Even omkijken: het was de moeite waard Als ik de film van 18 jaren beleidsvoering afrol, hangen een aantal realisaties stevig op mijn netvlies. Zoals in willekeurige volgorde: de herwaardering van de Penitentienenstraat en omgeving, de bebouwing van de Van Waeyenberghlaan/Groefstraat/Cardenberg – in 1995 nog een wingewest van binnensteedse hoveniers - , de aanzetten in de Vaartkom, openbare groenzones, de Centrale Werkplaatsen, de Veilingsite, de woonprojecten die vaak rijkelijk te laat maar eindelijk in of uit de startblokken schoten, vastgoedoperaties, die dienden om andere projecten tot een goed einde te brengen of die het stadspatrimonium opkuisten. Er waren ook initiatieven die minder in steen gestold, maar niettemin voelbaar waren voor wie daardoor uit de nood geholpen werd. Ik denk daarbij aan werkgelegenheidsprojecten. Maar tegelijk denk ik met gemengde gevoelens aan gemiste kansen, niet ingeloste beloften, de tegenvallers, de obstakels… Daarvoor was ik politiek bevoegd en dus verantwoordelijk. Van de vele pluimen die ‘we’ kregen, steek ik in alle bescheidenheid een klein veertje op mijn hoed. In het overzichtje dat volgt zal ik vaak in de ‘wij’-vorm spreken, niet als pluralis majestatis, maar om ook de inspanningen van anderen in de verf te zetten. En dat waren er veel. Collega’s in het schepencollege, maar ook en vooral de medewerkers binnen de stadsdiensten economie en huisvesting en het autonoom gemeentebedrijf AGSL. Ik ga ze niet opnoemen op gevaar er een paar te vergeten. Ook de medebestuurders en personeel van de sociale huisvestingsmaatschappijen. Ik denk met heel veel plezier terug aan de gedrevenheid en het engagement waarmee ze het beleid voorbereidden, vorm gaven en hielpen uitvoeren. Als blijvers staan zij garant voor de uitwerking van de uitgezette lijnen. Als gemeenteraadslid en bestuurder van Swal en AGSL blijf ik nauw betrokken bij de projecten, die op stapel staan.
Betaalbaar wonen: de ‘klassieke’ insteker Niemand betwist dat de stad Leuven de afgelopen jaren een ware metamorfose onderging. Zware investeringen in allerhande infrastructuur verfraaiden de woon- en leefomgeving en maakten de stad aantrekkelijker . De kaap van de honderdduizend inwoners is in zicht. Maar dit succesverhaal heeft echter ook een keerzijde. Wie in Leuven een woonstek naar wens zoekt moet steeds dieper in zijn beurs tasten. Wie echt uit de boot valt komt terecht in minderwaardige woningen, wachten vruchteloos op een sociale huurwoning of wijken uit naar andere oorden. Zelfs tweeverdieners of jonge gezinnen vinden steeds minder hun gading op de vrije woningmarkt. Betaalbaarheid is dus niet alleen een probleem voor lage inkomens! Ook in de sociale sector ging het niet zo snel als ik zelf graag zou willen. Velen zijn gedoemd tot een zoektocht op de privémarkt. Ook hier overtreft de vraag het aanbod en is het risico om terecht te komen in een te dure woning van te slechte kwaliteit groot. Er tekent zich een groeiende dualiteit af op de woonmarkt, die zorgen baart. Deze analyse blijft onverminderd gelden en loopt als een rode (sic!) draad doorheen het beleid.
Fusie bezorgt sociale huisvesting een breed draagvlak Met een erfenis uit het Leuven van vóór de fusie maakten we komaf. Bij het aantreden van de huidige meerderheid (1995) waren op het grondgebied van de stad maar liefst drie sociale huisvestingsmaatschappijen actief. We losten onze verkiezingsbelofte in om de twee grootste, nl. Heuvelhof en Sint Maartensdal (‘de gewestelijke’) te fusioneren. Die operatie riep vragen op (wegens bv. de grootschalig), stootte op vastgeroeste tradities, maar bleek een uitstekende beslissing. De gratis overdracht van de gronden langs de Van Waeyenberghlaan van de stadsregie naar Heuvelhof was het breekijzer om alle neuzen in dezelfde richting te krijgen én liet de bouw toe van 104 sociale
Achttien jaren schepen
1
huurwoningen rond het Groefplein. Want dat nieuwbouwproject gaf de kersverse fusiemaatschappij Dijledal de mogelijkheid om de eerst te renoveren complexen elders aan te vangen, zonder ook maar een huurder te ontrieven.
Voorrang aan renovaties Lange tijd was de renovatie van het bestaande patrimonium een absolute prioriteit. Vele woningen dateerden uit een periode met andere comfortnormen dan vandaag. Een woning die in de jaren vijftig tegemoet kwam aan een dringende nood, liep decennia later kwalitatief achter op gewijzigde veiligheids- en comfortvereisten. Het meest in het oog springend zijn het bijna volledig gerenoveerde Sint Maartensdal, waar de laatste blok gestript in de steigers staat en het complex Vriesenhof (foto) tussen de Tessenstraat en de Ridderstraat. Telkens werd ook de buitenruimte en het publieke domein aangepakt. Binnenkort start met de afbraak van Lolanden een volledige opwaardering van de wijk Casablanca. Samen met kleinere renovaties Remyvest, Tielemanswijk, Ouderenvreugd, Koksijdewijk, Brusselsestraat, … zette Dijledal met de renovatie van maar liefst 1300 woningen een prestatie zonder weerga in Vlaanderen neer. Het draagvlak om binnen het patrimonium te schuiven met bewoners, was door de fusie enorm verbreed. Toch nam de noodzakelijke herhuisvesting van bewoners een lange periode in beslag. Gebouwen stonden een lange tijd leeg – soms jaren – wat niet altijd even makkelijk uit te leggen viel. Soms liet vervangende nieuwbouw nog om andere redenen eindeloos op zich wachten, zoals Rozengaard in Wijgmaal. Einde 2012 staan 305 woningen leeg, waarvan 276 in renovatie. De frictieleegstand (= in afwachting van verhuring) bedraagt 29.
Nieuwbouw Het had heel wat voeten in de aarde om het patrimonium te vergroten door nieuwbouw. Tussen 1995 en 1998 werden 346 nieuwe huurwoningen opgeleverd met het eerder vermelde Groefplein als blikvanger. Omdat daarna de renovaties alle aandacht en energie opeiste, bleef het nieuwbouwprogramma beperkt tot 83 woningen en 91 vervangbouw (Heuvelhof). Toen de private
Achttien jaren schepen
2
eigenaar van de sociale woningen in de Petermannenstraat de voorkeur gaf aan een meer lucratieve bewoning boven de doorverkoop aan Dijledal, verdwenen echter 140 sociale woningen. In de oppositie had ik daarvoor gewaarschuwd. Het is soms niet leuk jaren later gelijk te krijgen. Voor de sociale koopsector rekenden we op de Sociale Bouw- en Kredietmaatschappij (SBK), na de fusie met De Goede Haard een gemengde maatschappij Sociaal Wonen Arrondissement Leuven (SWAL). Voor die fusie realiseerde SBK 65 sociale koopwoningen in de projecten La Vignette/Fonteinstraat, Van Waeyenberghlaan, Van Ostayenlaan en Wittebolstraat. Dijledal bouwde er 28 in Lovensveld en de Groefstraat.
