Expertisecentrum Forensische Psychiatrie
december 2004, nr. 2
Inhoud
Laatste nieuws 1. Laatste nieuws 2. Groot Batelaar 3. Expert-panel 4. Interview Dr. J. Harte
Verhuisbericht Het EFP is per 21 oktober 2004 verhuisd. Na twee jaar in het Trimbosinstituut te zijn ondergebracht, hebben we nu een eigen locatie. Het nieuwe bezoek- en postadres is Maliesingel 29, 3581 BJ te Utrecht. Het telefoonen faxnummer blijven ongewijzigd.
5. Onderzoek risicotaxatie 6. Meta-analyse naar behandeleffect 7. Verslag Krakau 8. Facts & Figures 9. Interview Prof. Dr. J. Swinkels 10. Promoties 11. Agenda 12. Recent Verschenen 13. Literatuur
Colofon EFP Maliesingel 29 3581BJ Utrecht Tel: 030 2910010 Fax: 030 2991414 Email:
[email protected] www.efp.nl
Boek vaktherapieën Het EFP heeft de uitgave van een boek over vaktherapieën in de forensische psychiatrie gefaciliteerd. In de jaren 2003 en 2004 vond een praktijkonderzoek plaats naar vaktherapieën in de forensische psychiatrie, op initiatief van de GGZ Eindhoven en De Kempen. De resultaten worden in dit boek beschreven. Een uitgebreide literatuurstudie geeft de laatste ontwikkelingen in vaktherapie weer. Daarnaast komt naar voren welke good practices vaktherapeuten ontwikkeld hebben voor probleemgebieden als verstoorde waarneming, grensoverschrijding, emotionele spanning, impulsiviteit en agressie bij forensisch psychiatrische patiënten. Dit boek is een mijlpaal in de ontwikkeling van de vaktherapieën in de forensische psychiatrie. Prijs 32 euro excl. Verzendkosten. U kunt het boek bestellen via www.efp.nl.
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
Masterclass met Dr. Jeffrey Young Het EFP organiseert op 3 en 4 maart 2005 een masterclass verzorgd door dr. Jeffrey Young, waarin hij de schematherapie voor de behandeling van forensisch psychiatrische patiënten uiteenzet. De masterclass is als volgt opgebouwd. De eerste dag zal vooral het "mode model" aan de orde komen en de waarde van dit model bij het behandelen van moeilijke patiënten zoals borderliners en psychopaten. De tweede dag zal het model in de praktijk worden gedemonstreerd aan de hand van cases en kunnen deelnemers hun eigen cases voorleggen aan dr. Jeffrey Young. Dr. Young is reeds jarenlang dé expert op het gebied van Schema therapie. Schema therapie integreert elementen van cognitieve therapie, gedragstherapie, objectrelaties en gestalt - therapie in 1 systematische innovatieve vorm van psychotherapie. Deze therapie wordt gebruikt voor het behandelen van onder andere persoonlijkheidsproblemen en chronische depressiviteit. Meer informatie over de schematherapie van dr. Jeffrey Young vindt u via www.schematherapy.com. Indien u interesse heeft in deze 2daagse workshop, kunt u zich aanmelden via
[email protected]. Begin 2005 ontvangt u een aanmeldingsformulier. Accreditatie van de beroepsverenigingen is aangevraagd.
1
PBC gefeliciteerd! Antoine Mooij, oud- directeur van het PBC, werd op deze dag gedecoreerd door de burgemeester van Utrecht, mevrouw A. Brouwer, en is benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Naar aanleiding van hun 55-jarig bestaan organiseerde het Pieter Baan Centrum op 30 september een symposium over de psychische stoornis in het strafrecht . Het was een zeer geslaagde dag, met veel goede sprekers en een leuke omlijsting! We willen het PBC hartelijk feliciteren. De heer
Groot Batelaar, forensische GGZ voor jeugd en volwassenen Een bijzondere speler op het forensische veld Door: Dr. Anne van den Berg Groot Batelaar bestaat al lange tijd. In 1895 kocht het Leger des Heils een stuk grond ver buiten het dorp Lunteren om daar een werkboerderij (landloperkolonie) voor zwervers, vaak met een alcoholprobleem, te beginnen. Vanuit de geschriften uit die tijd werd duidelijk dat er ook al spoedig bewoners door rechtbanken geplaatst werden die elders geen opnameplek konden vinden. Na de tweede wereldoorlog (de gebouwen waren bijna alle verwoest) werd Groot Batelaar in 1953 heropend als een open TBR kliniek gebaseerd op een therapeutische gemeenschapsgedachte. Psychiater Arendsen Hein, die in die tijd de toenmalige naburige neurosekliniek Veluweland opzette, was in de jaren 50 actief in Groot Batelaar o.a. met LSD om verdrongen traumatische herinneringen die tot het plegen van delicten hadden geleid via een begeleide trip te laten herbeleven en verwerken. Later werd deze behandelingsmethode binnen Groot Batelaar van overheidswege verboden. Toen de kliniek in 2003 vijftig jaar bestond heeft Groot Batelaar over die vijftig jaar geschiedenis een boek laten schrijven met als subtitel een bijzonde speler op het forensische veld .
Groot Batelaar, inmiddels uitgebreid met een polikliniek en een deeltijdbehandeling te Arnhem en Zwolle en forensische RIBW s voor o.a. ex-TBS patiënten in diverse plaatsen van het land, heeft nog steeds die positie. De kliniek is geen FPA, geen FPK, geen TBS instituut en geen Psychotherapeutische Kliniek, maar heeft van alles wat. De overheid heeft nog steeds een ambivalente houding naar het functioneren van de kliniek omdat deze niet in een bestaand sjabloon te vangen valt. De overheid zou dat wel graag willen om met een checklist het functioneren van de kliniek af te
kunnen vinken. Het Verweij Jonker instituut, in het verlengde daarvan VWS, en de hoofdinspecteur Lucieer hadden het in 2003 maar moeilijk met bepaalde concepten en uitgangspunten van de kliniek. In Nederland bestaan geen instellingen als Groot Batelaar, wel in Engeland zoals het Henderson Hospital te Londen. Wat maakt de kliniek Groot Batelaar nu anders dan de reguliere forensische instellingen in Nederland? Ik zal deze kort schetsen: 1.
Uitgangspunt van de behandeling is dat de bewoner kiest voor de behandeling. Ondanks de juridische kaders zoals de TBS met voorwaarden of met proefverlof, artikel 15 lid 5 van de Penitentiaire Beginselen Wet, bijzondere voorwaarden bij een Schorsing van de voorlopige hechtenis en bij een voorwaardelijk strafdeel, Penitentiair programma, doen we een sterk beroep op de eigen motivatie, waarbij de kaders wel kunnen helpen als stok achter de deur. Deze vaak in het begin externe motivatie moet tijdens de behandeling verder intern ontwikkeld worden.
