Rapport Gemeentelijke Ombudsman
Evenementenvergunning Gemeente Amsterdam Stadsdeel Centrum Bestuursdienst
20 december 2007 RA0612781
Samenvatting Een stichting dient ruim van te voren (mei 2005) bij het stadsdeel Centrum een gedetailleerde vergunningaanvraag voor de Gay Pride 2006 in. Als zij in mei 2006 nog geen uitsluitsel heeft over de vergunningverlening trekt zij haar aanvraag in. Ongeveer tegelijkertijd deelt het stadsdeel aan de stichting mee het voornemen te hebben haar de vergunning voor 2006 te verlenen. De brieven kruisen elkaar. De stichting beklaagt zich bij de ombudsman erover dat de vergunningverlening veel te lang duurt en dat het stadsdeel de intrekking zonder meer heeft geaccepteerd. Zij vindt dat de gemeente op z’n minst aan haar had moeten vragen of zij – gezien de inhoud van de elkaar kruisende brieven – vasthield aan intrekking van de aanvraag. Dat wekt de schijn van vooringenomenheid. Tot slot beklaagt de stichting zich over het gebruik door de gemeente Amsterdam van het merk Amsterdam Pride. Uit onderzoek naar de gang van zaken bij de vergunningverlening Gay Pride 2006 stelt de ombudsman vast dat het stadsdeel binnen de vooraf vastgestelde planning is gebleven. Er is dan ook geen reden om te constateren dat het stadsdeel niet of onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Dat verzoekster om haar moverende redenen ervoor heeft gekozen om haar aanvraag in te trekken, kan het stadsdeel niet verweten worden. Het stadsdeel mocht er terecht van uitgaan dat de stichting zelf contact zou opnemen om de intrekking ongedaan te maken. Ten aanzien van het derde klachtonderdeel heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam uitspraak gedaan in een door de stichting aangespannen kort geding over het merk Amsterdam Pride. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van merkinbreuk. Daarom heeft de ombudsman hiernaar geen onderzoek ingesteld.
Oordeel De onderzochte gedragingen zijn voor wat betreft • de behandelingsduur van de evenementenvergunning Gay Pride 2006: behoorlijk; • de gevolgen van de voorwaardelijke intrekking van de vergunningaanvraag Gay Pride 2006: behoorlijk; • het negeren van de auteursrechtelijke eigendommen van verzoekster: geen onderzoek.
Rapportnummer: RA0612781 Datum: 20 december 2007 Aantal pagina’s: 2/7
Verzoek Het verzoek tot onderzoek is op 20 september 2006 schriftelijk ingediend en betreft de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum en de directie Juridische Zaken van de Bestuursdienst. Het gevraagde onderzoek heeft betrekking op: • de behandelingsduur van de evenementenvergunningen Gay Pride 2005 en 2006; • de gevolgen van de voorwaardelijke intrekking van de vergunningaanvraag Gay Pride 2006; • het negeren van de auteursrechtelijke eigendommen van verzoekster. Gedurende het onderzoek heeft de ombudsman besloten geen onderzoek in te stellen naar de vergunningverlening voor de Gay Pride 2005. Voor dit evenement heeft de gemeente Amsterdam in juni en in augustus 2005 een evenementenvergunning afgegeven. Verzoekster heeft pas ruim een jaar later hierover bij de ombudsman een klacht ingediend. De door verzoekster gestelde feiten zijn door het tijdsverloop onvoldoende vast te stellen en/of aannemelijk te maken. Daarom is onderzoek door de ombudsman niet vruchtbaar.