‘Wij kijken uit naar nieuwe buren’ Sociale huisvesting staat steevast hoog in het lijstje van beleidsprioriteiten op alle bestuursniveau’s. Het is echter geen item, waarmee lokale politici hun populariteit de hoogte in stuwen. De sociale huisvestingssector kampt met een negatief imago, met percepties en vooroordelen, die bij de goegemeente stevig ingeburgerd zijn. Dat is niet alleen in Leuven zo. Een aantal projecten dienden op de lange termijn geschoven worden omwille van procedures die buurtbewoners op gang trokken: bezwaarschriften bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen (die op zijn beurt met achterstand kampt), niet aflatende verzoekschriften bij de Raad van State. Vlierbeekveld – toch goed voor een gemengd project van 150 woningen – liep door allerlei betwistingen maar liefst 8 jaren vertraging op! Het RUP Parkveld dat o.m. voorzag in de bouw van 75 woningen werd door de Raad van State vernietigd. De plannen voor de 43 woningen aan de Zwaluwenlaan moesten na de vernietiging van de bouwvergunning door de deputatie hertekend worden. Conscienceplein kan uit de koelkast nadat de blinde muur uit het stadsgezicht gehaald werd. Vlierbeekveld is aangevat, op de Centrale Werkplaatsen staat de twee fase voor de deur. Protest getuigde niet altijd van kwade wil, laat dat duidelijk zijn. Veelal stond de bekommernis om mobiliteit aan de basis van bedenkingen. Bemoedigend was de titel ‘Wij kijken uit naar nieuwe buren’(De Streekkrant, 31 oktober 2012) als reactie op de gewijzigde plannen voor de Zwaluwenlaan. Bovenop de lijst van bedenkingen tot zwaar protest kwam de administratieve mallemolen. Projecten die vergund en aanbesteed kunnen worden hebben vaak een echte lijdensweg achter de rug. Sociale huisvesting is Vlaamse materie. Op dat niveau moeten initiatiefnemers als Dijledal en SWAL doorheen een mallemolen van regelgeving, die niet altijd een dossier echt vooruit helpt en die de realisatie op het terrein niet altijd ten goede komt. Administraties gooiden soms onverwacht roet in het eten. Zeker niet uit kwader trouw. Op de Centrale Werkplaatsen moest gewacht worden op de sanering van de gronden en de vervuilingsgraad bleek op sommige plaatsen groter dan verwacht. Ook op de OCMW-site (toch goed voor o.m. 60 sociale woningen) zorgen de bodemperikelen voor een enorme vertraging. Inzake ruimtelijke randvoorwaarden (gemengd karakter, inpasbaarheid in het lokale weefsel, opname van gemeenschapsvoorzieningen, architecturale kwaliteit) wijzigden inzichten. Verouderde BPA’s werden omgezet in eigentijdse RUP’s (Donkerstraat, Lolanden, woonontwikkelingsgebieden Wilsele…) . Een studie over de spoorwegover- of onderdoorgangen in Wijgmaal deden de plannen voor 10 sociale kavels en 43 sociale woningen tussen de Ursulinnenstraat en de Wakkerzeelsebaan in Wijgmaal in de ijskast belanden.
Achttien jaren schepen
3
Hoe dan ook: voorrang moet blijven voor de sociale woningmarkt. In de huursector komen kwalitatieve woningen binnen het bereik van wie het financieel moeilijk heeft. Er is binnen de huidige regelgeving geen beter alternatief. Afwerken wat opgestart (koop- en huurwoningen, renovatie en nieuwbouw) werd blijft de boodschap. Uitgezuiverd naar dubbeltellingen en inclusief vervangende nieuwbouw staan ruim 713 woningen op stapel. Nieuwe opportuniteiten doken op en op relatief korte termijn goed voor 258 betaalbare woningen: Klein Rijsel (45 sociale huurwoningen en 22 starterswoningen); Burchtstraat (90 sociale huurwoningen); Minckelersparking (30 sociale huurwoningen); Janseniushof (30 stadswoningen en 30 sociale huurwoningen); Vlierbeekveld ‘Delhaize’ (11 kavels). Op langere termijn ook de Artois-toren op Tweewaters. Voor KleinRijsel en de Minckelersstraat bestaat er een ver gevorderd ontwerp. De woningen aan de Burchtstraat zijn reeds vergund.
Bouwvergunningen zijn afgeleverd voor in totaal 224 woningen: Naast de Burchtstraat zijn reeds vergund: Eikenbergstraat (11 huur- en 21 koopwoningen); Centrale Werkplaatsen (30 sociale huurwoningen en 74 sociale koopwoningen); Vlierbeekveld: 29 sociale huurwoningen en 59 sociale koopwoningen; vervangende nieuwbouw Rozengaard (13 sociale huurwoningen: 7 eensgezinswoningen en 6 appartementen). De aanbesteding van de woningen aan de Eikenbergstraat en op de Centrale Werkplaatsen is lopende.
Lopende werven (inclusief vervangende nieuwbouw): 218 woningen Vervangende nieuwbouw Brusselstraat (31 appartementen); renovatie Koksijdewijk (22 woningen) is klaar en blok 4 Sint-Maartensdal (75 appartementen); eerste fase nieuwbouw Vlierbeekveld (29 huurwoningen); nieuwbouw De Latten; stadswoningen in de Balk van Beel. Verwacht voor eerste helft 2013: Rozengaard, Lolanden en Centrale Werkplaatsen; aanleg openbaar domein Centrale Werkplaatsen, Vlierbeekveld en Eikenbergstraat.
Infrastructuur Vlierbeekveld (werken zijn begonnen); Eikenbergstraat (heraanbesteding na te hoge inschrijving); SintMaartensdal: in uitvoering; Centrale Werkplaatsen (werken worden nog in december 2012 toegewezen); Rozengaard (in uitvoering).