De kliniek is vanuit dit eigen- motivatie uitgangspunt open, zonder muren, grachten en hekken. Voorwaar een perspectief biedend begin voor bewoners die vanaf hun vroege jeugd gekenmerkt worden door oppositioneel gedrag en het vroeg afbreken van scholing en banen. 2. De eigen verantwoordelijkheid voor de behandeling wordt van het begin af aan benadrukt. De patiënten in de kliniek worden dan ook bewoners genoemd om aan te geven dat zij medeverantwoordelijk zijn voor het welslagen van hun behandeling in de
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
2
leefgroep waarin ze leven. Deze leefgroepen worden niet samengesteld op basis van delict, ontwikkelingsniveau of fase in de behandeling. Je leert het best in een heterogene groep waarin allen forse problemen hebben om zich adequaat sociaal te gedragen; dit uit zich onder andere in delictgedrag. Het sociaal functioneren staat in de behandeling voorop, daarna komt het delictgedrag en het risico management. Vandaar dat Groot Batelaar zich gematigd opstelt als het gaat om risicotaxatie, delictanalyse en het terugvalpreventieplan. We plaatsen deze laatste twee nadrukkelijk in de context van de sociale interactie. Voor de risicotaxatie aan het begin en eind van de behandeling moeten we nog een goede vorm vinden. Teveel risicogericht kijken en behandelen kan het zien van positieve verandermogelijkheden beperken. 3.Uit voorgaande zal duidelijk zijn dat de persoon van de bewoner in de behandeling meer naar voren komt dan zijn delictgedrag, zonder het delictgedrag te willen bagatelliseren. De staf gaat met de bewoners om vanuit een professionele betrokkenheid op hun gehele functioneren en we verwachten van de bewoners dat ze ook betrokken met elkaar omgaan en de staf met respect bejegenen. Bewoners worden actief betrokken bij hun eigen behandelcontracten en die van elkaar in de eigen leefgroep, zij worden ook actief betrokken bij het kliniekfunctioneren. Zorgprogramma s gericht op een delictcategorie en met een cliëntgericht traject daarbinnen zal je niet in Groot Batelaar aantreffen. Brandstichters, geweldplegers, seksuele delictplegers en oplichters zitten bij elkaar in een leefgroep. Niet gemakkelijk maar wel leerzaam. Het cliëntgerichte zit hem in de houding van de staf en in de persoonlijke behandelcontracten, niet in het
behandelprogramma. In het verlengde hiervan is de visie binnen Groot Batelaar dat veel van de behandeling bestaat uit de zogenaamde indirecte interventies, het leren veranderen by the way in plaats van expliciete training. Zo krijgt het in standhouden van een goed en respectvol therapeutisch milieu grote aandacht. Maar indirecte behandelinterventies zijn vaak moeilijk te meten. 4.
Sinds kort behandelen we ook vrouwen in de kliniek; niet in een aparte vrouwengroep, dat zou tegen de hiervoor genoemde basisprincipes ingaan, maar in gemengde groepen. De maatschappelijke realiteit in de leefgroepen wordt hiermee versterkt. Er ontstaan meer mogelijkheden om met de andere sekse sociaal adequaat te leren omgaan. Helpt zo n behandeling op Groot Batelaar? Dat is natuurlijk de hamvraag. Van de Henderson Hospital weten we op basis van hun wetenschappelijk onderzoek dat de resultaten goed zijn. Via het EFP hopen we o.a. in het onderzoeksproject behandeleffecten wetenschappelijk duidelijk te maken dat de hier beschreven insteek bij vaak oppositionele jong volwassenen een succesvolle is. Onze eigen indruk, mede op basis van eigen materiaal, is positief, hierdoor houd je dit dynamische werk langer vol. Voor verdere, vaak praktische, informatie over de kliniek verwijzen we naar de website www.grootbatelaar.nl. Uw reactie op deze korte impressie van de kliniek kunt u zenden naar Groot Batelaar, afdeling beleid en kwaliteit, postbus 5, 6740 AA Lunteren
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
3
Expertpanel Het expert-panel van het EFP bestaat uit deskundigen op diverse terreinen van de forensische psychiatrie. Via de website van het EFP kunt u een vraag sturen naar dit expert-panel. De onderstaande vraag werd onlangs door hen beantwoord:
Het onderzoek naar de bruikbaarheid van de SVR-20 loopt momenteel nog. Hoe verantwoord is het om de risicotaxatie (enkel) op de SVR-20 te baseren?
De SVR-20 (Sexual Violence Risk-20) is ontwikkeld als richtlijn voor risicotaxatie bij alle typen zedendelinquenten. De SVR-20 neemt als gestructureerd risicotaxatieinstrument een middenpositie in tussen de volledig ongestructureerde risicotaxatie (het traditionele klinisch oordeel) en de zuiver actuariële benadering (bijvoorbeeld de STATIC-99). Uit onderzoek is gebleken dat de ongestructureerde klinische risicotaxatie ( de klinische blik ) een lage betrouwbaarheid en lage predictieve validiteit heeft. Bij actuariële instrumenten weegt het deskundigenoordeel echter totaal niet mee waardoor het gevaar bestaat dat de beoordelaars de gegevens over- of onderwaarderen wanneer zij besluiten nemen over individuele personen. Bij de SVR-20 wordt een standaard set risicofactoren beoordeeld. De 20 items zijn verdeeld over 3 subschalen: psychosociale aanpassing, seksuele delicten en toekomstplannen. De items worden gescoord op een driepuntsschaal (0 = afwezig, 1 = wellicht of gedeeltelijk aanwezig, 2 = duidelijk aanwezig). Daarna worden de scores op de afzonderlijke items gewogen en wordt er een oordeel over de mate van risico ( laag , matig , hoog ) gevormd. Vanzelfsprekend wordt de beoordeling en de weging van de combinatie van risicofactoren uitgevoerd door een forensisch geschoolde clinicus. De SVR-20 laat ruimte voor toevoeging van extra risicofactoren die de clinicus in een individueel geval relevant acht (Hildebrand e.a.; 2001). Alle risicotaxatieinstrumenten zijn in Nederland nog deels in de ontwikkelingsfase, al hoewel voor de SVR-20 de eerste valideringsgegevens bekend zijn (De Vogel et al., 2004). Risicotaxatieinstrumenten zijn in principe, en zeker gezien de huidige stand van zaken, niet bedoeld om in het individuele geval een absolute uitspraak te doen over de kans op recidive. Het is dan ook onverantwoord, behoudens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, om dergelijke instrumenten in de klinische praktijk aan te wenden voor dergelijke (enkelvoudige) toetsing. Deskundigen zijn het er wel over eens dat het gebruik van gestructureerde risicotaxatieinstrumenten een toegevoegde waarde kan hebben. Deze instrumenten kunnen een belangrijke leidraad vormen bij de inschatting van de kans op recidive. Naarmate er meer bekend is over de voorspellende waarde zullen ze een steeds voornamere rol gaan spelen bij risicotaxatie. De Werkgroep Implementatie Gestructureerde Risicotaxatie (WIGR) concludeerde in maart 2003 dat de gestructureerde risicotaxatie de meest aan te bevelen methodiek is om het risico van ernstige recidive binnen een bepaalde termijn in te schatten. Voor seksueel delinquenten lijkt de SVR-20 in de huidige fase het meest geschikte instrument in de Nederlandse situatie. Te gebruiken als onderdeel van de gestructureerde risicotaxatie. Overigens zijn er op dit gebied momenteel meerdere instrumenten in ontwikkeling.