Bevindingen achtergrond van het verzoek Namens verzoekster, een stichting die sinds een jaar of 10 de Amsterdam Gay Pride organiseert, beklaagt een advocaat zich in een brief van 29 juni 2006 aan stadsdeel Centrum onder meer over de trage vergunningverlening voor de Gay Pride 2006. Als er eind augustus 2006 nog geen reactie op deze brief ontvangen is, wendt verzoekster zich tot de ombudsman. reactie stadsdeel Centrum De ombudsman vraagt het stadsdeel begin november 2006 of de klachtbrief bekend is en zo ja, wanneer verzoekster een reactie tegemoet kan zien. Onder aanbieding van excuses voor de late beantwoording, deelt het stadsdeel begin mei 2007 mee dat een brief van 29 juni 2006 bekend is. Het stadsdeel heeft niet inhoudelijk op deze brief gereageerd. De brief is deels opgevat als een reactie op de brief van het stadsdeel van 16 mei 2006. Hierin bevestigt het stadsdeel dat verzoekster haar vergunningaanvraag voor de Gay Pride 2006 intrekt en dat het vergunningverleningtraject per direct stopt. De brief van 29 juni 2006 is ook als zienswijze meegenomen in het traject tot afwijzing van een vergunning Gay Pride 2006 van een van de bestuursleden van verzoekster. Wat betreft het deponeren van de naam ‘Gay Pride Amsterdam’ deelt het stadsdeel mee dat dit een initiatief is van de centrale stad. Op basis van de door partijen overgelegde stukken, komt de ombudsman tot de volgende bevindingen. 1. de behandelingduur van de evenementenvergunning voor de Gay Pride 2006 De eerste klacht van verzoekster betreft de trage vergunningverlening. Verzoekster heeft op 15 mei 2005 een gedetailleerde vergunningaanvraag Gay Pride 2006 ingediend. Op 23 maart 2006 deelt het stadsdeel mee dat er half mei duidelijkheid zal zijn over het voornemen wie de vergunning krijgt en wie niet en medio juni 2006 over de definitieve vergunningverlening. Volgens verzoekster is er niets
Rapportnummer: RA0612781 Datum: 20 december 2007 Aantal pagina’s: 3/7
veranderd met de trage afhandeling in voorgaande jaren. Ter ondersteuning van haar betoog wijst zij op een rapport van de Gemeentelijke Ombudsman van juli 20051 waarin het stadsdeel wordt geadviseerd de vergunningverlening rondom de Gay Pride voortaan te versnellen. Zij heeft daar weinig van gemerkt. Haars inziens is dit advies niet opgevolgd. Maar daarnaast zit het grote ongenoegen van verzoekster er in, dat het stadsdeel heeft aangegeven grote delen van de Gay Pride aan derden te willen vergunnen. In geval van dubbele aanvragen worden nieuwe aanvragers door het stadsdeel met voorrang behandeld. Deze handelwijze van het stadsdeel is volgens verzoekster desastreus voor de organisatie van de Gay Pride. Het is niet mogelijk om vroegtijdig afspraken met sponsoren, leveranciers en artiesten te maken. Hierdoor komt onder andere de financiering van het project in gevaar. Dit is funest voor het welslagen van een grootstedelijk evenement. De resterende voorbereidingstijd is onverantwoord kort, zodanig dat een zorgvuldige en evenwichtige voorbereiding onmogelijk wordt, waardoor ook zaken als de afstemming van de veiligheid van het evenement zeer nadelig zijn beïnvloed, zo zeer zelfs dat verzoekster in 2006 heeft gemeend niet langer de verantwoordelijkheid voor een verantwoorde en veilige organisatie van de Gay Pride 2006 op zich te kunnen nemen. Verzoekster ziet geen andere mogelijkheid dan het stadsdeel op 8 mei 2006 schriftelijk mee te delen dat zij de vergunningaanvraag 2006 – voorwaardelijk – intrekt. Uit de stukken van het stadsdeel blijkt dat op 23 maart 2006 het eerste overleg tussen stadsdeel en de mogelijke betrokkenen bij de Gay Pride 2006 heeft plaatsgevonden. Verzoeksters vertegenwoordiger heeft meegedeeld niet aanwezig te willen zijn omdat hij eerst de uitspraak van het bezwaar wil afwachten alvorens in gesprek te gaan over de vergunningverlening van het evenement Gay Pride 2006. Het stadsdeel heeft daarvoor begrip maar stelt vast dat de planning gehandhaafd blijft. Tijdens dit overleg is afgesproken dat de gedetailleerde plannen op 13 april ingediend moesten zijn en dat een week later in de coördinatiegroep deze plannen besproken zouden worden. Voor dit overleg meldt verzoekster zich af. De aanwezige diensten spreken hun ongenoegen daarover uit. Zij zijn van mening dat bij een dergelijk groot evenement de belangrijkste organisator aanwezig dient te zijn. Een en ander weerhoudt het stadsdeel er niet van om bij brief van 9 mei 2006 aan verzoekster mee te delen dat het voornemen bestaat de vergunning van de Gay Pride 2006 aan verzoekster te geven. De brieven van 8 en 9 mei 2006 kruisen elkaar. 2. de gevolgen van de voorwaardelijke intrekking van de vergunningaanvraag Gay Pride 2006; Verzoekster heeft op 8 mei 2006 het stadsdeel meegedeeld de aanvraag in te trekken. Reden voor de intrekking zijn de late vergunningverlening, het voornemen van het stadsdeel nieuwe initiatiefnemers met voorrang te behandelen en de strenge beveiligingseis van 1 beveiliger op 250 bezoekers. Als voorwaarde bij deze intrekking stelt verzoekster dat de leden van de stichting zelf de gelegenheid krijgen een eigen vergunning voor de diverse Gay Pride-locaties en evenementen aan te vragen. Het stadsdeel bevestigt de intrekking op 16 mei 2006 en stopt onmiddellijk het traject van de vergunningverlening. De intrekking van de aanvraag door verzoekster en het voornemen de vergunning te verlenen door het stadsdeel, kruisen elkaar.
