Evaluatie van de proeftuin trajecttendering
Achtergrondrapport In opdracht van: VDAB
Uitgevoerd door: IDEA Consult:
Stephanie Devisscher Debbie Sanders An Van Pelt
Brussel, 30 juni 2009
IDEA Consult nv Kunstlaan 1-2, bus 16 B –1210 Brussel
Tel: (+32) 02 282 17 10 Fax: (+32) 02 282 17 15 www.ideaconsult.be
INHOUDSOPGAVE p.
DEEL 1:
SITUERING
5
1
Inleiding ______________________________________________ 6
2
Leeswijzer ____________________________________________ 7
DEEL 2:
PROJECTEVALUATIE
8
1
Beleidsperspectief van de tendering_________________________ 9 1.1 Context van de trajecttendering.....................................................9 1.2 Ontstaan en mijlpalen van trajecttendering ................................... 16
2
Uitvoeringsstructuur____________________________________ 19 2.1 Organisatiestructuur .................................................................. 19 2.2 Werkingsinstrumenten ............................................................... 28
3
Aanbestedingsprocedure ________________________________ 34 3.1 Ontwerpkeuzes ......................................................................... 34 3.2 Verloop van de aanbestedingsprocedure m.b.t. tendering trajectbegeleiding curatieve doelgroep.......................................... 48 3.3 Resultaten en analyses van de gunning ........................................ 54
4
Besluit_______________________________________________ 68 4.1 Uitvoeringsstructuur .................................................................. 68 4.2 Aanbestedingsprocedure............................................................. 69
DEEL 3:
PROCESEVALUATIE
73
1
Inleiding _____________________________________________ 74
2
Doelgroep van de tendering ______________________________ 76 2.1 Doelgroepomschrijving ............................................................... 76 2.2 Aantal en profiel toegeleide werkzoekenden .................................. 78 2.3 Vergelijking met het profiel van de langdurige werkzoekenden ......... 83
3
Trajectbepaling en toeleiding _____________________________ 86 3.1 Trajectmodel............................................................................. 86 3.2 Verloop OC en trajectbepaling ..................................................... 87 3.3 Evolutie van trajectbepaling ........................................................ 92 3.4 Beoordeling van OC en trajectbepaling door de actoren................... 95 3.5 Verloop van toeleiding naar de aanbieder ...................................... 98
4
Intake en begeleiding __________________________________ 103 4.1 Inleiding................................................................................. 103 4.2 Literatuurstudie rond trajectonderdelen en -typologie ................... 103 4.3 Kenmerken van trajectbegeleiding in tendering............................ 110 4.4 Algemene kenmerken van de trajectbegeleiding........................... 112 4.5 Inloopfase .............................................................................. 118 4.6 Actiefase ................................................................................ 128 4.7 Bemiddeling............................................................................ 144 2
4.8 Nazorg ................................................................................... 151 4.9 Einde traject ........................................................................... 154 4.10 Algemene tevredenheid van de werkzoekenden over de trajectbegeleiding .................................................................... 158 5
Uitstroomresultaten ___________________________________ 159 5.1 Uitstroom uit de werkloosheid ................................................... 160 5.2 Uitstroom naar werk ................................................................ 173 5.3 Effecten van de trajectbegeleiding.............................................. 179 5.4 Kenmerken van de tewerkstelling .............................................. 180 5.5 Situatie van de niet-werkende werkzoekenden............................. 185
6
Leereffecten voor de aanbieders _________________________ 186
7
Vergelijkingsgroep ____________________________________ 188 7.1 Theoretische voorbeschouwing .................................................. 188 7.2 Uitvoering .............................................................................. 191 7.3 Besluit ................................................................................... 195
8
Verklarend model _____________________________________ 196 8.1 Overzicht verklarende factoren .................................................. 196 8.2 Resultaten kwantitatieve analyse ............................................... 197
9
Besluit______________________________________________ 207 9.1 OC, trajectbepaling en toeleiding ............................................... 207 9.2 Begeleiding............................................................................. 208 9.3 Uitstroom ............................................................................... 213
DEEL 4:
FINANCIËLE EVALUATIE
214
1
Inleiding ____________________________________________ 215
2
Resultaatgerichte financiering ___________________________ 216 2.1 Principes ................................................................................ 216 2.2 Mogelijke effecten ................................................................... 218 2.3 Prijszetting door de aanbieders.................................................. 222
3
Overfinanciering ______________________________________ 224 3.1 Begrip overfinanciering............................................................. 224 3.2 Profiel van de aanbieders.......................................................... 225 3.3 Toepassing van het principe ‘overfinanciering’.............................. 226 3.4 Kostendekkendheid.................................................................. 227
4
Kostenanalyse curatieve tender __________________________ 230
5
Besluit______________________________________________ 233
Annex 1:
Toeleidingsritme per kwartaal __________________ 236
Annex 2: Vergelijking profielkenmerken toegeleide werkzoekenden met globale populatie langdurig werkzoekenden 237 Annex 3:
Structuur van detailrapport intakeleidraad_________ 240
Annex 4: Gevallen waarin een werkzoekende niet mag toegeleid worden naar aanbieder _________________________ 241 Annex 5:
Oude aanpak Oriëntatiecentrum _________________ 242
Annex 6: Voorgestelde aanpak in de offertes van De aanbieders voor de trajectbegeleiding ______________________________ 246 Annex 7:
Resultaten werkzoekendenenquête ______________ 257
3
Annex 8:
Verklarende factoren _________________________ 276
Annex 9: onderling
Resultaten Correlatieanalyse verklarende factoren 279
Annex 10: Resultaten correlatieanalyse uitstroomindicatoren en verklarende variabelen _________________________________ 286
4
Deel 1: SITUERING
5
1 INLEIDING De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding startte in 2005 met de proeftuin trajecttendering. Via een aanbestedingsprocedure worden aanbieders gezocht die in opdracht van VDAB remediërende trajecten voor de curatieve doelgroep van werkzoekenden uitvoeren. Deze aanbesteding kadert in de vernieuwde sluitende aanpak die Vlaanderen nastreeft in samenspraak met de federale overheid. VDAB heeft IDEA Consult aangesteld als externe evaluator om de proeftuin trajecttendering te evalueren, en dit op een wetenschappelijk onderbouwde wijze. De evaluatie van de proeftuin trajecttendering dient informatie te verschaffen aan VDAB als beheersorgaan (het beheersniveau) en aan de Vlaamse overheid als beleidsverantwoordelijke (het beleidsniveau) over het project en het proces van de uitbesteding voor curatieve trajecten voor werkzoekenden. Daarnaast zal de evaluatie nuttige gegevens opleveren voor de ruimere actoren betrokken bij het tenderingproces, bijvoorbeeld de aanbieders en de sociale partners. De evaluatieopdracht is toegespitst op drie evaluatieonderdelen, namelijk: -
De inhoudelijke evaluatie, met daarin twee luiken. Het eerste luik is de projectevaluatie gericht op de analyse van de opbouw en de structuur om het project trajecttendering te beheren. Het tweede luik, de procesevaluatie, is gericht op de uitvoering van de trajecten met aandacht voor alle onderdelen van het traject en de samenwerking tussen aanbieders en VDAB.
-
De financiële evaluatie. Dit luik peilt naar de financiële aspecten van de trajecttendering, zoals de effecten van het resultaatgebonden financieringssysteem.
-
De globale evaluatie, aangevuld met beleidsadviezen. In de globale evaluatie komen de resultaten van de eerste drie luiken samen. Op basis van een vergelijkende kosten-batenanalyse wordt de kostenefficiëntie van het tenderproject beoordeeld en worden besluiten en beleidsadviezen geformuleerd.
De evaluatieopdracht liep van augustus 2005 t.e.m. juni 2009 en was een gefaseerd proces waarbij 2 maal per jaar gerapporteerd werd. Dit liet toe om de voortgang van de tendering op te volgen (monitoring) en ook om de tendering tussentijds te evalueren (on going evaluatie). Dit rapport is het finale eindrapport betreffende de externe evaluatie van de tendering trajectbegeleiding curatieve doelgroep van werkzoekenden en bevat het ontwerp van de eindevaluatie. Het rapport integreert de informatie uit de verschillende tussentijdse evaluatierapporten, bevat de laatst beschikbare gegevens van maart 2009 en enkele nieuwe analyses (vb. vergelijkingsgroep, kostenanalyse). Het eindrapport is opsplitst in twee delen, namelijk een achtergrondrapport en een rapport met de globale evaluatie en de aanbevelingen.
6
2 LEESWIJZER In het eerste deel, de projectevaluatie, wordt de uitvoeringsstructuur van het tenderproject geschetst. Een tweede deel, de procesevaluatie, behandelt de trajecten van de werkzoekenden, vanaf het oriëntatiecentrum bij VDAB tot het einde van hun traject bij de aanbieder. Daarnaast wordt ook de vergelijking gemaakt met de resultaten van VDAB. Het derde deel, de financiële evaluatie, behandelt de principes van de resultaatgerichte financiering en de financiering van de tendering vanuit het aanbiedersperspectief. Daarnaast wordt ook het kostenplaatje van VDAB bekeken. Bij elk deel wordt een antwoord gegeven op de evaluatievragen zoals in het bestek en de offerte zijn geformuleerd. De globale evaluatie is opgenomen in een apart document.
7
Deel 2: PROJECTEVALUATIE
8
1 BELEIDSPERSPECTIEF VAN DE TENDERING
In dit hoofdstuk beschrijven we vanuit beleidsmatig oogpunt de ontstaansgeschiedenis van het tendering project en de bijhorende mijlpalen. Eerst concentreren we ons op enkele bredere achterliggende factoren die mee een rol speelden bij het opzetten van het experiment trajecttendering. Daarna beschouwen we de historiek van de tendering zelf. Dit hoofdstuk is gebaseerd op interviews1 met VDAB, sociale partners en beleidsverantwoordelijken en op een analyse van documenten en literatuur. Geraadpleegde bronnen zijn onder meer2: •
Vlaamse actieplannen Werkgelegenheidsstrategie
•
Regeerakkoord, beleidsnota’s en beleidsbrieven van de Vlaamse en de federale regering en het beleidsdomein werkgelegenheid
•
Jaarverslag, beheersovereenkomst en decreet VDAB
1.1 1.1.1
in
het
kader
van
de
Europese
Context van de trajecttendering Analyse omgevingsfactoren
De uitwerking van het pilootproject trajecttendering nam meerdere jaren in beslag. Dit komt niet alleen door het feit dat de praktische voorbereiding een specifieke juridische en administratieve expertise vergt, maar ook door het feit dat de tendering een rol speelde in beleidskeuzes over de activering en opvolging van werkzoekenden en in de discussie over de institutionele organisatie van de Vlaamse arbeidsmarkt. Beleidsontwikkeling rond deze thema’s is al jaren aan de gang, en zorgt voor heel wat controverse, debatten en meningsverschillen met een stapsgewijs en relatief lang besluitvormingsproces als gevolg. In wat volgt, identificeren we de belangrijkste omgevingsfactoren die een invloed hadden op de besluitvorming over de proeftuin trajecttendering in Vlaanderen. We besteden aandacht aan volgende contextfactoren: -
Toenemende samenwerking tussen publieke, commerciële en nietcommerciële arbeidsbemiddelaars inzake begeleiding en opleiding van werkzoekenden. Dit gebeurde mede onder impuls van de conventie van de Internationale Arbeidsorganisatie nr. 181 van 19 juni 1997 (IAOconventie) inzake de toetreding van private actoren tot de markt van arbeidsbemiddeling3 en het debat over de afbakening van actor- en regiefunctie op de Vlaamse arbeidsmarkt.