Stedelijk Wonen Zowat 8 geleden sloten we een reeks van tweejaarlijkse Openhuizendagen af. Inwoners uit de binnenstad lieten enthousiast huis en tuin bewonderen, zetten daarmee de voordelen van stedelijk wonen dik in de verf en kregen heel wat nieuwsgierig volk over de vloer. Maar wie overtuigd werd, bleef op zoek naar een woning een beetje op zijn of haar honger. En dus gingen we actief op zoek naar mogelijkheden. Niet zonder enige fierheid zong een recente Panorama-reportage over stedelijk wonen de lof van de wijk Penitentienstraat en omgeving als voorbeeld van ingebreid stedelijk wonen. We kregen er de eerste Vlaamse ‘Thuis in de stad’-prijs voor. Ook de wijk Groefplein-Van Waeyenberglaan kan daarvoor model staan voor dat nieuwe wonen. Op de Centrale Werkplaatsen wordt de woonwijk langzaam zichtbaar. Ook de plannen voor de wijk Klein Rijsel gaan uit van een vernieuwde visie op stedelijk wonen. Naast sociale woningbouw komen daar ook zogenaamde stads- en starterswoningen. Een stadswoning is een concept dat al met succes op de Centrale Werkplaatsen en in de Balk van Beel werd toegepast. Onder de veelzeggende titel ‘niet goedkoop, maar wel goedkoper’ realiseren we woningen voor jonge gezinnen, van wie het inkomen te hoog is voor een sociale woning, maar ontoereikend om op de vrije markt terecht te kunnen. Wijzigingen in de wooncode laten toe dat ook sociale huisvestingsmaatschappijen zogenaamde ‘bescheiden’ woningen kunnen bouwen. Daarnaast doen we voor stadswoningen ook beroep op private ontwikkelaars. Starterswoningen (De Latten,
Achttien jaren schepen
4
Klein-Rijsel, Kop van Kessel-Lo) zijn een concept waarin we geloven, maar dat zijn nut nog moet bewijzen. Daardoor werd het aanbod in de betaalbare sector heel wat gevarieerder.
Kessel-Lo krijgt met de site Centrale Werkplaatsen een centrum
Na het stopzetten van de NMBS-activiteiten (1993) werden de Centrale Werkplaatsen een zwaar vervuilde plek in het stadsweefsel, met enkel nog een marginaal gebruik op basis van de restwaarde van het geheel. De site viel ten prooi aan schroothandelaren en sluikstorters. Door het ommuurde terrein in alle richtingen open te breken krijgt Kessel-Lo wat het altijd vruchteloos gezocht heeft, nl. een levendig en eigentijds centrum. Met een veelheid aan bestemmingen maken we die ambitie op het terrein waar. Ruim 300 woningen met daartussen openbaar groen, speelplein, park en gemeenschapsvoorzieningen… De als monument beschermde hallen 4 en 5 zullen na restauratie onderdak bieden aan gemeenschapsfuncties: verenigingslokalen, bibliotheek, tweedekansonderwijs. Ook het kunstonderwijs dat nu her en der verspreid ligt wordt daar en elders op het terrein ondergebracht. We zoeken nog naar een privé-investeerder die bijkomend initiatieven wil nemen. De
Achttien jaren schepen
5
eerste fase met 150 woningen is achter de rug. Voor de sanering van de rest van het terrein moesten we wachten op de verhuis van de NMBS-parking naar de Kop van Kessel-Lo. Dat verklaart de enorme vertraging. De grond is proper, alle gebouwen die weg mochten zijn afgebroken. In 2013 gaat eindelijk de volgende fase in uitvoering. Die bestaat uit de aanleg van het grote centrale park (drie voetbalvelden!), de sociale koopwoningen en als Onroerend Erfgoed haar fiat geeft ook de restauratie en herbestemming van hal 9 als jeugdcentrum. Op de hoek Werkhuizenstraat/Diestsesteenweg start Dijledal met de bouw van 30 sociale huurwoningen en voor rekening van het AGSL/stad Leuven met lokalen voor de Academie, het Blauwputplein en de fietsafhandelcentrale. ‘Dijle-eend vervult stoutste wensen’ (Passe-Partout, 17 mei 2006) Een heel nieuw concept dat in heel wat buurten in de smaak viel en echt een begrip geworden is. De actie ‘Kom op voor je wijk’ (Projectenfonds), dat kleinschalige wijken buurtgebonden initiatieven van bewoners financieel en logistiek wil mogelijk maken. Mijn collega Denise Vandevoort nam dit project met goed gevolg over.
Wonen in het Groen Door hun ligging zorgen de kleine en grotere parken en groenzones ervoor dat iedere Leuvenaar binnen loopafstand (max. 400 meter) publiek groen tot zijn beschikking heeft. Ik heb daartoe met een aantal vastgoedoperaties (aankopen, vererfpachting, in huurnames) en binnen de lopende woonprojecten een steentje toe kunnen bijdragen.Woonkernen kregen ademruimte door een meer eigentijdse en meer gebruiksvriendelijke heraanleg van open groene ruimten (Kerkhofdreef, Cadol-Heverlee, De Wingerd, Bruul, Sint Maartensdal), door binnengebieden in woonbuurten beter toegankelijk te maken en in te richten (Philipssite, tuin Dewalque, Klein Begijnhof, Steenpoort…), door groencorridors en door essentiële schakels daarin voor bebouwing te behoeden (park Belle-Vue, Kesseldallaan, Molenbeekvallei). In alle nieuwe woonprojecten leggen we publieke ruimten op. Ik verwijs graag en met veel voldoening op de realisaties in de Van Waeyenberglaan, Penitentienenstraat, Groefstraat, … en naar nieuwbouwplannen in de Vaartkom, Vlierbeekveld, OCMW-site, Centrale Werkplaatsen, Zwaluwenlaan, Klein Rijsel. In sociale huisvestingsprojecten is de aanleg van publieke ruimte vanzelfsprekend, maar ook aan private bouwheren leggen we kwalitatieve omgevingsaanleg op. Daarnaast stelden we ook bestaande groene zones maximaal open. Dat lijkt logisch in geval het gaat om eigen patrimonium. Maar ook private eigendommen willen we waar mogelijk openbaar te maken. Belangrijke partners zijn de abdijen, OCMW en KULeuven. Met deze laatste werden overeenkomsten gesloten om het Mariapark (tussen de Tervuursevest en de Bankstraat), het Dijlepark (in de Redingenstraat achter de Dijlemolens), het park Van Dalecollege en het Erasmuspark (Blijde Inkomststraat) voor lange tijd publiek te houden. De erfpachtovereenkomsten m.b.t. het publiek maken/houden en inrichten van de gronden en vijvers van Parkabdij (32 ha), het park Keizersberg (4
Achttien jaren schepen
6
ha) en omgeving abdij Vlierbeek (bijna 4 ha) zorgen voor een forse aangroei van door de stad beheerd domein. Daar bovenop gooien we de Dijle open waar zich de gelegenheid voordoet. Het project ‘De Dijle levend door Leuven’ is meer dan een ijle slogan. Beschermen van open ruimte is een zaak. Actief beheer moet de kwaliteit ervan te verhogen door zelf het beheer in handen te nemen of aan natuurverenigingen uit te besteden of door met de landbouwers/gebruikers afspraken te maken. We kochten de anti-tankgracht langsheen de Dijle in Wijgmaal, dat ingericht werd als reservaat voor waterplanten, amfibieën, watervogels…, gronden aan de Wittebolstraat, waarvan het achterliggend gedeelte als natuurgebied aansluit op Wijgmaalbroek, en ontbrekende schakels op de Kesselse bergen. We blijven geïnteressseerd in de vijvers Bellefroid in Wilsele. Voor het beheer van een aantal eigendommen is Natuurpunt een vanzelfsprekende en zeer gewaardeerde partner. Enkele jaren geleden werd een belangrijk gedeelte van de verworven Hugralgronden op de Toverberg gereserveerd voor de aanleg van een geboortebos. Natuurverenigingen die beheersovereenkomsten afsluiten met particuliere eigenaars, krijgen van de stad een tussenkomst in de kosten van beheer.
