Evaluatie van het SHare In Trust-project Ruben Fukkink
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Fukkink, R. Evaluatie van het SHare In Trust-project. Ruben Fukkink. Amsterdam : SCOKohnstamm Instituut van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam (SCO-rapport nr. 805 – projectnummer 40283).
ISBN 978-90-6813-862-7
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher. Uitgave en verspreiding: SCO-Kohnstamm Instituut Nieuwe Prinsengracht 130, Postbus 94208, 1090 GE Amsterdam tel.: 020-525 1201 http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl Copyright © SCO-Kohnstamm Instituut, 2008
Inhoudsopgave
Voorwoord............................................................................................................. І 1
Inleiding ....................................................................................................1
2 2.1 2.2 2.3
Methode ....................................................................................................7 Inhoudsanalyse van de gesprekken ............................................................8 Onderzoeksopzet van de effectstudie.......................................................11 Vragenlijsten ............................................................................................13
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Resultaten ...............................................................................................17 Resultaten van de inhoudsanalyse............................................................17 Resultaten van de effectstudie..................................................................23 Resultaten voor de elektronische vragenlijst............................................26 Vragenlijst voor de helpende jongeren ....................................................30
4
Conclusie en discussie ............................................................................31
5
Literatuur ...............................................................................................35
6
Recent uitgegeven SCO rapporten .......................................................43
Voorwoord
Toen ik de eerste keer over het project SHare In Trust hoorde, was ik direct enthousiast. Het idee voor het project was afkomstig van twee jongeren. Het hield in dat jongeren via één op één chatgesprekken andere jongeren met sociaal-emotionele problemen zouden helpen. Op die manier zouden jongeren worden geholpen door leeftijdgenoten in begrijpelijke taal en via een medium dat hen aansprak. De ontmoeting met de initiatiefnemers, Joëlle Smout en Bart Bootsma wakkerde dat enthousiasme nog meer aan. Leuke, slimme, enthousiaste jongeren die met hun idee een subsidie van de provincie Utrecht hadden weten los te peuteren. Maar hoe zo’n idee eruit gaat zien in de realiteit is natuurlijk spannend. Een aantal vragen kwam op, namelijk ‘Werkt het, jongeren die andere jongeren helpen?’, ‘Kunnen jongeren gesprekken van voldoende kwaliteit voeren?’ en ‘Kunnen de ‘helpende jongeren’ wel overweg met al die problemen?’ Nu de website een jaar lang in de lucht is, kunnen we vanuit onze praktijkervaring, deze vragen met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. In het onderzoek dat voor u ligt, worden deze vragen ook beantwoord, maar dan vanuit een wetenschappelijk perspectief. We zijn trots op de behaalde resultaten en zullen waar mogelijk de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om het project te verbeteren. Graag zou ik een aantal mensen willen bedanken die een bijdrage aan dit project hebben geleverd. In de eerste plaats de initiatiefnemers van het project, Joëlle Smout en Bart Bootsma. Zonder hen was het project niet tot stand gekomen. Ik heb erg veel respect voor hun doorzettingsvermogen en gedrevenheid. Toen zij destijds in 2004 het idee bedachten, waren ze dertien en veertien jaar oud. Nu zijn ze inmiddels zeventien en achttien jaar en nog steeds betrokken bij het project.
I
Natuurlijk bestaat SHare In Trust niet zonder de vrijwilligers. Ik wil hen bedanken voor al hun tijd en energie die ze in het project steken. Zij laten mij elke dag opnieuw zien hoe betrokken jongeren zijn bij elkaar en wat een kracht en potentie er in hen aanwezig is. Ik bedank ook de leden van de stuurgroep van SHare In Trust voor hun input tijdens vergaderingen en hun enthousiasme over het project. De Provincie Utrecht, die het project gefinancierd heeft en ook in 2009 de financiering zal doorzetten. Zij hebben jongeren die met een goed idee komen een kans gegeven: bedankt hiervoor! Mijn collega’s van de Kindertelefoon Utrecht, die altijd bereid zijn om mee te denken als dat nodig is. In het bijzonder Carolien Gravemaker, werkbegeleider bij SHare In Trust, die altijd klaar staat en enorm betrokken is bij het project. En Inge Cantatore, mijn vervangster tijdens mijn zwangerschapsverlof. Inge heeft het project met enorme toewijding en bevlogenheid overgenomen en het door de eerste hectische fase geleid. De onderzoeker Ruben Fukkink van het SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam en de studenten die de gesprekken beoordeeld hebben: hartelijk dank voor de prettige samenwerking! En last but not least, alle jongeren die onze site bezoeken en hebben willen meewerken aan het onderzoek. Voor hen is SHare In Trust bedoeld en we hopen dat we hen met gebruik van resultaten uit het onderzoek nog beter uit de ‘shit’ kunnen helpen.
Carolien van Hoogenhuyze Projectleider SHare In Trust
II
1
Inleiding
Het internet verandert de sociale wereld van jongeren, de manier waarop zij contacten leggen en waarop zij sociale steun zoeken en ook vinden. Veel jongeren vinden steun op internet bij elkaar. ‘Peers’ bieden elkaar steun bij zeer diverse probleemgebieden, zoals neerslachtigheid en depressie, zelfmoordplannen, alcohol- of drugsgebruik, eetproblemen, afvallen en dik zijn, stoppen met roken, ziektes, seksgerelateerde onderwerpen, seksuele mishandeling, problemen met het leren op school, problemen met relaties en de brede noemer van ‘teen issues’ (Leung, 2007). Het internet wordt dan ook al lang niet meer gezien als een ‘lean medium’ of – vrij vertaald – een ‘uitgekleed’ medium ten opzichte van andere vormen van communicatie, zoals ‘face-toface’-communicatie of telefonisch contact (Turner, Grube, & Meyers, 2001; Walther, 1996). Internet is door de vele interactieve toepassingen ook niet alleen meer een externe omgeving met eenrichtingsverkeer van het internet naar de internetgebruikers, onder wie veel jongeren. Het internet wordt meer en meer een interactieve omgeving die gebruikers als het ware samen creëren en waaraan jongeren zelf actief betekenis aan ontlenen en geven (Greenfield & Yan, 2006). Dit idee van samen vorm geven aan het internet en tweerichtingsverkeer krijgt heel concreet vorm in het nieuwe ‘peer’-project SHare In Trust. De site van het SHare In Trust-project, www.shit.nl, biedt een forum, links en de mogelijkheid om een email te sturen. Centraal in dit project staat een chat-applicatie waar jongeren, na het volgen van een korte training en supervisie, sociaal-emotionele ondersteuning moeten bieden aan andere jongeren. Het project heeft door de keuze van de één-opéén chat en de training van vrijwilligers in een gepreksmodel een duidelijk raakvlak met de chat-service zoals de Kindertelefoon die biedt, met dat verschil dat daar volwassenen de gesprekken voeren. Door de betrokkenheid van jongeren en de gehanteerde ‘peer’-methodiek ligt er ook een raakvlak met de virtuele ‘peer-to-peer support groups’ (Wright & Bell, 2003). SHare In Trust is, zo bezien, een mengvorm van de ‘web-based helplines’ waar volwassen hulpverleners – vaak vrijwilligers – on1
Evaluatie van het SHare In Trust-project