1
RA0510672 d.d. 6 juli 2005
Rapportnummer: RA0612781 Datum: 20 december 2007 Aantal pagina’s: 4/7
Op 29 juni 2006 deelt de advocaat van verzoekster aan het stadsdeel mee, dat het nimmer de intrekking zonder meer had mogen accepteren, maar bij verzoekster had moeten informeren of de intrekking onder deze gewijzigde omstandigheden gehandhaafd diende te blijven. Verzoekster stelt te hebben gedwaald bij haar beslissing de aanvraag voorwaardelijk in te trekken. Zij stelt onder meer dat de gemeente heeft verzuimd om de inhoud en de bedoeling van elkaar kruisende brieven met elkaar in verband te brengen en te herstellen. Verzoekster vindt dat de gemeente op z’n minst aan haar had moeten vragen of zij – gezien de inhoud van de elkaar kruisende brieven – vasthield aan intrekking van de aanvraag. Dat wekt de schijn van vooringenomenheid. Daarnaast uit de advocaat zijn ongenoegen over het voornemen van het stadsdeel om de aanvraag van een deelvergunning van een van de leden van de stichting, tevens een van zijn cliënten, af te wijzen. Verzoekster heeft op de brief van 29 juni 2006 nimmer een antwoord ontvangen. Volgens het stadsdeel is de brief van 29 juni 2006 deels opgevat als een reactie op de brief van 16 mei en deels als een zienswijze. In deze laatste hoedanigheid is de brief meegenomen in de beslissing van 4 juli 2006 op de vergunningaanvraag voor een onderdeel van de Gay Pride 2006 van de andere cliënt van deze advocaat. 3. het negeren van de auteursrechtelijke eigendommen van verzoekster Volgens verzoekster houdt het stadsdeel bij de vergunningverlening geen rekening met het feit dat de Amsterdam Gay Pride qua format, merk en logo is vastgelegd bij het Benelux Merkenbureau. Dit houdt in dat het evenement auteursrechtelijk in bezit is van verzoekster en dus niet vergund kan worden aan derden. Verzoekster heeft geconstateerd dat de gemeente het merk Gay Pride Amsterdam heeft gedeponeerd. Dat beschouwt hij als een vijandige overname en een depot te kwader trouw. Volgens het stadsdeel is het deponeren een initiatief van de centrale stad waar het stadsdeel geheel buiten staat. De directie Juridische Zaken van de Bestuursdienst reageert desgevraagd op het derde klachtelement en wijst er daarbij onder meer op dat de rechter in kort geding op 16 oktober 2006 uitspraak heeft gedaan in een door verzoekster aangespannen zaak over het gebruik van het merk Amsterdam Pride. Uit de meegezonden uitspraak blijkt dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van merkinbreuk. Daarbij betrekt de rechter het feit dat het BeneluxMerkenbureau – waar de gemeente het merk AMSTERDAM PRIDE had gedeponeerd – voorlopig heeft geweigerd de twee woordmerken in te schrijven omdat ze te beschrijvend en niet onderscheidend genoeg zouden zijn. De gemeente ontkent dat zij de rechten van verzoekster heeft genegeerd. Het merk GBA is in hoge mate beschrijvend. De gemeente heeft er niet voor gekozen om het merk GBA nietig te verklaren maar om, met inachtneming van het merk GBA en de merkrechten van anderen, een eigen merk te ontwikkelen dat uiting geeft aan het gevoel dat bij het homo-evenement hoort. Juist vanwege het beschrijvende karakter van het merk GBA is deze ruimte klein.