Koeheide Een van de meest in het oog springende realisaties was de herbestemming van de Koeheide. Een uniek stuk landschappelijk waardevol gebied, verscholen in het glooiende landschap en op een (ruime) boogscheut van Leuven. Decennia geleden liet de verkavelingsdriftige intercommunale Hugral haar oog vallen op dit stuk Heverlee aan de Bremstraat, op de grens met Bertem. We kunnen het ons vandaag nog nauwelijks voorstellen: op die 11ha waren meer dan 250 woningen voorzien. Bij de vereffening van deze intercommunale (1998) werd haar onroerend patrimonium gelegen op het grondgebied van Leuven overgedragen aan de stad. Het gewestplan van 1997 vormde dit gebied om tot landschappelijk waardevol landbouwgebied. Voor die omzetting dreigden we ei zo na een zware prijs te betalen, want het architectenbureau van weleer eiste een forse schadevergoeding van €400.000. Gelukkig deed de rechtbank het bureau in het zand of in dit geval in de heide bijten. Het gewestplan zette ook het gedeelte van Toverberg aan de Doleegstraat dat onmiddellijk aansloot bij de bestaande verkavelingen om tot woongebied (inmiddels verkocht en in ontwikkeling) en ‘toverde’ het resterend gedeelte om tot landschappelijk waardevol landbouwgebied en parkgebied (nu ingericht als Geboortebos). Wie vandaag doorheen de Koeheide wandelt kan alleen maar genieten van die koerswijziging.
De leegstandstaks of ‘krottaks’ werkt! Einde 1995 voerde de Vlaamse overheid een belasting in op leegstand en verkrotting van woningen en gebouwen. De stad Leuven was een van de eerste gemeenten die positief reageerden op die decreetgeving door het opsporen en inventariseren van leegstaande, verwaarloosde en onbewoonbare/ongeschikte panden op zich te nemen en 50 opcentiemen als gemeentelijk aandeel toe te voegen aan de gewestaanslag. In 1999 kreeg Leuven de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor ‘haar buitengewone inzet in het kader van de inventarisatie van de leegstand en de verkrotting van woningen en gebouwen.’ Maar in 2004 hielden we die samenwerking voor bekeken. De Vlaamse
Achttien jaren schepen
7
regering bezweek onder liberale druk en versoepelde het decreet in het voordeel van nalatige eigenaars (o.m. vrijstellingsmogelijkheden). Als klap op de vuurpijl werd de inning van die belasting voor 4 jaren bevroren, waardoor de stad Leuven ca. €400.000 dreigde mis te lopen én zonder een fiscale afstraffing van verkrotting en leegstand te vallen. De stad Leuven was ook ditmaal de eerste gemeente om de gewestheffing te laten voor wat ze was en een eigen ‘krotbelasting’ in te voeren. Sinds 2005 wordt een forfaitaire belasting geheven van € 990 per gebouw of woning en van € 75 per kamer te vermenigvuldigen met het aantal jaren (maximaal 5) dat het pand of de kamer op de inventaris staat. Op dit ogenblik is de gehele stad gescreend en worden de inventarissen nauwgezet geactualiseerd. Vele eigenaars kozen geld voor hun eieren (of is het omgekeerd?) en sloegen aan het renoveren. Sinds 2005 kregen bijna 300 eigenaars een vrijstelling. Er staan ‘maar’ een kleine 300 woningen leeg. Wel moet de kwaliteit van woningen ons zorgen baren. Kwaliteitsonderzoeken leveren een bestand op van maar liefst 470 panden die ongeschikt of onbewoonbaar zijn. In het jaar 2012 alleen al werden 195 panden op deze inventaris gezet.
Verbetering van het private woonpatrimonium Private eigenaars moeten aangezet worden hun woningen kwalitatief in orde te brengen. De verbeteringspremie die we aanvullend op de Vlaamse premie uitkeren moedigt eigenaars met groeiend succes aan. Ook in Leuven zijn eigenaars met een laag inkomen dikwijls ook slecht behuisd in woningen, waarin elementaire voorzieningen niet of nauwelijks comfortabel aanwezig zijn. Voor die groep kan die premie zelfs oplopen tot driemaal de gewestelijke premie en dat voor de verbetering van basisvoorzieningen (dakwerken, electrische installaties, buitenschrijnwerk, sanitair, optrekkend vocht en COvergiftigingsgevaar). De koppeling aan de Vlaamse premie (verdubbeling) en de verdriedubbeling van het bedrag voor lage inkomens bewijzen nog dagelijks hun nut. Deze forse steun heeft zeker een pak eigenaars aangemoedigd om toch wat aan hun woning te doen. Sinds de invoering ervan in 1996 keerden we meer dan 700 premies uit. Voor bovenwinkelwonen zoeken andere steden inspiratie in Leuven. We gebruiken daarbij wortel (allerlei premies en versoepeling van randvoorwaarden in het kernwinkelgebied) en stok (belasting op leegstand). Een formule die werkt! Ook hier zette de leegstandsbelasting eigenaars aan tot valorisatie van de ruimten boven winkels. Deze aanpak startte in 2005 en leverde 132 nieuwe wooneenheden op en 33 kamers.
‘De stad ruimt de laatste schandvlek op’ (Gazet van Antwerpen, 25 februari 2003) Toen ik in 1995 aantrad als schepen van huisvesting en vastgoed was ik onaangenaam verrast tot stom verbaasd door de toestand van woningen in stadseigendom (slecht onderhouden, verwaarloosd of leegstaand, onverantwoord opgedeeld in meerdere woongelegenheden). Ook andere stadseigendommen trof ik aan in een lamentabele toestand, leegstaand of in afwachting van verdere verkrotting occasioneel in gebruik.