dersteuning bieden in een één-op-één-aanpak enerzijds en ‘support groups’ waar ‘peers’ elkaar steun geven anderzijds. Onderzoek naar ‘peer support’ De potentie van het internet bij ondersteuning wordt alom erkend, maar ook hebben diverse auteurs benadrukt dat over de kwaliteit en resultaten van ‘on-line’ hulp nog niet zoveel bekend is (Barak & Bloch, 2006; Heinlen, Welfel, Richmond, & Rak, 2003; Rochlen, Zack, & Speyer, 2004). Ook weten we nog onvoldoende welke factoren bevorderlijk zijn voor de kwaliteit en positieve uitkomsten van ‘on-line’ hulp (zie bijvoorbeeld Barak, 1999; Barber, Blackman, Talbot, & Saebel, 2004; Ben-Ari & Azaiza, 2003; Gould e.a., 2002; Mallen, Vogel, Rochlen, & Day, 2005; Suzuki & Calzo, 2004; Wright & Bell, 2003). Specifiek voor geëvalueerde ‘peer support’interventies geldt dat ze veelal onderdeel zijn van een bredere interventie, waardoor de vraag naar de effecten van (alleen) ‘peer support’ niet goed te beantwoorden is, aldus Eysenbach, Powell, Englesakis, Rizo en Stern (2007). Inhoudsanalyses van de ‘peer support’ op het internet hebben laten zien, vaak met toepassing van sociale steun-typologie van Cutrona en Suhr (1992), dat mensen die een bepaalde ziekte of handicap delen, veel informatie uitwisselen en elkaar ook emotioneel ondersteunen. Ook waardering en netwerksteun komen voor, zij het in mindere mate. Instrumentele hulp is relatief zeldzaam in de context van computergemedieerde sociale steun (zie Braithwaite, Waldron, & Finn, 1999; Bunde, Suls, Martin, & Burnett, 2006; Coulson, 2005; Coulson, Buchanan, & Aubeeluck, 2007; Dunham, Hurshman, Litwin, Gusella, Ellswoth, & Dodd, 1998; Eastin & LaRose, 2005; Finn, 1999; Mo & Coulson, 2008; Winzelberg, 1997; Wright, 2002). De ondersteuning die ‘on-line support groups’ bieden, is dus gevarieerd en omvat zowel probleemgerichte steun als gevoels- of persoonsgerichte steun, aansluitend bij het benadrukte multidimensionele karakter van sociale steun (Braithwaite e.a., 1999; Cutrona & Suhr, 1992). Wel moet worden opgemerkt dat het onderzoek naar de sociale steun van ‘peer support’ zich tot nu toe heeft geconcentreerd op specifieke doelgroepen met vaak een medisch probleem. In het empirische onderzoek is de aandacht verder vooral uitgegaan naar asynchrone communicatievormen van emotionele ondersteuning via het internet. 2
Inleiding
Synchrone vormen komen minder vaak voor en zijn daardoor minder vaak belicht in onderzoek. Tate en Zabinski (2004), die verschillende voordelen van de chat aangeven, noemen dit ook als het grootste nadeel van deze communicatievorm: ‘The major disadvantage of synchronous communication is that it has not been systematically evaluated’ (p. 214). Enkele evaluatiestudies van synchrone vormen van ‘peer support’ zijn verschenen in de literatuur met bovendien positieve resultaten. Zo beschrijven Suzuki en Calzo (2004) de reacties van de jongeren als ‘rich with personal opinions, advice, and concrete information, and are often emotionally supportive’ (p. 696). De ‘electronic support group’ uit de studie van Barrera, Glasgow, McKay, Boles en Feil (2002) bleek effectief in het bewerkstelligen van de gepercipieerde steun bij de deelnemers. Ook de jongeren uit de studie van Johnson e.a. (2001) gaven na afloop van het project aan meer steun te ervaren en meer vrienden te hebben naar wie men toe kon. Ook kan het probleemgedrag afnemen en het zelfbeeld verbeteren door deelname aan een chatroom-project met geleide discussies, zoals de studie van Zabinski, Wilfley, Calfas, Winzelberg en Taylor (2004) laat zien. Er is dus enige evidentie dat ‘peers’ op het internet elkaar kwalitatief goede steun kunnen bieden en ook elkaars problemen kunnen verlichten. Het SHare In Trust-project Een relatief nieuwe vorm van ‘peer’-support is toegepast in het recent gestarte project SHare In Trust met de bijbehorende site www.shit.nl, dat is geïnitieerd door jongeren. In dit project voeren jongeren, na het volgen van een korte training en met supervisie, één-op-één-chatgesprekken met andere jongeren over diverse sociaal-emotionele problemen. De ‘peer’-vrijwilligers hebben een leidende rol in de gesprekken, vergelijkbaar met de rol van een vrijwilliger die bij de Kindertelefoon gesprekken voert met jongeren. Het SHare In Trust-project verschilt op een aantal belangrijke punten van andere, meer traditionele vormen van ‘peer support’ op het internet. Allereerst is bij SHare In Trust sprake van een andere manier van communiceren. De jongeren communiceren bij SHare In Trust met elkaar in vertrouwelijke één-op-één chats. De communicatie verloopt dus synchroon, oftewel ‘live’, anders dan bij forums waar de communicatie asynchroon verloopt. Een aantrekkelijke eigenschap van synchrone 3
Evaluatie van het SHare In Trust-project
‘computer-mediated communication’, zoals chat, is dat het interactief is, wat bevorderlijk is voor de relationele en ondersteunende functies van de geboden steun (Spitzberg, 2006). Onderling en direct ‘on-line’ contact over problemen is bovendien populair bij jongeren (zie Gerber e.a., 2007; Johnson, Ravert, & Everton, 2001; Zabinski, Wilfley, Calfas, Winzelberg, & Taylor, 2004). In een aantal andere ‘peer support’-projecten is daarom ook gekozen voor chat, zoals het SAHAR-project (zie Barak, 2007), het Echo-project (Tate & Zabinski, 2004) en het Student Bodies-project (zie Winzelberg, Eppstein, Eldredge, Wilfley, Dasmahapatra, Dev, & Taylor, 2000). Daarnaast is er sprake van een relatief brede doelgroep met problemen van diverse aard. Bij de meeste virtuele ‘communities’ is er sprake van een specifiek thema en een groep met een duidelijke, gedeelde identiteit (vaak een bepaalde ziekte of handicap). Bij SHare In Trust komen de gebruikers uit eenzelfde leeftijdsgroep, maar de aard van hun problemen binnen het brede psychosociale domein is zeer divers. Het meest belangrijke verschil is wellicht de methodiek. Bij SHare In Trust is sprake van ‘peer counseling’-achtige aanpak. De communicatie is daarmee asymmetrisch met een counselor-rol en een cliënt-rol, anders dan bij andere vormen van ‘peer support’ waar ‘similar others’ vanuit eenzelfde rol communiceren met elkaar. Een belangrijke vraag is daarom hoe jongeren hun rol als ‘peer counselor’ vorm geven en of zij in staat zijn om leeftijdgenoten met vragen en problemen op psychosociaal vlak te ondersteunen. Onderzoeksvragen Vier hoofdvragen staan centraal in deze evaluatie van het ‘peer’-project SHare In Trust: 1. Wat is de kwaliteit van de chatgesprekken van ‘peer’-helpers? 2. Welke vormen van sociale steun bieden de ‘peer’-helpers? 3. Hebben de geholpen jongeren een hoger welbevinden, ervaren zij een mindere grote ernst van hun probleem en hebben zij minder stress na hun contact met SHare In Trust? 4. Wat zijn de ervaringen van de helpende ‘peer’-vrijwilligers? De eerste twee onderzoeksvragen zijn onderzocht door een inhoudsanalyse waarbij de kwaliteit is beoordeeld en de soorten sociale steun die worden geboden. Daarnaast is 4
Inleiding
een evaluatieonderzoek uitgevoerd waarbij jongeren vlak voor en direct na het gesprek antwoord gaven op enkele vragen.
5
6
2
Methode
De SHare In Trust-interventie Bij de selectie van de vrijwilligers (16-23 jaar) is gelet op affiniteit met het helpen van jongeren en het chatmedium. De vrijwilligers volgen een opleiding in het voortgezet onderwijs (havo, vwo) of het middelbaar of hoger beroepsonderwijs, in dit laatste geval vaak met een sociale signatuur (zoals onderwijsassistent bij SociaalPedagogisch Werk, Maatschappelijk Werk en Dienstverlening bij de hbo-opleiding Social Work). Sommige vrijwilligers doen dit werk in het kader van een stage voor hun beroepsopleiding, anderen doen dit als vrijwilligerswerk naast school. De vrijwilligers worden allereerst getraind in het hanteren van een gespreksmodel waarin vijf fases worden onderscheiden: contact maken; het verhelderen van het verhaal van de jongere; het doel van het gesprek bepalen; het doel van het gesprek uitwerken en ten slotte de afronding. Belangrijke andere thema’s in de methodiek zijn het bieden van steun, het geven van oplossingen, het serieus nemen en op zijn gemak stellen van de jongere, voor de jongere begrijpelijke taal gebruiken, het bewaken van het verloop van het gesprek en de jongere laten meedenken over mogelijke oplossingen. De vrijwilligers krijgen daarnaast instructie in verschillende gespreksvaardigheden en –technieken, zoals het stellen van korte, open vragen om het verhaal van de jongere te verhelderen. Dit gespreksmodel sluit aan op de werkwijze van de Kindertelefoon. Na de basistraining van 7,5 uur vindt uitgebreide supervisie plaats (vier keer per jaar 2 uur), vooral op basis van groepsgesprekken met alle vrijwilligers. Het accent in de supervisie ligt op het bespreken van gesprekken met een van de trainers op basis van de geprinte chatgesprekken. Daarnaast is er bij elke chatdienst begeleiding van een volwassen coördinator. De ‘peer’-vrijwilligers draaien op maandag- tot en met donderdagavond chatdiensten van 19.00 tot 21.00u. Bij elke dienst is een professionele coördinator aanwezig is die kan helpen als daaraan behoefte is. 7
Evaluatie van het SHare In Trust-project
Voorafgaand aan het chat-gesprek wordt aan de jongeren die de site bezoeken, gevraagd om naast hun (nick)naam, leeftijd en onderwerp nog de vraag ‘Ik verwacht van SHare In Trust dat…’ te beantwoorden. De vrijwilliger kan hierdoor – mits dit is ingevuld uiteraard – direct inhaken op de vraag van de jongere.