Rapportnummer: RA0612781 Datum: 20 december 2007 Aantal pagina’s: 5/7
Reacties op bevindingen Het resultaat van het onderzoek is als verslag van bevindingen naar verzoekster, het stadsdeel en wat betreft het derde onderdeel, de directie Juridische Zaken van de Bestuursdienst gestuurd teneinde een nadere reactie (hoor en wederhoor) mogelijk te maken. Alle drie reageren. Stadsdeel Centrum wijst op een onjuistheid in het verslag van bevindingen. Het betreft de vermelding dat in maart 2006 is bekend gemaakt dat bij dubbele aanvragen nieuwkomers voorrang krijgen. Het stadsdeel wijst op een memo van 23 maart 2006 dat is opgesteld ter bespreking met de aanvragers Gay Pride 2006. Dit memo vermeldt onder punt 2 de criteria die gebruikt zullen worden bij het maken van een keuze in geval van dubbele aanvragen. Als deze criteria geen uitkomst bieden, zal – indachtig het beleid dat nieuwe initiatiefnemers een kans verdienen – vastgesteld worden of de terreinen verdeeld kunnen worden. Over de intrekking van de vergunningaanvraag schrijft het stadsdeel onder meer het volgende. Tijdens het vooroverleg van 23 maart 2006 is de planning vergunningverlening Gay Pride 2006 uitgereikt en in het verslag opgenomen. Vervolgens is dit in het overleg van 20 april 2006 nogmaals herhaald en in het verslag opgenomen. Het stadsdeel heeft tot 16 mei gewacht met het weer in gang zetten van het vergunningstraject met de andere aanvragers. Verzoekster heeft daardoor meerdere dagen de gelegenheid gehad om de intrekking ongedaan te maken. Verder wijst het stadsdeel op een uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 20 juni 2006, waarin wordt geoordeeld dat de aanvraag van verzoekster terecht als ingetrokken is beschouwd. Verzoekster reageert uitgebreid op de punten 1 en 2 in het verslag van bevindingen. Haar reactie is, voor zover relevant in het verslag opgenomen. Ten aanzien van punt 3 deelt verzoekster onder meer mee, dat dit niet een correcte weergave van de uitspraak van de rechter in kort geding is. Haars inziens heeft de rechter gesteld dat in een eventuele nog te voeren bodemzaak het woordmerk Amsterdam Pride mogelijk afgewezen zou kunnen worden, omdat het merkteken wellicht te beschrijvend van karakter zou zijn. De voorzieningenrechter heeft ten tijde van het kort geding geen uitputtend onderzoek gedaan naar het depot van de GBA, van de gemeente noch van de precieze weigeringgronden van het Benelux Merkenbureau inzake het depot van de gemeente. Een kort geding leent zich, aldus verzoekster, niet voor uitputtend onderzoek en wellicht is ook van belang dat precies een dag voorafgaand aan het kort geding, de gemeente heeft toegezegd haar eerste depot in te (laten) trekken. Verder beschrijft verzoekster de gang van zaken in 2007 met betrekking tot een nieuwe poging van de gemeente tot depot van een gelijksoortig merkteken zoals dat al jaren in eigendom van verzoekster is.
Regelgeving Artikel 9:23 Awb De ombudsman is niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien: … g. het verzoek betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan door een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter uitspraak is gedaan;
Rapportnummer: RA0612781 Datum: 20 december 2007 Aantal pagina’s: 6/7
Behoorlijkheidsvereisten De ombudsman toetst de gedragingen en handelingen van gemeentelijke instanties aan behoorlijkheidsvereisten. In dit onderzoek is getoetst aan de vereisten van voortvarendheid en van onpartijdigheid/onvooringenomenheid.