-
Toenemende aandacht voor de begeleiding van de curatieve doelgroep van langdurig werkzoekenden, onder meer beïnvloed door de Europese richtsnoeren inzake werkgelegenheid en inzetbaarheid
-
Buitenlandse voorbeelden inzake marktwerking bij de begeleiding van werkzoekenden bijvoorbeeld uit Nederland en Australië
1
Lijst van geïnterviewde personen in bijlage.
2
De bibliografie bevat een volledige lijst van geciteerde en geraadpleegde documenten.
3
Private Employment Agencies Convention, 1997, ILO (Convention nr. 181)
9
De relatie tussen de contextfactoren en de trajecttendering wordt in wat volgt verder uitgewerkt. (1) Samenwerkingsverbanden op de Vlaamse arbeidsmarkt De samenwerking tussen VDAB, commerciële en niet-commerciële arbeidsbemiddelaars die in het kader van de tendering wordt opgezet is niet nieuw. Er bestaat immers sinds lang samenwerking inzake de begeleiding en opleiding van werkzoekenden. Vooraleer deze evolutie kort te schetsen, geven we een overzicht van het type arbeidsbemiddelaars dat actief is op de Vlaamse arbeidsmarkt. Typologie arbeidsbemiddelaars Het aantal arbeidsbemiddelaars wordt geschat op een 800-tal. Deze groep is in de jaren ’90 uitgegroeid tot een heterogeen geheel van organisaties en bedrijven (Vlaams Regeerakkoord 1999). We stellen een eenvoudige typologie voor met drie types arbeidsbemiddelaars. De drie types zijn: 1. VDAB: publieke Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding 2. Commerciële organisaties (verder ook profit organisaties genoemd): organisaties en bedrijven met winstoogmerk. Deze organisaties dienen een erkenning te hebben als Bureau voor Private Arbeidsbemiddeling. 3. Niet-commerciële organisaties (verder ook non-profit organisaties genoemd): organisaties zonder winstoogmerk. Hiertoe behoren onder meer de NGO’s (ook ‘derden’ genoemd), de lokale overheden, PWA’s, sectorale opleidingsfondsen. Deze organisaties kunnen een erkenning krijgen als Bureau voor Kosteloze Arbeidsbemiddeling. Als we de term “private actor” gebruiken dan verwijzen we naar de private arbeidsbemiddelaars in de zin van de IAO-conventie, namelijk ‘elke natuurlijke of rechtspersoon die onafhankelijk van de overheid, diensten aanbiedt inzake bemiddeling en terbeschikkingstelling van werknemers en diensten die verband houden met het zoeken naar werk4. Volgens de voorgestelde typologie gaat het dus om commerciële en niet-commerciële organisaties naast VDAB. Evolutie inzake samenwerking De de IAO-conventie van 19 juni 1997 over de rol en de reglementering van de private arbeidsbemiddelaars is door Vlaanderen aangegrepen om te streven naar een betere afstemming en taakverdeling op de Vlaamse arbeidsmarkt. Uitgangspunt hierbij is dat:
4
-
er nood is aan een arbeidsmarktregie die zorgt voor een doelmatige en transparante werking van de arbeidsmarkt
-
VDAB een onderscheid dient te maken tussen regie- en actorfunctie
We werken niet met het onderscheid private/publieke actoren omwille van het feit dat lokale overheden ook arbeidsbemiddeling kunnen organiseren maar deze activiteiten staan los van de activiteiten van publieke actor VDAB. De term “private actor” volgens de IAO-conventie is ruimer dan de private sector in enge zin (uitzendkantoren, wervings- en selectiekantoren, outplacementbureaus). Ook de meest niet-commerciële organisaties behoren tot de private actoren.
10
-
er zoveel mogelijk samenwerking tot stand dient te komen tussen de brede waaier arbeidsbemiddelaars
-
zowel commerciële als niet-commerciële organisaties een onmisbare bijdrage leveren tot het realiseren van de arbeidsbemiddeling in Vlaanderen
Deze ambitie werd duidelijk geformuleerd in het Vlaamse Regeerakkoord van 1999 en de Beleidsnota Werkgelegenheid 2000-2004. Hoe dit alles in de praktijk omgezet moest worden, bleek een moeilijke zaak en was onderwerp van discussie. De centrale vraag was hoe de opsplitsing van actor- en regiefunctie van VDAB diende te gebeuren: via opsplitsing van VDAB in aparte entiteiten of op een andere wijze. Uiteindelijk is er gekozen voor het behoud van de VDAB als één entiteit met een compartimentering binnen VDAB tussen een departement arbeidsmarktregie en een afdeling die de actortaken waarneemt. Een van de regietaken van de VDAB is ‘op dynamische en transparante wijze samenwerkingsverbanden aangaan met alle actoren, onder meer via gepaste uitbestedingsformules’ (Vlaams Regeerakkoord 2004). De proeftuin tendering past volledig binnen deze taak. Daarnaast verruimt de tendering de rol en de mogelijkheden van de commerciële en niet-commerciële organisaties in de publieke arbeidsbemiddeling. We illustreren de evolutie inzake samenwerking aan de hand van voorbeelden van samenwerkingsverbanden tussen de 3 types actoren.
11
Tabel 1: Voorbeelden van samenwerking tussen arbeidsbemiddelaars5 Type samenwerking
Voorbeeld + periode
VDAB en commerciële actoren
Toeleidingsactie vanuit Weer Werk teams en werkervaringsplaatsen vanuit UPEDI gecreëerd (1992) Vlaams Interim Brug project (1997) Daikin 50+ Project (start in 2000) Sectorconvenant tussen uitzendsector (2002-2003)
Vlaamse
regering
en
Jobkanaal (start 2003) Samenwerkingsovereenkomst VDAB/Federgon (20056), rond de transparantie op de arbeidsmarkt, de toegang tot WIS en KISS, het opzetten van gezamenlijke projecten VDAB en actoren
niet-commerciële
Commerciële en commerciële actoren
niet-
VDAB, commerciële actoren en niet-commerciële actoren
Uitbesteden trajectacties (screening, opleiding, begeleiding) door VDAB onder meer in het kader van ESF Doelstelling 3, Zwaartepunt 1&2 “Hou sleutelcompetenties wakker” (2005)
Tendering curatieve doelgroep (2006-2007) Instant A sociaal uitzendkantoor (start 2000) Paradoxproject (2002-2004)
Bron: IDEA Consult op basis van Leroy F. in Randstad (‘Plus est en vous. Een halve eeuw uitzendarbeid in België’, 2005)
(2) Beleid voor de doelgroep van langdurig werkzoekenden Bij de activering van werkzoekenden maakt men steeds het onderscheid tussen de preventieve en de curatieve doelgroep van werkzoekenden. Preventieve werkzoekenden zijn kortdurig werkzoekenden. Hun activering dient de instroom in de langdurige werkloosheid te vermijden. De doelgroep van curatieve werkzoekenden omvat de langdurig werkzoekenden. Hoewel er in Vlaanderen al geruime tijd aandacht is voor beide groepen werkzoekenden7, is er toch een verschuiving merkbaar van hoofdzakelijk preventieve activering naar een groter aandeel van activering van de curatieve doelgroep van werkzoekenden in het geheel van trajectbegeleidingen. De systematische aanpak van de groep preventieve werkzoekenden werd in 2003 uitgebreid met een systematische aanpak van de groep langdurig werkzoekenden onder meer via het akkoord over de ‘sluitende aanpak’.
5
Niet-exhaustieve opsomming
6
Dit akkoord sluit aan bij eerdere akkoorden (o.a. VDAB/UPEDI 1999).
7
Bijvoorbeeld: het ESF Doelstelling 3 programma 2000-2006 in Vlaanderen verdeelt het budget voor de pijler “inzetbaarheid” tussen de preventieve doelgroep en de curatieve doelgroep van werkzoeken in een 70/30 verhouding (Zwaartepunt 1 en Zwaartepunt 2 van het programma).
12
Het Vlaamse beleid ter zake wordt mee vormgegeven door en is hierdoor consistent met de Europese Werkgelegenheidsstrategie en de jaarlijkse werkgelegenheidsrichtsnoeren (1998-2004). De richtlijn inzake inzetbaarheid (2004) luidt als volgt: “De lidstaten zorgen er met name voor dat: •
Alle werkzoekenden een nieuwe start wordt geboden voor zij zes maanden werkloos zijn, wanneer het gaat om jongeren en voordat ze 12 maanden werkloos zijn wanneer het gaat om volwassenen ….
•
Voor 2010 25% van de langdurig werkzoekenden deelnemen aan een actieve maatregel … waarbij ernaar wordt gestreefd het gemiddelde van de drie best presterende lidstaten te halen.”
De expliciete doelstelling voor de langdurig werkzoekenden is pas in 2004 toegevoegd. De voorgaande jaren werd de doelgroep wel vermeld maar zonder concrete doelstelling. In 2002 bevatte de richtlijn volgende zin: “Deze preventieve maatregelen inzake inzetbaarheid moeten gecombineerd worden met maatregelen om de stock van langdurig werkzoekenden te verminderen door hun herinschakeling in de arbeidsmarkt te bevorderen.” De sluitende aanpak voor langdurig werkzoekenden heeft mede door de concretisering van de doelstelling een belangrijke impuls gekregen. (3) Buitenlandse arbeidsbemiddeling
voorbeelden
van
marktwerking
inzake
In het buitenland hebben meerdere landen ervaring met marktwerking inzake arbeidsbemiddeling via de aanbesteding van (onderdelen van) de trajectbegeleiding van werkzoekenden. Voorbeelden van Australië, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk werden uitvoerig in beeld gebracht in de VIONA-studie “Van aanbieden naar aanbesteden. Marktwerking bij arbeidsbemiddeling en – reïntegratie in Australië, Nederland, Verenigd Koninkrijk en Zweden.” (HIVA/IDEA Consult, 2002). Analyse en evaluatie van de tendersystemen in het buitenland hebben bijgedragen tot de modellering van de tendering in Vlaanderen ondanks het feit dat de institutionele context en de motieven voor tendering in de buitenlandse cases verschillen van de Vlaamse situatie. Onderstaande tabel bevat een overzicht van het type tendering systeem, de aanleiding voor de invoering ervan en de doelstelling die men nastreeft voor Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Australië en Duitsland. Duitsland is opgenomen als case omwille van het feit dat hierover minder informatie verschenen is in Vlaanderen, en de hoge graad van resultaatgerichtheid van het systeem.