2.1
Inhoudsanalyse van de gesprekken
Steekproef In een kwantitatieve inhoudsanalyse zijn 78 chatgesprekken geanalyseerd. Gesprekken zijn alleen gebruikt voor het onderzoek waarvoor jongeren toestemming gaven, volgens het principe van ‘informed consent’. Codering sociale steun. De chatgesprekken werden daarnaast beoordeeld met behulp van de door Cutrona en Suhr (1992) ontwikkelde classificatie van sociale steun, die is aangepast door Braithwaite e.a. (1999) voor onderzoek in ‘online’-settingen. De beurten van de vrijwilliger in het gesprek zijn de onderzoekseenheid. In totaal telden de 78 gesprekken 3007 beurten. Elk gesprek is door twee codeurs beoordeeld. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de codering is voor elke subcategorie bepaald met Cohen’s kappa (κ). De volgende soorten sociale steun zijn gecodeerd: het geven van informatie; het bieden van instrumentele hulp; waardering, oftewel het versterken van iemands zelfbeeld (‘esteem support’); het toegang bieden tot netwerken; en emotionele ondersteuning. Deze vijf hoofdcategorieën zijn onderverdeeld in 22 subcategorieën. Informatieve steun is onderverdeeld in advies (Cohen’s κ: .71), verwijzing (.77), beoordeling van de situatie (.43) en nieuwe informatie geven (‘teaching’; .57). De tweede hoofdcategorie ‘instrumentele hulp’ is onderverdeeld in iets lenen, aanbieden van instrumentele hulp naar aanleiding van een directe vraag (komt niet voor, κ is niet te bepalen) of een indirecte vraag (1), aanbieden fysiek aanwezig te zijn (komt niet voor, κ is niet te bepalen) en duidelijk maken dat men behulpzaam wil zijn (‘express willingness’; .61). De derde hoofdcategorie ‘waardering’ omvat het geven van complimenten (.88), validatie (.54) en het verminderen van schuld of schaamte bij de 8
Methode
ander (.62). Bij netwerkondersteuning nodigt iemand een persoon uit tot een ander netwerk of een andere persoon (komt niet voor, κ niet te bepalen), wordt de aanwezigheid van de luisteraar benadrukt (.68) of wordt gewezen op de aanwezigheid van andere mogelijke gesprekspartners (.55). Emotionele ondersteuning omvat het benadrukken van het belang van contact (komt niet voor, κ is niet te bepalen), fysieke affectie (idem), vertrouwelijkheid (.73), sympathie (.71), empathie (.67), iemand aanmoedigen (.84) en ten slotte bidden (κ is niet te bepalen). De subcategorieën ‘beoordeling van de situatie’ en ‘teaching’ uit de informatiecategorie, die inhoudelijk verwant zijn, zijn samengevoegd tot één categorie (κ = .60). Ook de drie subcategorieën van emotionele ondersteuning zijn samengevoegd tot één categorie (.70). De categorieën instrumentele hulp naar aanleiding van een directe vraag (subcategorie van ‘concrete hulp) en de aanwezigheid van andere gesprekspartners uit de hoofdcategorie ‘netwerkondersteuning’, die niet betrouwbaar zijn gecodeerd, kwamen zeer weinig voor en zijn aan de restcategorie ‘overige’ toegevoegd. Categorieën voor gespreksvoering. Het codeerschema van Braithwaite en collega’s is uitgebreid met een aantal, dat alle betrekking hebben op gespreksvaardigheden die van belang zijn om het gesprek te openen, gaande te houden en af te ronden. Deze categorieën, die geen betrekking hebben op sociale ondersteuning, maakten het mogelijk alle beurten in het gesprek te coderen. Het gaat om zeven categorieën: opening van het gesprek (bijvoorbeeld: ‘Hallo anoniempje’; Cohen’s κ = .86); afsluiting (‘Doeiii’; .82); stimuleren tot vertellen (‘Hoe kwam dat?’, ‘Kun je daar iets meer over vertellen?’; .85); samenvatten (‘Dus als ik het goed begrijp kun je niet overweg met je stiefvader, kiest je moeder zijn kant en weet je nu niet wat je moet doen’; .68); grenzen aangeven (‘De chat gaat om negen uur dicht’, ‘We hebben nog maar 15 minuten’; .55); communicatie over storingen (‘Sorry dubbelpost’, ‘Hallo, ben je er nog?’; .65); en opmerkingen van de vrijwilliger over zichzelf (‘Ik heb zelf mijn ouders ook een keer verteld dat ik rookte’; .67). Tot slot is een restcategorie ‘overige’ toegevoegd (.65). In deze categorieën zijn onder andere ‘halve zinnen’ geplaatst zonder duidelijke inhoud die ontstaan als men bij het chatten bij het schrijven van een zin tussentijds op de enterknop drukt. Ook uitingen als ‘OK’, ‘hm’ en ‘…’, 9
Evaluatie van het SHare In Trust-project
waarmee de vrijwilliger kan laten merken dat hij er nog is en meeleest, zijn hier ondergebracht. Kwaliteit van de gesprekken. De gesprekken zijn beoordeeld op zeven kwaliteitsaspecten die zijn afgeleid uit de methodiek van SHare In Trust: in hoeverre biedt de vrijwilliger steun; biedt hij een oplossing; neemt hij de jongere serieus; stelt hij de jongere op het gemak; gebruikt hij begrijpelijke taal; is er sprake van een gestructureerd verloop van het gesprek; en stimuleert hij de jongere zelf mee te denken. Deze kwaliteitsaspecten werden gescoord op een negenpuntsschaal. Deze wijze van beoordeling is eerder toegepast bij een inhoudsanalyse van gesprekken van de Kindertelefoon, een interventie die inhoudelijk sterk verwant is met SHare In Trust (Fukkink & Hermanns, te verschijnen). Fukkink en Hermanns rapporteren een adequate jurybetrouwbaarheid (n = 5) voor de zeven afzonderlijke aspecten (intraclassecorrelaties lagen tussen .60 - .77). De juryscores voor de verschillende kwaliteitsdimensies hingen in deze studie positief samen met de oordelen van kinderen die dezelfde aspecten beoordeelden na afloop van het gesprek. De beoordelaars waren allen ouderejaars studenten van de universitaire opleiding Pedagogiek en Onderwijswetenschappen die werden getraind door de onderzoeker. De beoordeling en training vonden plaats in twee aparte teams van elk vier beoordelaars die individueel de gesprekken onafhankelijk van elkaar beoordeelden. De jury-betrouwbaarheid, berekend met de intraclasse-correlatiecoëfficiënt (ICC, two-way mixed, absolute agreement, average measure), was goed voor emotionele steun (.91 en .78 voor respectievelijk het eerste en het tweede team), oplossing bieden (.89 en .92), contact maken (.90 en .73), de jongere serieus nemen (.80 en .74), verloop van het gesprek (.60 en .83) en stimuleren tot zelf denken (.86 en .86). Voor de beoordeling van het gebruiken van begrijpelijk taal geldt dat er plafondscores zijn (gemiddeld 8.6 op een negenpuntsschaal) en door het gebrek aan variantie is de interbeoorddelaarsbetrouwbaarheid hier niet goed te bepalen (.46 en .00 voor team 1 en 2). Er zijn geen statistisch significante effecten tussen de scores van beide teams bij multivariate toetsing (F7,70 = 1.94, p = .08) en univariate toetsing (p-waarden alle groter dan .05 met een range van .38-.97). De interne consistentie van de zeven kwaliteitsaspecten is hoog (Cronbach’s α = .87). 10
Methode
De jury-oordelen, gemiddeld over alle zeven aspecten, hingen samen met een beoordeling die de vrijwilligers gaven na het gesprek in hun standaard registratie. Vrijwilligers beoordeelden direct na het chatgesprek of zij het gesprek goed vonden, redelijk goed, matig of niet goed. De samenhang tussen dit oordeel van de vrijwilliger en het jury-oordeel, uitgedrukt in een Spearman rangcorrelatie, is matig positief (rs = .27, p = .02). Beoordelingsprocedure Om mogelijke beïnvloeding van de ene beoordelingswijze op de andere voor de gesprekken uit te sluiten (halo-effect of contaminatie) is gekozen voor een gescheiden beoordelingsprocedure. De codeurs die een gesprek beoordeelden op de kwaliteit beoordeelden deze gesprekken niet op het voorkomen van sociale steun om een contaminatie-effect tegen te gaan. Andersom gold dit ook voor de codering van sociale steun. Elk gesprek is in deze procedure beoordeeld door vier onafhankelijke beoordelaars op algemene kwaliteit en door twee andere codeurs op de geboden sociale steun. Verder hadden de beoordelaars geen kennis over andere gegevens uit het onderzoek, zoals de oordelen van de jongeren of de vrijwilligers over het gesprek of andere onderzoeksgegevens of uitkomsten die horen bij de andere onderzoeksvragen.
2.2
Onderzoeksopzet effectstudie
Onderzoeksopzet en steekproef In een quasi-experimenteel één-groepsdesign met een voor- en nameting zijn de veranderingen in het welbevinden, de ervaren ernst van het probleem en ervaren stress onderzocht van jongeren die hebben gechat met SHare In Trust. De jongeren gaven van te voren aan of zij wilden meewerken aan het onderzoek. Als men positief reageerde dan kreeg men een aantal vragen voorafgaand aan het gesprek en direct na het gesprek. In totaal zijn complete onderzoeksgegevens verzameld bij 67 jongeren. Een groot deel van de jongeren heeft wel de vragen vooraf ingevuld, maar niet de vragen achteraf na het chatgesprek (n = 260). De uiteindelijke respons is daarmee 20 procent. De groep die zowel de vragen voor als na het gesprek heeft ingevuld laat iets hogere 11
Evaluatie van het SHare In Trust-project
scores zien voor de ernst van het probleem (6.8 versus 6.2, p = .02) en iets lagere scores voor het welbevinden (3.7 versus 4.4, p = .04). De stress-scores verschillen niet statistisch significant voor deze groepen (24.8 versus 23.3, p = 12). Meetinstrumenten De dataverzameling bij de jongeren vond gescheiden van de gesprekken plaats in een ‘externe’ omgeving, dat wil zeggen zonder bemoeienis van een vrijwilliger om prosociale antwoorden te voorkomen. Verder is gekozen voor het gebruik van relatief korte vragenlijsten met bekende psychometrische eigenschappen uit eerder (validatie) onderzoek. Voor de meeste meetinstrumenten geldt dat deze ook eerder zijn gebruikt in een internetomgeving (zie Fukkink & Hermanns, 2007; Herrero & Meneses, 2006). Welbevinden en ervaren ernst van het probleem. De twee centrale vragen in de evaluatie zijn gericht op het welbevinden van de jongere en de ernst van het probleem waarvoor men contact zocht met de SHare In Trust. Het welbevinden is bevraagd met ‘We willen graag weten hoe je je nu voelt. Een laag getal betekent dat het slecht met je gaat. Een hoog getal betekent dat het goed met je gaat. Kies nu het cijfer dat het meest op jou van toepassing is’ (vgl. de Cantrill-ladder, Cantrill, 1965). De ervaren ernst is bevraagd met ‘Hoe ernstig is de vraag of het probleem waar je met SHare In Trust over wilde praten? Een laag getal betekent dat het niet ernstig is. Een hoog getal betekent dat het wel ernstig is. Kies nu het cijfer dat het meest op jou van toepassing is.’ De jongeren gaven telkens antwoord op een schaal van 1 tot en met 9. De originele Cantrill-ladder is valide en betrouwbaar bij gebruik in volwassen populaties (Atkinson, 1982). Deze maat is ook gebruikt in een evaluatie-onderzoek van de Kindertelefoon (Fukkink & Hermanns, 2007). Perceived Stress Scale, aangepaste versie (PSS-10; Cohen, Kamarck, & Mermelstein, 1983; Cohen & Williamson, 1988). De PSS vraagt de respondent op een vijfpuntsschaal aan te geven hoe vaak men bepaalde gedachten en gevoelens heeft gehad (0= helemaal niet, 1= een beetje maar, 2= tamelijk, 3= erg, 4= heel erg). De vragen hebben betrekking op het gebrek aan voorspelbaarheid en controleerbaarheid en de ‘overload’ die men ervaart in het eigen leven (bijvoorbeeld: Heb je last van zenuwen en stress?; Heb je het gevoel dat je alles de baas bent?; Voel je dat moeilijkheden zich zo hoog opstapelen dat je ze niet kunt overwinnen?). De PSS stelt 12
Methode
deze vragen standaard met betrekking tot de afgelopen maand. De formulering is in deze studie gewijzigd om de gemoedstoestand vlak voor en direct na het gesprek te bepalen. De interne consistentie van de PSS in deze studie is goed voor zowel de voormeting (Cronbach’s α = .79) als nameting (α = .87). Onderzoek heeft laten zien dat hogere PSS-scores samenhangen met een grotere ontvankelijkheid voor stressgerelateerde symptomen (Kuiper, Olinger, & Lyons, 1986).
