanmerking kwam, werd telkens apart gelegd.
Nadat alle zaagwerken werden afgerond en het hout in verschillende hopen was gestapeld, werd begonnen met hakselen. De hakselaar werd gevoed met een kraan. Een tractor reed tussentijds op en af om de volle containers (40m3) af te zetten aan de periferie van het gebied vlakbij de openbare weg. Er werden circa 10 containers ingezet om een vlot verloop van het hakselen te garanderen. Telkens werden 2 volle containers per vrachtwagen naar de energiecentrale te Ham (circa 18 km enkel) gereden.
Vrijgekomen tonnages houtsnippers
Per deelgebied werden de weegbrug-gegevens met betrekking tot de afgevoerde houtsnippers bijgehouden. Op basis van deze gegevens en de bewerkte oppervlaktes van elk deelgebied werd de productie van houtsnippers verkregen in tonnages per hectare.
Het verschil in tonnage per hectare is enerzijds te wijten aan het sterke verschil in stamaantal per hectare alsook aan de verschillende leeftijden van de bovenetage. In totaal werd er over de 5 deelgebieden heen 1623 ton aan houtsnippers afgevoerd. Op basis van het aantal containers en de volume-inhoud ervan (40 m3) komt dit overeen met een totaal van 4720 m3 houtsnippers. Uitgerekend per hectare geeft dit als gewogen gemiddelde over de verschillende deelgebieden heen een opbrengst van 163 ton per hectare of 473 m3 houtsnippers per hectare.
Grafiek: Overzicht van de afgevoerde tonnages per hectare in elk deelgebied
Bewerkte oppervlakte (ha)
Afgevoerde houtsnippers (ton)
Aantal containers (stuks)
Afgevoerde houtsnippers (ton/ha)
Afgevoerde houtsnippers (m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout (m3/ha)
1
1,34
198
15
148
448
181
2
0,96
80
6
83
250
102
3
0,90
131
10
146
444
179
4
3,07
328
24
107
313
107
5
3,70
886
63
240
681
294
9,97
1623
118
163
473
192
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtsnippers met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 344 kg per m3 houtsnippers. Voor de omrekening naar het vast volume hout werd gebruik gemaakt van de soortelijke gewichten van de betreffende houtsoorten. Uitgaande van een volumegewichte bij 45% vochtgehalte voor den van 815 kg/m3 en voor berk van 1.002 kg/m3 bekomen we de vaste volumes hout per hectare (bron: Klima-aktiv calculation tool, Austrian Energy Agency, 2009). Uitgaande van het berekende volume massief hout van 192 m3/ha aan volume van vast hout en een afgevoerd volume van 473 m3/ha aan houtsnippers komen we uit op een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,46. In de bronnen van Klima Activ wordt gesproken van een factor 2,5 voor chips met maat G30 en factor 3,03 voor chips met maat G50.
2.3 Oogstkosten Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werd een oogstkost per hectare en een oogstkost per ton berekend. • • • • •
Kettingzaag Bostractor (loader) Kraan met hakselaar Laadtractor met carrier Transport met vrachtwagen
35 €/u 50 €/u 200 €/u 50 €/u 60 €/u
| 73
Deel-gebied
2.3.1 Oogstkosten per hectare Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten en de bewerkte oppervlakte worden onderstaande kosten per hectare bekomen voor elk deelgebied.
| 74
Deel-gebied
Kettingzaag (€/ha)
Bostractor (€/ha)
Gezien de hoge opbrengst aan hout is de oogstkost uitgedrukt in euro per ton vers in deelgebied 5 het laagste. In deelgebied 2, waar de laagste stamaantallen werden opgemeten, ligt de oogstkost het hoogste. Gemiddeld wordt een oogstkost bekomen van circa 24 €/ ton.
Kraan met hakselaar (€/ha)
Laadtractor met carrier (€/ha)
Transport met vrachtwagen (€/ha)
Totale kost oogst & transport (€/ha)
1
€ 575
€ 410
€ 1.553
€ 350
€ 801
€ 3.689
2
€ 365
€ 313
€ 1.037
€ 233
€ 458
€ 2.405
3
€ 389
€ 556
€ 1.580
€ 356
€ 815
€ 3.695
4
€ 319
€ 521
€ 1.129
€ 254
€ 582
€ 2.805
5
€ 568
€ 811
€ 2.366
€ 532
€ 1.217
€ 5.494
€ 456
€ 597
€ 1.677
€ 377
€ 856
€ 3.964
2.3.2 Oogstkosten per tonnage Om een inzicht te krijgen in de totale kost om een houtsnipper te produceren van oogst tot en met het transport tot aan de centrale werd per deelgebied het vrijkomende tonnage uitgezet ten opzichte van de kosten. De eerder opgegeven uurkosten werden gebruikt om de kosten per activiteit te berekenen.
Grafiek: overzicht van de kosten per hectare over de 5 deelgebieden
Deel-gebied
Afzetten (ton/u)
Concentreren / uitrijden (ton/u)
Verhakselen (ton/u)
Uitrijden containers (ton/u)
Transporteren (ton/u)
1
9,00
18,00
19,02
21,14
11,07
2
7,99
13,31
16,05
17,83
10,89
3
13,10
13,10
18,41
20,46
10,71
4
11,71
10,24
18,92
21,02
11,01
5
14,77
14,77
20,24
22,49
11,81
12,48
13,64
19,41
21,57
11,41
De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 18 km. Bij een afstand van 36 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,15 euro per ton per km.
2.3.3 Oogstkosten per MWh Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnip-
Grafiek: overzicht van de kosten per hectare over de 5 deelgebieden
Deel-gebied
Kettingzaag (€/ton)
Bostractor (€/ton)
Kraan met hakselaar (€/ton)
Laadtractor met carrier (€/ton)
Transport met vrachtwagen (€/ton)
Totale kost oogst & transport (€/ton)
1
3,89
2,78
10,51
2,37
5,42
24,97
2
4,38
3,76
12,46
2,80
5,51
28,91
3
2,67
3,82
10,86
2,44
5,60
25,40
4
2,99
4,88
10,57
2,38
5,45
26,27
5
2,37
3,39
9,88
2,22
5,08
22,94
2,80
3,67
10,30
2,32
5,26
24,35
Tabel: overzicht van de kosten per ton over de 5 deelgebieden
pers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Deel-gebied
Kettingzaag (€/MWh)
Bostractor (€/MWh)
Kraan met hakselaar (€/MWh)
Laadtractor met carrier (€/MWh)
Transport met vrachtwagen (€/MWh)
Totale kost oogst & transport (€/MWh)
1
€ 1,56
€ 1,11
€ 4,21
€ 0,95
€ 2,17
€ 9,99
2
€ 1,75
€ 1,50
€ 4,98
€ 1,12
€ 2,20
€ 11,56
3
€ 1,07
€ 1,53
€ 4,34
€ 0,98
€ 2,24
€ 10,16
4
€ 1,20
€ 1,95
€ 4,23
€ 0,95
€ 2,18
€ 10,51
5
€ 0,95
€ 1,35
€ 3,95
€ 0,89
€ 2,03
€ 9,18
€ 1,12
€ 1,47
€ 4,12
€ 0,93
€ 2,10
€ 9,74
| 75
De oogstkosten per hectare in deelgebied 5 zijn significant hoger, hetgeen te wijten is aan het hogere stamaantal en volume waardoor dit deelgebied een hogere tijdsbesteding per hectare vroeg.
Qua productiviteit van de verschillende oogststappen worden volgende cijfergegevens bekomen.
2.4 CO2 en energiebalans
3. Conclusies praktijkcase
| 76
Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers. Kettingzaag
Bostractor
Kraan met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totaal
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,06
0,93
3,99
1,15
1,77
7,91
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
0,15
2,34
9,97
2,88
4,42
19,76
Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg ton CO2 genereert werd een totale uitstoot van 19,76 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
Als uiteindelijke resultaat bekomen we onderstaande tabel.
•
Uitganspunten voor deze berekening: • een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking, • een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• • •
een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat Staleikerheide Totaal afgevoerde verse houtsnippers
Eenheid ton
Productie houtsnippers per hectare
163
ton/ha
Kostprijs houtsnippers
24
€/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht)
4.057
MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement
1.217
MWh
Warmteproductie bij 90% rendement
3.651
MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport)
90
MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout
2
%
Energiewinst bij productie warmte
3.561
MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten
306
t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie
2.245
b.o.e.
339.918
m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport)
24,94
ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding)
817,89
ton
CO2-winst
792,94
ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper
0,49
ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers
0,19
VTE
Energiewinst in volume aardgas
In totaal werd een opbrengst aan houtsnippers bekomen van 1.623 ton of 163 ton per hectare. Gemiddeld bedraagt de benodigde voorbehandelingsenergie 2% van de energie-inhoud van de verse houtsnippers. Per ton geproduceerde houtsnippers is er een CO2winst van 0,48 ton ten opzichte van de fossiele referentieketen met aardgas. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de
gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,19 VTE. De productiekosten van de houtsnippers in deze case liggen op een niveau waar de opbrengsten door het afvoeren van de houtsnippers naar een grote energiecentrale (25 à 35 €/ton) kunnen opwegen tegen de kosten van de ingreep.
| 77
1.623
2
VERSLAG PRAKTIJKCASE HEIDEHERSTEL SCHRIKHEIDE In deelgebied 1 (21,68 ha) is er een spontane verbossing van voornamelijk grove den en berk. Voornamelijk aan de randen ten westen en noorden van dit gebied staat er een dicht scherm van dennen. Bij opmeting door middel van steekproefcirkels werden volgend stamaantallen geteld:
1. Beschrijving van de uitgangssituatie vervat zitten in deze oppervlakte, waardoor het logistiek goed toegankelijk is. Het gebied is onder te verdelen in twee deelgebieden: deelgebied 1 met een oppervlakte van 21,68 ha en deelgebied 2 met een oppervlakte van 1,15 ha.
• • •
Zaailingen (0-200 cm hoogte): 8879 stuks per hectare Struiklaag (200-800 cm hoogte): 1479 stuks per hectare Boomlaag (>800 cm hoogte): 1020 stuks per hectare
| 78
Deze case betreft het uitvoeren van een kaalkap in functie van heideherstel op het militair domein Kamp Beverlo in de provincie Limburg. De totaal te bewerken oppervlakte bedraagt 22,83 hectare. Het gebied wordt doorkruist door enkele betonbanen, welke mee
| 79
Grafiek: Overzicht van de opgemeten stamaantallen in de boomlaag per omtrekklasse en soort in deelgebied 1 aan de hand van steekproefcirkels bij een ondergrens van 25 cm
Deelgebied 2 betreft een oppervlakte van 1,15 hectare en situeert zich in het zuiden van het gebied. Het bestaat uit een bos Corsicaanse den en een stamtal van 1.228 bomen per hectare.
Grafiek: Overzicht van de opgemeten stamaantallen in de boomlaag per omtrekklasse en soort in deelgebied 2 aan de hand van steekproefcirkels bij een ondergrens van 25 cm Figuur: overzicht van het te kappen gebied (22,83 ha): deelgebied 1 heeft een paarse arcering (21,68 ha) & deelgebied2 een donkere inkleuring (1,15 ha)
2. Resultaten van de case 2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
| 80
In deelgebied 1 werden de bomen gekapt door arbeiders met kettingzaag. Het hout werd geconcentreerd aan de betonbanen voor-
namelijk door middel van kranen. Voor een kleiner gedeelte, middenin het gebied, werd het hout uitgereden met tractor en uitrijkar. Vervolgens werd alles verkleind door een tractor met hakselaar en afgevoerd per twee containers van 32 m3 per vrachtwagen naar de energiecentrale.
| 81
In deelgebied 2 werd het bestand corsicaanse dennen geveld door een harvester. Met de harvesterkop werd het stamhout op maat
gezaagd en de kroon afgetopt.
Het stamhout werd uitgereden en gestapeld, opgeladen en afgevoerd door een houtwagen naar een fabriek voor materiaalproductie.
Het top- en takhout werd eveneens bijeengereden, vervolgens verhakseld en afgevoerd samen met de houtsnippers uit deelgebied 1
2.1
Vrijgekomen tonnages hout
Zowel de stroom houtsnippers als de stroom stamhout werd gemeten via een weegbrug. Voor de houtsnippers werd gerekend
met de volledige oppervlakte gezien zowel uit deelgebied 1 alsook deelgebied 2 er houtsnippers werden geproduceerd. Het stamhout werd geproduceerd uit deelgebied 2 zodat hier met de oppervlakte van 1,15 hectare werd gerekend.
Bewerkte opp. (ha)
Afgevoerde hoeveelheid hout (ton)
Afgevoerde hoeveelheid hout (ton/ha)
Aantal containers (stuks)
Afgevoerde houtsnippers (m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout (m3/ha)
houtsnippers
22,83
2.024
89
172
241
109
stamhout
1,15
184
160
-
-
196
| 82
Tabel: gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Uitgaande van dit vast volume hout van 109 m3/ha en een afgevoerd volume van 241 m3/ha aan houtsnippers komen we uit op een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,22. In de bronnen van Klima Activ wordt gesproken van een factor 2,5 voor chips met maat G30 en factor 3,03 voor chips met maat G50.
2.2 Oogstkosten
Afzetten (ton/u)
Concentreren / uitrijden (ton/u)
Verhakselen (ton/u)
Uitrijden containers (ton/u)
Transporteren (ton/u)
6,07
10,25
24,83
30,66
13,06
Dezelfde werkwijze werd gevolgd voor de oogstkosten van het stamhout. De omzetting naar kost per MWh is hier niet relevant gezien dit stamhout gebruikt wordt voor de productie van materialen. In totaal werd een oogstkost van 10,74 € per ton bekomen. Harvester
Uitrijtractor
Transport met houtwagen
Totaal
€/ha
€ 1.043
€ 511
€ 163
€ 1.717
€/ton
€ 6,53
€ 3,20
€ 1,02
€ 10,74
Volgende tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap voor de oogst van het stamhout.