Hildebrand, M., Ruiter de, C. & Beek van, D. (2001). Handleiding bij de Sexual Violence Risk-20. Richtlijnen voor het beoordelen van het risico van seksueel gewelddadig gedrag. (Nederlandse vertaling). Utrecht: Forum Educatief. Vogel de, V., Ruiter de, C. Beek van, D. & Mead, G. (2004). Predictive Validity of the SVR-20 and STATIC-99 in a Dutch Sample of Treated Sex Offenders. Law and human behavior, 28(3), p.235-251. Vogel de, V., Ruiter de, C., Beek van, D. & Mead, G. (2003). De waarde van gestructureerde risicotaxatie. Een retrospectief empirisch onderzoek bij behandelde seksuele delinquenten. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 58, p.9-29. Werkgroep Implementatie Gestructureerde Risicotaxatie. (2003). Risicotaxatie: Het voorspellen van ernstig gewelddadig gedrag bij psychisch gestoorde delinquenten gedurende de strafrechtketen. Den Haag: Ministerie van Justitie.
Wilt u ook een vraag stellen aan ons expert-panel? Dit is mogelijk via onze website www.efp.nl!
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
4
Interview met dr. Joke Harte Door: Drs. B. Hesper, onderzoekster EFP Joke Harte zet zich al jaren in voor de samenwerking tussen de onderzoekers van Forensische Instituten. Zo organiseert ze de onderzoekersbijeenkomsten, waar onderzoekers elkaar om feedback kunnen vragen als collega s. En tot voor kort bracht ze het INFObulletin uit. Ik sprak met haar bij De Meren, een van de drie GGZ-koepels in Amsterdam, waar ze het onderzoek op touw gaat zetten voor de sector Intensieve en Forensische Psychiatrie. Joke werkt bij de Meren sinds april 2004. Wil je iets over je achtergrond vertellen? Ik heb psychologie gestudeerd met Methodologie als afstudeerrichting. Dat is een richting die alleen bij de UvA bestaat en daar leer je alles over onderzoek. Ik koos voor deze technische opleiding omdat ik toen al wist dat ik onderzoeker wilde worden. Na mijn studie ben ik aan de UvA gepromoveerd op besliskunde. Het was fundamenteel onderzoek waarbij ik een meetmethode heb ontwikkeld. Je hebt acht jaar bij het Pieter Baan Centrum gewerkt, hoe kwam je daar terecht? Na mijn promotie heb ik heel even bij TNO gewerkt, tot ik een vacature zag voor onderzoeker bij het Pieter Baan Centrum. Dat leek me heel interessant.. Gelukkig wilde het PBC ook graag een methodoloog als onderzoeker. Bij het PBC heb ik voor het eerst kennis gemaakt met de forensische psychiatrie. Ik heb er heel veel geleerd, ook over strafrecht. En ik heb ervaren dat onderzoek in dit veld heel interessant is, omdat het zo maatschappelijk relevant is. Er zitten grote belangen aan vast. In het PBC wordt een grondige en terughoudende diagnostiek bedreven. Ik vind het dan ook vervelend dat er soms zo negatief wordt gedaan over het PBC. Dat heeft vaak te maken met procesbelangen en daarom kan het PBC er ook niet op reageren, dan zouden ze al snel te veel informatie over een zaak loslaten. Het PBC rapporteert naar de rechtbank en mag daar dan niet over in discussie gaan met anderen. Sinds april werk je bij de Meren, bij de Sector Intensieve en Forensische psychiatrie. Ondanks dat ik het bij het PBC erg naar mijn zin gehad heb vond ik het na acht jaar tijd voor iets anders. Ik wilde een breder gebied opzoeken. En toen kwam hier een vacature vrij. De Sector Intensieve en Forensische Psychiatrie bestaat eigenlijk uit drie klinieken: De Klinisch Intensieve Behandeling (KIB), de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) en de Polikliniek. In alle klinieken worden vooral patiënten met As-I problematiek opgenomen. Vaak psychotische stoornissen, zoals schizofrenie. Dit was voor mij dus een veel breder terrein. Zo is het aspect behandeling nieuw voor mij. Wat ik ook heel aantrekkelijk vond, was dat hier nog helemaal geen onderzoek werd gedaan. Het moet helemaal opgezet worden.
Zijn er al projecten in ontwikkeling? Toen ik hier begon kwam meteen de risicotaxatie om de hoek kijken, waarvoor alle verloven van tbspatiënten opnieuw moesten worden bekeken. Daar ben ik heel druk mee bezig geweest. Nu dat rond is ga ik snel beginnen met een tevredenheidsonderzoek onder de patiënten. En er moet een monitoring ontwikkeld worden voor de KIB. Zo zijn er meer relatief kleine projecten. Daarnaast moet er een meerjarenprogramma komen, met als doel de behandeling en het effect in kaart te brengen. Waar zou je in de toekomst nog onderzoek naar willen doen? In de Meren worden veel mensen behandeld met As-I stoornissen, die tot een gewelddaad zijn gekomen. Ik zou wel willen onderzoeken hoe dat komt. Er zijn veel psychiatrische patiënten, waarvan slechts enkelen gewelddadig zijn. Waarom is deze groep nu juist wel gewelddadig? Ook zou ik wel op het gebied van preventie onderzoek willen doen. Er is veel kennis in het forensische veld aanwezig, maar deze wordt voor zover ik weet nog niet voor preventie ingezet. Op welk gebied zouden klinieken meer samen kunnen werken? Ik vind het heel belangrijk dat er ook kennis van buiten het forensisch veld wordt gebruikt. Zoals uit de verslavingszorg. De meeste patiënten zijn namelijk ook poli-drugsgebruikers. Verder werken de forensisch psychiatrische klinieken op onderzoekersniveau onderling goed samen. Iedereen weet elkaar te vinden. Ik vind het wel jammer dat er soms gezegd wordt dat klinieken eilandjes vormen. Op onderzoekersniveau ervaar ik dat helemaal niet zo.