2.3
Vragenlijsten
Elektronische vragenlijst Met behulp van een elektronische vragenlijst zijn aanvullende achtergrondgegevens verzameld bij een deel van de jongeren. De jongeren konden deze vragenlijst bereiken via de site. De enquête werd ook onder de aandacht gebracht bij de jongeren die eerder ook hadden meegewerkt aan de enquête bij chatonderzoek (zie hierboven). Community Support Scale (CSS). De vijf vragen uit de CSS hebben betrekking op de mate waarin men positieve gevoelens ontleent aan ‘community support’; in deze studie de ondersteuning zoals geboden is door SHare In Trust (voorbeeld: SHare In Trust heeft mij geholpen om … iemand te vinden die naar me luistert wanneer ik in de put zit; … mij een goed gevoel te geven). Bij elke vraag hoort een vijfpuntsschaal (1= sterk mee oneens; 2= enigszins mee oneens; 3= neutraal; 4= enigszins mee eens; 5= sterk mee eens). Deze schaal is onderdeel van de Perceived Community Support Questionnaire (PCSQ) van Herrero en Garcia (2007), die een hoge interne consistentie (α = .87) en stabiliteit rapporteren voor volwassenen. De interne consistentie van deze schaal in deze studie is goed (α = .91). Validatieonderzoek heeft laten zien dat scores op de PCSQ samenhangen met gevoelens van depressiviteit. On-line Social Support Scale (OSSS). De vier items uit deze korte vragenlijst vragen naar de waardering van de sociale ‘on-line’ steun, hier zoals geboden door SHare In Trust (voorbeeld: SHared In Trust is in de buurt wanneer ik het moeilijk heb; … is echt een bron van troost voor mij). Antwoorden worden gegeven op een zevenpuntsschaal, lopend van ‘zeer sterk mee oneens’ (1) tot ‘zeer sterk mee eens’ 13
Evaluatie van het SHare In Trust-project
(7). De OSSS van Winzelberg e.a. (2000) is afgeleid van de Multidimensional Scale of Perceived Social Support van Zimet, Dahlem, Zimet en Farley (1988). De interne consistentie van deze schaal in deze studie is hoog (α = .92). Mental Health Inventory (MHI-5). Deze vragenlijst is een internationale standaard voor het meten van de algemene psychische gezondheid met vijf vragen naar gevoelens van geluk, somberheid en angst (Berwick, Murphy, Goldman, Ware, Barsky, & Weinstein, 1991). Respondenten kiezen een antwoord uit zes opties (voortdurend, meestal, vaak, soms, zelden en nooit). De ruwe score van de MHI-5 loopt van 0 tot en met 30 en wordt omgezet in een score tussen 0 (zeer ongezond) tot 100 (perfect gezond). Scores zijn onder te verdelen in gezond (>60), licht ongezond (45-60), matig ongezond (33-44), of ernstig ongezond (0-32) op psychisch vlak (Perenboom, Oudshoorn, van Herten, Hoeymans, & Bijl, 2000; Ware, Kosinski, & Dewey, 2000). De interne consistentie van de MHI-5 in deze studie is adequaat (α = .68). Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). De ‘self-report’-versie van de SDQ wordt internationaal gebruikt om psychopathologische problemen bij jongeren tussen 11 en 16 jaar te bepalen (Goodman, 1997). Deze vragenlijst met 25 items meet problemen in de vier belangrijkste probleemgebieden: emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit en problemen met leeftijdsgenoten; een schaal voor prosociale antwoorden is eveneens opgenomen. Elke vraag wordt beoordeeld op een driepuntsschaal (0= niet waar, 1= een beetje waar, 2= zeker waar). Een aparte score voor elk domein (min-max = 0-10) en een totale probleemscore wordt berekend (minmax = 0-40). De scores op de individuele schalen en de totale probleemscore kunnen worden omgezet naar een indeling in ‘normaal’, ‘grensgeval’ en ‘niet-normale scores’ op basis van de normering (abnormale scores zijn ≥ 6, 4, 6 en 5 voor emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit en problemen met leeftijdsgenoten respectievelijk). De interne consistentie van de subschalen is relatief laag door de kleine subschalen (k = 5), maar ligt tussen de .39 voor problemen met leeftijdsgenoten tot .72 voor hyperactiviteit in Nederlands onderzoek. De interne consistentie van de totaalscore varieert tussen de 0.70 and 0.78 (Muris, Meesters, & van den Berg, 2003; Widenfelt, Goedhart, Treffers, & Goodman, 2003). In deze studie was de betrouw14
Methode
baarheid adequaat voor de schaal emotionale symptomen (α = .61) en voor gedragsproblemen (α = .65), maar niet voor de andere twee gedragsprobleemschalen; ook de prosociale schaal, die geen diagnostische functie heeft, bleek overigens betrouwbaar (α = .74). Alleen gegevens voor ‘emotionele problemen’ en ‘gedragsproblemen’ zijn geanalyseerd. De SDQ is overigens ook afgenomen in het Kindertelefoon-onderzoek van Fukkink en Hermanns (2007). Validatie-onderzoek heeft laten zien dat scores op de SDQ samenhangen met de zelfrapportage-variant van de Nederlandstalige Child Behavior Checklist (CBCL; Verhulst, van der Ende, & Koot, 1996). De correlaties tussen de corresponderende subschalen lagen tussen .41 and .66. De correlatie tussen de totaalscores van the CBCL en de SDQ is hoog (Muris e.a., 2003: .74; Widenfelt e.a., 2003: .70). Overige vragen. De jongeren is tot slot gevraagd of zij te maken hebben met professionele hulpverlening, of zij advies hebben gehad van SHare In Trust om hun probleem nog te bespreken met iemand anders en, zo ja, of zij dit advies hebben opgevolgd. In twee open vragen konden de jongeren aangeven waarom zij SHare In Trust bezochten en of zij hierover nog iets wilden zeggen. Vragenlijst voor de ‘peer’-vrijwilligers. Een speciale vragenlijst is geconstrueerd om ervaringen van de ‘peer’-vrijwilligers met het SHare In Trust-project in kaart te brengen. De 24 items bestaan uit paren van een positief en een negatief geformuleerde opbrengst of ervaring met het project (bijvoorbeeld: ‘Tijdens mijn vrijwilligerswerk bij SHare In Trust kon ik alle problemen uit de chatgesprekken ook weer vergeten’; ‘… kon ik de problemen van de jongeren maar niet van me afzetten’). De vragen hebben betrekking op de leerervaringen, het zelfvertrouwen, de studie, ideeën over toekomstig werk, het welbevinden en het omgaan met eigen emotionele problemen van de vrijwilligers. Antwoorden worden gegeven op een vijfpuntsschaal (1 = klopt helemaal niet; 2 = niet mee eens; 3= niet mee eens, niet mee oneens; 4 = mee eens; 5 = helemaal mee eens). De betrouwbaarheid van de positieve schaal (α = .76) en de negatieve schaal is goed (α = .86).
15
Evaluatie van het SHare In Trust-project
Procedure De jongeren gaven van te voren aan of zij wilden meewerken aan het onderzoek. Als men positief reageerde, dan kreeg men een aantal vragen voorafgaand aan het gesprek en direct na het gesprek. Tot slot werd de jongeren gevraagd of voor het onderzoek eenmalig een mail mocht worden opgestuurd naar een e-mailadres waar alleen zij toegang toe hadden. Dit e-mail bericht bevatte een link naar een speciale internetenquête. Eenmalig werd na 14 dagen een herinneringsmail gestuurd als men nog niet had gereageerd.