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend: • kettingzaag 35 €/u • kraan 60 €/u • Uitrijtractor 50 €/u • tractor met hakselaar 175 €/u • laadtractor met carrier 50 €/u • transport vrachtwagen 60 €/u • transport houtwagen 75 €/u Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte oppervlakte en de afgevoerde tonnages worden onderstaande kosten bekomen voor het produceren van de houtsnippers. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Afzetten (ton/u)
Uitrijden (ton/u)
Transporteren (ton/u)
18,38
15,64
73,53
Het stamhout werd afgevoerd naar een nabijgelegen opslagplaats. Het hout werd van hieruit in een latere fase afgevoerd naar een fabriek voor de productie van OSB-hout.
2.3 CO2 en energiebalans Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers.
Kettingzaag
Kraanwerk
Uitrij-tractor
Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totaal
€/ha
€ 511
€ 420
€ 82
€ 625
€ 145
€ 407
€ 2.190
€/ton
€ 5,76
€ 4,74
€ 0,93
€ 7,05
€ 1,63
€ 4,60
€ 24,71
Brandstofverbruik
€/MWh
€ 2,31
€ 1,90
€ 0,37
€ 2,82
€ 0,65
€ 1,84
€ 9,88
Gemiddeld wordt voor de houtsnippers aldus een oogstkost van 24,71 € per ton bekomen. De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 18 km. Bij een afstand van 36 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,13 euro per ton per km.
| 83
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor de verse houtsnippers van 368 kg per m3 houtsnippers. Voor de omrekening naar het vast volume hout werd gebruik gemaakt van het soortelijke gewicht van dennen. Uitgaande van een gemiddeld volumegewicht bij 45% vochtgehalte voor den van 815 kg/m3 bekomen we het vaste volume hout per hectare (bron: Klima-aktiv calculation tool, Austrian Energy Agency, 2009). Voor het stamhout komen we zo uit op een vast volume van 196 m3/ha en voor de houtsnippers op een vast volume hout van 109 m3/ha.
Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap voor de oogst van de houtsnippers door het uitzetten van de werkuren ten opzichte van de bekomen tonnages.
Ketting-zaag
Kraan
Uitrij-tractor
Tractor met hakselaar
Laad-tractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totaal
(liter/ton verse houtsnipper)
0,07
1,29
0,39
1,19
0,58
0,74
4,26
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
0,18
3,23
0,97
2,98
1,44
1,85
10,65
Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg ton CO2 genereert werd een totale uitstoot van 10,65 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
3 3. Conclusies praktijkcase
1. Beschrijving van de uitgangssituatie en de beheeringreep
Als uiteindelijke resultaat voor deze praktijkcase bekomen we onderstaande tabel. Uitganspunten voor deze berekening: • een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking, • een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
Deze case betreft het uitvoeren van een kaalkap in functie van heideherstel op het militair domein Kamp Beverlo in de provincie Limburg. De totaal te bewerken oppervlakte bedroeg 14,32 hectare.
• • • •
een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
| 84
Resultaat Schrikheide
Eenheid 184
ton
Productie stamhout per hectare
160
ton/ha
2.024
ton
Productie houtsnippers per hectare
89
ton/ha
Kostprijs houtsnippers
25
€/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht)
5.059
MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement
1.518
MWh
Warmteproductie bij 90% rendement
4.553
MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport)
78
MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout
2
%
4.475
MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten
385
t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie
2.821
b.o.e.
427.144
m3
21,56
ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding)
1.019,87
ton
CO2-winst
998,31
ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper
0,49
ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers
0,24
VTE
Energiewinst bij productie warmte
Energiewinst in volume aardgas Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport)
In totaal werd een opbrengst aan houtsnippers bekomen van 2.024 ton of 89 ton per hectare. Daarnaast werd in totaal een 184 ton stamhout of 160 ton per hectare geoogst uit de kaalkap van een bos Corsicaanse dennen. Gemiddeld bedraagt de benodigde voorbehandelingsenergie 2% van de energie-inhoud van de verse houtsnippers. Per ton geproduceerde houtsnippers is er een CO2-winst van 0,49 ton ten opzichte
| 85
Totaal afgevoerd stamhout
Totaal afgevoerde verse houtsnippers
VERSLAG PRAKTIJKCASE HEIDEHERSTEL HECHTELSE HEIDE
van de fossiele referentieketen met aardgas. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,24 VTE. De productiekosten van de houtsnippers in deze case liggen op een niveau waar de opbrengsten door het afvoeren van de houtsnippers naar een grote energiecentrale (25 à 35 €/ton) kunnen opwegen tegen de kosten van de ingreep. Figuur: Overzicht van het gebied waar de ingrepen plaatsvonden
Ten noorden moest een strook dense dennenopslag worden afgezet tussen oudere dennen, welke behouden bleven. Het was een droog maar wel vrij oneffen terrein met stuifduinen.
2. Resultaten van de case 2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
rijen. Deze machine maakt het aldus mogelijk verschillende dunnere bomen efficiënt te kunnen oogsten.
De bomen werden afgezet door middel van een feller-buncher. Deze machine is voorzien van een speciaal ontwikkeld kopstuk waardoor het bomen makkelijk kan afzetten en vastklemmen in één werkgang. Door middel van een cirkelzaagblad onderaan het kopstuk worden de bomen afgezet en door middel van enkele scharen kunnen verschillende stammen tegelijk worden vastgehouden. Door het vastklemmen kunnen gelijktijdig verschillende boompjes worden vastgenomen en gecontroleerd neergelegd in
Nadat het hout was neergelegd in kleine hopen door de feller buncher werd het door een uitrijtractor geconcentreerd. Vervolgens werd dit hout verkleind door een tractor met hakselaar. De gevulde containers werden door een tractor met carrier over de tanktracks uitgereden tot aan een betonnen weg. Van hieruit werden ze per twee containers van 32 m3 met een vrachtwagen naar een energiecentrale afgevoerd op 18 km van de locatie.
| 86
Het gebied ten zuiden van de open heidevlakte betrof een spontane verbossing met een leeftijd tot 20 jaar waarbij de boomlaag bestond voor 88% uit berk en voor 12 % uit grove den. De opslag was kleiner en verspreider naarmate men van het bos naar de open heidevlakte gaat. Enkele bomen en groepjes opslag werden met lint aangeduid om te behouden ten behoeve van de nachtzwaluw. Het terrein was moeilijk toegankelijk en ontsloten door oude tanktracks. Bij opmeting door middel van steekproefcirkels werden volgend stamaantallen geteld: • Zaailingen (0-200 cm hoogte): 1641 stuks per hectare • Struiklaag (200-800 cm hoogte): 228 stuks per hectare • Boomlaag (>800 cm hoogte): 479 stuks per hectare
| 87
2.2
Vrijgekomen tonnages hout
De afvoer van de houtsnippers werd gemeten aan de hand van een weegbrug. Onderstaande tonnages werden hierbij bekomen.
Bewerkte oppervlakte (ha)
Afgevoerde houtsnippers (ton)
Afgevoerde houtsnippers (ton/ha)
Aantal containers (stuks)
Afgevoerde houtsnippers (m3)
Afgevoerde houtsnippers (m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout (m3/ha)
14,32
481
34
42,00
1344
94
37
Gegeven het vrij lage volume aan hout dat in deze gebieden aanwezig was, werd door de feller-buncher nog een redelijke productiviteit behaald bij het afzetten van het hout. Gezien het hout reeds op rijen lag was er ook een tijdswinst bij het verder concentreren van het hout.
Tabel: gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor de verse houtsnippers van 358 kg per m3 houtsnippers. Voor de omrekening naar het vast volume hout werd gebruik gemaakt van de soortelijke gewichten van de betreffende houtsoorten. Uitgaande van een gemiddeld volumegewicht bij 45% vochtgehalte voor berk en den van 909 kg/m3 bekomen we het vaste volume hout per hectare (bron: Klima-aktiv calculation tool, Austrian Energy Agency, 2009). Op basis van deze gegevens uit op een vast volume van 37 m3/ha.
| 88
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend:
• • • • •
Feller buncher 80 €/u Uitrijtractor 50 €/u Tractor met hakselaar 175 €/u Laadtractor met carrier 50 €/u Transport vrachtwagen 60 €/u
Feller-buncher
Uitrijtractor
Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met Totaal vracht-wagen
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
1,00
0,56
1,95
0,57
1,20
5,29
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
2,49
1,41
4,88
1,43
3,01
13,22
Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg ton CO2 genereert werd een totale uitstoot van 13,22 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte oppervlakte en de afgevoerde tonnages worden onderstaande kosten bekomen voor het produceren van de houtsnippers. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Feller-buncher
Uitrijtractor
Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Wegtransport
Totale kost oogst & transport
€/ha
€ 302
€ 133
€ 293
€ 110
€ 162
€ 1.000
€/ton
€ 8,97
€ 3,95
€ 8,72
€ 3,27
€ 4,83
€ 29,75
€/MWh
€ 3,59
€ 1,58
€ 3,49
€ 1,31
€ 1,93
€ 11,90
Gemiddeld wordt voor de houtsnippers een oogstkost van 29,75 € per ton bekomen. De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 18 km. Bij een afstand van 36 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,13 euro per ton per km.
Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers.
Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap voor de oogst van de houtsnippers door het uitzetten van de werkuren ten opzichte van de bekomen tonnages.
Afzetten (ton/u)
Concentreren/ uitrijden (ton/u)
Verhakselen (ton/u)
Uitrijden containers (ton/u)
Transporteren (ton/u)
8,91
12,67
20,06
15,28
12,42
| 89
Uitgaande van dit vast volume hout van 37 m /ha en een afgevoerd volume van 94 m3/ha aan houtsnippers komen we uit op een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,54. In de bronnen van Klima Activ wordt gesproken van een factor 2,5 voor chips met maat G30 en factor 3,03 voor chips met maat G50. 3
2.3 Oogstkosten
2.4 CO2 en energiebalans
4 3. Conclusies praktijkcase
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
Als uiteindelijke resultaat voor deze praktijkcase bekomen we onderstaande tabel. Uitganspunten voor deze berekening: • een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking, • een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• • • •
een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
| 90
Resultaat Hechtelse heide
ton
Productie houtsnippers per hectare
34
ton/ha
Kostprijs houtsnippers
30
€/ton
1.203
MWh
361
MWh
1.083
MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport)
23
MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout
2
%
1.060
MWh
91
t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie
668
b.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in volume aardgas
101.188
m3
6,37
ton
CO2 uitstoot (bij aardgasverbranding)
242,62
ton
CO2-winst
236,25
ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper
0,49
ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers
0,22
VTE
Warmteproductie bij 90% rendement
Energiewinst bij productie warmte Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport)
In totaal werd een opbrengst aan houtsnippers bekomen van 481 ton of 34 ton per hectare. Gemiddeld bedraagt de benodigde voorbehandelingsenergie 2% van de energie-inhoud van de verse houtsnippers. Per ton geproduceerde houtsnippers is er een CO2winst van 0,49 ton ten opzichte van de fossiele referentieketen met aardgas. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,22 VTE.
inschrijving verkregen. Door de noodzaak van onderhoud van deze houtkant werd vervolgens deze praktijkcase opgestart met als doel inzicht te krijgen in de kosten en opbrengsten bij het (achterstallig) beheer van een houtkant.
De productiekosten van de houtsnippers in deze case liggen op een niveau waar de opbrengsten door het afvoeren van de houtsnippers naar een grote energiecentrale (25 à 35 €/ton) kunnen opwegen tegen de kosten van de ingreep.
| 91
481
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement
Deze praktijkcase betreft het achterstallig beheer van houtkanten langst een holle weg in de vallei van de zwarte beek te Lummen. In eerste instantie werden de bomen in deze houtkant openbaar te koop aangeboden via de bosgroepen. Hierbij werd echter geen
Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtsnippers
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht)
VERSLAG PRAKTIJKCASE ACHTERSTALLIG BEHEER HOUTKANT
Figuur: Plan van de te kappen houtkanten (aangeduid in het rood)
Vroeger werden dergelijke houtkanten regelmatig onderhouden door ze om de 10 à 15 jaar af te zetten. De aanleg en het onderhoud van een houtkant gebeurde destijds in functie van de productie van brand- en geriefhout waarbij deze veelal fungeerde als perceelscheiding. Tegenwoordig groeit de interesse opnieuw in het beheer van deze houtkanten. Houtkanten zijn immers een potentiële bron van
energiehout, hebben als lijnvormig landschapselement een hoge ecologische waarde en geven een zekere belevingswaarde aan het landschap voor recreanten. Daarnaast heeft het herintroduceren van een hakhoutcultuur specifiek op deze houtkant ook tot doel de holle weg beter te kunnen behouden. Door het afzetten van de (te) grote bomen kunnen immers de zijkanten van de holle weg beter in stand gehouden worden. Foto: Beeld van de doorgeschoten houtkant langst de holle weg
Ten zuiden van de holle weg (links op de foto) werd een toegang via de aanliggende akker voorzien van waaruit een deel van de houtkant kon worden afgezet en waar al het afgezaagde hout kon gestapeld , verkleind en afgevoerd worden. De rest van de houtkant werd afgezet vanuit de holle weg zelf.
De in deze houtkant aanwezige boomsoorten en hun aantal per omtrekklasse worden weergegeven in volgende tabel. In totaal werd er voor 163,46 m3 hout opgemeten door de bosgroep. omtrekklasse per boomsoort (cm)
25
35
45
55
65
75
85
95
105
115
125
135
145
155
Amerikaanse eik
34
41
12
10
9
10
9
12
9
9
4
3
1
1
Amerikaanse vogelkers
33
9
6
2
1
Larix
1
1
Olm
165
175
185
195
205
4
1
1
1
2.1
Beschrijving van de werkwijze van de uit voerder
2
Grove den
| 92
2. Resultaten van de case
De bomen werden afgezet door middel van een kraan met tang voorzien van een kettingzaagblad. De kraan werd bijgestaan door één arbeider met kettingzaag die bij de moeilijke vellingen assisteerde alsook de stammen en kruinen in hanteerbare stukken verzaagde.