Achttien jaren schepen
8
Deze op zich ontoelaatbare en onverantwoorde situatie dreigde elke aanpak van verwaarlozing en leegstand door particuliere eigenaars ongeloofwaardig te maken. Het ging niet op om met de stok (leegstandbelasting) te dreigen of met de wortel (verbeteringspremie) te zwaaien als we zelf nalieten ons als ‘goede huisvader’ te gedragen. De woningen in de Noormannenstraat en de Hogestraat werden volledig gerenoveerd en opnieuw verhuurd, maar ditmaal als volwaardige gezinswoning. Krotten in de Glasblazerijstraat en een voormalig fabriekje in de
Mechelsestraat werden gekocht en afgebroken om plaats te maken voor buurtparkjes. Heuvelhof had al eerder de Beursgang gerenoveerd. Het grootste leegstaand pand in eigendom, nl. de voormalige VEL-gebouwen werd samen met aanpalende panden in de Penitentienenstraat gesloopt en geïntegreerd in het woonproject ‘de Leerlooierij’. Aan de overkant van de straat werden garageboxen, nauwelijks die naam waardig, door nieuwbouw vervangen en geïntegreerd in het project La Vignette.
Achttien jaren schepen
9
Daarvoor ruilden we met toen nog Interbrew de stapelplaats van biervaten en –bakken voor een stadseigendom aan de Vaart. Met een gelijkaardig oogmerk verwierven we garageboxen in de Vaartstraat achter de magazijnen Peeters, die verkocht werden voor het ‘project Steenpoort’. Meunierstraat 1 en Parkstraat 96 (voormalig café) werden verworven en doorverkocht aan Dijledal voor het project Conscienceplein, waarvoor ook een leegstaande school (via onteigening verworven) kan gebruikt worden. Eigen patrimonium – dat ei zo na een klassering als merkwaardige ruïne riskeerde - werd verkocht aan particuliere eigenaars, die er vervangbouw neerzetten (Wijnperstraat, Brouwersstraat). Interleuven bouwde niet alleen de Leerlooierij, maar pakte met de invulling Brusselsestraat tussen Zonnegang en Wagenweg ook een andere schandvlek aan. Craenendonck 21 en 25 werden gekocht en afgebroken om samen met de aanpalende eigendommen (de ouderen onder ons herinneren zich zeker nog de lotgevallen van jeugdhuis de Schrabbel) uitbreidingskansen te geven voor het kunstonderwijs. Aan de ‘Kop van Kessel-Lo’ werden 11 panden gekocht en hergebruikt in afwachting van de realisatie van een nieuwbouwproject. Onlangs besloot het AGSL verder aan te kopen met het oog op realisatie van een nieuw woonblok (starterswoningen). De panden aan de overzijde (vroegere integratiecentrum) werden verkocht aan privé-ontwikkelaars. De Tolhuizen aan de Brusselsepoort blijven een zorgenkind, althans het zuidelijke gebouw. Het noordelijk gebouw wordt nu in gebruik genomen door de vrijzinnige gemeenschap. Het onderkomen pand in de Beriotstraat dat ze verlieten werd verkocht aan de school Sancta Maria. Van het OCMW namen we huizen over in de Sluisstraat die door het Vlaams Woningfonds werden gerenoveerd voor sociale woningbouw. De oude brandweerkazerne aan de Vaart werd tijdelijk gebruikt door kleine bedrijfjes, Wonen en Werken en wordt nu ingezet in het project Tweewaters. Over de Centrale Werkplaatsen hadden we het elders. De Bulenswijk kreeg een publieke aandacht die omgekeerd evenredig was met haar omvang. De huisjes werden in de jaren zeventig aangekocht door het Leuvense stadsbestuur, met het oog op renovatie of vervangbouw, maar in de jaren tachtig op vijf woningen na verkocht aan particulieren. Van de nobele voornemens die bij de aankoop speelden, bleef enkel de hoek met de Muurkruidstraat als sociale realisatie over. Met deze panden en die van de Electriciteitswijk, de Dijledreef werd afgerekend met restanten van de negentiende eeuw, nl. de erbarmelijke huisvesting in gangetjes. Die wijkjes werden
Achttien jaren schepen
10
afgebroken voor de aanvoer van de laad- en loskade van Ecowerf, de hertracering van de Aarschotsesteenweg en in het geval van de Dijledreef tegen de wateroverlast. Eigenaars werden telkens uiteraard vergoed en wie er huurde herhuisvest. Alleen met de huisjes in de Straatjesgang blijven we zitten omdat ze ‘gewaardeerd’ worden als stenen getuigen van ‘proletarisch wonen in de 19de eeuw’. In oktober 2005 was de sanering achter de rug. Door renovatie of sloop voor hergebruik. We namen ons in 2000 voor 20 verkrotte woningen op te kopen en voorbeeldig te renoveren en over te maken aan Sociaal Verhuurkantoor. Voor 17 woningen lukte dat aardig maar met drie bleven we zitten (faillissement aannemer, gehakketak met architecten, gebrek aan tijd). Einde dit jaar worden die woningen en alle andere die reeds in beheer waren van SVK vererfpacht/verkocht aan Habito, de vastgoedtak van SPIT. De overblijvende woningen, die nu verhuurd zijn, zijn het afgelopen jaar doorgelicht. Wanneer ze vrij komen worden ze in de nabije toekomst ingezet als modelwoningen. De stad Leuven kocht of verwierf zakelijke rechten op eigendommen aan om gewenste stedenbouwkundige ontwikkelingen te kunnen sturen. Voor een aantal van die strategische aankopen kregen we wat tegenwind, maar ze bleken zeer dienstig: de Philips (overheden, sportoase, kinderopvang), Veiling (sociale economie), Dava (De Latten), Belgacom (moskee), Centrale Werkplaatsen (zie eerder), Steinerschool (sociale woningbouw), de gebouwen van de waterleiding in de Spaarstraat (in huurname nu tijdelijk in gebruik door de groendienst), de ruiling DiestsesteenwegJeugdplein, gebouwen aan de Sluisstraat (voor de realisatie van het park)… De verwijdering van frietkoten van het publieke domein (Smaelen, Hooverplein, Martelarenplein, Parkpoort, Vaartkom, Fonteinstraat) is een verhaal apart, dat niet zonder gemor in eigen rangen geschreven werd. Maar niet alleen daar, want velen beschouwden deze koterijen als lokaal onroerend erfgoed en toeverlaat om knorrende magen in de vroege uurtjes het zwijgen op te leggen. Maar door gepaste alternatieven moest niemand op zijn honger blijven.