13
Land
Soort tendering
Aanleiding
Doelstelling
Nederland
Aanbesteding gehele trajecten (intake en opstellen reïntegratieplan, diagnose, aanbodversterking, bemiddeling, plaatsingsondersteuning en nazorg), 22 doelgroepen
Bezuiniging in Arbeidsvoorziening
Zuiver private reïntegratiemarkt
Goed werkende uitzendmarkt
Kostenbeheersing WAO
New Deal programma’s: arbeidsbemiddelingsdiensten voor werkzoekenden die PES zelf organiseert of aanbesteedt
Trend naar strikter uitkeringsbeleid; verschuiving van intensieve arbeidsmarktprogramma’s naar goedkopere maatregelen die werkzoekenden moeten voorbereiden op een job en hen sneller aan werk helpen; een continue druk tot kostenverlaging en meer resultaten
Gericht op resultaten
Nood aan meer efficiëntie en besparingen
Inspelen op individuele behoeften via een flexibele en geïndividualiseerde begeleiding voor elke werkzoekende
Nood aan een verbetering van de kwaliteit van de individuele dienstverlening
Incentive structuur bij voorrang richten op outcomes i.p.v. op het proces
Verenigd Koninkrijk
Employment Zones en Action Teams via aanbesteding Australië
Aanbesteding aparte diensten (job matching, job search training, intensive assistance, new enterprise
Transparantie in besteding van middelen
Kostenbeheersing
Invoeren van additionele incentives voor de plaatsing van de meest achtergestelde werkzoekenden Invoeren van een concurrentiële markt voor de PES Voortzetting van de inkomenssteun afhankelijk maken van deelname aan arbeidsbegeleidingsmaatregelen In staat stellen dat werkzoekenden een gestroomlijnde dienstverlening van hoge kwaliteit krijgen
Duitsland
Voucher systeem waarbij werkzoekende vanaf 3de maand werkloosheid en indien uitkeringsgerechtigd zelf bemiddeling kan inkopen bij bemiddelaar naar keuze. Voucher geeft recht op betaling aan private actor wanneer deze werkzoekende succesvol plaatst
Overschatting van aantal plaatsingen door publieke bemiddelingsdienst
Bron: IDEA Consult op basis van HIVA/IDEA Consult (2002), ZEW (2005), WZB (2005)
14
Betere individuele begeleiding aanbieden Betere uitstroomresultaten
1.1.2
Behoefteanalyse
De analyse van de context is niet volledig zonder in te zoemen op een aantal zwaktes en behoeften van de Vlaamse arbeidsmarkt die verband houden met de situatie van de langdurig werkzoekenden. Een screening van sterkte-zwakteanalyses in de Vlaamse actieplannen voor de Europese Werkgelegenheidsstrategie, de Jaarboeken van het Steunpunt WAV, beleidsdocumenten en rapporten van internationale instellingen leidt tot volgend overzicht van problemen en noden: •
Stijging van de totale groep langdurige en kortdurige werkzoekenden door de laagconjunctuur tussen 2001 en 2004. De Vlaamse werkloosheid is vrij conjunctuurgevoelig, maar er is weinig verschil tussen de conjunctuurgevoeligheid van de langdurige en kortdurige werkloosheid. Langdurige werkloosheid reageert wel trager op de conjunctuurcyclus. Dit betekent dat naarmate de conjunctuur aantrekt, kortdurige werkloosheid sneller zal afnemen dan langdurige werkloosheid. Echter ook in tijden van hoogconjunctuur blijft er een harde kern van werkzoekenden over.
•
Een relatief hoog aandeel van langdurig werkzoekenden in de totale populatie van werkzoekenden. Het aandeel langdurig werkzoekenden in de totale groep werkzoekenden in Vlaanderen bedroeg 42,6% in 2004. Dit aandeel is iets hoger dan het Europees EU-15 gemiddelde. Sinds 1996 was er een dalende trend maar sinds 2003 terug een stijging. Het Jaarboek van Steunpunt WAV 2005 stelt dat het risico op langdurige werkloosheid stijgt sinds 2000. Dit geldt vooral voor ouderen, laaggeschoolden en nietEU-inwoners. De oorzaken voor langdurig werkloosheid zijn divers gaande van de beperkte prikkels tot activering (werkloosheidsval, onbeperkte duur werkloosheidsuitkering) over de eerder beperkte contractuele arbeidsmarktflexibiliteit in Vlaanderen, onvoldoende jobaanbod, afroming ten voordele van de snelst inzetbare werkzoekenden tot persoonlijke problemen, competentieachterstand, et cetera.
•
Een ondervertegenwoordiging van de langdurig werkzoekenden in de trajectbegeleiding van werkzoekenden gedurende lange tijd. Door de inspanningen van de voorbije jaren is deze ondervertegenwoordiging echter wel al sterk afgenomen (Vlaams Actieplan Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren, 2004).
•
Complex geheel en versnippering van publieke financieringskanalen voor arbeidsbemiddeling van kansengroepen. Zowel VDAB als commerciële en niet-commerciële arbeidsbemiddelaars doen beroep op tal van lokale, regionale, federale en Europese financieringskanalen. Denken we bijvoorbeeld aan stedelijke tewerkstellingsprogramma’s, sociale economie programma’s (zowel Vlaams als federaal), federale programma’s voor maatschappelijke integratie (via OCMW’s), Europees Sociaal Fonds (Vlaams en federaal), EQUAL …. Ook de programma’s voor gesubsidieerde tewerkstelling en arbeidsmarktinschakeling (WEP+, Sine, …) kan men tot deze bronnen van overheidsfinanciering rekenen.
•
Nood aan meer resultaatgerichte overheidsfinanciering waarbij inputfinanciering plaats maakt voor gehele of gedeeltelijke resultaatfinanciering. Zo blijkt dat contracten de voorbije jaren aanzienlijk aan belang gewonnen hebben als beheersinstrumenten bij de publieke arbeidsbemiddelaars. Enerzijds worden de arbeidsbemiddelaars gestuurd
15
aan de hand van resultaatsgebieden (‘Management by Objectives’). Anderzijds maken zij zelf meer en meer gebruik van externe dienstverleners voor hun bemiddelingsdiensten (Bruttel O., 2004). De beheersovereenkomst tussen VDAB en de Vlaamse regering kan beschouwd worden als een voorbeeld van dergelijk contract. In de overeenkomst staan de engagementen van VDAB ten aanzien van haar kernopdrachten. Voor deze kernopdrachten werden doelstellingsparameters en monitoringindicatoren gedefinieerd waarmee de resultaten van de VDAB-werking opgevolgd worden. •
1.2
Er is ruime expertise aanwezig inzake de trajectbegeleiding van kansengroepen maar deze kennis is versnipperd over een groot aantal kleinschalige Vlaamse actoren. De expertise is bovendien (grosso modo) verdeeld over aanbodgerichte en vraaggerichte methodieken terwijl een begeleiding naar werk een combinatie vereist van een aanbodgerichte en vraaggerichte aanpak, van ‘coaching’ en ‘hunting’.
Ontstaan en mijlpalen van trajecttendering
Onderstaande tabel zet de mijlpalen bij het ontstaan van de trajecttendering op een rij. We lichten de opeenvolgende gebeurtenissen en mijlpalen daarna verder toe. Tabel 2: Overzicht mijlpalen bij het ontstaan van de trajecttendering Periode
Mijlpaal/gebeurtenis
Eerste helft 2003
VESOC-akkoord Vlaamse regering en sociale partners: sluitende aanpak voor de curatieve doelgroep van langdurig werkzoekenden
Oktober 2003
Federale Werkgelegenheidsconferentie: garandeert begeleidingsaanbod voor alle werkzoekenden tegen 2006 in samenwerking met de Gewesten
–
november
Voorjaar 2004
Expertenrapport ‘Neemt de markt over?’ (Struyven L., Vanhoren I., HIVA) en begeleidende stuurgroep
30 Juni 2004
‘Samenwerkingsakkoord tussen de federale staat, de gewesten en de gemeenschappen betreffende de actieve begeleiding en opvolging van werkzoekenden’: leeftijd wordt belangrijk criterium bij afbakening van de curatieve doelgroep van werkzoekenden
Najaar 2004
Vlaamse Beleidsnota Werk 2004 – 2009: aankondiging van de proeftuin ‘Tendering’ waarbij integrale trajecten aan organisaties buiten VDAB worden toegewezen
2004 – eerste helft 2005
VDAB coördineert verdere voorbereiding trajecttendering samen met interne diensten, Beheerscomité VDAB en Begeleidingscommissie
→ 3 november 2004
Nota Beheerscomité VDAB: bevat basisprincipes tendering en beslist tot oprichting intern projectteam
15 juli 2005
Publicatie bestek voor algemene offertevraag trajecttendering in Belgisch Staatsblad en op 02/08/2005 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
1 januari 2006
Start uitvoering aanbieders
tendering:
toeleiding
werkzoekenden
naar
Bron: IDEA Consult
16
Een eerste mijlpaal in het ontstaan van de tendering voor de curatieve doelgroep van werkzoekenden is een VESOC-akkoord (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) van begin 2003. De Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners bereiken dan een akkoord over een sluitende aanpak voor langdurig werkzoekenden. De Vlaamse regering stelt een extra budget ter beschikking voor de uitvoering van de sluitende aanpak voor de curatieve doelgroep voor werkzoekenden. Op dat moment is er echter nog geen consensus over de rol van private arbeidsbemiddelaars in de uitvoering van de sluitende aanpak8. In het najaar van 2003 vindt de Federale Werkgelegenheidsconferentie plaats. Een van de centrale thema’s is de versterking van het begeleidings- en opleidingsaanbod voor werkzoekenden. Als doelstelling streeft men tegen 2006 naar een sluitende aanpak inzake trajectbegeleiding van werkzoekenden. Alle werkzoekenden moeten dan beroep kunnen doen op een individuele trajectbegeleiding met daarin vervat een grondige screening, de uittekening van een beroepsloopbaan en de opstart van een inschakelingstraject met het oog op duurzame en kwaliteitsvolle tewerkstelling (‘Werk, werk en nog eens werk’, Beleidsnota van de minister van Werk en Pensioenen, 2003). Dit begeleidingsaanbod voor alle werkzoekenden gaat hand in hand met de grotere responsabilisering van werkzoekenden voor hun inspanningen om werk te zoeken. De afspraken worden later geconcretiseerd in een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de Vlaamse regering (30 april 2004). Het akkoord treedt in werking op 1 juli 2004 en voorziet een gefaseerde uitvoering. De fasering bestaat uit het oproepen van langdurig werkzoekenden in 3 fases naargelang hun leeftijd9. De doelgroep van de sluitende aanpak bestaat uit werkzoekenden die jonger zijn dan 25 jaar en die 15 maand of langer werkloos zijn. Daarnaast richt men zich op de werkzoekenden tussen 25 en 50 jaar die 21 maand of langer werkloos zijn. De doelgroep wordt dus bepaald door twee criteria: leeftijd en werkloosheidsduur. Tenslotte voorziet de federale overheid een jaarlijks bijkomend budget van 24.789.352 euro voor de uitvoering van het akkoord. Hiervan gaat 43,26% of 10.500.769,5 euro naar VDAB10. In Vlaanderen verkennen de Minister van Werkgelegenheid, de sociale partners en VDAB ondertussen de mogelijkheden om een deel van van de begeleiding van de curatieve doelgroep van werkzoekenden via een aanbestedingsprocedure toe te wijzen aan externe aanbieders. Begin 2004 start HIVA met een expertenrapport om de ontwerpkeuzes voor deze aanbesteding (tendering) in kaart te brengen in opdracht van het kabinet Werkgelegenheid. Een stuurgroep met vertegenwoordigers van sociale partners, SERV, kabinet Werkgelegenheid en VDAB begeleidt deze studie en biedt een forum om de principes van de tendering te bespreken.
8
Deze afspraken staan vermeld in de notulen van het VESOC-overleg.
9
Van 1 juli 2004 tot en met juni 2005 worden de – 30-jarigen opgeroepen, van 1 juli 2005 tot en met juni 2006 de -40-jarigen en van 1 juli 2006 tot en met juni 2007 de -50-jarigen (door de RVA). VDAB labelt deze groepen pro-actief, telkens vanaf maart, om de sluitende aanpak voor de curatieve doelgroep uit te voeren (Beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering en VDAB voor de periode 2005-2009).