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
5
Toen ik bij het PBC ging werken was ik daar de enige onderzoeker. Daarom ben ik alle onderzoekers van de klinieken gaan bezoeken. In sommige klinieken was onderzoek veel verder ontwikkeld dan in andere klinieken. Ik heb toen een dag georganiseerd voor de onderzoekers en dat is zo goed ontvangen dat ik het twee maal per jaar
ben blijven doen. Deze dagen zijn bedoeld om feedback te kunnen vragen aan collega s over bijvoorbeeld een onderzoeksopzet. De bijeenkomsten werken heel drempelverlagend, het wordt makkelijker om elkaar tussendoor ook eens te bellen voor advies. Iedereen is altijd heel behulpzaam.
Landelijk onderzoek risicotaxatie instrumenten In het afgelopen half jaar is er hard gewerkt door het EFP en tien forensisch psychiatrische instellingen aan de uitvoering van het onderzoek waarin diverse risicotaxatie-instrumenten worden gevalideerd. Als projectleider is sinds juli jl. mr.dr. Martin Hildebrand aangesteld. De voortgang van het project is enigszins gehinderd door het feit dat alle forensisch psychiatrische instellingen in dezelfde periode veel capaciteit beschikbaar moesten stellen ten behoeve van de invoering van een vernieuwd verlof-protocol waarin risicotaxatie-instrumenten een prominente positie gaan innemen. Hiermee wordt de noodzaak van het valideringsonderzoek nog eens extra benadrukt. Het onderzoek wordt verricht op basis van een landelijke steekproef van TBS-gestelden die tussen 1990 en 2000 uit de instellingen zijn ontslagen. Er zal worden gerapporteerd over de resultaten voor seksueel delinquenten en gewelddadige delinquenten. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het projectteam via
[email protected].
Meta-analyse naar behandeleffect Het afgelopen voorjaar zijn er enkele projecten gestart bij het EFP die zich richten op inzicht in het effect van de behandeling die wordt geboden aan forensische psychiatrische patiënten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een systematische review van behandeleffectstudies die in Engelstalige en Nederlandstalige wetenschappelijke tijdschriften zijn verschenen in de afgelopen 25 jaar. Daarmee is het een uniek project dat in relatief korte tijd veel informatie kan genereren voor de state of the art van behandelen. De projecten zijn opgezet in samenwerking met onder andere het Trimbos-instituut te Utrecht en de Erasmus Universiteit te Rotterdam. In de eerste fase wordt literatuur verzameld rondom de volgende doelgroepen: -persoonlijkheidsstoornissen -antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie -seksueel delinquenten: aanranders en verkrachters -seksueel delinquenten: pedoseksuele daders -het effect van farmacotherapie bij seksueel delinquenten Voor meer informatie over meta-analytische studies kunt u contact opnemen met
[email protected].
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
6
Krakau: Oost ontmoet west. Door dr. Peter Greeven Afgelopen zomer was in Krakau de European Conference on Psychology and Law . Polen was net officieel lid geworden van de EU, net als zoveel andere Oost-Europese landen. Het congres werd dan ook opvallend druk bezocht door allerlei collegae uit deze Oost-Europese landen. Zij waren er om kennis te halen nu de grenzen in Europa steeds meer wegvallen en voor ons, de westerlingen, vormde het een confrontatie met cultuurverschillen. Wat opviel aan de bijdragen van onze nieuwe EU partners is dat forensische psychologie zich in hun optiek specifiek richt op de bijdrage die de psychologie kan leveren aan de gang van zaken in de rechtbank. Voor de meesten van hen is forensische psychologie een discipline die op de één of andere wijze psychologische kennis beschikbaar stelt aan belanghebbenden, instellingen of overheidsinstanties die direct of indirect verbonden zijn aan het juridische proces. Zo is de forensisch psycholoog een expert op het gebied van getuigenverklaringen of in staat om een uitgebreid daderprofiel op te stellen. In Nederland brengen we deze activiteiten veelal onder bij de rechtspsychologie, een specialisme die we in de forensische psychologie, maar ook in de forensische psychiatrie nog wel eens geneigd zijn te vergeten, terwijl daar toch zoveel empirisch onderzoek vandaan komt. Forensische psychologie en -psychiatrie in Nederland is van oudsher dan ook meer verbonden aan individueel gerichte klinische werkzaamheden en veel minder aan empirisch onderzoek.
Rechtspsychologie in Nederland is daarentegen volgens Van Koppen (2002), een tak van toegepaste psychologie die zich uitstrekt tot het hele gebied van de juridische doctrine en het juridische bedrijf. In het rechtspsychologische onderzoek ligt de nadruk veel meer op de empirische studie van verschijnselen in het recht. Daarbij maakt men vaak gebruik van de experimentele benadering: allerlei
processen die voor het recht relevant zijn kunnen worden gemodelleerd in een laboratoriumachtige setting. Op het congres toonde men met een dergelijke studie aan dat zogenaamde leugen experts over het algemeen niet beter in staat zijn om leugens te voorspellen dan willekeurige studenten zonder specifieke vooropleiding. Meer dan de helft van de leugens verteld door de verdachte van een gewelddadig delict worden in ieder geval nooit achterhaald.
De experimentele benadering is in de klinische praktijk van de forensische psychologie en psychiatrie slechts ten dele te realiseren. Zo zouden we voor de bepaling van het effect van interventies op recidive eigenlijk gecontroleerd onderzoek moeten uitvoeren met een groep die aan de behandeling wordt blootgesteld (experimentele conditie) en een groep die geen behandeling ondergaat (de controlegroep). In het huidige tijdsgewricht lijkt een dergelijke opzet niet haalbaar, want vraag maar eens aan de rechter om dergelijke groepen samen te stellen in het kader van een wetenschappelijke studie. Toch kan en moet de forensische psychologie en -psychiatrie zich verwetenschappelijken om antwoorden te gaan genereren voor een van de meest gestelde vragen: Wat werkt, voor wie? . In: P. van Koppen, D. Hessing, H. Merckelbach & H. Crombag (2002), Het recht van binnen: Psychologie van het recht. Deventer: Kluwer.