‘Waar bemoeit de stad zich godverdomme mee?’ (Veto, 17 februari 1997) Er werd gezocht naar een evenwicht tussen de groep die hier tijdelijk verblijft (studenten, medewerkers universiteit en Gasthuisberg, onderzoekers…) en de permanente bewoners. En niet helemaal los daarvan het probleem van de betaalbaarheid. De verhouding met de vertegenwoordigers van de studentenbevolking had veel weg van een LAT-relatie. En dat was en is een stad, die tot 40.000 jongeren herbergt soms meer apart dan together. Er was in omvang een bescheiden protest tegen de strenge gemeentelijke voorschriften inzake brandveiligheid en in 1996 het kamerdecreet, dat ons in staat stelde ook inzake woonkwaliteit (voorzieningen, min. aantal m²…) dwingend op te treden. Dat eigenaars moeilijk deden kan vanuit hun belang bekeken nog begrepen worden. Minder vanzelfsprekend was het ongenoegen van studenten, dat extra gevoed werd door de verdubbeling van de kottaks, waarvoor de eigenaars als vanouds de kotbewoners lieten opdraaien. Even dreigde op straat iets dat oudstrijders met weemoed deed denken aan de hoogdagen van weleer toen de Leuvense straten volliepen met langharig parkadragend tuig tot grote schrik van de Leuvense flikken en wat groter jolijt van de rijkswacht. Uiteindelijk was het protest een storm in een glas water. Natuurlijk hadden studenten redenen om zich zorgen te maken over de kotprijs. En zoals al gezegd niet alleen zij. Permanente bewoners of kandidaat-instromers zagen met lede ogen hoe gezinswoningen ingepalmd werden door studenten. De Leuvense kotenmarkt explodeerde pas echt goed vanaf ongeveer 2005, wat alles te maken had met de druk van het expanderende en steeds internationaler wordende hoger onderwijs op de vastgoedmarkt. Dat studenten om financiële en andere redenen ook massaler kozen voor andere woonvormen (bv. appartementen) haalde vooral in de binnenstad het evenwicht tussen tijdelijke en permanente bewoners grondig overhoop. Het ging daarbij niet alleen om de stijgende vastgoedprijzen, maar ook om de hinder die de alsmaar aangroeiende groep jongeren veroorzaakte en
Achttien jaren schepen
11
de tolerantie van andere stadsbewoners sterk op de proef stelde. In het academiejaar 1986-1987 waren dat er 16.300. In het academiejaar 2010-2011 waren dat er al 30.700. Tel daarbij naar schatting om en bij de 4500 hogeschoolstudenten die op kot zitten in Leuven, wat het totaal aantal kotstudenten in Leuven op ongeveer 35.000 brengt. We hebben er geen idee van hoeveel studenten die buiten de stad studeren in Leuven verblijven. Ondanks alle goede bedoelingen, die neergeschreven werden in strikte bouwverordeningen, zijn we er zeker in de binnenstad nooit echt in geslaagd die markt ook maar een beetje onder controle te krijgen. Op voorstel van de steden Leuven en Gent keurde het Vlaamse Parlement een amendement goed op het Grond- en Pandendecreet. Investeerders in studentenhuisvesting konden worden vrijgesteld van de sociale last (in de vorm van sociale huurwoningen) indien zij voor de exploitatie zouden samenwerken met de KULeuven en 20 % ‘sociale koten’ zouden voorzien. De stad zelf faciliteerde dat door een versoepeling van de parkeernorm. Om de groeiende behoeften op te vangen en de druk op de bestaande woonbuurten te verlichten koos het college begin dit jaar samen met de universiteit voor goed uitgekozen lokaties voor studentencomplexen van een grote omvang om de bestaande woonzones waar mogelijk te vrijwaren voor bijkomende studentenhuisvesting. Ook niet zonder gemor, zoals recent in de Vaartkom en de Burgemeestersstraat bleek.
Werkgelegenheid en sociale economie Doelgericht overheidsingrijpen blijft nodig om wie in onze maatschappij om welke goede of slechte reden ook uit de boot valt een toekomst te geven. Veel aandacht ging naar de logistieke en andere steun voor de versterking van het sociaal-economisch draagvlak van Leuven en de uitbouw van de Leuvense regio als kennisregio. We hielden steeds de werkloosheidscijfers goed in het oog. Al naargelang de conjunctuur moest soms een tandje bijgestoken worden, o.m. met de verruiming van opdrachten binnen het PWA-stelsel, met jobbeurzen, met de oprichting van het Plaatselijk Werkgelegenheidsbureau en de Werkwinkel om de inspanningen van vele instanties (VDAB, OCMW, PWA, stad Leuven) op één lokatie plaats bijeen te brengen en zo toegankelijker te maken. Hét paradepaardje is uiteraard de Veilingsite, waarvoor meer nog Spit, Wonen en Werken en Velo een flinke pluim verdienen. Arbeid is hoe dan ook dé hefboom om mee te tellen in de maatschappij. Wie geen stabiel inkomen heeft uit arbeid, loopt gevaar te belanden in de marge van onze samenleving. Opleiding en toeleiding tot jobs, werkgelegenheid en arbeidszorg waar noodzakelijk verminderen dat risico. De genoemde vzw’s, maar ook andere die op het grondgebied van de stad bedrijvig zijn, bieden met zinvolle activiteiten tewerkstelling aan in bv. sociale werkplaatsen of opleidingen met een reële kans op een job in het zogenaamde reguliere circuit. Bovendien bestrijken de aangeboden diensten een uitgebreid gamma van activiteiten met toekomst en met een maatschappelijke meerwaarde: mobiliteit, energie, afvalrecuperatie, groenbeheer… In totaal zijn meer dan 400 mensen hier actief. De ‘derden’ verdienen dus alle steun, niet alleen wat betreft fysieke expansiemogelijkheden, maar ook inzake de dagelijkse werking.
Achttien jaren schepen
12
Sociale economie-initiatieven gaven we ook toekomst door overeenkomsten die ons als klant verankerden (onderhoud bushokjes, Brabanthal, onkruidbestrijding in Kessel-Lo, Fietspunt, onderhoudswerken op het openbare domein, energiescans…). Binnen de eigen stadsdiensten (groen, milieu, sport…) zijn er constant zo’n 100 wat men doelgroepwerknemers (anderstaligen, leefloontrekkers, kortgeschoolden) noemt werkzaam. . Zij worden tijdens deze periode begeleid door een interne arbeidsconsulent, een jobcoach, technische begeleiding en een taalleerkracht, zodat ze, eenmaal hun “stage” bij de stad afgelopen is sterk staan op de arbeidsmarkt.Voor één (doorstroom)project kregen we zelfs een pluimpje in de vorm van de Thuis in de Stadprijs.