10
Na de federale Werkgelegenheidsconferentie vindt in November 2003 de Vlaamse Ondernemerschapsconferentie plaats. Uit de synthesetekst van de conferentie blijkt dat de sluitende begeleidingsaanpak van werkzoekenden aan bod gekomen is, maar de tekst bevat geen informatie over gemaakte afspraken.
17
Omdat er lange tijd geen uitzicht is op een consensus tussen beleid en sociale partners over de tendering, neemt de Vlaamse Minister van Werk, Vorming en Onderwijs een doorslaggevende beslissing. In de Beleidsnota Werk 2004-2009 wordt de tendering voor de doelgroep van curatieve werkzoekenden aangekondigd als proeftuin. Vanaf dit ogenblik is er geen twijfel meer dat de tendering zal doorgaan. Enkel over de toepassingsvoorwaarden kan nog overlegd worden. De Beleidsnota haalt volgende uitgangspunten aan: VDAB blijft verantwoordelijk voor screening en trajectbepaling terwijl haar partners verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de (integrale) trajecten, de werkzoekende zal een zekere keuzevrijheid hebben en de focus ligt op doorstromingsresultaten. De ervaringen met de tendering zullen als toetssteen dienen om de aanpak en de methodiek van de begeleiding van werkzoekenden te verbeteren. In de verdere voorbereiding van de tendering neemt VDAB het voortouw. De beleidsactoren blijven actief betrokken bij de voorbereiding via het Beheerscomité van de VDAB en de Begeleidingscommissie voor de trajecttendering, die opgericht is als technische werkgroep van het Beheerscomité. Op 3 november 2004 wordt een nota van het Beheerscomité goedgekeurd. Daarin staan de basisprincipes van de tendering. Het Beheerscomité beslist bovendien om een intern projectteam, het team trajecttendering, op te richten. Tot de taken van dat team behoren onder meer het uitwerken van de offertevraag waarmee de organisaties gekozen worden die zullen instaan voor de trajectbegeleiding van de langdurig werkzoekenden. Het bestek voor de tendering verschijnt op 15 juli 2005 en de uitvoering van de trajecttendering begint op 1 januari 2006, een half jaar later dan oorspronkelijk voorzien. Meer details over de voorbereidingsfase (2004-2005) vindt u hierboven.
18
2 UITVOERINGSSTRUCTUUR Om de projectevaluatie uit te voeren, hanteren we een analysekader dat opgebouwd is rond de drie pijlers van programma- en projectmanagement11: het ontwikkelingsperspectief12, de projectstructuur en de werkingsinstrumenten. We richten ons in het deel ‘Projectevaluatie’ vooral op de projectstructuur en de werkingsinstrumenten. De projectstructuur komt overeen met de organisatiestructuur voor de trajecttendering curatieve doelgroep. De werkingsinstrumenten verwijzen naar processen zoals de aanbestedingsprocedure, communicatie en monitoring die het functioneren van de organisatiestructuur garanderen. Vooraleer verder te gaan willen we erop wijzen dat een aantal wijzigingen werden doorgevoerd in het organogram van VDAB na de opstart van de trajecttendering. De beschrijving van de uitvoeringsstructuur is nog gebaseerd op de structuur van VDAB ten tijde van de opstart van de trajecttendering. We kozen voor deze benadering omdat de documenten voor de gunning (vb. bestek voor de aanbieders) zich op het oude organogram baseren. Bovendien hebben de interne wijzigingen bij VDAB weinig tot geen impact gehad op de proeftuin trajecttendering. Het tenderteam, de opvolger van het team trajecttendering, kon zijn werkzaamheden immers zonder onderbreking of grote wijzigingen verder zetten. Het takenpakket van het team werd uitgebreid tot het organiseren en opvolgen van andere tenderprojecten van VDAB.
2.1 2.1.1
Organisatiestructuur Inleiding
De organisatiestructuur bepaalt welke organen, teams en instellingen opgericht zijn, wie er lid van is, en welke de taakverdeling is. Daarnaast gaan we na hoeveel personen betrokken zijn bij de proeftuin trajecttendering. Omdat het nauw verbonden is met het organogram van de tendering, bespreken we tenslotte het besluitvormingsproces toegepast in de trajecttendering. 2.1.2
Voorstelling van de actoren en taakverdeling
De kernactoren uit het organogram zijn: •
De bevoegde beleidsinstanties van de Vlaamse overheid (Vlaamse administratie Werkgelegenheid, Vlaamse Minister van Werk, Onderwijs en Vorming)
11
Zie onder andere Devisscher & Reymen, “Grensoverschrijdende partnerschappen: een uitdaging voor procesmanagement”, in “De cultuur van het bestuur. Over Nederlandse trechters en Vlaamse mozaïeken”, boek naar aanleiding van de Plandag 2003, PDD Stichting Planologische Discussiedagen, 2003
12
Het ontwikkelingsperspectief bevat de bestaansredenen en de doelstellingen van het project alsook de evolutie die hierin plaats vindt bijvoorbeeld omwille van wijzigende omgevingsfactoren (conjunctuur, wetgeving, …). We verwijzen naar de uitgangspunten en doelstellingen voor de trajecttendering zoals verwoord in het luik met de globale evaluatie.
19
•
VDAB, met het Beheerscomité 13 van VDAB, zijn technische werkgroep ‘Begeleidingscommissie Trajecttendering’, het team trajecttendering14, de oriëntatiecentra en de trajectbepalers
•
Aanbieders, die de integrale trajecten uitvoeren in opdracht van VDAB. Het werkgebied van VDAB werd opgedeeld in 7 percelen. Voor elk van de 7 percelen werden 2 verschillende aanbieders aangeduid. Deze aanbieders zijn individuele profit of non-profit organisaties of co-aannemingen van organisaties. De aanbieders kunnen werken met onderaannemers voor het uitvoeren van de trajectbegeleiding of voor onderdelen van de trajecten.
•
Werkzoekenden uit de doelgroep voor trajecttendering (langdurig werkzoekenden), die doorheen hun traject in contact komen met VDAB, de aanbieder, en de eventuele partners van de aanbieder (onderaannemer, co-aannemer).
Figuur 1 geeft een schematisch overzicht van de actoren uit het organogram, en van de interacties tussen de actoren. Figuur 1: Organogram van het project trajecttendering
Arbeidsmarktbeleid
VDAB - centraal
Beheerscomité en Begeleidingscommissie Trajecttendering
Management VDAB
Team trajecttendering
VDAB – LKC’s/Oriëntatiecentra
Werkzoekenden Aanbieders + partners Bron: IDEA Consult
13
De Raad van Bestuur is de opvolger van het Beheerscomité van VDAB in de nieuwe structuur van VDAB.
14
Het ‘team trajecttendering’ heet nu ‘tender team’. Omdat na de trajecttendering andere tenders werden opgestart door het team, werd de naam veralgemeend.
20
Onderstaande tabellen schetsen de bevoegdheden en/of de taken van de belangrijkste beleidsactoren, van VDAB en de aanbieders. Tabel 3: Beleidsactoren en hun taken inzake trajecttendering Actor
Taak in kader van trajecttendering
Vlaamse Minister van Werk, Onderwijs en Vorming
Bevoegd voor het Vlaamse arbeidsmarktbeleid en voor VDAB15 Principiële beslissing inzake tendering als proeftuin (beleidsnota)
Vlaamse Administratie Werkgelegenheid
Monitoring Vlaamse bijdrage tot EES, o.a. acties voor langdurig werkzoekenden, opvolgen beheersovereenkomst VDAB
Bron: IDEA Consult
De schets van het beleidsperspectief voor de trajecttendering (zie globale evaluatie) besteedt aandacht aan de rol van de beleidsactoren bij het tot stand komen van de tendering in Vlaanderen. Aangezien de rol van de beleidsactoren bij de uitvoering van de tendering beperkter is dan bij het uitzetten van de krijtlijnen voor de trajecttendering, gaan we hier niet verder op in. De beleidsactoren volgen de trajecttendering op via hun deelname aan de Raad van Bestuur van VDAB en aan de Begeleidingscommissie Tendering. VDAB werkte een ganse interne projectstructuur uit voor de uitvoering van de trajecttendering. Tabel 4 schetst de projectstructuur en de taakverdeling tussen de betrokken afdelingen en diensten. Het valt op dat er heel wat verschillende diensten en personen betrokken zijn bij de tendering. Naargelang de taak, verschilt de intensiteit van deze betrokkenheid. Voor de uitvoering van de trajecttendering maken we een onderscheid tussen de centrale en de regionale uitvoering. De centrale uitvoering gebeurt door de centrale diensten op de hoofdzetel van VDAB. De centrale diensten, met als spil het team trajecttendering, zijn verantwoordelijk voor het beheer en de opvolging van de tendering en zorgen voor een uniform afsprakenkader dat door aanbieders en VDAB gevolgd wordt. Ook de labeling van de werkzoekenden van de curatieve doelgroep gebeurt centraal. De selectie en toeleiding van de langdurig werkzoekenden die deelnemen aan de trajecttendering gebeurt door de lokale klantencentra (kortweg LKC) en de trajectbegeleiding gebeurt door de aanbieders in elk van de 7 percelen waarin het werkgebied van VDAB is ingedeeld. Hoe de coördinatie tussen de centrale en lokale teams verloopt, komt verder aan bod (zie besluitvorming). We gaan ook even in op de personeelsinzet voor de trajecttendering. Op basis van Tabel 5 krijgen we een idee van het aantal diensten/personen dat betrokken was bij de uitvoering van de tendering bij VDAB. Zoals de tabel laat zien, leidde het project trajecttendering tot een mobilisatie van heel wat mensen en middelen. Een exacte meting van de personeelsinzet is onmogelijk omwille van
15
Instrumenten voor sturing: beheersovereenkomst tussen VDAB en de Vlaamse regering 2005-2009, decreet tot oprichting van het extern verzelfstandigd agentschap VDAB (7 mei 2004)
21
het feit dat de meeste personen zich met heel wat andere taken bezighouden naast de tendering. Naargelang de trajecttendering vorderde, veranderde ook de personeelsinzet. Zo plooiden de activiteiten bij VDAB zich hoofdzakelijk terug tot het team trajecttendering eenmaal de periode van toeleiding (januari 2006 – juni 2007) achter de rug was. In de begroting van VDAB is budget voorzien voor de sluitende aanpak van de curatieve doelgroep, dit budget is niet verder opgesplitst naar het project trajecttendering. Zo voorzag het budget 150 voltijdse OCconsulenten en trajectbepalers in de LKC’s voor de sluitende aanpak van de curatieven. De tabel beschrijft de situatie bij VDAB op het moment dat het tenderproject in volle uitvoering was (augustus 2006).