1
1
1
2
Robinia
3
15
9
18
14
17
16
9
8
6
Zomereik
1
10
21
25
23
24
17
4
1
5
Totaal (aantal bomen)
71
75
50
55
46
52
45
25
18
22
4
8
1
Met de kraan werden de stukken hout vervolgens op hopen geplaatst bovenop de talud ten zuiden van de holle weg, welke bereikbaar was via het aangrenzende lanbouwperceel. Hier werd het hout verhakseld en met een uitrijtractor tot de openbare weg afgevoerd. Per twee containers van elk 32 m3 werden ze met de vrachtwagen afgevoerd naar een energiecentrale te Ham (12,5 km enkel).
2
2
1
7
2
1 4
0
4
1
2
1
Tabel: Overzicht van het aantal te kappen bomen per omtrekklasse | 93
2.2
Vrijgekomen tonnages houtsnippers
Bewerkte oppervlakte (ha)
Afgevoerde houtsnippers (ton)
Afgevoerde houtsnippers (ton/ha)
Aantal containers (stuks)
Afgevoerde hoeveelheid houtsnippers (m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout (m3/ha)
Volume opgemeten voor werken (m3/ha)
5,85
187,32
32
16,75
92
31
28
| 94
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Het berekende volume op basis van de tonnages na de werken ligt iets hoger dan het opgemeten volume. Daarnaast moet er ook rekening gehouden worden dat een zestal bomen niet werden versnipperd gezien deze nog als zaaghout zouden worden gebruikt. Dit volume zit dus wel in het opgemeten volume van de bosgroep, maar niet in het berekende volume gezien het niet in de afgevoerde tonnages is opgenomen. Het verschil tussen het gemeten en berekende volume zou hierdoor nog iets groter worden. Eén van de mogelijke oorzaken van het verschil is de ondergrens bij opmeting alsook het volume tak- en kroonhout dat niet wordt meegenomen in de opmetingen. Uitgaande van het berekende vast volume hout en het afgevoerde volume houtsnippers komen we uit op een om-
rekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,96. In Oostenrijkse literatuur wordt melding gedaan van een omrekeningsfactor van 2,5 bij G30 houtsnippers en 3,03 bij grotere G50 houtsnippers.
Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap. Afzetten
Verhakselen
Uitrijden containers
Transporteren
(ton/u)
(ton/u)
(ton/u)
(ton/u)
1,35
18,73
23,42
9,73
2.3 Oogstkosten Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend:
• • • • •
Kettingzaag 35 €/u Kraan met zaagtang 85 €/u Tractor met hakselaar 175 €/u Laadtractor met carrier 50 €/u Wegtransport met vrachtwagen 60 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte oppervlakte en de afgevoerde tonnages werden de onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 12,5 km van de houtkant. Bij een afstand van 25 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,25 euro per ton per km.
2.4 CO2 en energiebalans Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers. Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uitstoot van 25,24 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
Kettingzaag Kettingzaag
Kraan met zaagtang
Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totale kost oogst & transport
€/ha
€ 417
€ 1.003
€ 299
€ 68
€ 197
€ 1.985
€/km
€ 1.526
€ 3.666
€ 1.094
€ 250
€ 722
€ 7.257
€/ton
€ 13,03
€ 31,31
€ 9,34
€ 2,14
€ 6,17
€ 61,99
€/MWh
€ 5,21
€ 12,52
€ 3,74
€ 0,85
€ 2,47
€ 24,79
Er wordt een totale kost bekomen van 62 € per ton geleverd aan de energiecentrale. Voornamelijk de kosten voor het afzetten van het hout met de kraan met zaagtang en de assistentie door een
arbeider met kettingzaag wegen door in de totale oogstkost. Dit is te wijten aan de moeilijke omstandigheden van vellen op de schuine taluds van de holle weg. Daarnaast waren de bomen in de
| 95
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtsnippers met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 349 kg per m3 houtsnippers. Voor de beheeringrepen werden uitgevoerd werd door de bosgroep van het volume opgemeten aan de hand van het stamaantal en de omtrek van de bomen. Er werd een volume gemeten van 163,46 m3. Op basis van de afgevoerde tonnages hout uit de weegbruguittreksels en het volumegewicht aan hout werd het afgevoerd vast volume hout berekend. Uitgaande van een volumegewicht van 1036 kg per m3 bij 45% vocht voor een mix aan hard loofhout (bron: calculation of parameters and prices of wood fuel assortments, Klima:aktiv, Austrian Energy Agency, 2009) komen we uit op een massief volume aan hout van 181 m3.
houtkant dusdanig groot dat verschillende exemplaren eerst moesten worden afgetopt. Ook het werken met de kettingzaag voor het onttakken van de kruinen, het verzagen van de stammen en het in sommige gevallen bijzagen van de stobben nam redelijk wat tijd in beslag. Door deze moeilijke omstandigheden bij de exploitatie ligt de productiviteit lager en bekomen we aldus een hoge oogstkost per tonnage houtsnipper.
Kraan met zaagtang
Foto: beeld van het aftoppen van de hoge bomen op de schuine taluds van de holle weg (links) en het neerleggen van de boom en het onttakken van de kruin door arbeider met kettingzaag (rechts)
Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totaal
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,15
5,47
1,55
0,47
2,46
10,10
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
0,38
13,68
3,87
1,17
6,14
25,24
In totaal werd een opbrengst aan hout verkregen van 117 ton per lopende kilometer of 32 ton/ha. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat het een achterstallig beheer van een houtkant betrof. Daarbij werden ook niet alle bomen afgezet teneinde de ingreep niet te drastisch te maken. Bij een regulier beheer van een houtkant kunnen deze opbrengstgegevens aldus verschillen.
3. Conclusies praktijkcase Als uiteindelijke resultaat en balans naar CO2-winst (ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas) bekomen we onderstaande tabel. Uitganspunten voor deze berekening: • een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking, • een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• • • •
een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
| 96
Resultaat houtkant
Eenheid 187
ton
Productie houtsnippers per km
117
ton/km
Productie houtsnippers per hectare
32
ton/ha
Kostprijs houtsnippers
62
€/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht)
468
MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement
140
MWh
Warmteproductie bij 90% rendement
421
MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport)
14
MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout
3
%
Energiewinst bij productie warmte
408
MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten
35
t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie
257
b.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in volume aardgas
38.898
m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport)
3,87
ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding)
94,41
ton
CO2-winst
90,54
ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper
0,48
ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers
0,54
VTE
Met betrekking tot de hoge productiekosten van de houtsnippers kunnen we stellen dat deze te wijten zijn aan de hoge afzetkosten van de kraan met zaagtang en de assistentie met de kettingzaag. Enkele mogelijke oorzaken hiervan zijn:
• •
•
De moeilijke omstandigheden van vellen op de schuine taluds van de holle weg. Het achterstallig beheer van een houtkant waardoor het grote bomen waren welke eerst moesten worden afgetopt met de kraan en waarna vervolgens de grote kruinen met de kettingzaag moesten onttakt worden. Daarbij werd er redelijk wat tijd gestoken in het verzagen van de stammen en het bijzagen van de stobben. Gezien het bij oude dikkere bomen vrij delicaat is om deze voldoende vitaal te houden als hakhout, moest het afzetten met de nodige voorzichtigheid gebeuren. Na elke werkdag werd de holle weg ‘proper’ achtergelaten gezien de hoge mate van recreatie in de holle weg (wandel- en mountainbikeroute): takken werden met de kraan bij elkaar geharkt en bij op de hopen van het afgezette hout gelegd.
Mogelijk kan bij een houtkant welke niet gelegen is aan een holle weg en waar een regulier onderhoud op wordt uitgevoerd de kost voor oogsten van houtsnippers lager liggen. Om het onderhoud van houtkanten economisch interessanter te maken kan er tevens gekeken worden naar het verder differentiëren van de afzet van houtsnippers, bijvoorbeeld naar kleinere ketels voor warmtetoepassing. De verkregen prijzen voor afzet van de houtsnippers liggen hier immers een stuk hoger. Echter wordt hier ook een hogere kwaliteit aan de houtsnipper gesteld. Met name het vochtgehalte en de afmetingen van de houtsnippers zijn hier belangrijke factoren en moeten voldoen aan bepaalde normen. Het drogen, tussentijds opslaan en eventuele afzeven zullen hier dan ook voor bijkomende kosten zorgen. | 97
Totaal afgevoerde verse houtsnippers
De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren van de houtsnippers bedraagt 3% ten opzichte van de energie-inhoud van de bekomen houtsnippers in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtsnippers en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geproduceerde houtsnipper een winst van 0,48 ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,54 VTE.
Tevens is te bemerken dat er ook verscheidene voorbereidende kosten zijn aan het afzetten van een houtkant. Voornamelijk het regelen van de nodige vergunningen nam veel tijd in beslag. Gezien er verschillende eigenaars waren in dit lijnvormig landschapselement moest er immers met al deze personen de procedure doorlopen worden. Tevens dient er rekening mee gehouden worden dat er nog andere mogelijke voorbereidende kosten zijn zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van een exotenbestrijding en het verwijderen van prikkeldraad.
Foto: Eindbeeld van de afgezette houtkant aan de holle weg
5
VERSLAG PRAKTIJKCASE EERSTE DUNNING EN CREËREN CORRIDOR
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
2. Resultaten van de case
| 98
Deze praktijkcase betreft het uitvoeren van een dunning en het creëren van een corridor in een boscomplex gelegen te Zutendaal.
2.1
Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
De bomen in deelgebied 1 werden afgezet met een harvester ofwel met een feller-buncher. De harvester werd ingezet in de delen waar nog kwaliteitshout uit te halen was. De stammen werden met de harvester verzaagd op de gewenste lengte en vervolgens afgetopt. Het top- en takhout alsook de dunnere stammen werd voor energiehout afgevoerd.
In deelgebied 1 betreft het een kaalkap van voornamelijk grove den over een oppervlakte van 2,98 hectare voor het creëren van een corridor ten noorden en zuiden van de autosnelweg. Het betreft een spontaan verboste open ruimte in het bos die voorheen onderdeel was van een testbaan voor munitie. Na de aanleg van de autosnelweg E314 kon de schietstand op deze lijn niet meer gebruikt worden. Deze open ruimte is geleidelijk door natuurlijke zaaiing verbost maar werd nooit als bosbestand behandeld. Het gevolg is dat hier nu een zeer dicht gesloten dennenbestand staat met overwegend stammen met geringe omtrek. Het bosbeheerplan voorziet dat deze ruimte terug bomenvrij moet gemaakt worden om te kunnen dienen als ecologische corridor.
De feller-buncher werd ingezet voor stroken met voornamelijk laagwaardig hout. Het hout werd opgeladen en uitgereden door een tractor en uitrijkar. Hierbij werden stapels gemaakt aan de boswegen met enerzijds stamhout voor materiaalproductie en anderzijds stapels voor energiehout. De stapels energiehout werden verhakseld en rechtstreeks in een container geblazen. Per twee containers werden deze afgevoerd naar een energiecentrale over een afstand van 40 km.
| 99
Foto: inzetten van de feller-buncher (links) en de harvester (rechts) voor de kaalkap in de corridor Foto: beeld van de te kappen corridor (rechts van de zandweg) in deelgebied 1
De bomen in deelgebied 2 werden eveneens afgezet met een harvester waarbij enkele zagers assisteerden voor moeilijk te bereiken bomen. Eerst werden alle bomen op de ruimingspistes afgezet en Figuur: Overzicht van de gebieden
Foto: beeld van het te dunnen bestand in deelgebied 2
In deelgebied 2 moest een eerste dunning worden uitgevoerd over een oppervlakte van 10,15 hectare. Deze zuivering bestaat uit de aanleg van een ruimingspiste om de 18 meter waarbij al het dode hout, de kwijnende bomen en de onderdrukte exemplaren in de ruimte tussen de ruimingspistes worden verwijderd. Door deze behandeling zullen de betere exemplaren meer ruimte krijgen en kan
dit bestand ontwikkelen tot een gezond bosbestand met kwaliteitsvol hout. De westelijke percelen in dit deelgebied bestaan uit voornamelijk grove den en een kleiner aandeel berk welk ontstaan zijn uit natuurlijke zaaiing na een mislukte herbebossing van 1984. Het bestand staat zeer dicht met veel dood hout en kwijnende bomen door lichtgebrek. De bestanden in het oosten van dit deelgebied bestaan uit corsicaanse den aangeplant in 1984. Verschillende bomen zijn mogelijk dienstig als rondhout en werden als zodanig behandeld en als afzonderlijk sortiment gestapeld.
uitgereden. Deze ruimingspistes werden op voorhand aangeduid met een “I”.
Vervolgens werd vanuit deze ruimingspistes de bomen aan weerszijden selectief afgezet over een afstand van telkens 9 meter. Al het hout werd uitgereden via de ruimingspistes door middel van een forwarder en vervolgens gestapeld in hopen materiaal- en
energiehout. Het energiehout werd verhakseld en afgevoerd per 2 containers naar een energiecentrale over een afstand van 40 km. Het stamhout werd gebruikt voor materiaalproductie.
2.2
Vrijgekomen tonnages hout
Per deelgebied werd telkens bijgehouden hoeveel hout er bij de ingrepen vrij kwam.
Bewerkte opp. (ha)
Afgevoerde hoeveelheid hout (totaal) (ton)
Afgevoerde hoeveelheid hout (totaal) (ton/ha)
Omrekening naar vast volume hout (totaal) (m3/ha)
1. Corridor
2,98
463
155
190
2. Dunning
10,15
914
90
111
| 100
Tabel: Gegevens met betrekking tot de totale afgevoerde hoeveelheden
Uitgaande van een volumegewicht van 815 kg per m3 bij 45% vocht voor naaldhout (bron: calculation of parameters and prices of wood fuel assortments, Klima:aktiv, Austrian Energy Agency, 2009) komen we uit op een massief volume aan hout van 190 m3 per hectare in de corridor en 111 m3 per hectare bij de dunning.
Het vrijkomende hout uit deze case werd enerzijds geoogst als stamhout voor materiaalproductie en anderzijds als houtsnippers voor energieproductie. Onderstaande tabel geeft deze verdeling weer.
| 101
Afgevoerde hoeveelheid stamhout (ton)
Afgevoerde hoeveelheid stamhout (ton/ha)
Afgevoerde hoeveelheid houtsnippers (ton)
Afgevoerde hoeveelheid houtsnippers (ton/ha)
1. Corridor
79
26
384
129
2. Dunning
311
31
604
59
Tabel: Gegevens met betrekking tot de totale afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtsnippers van 336 kg per m3 houtsnippers.