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
7
Facts & Figures Nederland kampt al geruime tijd met de passantenproblematiek. In 1986 constateerden de Nederlandse autoriteiten al een structureel gebrek aan plaatsen in tbs-instellingen, waardoor tbs-passanten op een plaats in een instelling moesten wachten. Het aantal mensen dat moet wachten op een plaats in een tbsinstelling is de afgelopen jaren weer licht gestegen. Uit een uitspraak van het Europese Hof blijkt dat het te laat plaatsen van tbs-passanten niet zomaar wordt geaccepteerd. Op 11 mei 2004 gaf het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een uitspraak in de zaken Brand en Morsink versus Nederland. Deze zaken betroffen twee tbs-passanten. Na het uitzitten van hun vrijheidsstraffen zaten de heer Brand en de heer Morsink nog geruime tijd in hechtenis voordat zij werden geplaatst in een tbskliniek. Het Hof vindt de gang van zaken in beide gevallen niet acceptabel en acht art. 5 lid 1 Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden geschonden. Dit artikel stelt dat niemand zijn vrijheid kan worden ontnomen, behalve in het geval van rechtmatige detentie door een daartoe bevoegde rechter. Het Hof gaf hierbij aan dat de Nederlands autoriteiten al in 1986 een structureel gebrek aan plaatsen in tbsinstellingen voorzag en het in deze gevallen geen onvoorziene of exceptionele situatie betrof. Het Hof merkt in de uitspraak van de heer Brand ook nog op dat het een vertraging van 6 maanden bij de plaatsing in een tbsinstelling al niet acceptabel vindt. De uitspraak heeft dit moment nog geen gevolgen voor de huidige tbspassanten. Nederland heeft beroep aangetekend bij de Grand Chamber van het Europese Hof. De datum van de uitspraak is nog niet bekend, maar we houden u op de hoogte!
Bron: DJI
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
8
Waterdichte risico-inschatting bestaat niet, we bemoeien ons in de gezondheidszorg met waarschijnlijkheidskennis Interview prof. dr. Jan Swinkels Door: Drs. B. Hesper, onderzoekster EFP Prof.dr Jan Swinkels werd in 2002 benoemd tot bijzonder hoogleraar Richtlijnontwikkeling in de geestelijke gezondheidszorg aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is een gewild spreker op nationale en internationale congressen, seminars en symposia en heeft zitting in tientallen commissies en besturen. Binnen deze besturen en commissie is hij met name actief op het terrein van de kwaliteit van de (medische) beroepsuitoefening, richtlijnontwikkeling in de psychiatrie en de medisch specialistische zorg en de accreditatie van zorginstellingen. We spraken met hem over de stand van zaken van richtlijnontwikkeling in de forensische psychiatrie. Hoe bent u bij richtlijnontwikkeling terecht gekomen? Als je eenmaal afgestudeerd bent als arts of specialist dan merk je op een bepaald moment dat het eigenlijk een project van levenslang leren is. Terwijl de handboeken die ik er vaak op nasloeg vaak al verouderd waren als ze uitkwamen. En als ik een klinische vraag probeerde op te zoeken in een medisch tijdschrift, dan was ik daar tijden mee bezig, vaak zonder het antwoord te vinden. Het vierde argument was dat ik op een gegeven moment zoveel literatuur op mijn bord kreeg dat ik dacht hoe kan ik dit nu allemaal gaan bijhouden! In eerste instantie ben ik toen wat meer gaan specialiseren, inhoudelijk heb ik dan ook wat meer verstand van depressies. Tegelijkertijd is dat concept van richtlijnontwikkeling tot stand gekomen, om zelf kennis op te doen, maar ook om anderen te helpen ontdekken wat nu eigenlijk de state of the art rondom een bepaald ziektebeeld is.
Hoe zijn de eerste richtlijnen tot stand gekomen? Het begon al lang geleden met informele consensusbijeenkomsten. Zo langzamerhand is daar evidence based richtlijnontwikkeling uit voortgekomen, waarbij je je behandeling probeert te baseren op evidentie, zoals wetenschappelijk onderzoek. Ik heb zelf meegemaakt dat we behandelingen toepasten waar iedereen er diep van overtuigd was dat het de beste behandeling was, terwijl bewijzen daarvoor nog helemaal niet bekend waren. Toen dacht ik er is nogal wat aan te verbeteren! Zo is het idee van richtlijnontwikkeling ontstaan, waarbij meespeelde dat ook het AMC waar ik in de jaren 80 werkte evidentie als belangrijke topic had. In het begin volgden er verwoedde discussies over evidence based medicine, waar sommigen in Nederland toen helemaal niet aan wilden. Inmiddels blijft het een belangrijk onderwerp, het is een vorm van kennismanagement. Aan de ene kant laat je zien wat je allemaal weet, maar het geeft ook aan waar de gaten zitten. Er zijn nu eenmaal ook dingen die je niet kunt weten omdat je de onderzoeken niet kunt uitvoeren, bijvoorbeeld omdat het ethisch niet verantwoord is. Zo kun je niet de ene groep moordenaars loslaten en de anderen opsluiten voor
een experiment. Je kunt wel een ander onderzoeksopzet verzinnen maar, de wetenschap houdt zijn beperkingen.
En zo komen we al op het gebied van de forensische psychiatrie Echte richtlijnen in de forensische psychiatrie bestaan nog niet en dat is ook niet zo gek, omdat je met dit soort stoornissen niet kunt randomiseren. Je kunt niet de ene groep vrijlaten en kijken wat er gebeurd en de andere groep opsluiten. Daarmee zit de forensische psychiatrie op een ingewikkeld wetenschappelijk gebied. Omdat het zich verhoudt tot de gezondheidszorg tegenover rechten en justitie. Rechten behoort tot de zogenaamde speculatieve wetenschap, het berust voornamelijk op de normen en waarden in de samenleving, vastgelegd in wetten. Dit staat tegenover wat je in de gezondheidszorg ziet, daar gaat het om een empirische wetenschap. Waar je probeert te toetsen of wat je doet ook echt werkt. De forensische psychiatrie zit hiertussen. Aan de ene kant heeft de forensische psychiatrie de taak de samenleving te beschermen tegen criminelen en tegelijkertijd hebben ze de ambitie vanuit de medische invalshoek om te behandelen en deze mensen vooruitgang te bieden. Er zijn in de forensische psychiatrie nog heel wat wetenschappelijke vragen. Dat maakt het lastig om een richtlijn te formuleren. Vroeger was het bijvoorbeeld taboe om te discussiëren over de biologische oorzaak van gedrag. Tegenwoordig heerst een genuanceerdere opvatting, gedrag heeft ook te maken met hersenen en biologie. De discussie dat sommige mensen schijnbaar als psychopaat geboren worden, die als het ware geen enkel gevoel kennen, dat vind ik heel interessant. Zou je ze kunnen behandelen met psychotherapie of met elektromagnetische stimulatie? Er is hierover te weinig feitelijk kennismateriaal. Als je daarop richtlijnen formuleert, dan heet dat volgens de rechtspraak: gebaseerd op circumstantial evidence.
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
9
sector loopt wat dat betreft voor. Tot voor kort stelde het forensisch veld zichzelf te weinig vragen. Inmiddels wordt wel de vraag gesteld heeft het wel zin waar we mee bezig zijn? . Nu het op gang komt kan de achterstand snel ingehaald worden.