22
Tabel 4: Actoren binnen VDAB16 betrokken bij het project trajecttendering (2006) Actor
Samenstelling
Taak in project trajecttendering
VDAB, sociale partners17, Gemeenschapscommissarissen18, voorzitter
Beheer en bestuur VDAB, beslissingsbevoegdheid inzake trajecttendering
VDAB, sociale partners19, Gemeenschapscommissari ssen, Administratie Werkgelegenheid
Technische werkgroep van Beheerscomité, adviserende bevoegdheid inzake trajecttendering
2 medewerkers
Voorbereiding en opstart tendering, reeds voor oprichting team trajecttendering
12 medewerkers
- Aanbestedingsprocedure
VDAB Centraal Beheerscomité
Begeleidingscommissie Trajecttendering
Arbeidsmarktregie
- Maakt afsprakenkader Team trajecttendering
- Opvolging van de tendering, facturatie - Communicatie resultaten - Bemiddelende rol
VDAB Dienstenmanagement
Diverse medewerkers
-
Andere centrale afdelingen:
Studiedienst VDAB (1 voltijds equivalent sluitende aanpak curatieve doelgroep)
Aansturing van de oriëntatiecentra, opmaken richtlijnen OC en trajectbepaling (zowel in functie van sluitende aanpak als van trajecttendering) - monitoringgegevens op basis van CVS/Dimona - kwaliteitscontrole trajectbepaling, opzetten klachtenprocedure trajecttendering
-
Dienst Kwaliteit
-
Dienst boekhouding
-
Juridische dienst
-
Verantwoordelijke OC
- OC’s en trajectbepaling binnen het LKC
-
OC-consulenten en trajectbepalers
- Toeleiding werkzoekenden naar aanbieder
-
In totaal 150 VTE voor sluitende aanpak curatieve doelgroep
- optreden bij problemen inzake facturatie of betaling - adviezen aan team trajecttendering vb. inzake aanbestedingsprocedure
VDAB regionaal
13 Regionale LKC’s: Oriëntatiecentra20
Bron: IDEA Consult
16
Deze beschrijving toont de situatie zoals van toepassing tijdens de voorbereiding en start van het project trajecttendering, dus voor de invoering van de nieuwe structuur van VDAB
17
De in de SERV vertegenwoordigde werkgevers- en werknemersfederaties
18
Kabinet Vlaamse Minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Kabinet Vlaamse Minister van Financiën en Begroting
19
werkgeversvertegenwoordiging: Voka, Unizo; werknemersvertegenwoordiging: ABVV, ACV, ACLVB
20
Oriëntatiecentrum bevindt zich binnen de trajectwerking aangeboden door VDAB. Module 2 van de trajectwerking bevat de screening van werkzoekenden door het orëntatiecentrum. Elk LKC heeft meerdere oriëntatiecentra.
23
Tot slot bekijken we nog even de rol van de aanbieders. Zij hebben tot taak om de hen toegewezen trajecten in het perceel uit te voeren conform het bestek voor de tendering en het afsprakenkader opgesteld door het team trajecttendering. De aanbieders werken alleen of met partners. De samenwerking met partners gebeurt via co-aanneming of onderaanneming. Ook de raming van de personeelsinzet bij de aanbieders is zeer indicatief. Bij de aanbieders gaat het in totaal om ongeveer 108 voltijdse equivalenten of gemiddeld 7,7 per lot (zie Tabel 5). Deze medewerkers zijn hoofdzakelijk bezig met intake, begeleiding en opleiding, en de administratie hier rond. De raming kan mogelijks verfijnd worden aan de hand van monitoring- of controlegegevens van VDAB zelf. Tabel 5: Totale personeelsinzet bij de aanbieders ten tijde van drukste periode trajecttendering (indicatief) Totaal aantal medewerke rs (in VTE of in aantal)
Aantal loten
Totaal aantal te begeleiden trajecten
Gemiddeld aantal medewerke rs per lot
Gemiddelde caseload per begeleider
11,3 VTE
1
605
11,3 VTE
60
Alexander Calder
14
2
1025
7
Ascento T-groep, Levanto
25
3
1310
8
Alternatief, Stebo, ATB Limburg, PWA Alken
12 / 6,45 VTE
1
585
6,45 VTE
75
Groep Intro W-Vl, Vokans
8 à 12
1
340
8 à 12
45
Jobcentrum WestVlaanderen, Kopa, Argos, Werkperspectief
23
1
340
23
CVL OostVlaanderen/Groep Intro (2006)
11 VTE
1
325
11 VTE
45
SBS Management Consultants
6 VTE
1
325
6 VTE
125
Vedior
9 VTE
2
785
4,5 VTE
30
WEB, Vokans, Kopa Keerpunt
9,5 VTE
1
360
9,5 VTE
75
Totaal
Ong. 108 VTE 21
14
6000
7,7 VTE
NVT
Aanbieder
Agens
Bron: IDEA Consult (rondvraag bij aanbieders 2006/2007)
21
Berekend als som van VTE’s en drie vierde van het aantal personen waarvan geen voltijds equivalent beschikbaar was.
24
2.1.3
Besluitvorming en coördinatie
Een transparante, snelle, sluitende en duidelijke besluitvorming en coördinatie zijn essentieel voor de voortgang en het draagvlak voor het project trajecttendering. Deze processen zijn des te belangrijker gegeven de schaal van de trajecttendering, in termen van geografische spreiding, aantal betrokken actoren en personen en het budget besteed aan het project. In deze paragraaf gaan we na welke beslissingen waar genomen worden, wat de rol van het team trajecttendering hierbij is en hoe de coördinatie van de tendering verloopt. Het eerder beschreven organogram zet ons op weg om enkele dimensies van de besluitvorming en de coördinatie nader te bekijken: de formele beslissingsprocedures22, de coördinatie-instrumenten ter bevordering van de besluitvorming, het aantal beslissingniveaus en –lijnen en de doorlooptijd inzake besluitvorming. Naargelang het onderwerp (budget tendering, aantal trajecten per perceel, uitvoeringsmodaliteiten…) hebben de beleidsverantwoordelijken, VDAB en de aanbieders een afsprakenkader gecreëerd voor de trajecttendering dat gevolgd dient te worden door VDAB en/of de aanbieders. Dit afsprakenkader is schriftelijk uitgewerkt en bestaat in hoofdzaak uit: •
Verslagen Beheerscomité VDAB vb. inzake budget voor de trajecttendering
•
Het bestek voor de aanbestedingsprocedure waarmee de aanbieders geselecteerd werden, en de bijlagen bij het bestek
•
De offertes van de aanbieders en de gunningsbrieven
•
Proces-verbaal van gunning
•
Het draaiboek voor de tendering
•
Richtlijnen voor de oriëntatiecentra en de trajectbepaling
Het afsprakenkader overlegstructuren:
wordt
getoetst
via
een
aantal
coördinatie-
en
•
via het bespreken, aanpassen en/of bekrachtigen van voorstellen in bestaande beheersstructuren (beheerscomité VDAB, begeleidingscommissie tendering)
•
via de procedure voor aanbesteding, waarvoor de voorwaarden juridisch vastgelegd zijn (algemene offerteaanvraag voor het toekennen van een overheidsopdracht)
•
via overleg specifiek in het kader van het tenderingproject (informatievergadering aanbestedingsprocedure tendering, overleg met aanbieders)
•
via het uniformiseren van afspraken en oplossingen voor problemen gesteld binnen een bepaald perceel of door één of enkele aanbieders (bvb. opstellen draaiboek door team trajecttendering)
De overlegmechanismen dienen te garanderen dat de relevante actoren betrokken zijn bij het besluitvormingsproces. Voor wie niet betrokken is bij de
22
Met formeel bedoelen we dat een beslissingsprocedure schriftelijk is vastgelegd en goedgekeurd, waarbij aangegeven worden welke stappen ondernomen dienen te worden om tot een geldige beslissing te komen, en wie daarbij welke rol vervult.
25
besluitvorming, is het van belang dat de informatie zo snel mogelijk en duidelijk interpreteerbaar ter beschikking gesteld wordt, vb. via website, mail, schriftelijke communicatie. Onderstaande figuur trajecttendering.
toont
de
besluitvormingsstructuur
van
het
project
Figuur 2: Besluitvormingsstructuur van het project trajecttendering* (situatie 2006)
Arbeidsmarktbeleid
VDAB
Beheerscomité VDAB
Begeleidingscommissie Trajecttendering
Management VDAB
Team Trajecttendering
Aanbieders + partners
Dienstenmanagement
VDAB – LKC’s/Oriëntatiecentra
Bron: IDEA Consult *pijlen: volle lijn = besluitvorming, gestreepte pijl=samenwerking + overleg
In de structuur van VDAB heeft het beheerscomité de hoogste beslissingsbevoegdheid voor het project trajecttendering. De begeleidingscommissie trajecttendering heeft een adviserende bevoegdheid, maar speelt wel een belangrijke rol bij het tot stand komen van het afsprakenkader voor de tendering. Wat betreft de dagelijkse uitvoering van het project, is er een belangrijk onderscheid tussen het team trajecttendering dat verantwoordelijk is voor de projectcoördinatie en de opvolging/monitoring van de aanbieders en het dienstenmanagement van VDAB dat de uitnodiging, screening en toeleiding van te tenderen werkzoekenden aanstuurt via de oriëntatiecentra en trajectbepalers.
26
Het team trajecttendering heeft een ruim takenpakket en kan vrij autonoom opereren. Het team volgt volgende stappen inzake besluitvorming: •
Het team is aanspreekpunt voor aanbieders en de lokale directies van de LKC’s (directeur of verantwoordelijke curatieve doelgroep). Vooraleer bijsturingen en concrete afspraken te formaliseren, pleegt het team overleg met aanbieders, de LKC’s en het centrale dienstenmanagement. Ook andere centrale diensten worden hierbij geraadpleegd (juridische dienst, dienst boekhouding, studiedienst).
•
Het team trajecttendering neemt zoveel mogelijk beslissingen zelf. Het hoger geschetste afsprakenkader dient als leidraad.
•
Wanneer er onduidelijkheden zijn in het afsprakenkader of aspecten die niet aan bod komen, koppelt het team zijn beslissingen terug aan de directeur arbeidsmarktregie en het algemeen management en vraagt het team bijkomend advies vooraleer een besluit te nemen.
•
Zaken die per perceel kunnen beslist worden, dienen teruggekoppeld te worden aan het team trajecttendering zodat de uniformiteit over de percelen heen bewaakt kan worden.
Er zijn diverse maatstaven voor het beoordelen van het functioneren van de besluitvorming, zoals tevredenheid van de actoren inzake overleg en inspraak in het besluitvormingsproces (is alle nodige info snel beschikbaar ook al was men niet betrokken bij besluitvorming?), transparantie, doorlooptijd, eenduidigheid van de verspreide informatie. We stellen vast dat de resultaten van het besluitvormingsproces algemeen positief zijn in termen van tevredenheid van de betrokken actoren, en in termen van doorlooptijd bij het nemen van beslissingen. Uit de rondvraag blijkt dat de aanbieders tevreden zijn over de contacten met VDAB. Voor het team trajecttendering is het huidige besluitvormingsproces goed hanteerbaar en voldoende flexibel. Het grootste aandachtspunt is de snelheid en eenduidigheid van het overbrengen van informatie vanuit het team trajecttendering via het centrale dienstenmanagement tot in elk OC en bij elke trajectbepaler. Door deze complexe aansturing kon het enige tijd duren vooraleer de violen gelijk gestemd waren en de toepassing van de afspraken overal op dezelfde manier gebeurde.
