Examencommissie: leerinhouden psychologie individu (de persoon zelf)
situatie (milieu)
aanleg rijping Gedrag -
1. GEDRAGSVERANDERINGEN EN HET LEERPROCES Begripsomschrijving en terminologie Begripsomschrijving: leren als een proces met min of meer duurzame resultaten waardoor een nieuw gedrag ontstaat of een reeds bestaand zich wijzigt. leren is een proces met als resultaat een relatief duurzame, nieuwe gedragsmogelijkheid die meestal direct merkbaar is. De vaardigheid om te leren hangt enerzijds af van onze genetisch bepaalde mogelijkheden en anderzijds van de soort en de hoeveelheid prikkels die we uit de omgeving krijgen. Bovendien hebben factoren als motivatie en de manier waarop we tegen leren aankijken invloed op het rendement van het leerproces. interactie tussen leren en rijpen - rijping als voorwaarde tot spontane gedragswijziging: het gedrag van mensen verandert ook door riping. We spreken hier dan niet van een lerrprocas maar van een rijpingsproces. Bovendien is rijping een voorwaarde om te kunne leren - graad van ontwikkeling (gevoelige periode): de leeftijd waarop iemand iets het best aanleert - intentioneel versus toevallig (latent) leren
Soorten leerprocessen
Klassieke (hond-pavlov) en operante (kat-thonrndike) conditionering - Stimulus/respons: bvb: hond: stimulus=vlees; respons=speeksel - Versterking/uitdoving: wanneer bij geconditioneerd gedrag nooit meer de oorspronkelijke onvoorwaardelijke prikkel wordt aangeboden, zal de geconditioneerde reactie wegvallen, uitdoven. - Wet van het succes/effect: leren wordt geleid door het effect dat een gedrag heeft. - Beloning en straf Operante: soms leren we, al dan niet toevallig, omdat ons gedrag een positief effect op de omeving heeft. Memoriseren - Onthouden en vergeten: - Verschil tussen lange-termijngeheugen en korte-termijngeheugen: KTG: algemeen neemt men aan dat impulsen ong. 20 sec i/h KTG blijven, beperkte opnamecapaciteit, prikkels bewerken, 7 symbolen/woorden/…, ruimte om bewerkingen uit te voeren, werkgeheugen. LTG: ervaringen, emoties, vaardigheden, woorden, wetten, normen. 4 gebieden: 1) Episodisch geheugen: gebeurtenissen waarbij je zelf betrokken was 2) Semantisch geheugen: het geven van een betekenis a/d info, begripsgeheugen. 3) Visueel geheugen: beelden worden als visuele codes opgeslaan 4) Motorisch geheugen: vaardigheden op motorisch gebied - Vergeetcurve: beschrijft welk percentage geleerde kennis mensen nog kunnen reproduceren, afgezet tegen de tijd
Inzichtelijk leren: een inzicht is dan: het plots vatten van een nieuw verband tussen de dingen, waardoor het mogelijk wordt om een probleem op te lossen. - Herstructureren: een situatie of omgeving herstructureren om probleem op te lossen - Aha-Erlebnis: het inzicht treedt plots op (aha, nu weet ik het!) - Transfer: wanneer het inzicht is verworven, kan het gebruikt worden in gelijkaardige situaties. Het inzicht wordt overgebracht, getransfereerd naar gelijkaardige probleemsituaties. Imiterend leren (modelling) : met dit begrip uit de sociale leertheorie duidt men eigenlijk 2 zaken aan: ° de persoon leert door anderen te observeren ° doet het gedrag van het geobserveerde model na, zonder zelf beloond of gestraft te worden. Vorming van automatismen: automatisme is het resultaat van een leerproces dat eindigt in een (onbewuste) handelingsstructuur