Hoe komt het dat er niet genoeg kennismateriaal beschikbaar is binnen de forensische psychiatrie? Richtlijnen ontstaan als er binnen het veld de behoefte ontstaat om te professionaliseren, wetenschappelijker te worden. Als je durft vragen te stellen bij behandelingen die je al jaren zo doet, dan komt evidence based medicine op gang met de vraag wat is eigenlijk de beste behandeling? Het forensische veld is heel naar binnen gericht geweest, waarbinnen mensen met hart en ziel werken. Maar om te ontwikkelen moet het veld transparanter worden. Daar zit een risico in, omdat kan blijken dat de werkwijze tot nu toe helemaal niet op alle punten de beste is geweest. De medische
Op het gebied van risicotaxatie zijn er bijvoorbeeld recente ontwikkelingen. Ik denk dat mensen zich nu nog te veel verschuilen achter persoonlijke oordelen. Het persoonlijke oordeel zal altijd belangrijk zijn, maar het kan niet zo zijn dat een psychiater aan zijn water kan voelen of een psychopaat nog een moord zal gaan plegen. Daar geloof ik helemaal niets van, gewoon omdat zijn ervaring daarmee veel te gering is. Een dokter die 1000 diabeten gezien heeft krijgt ongeveer een beeld van hoe dat loopt, maar hoeveel moordenaars ziet de gemiddelde psychiater? Te weinig. Daarom moet je aan het psychiatrisch onderzoek een aantal dingen toevoegen die de indruk sterker onderbouwen. Dit is nu in ontwikkeling met risicotaxatie. Waterdichte systemen bestaan echter niet, we bemoeien ons in de gezondheidszorg met waarschijnlijkheidskennis. We kunnen niets met 100% voorspellen. Als je rookt heb je meer kans op longkanker, maar er zijn ook mensen die hun hele leven roken zonder klachten. Wetenschapelijke uitspraken zijn vaak op groepsniveau, niet op het individu. Risicotaxatie probeert een schatting te geven op individueel niveau en is daarom een interessante toevoeging aan de mogelijkheid van behandelaars om wat zekerder te voorspellen.
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
10
Martin Hildebrand, Psychopathy in the treatment of forensic psychiatric patients: Assessment, prevalence, predictive validity, and clinical implications. Amsterdam: Dutch University Press, 2004, 246 p. Vrijdag 8 oktober 2004 promoveerde Martin Hildebrand aan de Universiteit van Amsterdam op zijn proefschrift Psychopathy in the treatment of forensic psychiatric patients: Assessment, prevalence, predictive validity, and clinical implications. Promotores: Prof.dr. Corine de Ruiter en Prof.dr. Paul Emmelkamp.
In het proefschrift van Hildebrand staat de vraag naar de rol van de diagnose psychopathie in de behandeling van terbeschikkinggestelden centraal. Het onderzoek werd uitgevoerd in de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht. In het onderzoek wordt de Nederlandse versie van de Psychopathie Checklist-Revisited (PCL-R) onderzocht op betrouwbaarheid en validiteit. De PCL-R is de laatste tien jaar uitgegroeid tot een standaardinstrument voor het stellen van de diagnose psychopathologie. Het onderzoek levert evidentie op dat de Nederlandse versie van de PCL-R voldoet aan diverse testmethodologische criteria. Daarnaast wordt het belang van de diagnose psychopathie aangetoond voor de behandeling. Zo blijken patiënten die hoog scoren op de PCL-R zijn vaker verbaal agressief te zijn en de regels in de kliniek stelselmatig overtreden. Psychopathische patiënten zijn vaker betrokken bij incidenten en verzuimden ze met de nodige regelmaat deel te nemen aan behandelingsactiviteiten als arbeidstraining en onderwijs. Hildebrand concludeert dan ook dat de behandeling geen effect heeft op de vermindering van risicofactoren bij psychopaten. Tenslotte bleek uit het onderzoek van Hildebrand dat verkrachters/ aanranders die hoog scoorden op de PCL-R vaker recidiveren dan verkrachters/ aanranders die lager scoren op de PCL-R. Irma Timmerman, Violent behaviour: aetiology and treatment issues. Amsterdam: Thesis, 2004, 150 p. Woensdag 8 september 2004 promoveerde Irma Timmerman aan de Universiteit van Amsterdam op haar proefschrift: Violent behaviour, aetiology and treatment issues. Promotor: Prof. dr. P.M.G. Emmelkamp. In het proefschrift van Timmerman worden verschillende aspecten van een geïntegreerde leertheoretische benadering over gewelddadig gedrag behandeld. Het onderzoek werd uitgevoerd in een van de rijksinrichtingen waar terbeschikking gestelden worden behandeld (FPC Veldzicht). Uiteenlopende onderwerpen binnen de gedragstherapeutische en leertheoretische benadering die in internationaal onderzoek van belang worden gevonden komen aan de orde. Het proefschrift bestaat uit een literatuuroverzicht over de meest gangbare leertheoretische theorieën ten aanzien van gewelddadig gedrag, de relatie tussen uiteenlopende vormen van psychopathologie en gewelddadig gedrag en de behandeling van gewelddadig gedrag. Het proefschrift bestaat uit een tweetal secties. De eerste sectie bestaat uit een bespreking van vroege omgevingsinvloeden op de ontwikkeling van crimineel gedrag. De tweede sectie behandeld de assesment en behandeling van TBSgestelden. Timmerman ontwikkelde een observatieschaal voor TBS-gestelden, de FIOS Forensic Inpatient Observation Scale. Hiermee worden zelfverzorging, gedrag, inzicht in eigen delictgedrag, verbale vaardigheden en psychische klachten gemeten. De TBS behandeling kan als succesvol worden omschreven; patiënten worden minder wantrouwend, egoïstisch, bang en agressief. Daarnaast wordt er een vergelijking gemaakt met andere onderzoeksgroepen zoals gedetineerden, forensisch psychiatrische patiënten en de algemene bevolking.
Wim Canton, Gerapporteerd
en dan?, Breda, Twintype, 2004,185 p.
Op vrijdag 22 oktober promoveerde Wim Canton op zijn proefschrift Gerapporteerd van Amsterdam. Promotor: Prof. dr. W. van den Brink.