2.3 Oogstkosten Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend:
• • • • • • •
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte oppervlakte en de afgevoerde tonnages werden de onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%. 2.3.1
Oogstkosten corridor
Volgende kosten werden bekomen voor het uitvoeren van de werKettingzaag 35 €/u ken in de corridor. Feller buncher 80 €/u Harvester 120 €/u Uitrijkar/forwarder 50 €/u Tractor met hakselaar 175 €/u Wegtransport houtsnippers 60 €/u Wegtransport stamhout 75 €/u
Harvester
Feller buncher
Uitrijkar / Forwarder
Tractor met hakselaar
Transport Transport hout-snippers stamhout
Totaal
€/ha
€ 1.530
€ 389
€ 1.061
€ 793
€ 1.394
€ 195
€ 5.363
€/ton stamhout
€ 9,86
-
€ 6,84
-
-
€ 7,39
€ 24,08
€/ton houtsnipper
€ 9,86
€ 3,02
€ 6,84
€ 6,15
€ 10,82
-
€ 36,69
€/MWh houtsnipper
€ 3,94
€ 1,21
€ 2,73
€ 2,46
€ 4,33
-
€ 14,67
2.4 CO2 en energiebalans Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke
Harvester
24 € per ton. Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap.
Afzetten (ton/u)
Concentreren/ uitrijden (ton/u)
Verhakselen (ton/u)
Transporteren (ton/u)
8,34
7,31
28,44
5,54
Tabel: Gegevens met betrekking tot de productiviteit bij oogsten van de houtsnippers in de dunning
Tractor met hakselaar
Transport houtsnippers
TOTAAL
1,16
0,49
1,17
1,34
2,76
6,92
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
2,89
1,24
2,92
3,35
6,90
17,30
| 102
Tabel: Brandstofverbruik en CO2-balans bij oogsten in de dunning
Ketting-zaag
Voor het oogsten van het hout in de te dunnen bestanden werden onderstaande kosten bekomen. Ketting-zaag
Harvester
Uitrijkar / Forwarder
Tractor met hakselaar
Transport hout-snippers
Transport stamhout
Totaal
€/ha
€ 331
€ 1.283
€ 432
€ 379
€ 597
€ 214
€ 3.237
€/ton stamhout
€ 3,67
€ 14,24
€ 4,80
-
-
€ 7,00
€ 29,71
€/ton houtsnipper
€ 3,67
€ 14,24
€ 4,80
€ 6,38
€ 10,04
-
€ 39,13
€/MWh houtsnipper
€ 1,47
€ 5,70
€ 1,92
€ 2,55
€ 4,02
-
€ 15,65
Tabel: Gegevens met betrekking tot de oogstkosten in de dunningen
€/ton bekomen. Volgende tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap.
Afzetten (ton/u)
Concentreren/ uitrijden (ton/u)
Verhakselen (ton/u)
Transporteren (ton/u)
4,47
10,42
27,44
5,98
Tabel: Gegevens met betrekking tot de productiviteit bij oogsten van de houtsnippers in de dunning
Uitrijkar / Forwarder
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
Oogstkosten dunning
Er wordt een totale kost bekomen van 39 € per ton houtsnipper geleverd aan de energiecentrale voor het oogsten van de houtsnippers. Daarnaast werd voor het stamhout een productiekost van 30
Feller buncher
Harvester
Tractor met hakselaar
Transport houtsnippers
TOTAAL
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,04
0,96
1,02
2,09
3,04
7,15
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
0,11
2,39
2,56
5,23
7,60
17,89
Tabel: Brandstofverbruik en CO2-balans bij oogsten in de corridor
Uitrijkar / Forwarder
| 103
2.3.2
machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers. Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uitstoot van 17 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
Tabel: Gegevens met betrekking tot de oogstkosten in de corridor
Er wordt een totale kost bekomen van 37 € per ton houtsnippers geleverd aan de energiecentrale en voor het stamhout een kost van
De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 40 km. Bij een afstand van 80 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,09 euro per ton per km.
3. Conclusies praktijkcase Als uiteindelijke resultaat en balans naar CO2-winst (ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas) bekomen we onderstaande tabel. Uitganspunten voor deze berekening: • een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking, • een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• • • •
een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
| 104
Resultaat
Eenheid 389
ton
Totaal afgevoerde verse houtsnippers
988
ton
Productie hout per hectare
105
ton/ha
Kostprijs houtsnippers
39
€/ton
2.469
MWh
741
MWh
2.222
MWh
63
MWh
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht) Elektriciteitsproductie bij 30% rendement Warmteproductie bij 90% rendement Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout
3
%
2.159
MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten
186
t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie
1.361
b.o.e.
206.087
m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport)
17,09
ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding)
497,74
ton
CO2-winst
480,65
ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper
0,49
ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers
0,29
VTE
Energiewinst bij productie warmte
Energiewinst in volume aardgas
In totaal werd een opbrengst aan hout verkregen van 105 ton per hectare in deze case. Vanuit de kaalkap in de corridor kwam er 155 ton per hectare vrij en vanuit de dunning 90 ton per hectare. Een deel van het hout werd als stammen afgezet voor de materiaalproductie en een deel als houtsnippers voor energieproductie. De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren van de houtsnippers bedraagt 3% ten opzichte van
de energie-inhoud van de bekomen houtsnippers in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtsnippers en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geproduceerde houtsnipper een winst van 0,49 ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,29 VTE.
Foto: Eindbeeld van de open gekapte corridor in deelgebied 1 | 105
Totaal afgevoerd stamhout
Foto: Eindbeeld van het gedunde bosbestand in deelgebied 2
6
VERSLAG PRAKTIJKCASE HOUTOPSLAG SLIBSTORT
1. Beschrijving van de uitgangssituatie Het initieel idee was om deze houtopslag onder te frezen en samen met het slib af te voeren naar een nabijgelegen depot. Hiervoor werden de kosten voor het afzetten en onderfrezen geraamd op 1.500 tot 2.000 euro per hectare. Met deze praktijkcase wilde het project nagaan wat het alternatief voor dit frezen zou kosten: met name het kappen en afvoeren van de aanwezige houtopslag naar een energiecentrale.
2.1
Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
De bomen werden afgezet door enkele arbeiders met kettingzaag. Het afgezette hout werd voorgeconcentreerd door een tractor
met uitrijkar en een kraan. Eens al het hout op hopen lag werd het verkleind door een tractor met hakselaar. Per container van elk 32 m3 werden de houtsnippers met de tractor afgevoerd naar de energiecentrale te Ham (0,5 km enkel).
| 106
Deze praktijkcase betreft het kappen en afvoeren van houtopslag op een slibstort te Ham over een oppervlakte van 5,26 hectare. Het is de bedoeling dit slibstort in te richten als industriezone. Hiertoe dient men het slib af te graven en naar een ander depot te worden gebracht. Alvorens dit kan gebeuren moet de spontane verbossing op het betreffende perceel worden verwijderd.
2. Resultaten van de case
| 107
Foto: beeld van het verhakselen en transporteren per tractor
2.2
Figuur: Plan van het te kappen slibstort (aangeduid in het rood)
Het terrein was zwaar geaccidenteerd met verschillende open plekken. De spontane verbossing welke moest worden afgezet bestond voornamelijk uit wilg, els en berk.
Vrijgekomen tonnages houtsnippers
Bewerkte oppervlakte (ha)
Afgevoerde houtsnippers (ton)
Aantal containers (stuks)
Afgevoerde houtsnippers ton/ha)
Afgevoerde houtsnippers (m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout (m3/ha)
5,26
144
13,5
27
82
31
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtsnippers met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 334 kg per m3 houtsnippers. Op basis van de afgevoerde tonnages hout uit de weegbruguittreksels en het volumegewicht aan hout werd het afgevoerd vast
volume hout berekend. Uitgaande van een volumegewicht van 875 kg per m3 bij 45% vocht voor een mix aan wilg, berk en els (bron: calculation of parameters and prices of wood fuel assortments, Klima:aktiv, Austrian Energy Agency, 2009) komen we uit op een massief volume aan hout van 31 m3 per hectare.
Uitgaande van het berekende vast volume hout en het afgevoerde volume houtsnippers komen we uit op een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,62. In Oostenrijkse literatuur wordt melding gedaan van een omrekeningsfactor van 2,5 bij G30 houtsnippers en 3,03 bij grotere G50 houtsnippers.
• • • • •
2.3 Oogstkosten
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte oppervlakte en de afgevoerde tonnages werden de onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend:
Kettingzaag
Kraan
Uitrijwagen
kettingzaag 35 €/u kraan 60 €/u uitrijtractor 50 €/u tractor met hakselaar 175 €/u laadtractor met carrier 50 €/u
Tractor met hakselaar
Transport met tractor
Totaal
€ 143
€ 231
€ 316
€ 176
€ 2.089
€/ton
€ 44,58
€ 5,19
€ 8,39
€ 11,51
€ 6,40
€ 76,08
€/MWh
€ 17,83
€ 2,08
€ 3,36
€ 4,60
€ 2,56
€ 30,43
| 108
€ 1.224
0,79
Concentreren/ uitrijden (ton/u)
Tractor met hakselaar (ton/u)
Transporteren (ton/u)
3,93
15,21
7,81
De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 0,5 km van het slibstort. Bij een afstand van 1 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 6,40 euro per ton per km. Deze hogere prijs is vermoedelijk te wijten aan de wachttijden van de tractor aan de hakselaar.
Uitganspunten voor deze berekening: • een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking, • een rendement van 90% bij thermische opwekking,
• • •
een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
144
ton
Productie houtsnippers per hectare
27
ton/ha
Kostprijs houtsnippers
76
€/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht)
361
MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement
108
MWh
Warmteproductie bij 90% rendement
325
MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport)
10
MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout
3
%
315
MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten
27
t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie
199
b.o.e.
30.078
m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport)
2,75
ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding)
72,81
ton
CO2-winst
70,06
ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper
0,48
ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers
0,98
VTE
Energiewinst in volume aardgas
2.4 CO2 en energiebalans tonnages verse houtsnippers. Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uitstoot van 19,03 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
Kettingzaag
Kraan
Uitrijwagen
Tractor met hakselaar
Transport met Totaal tractor
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,08
1,07
2,82
1,81
1,84
7,61
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
0,19
2,67
7,05
4,52
4,59
19,03
Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtsnippers
Energiewinst bij productie warmte
Foto: beeld van het verhakselen rechtstreeks in de container van de wachtende tractor
Tijdens de werken werden het brandstofverbruik van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde
• • •
In totaal werd een opbrengst aan hout verkregen van 27 ton/ ha. De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren van de houtsnippers bedraagt 3% ten opzichte van de energie-inhoud van de bekomen houtsnippers in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtsnippers en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geproduceerde houtsnipper een winst van 0,48 ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,98 VTE. Ten opzichte van de initiële insteek waarbij het onderfrezen geraamd werd op 1.500 à 2.000 € per hectare kan gesteld worden
dat het kappen en afvoeren van hout als een interessant alternatief kan worden aanzien. De kosten voor het kappen en afvoeren van het hout liggen immers op 2.089 € per hectare. Gezien hier het hout echter, in tegenstelling tot het onderfrezen, nog een nuttig gebruik krijgt is er ook sprake van een opbrengst. Indien we met een opbrengst van 25 €/ton rekenen, bekomen we een uiteindelijke kostprijs van 1.403 € per hectare. De kosten liggen dus lager dan de geraamde kosten voor het onderfrezen. Tevens krijgt het hout nog een nuttig gebruik als duurzame energie en wordt het afgraven en transporteren van het slib gemakkelijker gezien er geen houtige stukken meer tussen zitten.
| 109
Afzetten (ton/u)
Als uiteindelijke resultaat naar kosten, tewerkstelling en CO2-winst (ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas) bekomen we onderstaande tabel.
Resultaat slibstort
€/ha
Er wordt een totale kost bekomen van 76 € per ton geleverd aan de energiecentrale. Voornamelijk de kosten voor het afzetten van het hout met de kettingzaag wegen door in de totale oogstkost. Dit is te wijten aan de moeilijke omstandigheden van vellen op het zwaar geaccidenteerd terrein en het lage volume hout per hectare. Gezien de energiecentrale vlakbij gelegen was, werden de containers getransporteerd met de tractor. Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap.
3. Conclusies praktijkcase
7
VERSLAG PRAKTIJKCASE SEROTINABESTRIJDING SPIEKELSPADE doorbroken worden en zullen de inheemse bomen en struiken in de onderetage meer licht krijgen om verder uit te groeien. De groei van deze inheemse soorten zal vervolgens de heropkomst van Amerikaanse vogelkers verder onderdrukken, hetgeen op langere
1. Beschrijving van de uitgangssituatie 2,50 hectare waarbij het vrijgekomen hout werd afgevoerd voor de productie van duurzame energie.
| 110
Deze praktijkcase betreft het bestrijden van Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) te Hechtel-Eksel op een oppervlakte van
termijn de beste kansen biedt tegen een heroverwoekering van Amerikaanse vogelkers. Indien de Amerikaanse vogelkers hier niet op voorhand bestreden zou worden, zou de dunning voor een verdere overwoekering van Amerikaanse vogelkers gezorgd hebben.