‘Uw dromen zijn onze nachtmerries’ (krakers in debat met schepen Brepoels, Veto 22 november 1999)
Achttien jaren schepen
13
Een voorlopige balans Na 12 jaren oppositie (1983-1994) kreeg ik van kiezer en partij de kans om het nieuwe Leuven vanop de eerste rij samen met andere enthousiaste collega’s mee vorm te geven. Historici zullen ooit oordelen of deze Tobback-jaren in de kroniek van Leuven met stip zullen aangevinkt worden. Er waren leuke momenten. In 1996 ving ik nog bot met het Urban Pilot Project (Europees geld voor de stationsomgeving). Achteraf bekeken misschien wel goed ook want de randvoorwaarden waaraan voldaan moest worden, waren niet van de poes. Ook zonder dat geld schoot de vernieuwing van de stationsomgeving bijzonder snel (misschien zelfs sneller) uit de startblokken. Naar Vlaamse subsidiëring hengelden we in 1998 met het Mercuriusproject (herwaardering Mechelsestraat en omgeving). Ook daar visten we naast het net. Maar met de stadsvernieuwingsprojecten Centrale Werkplaatsen (2003), Vaartkom (2011) en Belle-Vue was het wel goed raak. Als was het laatste dossier de verdienste van collega Dirk Robbeets en zijn diensten. Er was niet alleen het stadsvernieuwingsfonds waarmee we projecten op gang trokken. Ook de stedenfondsmiddelen die door de Vlaamse overheid ter beschikking gesteld werden van de stad, zetten we deels in voor huisvesting en betaalbaar wonen, maar ook voor sociale tewerkstelling. Met de stedelijke verbeteringspremie en de reglementering Bovenwinkelwonen zetten we mee de toon in Vlaanderen of trokken we mee aan de kar. We waren Passe-Partout de eerste die experimenteerden met de bouw van stadswoningen op overheidsinitiatief. Het Autonoom Gemeentebedrijf Stadsontwikkeling Leuven (AGSL) dat instaat voor stadsvernieuwingsprojecten en beheer van het stedelijk vastgoed staat in Vlaanderen als voorbeeld geboekstaafd. Het is een instrument dat op de Leuvense vastgoedmarkt haar mannetje/vrouwtje staat. Tevreden dus? Niet helemaal. Door vertragingen allerlei maakten we onze beloften op het terrein niet waar. Zo prijkte ik in de lokale pers meer dan eens met tussenpauzes op foto’s met op de achtergrond steeds dezelfde kale vlakte. Ik leerde inzake sociale huisvesting niet in jaren, maar in decennia te denken. Ik verlaat mijn uitvoerend mandaat toch met enige voldoening nu een aantal projecten eindelijk in de steigers staan en 2013 echt wel een jaar wordt van bouwwoede in de sociale sector. Er waren ook momenten dat ik moest slikken of mijn teleurstelling moest verbijten. Als weer iemand vergeefs aan mijn deur klopte voor een betaalbare woning of een job. Dat ‘faveurkes’ voortaan uit den boze waren, beviel sommigen niet. Het stimuleerde me wel om nog meer gedreven naar structurele oplossingen voor de woningnood te zoeken. In een aantal dossiers stond ik voor een verscheurend dilemma tussen het optreden tegen ontoelaatbare woontoestanden, waarin zwakke mensen overgeleverd waren aan de winstwellust van huisjes-, koten of studiomelkers, maar waarbij aangeboden alternatieven onvoldoende waren of gewoon ontbraken. Dat was o.m. het geval in de Naamsestraat/Tervuursevest, Vandervaerenlaan en Vaartstraat/Vital Decosterstraat om de in het oog springende dossiers te vermelden. Het stopzetten midden in de grote vakantie van RecuPC, dat jarenlang kansen bood aan mensen die het wat moeilijk hadden op de arbeidsmarkt, was een andere pijnlijke beslissing. De vereffening drong zich om meerdere reden (o.m. achterhaald door de technologische evolutie) op en was op het ogenblik zelf en achteraf bekeken een juiste beslissing. De ontslagvergoedingen van zowel de tijdelijke als vaste medewerkers werden zeer correct uitbetaald tot
Achttien jaren schepen
14
Leuven Actueel
grote voldoening van betrokkenen en de vakbonden. Niettemin een dobber die mij begrijpelijk zeer zwaar aangerekend werd. Ook de omvorming van ca. 90 stadswachten/PWA naar 30 voltijdse jobs was een moeilijke klus. Nog het ergste was de weerstand tegen sociale huisvesting. Woelige vergaderingen, persoonlijke aanvallen ook van zogenaamde objectieve bondgenoten als krakers moest ik het hoofd bieden. Mijn kinderen, die hun vader nooit in en andere beroepsbezigheid gekend hebben, dulden met enorm veel begrip mijn vele afwezigheden. Tot overmaat van ramp begon ik nog aan een boek over 125 jaar socialisme om te weten of ik het politiek nog steeds bij het rechte eind had. Op moeilijke momenten waren zij er om een en ander te relativeren. In 1988 bleef ik – hoewel een ‘aktief jong gemeenteraadslid’ (Het Nieuwsblad, 11 oktober 1988) met de hakken over de sloot (opvolging) gemeenteraadslid. Je zou bijna geloven dat ik een kleurrijk politicus was, terwijl ik altijd al gewoon rood ben gebleven, met de jaren misschien wat afgebleekd. ‘Slippendrager van Leuvens plaatselijke Keizer’ (krakersblad 8 oktober 2000) ‘Zijn beleid stoelt op een krachtige visie’ ‘Een pluim voor Jaak Brepoels (Gazet van Antwerpen, 29 maart 2002); ‘Ontpopte zich in de oppositie als dossierbijter. Nu wordt hij omschreven als een degelijke, hardwerkende schepen die op vlak van wonen en werken al veel gerealiseerd heeft… Enigszins frusterend is wel dat ondanks zijn inzet ook in Leuven het wonen steeds duurder wordt.’ (Leuven. Het rapport. Knack, 26 mei 2011) ‘Het pluimpje van de week is voor Jaak Brepoels die de openstelling van twee privé-parken voor het publiek kon aankondigen… In het begin van de jaren ’80 stond Brepoels mee op de barricade voor het behoud van Tuin Dewalque als publiek park. Dat hij als politicus dit kan realiseren moet veel plezier doen.’ Maar: ‘Brepoels was in het verleden aanwezig op betogingen voor het behoud van Termunckveld. Dezelfde inzet mag dus verwacht worden voor het behoud van open ruimte dan voor de creatie van parken.’ (Lukraak in: De Streekkrant, 23 april 2009) ‘De bolsjewist onder de plaatselijke sossen’ (Fonske in: Passe-Partout, 7 december 2011); ‘door vriend en vijand beschouwd als een socialist van het eerste uur’ (Passe-Partout, 7 december 2011); ‘in Leuven al lang bekend als een uiterst linkse ‘oersocialist’ (Het Laatste Nieuws, 2 december 2011) n.a.v. de publicatie Wij zijn de bouwers van een komende aarde. Toen ik op de ochtend van 5 juli 2004 De Morgen uit mijn bus haalde, was het even slikken. Ik weet wel: dé natte droom van elke politicus is ooit eens uitgebeend te worden door de vlijmscherpe pen van Hugo Camps. En jawel hoor. Op 5 juli 2004 had ik prijs. N.a.v. de opening van het park Van Waeyenberghlaan zong ik de lof van collectieve voorzieningen en meer bepaald petanquebanen als de beste wapens tegen verzuring en dus het Vlaams Blok. Hugo Camps: ‘Kan er niet een eredoctoraat af voor de heer Brepoels? Noem het voor mijn part het eredoctoraat Onzin. Brepoels wil in de boeken, desnoods in de historische almanak van Snoecks…. Schepenen: laat ze over volières, straatklinkers en vuilniszakken gaan, laat ze drinken en raaskallen. Met het ware leven hebben ze niet zoveel.’ (De Morgen, 6 juli 2004)