Factoren die het leren beïnvloeden Omgevingsfactoren: - Fysische - Socio-culturele STIMULEREN VAN LEERBEVORDERENDE SITUATIES De lerende zelf: - Motivatie: motivatie en leren motivatie en prestatiemotivatie motivatie en faalangst - Intelligentie: omschrijving: een algemeen geldende en bruikbare definitie geven van intelligentie blijkt moeilijk te zijn. I/d litteratuur kan je heel wat omschrijvingen vinden. We kunnen 2 strekkingen onderscheiden wanneer men het in de litteratuur heeft over intelligentie: 1. Intelligentie is datgene wat een intelligentietest meet 2. Intelligentie is de manier waarop iemand info verwerkt wetenschappers: intelligentie heeft te maken met de bekwaamheid zich aan te passen aan nieuwe problemen en aan situaties i/h leven. invloed van aanleg en milieu: meten van intelligentie: - Intelligentietest: (zie nr1): de uitslag van die intelligentietest wordt vastgelegd in een iq - Intelligentiespreiding: een aantal menselijke kenmerken zijn op een karakteristieke manier aanwezig binnen de totale populatie. verspreid de test als wetenschappelijke methode: intelligentie en schoolprestaties: klassieke i-tests kunnen mee het succes voorspellen dat een persoon heeft in het oplossen van complexe schoolopgaven. De leerstof
Enkele belangrijke leerprincipes
Gedragsveranderingen en het leerproces
2. DYNAMISCH-AFFECTIEVE ASPECTEN VAN HET MENSELIJKE GEDRAG Emoties Omschrijving: emoties zijn pscychologische reacties die ontstaan op grond van een gebeurtenis die betekenis heeft voor de belangen van de persoon deze reacties uiten zich in gedrag, in fysiologische voorbereiding van dit gedrag en in subjectieve beleving. Relatie tussen emoties en andere aspecten van het psychisch leven: Kenmerken en effecten van emoties: - Een emotie leidt in vele gevallen tot bepaalde lichamelijke uiting of expressie - Er moet aanleiding zijn - Als gevolg van de opgedane indrukken gebeuren er in ons lichaam een aantal acties fysiologische/biologische processen psychologische processen Subjectieve en objectieve aspecten van emoties:
Motivatie
Als we het over motivaties hebben, hebben we het over het waarom en het waartoe ons gedrag. Begripsomschrijving: - Motivaties: gaan over mechanismen ins ons organisme die verantwoordelijk zijn voor de voorkeur voor een activiteit boven een andere; de felheid waarmee dit gedrag wordt uitgevoerd; de volharding om een doel te bereiken. - Motief: overweving die tot een handeling leidt;beweegreden drijfveer. - Aspecten van gemotiveerd gedrag - Intrinsieke en extrensieke motivatie: extrensieke: het doel dat we nastreven ligt in de gevolgen van het gedrag intrinsieke: het doel dat we nastreven ligt in de aard van de activiteit. - motivatietheorie van Maslov: de mens streeft 5 niveaus van behoeften na (geordend van laag naar hoog). Een behoefte op een hoger niveau zal pas actief worden wanneer aan de behoeften op een lager niveau reeds in voldoende mate voldaan is. Van laag naar hoog: 5 --> behoefte aan zelfrealisering 4 --> behoefte aan achting, waardering 3 --> behoefte aan affectie, liefde, genegenheid 2 --> veiligheidsbehoeften 1 --> fysiologische behoeften
Dynamisch-affectieve aspecten
3. MENSELIJKE INTERACTIE Wederzijdse beïnvloeding Tijdens onze contacten met anderen zijn we voortdurend bezig met elkaar te beïnvloeden. Zelfs als dit niet bewust is of als dit niet gepland is, delen we met ons gedrag heel wat mee aan anderen. Ons gedrag bevat voor de andere een boodschap. Deze boodschap beïnvloed het gedrag en de mentale processen van de andere. Ook wij worden beïnvloed door de andere.
Communicatie