16
3
Resultaten
3.1
Resultaten van de inhoudsanalyse
De in de inhoudsanalyse onderzochte gesprekken zijn gevoerd door 10 vrijwilligers en 78 jongeren van gemiddeld 15 jaar, variërend van 11 tot 19 (sd = 1.5). De gesprekken uit de steekproef gingen in de meeste gevallen over geweld (23%, aanranding of ander fysiek geweld) en relaties (21%), gevolgd door emotionele problemen (14%) of problemen in de thuissituatie (13%). Andere onderwerpen betroffen automutilatie (9%), seksualiteit (8%), lichamelijke problemen (6%), school (5%) en één maal ‘overige’ (1%). De gesprekken duurden vaak tussen een kwartier en een half uur (41%), maar langere gesprekken van 45 minuten tot een uur kwamen ook voor (33%). Ongeveer een kwart van de gesprekken duurde van 0 tot 15 minuten (23%). Gesprekken die langer duurden dan een uur, zijn relatief zeldzaam (3%). Het gros van de gesprekken is door de vrijwilligers, die standaard een formulier invulden na afloop van elk gesprek, beoordeeld als ‘goed’ (53%) of redelijk goed (41%). Slechts een klein deel is door hen beoordeeld als matig (4%) of niet goed (3%). Sociale steun De gesprekken bestaan voor 41.6 procent uit sociale steun en voor 58.4 procent steun uit andere beurten. Een opvallend groot deel van de beurten uit de gespreksvaardighedencategorie betreft het stimuleren tot vertellen. Alle vijf hoofdtypen van sociale steun komen voor in de gesprekken. De ‘peer’-vrijwilligers laten hun medeleven met de andere jongeren blijken met emotionele steun, maar zij geven ook informatieve steun, bieden eventueel toegang tot een netwerk en proberen de jongeren een goed gevoel over zichzelf te geven met ‘esteem support’. De sociale steun die de vrijwilligers bieden is, zo bezien, gevarieerd. Wel is het zo dat bepaalde vormen van sociale steun vaker voorkomen dan andere. De persoonsgerichte vormen van sociale steun komen vaker voor dan de probleemgerichte 17
Evaluatie van het SHare In Trust-project
sociale steun. In een gemiddeld gesprek, dat zo’n 39 beurten telt, geeft een vrijwilliger in vijf beurten informatieve steun. Netwerksteun komt nauwelijks voor in de onderzochte chatgesprekken en heeft als het voorkomt meestal betrekking op een verwijzing naar het SHare In Trust-project zelf, bijvoorbeeld door te zeggen dat men altijd terug kan komen. Instrumentele hulp komt, zoals gezegd, nauwelijks voor in een ‘online’ omgeving, wat te verklaren is vanuit het feit dat twee anonieme jongeren voor het eerst contact hebben in een virtuele omgeving. Emotionele steun is de meest voorkomende vorm van sociale steun. Eén op de zeven beurten betreft emotionele steun, met name blijk geven van sympathie. De vrijwilligers geven, gemiddeld genomen, daarnaast per gesprek vier keer een blijk van waardering van de ander (‘esteem support’).
18
Resultaten Tabel 1 Frequentie van sociale steun en overige gesprekscategorieën
Informatieve steun Advies Verwijzing Beoordeling situatie/leren Instrumentele hulp Hulp n.a.v. indirecte vraag Bereidheid tonen Lening Actieve participatie Waardering Netwerksteun Aanwezigheid benadrukken Toegang tot nieuwe correspondenten Emotionele steun Vertrouwelijkheid Sympathie Empathie Aanmoediging Relatie Fysieke affectie Reguleren van het gesprek Opening Afsluiting Stimuleren Samenvatten Metacommunicatie Over vrijwilliger Overige
Aantal beurten
% beurten
Gemiddeld per gesprek
159 57 191
5.3 1.9 6.4
2.04 0.73 2.45
1 76 319
0 2.5 10.6
0.01 .97 4.09
36 -
1.2 -
0.46 -
12 297 19 84 -
0.4 9.9 0.6 2.8 -
0.15 3.81 0.24 1.08 -
128 69 915 106 86 124 328
4.3 2.3 30.4 3.5 2.9 4.1 10.9
1.64 0.88 11.73 1.36 1.10 1.59 4.21
3007
100%
38.6
19
Evaluatie van het SHare In Trust-project Figuur 1 Percentages voor de hoofdcategorieën van sociale steun en gesprekscategorieën (n = 3007)
Kwaliteit van de gesprekken De onderzochte chatgesprekken zijn positief beoordeeld met een ‘overall’ gemiddelde van 7.1 op een schaal van 1 tot en met 9 voor alle beoordeelde kwaliteitsaspecten. Voor alle beoordeelde aspecten geldt dat ze, gemiddeld genomen, boven het midden van de schaal, namelijk de waarde 5, liggen (zie Tabel 2). Relatief sterke punten zijn het begrijpelijke taalgebruik (8.5) en de positieve benadering van de jongeren (7.5). De ‘peer’-vrijwilligers maken echt contact met de andere jongeren (7.0) en bieden adequate emotionele ondersteuning (7.1) in de chatgesprekken. Ook verlopen de gesprekken relatief gestructureerd (7.2). Relatief zwakkere aspecten van de gesprekken zijn het bieden van een oplossing (6.4) en het stimuleren tot zelf nadenken over de eigen situatie (6.1). Slechts één gesprek is ‘overall’ beoordeeld als onvoldoende (3.9) en 7 gesprekken (9%) zijn relatief laag beoordeeld met een score tussen 5 en 6, een krappe voldoende; scores tussen 4 en 5 kwamen niet voor. 20
Resultaten Tabel 2 Kwaliteit van de gesprekken (min-max: 1-9; n = 78) Gem (sd) Steun bieden Oplossing bieden Jongere serieus nemen Op gemak stellen Begrijpelijkheid Gestructureerd verloop Jongere laten meedenken Gemiddelde
7.1 6.4 7.5 7.0 8.6 7.2 6.1 7.1
(1.1) (1.5) (0.8) (1.1) (0.3) (0.9) (1.3) (0.8)
Aantal - % onvoldoende (≤ 5) 3 - 4% 16 - 21% 1 - 1% 3 - 4% 0 - 0% 3 - 4% 18 - 23% 1 - 1%
Figuur 2 Kwaliteit van de chatgesprekken
21
Evaluatie van het SHare In Trust-project
Relatie tussen kwaliteit van de gesprekken en sociale steun In een exploratieve analyse is de relatie onderzocht tussen de kwaliteit van de gesprekken en het voorkomen van sociale steun. Per gesprek is hiertoe geïnventariseerd hoe vaak sociale steun is gegeven (kwantiteit van de sociale steun; gem.: 15.9, sd = 10.5). Daarnaast is de variatie in de sociale steun bepaald op het niveau van de hoofdcategorieën (score tussen 0 en 5; gem.: 3.54, sd = 1.1) en de in dit onderzoek onderscheiden subcategorieën (score tussen 0 en 11; gem.: 5.29; sd = 2.0). Ook is het totaal aantal beurten van de vrijwilliger bepaald om na te gaan of er een relatie is tussen de lengte van het gesprek en de beoordeelde kwaliteit (gem.: 38.6, sd = 21.7), zoals die is gevonden door Barak en Bloch (2006). Er is een relatie tussen de kwaliteit van een gesprek en de lengte daarvan (r = .48). Echter, de relatie tussen de variatie in sociale steun op hoofdcategorieniveau (r = .54) en op subcategorieniveau (r = .66) laten sterkere verbanden zien. Een multipele regressie-analyse met alle predictoren in één model laat een statistisch significante samenhang zien met de kwaliteit van de gesprekken (F4,73 = 14.5, p < .001, R2 = .43). Van de vier predictoren is er in dit model echter maar één statistisch significant, namelijk de variatie in sociale steun op subcategorieniveau. Een model met alleen deze predictor verdient daarom de voorkeur (F1,76 = 60.1, p < .001, R2 = .44). Tabel 3 Regressiemodel voor de kwaliteit van de gesprekken Predictor Predictor Constante Variatie sociale steun – subcategorieën R2 F
22
B
Se
t
p
5.76 0.26
0.19 0.03
30.2 7.7
< .001 < .001
.44 60.1
df = 1, 76
< .001
Resultaten
3.2
Resultaten van de effectstudie van de chat
In totaal hebben 67 jongeren antwoord gegeven op alle vragen die voor en na het chatgesprek werden gesteld. De jongeren uit de steekproef zijn tussen de 12 en 19 jaar oud met een gemiddelde leeftijd van 15.3 jaar (sd = 1.5). De vrijwilligers beoordeelden in een standaard formulier de chats direct na afloop meestal als ‘redelijk goed’ tot ‘goed’ (91%). De effectstudie laat zien dat de jongeren die gechat hebben met www.shit.nl, zich beter voelen, hun probleem als minder ernstig ervaren en ook minder stress ervaren direct na afloop. De effectgroottes zijn middelmatig groot voor het welbevinden (ES = 0.64) en de ervaren ernst van het probleem (ES = 0.48). Het effect voor de afname van stress is kleiner (ES = 0.37; zie ook Tabel 4). Tabel 4 Welbevinden en ervaren ernst van het probleem: voor en na het gesprek Min-max
Gem.