27
2.2
Werkingsinstrumenten
Samen met het ontwikkelingsperspectief en de uitvoeringsstructuur vormen de werkingsinstrumenten de derde pijler van het projectbeheer. De instrumenten zijn in feite beheersprocessen die leiden tot de uitvoering van de voorziene taken, en tot de samenwerking die deze taken vereisen. In wat volgt worden volgende werkingsinstrumenten geanalyseerd: •
Kwaliteitsbewaking door VDAB
•
Communicatie, zowel intern als extern
•
Opvolging/monitoring trajecttendering
•
Controlesystemen
•
Facturatie
en
rapportering
over
de
voortgang
van
de
We brengen telkens in kaart hoe de systemen uitgebouwd zijn, en hoe ze functioneren. De aanbestedingsprocedure voor de selectie van de aanbieders wordt uitgebreid besproken in het volgende hoofdstuk. De processen die te maken hebben met trajectbepaling en trajecttoeleiding komen in de procesevaluatie aan bod (volgend deel). De financiering van de trajecttendering wordt in de financiële evaluatie besproken. 2.2.1
Kwaliteitsbewaking
De projectevaluatie peilt naar de diverse acties die ondernomen zijn om kwaliteit uit te bouwen. We gaan na hoe het kwaliteitsbeleid voor het project trajecttendering eruit ziet en welke kwaliteitsgaranties ingebed zijn. In eerste instantie richten we ons op de kwaliteit van de trajecten voor werkzoekenden. Aangezien VDAB verantwoordelijk is voor de tendering, en dus eindverantwoordelijke is voor de dienstverlening aan de getenderde werkzoekenden, zou in principe de kwaliteitsstandaard die VDAB hanteert voor zijn eigen werking minstens als norm gehaald moeten worden in de trajecttendering. Dit geldt zowel voor het deel van het traject dat VDAB uitvoert als voor de begeleiding door de aanbieders. VDAB werkt voor de uitbouw van haar kwaliteitsbeleid volgens het EFQM-model (zie o.a. VDAB Jaarverslag 2005). Algemeen stellen we vast dat er geen aparte kwaliteitsprocedure is uitgewerkt voor de trajecttendering. De kwaliteitsbewaking en –garantie gebeuren via een aantal verschillende kanalen en mechanismen: •
De gerichte selectie van aanbieders door middel van de aanbestedingsprocedure is een eerste ‘ex ante’ garantiemechanisme. De aanbieders dienen aan alle selectiecriteria te voldoen, en dienen ook zo goed mogelijk te scoren op de gunningscriteria methodiek, prijs, locatie en deskundigheid. Als selectiecriterium inzake kwaliteit geldt het beschikken over de erkenning als privaat bemiddelingsbureau of als bureau voor kostenloze arbeidsbemiddeling en voldoen aan de criteria voor erkenning in het kader van de regeling ‘opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers’. De gunningscriteria methodiek en deskundigheid zijn de belangrijkste criteria om de kwaliteit van de trajectbegeleiding door de aanbieder ex ante in te schatten.
28
•
Om tijdens de uitvoering van de tendering de kwaliteit te bewaken – on going kwaliteitsopvolging- , wordt het ‘contract’ tussen VDAB en aanbieder als norm gehanteerd voor het controleren door VDAB van de aanpak van de aanbieders. Dit contract bestaat uit de gunningsbrief, de offerte van de aanbieder en het bestek voor de trajecttendering. Het team trajecttendering controleert het navolgen van dit contract via evaluatiebezoeken aan de aanbieders (zie ook verder bij opvolging en monitoring).
•
VDAB doet aan kwaliteitsbewaking van de screening en de trajectbepaling van te tenderen werkzoekenden. De richtlijnen voor de OC’s en voor de trajectbepaling in het kader van de tendering vormen de gehanteerde norm. De kwaliteitsbewaking gebeurt door de dienst Kwaliteit, maar ook door de centrale afdeling Dienstenmanagement. Het gaat hier om een inhoudelijke toetsing van intakeleidraad en trajectbepaling aan de richtlijnen opgesteld hiervoor (vb. Zijn alle verplichte velden ingevuld? Zijn gekozen acties gemotiveerd? Zijn afwijkingen tussen intakeleidraad en trajectacties correct gemotiveerd?). Het team trajecttendering toetst de vormvereisten van de trajectbepalingen en de trajectovereenkomsten aan de hand van steekproeven.
•
Zowel VDAB als de aanbieders beschikken over een klachtenprocedure waarmee werkzoekenden hun klachten kunnen melden, laten behandelen en een oplossing kunnen verkrijgen. De basisprincipes van de procedure zijn beschreven in het bestek voor de tendering (wettelijke basis, interne en externe klachtenprocedure). De meeste aanbieders bleken bij een eerste toetsing (februari 2006) door VDAB niet te voldoen aan deze vereisten, en kregen daarna tijd om hun procedure aan te passen. De procedures zijn intussen aangepast en goedgekeurd door VDAB. Globaal genomen kan men stellen dat het aantal klachten van werkzoekenden beperkt is gebleven23.
•
Tenslotte krijgt de kwaliteit naast een procedurele ook een inhoudelijke invulling door de kwaliteit te verbinden aan de bereikte resultaten, bijvoorbeeld de mate waarin de werkzoekenden een duurzame tewerkstelling vinden. Het evaluatieonderzoek dient hier een licht op te werpen. In de globale evaluatie belicht de evaluator enkele kwaliteitscriteria voor goede trajectbegeleiding.
Omdat quasi alle aspecten van de trajectbegeleiding aan bod komen in bovenstaande procedures, lijkt de kwaliteitsbewaking voldoende gegarandeerd in de trajecttendering. Waar te weinig kwaliteit geboden werd, kunnen knipperlichten in werking treden vb. via de klachtenprocedure. 2.2.2
Communicatie
Inzake interne communicatie over de tendering vervult het team trajecttendering de belangrijkste rol wat betreft communicatie naar de aanbieders toe en wat betreft de informatie-uitwisseling binnen VDAB vooral naar de overige centrale diensten. De communicatie naar de lokale klantencentra gebeurt via het centrale dienstenmanagement.
23
VDAB beschikt over exacte cijfers over het aantal klachten in het kader van de trajecttendering.
29
VDAB heeft volgende instrumenten ter beschikking om informatie te verspreiden: •
de website van VDAB bevat de belangrijkste documenten voor aanbieders en andere geïnteresseerden. Deze website wordt regelmatig aangevuld en bijgewerkt.
•
het VDAB-intranet bevat informatie inzake de tendering voor de centrale diensten van VDAB en voor de lokale klantencentra (vb. richtlijnen OC/trajectbepaling, richtlijnen CVS…)
•
de verspreiding van schuldbevestigingsstaten, overzichtsrapporten en andere informatie naar alle aanbieders via mail ofwel met een vaste frequentie (vb. maandelijkse schuldbevestigingsstaten) ofwel wanneer nodig geacht wordt. De aanbieders ontvangen in beperkte mate informatie over de resultaten van andere aanbieders (uitstroomcijfers).
Het team trajecttendering wordt als centraal aanspreekpunt ook vaak gecontacteerd per telefoon of mail door individuele aanbieders, OC’s en trajectbepalers… Elk perceel heeft twee contactpersonen binnen het team. Dit dient onder meer om de bereikbaarheid van het team te bevorderen. De communicatie met de beleidsactoren en de lijnverantwoordelijken binnen VDAB gebeurt tijdens overlegmomenten zoals de Begeleidingscommissie Trajecttendering, het Beheerscomité van VDAB en managementvergaderingen. In principe is er dus voldoende informatie beschikbaar voor de actoren die betrokken zijn bij of verantwoordelijk zijn voor de trajecttendering. De gedetailleerde informatie over de trajecttendering is echter niet zo toegankelijk voor andere stakeholders (vb. andere geïnteresseerde marktspelers) omwille van het feit dat er maar een beperkte hoeveelheid informatie publiek beschikbaar werd gesteld. 2.2.3
Monitoring en rapportering
Om het project trajecttendering tijdens de uitvoering op te volgen en te kunnen bijsturen, is er een monitoring- en rapporteringsysteem nodig dat relevante, tijdige, precieze en duidelijke informatie bevat24. Dit informatiesysteem levert eveneens gegevens voor de externe evaluatie van de tendering. De kern van het kwantitatieve monitoringsysteem is de elektronische dataverzameling via het cliëntvolgsysteem CVS van VDAB. Daarnaast is er een systeem voor facturatie en betaling aan de aanbieders25. De monitoring van de tendering werd al voor de start in januari 2006 voorbereid, onder meer via het bepalen van definities en concepten voor de identificatie van trajectonderdelen en het meten van de uitstroomresultaten, en via de aanpassingen in CVS om de registratie door de aanbieders mogelijk te maken. Er werd opleiding gegeven aan de aanbieders zodat ze konden leren werken met het CVS-systeem wat belangrijk is om de kwaliteit van de ingevoerde gegevens te garanderen.
24
Zie onder andere de SMART-criteria voor indicatoren.
25
Ingebed in het PeopleSoft-systeem van VDAB (bedrijfsondersteunend pakket)
30
Het monitoringsysteem van de tendering werd daarna nog verder ontwikkeld in samenwerking met de studiedienst van VDAB. Er zijn vier types boordtabellen: •
Tabellen voor rapportering aan de aanbieders met o.a. gegevens over het profiel, de trajectbegeleider, de duur van het traject, de werkloosheidsduur, de datum van definitieve toeleiding, de toestand van het traject per getenderde werkzoekende
•
Financiële tabellen (schuldbevestigingsstaten)
•
Tabellen met informatie over de trajectacties (werkelijke trajectacties en werkelijke opleidingsuren)
•
Prestatietabellen (voorziene opleidingsacties en – uren)
•
Uitstroomtabellen (uitstroom uit werkloosheid en naar werk, gecumuleerd op basis van Dimona)
•
Tabellen met gegevens uit de intakeleidraad (randvoorwaarden)
Voor de rapportering over de voorgang van de trajecttendering maakt VDAB gebruik van de gegevens uit CVS, aangevuld met meer kwalitatieve informatie. De rapportering en opvolging gebeuren via volgende kanalen: •
Er worden maandelijks overzichtstabellen begeleidende organisatie op basis van CVS.
opgesteld
per
aanbieder/
•
Er vonden lokale evaluatievergaderingen plaats met de aanbieders, de LKC’s en het tenderteam. Van deze vergaderingen wordt een verslag opgesteld.
•
Daarnaast voert het tenderteam monitoringbezoeken uit per aanbieder (zie hoger, bij kwaliteitsbewaking). Er wordt ook gewerkt met steekproeven van dossiers van getenderde werkzoekenden. De centrale verwerking van deze gegevens gebeurt echter met vrij grote achterstand ten opzichte van de individuele opvolging per aanbieder (op korte termijn).
•
Het team trajecttendering rapporteert aan de Begeleidingscommissie trajecttendering, aan het beheerscomité van VDAB en aan het lijnmanagement van de afdeling arbeidsmarktregie van VDAB. Het is de bedoeling om driemaandelijks te rapporteren aan de Raad van Beheer.
•
Overzichtscijfers zijn beschikbaar op het intranet van VDAB (EIS). OCconsulenten en trajectbepalers hebben toegang tot de individuele dossiers van de werkzoekenden in CVS.
•
Tenslotte gebeurt door de externe evaluator een halfjaarlijkse rapportering over de tendering aan VDAB en de Begeleidingscommissie Trajecttendering.