en dan? Aan de Universiteit
Canton onderzocht hoe het met delinquenten verder gaat als ze door een psycholoog of psychiater zijn gerapporteerd in het kader van Pro Justitia Rapportage. Daarnaast onderzocht hij hoe groot de kans is dat een veroordeelde na een zwaar vergrijp nogmaals in de fout gaat. Zonder behandeling ligt dit percentage op 35 procent, met behandeling op 20 procent. Te weinig zware criminelen volgen een psychiatrische behandeling, terwijl de kans op recidive met 40 procent afneemt als zij dat wel doen. Justitie laat hier volgens Canton een goede kans liggen om de criminaliteit terug te dringen. De rechters leggen volgens Canton zeker de helft van de behandeladviezen naast zich neer. Ze leggen dan geen behandeling op, ondanks een advies daartoe. Bovendien ontloopt de veroordeelde veelvuldig de sanctie van detentie als hij niet komt opdagen voor zijn opgelegde therapie. Dit omdat dergelijke zogeheten tenuitvoerleggingen vaak onderop de stapel komen liggen en omdat er een cellentekort is, zo stelt Canton. De rechterlijke macht herkent zich niet in dit beeld. Forensische klinieken, waar dergelijke behandelingen worden gegeven aan onder meer zeden- en geweldsdelinquenten, onderschrijven echter de bevindingen in het proefschrift. Brandstichters en geweldsdelinquenten recidiveren het vaakst, zedendelinquenten zouden volgens zijn onderzoek na veroordeling het minst opnieuw in de fout gaan. Bezuinigingen op reclassering en toegespitste behandelingen voor delinquenten zijn daarom volgens Canton onverstandig. ( 2 oktober 2004, de Volkskrant)
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
11
Promoties Recente promoties 8 september
Violent Behavior. Aetiology and treatment issues. Mw. I.G.H. Timmerman Universiteit van Amsterdam, Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Promotor: Prof.dr. P.M.G. Emmelkamp
8 oktober
Psychopathy in the treatment of forensic psychiatric patients Mr.drs.M.Hildebrand Universiteit van Amsterdam, Faculteit Psychologie. Promotoren: Mw.Prof.dr. C. de Ruiter, Prof.dr. P.M.G. Emmelkamp
15 oktober
Brain abnormalities in schizophrenia Mw. N. van Haren Universiteit Utrecht, Faculteit Geneeskunde. Promotoren: Prof.dr. R.S. Kahn, Dr. H.E. Hulshoff Pol Dr. W. Cahn
22 oktober
Gerapporteerd... en dan? Drs. W.J. Canton Universiteit van Amsterdam, Faculteit Geneeskunde, psychiatrie. Promotor: Prof. dr. W. van den Brink
Agenda Nederland 7 december
Kwaliteit van zorg bij Dwang en Drang in de psychiatrie Congres over de noodzaak van dwang en drang in psychiatrie en de (on)menselijke kanten ervan Congrescentrum de Reehorst, Ede. Informatie: www.sympopna.nl
9 december
Angststoornissen: behandeling en therapieresistentie Congres bij de GGZ in Nijmegen Cure & Care development. Informatie: www.curecare.nl
15 december
Dag van de GGZ Congres in het Evoluon in Eindhoven Euroforum, www.ggzdag.nl
19 december
Persoonlijkheidsproblematiek en psychotrauma Congres in de Reehorst te Ede Informatie: Rintveld persoonlijkheidsstoornissen 030-6965411/ De Brink 030-6965900
12 januari 2005
2-daagse workshop: 'Forensische diagnostiek en risicotaxatie' Workshop bij de CCD, Nijmegen Informatie via: Cure & Care development, www.curecare.nl
17 januari 2005
Symposium jeugddelinquentie en gewetensontwikkeling Symposium in het auditorium van de Vrije Universiteit, Amsterdam Informatie via: www.ack.vu.nl
20 januari 2005
De kracht en macht van gezondheidsbevordering en preventie Congres in Papendal, Arnhem Informatie via NIGZ :
[email protected] of www.nigz.nl/congres2005
20 januari 2005
Zorgverlening of overlastbestrijding? Bemoeizorg en repressie in de OGGZ Congres in Aristo Zalen te Amsterdam
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
12
Informatie via: www.leidscongresbureau.nl
26 januari 2005
Evidence-Based Medicine in de Klinische Praktijk Workshop in het AMC te Amsterdam Informatie via: www.cochrane.nl
27 januari 2005
Werken met de BOPZ Symposium in het Congrescentrum Antropia te Driebergen Informatie via: Medilex (030) 6933887; www.medilex.nl
2 februari 2005
Kwaliteit van zorg in de psychogeriatrie Congres in Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht Informatie via: www.leidscongresbureau.nl ,
[email protected]
Buitenland 23 februari 2005
Empirical findings and theory developments in restorative justice: Where are we now? University House, Australian National University, Canberra, Australia Informatie via: www.wodc.nl, via congressen
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
13
Literatuur ADHD Retz, W., Retz-Junginger, P. Hengesch, G., Schneider, M., Thome, J., Pajonk, F.G., Salahi-Disfan, A. Rees, O., Wender, P.H. & Rosler, M. (2004). Psychometric and psychopathological characterization of young male prison inmates with and without ADHD. European archives of psychiatry and clinical neuroscience, 254(4), p.201-208 Antisociale Persoonlijkheidsstoornis Blair, R.J.R. (2004). The roles of orbital frontal cortex in the modulation of antisocial behavior. Brain and cognition, 55(1), p.198-208 Behandeling Hornsveld, R.J.H. (2004). Held zonder geweld
behandeling van agressief gedrag. Amsterdam: Uitgeverij Boom
Behandeleffect Levenson, J.S. & Macgowan, M.J. (2004). Engagement, Denial, and Treatment Progress Among Sex Offenders in Group Therapy. Sexual abuse, 16(1), p.49-63 Wright, R.C. & Schneider, S.L. (2004). Mapping Child Molester Treatment Progress with the FoSOD Denial and Explanations of Accountability. Sexual abuse, 16(2), p.85-105 Frost, A. (2004). Therapeutic Engagement Styles of Child Sexual Offenders in a Group Treatment Program. A Grounded Theory Study. Sexual abuse, 16(3), p.191-208 Taxman, F. (2004). Strategies To Improve Offender Outcomes In Treatment. Corrections today, 66(2), p. 100-105 Babcock, J.C., Green, C.E. & Robie, C. (2004). Does batterers treatment work? A meta-analytic review of domestic violence treatment. Clinical psychology review, 23(8), p. 1023-1053 Jongeren Carswell, K., Maughan, B., Davis, H., Davenport, F. & Goddard, N. (2004). The psychosocial needs of young offenders and adolescents from an inner city area. Journal of adolescence, 27(4), p. 415-428 Daderman, A.M. & Kristiansson, M. (2004). Psychopathy-related personality traits in male juvenile delinquents: An application of a person-oriented approach. International journal of law and psychiatry, 27(1), p. 45-64 Hunter, J.A., Jose Figueredo, A., Malamuth, N.M. & Becker, J.V. (2004). Developmental Pathways in Youth Sexual Aggression and Delinquency Risk Factors and Mediators. Journal of family violence, 19(4), p.233-242 Kielsberg, E. (2004). Gender