Communicatie - Analyse van het communicatieproces: Alle gedrag is communicatie en alle communicatie is gedrag Het communicatieproces is informatieoverdracht op verschillende manieren. Een bepaalde boodschap wordt uitgezonden en door iemand anders ontvangen, geïnterpreteerd en vertaald in gedrag. analyse ervan gebeurt adhv 5 praktische vragen: Wie? Geeft welke info? Op welke manier? Aan wie? Met welk effect? - Zender en ontvanger Wie deelt iets mee aan wie? Zender Ontvanger - Wat word meegedeeld? Wat is de boodschap die wordt meegedeeld? inhoudsniveau (wat er letterlijk wordt gezegd) hier gaat het om gedachten, gevoelens, verwachtingen die de zender heeft en die hij via gedrag overbrengt naar de ontvanger. - Op welke manier? digitale taal Is taal die overeengekomen is en door conventie is vastgelegd. a. Het verbale kanaal b. Het non-verbale kanaal Kenmerken van de digitale taal: Moet volledig worden aangeleerd Verstaanbaar voor mensen die hetzelfde leerproces hebben meegemaakt Een logische grammatica Laat toe over heel complexe, veelzijdige en abstracte boodschappen mee te delen Beperkt voor emoties en relaties tussen mensen uit te drukken Niet altijd eenduidig Digitale codes worden niet altijd door iedereen begrepen analoge taal Is de taal die niet overeengekomen is, die niet door conventie is vastgelegd a. Lichaamstaal < handdruk: hand niet gebruiken als wapen < accolade: ontblote hals aanbieden als teken van “jij mag hierover beslissen” < wang aan te bieden: mond niet gebruiken als wapen < hoofd buigen: ingekrompen gedrag; hiërarchie < zoengedrag: gekauwd voedsel in de mond van het jong; vertrouwen en veiligheid b. De manier waarop we onszelf presenteren < kleding zegt iets over de sociale groep, zelfbeeld, houding tov cultuur, sociale rol c. Onze subverbale taal
< de itonatie van de woorden, de accenten, de snelheid Kenmerken van de analoge taal Gebonden aan de situatie Geen logische opbouw Minder abstract dan de digitale taal Er bestaan hier graden van gelijkenis Kan zeer goed de betrekking tussen de zender en ontvanger duidelijk maken Kan zeer genuanceerde gevoelens uitdrukken Vrijwel onmogelijk te liegen; is betrouwbaarder dan digitale taal Niet altijd eenzelfde betekenis, niet altijd eenduidig - Met welk effect? a. Het belang van de context b. Boodschappen op inhoudsniveau (zakelijke inhoud van een boodschap) of betrekkingsniveau ( manier waarop de mensen (figuurlijk) naar elkaar kijken. c. Boodschap = onduidelijk of niet niet eenduidig d. Uit een boodschap haalt elk zijn eigen waarheid Inter-, intrapersoonlijke en massacommunicatie
Sociale vaardigheden Luisteren versus actief luisteren - Hoe belangrijk is luisteren? Hierdoor kunnen misverstanden en onbegrip vermeden worden; is ook een efficiënte vorm feedback. - Hoe kun je merken of iemand goed/slecht luistert? Met de lichaamshouding toont men interesse (oogcontact, knikken, naar voor leunen,…) Vragen wat niet duidelijk is Inleven in de gedachten- en gevoelswereld van de zender Openstaan voor het gedachtengoed van de zender, proberen eigen visie, gedachten,… evan opzij te zetten (zonder vooroordelen en vooringenomenheid luisteren) - Raadgevingen om fouten bij het luisteren te vermijden Non-verbale factoren kan ons afleiden van verbale info Eigen mentale processen kunnen ervoor zorgen dat we de verbale info onvoldoende opnemen Context kan verantwoordelijk zijn dat we bepaalde verbale info niet opnemen - Hoe luistergedrag stimuleren? Asserviteit - Begripsomschrijving: assertief versus agressief Assertiviteit is een gedragslijn die iemand in staat stelt om op een verbale manier: eigen belangen op de beste manier te behartigen; op te komen voor zichzelf zonder overmatige angstvalligheid; oprechte gevoelens rustig te uiten; op zijn eigen rechten te staan zonder de rechten van anderen aan te tasten. Assertief reageren betekent dus dat je opkomt voor jezelf met respect voor anderen Agressief: omgekeerde (duh!!!) - Relatie assertiviteit- situationele factoren (opvoeding, cultuur, rolgedrag, persoonlijkheid,…)
veel hangt af van opvoeding en het voorbeeld dat je thuis kreeg; ook culturele verschillen zijn verantwoordelijk voor de assertiviteit waarmee iemand reageert.