(sd)
3.7 4.8 0.48
(2.2) (2.5)
6.8 5.5 0.64
(1.5) (2.3)
Voor het gesprek Na het gesprek
24.6 21.8
(7.1) (7.9)
ESvoor-na
0.37
Welbevinden
p
1–9
Voor het gesprek Na het gesprek ESvoor-na Ervaren ernst van het probleem Voor het gesprek Na het gesprek ESvoor-na
1–9
Ervaren stress (PSS)
0 – 40
< .001
< .001
< .001
23
Evaluatie van het SHare In Trust-project
Een vergelijking met het Kindertelefoon-onderzoek laat zien dat de jongeren bij de chat van www.shit.nl een lager welbevinden hebben en een hogere ernst van het probleem dan de chattende jongeren bij de Kindertelefoon. Tabel 5 Welbevinden en ervaren ernst van het probleem: vergelijking met de chat van de Kindertelefoon www.shit.nl Kindertelefoon Min-max Welbevinden Voor het gesprek Na het gesprek ESvoor-na Ervaren ernst van het probleem Voor het gesprek Na het gesprek ESvoor-na
24
M
(sd)
M
(sd)
3.7 4.8 0.48
(2.2) (2.5)
4.7 6.2 0.62
(2.4) (2.4)
6.8 5.5 0.64
(1.5) (2.3)
6.0 4.9 0.44
(2.3) (2.6)
1–9
1–9
Resultaten
Hoe voel je je? 9 8 7 6 voor
5
na
4 3 2 1 www.SHIT.nl
Kindertelefoon - chat
Hoe ernstig is je probleem? 9 8 7 6 voor
5
na
4 3 2 1 www.SHIT.nl
Kindertelefoon - chat
25
Evaluatie van het SHare In Trust-project
In welke mate ervaar je stress? 40 35 30 25 voor
20
na
15 10 5 0 www.SHIT.nl
3.3
Resultaten voor de elektronische vragenlijst
Een kleine groep jongeren die de site van SHare In Trust heeft bezocht, heeft de elektronische vragenlijst ingevuld (n = 47). De bescheiden omvang van deze steekproef maakt dat het niet goed mogelijk is de gegevens te generaliseren naar de totale populatie van jongeren die de site bezocht hebben.
26
Resultaten Tabel 6 Gegevens voor de elektronische vragenlijst Min-max
Gem.
(sd)
Risicogroep
Community Support Scale Online Social Support Scale
5 – 25 4 – 28
17 17.9
5.4 6.3
Mental Health Index (MHI-5)
0 – 100
49.3
18.2
21% ernstig 19% matig 38% licht
0 – 10 0 – 10
6.3 2.9
2.4 2.0
SDQ Emotionele problemen Gedragsproblemen
65% 40%
Ervaren steun De jongeren die de enquête hebben ingevuld, geven aan zich in enige mate gesteund te voelen door SHare In Trust. De jongeren geven, gemiddeld genomen, een antwoord dat tussen ‘neutraal’ (score 3) en ‘enigszins mee eens’ (4) ligt bij de uitspraken uit de CSS-vragenlijst (gemiddelde score 3.4). Ook de scores van de OSSS geven aan dat zij een zekere mate van steun ervaren van de site. De gemiddelde score op deze vragenlijst van 4.5 is te vergelijken met de uitkomst uit de evaluatie van de ‘Student Bodies’-interventie van Winzelberg e.a. (2000; score: 4.7) en is weer iets lager dan de evaluatie-uitkomst uit Zabinski e.a. (2004; score: 5.8). Een belangrijk verschil tussen deze twee interventies en www.shit.nl is overigens, naast een verschil in inhoudelijke focus, dat de laatstgenoemde site in de meeste gevallen eenmalig gebruikt wordt door de jongeren. Screening op psychologische problemen De uitkomsten voor de ‘Mental Health Index’ en de ‘Strengths and Difficulties Questionnaire’ maken duidelijk dat een aantal jongeren die www.shit.nl bezoeken, relatief grote psychische problemen hebben. Het is te verwachten dat de jongeren die 27
Evaluatie van het SHare In Trust-project
www.shit.nl bezoeken, meer psychische problemen hebben dan gemiddeld, maar de uitkomsten zijn ook dan opvallend. In de kleine steekproef heeft één op de vijf jongeren een ernstig psychisch probleem (21%), zoals gemeten met de MHI-5, en vier op de tien een ernstig tot matig probleem (40%), duidelijk boven de 10.2% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder met psychische klachten. De SDQ-scores laten zien dat twee op de drie jongeren een risicoscore voor emotionele problemen heeft. Dit is beduidend meer dan bij de bellende jongeren (1 op de 5 jongeren) en chattende jongeren bij de Kindertelefoon (1 op de 3) uit het onderzoek van Fukkink en Hermanns (2007), waar de SDQ eveneens is gebruikt. Ook de overige vragen uit de enquête onderstrepen nog eens de ernst van de problemen van de jongeren die www.shit.nl bezoeken (zie Tabel 7). Tabel 7 Overige gegevens uit de elektronische vragenlijst Aantal
%
27x ja
73%
Korter dan maand 1-5 maanden 6-12 maanden Langer dan een jaar
5x 5x 22x
16% 16% 68%
Helemaal niet Beetje maar Tamelijk Heel erg
4x 6x 14x 8x
13% 19% 44% 25%
10x ja 8x ja 5x ja
28% 23% 63%
SDQ-impact Denk je dat je moeilijkheden hebt? Hoe lang bestaan deze moeilijkheden?
Maken de moeilijkheden je overstuur of van slag?
Overige vragen Heb je op dit moment te maken met hulpverlening? Advies gehad van om je vraag of probleem nog te bespreken met ander? Heb je dit advies nog opgevolgd?
28
Resultaten
Tot slot is nog een gerubriceerd overzicht opgenomen van de antwoorden die de jongeren hebben gegeven op een laatste open vraag uit de enquête. Bedankjes, complimenten, succeswensen Ik hoop dat SHare In Trust een grote organisatie zal worden in Nederland, en ik wens SHare In Trust heel veel suc6 ;) ik vind jullie echt super goed. jullie helpen mensen als ze je nodig hebben. &geven raad, ik had een vraag, die ik met niemand durfde te bespreken met jullie kon dat wel. dankjewel. Door dagelijks te chatten met SHare In Trust heb ik mijn problemen opgelost. Dankjedankjedankje! lijkt me 'n goede site waar je aandacht kan krijgen voor je shit beetje helpt je shit te dragen of een oplossing te vinden misschien kom ik wel trug, m'n verhaal noggus doen ze zijn top, maar kunnen helaas niet altijd helpen.. Vind het top dat ze dit doen! Suggesties * Hmm.. het zou misschien fijn zijn als de vrijwilligers behalve vertellen dat je het met iemand moet bespreken ook zelf oplossingen zou kunnen geven... Maar of dit kan? * het zou fijn zijn als berichten in het forum niet tot 1 grote brei worden gemaakt zonder alinea's als ik bv 2 x op enter druk om een nieuwe alinea te maken staat het allemaal alsnog aan elkaar in het forum zelf, dit moedigt niet aan tot lezen, zeker niet als er een groot verhaal staat. het zou fijn zijn als de opmaak behouden kon worden. verder vind ik het een goed initiatief, het zou wel wat bekend mogen worden. * Jaa jullie moeten de chat langer openen en jullie moeten meer reageren op het forum!!!! Groetjes.. * Misschien wat meer mensen proberen aan te trekken. Hoop * ik hoop dat jullie mij en vele anderen kunnen helpen * ik hoop dat ze me kunnen helpen en dat ik een beter leven zou leiden, dan zijn ze echt utopie! * ik wil graag geholpen worden met mijn problemen
29
Evaluatie van het SHare In Trust-project
3.4
Vragenlijst voor de helpende jongeren
De vragenlijst is ingevuld door alle vrijwilligers, 14 in totaal. De analyse van hun respons laat zien dat positieve ervaringen de boventoon voeren bij de ‘peer’vrijwilligers. Iets preciezer gesteld, de vrijwilligers onderschrijven voorzichtig de geformuleerde positieve effecten en ervaringen van deelname aan het project en herkennen zichzelf niet goed in de geformuleerde negatieve effecten en ervaringen hiervan. De gemiddelde score voor de positieve items uit de vragenlijst is 3.6 op de gehanteerde vijfpuntsschaal (sd = .57; min-max: 2.5 – 4.3), wat overeenkomst met een score tussen ‘niet mee eens, niet mee oneens’ (score 3) en ‘mee eens’ (4) in. De gemiddelde score voor de negatieve uitkomsten is 2.1 (sd = .70; min-max: 1.6 – 3.8), overeenkomend met een score ‘niet mee eens’. Dit verschil tussen de positieve schaal en de negatieve schaal is statistisch significant (t = 4.4, p = .001). De jongeren geven vooral aan veel te hebben geleerd (4.3) en vonden het leerzaam zich verdiept te hebben in de problemen van jongeren (4.1). Bij de negatieve ervaringen liggen alle gemiddelde scores onder het midden van de schaal met uitzondering van het item ‘Door mijn vrijwilligerswerk ben ik gaan twijfelen over wat ik later wil gaan doen’ (3.1).
30
4
Conclusie en discussie
Jongeren blijken met de ‘peer’-methodiek van SHare In Trust en met training en supervisie, in staat om andere jongeren met emotionele problemen te ondersteunen in een ‘online’ chatomgeving. De steun die de helpende adolescenten bieden in de chatgesprekken, is gevarieerd en van voldoende niveau. De helpende jongeren bieden in de meeste gesprekken gevarieerde vormen van sociale steun met zowel probleemgerichte als persoonsgerichte sociale steun. De hulp die de ‘peers’ bij de chat van www.shit.nl bieden, draagt bij aan het welbevinden, vermindert de ervaren ernst van het besproken probleem en reduceert de ervaren stress van de jongeren die hier steun zoeken. De kwaliteit van de geboden steun is opvallend omdat de bezoekende jongeren vaak ernstige problemen van psychosociale aard bespreken bij de chat die de ‘peer’-helpers voor een allesbehalve eenvoudige taak stellen. De uitkomsten van deze studie sluiten aan bij eerder gerapporteerde positieve bevindingen van andere vormen van ‘peer support’ in asynchrone media (zoals een forum) en een synchroon medium op het internet, namelijk de chat (zie Inleiding). Deze evaluatie van de pilot van SHare In Trust laat zien dat de steun ook kan worden gegeven als relatief jonge vrijwilligers een counselorachtige rol vervullen in deze chatgesprekken. De ‘peer’-vrijwilligers hebben in het ‘live’ contact een leidende rol en zijn bij elk binnenkomend chatgesprek verantwoordelijk waren voor het verloop daarvan. Dit is een belangrijk verschil met de asynchrone forums en synchrone chatrooms waar de deelnemers gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de discussie en men ervoor kan kiezen actief of passief deel te nemen. Wel moet worden benadrukt dat de jongeren getraind werden voorafgaand aan de start en ook tijdens de uitvoering van het project intensief begeleid werden door een aanwezige begeleider. De geëvalueerde ‘peer’-methode is daarmee nadrukkelijk een door volwassenen begeleide ‘peer’-methodiek.