Inzake monitoring en rapportering doet VDAB volgens ons dus voldoende inspanningen. Enkele aandachtspunten die op andere plaatsen in het rapport aan bod komen, hebben vooral te maken met de gegevensregistratie (vb. geen registratie van type doelgroep waartoe werkzoekende behoort, verschillende
31
registratie van opleidingsmodules door aanbieders) en de centrale verwerking van de monitoringinformatie. De aanbieders krijgen met de aangeboden informatie de mogelijkheid om aan zelfevaluatie te doen. Het beschikken over een zelfevaluatiesysteem op zich is echter geen vereiste vanwege VDAB. Uit de interviews met de aanbieders blijkt dat ze tijdens de uitvoering van de trajecttendering relatief weinig aan monitoring en evaluatie doen. 2.2.4
Facturatie
Voor de opmaak en de betaling van de facturen opteerde VDAB ervoor om te werken met een systeem van schuldbevestigingsstaten. De schuldbevestigingsstaten worden maandelijks door de VDAB aangemaakt op basis van het aantal toegeleide werkzoekenden waarvoor in het CVS-systeem gedurende de voorgaande maand een traject werd opgestart. Deze schuldbevestigingsstaten worden aan de aanbieder bezorgd en bevatten een overzicht van de af te rekenen inspanningsfinanciering, resultaatsfinanciering en bonussen voor de voorgaande maand. Per gegunde opdracht, dus per lot, dient een aparte factuur opgemaakt te worden. In het verleden bleek bij controle door het team tendering bij de aanbieders dat voor sommige werkzoekenden de trajectovereenkomst nog niet was ondertekend. De uitbetaalde inspanningsfinanciering werd dan in één van de volgende maanden afgetrokken van het te factureren bedrag in de schuldbevestigingsstaat indien de overeenkomst nog steeds niet was ondertekend. De aanbieders blijken zeer tevreden over de werking van het facturatiesysteem, en over de mogelijkheid om over problemen te overleggen met VDAB. 2.2.5
Controlesystemen
Controlesystemen worden opgezet om actief na te gaan of de juridische en financiële normen en afspraken nageleefd worden. VDAB is een Vlaamse openbare instelling die onderworpen is aan de geldende controlemechanismen voor Vlaamse openbare instellingen (Inspectie Financiën, Rekenhof…). Als project van VDAB valt ook de tendering binnen dit algemene controlesysteem. Naast deze niet-specifieke controle identificeren we volgende specifieke controlemechanismen voor de trajecttendering: •
Tijdens de aanbestedingsprocedure was er een intern controlecomité voor de opvolging van de procedure en de geschillencommissie voor de behandeling van bezwaren tegen de gunning. Deze twee organen spelen geen rol meer tijdens de uitvoering van de tendering.
•
Het team trajecttendering controleert en bewaakt de facturen vanwege en betalingen aan de aanbieders, in samenwerking met de dienst boekhouding.
•
VDAB heeft een dienst interne audit, die projecten kan selecteren voor een projectaudit.
•
Sommige aanbieders hebben controlesystemen organisatie vb. een afdeling interne audit.
binnen
hun
eigen
32
•
De kwaliteitsbewaking en de monitoring- en rapporteringsactiviteiten hebben in zekere zin een controlerende functie. Via de monitoringbezoeken aan de aanbieders gaat het team trajecttendering na of de aanpak van de aanbieder zoals bepaald in het bestek en zijn offerte in voldoende mate wordt nageleefd.
•
In het bestek is een clausule opgenomen over dubbele financiering en overfinanciering. Alle inschrijvers verbinden zich ertoe geen dubbelfinanciering26 op te zetten. Dit houdt in dat acties (opleidingen of begeleidingen) welke in het kader van de tenderingopdracht worden gefinancierd, niet bijkomend met andere inkomsten mogen worden vergoed. Voor zover ons bekend, voorziet VDAB geen systeem om dit stelselmatig te controleren en zijn er ook geen specifieke inspecties uitgevoerd. Op basis van de eerder vage definities, is het ook niet zo eenvoudig om dit element te controleren (zie ook financiële evaluatie).
De visie van het team trajecttendering op de controlesystemen is dat het partnerschapidee een belangrijk uitgangspunt is bij de tendering. Dit betekent dat men problemen zoveel mogelijk via overleg en in consensus wil oplossen. Problemen kunnen zowel door VDAB, door de aanbieders als door de werkzoekenden (via de klachtenprocedure) gesignaleerd worden. Wanneer het team trajecttendering vermoedt dat er iets misloopt, bijvoorbeeld via de monitoringbezoeken, dan neemt het team initiatief met het oog op bijsturing.
26
Er is sprake van dubbelfinanciering wanneer de toegekende overheidssteun hoger is dan hetgeen nodig is om de kosten van de uitvoering van de tenderingactiviteiten geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van de verplichtingen (gebaseerd op art. 5 van de Beschikking van de Europese Commissie betreffende de toepassing van art. 86 van het Verdrag op staatssteun).
33
3 AANBESTEDINGSPROCEDURE In dit hoofdstuk wordt de aanbestedingsprocedure in kaart gebracht en de beoordeling van de gunning geanalyseerd. We bespreken eerst de ontwerpkeuzes die gemaakt werden bij het opzetten van het tenderingproject voor de trajectbegeleiding curatieve doelgroep in Vlaanderen. Vervolgens beschrijven we het verloop van de aanbestedingsprocedure. Tot slot bespreken we de resultaten en analyses van de gunning. Voor de uitwerking van dit deel werd beroep gedaan op verschillende bronnen: •
Interviews met VDAB, beleid en sociale partners
•
Bevraging van de inschrijvers. We maakten bij de inschrijvers onderscheid tussen geselecteerde aanbieders (enkel penhouders), niet-gegunden (eveneens enkel penhouders) en een paar potentiële aanbieders die geen projectvoorstel indienden27
•
Interne nota’s van het Beheerscomité VDAB en de Begeleidingscommissie Trajecttendering
•
Andere studies, waaronder de studie van Struyven en Vanhoren (2004), “Neemt de markt over?”
•
Resultaten van de beoordelingsprocedure
•
Het PV van de gunning, de gunningsbrieven en de bekendmaking aan de niet-gegunden
•
Offertes van de gegunde aanbieders
3.1
Ontwerpkeuzes
Onderstaande tabel geeft een beknopt overzicht van de belangrijkste ontwerpkeuzes voor de tendering trajectbegeleiding curatieve doelgroep. Deze worden nadien verder toegelicht.
27
Volgende organisaties namen deel aan de bevraging: alle aanbieders (Groep Intro Oost-Vlaanderen, SBS, Agens, Ascento T-groep, Alexander Calder, Vedior, Alternatief, WEB, Groep Intro WestVlaanderen en Jobcentrum West-Vlaanderen). Onder de niet-gegunden namen ATB VlaamsBrabant, Carela, Fourstar Reïntegratie, Konvert Adviezen, Maatwerk, Manpower, Randstad, Salus Employability, Stad Gent, Tivo en Grijkoord deel aan de bevraging. Van 3 niet-gegunden kregen we geen antwoord binnen. Van de 4 gecontacteerde potentiële aanbieders, namen enkel Epheon en Right Management Consultants deel aan de bevraging.
34
Tabel 6: Overzicht ontwerpkeuzes tendering trajectbegeleiding curatieve doelgroep Rol van de overheid
VDAB is regisseur voor de tendering, maar blijft actor voor gelijkaardige activiteiten (trajectbegeleiding curatieve groep)
Vorm van aanbesteding
Algemene offerteaanvraag
Inhoud van de aanbesteding
Aanbesteding van integrale trajecten voor curatieve groep werkzoekenden – VDAB blijft verantwoordelijk voor intake en trajectbepaling – acceptatieplicht bij de aanbieder (geen terugverwijzing van werkzoekenden mogelijk)
Omvang van de aanbesteding
6.000 trajecten (in principe 69% met competentieversterking, 31% zonder competentieversterking)
Percelen
7 percelen met verschillende perceelsgrootte (min. 680 trajecten, max.1210 trajecten) – capaciteitsgarantie per gunning
Aantal aanbieders
2 verschillende aanbieders per perceel (gelijke verdeling aantal trajecten) – keuzevrijheid voor de werkzoekende binnen elk perceel
Contractduur
Tenderingproject loopt van 01/01/2006 tot 31/12/2009. Alle toeleidingen worden gespreid over de eerste 18 maanden.
Samenwerkingsvormen
Voor trajectbegeleiding samenwerking mogelijk via coaanneming of onderaanneming. Voor uitvoering trajectacties samenwerking mogelijk via onderaanneming.
Selectie- en gunningscriteria Financieringmodel
5 selectiecriteria (zie verder) 4 gunningscriteria: methodiek, deskundigheid, locaties en prijs Gedeeltelijke resultaatsfinanciering (met vast deel, variabel deel en bonus i.f.v. behaalde resultaat t.o.v. opgelegde uitstroomnorm)
Bron: IDEA Consult op basis van informatie VDAB
3.1.1
Vorm van de aanbesteding: algemene offerteaanvraag
Algemene offerteaanvraag Om de opdracht “trajectbegeleiding curatieve doelgroep” te gunnen, werd in Vlaanderen gekozen voor een procedure van algemene offerteaanvraag. Bij deze gunningswijze is prijs geen exclusief gunningscriteria (ook andere criteria spelen een rol in de beoordeling) en wordt de offertevraag verspreid naar een maximaal aantal potentieel geïnteresseerden. Alle offertes van inschrijvers die aan de in het bestek geformuleerde selectiecriteria voldoen, moeten worden meegenomen in het beoordelingsproces. De belangrijkste motivatie voor de keuze van “algemene offerteaanvraag” was het bereiken van een ruim en gevarieerd aanbod van potentiële aanbieders. Via deze procedure wou de Vlaamse overheid zo veel mogelijk aanbieders een kans geven een offerte in te dienen en aldus mee te dingen voor de trajectbegeleiding van curatieve werkzoekenden. Omdat prijs niet het enige gunningscriterium kon zijn, werd beslist een algemene offerteaanvraag in plaats van een openbare aanbesteding te lanceren.
35
Aanbesteding in één ronde Verder werd geopteerd voor een aanbestedingsprocedure in één ronde (nietgefaseerd). Een gefaseerde procedure daarentegen impliceert dat potentiële aanbieders zich eerst kandidaat stellen voor de opdracht en geselecteerd worden op basis van een aantal ontvankelijkheidscriteria en kwalitatieve criteria. De geselecteerde aanbieders worden vervolgens uitgenodigd om een offerte in te dienen voor de tweede fase. Een aanbesteding in één ronde heeft het nadeel dat alle inschrijvers tijd en energie investeren in een volledig uitgewerkte offerte28. Een voordeel van een aanbesteding in één ronde is echter dat de regisseur in staat is de gunning toe te kennen aan de inschrijvers met de beste prijs/kwaliteitsverhouding. Men kan beter de kwaliteit beoordelen want men heeft een vollediger dossier en men maximaliseert de concurrentie. In Nederland koos men bij de UWV-afdelingen uiteindelijk voor een openbare procedure (niet-gefaseerd) nadat bleek dat een gefaseerde procedure voor heel wat werklast zorgde en de doorlooptijd tussen offerte en gunning deed aanslepen. Gemeenten gebruiken nog steeds geen gestandaardiseerde procedure29. In Australië gebeurde de eerste aanbesteding in één ronde. De volgende aanbestedingen werden echter in drie fasen uitgewerkt. In een eerste fase werden de al actieve reïntegratiebedrijven geselecteerd die bij het eerste tenderingproject de vooropgezette resultaten behaalden. De niet-geselecteerde actieve bedrijven en potentiële toetreders tot de markt konden zich vervolgens in een tweede fase kandidaat stellen. De geselecteerde kandidaten hadden dan de mogelijkheid om in een derde fase een offerte in te dienen30. In het Verenigd Koninkrijk hangt de proceduremethode af van het aanbestede tewerkstellingsprogramma. Het doelgroepspecifieke New Deal programma wordt in 1 ronde afgewikkeld terwijl de procedure bij de Employment Zones en de Action Teams (gebieden met een hoger dan gemiddeld aantal werkzoekenden) in 2 ronden gebeurt (Cuyper et al, 2005; Struyven et al, 2002). Uit de interviews met de regisseur en sociale partners blijkt dat de Vlaamse keuze voor een niet-gefaseerde procedure verband houdt met de timing van het ganse tenderingproject. De voorbereidingsfase heeft heel wat vertraging opgelopen (zie hiervoor in beschrijving historiek), zodat de feitelijke opstart van het project meermaals verschoven werd. Om de opstart van het tenderingproject niet verder te vertragen, werd gekozen voor een aanbestedingsprocedure in één ronde. Uit de bevraging van de inschrijvers blijkt het volgende: •
De 10 aanbieders vonden een aanbesteding in één ronde een goede keuze. Ze verwezen hierbij vooral naar het feit dat de selectie van aanbieders kan gebeuren op meer inhoudelijke informatie van elke
28
En dit in tegenstelling tot een gefaseerde procedure, waar de regisseur een preselectie van kandidaten moet doorvoeren gebaseerd op veel beperktere informatie over elke inschrijver. Het gaat in dit geval over informatie met betrekking tot de vastgelegde selectie- en kwaliteitscriteria.