4. DE MENS MET PSYCHIATRISCHE PROBLEMEN Begripsafbakening Aangepast versus onaangepast gedrag - Normaal versus abnormaal gedrag: Om dit te bepalen hebben we 5 invalshoeken nodig: Abnormaliteit als een afwijking van het gemiddelde We beschouwen geobserveerd gedrag als abnormaal wanneer het vrijwel nooit of juist meer dan het gemiddelde voorkomt. Abnormaliteit als een afwijking van de vorm We beschouwen geobserveerd gedrag als abnormaal wanneer dit gedrag voldoende afwijkt van bepaalde idealen of van culturele normen. Abnormaliteit als de onmogelijkheid om zich te conformeren ad maatschappij We beschouwen geobserveerd gedrag als abnormaal wanneer dit gedrag niet effectief is om te functioneren. De persoon kan zich niet aanpassen aan de eisen van de maatschappij. Abnormaliteit als het subjectief ervaren van ongemak We beschouwen geobserveerd gedrag als abnormaal wanneer dit gedrag als een gevoel van ongemak, angst of schuld veroorzaakt of indien het op enige wijze schade aan andere berokkent. Abnormaliteit vanuit een juridisch standpunt Geestestoestand van de persoon tov misdaden. - Gezond versus ziek Psycholoog, (neuro)psychiater, (psycho)therapeut - Psycholoog: zij nemen samen met de psychiaters de verantwoordelijkheid op bij de diagnose en de behandeling - Psychiater: geneesheren-specialisten; universitaire medische opleiding;als de behandeling medicatie noodzaakt, dragen zij daarvoor de verantwoordelijkheid. - Therapeuten: einddoel: terugkeer naar de dagelijkse realiteit van de maatschappij
Personen met psychiatrische problemen
Begripsafbakening: - Geestelijke gezondheidszorg: de gehele organisatie van hulpverleners voor mensen met probleemgedrag - Psychiatrische zorg: geest-geneesheer, geneeskunde, bestuderen van probleemgedragingen. Algemene indeling: - Neurose: persoonlijkheids kenmerken die het vlot functioneren van de persoon bemoeilijken. - Psychose: ernstige afwijking. Je merkt aan hun taalgebruik en hun gehele gedrag dat psychotici het contact met de realiteit verloren hebben. De persoon vertoont stoornissen van de elementaire functies. - Psychopathie: zeer gestoorde en eigenlijk bijna niet te beïnvloeden persoonlijkheidsstructuur. Wordt gekenmerkt door storende symptomen, vooral het affectieve en dynamische van de personlijkheidsstructuur zijn gestoord. Uitwerking: zie bijlage 1 Inkadering
5. MOGELIJKE PROBLEMEN BIJ DE ADOLESCENT Problemen van de adolescent Identiteitscrisis: Tijdens de adolescentie komt de persoon met veel groepen in contact, elk van die groepen stelt zijn eisen. In elk van die groep moet een positie ingenomen worden en de daarbijhorende rol uitgeprobeerd. Een stabiele identiteit uitbouwen die in elke groep werkt, is soms moeilijk. Voorzl het maken van aangepaste keuzen uit het aanbod identiteiten kan voor verwarring en spanning zorgen. - De adolescent moet een persoonlijke levensstijl vinden die hem toelaat adequaat om te gaan met zichzelf en anderen. O.m. Keuze maken uit (contacten uit verleden) persoonlijkheidsaspecten die hem liggen. - Uit actuele identiteiten elementen halen waarmee hij zich wenst te identificeren. - Wanneer in de kindertijd genoeg basisvertrouwen, zelfstandigheid en zin voor initiatief is ontwikkeld dan zal de adolescent deze lange periode vaardig doorkomen. - Wanneer wantrouwen, schaamte, schuldgevoelens en minderwaardigheidsgevoelens in de kindertijd zijn opgebouwd, kan er verwarring ontstaan die kan leiden tot identiteitscrisis. (zelmoord(pogingen) bij jongeren die daar kwetsbaar voor zijn). Neiging tot zelfdoding: - Oorzaken: Ondraaglijke psychische pijn door o.m. Machteloosheid , schuld, schaamte, eenzaamheid. Ze volgen meestal een radicale ongenuanceerde logica Opmerkelijk is de tegenstelling tussen willen sterven en een kreet om hulp. ~> vaak zijn toevallige gebeurtenissen de “druppel die de emmer doet overlopen”. ~> +/- 80% geeft signalen ad omgeving dmv uitspraken of opvallende gedragsveranderingen. Suïcidaal gedrag kan samenhangen met extreme afhankelijkheid en machteloosheid. Homoseksuele jongeren en allochtone meisjes zijn een risicogroep. Het verlangen leeft om de sociale omeving te imponeren. Studie-, beroeps-, en levenskeuze
Van spanning naar overspanning
Begripsafbakening: - Draagkracht: het geheel van onze mogelijkheden om de moeilijkheden om ons heen aan te kunnen. - Draaglast: de subjecftief ervaren last van de eisen die ons gesteld worden. Deze verschilt van cultuur tot cultuur. Ook de manier waarop wij de eisen waarnemen en beleven speelt een rol.
Sympathie, vriendschap, verliefdheid, vaste relatie,…
Sympathie: medegevoelen, genegenheid, zielsverwantschap Vriendschap: wordt door jongeren omschreven als samen dingen doen, bij een groep horen, elkaar aanmoedigen, ideeën geven en vooral samen praten. Dit laatste wil daarom niet steeds zeggen dat ze al hun diepste geheimen prijsgeven. Ondanks het urenlang kletsen, zullen ze hun kwetsbaarheid afschermen. Verliefdheid: verlangen naar iemand
Vaste relatie
Studie: zie bijlage 2