Achttien jaren schepen
15
Sociale huisvesting vraagt om een stevige, ondubbelzinnige investering, het liefst in een helder kader en met verregaande ruggensteun van de Vlaamse regering (De Tijd 3 juli 2008 – De Morgen 4 juli 2008) Bij gelegenheid tilde ik de huisvestingsproblematiek op een hoger (ook bestuurlijk niveau). Een bloemlezing. In overleg met collega’s uit andere centrumsteden werden vooral woonproblemen aangekaart op een niveau waar ze thuis hoorden. Dat ik publiek stelling nam tegen de verkoop van sociale woningen leverde mij een tiental jaren gelden een stevige reprimande op van toenmalig partijvoorzitter Steve Stevaert, die daar helemaal niet kon mee lachen. Dat meerdere partijafdelingen mij volgden in het verzet tegen diens plannen deed mij niet alleen deugd maar bewees ook dat betaalbare huisvesting en sociale woning bouw voor heel wat partijgenoten een belangrijk aandachtspunt blijft. Als socialist ben ik ervan overtuigd dat fundamentele menselijke behoeften – een goed dak boven je hoofd is er één van - niet door de vrije markt voldaan worden, zoals de liberalen oordelen en zoals ook herhaaldelijk door de liberale oppositie onder woorden gebracht met hun kritiek op het dirigitisch gestuurd karakter van het lokale woonbeleid. ‘Het is onze overtuiging dat een overheid meer dan ooit de rol van regisseur moet opnemen om op de evoluties op de woonmarkt te kunnen wegen. Maar dat punt ligt gevoelig bij de spelers op de private markt. Typerend daarvoor is de recente discussie over de rol van de sociale huisvestingsmaatschappijen in Vlaanderen: moeten die meer armslag krijgen en een plaats verwerven op de private markt van grondeigendommen, om daar een sociale mix te realiseren en mee een voortrekkersrol te spelen in stadsvernieuwing? En rekenen we dan op private ontwikkelaars om gronden vrij te maken en daarop sociale huisvesting voor de hulpbehoevende Vlaming te voorzien? Of moeten sociale huisvestingsmaatschappijen zich beperken tot 'stopverfprojecten': kleine sociale woonprojecten die nu eenmaal als een opportuniteit gelden omdat ze een gaatje in het woonweefsel vullen?’ Sinds de private sector om den brode - want marktconforme woningen blijf je niet slijten, bij gebrek aan kopers - de 'betaalbare huisvesting' heeft ontdekt, is zijn standpunt duidelijk: geef ons de kans gronden in overheidshanden te ontwikkelen, maar blijf met elke verordenende regel van onze eigendommen. In dat pleidooi willen ze dus dubbel oogsten: meer bouwmogelijkheden op eigen gronden enerzijds, en binnendringen in de overheidssector anderzijds, meer bepaald om er het 'monopolie' van de sociale huisvestingsmaatschappijen te doorbreken. Als bestuurders op stedelijk niveau hebben we aan zo'n dubbelzinnige agenda geen boodschap. Sociale huisvesting vormt voor ons een prioriteit, die om een stevige, ondubbelzinnige investering vraagt, het liefst in een helder kader en met verregaande ruggensteun van de Vlaamse regering. Om een voorbeeld te geven: in Leuven staan 1.600 gezinnen op de wachtlijst voor een sociale huurwoning, in Gent liefst 5.700. Dit is een oproep aan de Vlaamse regering om nog meer ambitie aan de dag te leggen in het woonbeleid. In het huidige ontwerpdecreet staat al een aantal positieve zaken. Zoals het werk maken van vaste quota voor sociaal wonen. Of het voornemen om een oplossing te bieden voor de huidige complexe procedures in sociale woningbouw. Maar er ontbreekt een specifieke definitie voor betaalbare huisvesting: er wordt enkel gesproken over het zij sociale, het zij 'bescheiden' huisvesting. Het is kenmerkend voor een beleid dat sociale woningbouw nog niet voor vol aanziet.
Achttien jaren schepen
16
Deze bedenking formuleerde ik met mijn toenmalige Gentse collega Karin Temmerman in De Morgen (4 juli 2008). ‘Uitgaande van de vaststelling dat de vrije markt an sich niet ieders woonbehoeften dekt – en die groep wordt steeds ruimer dan de gerechtigden op een sociale woning – pleit ik voor een herwaardering van het begrip volkshuisvesting. Dat omvat het gehele gamma aan woningen, waarvan het bouwheerschap, de prijszetting en de toewijzing door overheidsingrijpen deels of geheel aan de vrije markt onttrokken wordt: sociale koop- of huurwoningen of kavels (allen decretaal geregeld), geconventioneerde koop- of huurwoningen of kavels die onderworpen zijn aan tussen de overheid en de bouwheer vastgelegde bijzondere voorwaarden inzake verkoop- of huurprijzen, oppervlakte en/of inkomstenplafond. Aan de Vlaamse overheid vragen wij instrumenten om een dergelijk doelgroepenbeleid te kunnen voeren. Een daarvan is een decretale – en liefst juridisch sluitende – verankering van sociale lasten die kunnen opgelegd worden aan private bouwheren. Het ontwerp decreet grond- en pandenbeleid zet de deur daartoe op een kier, maar houdt het bij sociale en bescheiden woningbouw. ‘ (Woonforum, november 2008) Intussen is er deels beterschap met het Grond- en Pandendecreet. In Leuven experimenteren we in twee projecten (De Latten, De Werkhuizen en binnenkort Klein Rijsel) met het bouwheerschap van Dijledal voor projectonderdelen die geen sociale huisvesting betreffen. Inzake sociale huisvesting bemiddelen we tussen particuliere eigenaars en sociale huisvestingsmaatschappijen, zeker nu het decreet Grond- en Pandenbeleid inzake betaalbaar wonen nieuwe mogelijkheden geopend heeft. Want ook in private woonprojecten dienen voor brede lagen van de bevolking een betaalbare woningen gerealiseerd te worden. Betaalbaar ook voor inkomensgroepen, die geen beroep kunnen doen op de gesubsidieerde sociale sector, maar ook op de vrije markt nauwelijks of niet terecht kunnen. We spreken dan van geconventioneerde woningen of starterswoningen voor jonge intreders in de Leuvense woonmarkt. Samen met promotoren als Matexi (Centrale Werkplaatsen) en Erzberg (Tussentweewaters) hebben we met succes het concept Stadswoningen gelanceerd. Jaak Brepoels 21 december 2012
Achttien jaren schepen
17