31
Evaluatie van het SHare In Trust-project
Een beperking van het onderzoek is dat de onderzochte methodiek uitgevoerd is in een nog kleinschalige setting met een beperkt aantal vrijwilligers. Een uitbreiding van de implementatie van de innovatieve methodiek met meerdere jongeren biedt in de toekomst een bredere basis om conclusies te trekken. Voor het effectonderzoek geldt verder dat de gehanteerde opzet met een voor- en nameting beperkingen kent en niet alle mogelijke alternatieve verklaringen kan uitsluiten. Een probleem dat hier speelt, is de aard van de interventie. De internetomgeving biedt ruimte voor het afnemen van korte, gevalideerde vragenlijsten, maar de zeer korte duur van de ‘interventie’ maakt het gecompliceerd om hier een controlegroep te vormen die een relevante vergelijking mogelijk maakt (zie ook Fukkink & Hermanns, te verschijnen). Verder is er door de internetomgeving en de vrijwillige deelname van jongeren sprake van ‘sampling bias’ (Rhodes, Bowie, & Hergenrather, 2003; Whitehead, 2007). Een aanzienlijk deel van de jongeren heeft ervoor gekozen om geheel niet deel te nemen aan het onderzoek. Een ander deel van de jongeren heeft in dit onderzoek wel de vragen voorafgaand aan het chatgesprek ingevuld, maar niet de vragen die na het gesprek werden gesteld. Deze uitval is deels selectief, doordat vaker jongeren zijn afgehaakt met een iets hoger welbevinden en een mindere mate van ervaren ernst van hun probleem. De uitkomsten uit deze studie suggereren dat het niet zozeer de lengte van het gesprek is die de kwaliteit daarvan bepaalt in een ‘counseling’-context (zie Barak & Bloch, 2006) of de hoeveelheid geboden sociale steun, maar vooral de variatie in sociale steun. Eerder al suggereerden Bippus (2001) en Burleson (1982) dat het bieden van variatie en het combineren van ‘person-centered’ en ‘problem-focused’ steun belangrijk is, overigens zonder dit te verbinden met het kader van Cutrona en Suhr, dat in deze studie is gebruikt. Deze uitkomst sluit aan bij het in de literatuur benadrukte multidimensionale kader van sociale steun (Cutrona & Suhr, 1992). De gevonden relatie is ook interessant omdat het analysekader praktisch kan worden toegepast bij het trainen van gespreksvaardigheden en de beoordeling van gesprekken bij de supervisie. Beginnende vrijwilligers bij hulplijnen kan bijvoorbeeld in eerste instantie geleerd worden zowel probleem- als cliëntgerichte steun te geven. In het vervolg van de training kan het repertoire worden uitgebreid door duidelijk te maken welke vormen van sociale steun binnen deze twee categorieën kunnen worden onderscheiden. 32
Conclusie en discussie
Wel moet ervoor worden gewaakt dat (beginnende) vrijwilligers te plichtmatig omgaan met het aangereikte theoretische kader, bijvoorbeeld door in het gesprek als het ware ‘een lijstje’ af te werken. De eerste positieve resultaten suggereren dat het interessant is om de ‘peer’methodiek ook te verkennen in andere contexten. Eén interessante optie is daarbij om de steun van ‘peer’-vrijwilligers niet aan te bieden in de context van een breed georienteerde site met aandacht voor sociaal-emotionele problemen in brede zin, maar om dit toe te spitsen op een aantal deelonderwerpen (bijvoorbeeld: scheiding; drugsgebruik; automutilatie). Het is bijvoorbeeld mogelijk dat bezoekende jongeren op de homepage van een site een overzicht krijgen van enkele thema’s die aansluiten bij de belevingswereld van de jongeren en vervolgens een hiervan selecteren. Ook zijn thema-avonden op de site denkbaar. In deze opzet is het mogelijk bezoekende jongeren te ‘matchen’ met ‘peer’-vrijwiligers met eenzelfde achtergrond en vergelijkbare ervaringen, zoals ook in ‘on-line support groups’ voor diverse problemen gebeurt. Deze specifieke werkwijze, die om een aangepaste werkwijze vraagt, kan overigens ook worden gecombineerd met een generieke aanpak.
33
34
Literatuur
Barak, A. (2007). Emotional support and suicide prevention through the Internet: A field project report. Computers in Human Behavior, 23, 971-984. Barak, A., & Bloch, N. (2006). Factors related to perceived helpfulness in supporting highly distressed individuals through an online support chat. CyberPsychology, 9(1), 60-68. Barrera, M., Glasgow, R. E., McKay, H. G., Boles, S. M., & Feil, E. G. (2002). Do Internet-based support interventions of social support?; An experimental trial of approaches for supporting diabetes self-management. American Journal of Community Psychology, 30(5), 637-654. Berwick, D.M., Murphy, J.M., Goldman, P.A., Ware, J.E., Barsky, A.J., & Weinstein, M.C. (1991). Performance of a five-item mental health screening test. Medical Care, 29(2), 169-176. Bippus, A. M. (2001). Recipients’ criteria for evaluating the skilfulness of comforting communication and the outcomes of comforting interactions. Communication Monographs, 68(3), 301-313. Braithwaite, D. O., Waldron, V. R., & Finn, J. (1999). Communication of social support in computer-mediated groups for people with disabilities. Health Communication, 11(2), 123-151. Bunde, M., Suls, J., Martin, R., & Barnett, K. (2006). Hystersisters online: Social support and social comparison among hysterectomy patients on the internet. Annals of Behavorial Medicine, 31(3), 271-278. Burleson, B. R. (1982). The development of comforting communication skills in childhood and adolescence. Child Development, 53, 1578-1588. Canty-Mitchell, J., & Zimet, G. D. (2000). Psychometric properties of the Multidimensional Scale of Perceived Social Support in urban adolescents. American Journal of Community Psychology, 28, 391-400. 35
Evaluatie van het SHare In Trust-project
Caplan, S. E., & Turner, J. S. (2007). Bringing theory to research on computermediated comforting communication. Computers in Human Behavior, 23, 985-998. Cohen, S., Karmarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress. Journal of Health and Social Behaviour, 24, 385-396. Coulson, N. S. (2005). Receiving social support online: An analysis of a computermediated support group for individuals living with irritable Bowel syndrome. CyberPsychology, 8(6), 580-584. Coulson, N. S., Buchanan, H., & Aubeeleck, A. (2007). Social support in cyberspace: A content analysis of communication within a Huntington’s disease online support group. Patient Education and Counseling, 68, 173-178. Cowie, H., & Wallace, P. (2000). Peer support in action; From bystanding to standing by. Londen: Sage. Cox, J.R. (2004). A guide to peer counseling. Lanham, MA: The Rowman & Littlefield Publishing Group. Dahlem, N., Zimet, G., & Walker, R. (1991). The Multidimensional Scale of Perceived Social Support: A confirmation study. Journal of Clinical Psychology, 47, 756-761. Dunham, P. J., Hurshman, A., Litwin, E., Gusella, J., Ellsworth, C., & Dodd, P. W. D. (1998). Computer-mediated social support: Single young mothers as a model system. American Journal of Community Psychology, 26(2), 281-306. Eastin, M. S., & LaRose, R. (2005). Alt.support: Modelling social support online. Computers in Human Behavior, 21, 977-992. Eysenbach, G., Powell, J., Englesakis, M., Rizo, C., & Stern, A. (2004). Health related virtual communities and electronic support groups: Systematic review of the effects of online peer to peer interactions. British Medical Journal, 328, 1-6. Finn, J. (1999). An exploration of helping processes in an online self-help group focusing on issues of disability. Health & Social Work, 24(3), 220-231. Fukkink, R.G., & Hermanns, J.M.A. (2007). Ervaringen van kinderen met de Kindertelefoon; Een vergelijking tussen de ondersteuning via de chat en de telefoon. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. 36
Literatuur
Fukkink, R.G., & Hermanns, J.M.A. (te verschijnen). Children’s experiences with chat support and telephone support. Journal of Child Psychology & Psychiatry. Gerber, B. S., Solomon, M. C., Shaffer, T. L., Quinn, M. T., & Lipton, R. B. (2007). Evaluation of an Internet diabetes self-management training program for adolescents and young adults. Diabetes Technology & Therapeutics, 9(1), 60-67. Gould, M.S., Munfakh, J.L.H., Lubell, K., Kleinman, M., & Parker, S. (2002). Seeking help from the internet during adolescence. Journal of Academic Child Adolescent Psychiatry, 41(10), 1182-1189. Greenfield, P.M. (2004). Developmental considerations for determining appropriate Internet use guidelines for children and adolescents. Applied Developmental Psychology, 25, 751-762. Greenfield, P., & Yan, Z. (2006). Children, adolescents, and the Internet: A new field of inquiry in developmental psychology. Developmental Psychology, 42(3), 391-394. Helgeson, V. S., & Gottlieb, B. H. (2000). Support groups. In S. Cohen, L. G. Underwood, & B. H. Gottlieb (Eds.), Social support measurement and intervention; A guide for health and social scientists (pp. 221-245). Oxford, UK: University Press. Herrero, J., & Gracia, E. (2007) Measuring perceived community support : Factorial structure, longitudinal invariance, and predictive validity of the PCSQ (Perceived Community Support Questionnaire). Journal of Community Psychology, 35(2), 197-217. Houston, T. K., Cooper, L. A., & Ford, D. E. (2002). Internet support groups for depression: A 1-year prospective cohort study. American Journal of Psychiatry, 159(12), 2062-2068. Hsiung, R.C. (Ed.) (2002). E-Therapy; Case studies, guiding principles, and the clinical potential of the internet. New York, NY: W.W. Norton & Company. Johnson, K. B., Ravert, R. D., Everton, A. (2001). Hopkins teen central: Assessment of an Internet-based support system for children with cystic fibrosis. Pediatrics, 107, 1-8. 37