Foto’s: een beeld van het te behandelen perceel overwoekerd door Amerikaanse vogelkers (links) en het beeld na uitvoering van de ingreep (rechts) | 111
De leeftijdsklasse van de bovenetage dennen in dit bestand bedraagt 62 jaar. Er staat een stamsgewijze menging van 90% grove den en 10% Corsicaanse den met een sluitingsgraad boven de 75%. In de tussenetage op 8 meter is er een scherm van Amerikaanse
Foto: luchtfoto van het betreffende bestand waar serotinabestrijding werd uitgevoerd
Het betrof een eerste hoofdbehandeling waarbij alle bomen en struiken Amerikaanse vogelkers werden afgezet en waarvan nadien de stobben behandeld werden zodat deze niet meer uitgroeien. Zaailingen van serotina werden in de mate van het mogelijke manueel uitgetrokken. Het betreffende bosbestand bestaat uit een bovenetage aan dennen met daaronder een overwoekering aan Amerikaanse vogelkers. Door het dichte scherm van serotina krijgen inheemse soorten geen kansen meer om verder uit te groeien. In een later stadium is het de bedoeling dat er in dit bosbestand een dunning zal worden
uitgevoerd. Hierdoor kunnen de bomen in de bovenetage verder doorgroeien en zal er meer licht tot in de onderetage van het bestand toetreden. Alvorens een dunning te kunnen uitvoeren in dit bosbestand is een bestrijding van Amerikaanse vogelkers aangewezen. Enerzijds zal de exploitatie eenvoudiger kunnen verlopen door de verbeterde toegankelijkheid in het bestand, het betere overzicht inzake de te vellen bomen en de makkelijkere aanleg van ruimingspistes doorheen het bestand. Door de bestrijding voor de dunning uit te voeren zal anderzijds ook het scherm van Amerikaanse vogelkers
vogelkers met een sluitingsgraad van 75%. De onderetage bestaat uit een menging van zomereik, berk, lijsterbes, hulst, Amerikaanse vogelkers en spork. Het terrein heeft een vlakke zandbodem met weinig tot geen obstakels.
Stamtal zaailingen /ha (hoogte 0 tot 200 cm)
Stamtal struiklaag /ha (hoogte 200 tot 800 cm)
Stamtal boomlaag /ha (hoogte >800cm)
1498
336
280
Bij het bestrijden van Amerikaanse vogelkers is het momenteel courant dat het vrijkomende hout wordt gestapeld in het bestand op hopen of rillen en dit dus ter plaatse blijft. Met deze praktijkcase wilden we nagaan of het de moeite loont om het vrijkomende hout uit het bos te halen, dit te verhakselen en af te voeren voor energieproductie. Dit heeft als voordeel dat de nabehandeling en nazorg makkelijker kunnen worden uitgevoerd gezien er geen achterblijvend hout in het bestand blijft alsook dat er laag kwalitatief hout vrijkomt voor duurzame energie. De bijkomende arbeidsgangen om het hout te verwijderen hebben dan weer als nadeel dat er extra kosten mee gepaard gaan en er mogelijk bijkomende verstoring in het bestand door machines wordt veroorzaakt. Deze case moet meer inzicht geven in de meerkosten en de eventuele opbrengsten met het afvoeren van houtsnippers uit de bestrijding van Amerikaanse vogelkers.
Bij het afzetten van de Amerikaanse vogelkers binnen deze praktijkcase moesten ook alle gevaarlijke bomen verwijderd worden. Tevens mochten alle inheemse onderdrukte struiken worden afgezet. Deze werden echter niet behandeld zodat ze terug zouden uitschieten. Alle inlandse bomen en struiken met gekleurde stip moesten behouden worden en zullen fungeren als zaadbomen voor verdere verspreiding.
Foto: de te behouden inheemse soorten werden aangeduid met een oranje stip
2.2
2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder De bestrijding werd uitgevoerd door een ploeg arbeiders in kader van sociale tewerkstelling. Een deel van de arbeiders begon met het afzetten van de bomen en struiken Amerikaanse vogelkers met een bosmaaier voorzien van een zaagblad. Dikkere bomen werden afgezet met de kettingzaag en in hanteerbare stukken verzaagd van circa 1m20. Eén persoon volgde om de stobben van de afgezette Amerikaanse vogelkers met een manueel sproeitoestel in te spuiten of in te smeren met een kwast. Een ander deel van de
Vrijgekomen tonnages houtsnippers
De afgevoerde tonnages hout werden aan de hand van de weegbrug aan de energiecentrale bijgehouden. Op basis van deze gegevens en de bewerkte oppervlakte werd de productie van houtsnippers verkregen in tonnages per hectare. arbeiders sleepten alle bomen en struiken naar de rand van het gebied of naar de boswegen welke doorheen het perceel liepen. Nadat het gehele terrein was behandeld en alle hout op hopen werd gelegd aan de randen van het bestand, werd door middel van een kleine, manueel gevoede, hakselaar het hout verkleind. De dikke stukken die niet door deze hakselaar konden worden verkleind, werden in hun geheel naar de energiecentrale gevoerd. De volle containers (10m3) werden per tractor naar de energiecentrale gereden (20,4 km enkel).
In totaal werd er over de 2,50 hectare aan vogelkers bestrijding
Bewerkte oppervlakte (ha)
Afgevoerde houtsnippers (ton)
Afgevoerde houtsnippers (ton/ha)
Aantal containers (stuks)
Afgevoerde hoeveelheid houtsnippers (m3)
Afgevoerde houtsnippers (m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout (m3/ha)
2,50
74,38
29,75
24,00
240,00
96,00
37,19
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
| 112
2.3 Oogstkosten Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend. Gezien het sociale tewerkstelling betreft werd gerekend met lagere uurkosten voor arbeid:
waarbij de Amerikaans vogelkers minder kansen krijgt om nog te overwoekeren.
• • • •
Arbeider met kettingzaag/bosmaaier Arbeider voor ondersteunende werken Tractor met manueel gevoede hakselaar Transport per tractor
19 €/u 17 €/u 75 €/u 35 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte oppervlakte en de afgevoerde tonnages werden onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Kettingzaag & bosmaaier
Ondersteunende arbeid
Tractor met hakselaar
Wegtransport met tractor
Totale kost oogst & transport
€/ha
1.520,00
5.222,40
2.160,00
672,00
9.574,40
€/ton
51,09
175,53
72,60
22,59
321,81
€/MWh
20,44
70,21
29,04
9,03
128,72
De kosten voor de ondersteunende arbeidsuren bestaan voornamelijk uit het uitslepen van het hout naar de rand van het bosbestand, het laden van het dikkere hout en het manueel voeden van de hakselaar. De oogstkosten voor houtsnippers uit de bestrijding van Amerikaanse vogelkers zijn bij deze case zeer hoog. De meerkost die het
uitslepen, verhakselen en transporteren met zich meebrengen zijn veel te hoog ten opzichte van de waarde aan houtsnippers die het oplevert. Tevens zorgt het transport door tractor met kleine container van 10 m3 voor zeer hoge transportkosten. De afstand om de houtsnippers te transporteren bedroeg 20,4 km. Bij een afstand van 40,8 km heen en terug komt dit uit op een prijs van 0,55 €/ton/ km.
| 113
Uitgaande van een volumegewicht van Amerikaanse vogelkers van 800kg/m3 bij 45% vochtgehalte en een tonnage van 29,75 ton per hectare bekomen we een vast volume hout van 37 m3 per hectare. Dit geeft een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,58. In Oostenrijkse literatuur wordt melding gedaan van een omrekeningsfactor van 2,5 bij G30 houtsnippers en 3,03 bij grotere G50 houtsnippers.
De inheemse bomen en struiken die zijn blijven staan of werden afgezet maar niet werden behandeld, kunnen nu met de extra lichtinval verder uitgroeien en zich verspreiden zodat een gemengd inheems bosbestand bekomen wordt
op Spiekelspade een 74,38 ton aan houtsnippers afgevoerd. Op basis van het aantal containers en de volume-inhoud ervan (10m3) komt dit overeen met een totaal van circa 240 m3 houtsnippers. Uitgerekend per hectare geeft dit een opbrengst aan houtsnippers van 29,75 ton of 96 m3 houtsnippers. Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtsnippers met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 310 kg per m3 houtsnippers.
| 114
Gezien het lage volume en de hoge mate van manuele arbeid ligt de productiviteit in deze case zeer laag, hetgeen ook naar voren komt in onderstaande tabel. Afzetten (ton/u)
Ondersteunende arbeid (ton/u)
Verhakselen (ton/u)
Transporteren (ton/u)
0,37
0,10
1,03
1,55
2.4 CO2 en energiebalans Tijdens de werken werden ook het brandstofverbruik van alle machines genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters fossiele brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers. Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uitstoot van 20,67 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
Kettingzaag & bosmaaier
Tractor met hakselaar
Wegtransport met tractor
Totaal oogst en transport
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,56
4,62
3,08
8,27
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
1,41
11,56
7,70
20,67
3. Conclusies praktijkcase Als uiteindelijke resultaat van de bestrijding van Amerikaanse vogelkers op een oppervlakte van 2,50 hectare in “Spiekelspade” te Uitganspunten voor deze berekening: • een rendement van 33% voor elektriciteitsopwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh • een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent
Hechtel-Eksel bekomen we onderstaande cijfers.
• • •
een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat Spiekelspade
Eenheid 74
ton
Productie houtsnippers per hectare
30
ton/ha
Kostprijs houtsnippers
322
€/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht)
186
MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement
56
MWh
Warmteproductie bij 90% rendement
167
MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport)
6
MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout
3
%
Energiewinst bij productie warmte
162
MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten
14
t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie
102
b.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in volume aardgas
15.442
m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport)
1,54
ton
CO2 uitstoot (bij aardgasverbranding)
37,49
ton
CO2-winst
35,95
ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper
0,48
ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers
8,36
VTE
In totaal werd een opbrengst van 30 ton hout per hectare bekomen in deze case. De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren van de houtsnippers bedraagt 3% ten opzichte van de energie-inhoud van de bekomen houtsnippers in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtsnippers en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geproduceerde houtsnipper een winst van 0,48
ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 8,36 VTE. De kosten voor het gebruik van het hout bij de bestrijding van Amerikaanse vogelkers ten behoeve van duurzame energie vallen hoog uit in deze case. Directe afvoer van het hout uit de seroti-
| 115
Totaal afgevoerde verse houtsnippers
8
| 116
nabestrijding in de vorm van houtsnippers naar een energiecentrale lijkt echter vooralsnog niet economisch haalbaar vanuit deze case. Het volume aan vrijkomende hout is veel te laag ten opzichte van de hoge oogstkosten. Bij het bestrijden van de Amerikaanse vogelkers lijkt het op hopen of rillen leggen dan ook voorlopig de meest aangewezen maatregel. Lokaal kan er samengewerkt worden met particulieren waarbij de serotinabestrijding wordt uitgevoerd in ruil voor het brandhout. Dit is om diverse redenen echter niet altijd mogelijk. Er zijn ook nog enkele aanpassingen door te voeren waardoor mogelijk een lagere oogstkost per ton bekomen kan worden. Uiteraard moet het volume aan hout in eerste instantie al voldoende groot zijn gezien de vaste aan- en afvoerkosten van het nodige materieel.
een kleine kraan, kan deze het dikke hout al enigszins in eenzelfde werkgang concentreren door het op hopen of rillen te leggen in het bos. Hierdoor zal vervolgens tijd worden bespaard bij het uitrijden. Inzetten van een grote hakselaar welke wordt gevoed met een kraan. De verhoogde doorvoercapaciteit zal de verkleiningskosten per ton doen dalen alsook de arbeidsuren voor het arbeidsintensieve manueel voeren van de hakselaar tot nul herleiden. Dit vraagt echter wel een verhoogd concentreren van het hout op stapelplaatsen alvorens het te verhakselen. Bij voorkeur zijn dit zo weinig mogelijk stapelplaatsen indien het een weinig mobiele hakselaar betreft zodat deze volcontinu kan doorwerken. Het wegtransport uitvoeren met een vrachtwagen en containers. Dit zal het transport optimaliseren gezien het grotere volume per vracht (bv. 2 x 30m3) en de hogere snelheid van een vrachtwagen ten opzichte van een kleine tractor met container (1 x 10m3). De afvoer van de hopen Amerikaanse vogelkers uitvoeren bij een daaropvolgende ingreep, bijvoorbeeld indien bij een eventuele daaropvolgende dunning het tak- en tophout ook moet worden opgeruimd. Bij dergelijke afvoer van tak- en tophout moet uiteraard steeds rekening gehouden een duurzaam bosbeheer inzake voldoende dood hout en een goede nutriëntenbalans.
1. Beschrijving van de uitgangssituatie Deze praktijkcase betreft het bestrijden van Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) te Vlasmerheiken in Hechtel-Eksel over een oppervlakte van 10,08 hectare waarbij het vrijgekomen hout werd
afgevoerd voor de productie van duurzame energie. Deze case is een vervolg op de eerder uitgevoerde case te Spiekelspade, eveneens te Hechtel-Eksel, met enkele aanpassingen in de oogstketen.
| 117
Zo kan er gedacht worden aan volgende optimalisaties: - Machinaal verzamelen van het hout in plaats van het manueel uitslepen. Dit is echter echter niet altijd mogelijk gezien de beperkte manoeuvreerruimte in een bosbestand. Het machinaal verzamelen heeft als nadeel dat dit schade aan bomen kan veroorzaken en er extra bodemverdichting zal optreden. Tevens is het machinaal uitrijden economisch niet aangewezen indien het allemaal vrij klein en dun hout betreft. - Indien wordt gewerkt volgens de methode van het uittrekken van Amerikaanse vogelkers door middel van
- - -
Verslag praktijkcase serotinabestrijding Vlasmerheiken
Foto: luchtfoto van het betreffende bestand (10,08 ha) waar de serotinabestrijding werd uitgevoerd. Het afgezette hout werd verzameld op 2 stapelplaatsen waar het nadien verkleind werd.
Het betrof een eerste hoofdbehandeling waarbij alle bomen en struiken Amerikaanse vogelkers werden afgezet en waarvan nadien de stobben behandeld werden zodat deze niet meer uitgroeien. Zaailingen van serotina werden in de mate van het mogelijke manueel uitgetrokken.
Het betreffende bosbestand bestond uit een bovenetage aan dennen met daaronder een overwoekering aan Amerikaanse vogelkers. Door het dichte scherm van serotina krijgen inheemse soorten geen kansen meer om verder uit te groeien.
2.2
2.1
2. Resultaten van de case
De afgevoerde tonnages hout werden aan de hand van de weegbrug aan de energiecentrale bijgehouden. Op basis van deze gegevens en de bewerkte oppervlakte werd de productie van houtshreds verkregen in tonnages per hectare.
Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
In totaal werd er over de 10,08 hectare aan vogelkers bestrijding
De bestrijding werd uitgevoerd door een ploeg arbeiders in kader van sociale tewerkstelling. Een deel van de arbeiders zette de bomen en struiken Amerikaanse vogelkers met een bosmaaier af. Dikkere bomen werden afgezet met de kettingzaag en in hanteerbare stukken verzaagd van circa 1m20. Eén persoon volgde om de stobben van de afgezette Amerikaanse vogelkers met een manueel sproeitoestel in te spuiten of in te smeren met een kwast. Een ander deel van de arbeiders sleepten alle bomen en struiken naar de boswegen welke doorheen het perceel liepen. Tot dit punt werd aldus dezelfde werkwijze gevolgd als de eerdere case te Spiekelspade. | 118
Vrijgekomen tonnages houtsnippers
Nadat het hout werd uitgesleept naar de randen van de bestanden, werd het door middel van een tractor met uitrijkar geconcentreerd op twee stapelplaatsen. Hier werd het hout verkleind door een shredder welke gevoed werd door een kraan. Het eindproduct, de houtshred heeft een meer vezelige structuur zonder constante maatvoering ten opzichte van een houtsnipper. De volle containers (30m3) werden gedeeltelijk per tractor (1 container) en gedeeltelijk per vrachtwagen (2 containers) naar de energiecentrale gereden (22 km enkel).
op Spiekelspade 244 ton aan houtshreds afgevoerd. Op basis van het aantal containers en de volume-inhoud ervan (30m3) komt dit overeen met een totaal van circa 1230 m3 houtshreds. Uitgerekend per hectare geeft dit een opbrengst aan houtsnippers van 24 ton of 122m3 houtshreds. Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtshreds met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 198 kg per m3 houtshreds.
Bewerkte oppervlakte (ha)
Afgevoerde houtshreds (ton)
Afgevoerde houtshreds per hectare (ton/ha)
Aantal containers (stuks)
Afgevoerde hoeveelheid houtshreds (m3)
Afgevoerde hoeveelheid houtshreds (m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout (m3/ha)
10,08
244,00
24,21
41
1230,00
122,02
30,26
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
2.3 Oogstkosten
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte oppervlakte en de afgevoerde tonnages werden onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van
de houtshres berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend. Gezien het sociale tewerkstelling betreft werd gerekend met lagere uurkosten voor arbeid:
• • • • •
Arbeider met kettingzaag/bosmaaier 19 €/u Arbeider voor het uitslepen 17 €/u Tractor met uitrijkar 50 €/u Kraan en shredder 170 €/u Wegtransport 60 €/u
Kettingzaag & bosmaaier
Uitslepen
Uitrijden
Kraan & shredder
Transport
Totale kost oogst & transport
€/ha
1.225,20
1.062,50
699,90
371,88
354,17
2.488,44
€/ton
50,61
43,89
28,91
15,36
14,63
153,42
€/MWh
20,25
17,56
11,57
6,15
5,85
61,37
| 119
Uitgaande van een volumegewicht van Amerikaanse vogelkers van 800 kg/m3 bij 45% vochtgehalte en een tonnage van 24,21 ton per hectare bekomen we een vast volume hout van 30,26 m3 per hectare. Dit geeft een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtshreds van 4,03. In Oostenrijkse literatuur wordt melding gedaan van een omrekeningsfactor van 2,5 bij G30 houtsnippers en 3,03 bij grotere G50 houtsnippers. Gezien de vezelige structuur van de houtshreds neemt de omrekeningsfactor voor het volume toe ten opzichte van de houtsnippers, hetgeen ook naar voor komt uit het lagere volumegewicht van houtshreds ten opzichte van housnippers.
3. Conclusies praktijkcase De grootste wijzigingen ten opzichte van de serotinacase te Spiekelspade bestaan eruit dat het hout machinaal werd voorgeconcentreerd (na het manueel uitslepen tot aan de rand van de percelen) en het door een grote shredder werd verkleind. In de case te Spiekelspade werd het hout manueel geconcentreerd en gevoed aan een kleine hakselaar. Daarnaast werden de transporten van de houtige biomassa met grotere volumes uitgevoerd in deze case. Afzetten (ton/u)
Uitslepen (ton/u)
Uitrijden (ton/u)
Verkleinen (ton/u)
Transporteren (ton/u)
0,38
0,39
5,88
11,07
4,10
| 120
Tabel: Gegevens met betrekking tot de productiviteit Foto: Beeld van het gestapelde hout na het uitrijden
2.4 CO2 en energiebalans Tijdens de werken werden ook het brandstofverbruik van alle machines genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters fossiele brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers. Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uitstoot van 53,83 kg per ton geproduceerde houtshred bekomen.
Hechtel-Eksel bekomen we onderstaande cijfers.
Uitganspunten voor deze berekening: • een rendement van 33% voor elektriciteitsopwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh • een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent
• • •
Resultaat Vlasmerheiken
Uitrijden
Kraan & shredder
Weg-transport
Totaal oogst en transport
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtshred)
0,60
1,31
5,42
2,33
9,66
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtshred)
1,50
3,28
13,56
5,82
24,15
Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtshreds
244
ton
Productie houtshreds per hectare
24
ton/ha
Kostprijs houtshreds
153
€/ton
Energie-inhoud verse houtshred (45% vocht)
610
MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement
183
MWh
Warmteproductie bij 90% rendement
549
MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport)
20
MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout
3
%
Energiewinst bij productie warmte
529
MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten
45
t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie
333
b.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in volume aardgas
50.491
m3
5,89
ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding)
122,98
ton
CO2-winst
117,08
ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtshred
0,48
ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtshred
1,76
VTE
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) Kettingzaag & bosmaaier
een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
In totaal werd een opbrengst van 24 ton hout per hectare bekomen in deze case. De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren bedraagt 3 % ten opzichte van de energie-inhoud van de bekomen houtshreds in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtshreds en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geprodu-
ceerde houtshred een winst van 0,48 ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtshreds wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 1,76 VTE. De kosten voor het gebruik van het hout bij de bestrijding van Amerikaanse vogelkers ten behoeve van duurzame energie vallen lager uit ten opzichte van de case te
| 121
De productiviteit in deze case ligt echter aan de lage kant voor het uitrijden, verkleinen en transporteren ten opzichte van de andere oogstcases met dezelfde werkstappen. Eén van de oorzaken hiervan is dat het geoogste hout vrij dun is waardoor bij het uitrijden en het verkleinen de productiviteit laag ligt. Een andere reden van de lage productiviteit bij het verkleinen is te vinden in het feit dat de kraan en shredder maar een beperkte werkruimte hadden en veelvuldig verplaatst moesten worden. Het transport op de weg moest omwille van niet voorziene omstandigheden ook soms per 1 container in plaats van 2 containers gebeuren. Daarnaast speelt hier het grotere ingenomen volume van de houtshreds per ton ten opzichte van de houtsnippers ook een rol in de lagere productiviteit in ton per uur.
Als uiteindelijke resultaat van de bestrijding van Amerikaanse vogelkers op een oppervlakte van 10 hectare in “Vlasmerheiken” te
9
VERSLAG PRAKTIJKCASE OPRUIMEN TAKHOUT
| 122
1. Beschrijving van de uitgangssituatie Spiekelspade maar zijn echter nog veel te hoog voor een economisch rendabele afvoer te bewerkstelligen. Volgende opties lijken aldus eerder haalbaar: • Het laten liggen van het afgezette hout in de bestanden. Gezien er echter nog een nabehandeling en nazorg na een hoofdbehandeling van serotina moet volgen, is het niet aangewezen dit hout verspreid te laten liggen. Dit maakt immers het bestand onoverzichtelijk en bemoeilijkt de nabehandeling nadien. Het op hopen of rillen leggen lijkt hiertoe aangewezen. Hierbij kan dit hout dan dienen als nest- of schuilplaats voor verschillende dieren en blijven de nutriënten in het bosecosysteem; • Samenwerkingsvormen waarbij in ruil voor het (brand)hout de serotina wordt bestreden; • Het afvoeren van de afgezette serotina (eventueel dan al op hopen/rillen liggend) in een later stadium, bijvoorbeeld samenvallend met de oogst van kwaliteitshout en tak- en tophout uit een dunning, uitvoeren.
Deze case betreft het opruimen van takhout na een reeds eerder uitgevoerde exploitatie waarbij het zaag- en brandhout reeds werd
afgevoerd. Het overblijvende deel was zeer klein takhout dat verspreid lag ofwel op sommige locaties reeds op rillen was gelegd.
| 123
Foto’s: beelden van het op te ruimen takhout
Dit takhout moest worden opgeruimd omwille van verscheidene redenen: - Vermijden brandgevaar
- Afvoer van nutriënten voor heideontwikkeling - Verwijderen van het takhout voor recreatieve doeleinden (ontwikkelen speelzone)
2. Beschrijving van de werkwijze
3. Conclusies praktijkcase Volgende elementen kwamen naar boven binnen deze testcase ter verbetering van de machine:
Er werd gebruik gemaakt van een speciaal voor biomassaproductie doorontwikkelde machine. Het betreft een tractor met daaraan een omgebouwde bosfrees. Hierbij werd een systeem ontwikkeld waardoor het verkleinde materiaal door middel van een transportband in een opvangkar terechtkwam en dus niet ter plaatse bleef. De tractor reed over het takhout, verkleinde dit en verzamelde het in de opvangkar.
- -
| 124
Tevens werd de machine uitgetest bij nog staand zeer dun hout. Hierbij reed de tractor over de dunne boompjes, werden deze afgezet en gelijktijdig verkleind. Enkele bomen werden aangeduid als te behouden.
Er werd redelijk veel materiaal verloren doordat het over de opvangkar vloog. Tevens moest deze regelmatig geledigd worden. Om biomassa- en tijdsverlies te minimaliseren is een grotere opvangkar aangewezen. De collector zou beter aan de voorkant van de tractor komen te hangen. Het materiaal dat te dicht bij bijvoor beeld bosranden was gestapeld kan niet worden bereikt. Idem voor materiaal dat te dicht bij te behouden bomen lag. Gedeeltelijk werd aan dit euvel verholpen door het inzetten van een middelgrote kraan met sorteergrijper, die het
materiaal kon klaarleggen. Dit zorgt echter voor bijkomende kosten. - Voor het afzetten van het staande hout: de tractor reed dit eerst plat waardoor in sommige gevallen de collector geen grip kreeg op het materiaal en dit dus niet werd meegenomen. - Te veel dik liggend hout werd door de tractor in de bodem geduwd en aldus niet of onvoldoende opgeraapt. - De ‘shreds’ bevatten veel zand en dienden nog te worden afgezeefd. Mogelijk kan een (compacte) afzeving worden ingebouwd zodat “grondiger” kan worden opgeraapt en meteen ook de kwaliteit van de biomassa verbeterd wordt.
Foto: links een beeld van een onbewerkte strook met nog het liggende takhout en rechts een bewerkte strook waar al het takhout door de biomassa collector werd verwijderd
Foto: beeld van de zeer laag kwalitatieve biomassa die werd bekomen
In totaal werd er in deze case 92 ton aan houtige biomassa afgevoerd. Voor het oogsten (biomassa-collector + kraantje), het afzeven, het laden en transporteren komt dit neer op een kost van 135 €/ton. Economisch gezien is dit dus geen succesverhaal. Wel kan dit een
alternatief zijn indien een nutriëntenafvoer gewenst is ten opzichte van het inzetten van een gewone bosfrees.
| 125
Volgende elementen kwamen naar boven binnen deze testcase met betrekking tot de bekomen houtige biomassa: - Gezien het takhout op de grond lag en de tractor er vervolgens nog eens overreed was er uiteraard veel aanhangend zand. - Het hout had wel een laag vochtgehalte (circa 30%) gezien het takhout reeds enige tijd had kunnen liggen drogen. - Er waren veel lange stukken hout die niet goed waren verkleind. Er was dus zeker geen uniforme stukgrootte zoals bij houtsnippers het geval is.
Foto: beeld van de ‘biomass collector’ aan het werk
BESLUIT PRAKTIJKCASES
4
| 126
Als overzicht van de praktijkcases bekomen we volgende tabel. Afvoer hout-snippers (ton/ha)
Kostprijs per hectare (€/ha)
Kostprijs per ton MWh (€/ton)
Kostprijs per (€/MWh)
Benodigde fossiele energie (1) (%)
CO2-winst (2) (ton)
Tewerkstelling (3) (VTE)
Heideherstel & bosrandbeheer Staleikerheide
163
3.964
24
10
2
0,49
0,19
Heideherstel Schrikheide
89
2.190
25
10
2
0,49
0,24
Heideherstel Hechtelse heide
34
1.000
30
12
2
0,49
0,22
Achterstallig beheer houtkant
32
1.985
62
25
3
0,48
0,54
Eerst dunning & corridor
75
5.363
39
15
3
0,49
0,29
Verwijderen houtopslag slibstort
27
2.089
76
30
3
0,48
0,98
Serotina-bestrijding Spiekelspade
30
9.574
322
129
3
0,48
8,36
Serotina-bestrijding Vlasmerheiken
24
2.488
153
61
3
0,48
1,76
Opruimen takhout
-
-
135
-
-
-
-
Business modellering | 127
Praktijkcases
1) Verhouding benodigde fossiele energie voor oogst en transport ten opzichte van de energie-inhoud van het bekomen hout (2) CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas (3) Voltijds equivalent per 1000 ton geproduceerde houtsnippers bij een arbeidsregime van 1.750 arbeidsuren per jaar
Er zit een grote range op de kostprijs van deze cases, zowel ten opzichte van de oppervlakte als ten opzichte van de bekomen hoeveelheid houtsnippers. In het ene geval kan de oogst van houtsnippers een kleine opbrengst genereren (bv. bij heideherstel of bosrandbeheer) of in het andere geval zorgen voor een kostenreductie (bv. bij het verwijderen van de houtopslag op het slibstort). In sommige gevallen is het afvoeren van de vrijkomende houtige biomassa echter economisch momenteel niet haalbaar (bv. bij serotinabestrijding) uitgaande van de parameters binnen deze oogstcases. Per ingreep dient aldus een goede overweging gemaakt gemaakt of en op welke manier de houtsnippers economisch duurzaam geoogst kunnen worden. Aan de andere kant kan er gekeken worden om de opbrengsten uit het hout te verhogen door de afzet van de houtsnippers verder te differentiëren. Een lagere kwaliteit kan zo naar grotere energiecentrales (prijsrange 20 à 40 €/ton) en een hogere kwaliteit van houtsnippers naar meer kleinschalige warmte-installaties (prijsrange 60 à 100 €/ton). Een hogere kwaliteit beslaat hierbij in eerste instantie op een uniforme stukgrootte, een lager vochtgehalte (circa 30% of lager) en het vrij zijn van onzuiverheden (bv. naalden). Een hogere kwaliteit zorgt echter dus ook voor hogere productiekosten gezien er bijkomende productiestappen moeten voorzien worden om de kwaliteit te waarborgen zoals het
drogen en eventueel afzeven van de biomassa. Indien we de benodigde fossiele voorbehandelingsenergie bij het oogsten en transporteren van de houtsnippers uit de praktijkcases uitzetten ten op zichte van de energie-inhoud van de betreffende biomassa komen we uit op een verhouding van 2 à 3 %. Indien we de CO2-uitstoot bij het verbranden van aardgas in rekening brengen kan er per ton geproduceerde houtsnipper, uitgaande van de energie-inhoud van de houtsnippers en rekening houdende met de CO2-uitstoot tijdens het productieproces van deze houtsnippers, circa een halve ton CO2bespaard worden. Waar de waardecreatie bij fossiele brandstoffen voornamelijk in het buitenland ligt, kan gesteld worden dat bij gebruik van Limburgse houtige biomassa dit eerder lokaal en regionaal zal zijn. Door het hout dat niet in aanmerking komt voor materiaalgebruik te benutten als energiebron en dit met regelmatige tussenpozen te leveren zijn de effecten op duurzame werkgelegenheid immers positief. Uit de oogstcases die economisch duurzaam zijn gebleken (in termen van genereren van opbrengsten of vanuit een kostenreductie bij het terreinbeheer), komt een tewerkstelling van 0,2 à 1 VTE naar voren per 1000 ton geproduceerde houtsnippers.