Overwegingen de behandelingsduur van de evenementenvergunning voor de Gay Pride 2006 Het vereiste van voortvarendheid houdt in dat een bestuursorgaan slagvaardig en met voldoende snelheid optreedt. Dat betekent in dit geval dat het stadsdeel zich in ieder geval moet houden aan de planning vergunningverlening Gay Pride 2006 zoals die aan betrokken partijen in maart 2006 is kenbaar gemaakt. Uit de gang van zaken vergunningverlening Gay Pride 2006, zoals dat in het verslag van bevindingen is weergegeven, blijkt dat het stadsdeel binnen de genoemde data is gebleven. Er is dan ook geen reden om te constateren dat het stadsdeel niet of onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. de gevolgen van de voorwaardelijke intrekking van de vergunningaanvraag Gay Pride 2006 Het vereiste van onpartijdigheid/onvooringenomenheid houdt in dat bestuursorganen zich actief opstellen om iedere vorm van een vooropgezette mening of opvatting te vermijden. Ook de schijn van partijdigheid moet worden vermeden. Zij dienen zich te richten op objectieve algemene belangen, dan wel een algemeen uitgezet beleid. In het geval van de organisatie van Amsterdam Pride betekende dit dat de gemeente niet alleen met verzoekster, maar ook met andere aanvragers te maken had. Onpartijdigheid houdt dan onder meer in dat geen van de betrokken partijen voorrechten ten opzichte van een andere partij krijgt of door de gemeente bevoordeeld wordt. Dat betreft ook de communicatie, in dit geval over de elkaar kruisende brieven. Hierover staat vast dat de gemeente uiterlijk 11 mei 2006 de voornemens tot vergunningverlening zou versturen. Verder is onomstreden dat het stadsdeel de intrekking op 16 mei schriftelijk heeft bevestigd en dat verzoeksters advocaat op 29 juni het stadsdeel over de intrekking aanschrijft. Uit de reactie van het stadsdeel op het verslag van bevindingen blijkt dat alle betrokkenen in maart en april zijn geïnformeerd wanneer het stadsdeel het voornemen tot vergunningverlening aan de aanvragers kenbaar zou maken. Dat gebeurde zowel tijdens de beide overleggen in die maanden als middels de verslagen van die bijeenkomsten. Dat verzoekster ervoor heeft gekozen om in diezelfde periode haar aanvraag in te trekken, kan het stadsdeel niet verweten worden. Overigens verdraagt het stellen van voorwaarden bij de intrekking zich niet met de aard van de kwestie, het vragen van een vergunning bij een bestuursorgaan. Uit een oogpunt van de onpartijdigheid die van de overheid verwacht mag worden, mochten ook de overige betrokkenen erop rekenen dat het stadsdeel verzoekster niet nog eens extra zou gaan benaderen. In dat licht ook mocht het stadsdeel er terecht van uitgaan dat verzoekster zelf contact zou opnemen om de intrekking ongedaan te maken. Dat verzoekster via haar advocaat pas op 29 juni actie onderneemt, kan het stadsdeel daarom niet worden tegengeworpen. Van strijd met de vereiste onpartijdigheid/onvooringenomenheid is niet gebleken.
Rapportnummer: RA0612781 Datum: 20 december 2007 Aantal pagina’s: 7/7
het negeren van de auteursrechtelijke eigendommen van verzoekster Ten aanzien van dit klachtonderdeel wijst de directie Juridische Zaken van de Bestuursdienst op een uitspraak van de voorzieningenrechter dat er geen sprake is van merkinbreuk. Verzoekster stelt daar tegenover dat de voorzieningenrechter geen uitputtend onderzoek gedaan heeft. Wat daarvan ook zij, artikel 9:23 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een opsomming van de situaties waarin een ombudsman kan besluiten om een klacht niet (verder) te behandelen. Eén van die gronden doet zich voor wanneer een andere rechter dan een bestuursrechter zich over diezelfde kwestie heeft uitgesproken. Dat was het geval op donderdag 16 oktober 2006: de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam heeft toen uitspraak gedaan in een door verzoekster aangespannen kort geding over het merk Amsterdam Pride. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van merkinbreuk, in samenhang met de weigering van het Benelux-Merkenbureau om het merk AMSTERDAM PRIDE in te schrijven. Gelet hierop stelt de ombudsman geen onderzoek in. De door verzoekster beschreven gang van zaken in 2007 ten aanzien van een tweede poging tot depot door de gemeente heeft evenmin tot nader onderzoek door de ombudsman geleid nu over deze gedraging nog geen klacht bij het betrokken bestuursorgaan is ingediend.
Oordeel De onderzochte gedragingen zijn voor wat betreft • de behandelingsduur van de evenementenvergunning Gay Pride 2006: behoorlijk; • de gevolgen van de voorwaardelijke intrekking van de vergunningaanvraag Gay Pride 2006: behoorlijk; • het negeren van de auteursrechtelijke eigendommen van verzoekster: geen onderzoek.