Evaluatie van het SHare In Trust-project
Kraus, R., Zack, J., & Stricker, G. (2004). Online counseling; A handbook for mental health professionals. Amsterdam: Elsevier. Ohnsen, J.-A. K., Rosenvinge, J. H., & Gamon, D. (2002). Online group interaction and mental health: An analysis of three online discussion forums. Scandinavian Journal of Psychology, 43, 445-449. Leung, L. (2007). Stressful life events, motives for internet use, and social support among digital kids. CyberPsychology & Behavior, 10(2), 204-214. Malecki, C. K., & Demaray, M. K. (2003). What type of support do they need? Investigating student adjustment as related to emotional, informational, appraisal, and instrumental support. School Psychology Quarterly, 18(3), 231-252. Mallen, M.J., Vogel, D.L., & Rochlen, A.B. (2005). The practical aspects of online counseling; Ethics, training, technology, and competency. The Counseling Psychologist, 33(6), 776-818. Mo, P. K. H., & Coulson, N. S. (2008). Exploring the communication of social support within virtual communities: A content analysis of messages posted to an online HIV/AIDS support group. CyberPsychology & Behavior, 11(3), 371-374. Nordfeldt, S., Hanberger, L., Malm, F., & Ludvigsson, J. (2007). Development of a PC-based diabetes simulator in collaboration with teenagers with Type 1 diabetes. Diabetes Technology & Therapeutics, 9(1), 17-25. Owen, J. E., Yarbrough, E. J., Vaga, A., & Tucker, D. C. (2003). Investigation of the effects of gender and preparation on quality of communication in Internet support groups. Computers in Human Behavior, 19, 259-275. Perenboom, R., Oudshoorn, K., Herten, L. van, Hoeymans, N., & Bijl, R. (2000). Levensverwachting in goede geestelijke gezondheid: bepaling afkappunten en wegingsfactoren voor de MHI-5 en GHQ-12. Leiden: TNO. Rispens, J., Goudena, P.P., & Groenendaal, J.J.M. (1994). Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. Houten/Zaventem: Bohn/Stafleu/Van Loghum. Salem, D. A., Bagar, G. A., & Reid, C. (1997). Mutual help goes on-line. Journal of Community Psychology, 25(2), 189-207. 38
Literatuur
Santor, D. A., Poulin, C., LeBlanc, J. C., & Kusumakar, V. (2007). Online health promotion, early identifiation of difficulties, and help seeking in young people. Journal American Academy Child Adolescent Psychiatry, 46(1), 5059. Shaw, L.H., & Gant, L.M. (2002). In defense of the internet: The relationship between internet communication and depression, loneliness, self-esteem, and perceived support. CyberPsychology, 5(2), 157-171. Spitzberg, B. H. (2006). Preliminary development of a model and measure of computer-mediated communication (CMC) competence. Journal of Computer-Mediated Communication, 11, 629-666. Suzuki, L. K., & Calzo, J. P. (2004). The search for peer advice in cyberspace: An examination of online teen bulletin boards about health and sexuality. Applied Developmental Psychology, 25, 685-698. Tate, D. F., & Zabinski, M. F. (2004). Computer and internet applications for psychological treatment: Update for clinicians. JCLP, 60(2), 209-220. Thompson, C.L., & Henderson, D.A. (2007). Counseling children. Belmont, CA: Thompson Brooks/Cole. Turner, J. W., Grube, J. A., & Meyers, J. (2001). Developing an optimal match within online communities: An exploration of CMC support communities and traditional support. Journal of Communication, 231-251. Van der Meer, A., & Salehi-Roos, L. (2006). Kinderen en jeugdigen in de eerste lijn. In E. Lamers, F. Bosch, L. Hinderink, & C. Verschuren (red.), Handboek Psychologie in de eerste lijn (p. 283-300). Amsterdam: Harcourt. Van Ornum, W., & Mordock, J.B. (1990). Crisis counseling with children and adolescents; A guide for nonprofessional counselors. Eugene, OR: Wipf and Stock Publishers. Walther, J. B. (1996). Computer-mediated communication: Impersonal, interpersonal, and hyperpersonal interaction. Communication Research, 23, 1-43. Ware, J., Kosinksi, M., & Dewey, J. (2000). How to score version 2 of the SF-36® health survey. Lincoln: Quality Metric Incorporated.
39
Evaluatie van het SHare In Trust-project
Whitehead, L. C. (2007). Methodological and ethical issues in Interne-mediated research in the field of health: An integrated review of the literature. Social Science & Medicine, 65, 782-791. Whitlock, J. L., Powers, J. L., & Eckenrode, J. (2006). The virtual cutting edge: The Internet and adolescent self-injury. Developmental Psychology, 42(3), 407417. Winefield, H. R. (2006). Support provision and emotional work in an Internet support group for cancer patients. Patient Education and Counseling, 62, 193-197. Winzelberg, A. (1997). The analysis of an electronic support group for individuals with eating disorders. Computers in Human Behavior, 13(3), 393-407. Winzelberg, A., Eppstein, D., Eldredge, K. L., Wilfley, D., Dasmahapatra, R., Dev, P., & Taylor, C. B. (2000). Effectiveness of an internet-based program for reducing risk factors for eating disorders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68(2), 346-350. Wright, K. (2002). Social support within an on-line cancer community: An assessment of emotional support, perceptions of advantages and disadvantages, and motives for using the community from a communication perspective. Journal of Applied Communication Research, 30(3), 195-209. Wright, K. B., & Bell, S. B. (2003). Health-related support groups on the Internet: Linking empirical findings to social support and computer-mediated communication theory. Journal of Health Psychology, 8(1), 39-54. Ybarra, M. ., & Mitchell, K. J. (2004). Online aggressor/targets, aggressors, and targets: A comparison of associated youth characteristics. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45(7), 1308-1316. Zabinski, M. F., Wilfely, D. E., Calfas, K. J., Winzelberg, A. J., & Taylor, C. B. (2004). An interactive psychoeducational intervention for women at risk of developing eating disorder. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 72(5), 914-919. Zimet, G. D., Dahlem, N. W., Zimet, S. G., & Farley, G. K. (1988). The Multidimensional Scale of Perceived Social Support. Journal of Personality Assessment, 52, 30-41. 40
Literatuur
Zimet, G. D., Powell, S. S., Farley, G. K., Werkman, S., & Berkhoff, K. A. (1990). Psychometric characteristics of the Mutldimensional Scale of Perceived Social Support. Journal of Personality Asssessment, 55, 610-617.
41
42
Recent uitgegeven SCO rapporten 804
Peetsma, T., en Veen, I. van der Een tweede onderzoek naar de beïnvloeding van motivatie bij vmboleerlingen. 803 Veen, A., Roeleveld, J. en Daalen, M. van Implementatie en effecten van Voor- en Vroegschoolse Educatie in Rotterdam. Samenvatting. 799 Derriks, M., Kat, E. de en Voncken, E. Iedereen bij de les! 797 Roede, E., Derriks, M., Boogaard, M. Sociale Competentie in het Rotterdamse Onderwijs. Eindrapport 796 Veen, I. van der, Amsterdamse Schakelklassen in het schooljaar 2006/2007 Voncken, E., Derriks, M., Ledoux, G., Sleegers, P. en Kock, J. de 794 Een hele toer. Ervaringen van schoolleiders en docenten met de vernieuwing van de onderbouw VO. 793 Roede, E., Derriks, M. Zijn Montessori scholen toekomstbestendig ingericht? ITS’07 Smeets, E., Veen, I. van der, Derriks, M., Roeleveld, J. Zorgleerlingen en leerlingenzorg op de basisschool. 791 Verbeek, F., Felix, C. Resultaten van de startersopleiding van de Academie voor Wetgeving. Veen, A. 790 Integraal traject 0-12-jarigen. Onderzoeksverslag. Blok, H., Eck, E. van 789 Leer- of verbeternetwerken in het basisonderwijs, een eerste verkenning. Oud, W. 788 Ontwikkeling en implementatie van het Wanita-concept. Afsluiting van de monitor. Boogaard, M., Fukkink, R., Felix, C. 787 Chillen, skaten, gamen. Opvattingen over kwalitatief goede buitenschoolse opvang in Nederland. 786 Peetsma, T., Blok, H. (red) Onderwijs op maat en ouderbetrokkenheid; het integrale eindrapport. 785 Veen, A. Pilot Huisbezoeken. (project Capabel).
Deze rapporten zijn te bestellen via: http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/webwinkel/bestellen.htm
43