Dit onderdeel van het project is in opdracht van Bionerga N.V., Inverde, en MIG bvba uitgevoerd door Kupers Beheer B.V. (KandT Management) in nauwe samenwerking met Zilverberg Advies.
1
| 128
KETEN MODELLERING Nadat in de vorige hoofdstukken het potentieel aan biomassa is omgewerkt naar een globaal en lokaal perspectief voor de provincie Limburg zullen in dit hoofdstuk een tweetal ketens nader worden uitgewerkt. Het betreft een houtketelinstallatie voor het Provinciehuis in Hasselt en een houtketelinstallatie voor de warmtevoorziening van een aantal gebouwen van het militaire kamp Beverlo. De haalbaarheidsstudie is uitgevoerd met het simulatieprogramma E-Land Keten. E-Land Keten betreft de simulatie van de keten Hout2Warmte met een Proces-People-Planet-Profit (PPPP) aanpak. Dat betekent dat naast de simulatie van de fysische processen (Proces) ook aspecten van werkgelegenheid (People), klimaat/CO2 (Planet) en kosten en opbrengsten (Profit) worden berekend en geanalyseerd. Als besluit uit deze analyse komt vervolgens de prijs en concurrentie van houtwarmte ten opzichte van fossiele warmte, nu en in de toekomst. Met betrekking tot de kosten en opbrengsten in de toekomst worden alle inkomsten en uitgaven netto contant gemaakt naar vandaag. Door dit ook te doen voor het over de levensduur te leveren vermogen kan een warmtekostprijs voor de levensduur worden berekend.
1.1
Provinciehuis Hasselt
Het project betreft de vervanging van een installatie op aardgas door een houtinstallatie tenbehoeve van het Provinciehuis Hasselt (B). De bestaande installatie blijft aanwezig en wordt als Back-Up installatie ingezet. In de onderhavige studie wordt de houtinstallatie vergeleken met een installatie op basis van aardgas. Het E-Land model voor het provinciehuis in Hasselt is weergegeven in figuur 1.
Het Back-Up verbruik bedraagt 22.000 m3 aardgas. De referentieinstallatie produceert eveneens 5.000 GJ warmte. Het verbruik hiervoor bedraagt 166.300 m3 aardgas. • Met de houtinstallatie + houtketen worden per jaar 430 mensuren gerealiseerd. • De jaarlijkse CO2 besparing van de houtinstallatie ten opzichte van de referentie installatie bedraagt ca. 240 ton. De theoretisch maximaal te realiseren CO2 besparing bedraagt 296 ton. Het verschil wordt veroorzaakt door de back-up brandstof en door indirecte CO2 productie in de houtketen, bijvoorbeeld bij houtproductie of houttransport. • De kosten van de houtinstallatie worden geraamd op 280.000 €. De kosten van de referentie installatie worden geraamd op 30.000 €. De brandstofkosten voor de houtinstallatie / referentie installatie bedragen 36.200 / 83.100 €/jaar. De kosten van de warmteopwekking met de houtinstallatie bedragen 17,74 €/GJ in het eerste jaar. Voor de referentie installatie is dit 18,04 €/GJ. De levensduurkosten voor hout en referentie zijn respectievelijk 18,44 en 27,91 €/GJ.
Figuur 2. Kostendrijvers houtketel-installatie Provinciehuis Hasselt.
Naast de resultaten zoals hierboven en in de bijlage weergegeven is het interessant om van enkele belangrijke parameters de gevoeligheid te leren kennen. Een belangrijke parameter is de warmtelevering. Indien er meer warmte wordt geleverd met de geprojecteerde installatie worden de kosten per eenheid geleverde warmte lager. De operationele kosten gaan evenredig met de hoeveelheid benodigde brandstof omhoog maar de kapitaalslasten worden over een grotere hoeveelheid geleverde warmte verdeeld. Dit is in figuur 3 weergegeven. In de figuur is de hoeveelheid geleverde warmte gevarieerd van 2.500 GJ tot 7.500 GJ.
Figuur 1. Simulatiemodel Provinciehuis Hasselt
Het model bestaat uit bestaat uit een tweetal houtketens met ieder eigen houteigenschappen (soort, vochtigheid, vorm) en transportwegen naar de houtopslag. Er wordt aangenomen dat het hout luchtdroog (30 % vochtigheid) wordt geleverd aan het provinciehuis. Het hout wordt gebracht met een 100 m3 walkingfloortrailer en gestort in een (half)ondergrondse voorraadbunker voor de houtopslag op het terrein van het provinciehuis gesitueerd naast de ketelinstallatie. Verder zijn de volgende algemene randvoorwaarden van toepassing: • Er is geen subsidie beschikbaar, noch voor de installaties,
• • • •
noch voor de brandstoffen De prijs van CO2 is 0 €/ton Alle financiële getallen zijn inclusief omzetbelasting De levensduur van de installatie is vastgesteld op 20 jaar De overige randvoorwaarden zijn in de bijlagen opgevoerd.
De belangrijkste resultaten van de haalbaarheidsstudie zijn: • De houtinstallatie produceert 5.000 GJ warmte. Het houtverbruik bedraagt 1.630 m3 G50 houtsnippers met een vochtigheid van 30 %. De Back-Up installatie levert 15% van de warmtevraag.
Figuur 3. Gevoeligheid van de warmtekosten als functie van de geleverde warmte.
| 129
In bijlage 1 zijn de resultaten van de simulatie in detail weergegeven. De resultaten van het E-Land model zijn gebaseerd op een grote hoeveelheid (>100) invoerparameters. Deze zijn eveneens met toelichting in de bijlage weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er slechts een handvol parameters van wezenlijke invloed zijn op de uitkomst. Deze zijn af te lezen uit de figuur op pagina 17 van de betreffende bijlage. Een deel van de grafiek is weergegeven in figuur 2. In deze figuur wordt door middel van een tweetal balken aangegeven wat de bijdrage is van de afzonderlijke parameter op de kosten van de warmte. De blauwe balk geeft de kostenbijdrage voor het eerste jaar terwijl de rode balk de gemiddelde levensduur kosten weergeeft. De kapitaalslasten van de houtketel zijn in jaar-1 de belangrijke bijdrage (ca 32%) in de kosten van warmteopwekking. Voor de levensduur is dat niet het geval omdat de ketel in 10 jaar annuïteit wordt afgerekend en de gehele levensduur met 20 jaar is aangenomen. De tweede belangrijke bijdrage zijn de houtkosten.
Hiervoor geldt het omgekeerde. Ten gevolge van prijsstijgingen zijn de levensduurkosten van het hout hoger dan de kosten voor de warmte in jaar-1. Indien wordt overgegaan tot daadwerkelijke opstelling van een houtinstallatie is het van belang de belangrijkste parameters goed in de hand te hebben, bijvoorbeeld de offertes voor de houtinstallatie en meerjarige contracten voor de houtlevering.
duidelijk hoger dan de kosten met de referentie installatie. In de levensduur situatie is dat niet het geval. De hout installatie is altijd gunstiger dan de referentie-installatie. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de aangenomen prijsstijging van aardgas van 5% per jaar terwijl de houtprijs maar met 3% stijgt. Bovendien heeft een procentuele prijsstijging van het per energie-eenheid veel duurdere aardgas, in absolute zin veel grotere gevolgen voor de warmtekosten. Als tweede parameter zijn de kosten van de houtketel onderzocht. Deze kosten zijn voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de kosten van warmteopwekking. Het is daarom interessant na te gaan op welke wijze de kosten voor warmteopwekking zich wijzigen in afhankelijkheid van de kosten van de installatie. In figuur 4 zijn de kosten van warmteopwekking weergegeven als functie van de kosten van de hout- en referentie-installatie.
| 130
In figuur 3 zijn de kosten voor het produceren van de warmte weergegeven als functie van de hoeveelheid geleverde warmte. De linkse figuur is voor jaar 1 terwijl de rechtse figuur de situatie voor de gehele levensduur weergeeft. De groene resultaten gelden voor de houtinstallatie terwijl de rode resultaten de kosten voor warmte met de referentie-installatie weergeven. De referentie-installatie wordt gevoed met aardgas. Duidelijk is te zien dat de houtinstallatie veel gevoeliger is voor de te produceren hoeveelheid warmte. Bij toenemende warmteproductie nemen de opwekkosten af, echter bij afnemende warmteproductie nemen de kosten aanzienlijk toe. De referentie-installatie is hiervoor minder gevoelig omdat de opwekkosten van warmte in geval van de referentie-installatie voornamelijk door de brandstofkosten worden bepaald. Deze zijn evenredig met de te leveren hoeveelheid warmte. Voor jaar-1 zijn de kosten voor warmte met de houtinstallatie bij lage warmtelevering
Figuur 4 Invloed van de installatiekosten op de kosten voor warmteopwekking.
De linkse grafiek is van toepassing op het jaar 1, de rechtse op de levensduur. Voor beide installaties zijn de kosten van de installatie in stappen van 10% verhoogd en verlaagd. Uit de figuren blijkt dat de houtinstallatie gevoeliger is voor prijsveranderingen dan de referentie-installatie op aardgas. Ook is op te merken dat in de levensduur situatie de opwekkosten van hout niet boven de opwek-
kosten voor de referentie-installatie uitkomen. Dit is nogmaals het gevolg van de verwachte prijsstijgingen van het aardgas. Om enig gevoel te krijgen voor de invloed van de escalatie op de kosten voor warmteopwekking is een berekening uitgevoerd waarbij de escalatie voor aardgas en hout zijn gevarieerd. Het resultaat is weergegeven in figuur 5.
Figuur 6. Simulatiemodel Legerplaats Beverlo
Figuur 5: Escalatie van de brandstofprijzen in stappen van 20% . Rood is aardgas, groen is hout.
€/GJ . Daarbij moet vermeld worden dat de investeringskosten aan de optimistische kant zijn ingeschat. Over de levensduur van de installatie (20 jaar) bekeken zijn de kosten voor hout en referentie respectievelijk 18,44 en 27,91 €/GJ. Voor de levensduur bedraagt de mogelijke besparing ca. 600.000 € ten opzichte van de fossiele referentie situatie. De besparing van de CO2 emissie is met de houtinstallatie ca. 240 ton CO2 per jaar. Over de gehele levensduur is dit 4.800 ton. Indien dus in de toekomst CO2 beprijsd zal worden, kunnen de mogelijke besparingen nog aanzienlijk toenemen. Zo nemen de besparingen met 30% toe bij een levensduurprijs van CO2 van 50 €/ton.
1.2
Gebouwen te Kamp Beverlo
Het project betreft de vervanging van een installatie op stookolie door een houtinstallatie ten behoeve van enkele gebouwen van de militaire overheid in Kamp Beverlo te Leopoldsburg (B). De bestaande installatie blijft aanwezig en wordt als Back-Up installatie ingezet. In de onderhavige studie wordt de houtinstallatie vergeleken met een installatie op basis van stookolie. Het E-Land model voor de gebouwen te Kamp Beverlo is weergegeven in figuur 6. Het model bestaat uit een tweetal houtketens met ieder eigen houteigenschappen (soort, vochtigheid, vorm) en transportwegen naar de houtopslag. Er wordt aangenomen dat Kamp Beverlo hout uit eigen defensieterreinen gebruikt, dat wordt opgeslagen en natuurlijk gedroogd in een houtopslag/kapschuur op het terrein van Kamp Beverlo in de nabijheid van de ketelinstallatie.
| 131
De base case is weergegeven voor de letter ‘R’. Hiervoor zijn de escalaties voor aardgas en hout respectievelijk 5 en 3%. Deze waarden zijn gekozen op basis van de ervaringen van afgelopen jaren en de aanname dat de prijzen voor fossiele brandstoffen in de toekomst sterker zullen stijgen dan de prijzen voor hout. De prijsstijgingen voor hout liggen meer in de grootteorde van de algemene inflatie. De stappen naar links en rechts bedragen telkens 20% + of - om de base case. Het getal +5 op de x-as is derhalve de base case + 100% (verdubbeling van de base case), het getal -5 is een verlaging met 100%. De waarde is dan 0% prijsstijging. Uit figuur 5 blijkt de grote gevoeligheid van de escalatie van de brandstofprijzen op de kosten voor warmteopwekking. De afhankelijkheid van prijsstijgingen van de brandstof is bij fossiel gestookte installaties groter dan bij houtgestookte installaties. Dat wordt in de onderhavige situatie ondermeer veroorzaakt door de hogere verwachte prijsstijgingen van fossiele brandstoffen ten opzicht van hout. Dit zal zeker het geval zijn als van eigen hout gebruik gemaakt kan worden. Een ander effect is de mindere afhankelijkheid van de warmteprijs van de brandstof in een houtgestookte installatie omdat bij deze installaties de kapitaalslasten een groter aandeel hebben in de warmteprijs dan bij fossiel gestookte installaties. Deze overwegingen zijn aanleiding voor de conclusie dat houtgestookte installaties, mits niet excessief hoge installatie- en brandstof(hout) kosten, over de levensduur beschouwd een robuuste oplossing voor warmtevoorziening kunnen zijn. Conclusie provinciehuis Hasselt: Uitgaande van de gegeven parameters is het provinciehuis in Hasselt een casus met beperkt perspectief op de korte termijn en robuust perspectief over de levensduur. Voor jaar 1 zijn de kosten voor warmteopwekking vergelijkbaar met de referentie-installatie: 17,74 en respectievelijk 18,04
De belangrijkste resultaten van de haalbaarheidsstudie zijn:
•
• •
•
Figuur 9 Invloed van de installatiekosten op de kosten voor warmteopwekking. Links voor jaar-1, rechts voor levensduur
In de betreffende bijlage zijn de resultaten van de simulatie in detail weergegeven. De resultaten van het E-Land model zijn gebaseerd op een grote hoeveelheid (>100) invoerparameters. Deze zijn eveneens met toelichting in de bijlage weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er slechts een handvol parameters van wezenlijke invloed zijn op de uitkomst. Deze zijn af te lezen uit de figuur op pagina 17. Een deel van de grafiek is weergegeven in figuur 7.