and Disorder Specific Criminal Career Profiles in Former Adolescent Psychiatric InPatients. Journal of youth and adolescence, 33(3), p.261-269 Mullis, R.L., Cornille, T.A., Kullis, A.K. & Huber, J. (2004). Female Juvenile Offending. A Review of Characteristics and Contexts. Journal of child and family studies, 13(2), p. 205-218 Nisbet, I.A., Wilson, P.H. & Smallbone, S.W. (2004). A Prospective Longitudinal Study of Sexual Recidivism Among Adolescent Sex Offenders. Sexual abuse, 16(3), p.223-234 Psychopathie Abramowitz, C.S., Kosson, D.S. & Seidenberg, M. (2004). The relationship between childhood Attention Deficit Hyperactivity Disorder and conduct problems and adult Psychopathy in male inmates. Personality and individual differences, 36(5), p.1031-1047 Elwood, C.E., Poythress, N.G. & Douglas, K.S. (2004). Evaluation of the Hare P-SCAN in a non-clinical population. Personality and individual differences, 36(4), p. 833-843 Hale, L.R., Goldstein, D.S., Abramowitz, C.S., Calamari, J.E. & Kosson, D.S. (2004). Psychopathy is related to negative affectivity but nog to anxiety sensitivity. Behavior research and therapy, 42(6), p.697-710
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
14
Hildebrand, M. & Ruiter de, C. (2004). PCL-R psychopathy and its relation to DSM-IV Axis I and II disorders in a sample of male forensic psychiatric patients in the Netherlands. International journal of law and psychiatry, 27(3), p.233-248 Hildebrand, M., Ruiter de, C. & Vogel de, V. (2004). Psychopathy and Sexual Deviance in Treated Rapists Association with Sexual and Nonsexual Recidivism. Sexual abuse, 16(1), p.1-24 Jolliffe, D. & Farrington, D.P. (2004). Empathy and offending: A systematic review and meta-analysis. Aggression and violent behavior, 9(5), p.441-476 Kiehl, K.A., Smith, A.M., Mendrek, A., Forster, B.B., Hare, R.D. & Liddle, P.F. (2004). Temporal lobe abnormalities in semantic processing by criminal psychopaths as revealed by functional magnetic resonance imaging. Psychiatry research. Neuroimaging, 130(1), p. 27-42 Soderstrom, H. & Forsman, A. (2004). Elevated triiodothyronine in Psychopathy possible physiological mechanisms. Journal of neural transmission, 111(6), p.739-744 Williams, K.M. & Paulhus, D.L. (2004). Factor structure of the Self-Report Psychopathy scale (SRP-II) in nonforensic samples. Personality and individual diffences, 37(4), p.765-778 Risicotaxatie Gagliardi, G.J., Lovell, D., Peterson, P.D. & Jemelka, R. (2004). Forecasting Recidivism in Mentally Ill Offenders Released from Prison. Law and human behavior, 28(2), p.133-155 Stalans, L.J., Yarnold, P.R., Seng, M., Olson, D.E. & Repp, M. (2004). Identifying Three Types of Violent Offenders and Predicting Violent Recidivism While on Probation. A Classification Tree Analysis. Law and human behavior, 28(3), p.253-271 Worling, J.R. (2004). The Estimate of Risk of Adolecent Sexual Offense Recidivism ERASOR Preliminary Psychometric Data. Sexual abuse, 16(3), p.235-254 Seksueel delinquenten Abracen, J. & Looman, J. (2004). Issues in the treatment of sexual offender. Recent developments and directions for future research. Aggression and violent behavior, 9(3), p.229-246 Drake, C.R. & Pathe, M. (2004). Understanding sexual offending in schizophrenia. Criminal Behavior and Mental Health , 14(2), p.108-120 Grubin, D., Madsen, L., Parsons, S., Sosnowski, D. & Warberg, B. (2004). A Prospective Study of the Impact of Polygraphy on High-Risk Behaviors in Adult Sex Offenders. Sexual abuse, 16(3), p.209-222 Langstrom, N. (2004). Accuracy of Actuarial Procedures for Assessment of Sexual Offender Recidivism Risk May Vary Across Ethnicity. Sexual abuse, 16(2), p.107-120 Langstrom, N., Sistedt, G. & Grann, M. (2004). Psychiatric Disorders and Recidivism in Sexual Offenders. Sexual abuse, 16(2), p.139-150 Leue, A., Borchard, B. & Hoyer, J. (2004). Mental disorders in a forensic sample of sexual offenders. European psychiatry, 19(3), p.123-130 MacCulloch, S.I., Gray, N.S., Philips, H.K., Taylor, J. & MacCulloch, M.J. (2004). Birth Order in Sex-Offending and Aggressive-Offending Men. Archives of sexual behavior, 33(5), p.467-474 Mills, J.F., Anderson, D. & Kroner, D.G. (2004). The antisocial attitudes and associates of sex offenders. Criminal Behavior and Mental Health , 14(2), p.134-145 Seto, M.C., Harris, G.T., Rice, M.E. & Barbaree, H.E. (2004). The Screening Scale for Pedophilic Interests Predicts Recidivism Among Adult Sex Offenders with Child Victims. Archives of sexual behavior, 33(5), p.455-466 Smith, P. & Waterman, M. (2004). Processing Bias for Sexual Material. The Emotional Stroop and Sexual Offenders. Sexual abuse, 16(2), p.163-171 Vandiver, D.M. & Kercher, G. (2004). Offender and Victim Characteristics of Registered Female Sexual Offenders in Texas. A Proposed Typology of Female Sexual Offenders. Sexual abuse, 16(2), p.121-137
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
15
Vogel de, V., Ruiter de, C., Beek van, D. & Mead, G. (2004). Predictive Validity of the SVR-20 and Static-99 in a Dutch Sample of Treated Sex Offenders. Law and human behavior, 28(3), p.235-251 Wilson, R.F. (2004). Recognizing the Threat Posed by an Incestuous Parent to the Victims Siblings Part I Appraising the Risk. Journal of child and family studies, 13(2), p.143-162
TBS algemeen Cerulli, C., Conner, K.R. & Weisman, R. (2004). Bridging Healthcare, Police, and Court Responses to Intimate Partner Violence Perpetrated by Individuals with Severe and Persistent Mental Illness. Psychiatric quaterly, 75(2), p.139-150 Dolan, B. (2004). An introduction to law relevant to mentally disordered offenders. Criminal Behavior and Mental Health, 14(2), p.S12-S18 Gunn, J. (2004). Introduction: What is forensic psychiatry? Criminal Behavior and Mental Health, 14(2), p.S1-S5 Lamb, H.R., Weinberger, L.E. & Gross, B.H. (2004). Mentally Ill Persons in the Criminal Justice System. Some Perspectives. Psychiatric quaterly, 75(2), p.107-126 Lamberti, J.S. & Weisman, R.L. (2004). Persons with Severe Mental Disorders in the Criminal Justice System. Challenges and Opportunities. Psychiatric quaterly, 75(2), p.151-164 Verslaving Looman, J., Abracen, J., DiFazio, R. & Maillet, G. (2004). Alcohol and Drug Abuse Among Sexual and Nonsexual Offenders. Relationship tot Intimacy Deficits and Coping Strategy. Sexual abuse, 16(3), p.177-189
Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie 2, december 2004
16
This document was created with Win2PDF available at http://www.daneprairie.com. The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only.