De beelden voor Kamp Beverlo vertonen een gelijke tendens als de resultaten voor het Provinciehuis in Hasselt. De uitleg en verklaringen zoals voor het Provinciehuis in Hasselt gelden ook voor Kamp Beverlo.
| 132
•
De houtinstallatie produceert 2.500 GJ warmte. Het houtverbruik bedraagt 1100 m3 houtsnippers G50. De Back-Up installatie levert 5% van de warmtevraag. Het Back-Up verbruik bedraagt 3.700 liter Stookolie. De referentie-installatie produceert eveneens 2.500 GJ warmte. Het verbruik hiervoor bedraagt 73.400 m3 Stookolie. Met de houtinstallatie + houtketen worden per jaar 310 mensuren gerealiseerd. De jaarlijkse CO2 besparing van de houtinstallatie ten opzichte van de referentie installatie bedraagt 190 ton. De theoretisch maximaal te realiseren CO2 besparing bedraagt 198 ton. Het verschil wordt veroorzaakt door de back-up brandstof en door indirecte CO2 productie in de houtketen, bijvoorbeeld bij houtproductie of houttransport. De kosten van de houtinstallatie worden geraamd op 182.000
€. De kosten van de referentie installatie worden geraamd op 13.500 €. De brandstofkosten voor de houtinstallatie / referentie installatie bedragen 12.700 / 55.000 €/jaar. De kosten van de warmteopwekking met de houtinstallatie bedragen 19,61 €/GJ in het eerste jaar. Voor de referentie installatie is dit 23,52 €/GJ. De levensduurkosten voor hout en referentie zijn respectievelijk 18,89 en 36,75 €/GJ.
1.3
Figuur 7. Kostendrijvers houtketel-installatie Legerplaats Beverlo
Een nadere toelichting in detail is voor de case Kamp Beverlo niet nodig omdat de resultaten in zekere mate gelijk zijn aan de resultaten van de simulaties voor het Provinciehuis in Hasselt. Ook hier zijn de kapitaalslasten van de houtketel dominant boven de overige kostenposten. Ook in deze casus is de bijdrage van de levensduur
kapitaalslasten aanzienlijk lager dan van de jaar-1 lasten. De overige resultaten voor Kamp Beverlo laten tevens een gelijkvormig beeld zien als de resultaten voor Hasselt. Er wordt hier volstaan met het geven van de resultaten.
Figuur 8. Gevoeligheid van de warmtekosten als functie van de geleverde warmt. Links voor jaar-1, rechts voor levensduur
Algemeen besluit
Samenvattend, op hoofdlijnen kan het volgende worden geconcludeerd. 1. Een fossiel gestookte installatie wordt gekenmerkt door lage kapitaalslasten en hoge operationele lasten (voor namelijk brandstof). Een houtinstallatie tendeert naar hoge kapitaalslasten en lage operationele lasten. 2. Het is grosso modo haalbaar om een verwarmingsinstallatie op aardgas te vervangen door een installatie die met hout gestookt wordt.
3. 4. 5.
Het is hierbij van belang om de parameters met grote invloed op het resultaat zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. Nodig hiervoor zijn vaste aanbiedingen voor de uitrusting en vaste meerjarige contracten voor de levering van hout. Een houtgestookte installatie is op levensduur beschouwd minder gevoelig voor prijsstijgingen van de brandstof. Indien in de toekomst (komende 15-20 jaar) de prijzen voor fossiele brandstof aanzienlijk zullen stijgen dan is een houtinstallatie een robuuste oplossing.
| 133
Figuur 10 Invloed van de prijsstijgingen van stookolie en hout op de kosten voor warmteopwekking.Rood is aardgas. groen is hout.
Conclusie Kamp Beverlo: Uitgaande van de gegeven parameters is Kamp Beverlo een casus met perspectief. Voor jaar 1 is het financieel resultaat positief, en voor de levensduur zeer positief. De kosten voor warmteopwekking bedragen in het eerste jaar 19,61 €/GJ voor hout en 23,52 €/GJ voor de referentie-installatie. Voor de levensduur zijn deze kosten respectievelijk zijn 18,89 en 36,75 €/GJ. Voor de levensduur over 20 jaar levert dat een mogelijke besparing van ca. 550.000 €. Met de houtketel wordt een emissie van 190 ton CO2 bespaard. Succesfactoren voor de houtinstallatie in de casus Kamp Bevelo is de relatief dure brandstof die gebruikt wordt in de fossiele referentiesituatie, namelijk: stookolie. Daarnaast zorgt de relatief korte en eenvoudige logistieke keten door gebruik van eigen hout en het aanleggen van een eigen opslag voor goedkope brandstof in de houtketen.
| 134
Bijlagen
| 135
| 136
Bijlagen
| 137
| 138
Bijlagen
| 139
| 140
Bijlagen
| 141
| 142
Bijlagen
| 143
| 144
Bijlagen
| 145
| 146
Bijlagen
| 147
| 148
Bijlagen
| 149
| 150
Bijlagen
| 151
| 152
Bijlagen
| 153
| 154
Bijlagen
| 155
Bijlagen
2
| 156
DECENTRALE WARMTE – EN ENERGIEPRODUCTIE Het bevorderen van kleinschalige en middelgrote verwarmingsketels op basis van houtige biomassa kan, zoals ook gebleken uit de ketenmodellering, een goede aanvulling zijn voor het opwekken van duurzame energie in kader van het streven naar een klimaatneutraal Limburg. Voor grote warmteverbruikers zoals grote gebouwen van openbare diensten, zwembaden, agrarische bedrijven, gebouwcomplexen, … kan verwarmen op hout grote voordelen bieden. Zoals naar voren komt uit de berekeningen zijn de initiële kosten voor het installeren van een houtketel hoog maar zijn de verwarmingskosten laag in vergelijking met fossiele referentieketens op aardgas en stookolie. Naast dit kostenvoordeel op de gehele levensduur van de installatie is er ook een relevante CO2-winst te behalen en zorgen oogstketens op hout voor lokale en groene tewerkstelling binnen Limburg. Door gebruik te maken van houtige reststromen of onderbenutte stromen binnen de provincie Limburg zijn er ook geen grote duurzaamheidsproblemen te verwachten. Belangrijk is alvast voldoende aandacht te hebben voor het maatschappelijk draagvlak
gezien velen bij biomassa vrezen dat dit ten koste gaat van voedselproductie of biodiversiteit. Bij inzet van hout uit het Limburgse landschap is dat echter vooralsnog niet het geval. Integendeel zelfs: het achterstallig onderhoud van het landschap, zoals bijvoorbeeld bij houtkanten, kan worden weggewerkt door de vrijkomende biomassa als economische drager voor de onderhoudskosten te gebruiken. Het herintroduceren van een beheer heeft juist een positieve invloed op het landschap en de daaraan verbonden biodiversiteit en belevingswaarde. Een voorbeeld van een warmtetoepassing uit regionale biomassa is de houtsnipperketel te Beetsterzwaag in Nederland. Deze centrale voorziet in de warmte van een revalidatiecentrum en een school op basis van houtsnippers geoogst uit houtwallen in een straal van 10 km rondom de installatie. Met de opbrengsten uit de verkoop van de warmte kan de eigenaar/exploitant, een agrarische natuurvereniging, voor een belangrijk deel het onderhoud van het landschap (de houtwallen) financieren. | 157
Foto: Beeld van de warmteproductie-installatie op houtsnippers te Beetsterzwaag (NL)met links het ketelhuis en rechts de voorraadbunker.
3
| 158
BIOMASSAVERZAMELPLAATSEN verzamelplaatsen de kostprijs voor de verwerking en het transport verlaagd worden. Gezien de verwerking (eventueel nog versnipperen, afzeven en drogen) van de biomassa op een centrale plaats plaatsvindt en het transport van kleine partijen biomassa over langere afstanden wordt vermeden. Bij grotere partijen biomassa is het echter vaak efficiënter om deze rechtstreeks vanuit het landschap naar de centrale te vervoeren, gezien er dan geen bijkomende opslag- en overslagkosten zijn. Dit is echter enkel mogelijk naar grote energiecentrales die lagere kwaliteitseisen hebben dan de kleinere verwarmingsketels op hout. Om de haalbaarheid van biomassaverzamelplaatsen na te gaan, dient tijdens de initiatiefase een goed inzicht worden verkregen in de potentiëlen aan biomassa vanuit de regio en de beschikbare machines (bv. hakselaars) en diensten (bv. voor transport) alsook een identificatie van alle mogelijke leveranciers en potentiële afnemers van houtige biomassa. De verzamelplaatsen kunnen daarbij als een soort regionale coöperatie worden opgezet waarbij natuurbeheerders, boseigenaars, boeren, gemeenten en andere landschapsbeherende instanties gezamenlijk de oogst, verwerking, opslag en vermarkting van de houtige biomassa in een regio op zich nemen. Op basis van het ontwikkelde 2D-model in dit project kunnen de eerste inzichten inzake regionale potentiëlen aan biomassa en logistieke karakteristieken alvast snel worden verkregen.
Foto links: Beeld van een biomassaverzamelplaats en stookplaats te Egg (Oostenrijk) welke het dorp van warmte voorziet. Foto rechts: Beeld van een biomassaverzamelplaats te Achental (Duitsland). Het betreft een publiek-private partnership waar regionale biomassa (houtsnippers, brandhout, briketten en pellets) wordt verzameld, behandeld, opgeslagen en verkocht.
Ter afsluiting worden nog enkele aandachtspunten voor het opzetten van regionale ketens op houtige biomassa opgelijst welke naar voren kwamen gedurende het project: • • • • • •
Zorg voor een voldoende breed maatschappelijk draagvlak en werk samen met de verschillende lokale stakeholders Inventariseer welke potentiëlen en kwaliteiten aan lokale biomassa voorhanden zijn Bestudeer grondig het regelgevende kader waarbinnen gewerkt kan worden Oogst biomassa op een verantwoorde wijze: oogst niet meer dan de bijgroei en behoudt een duurzame nutriëntenbalans Let op de economische rentabiliteit bij het oogsten gezien de kosten hier snel kunnen oplopen Zorg voor een efficiënte logistiek zodoende kosten zo laag mogelijk te houden. Aandachtpunten die steeds belangrijker
• • • •
worden naarmate de transportafstand groter wordt zijn de bulkdichtheid (kg/m3) van de biomassa en het volume van de lading. Besteed voldoende aandacht aan een goede opslag gezien hierdoor broei vermeden wordt en een hogere calorische waarde door droging van de biomassa wordt bekomen Maak afspraken rond prijzen en gegarandeerde leveringen Werk met kwaliteitsnormeringen, zodoende dat brandstof en keteltype op elkaar afgestemd zijn Zeer bepalend voor de financiële haalbaarheid van een warmtetoepassing op houtige biomassa zijn de investeringskosten in combinatie met de bedrijfstijd (continuïteit van de warmtevraag door het jaar heen)
| 159
Om te zorgen dat er gedurende het hele jaar door een continue aanlevering van kwalitatieve houtige biomassa mogelijk is en er een hogere vraagprijs voor de biomassa kan worden gerekend, kan er gepleit worden voor het opzetten van regionale biomassaverzamelplaatsen. Dit is een fysieke locatie waar houtige biomassa vanuit de omliggende regio wordt verzameld, kan worden bewerkt en waar het (bij voorkeur overdekt) kan worden opgeslagen voor het verder reduceren van het vochtgehalte. Dergelijke verzamelplaatsen kunnen aldus aanzien worden als infrastructuur voor het bewerken, drogen en vermarkten van houtige biomassa. Naast houtsnippers kunnen deze ook bijvoorbeeld brandhout, pellets en dergelijke als (streek)producten aanbieden. Op de biomassaverzamelplaatsen kan de houtige biomassa die vrijkomt uit de kleine en veelal verspreid liggende bronnen (zoals landschappelijke beplantingen, gemeentelijk groen, bossen en natuurgebieden) in een regio worden verzameld en gebundeld. Zo kan er controle worden uitgeoefend op de kwaliteit van de biomassa en kan er aan een zekere voorraadvorming worden gedaan. Gezien er veelal niet het jaarrond biomassa geoogst wordt, is dit immers geen overbodige luxe. Door dergelijke biomassaverzamelplaats(en) kunnen er aldus betere afspraken gemaakt worden rond volume-en kwaliteitsgaranties, hetgeen van essentieel belang is voor het bevorderen van energie-installaties op houtige biomassa. Daarnaast kan door deze