29
Cuyper P., Struyven L. & Vanhoren I. (2005), Private bedrijven in het arbeidsmarktbeleid: Ervaringen met marktwerking in Nederland en Groot-Brittannië vanuit het perspectief van de private sector, Hoger Instituut voor de Arbeid, Leuven, p15.
30
Struyven L., Steurs G., Peeters A. & Minne V. (2002), Van aanbieden naar aanbesteden: Marktwerking bij arbeidsbemiddeling en –reïntegratie in Australië, Nederland, Verenigd Koninkrijk en Zweden, Acco, Leuven, p 69-70.
36
inschrijver (bv. omtrent de methodiek en aanpak). De gunningscriteria maakten vrij snel duidelijk of een organisatie kans maakte. Een kandidaatstelling alleen omvat niet dezelfde inhoudelijke informatie. Bovendien is het bij een aanbesteding in één ronde sneller duidelijk voor de indienende organisaties of ze zouden worden ingeschakeld in dit project gezien de kortere doorlooptijd van de hele procedure. •
3.1.2
Bij de niet-gegunden waren de meningen over een aanbesteding in één ronde gemengd. Iets meer dan de helft had een kandidaatstelling voor de eigenlijke offerte gewenst. Dat zou volgens hen heel wat werk uitgespaard hebben. Ook werd gesuggereerd dat een mondelinge toelichting van de offerte waarbij door de VDAB kritische vragen gesteld kunnen worden, een meerwaarde kan hebben. Afbakening onderwerp van aanbesteding
Uit buitenlandse voorbeelden blijkt dat er een grote variatie mogelijk is in de inhoud van de opdracht die aanbesteed wordt. We maken hierbij een onderscheid tussen de wie- en wat-vraag. De eerste vraag houdt verband met de afbakening van de doelgroep die deel zal uitmaken van de tendering. De tweede vraag met de inhoudelijke reikwijdte van de opdracht (afbakening van de activiteiten van de aanbieders). Binnen de Vlaamse context werd relatief snel duidelijk dat het tenderingproject toegepast zou worden op de curatieve groep werkzoekenden (in het kader van de sluitende aanpak voor deze groep). Concreet gaat het om de langdurig werkzoekenden die intensieve begeleiding nodig hebben al dan niet met competentieversterking ( type 3 en type 4 van de curatieve werking VDAB, zie ook elders). Voor deze groep werden de volgende vier mogelijke modellen uitgetekend: •
Model 1: Aanbesteding van afzonderlijke trajectonderdelen
•
Model 2: Aanbesteding van deeltrajecten
•
Model 3: Aanbesteding van geïntegreerde trajecten, eventueel met diepgaande intake
•
Model 4: Aanbesteding van geïntegreerde trajecten, inclusief volledige intake en trajectbepaling
Voor een uitgebreide beschrijving van deze modellen verwijzen we naar Struyven en Vanhoren (2004). In de voorbereidingsfase van het Vlaamse tenderingproject werd geruime tijd gediscussieerd over de inhoud van de aanbesteding (welke activiteiten zouden aanbesteed worden?). De discussie ging voornamelijk over model 2 en model 3. Er is uiteindelijk een consensus bereikt en het Beheerscomité heeft beslist om integrale trajecten aan te besteden, met uitzondering van de intake (model 3). De screening en trajectbepaling blijven de verantwoordelijkheid van de VDAB, omdat dit beschouwd wordt als een universele dienstverlening. Op basis van een oriënteringsprogramma wordt een individuele trajectbepaling uitgevoerd voor alle betrokken langdurig werkzoekenden. De aanbieders staan in voor de integrale uitvoering van deze trajecten en kunnen de toegeleide werkzoekenden niet
37
terugwijzen naar de VDAB (acceptatieplicht bij de aanbieder). Er wordt bij de trajecten een onderscheid gemaakt tussen intensieve begeleidingstrajecten met competentieversterking en intensieve begeleidingstrajecten zonder competentieversterking (zie volgend punt ‘Omvang van de aanbesteding’). De belangrijkste motivatie voor het aanbesteden van integrale trajecten is de vrijheid die men aanbieders wou geven in het bepalen van noodzakelijke acties om langdurig werkzoekenden toe te leiden naar duurzaam werk. In de eerste 2 modellen is er weinig autonomie bij de aanbieders en lijkt het model eerder op uitbesteding (van bv. opleiding) in plaats van aanbesteding van trajectbegeleiding. De bevraging van de inschrijvers bij de start van de trajecttendering leerde dat alle inschrijvers voorstander waren van het aanbesteden van integrale trajecten. Dit geldt zowel voor aanbieders als niet-geselecteerde inschrijvers. Anderzijds twijfelden de aanbieders aan de vooropgestelde taakverdeling tussen VDAB en aanbieders. Dit had vooral te maken met de mogelijks te beperkte duur van de oriëntatie bij VDAB en de onzekerheid over de manier waarop de trajectbepaling opgesteld zou worden. Deze twijfels blijken achteraf gezien gedeeltelijk terecht. De analyse van de trajectbepaling, toeleiding naar de aanbieder en oriëntatie bij de aanbieder bevat hier meer informatie over (zie deel Procesevaluatie). 3.1.3
Omvang van de aanbesteding
Via een algemene offerteaanvraag van de VDAB werden in totaal 6.000 remediërende trajecten van de curatieve doelgroep aanbesteed. Over de omvang van deze aanbesteding werd in de voorbereidingsfase heel wat gediscussieerd tussen regisseur, beleid en sociale partners. Aanvankelijk was er het idee om de tendering enkel toe te passen op de groep curatieve werkzoekenden die toegeleid zouden worden naar een begeleidingstraject met competentieversterking. Deze groep wordt geschat op 3.000 werkzoekenden op jaarbasis. Aangezien het project initieel 6 maand vroeger zou opstarten (d.w.z. midden 2005), konden 6.000 trajecten van dit type toegeleid worden vóór midden 2007 (einddatum sluitende aanpak). Het voordeel van dit scenario was een duidelijke scheiding met de eigen activiteiten van de VDAB, aangezien de curatieve groep met nood aan een begeleidingstraject inclusief competentieversterking integraal naar de tendering zou gaan, terwijl de VDAB verantwoordelijk zou zijn voor de overige groepen binnen de curatieve werkzoekenden. Door de latere opstart van het project kunnen de eerste toeleidingen pas plaatsvinden vanaf januari 2006. De maximale doorlooptijd van de toeleidingen bedraagt daardoor 1,5 jaar en dit impliceert dat maximaal 4.500 werkzoekenden toegeleid kunnen worden naar een traject met competentieversterking. In de begeleidingscommissie VDAB werd uiteindelijk afgesproken het initiële aantal trajecten van 6.000 toch te behouden voor de trajecttendering. Dit impliceert dat ook trajecten zonder competentieversterking aanbesteed moesten worden naar externe aanbieders. De 6.000 toe te leiden trajecten hebben aldus betrekking op een mix van intensieve begeleidingstrajecten met competentieversterking en intensieve begeleidingstrajecten zonder competentieversterking. De regisseur zal volgende verhoudingen nastreven: 69% met competentieversterking en 31% zonder competentieversterking. Deze verhoudingen hebben betrekking op elk gegund pakket trajecten (dus per aanbieder). Het uiteindelijk toegeleide percentage van intensieve trajecten met
38
competentieversterking mag - per aanbieder - maximaal 74% bedragen van de gegunde trajecten, zo niet kan een schadevergoeding geëist worden. Bovenstaande keuze heeft tot gevolg dat de begeleiding van curatieve werkzoekenden bij trajecten zonder competentieversterking zowel door externe aanbieders als de eigen consulenten van de VDAB zal uitgevoerd worden. Bij de inschrijvers leefde veel onduidelijkheid over hoe het begrip competentieversterking in de praktijk toegepast zou worden, bijvoorbeeld aan de hand van welke criteria bepaald zou worden wie competentieversterking nodig heeft en wie niet. Het budget voor het tenderingproject werd vastgelegd op 11,43 miljoen EUR op jaarbasis (of een totaalbudget van 17,145 miljoen EURO voor 1,5 jaar31). Het budget houdt rekening met de kostprijs van opleiding, middelen voor het begeleiden van WEP+ en IBO, etc. 3.1.4
Indeling in percelen
De 6000 begeleidingstrajecten zijn verdeeld over 7 percelen. Elk perceel vertegenwoordigt een regio. De perceelsgrootte varieert tussen 680 en 1.210 trajecten (zie Tabel 6). Potentiële aanbieders konden zich kandidaat stellen voor één of meerdere percelen. Per perceel werden 2 verschillende aanbieders gegund. Dit om een keuzevrijheid tussen aanbieders mogelijk te maken binnen elke regio. Binnen elk perceel geldt een gelijke verdeling van het aantal trajecten. Het aantal trajecten dat een aanbieder begeleidt varieert dus van 325 in Aalst/Sint-Niklaas tot 605 in Antwerpen. Ter vergelijking, worden in de 13 Employment Zones van het Verenigd Koninkrijk 1.000 tot 7.000 cliënten per aanbieder aanbesteed. De contractduur is echter ook langer en loopt van 2003 tot 2009/10 (één traject duurt 12 maanden)32. De regisseur bepaalt welke werkzoekende naar welke aanbieder toegeleid zal worden. De VDAB voorziet een capaciteitsgarantie per gunning. Puur theoretisch gezien is het principe van capaciteitsgarantie per aanbieder niet compatibel met een keuzevrijheid van de werkzoekende. In de praktijk bleek dit echter geen probleem te vormen, vooral omwille van het feit dat de keuzevrijheid van de werkzoekende niet echt werd toegepast (zie verder). De perceelsgrootte is niet gelijk omdat rekening gehouden werd met het geschatte aantal langdurig werkzoekenden dat per regio in aanmerking zal komen voor de trajecttendering. Tabel 6 geeft een overzicht van de regionale verdeling van de percelen, de perceelsgrootte en de uitstroomnorm33.
31
Dit budget is exclusief verschuldigde BTW.
32
OECD (2006a), Activation strategies and performance of employment services in the Netherlands, Germany and the United Kingdom, OECD Report for Joint SZW/OECD Seminar on Activation Strategies and Performance of Employment Services, Paris, p 32.
33
Voor een toelichting bij de uitstroomnorm verwijzen we naar §3.1.9.
39
Tabel 7: Aantal percelen, omvang en uitstroomnorm Perceel
Regio
Perceel 1
Antwerpen
Perceel 2
Mechelen/Turnhout
Perceel 3
Vlaams-Brabant
LKC Antwerpen Mechelen Turnhout Leuven Vilvoorde
Perceelsgrootte
Aantal trajecten per aanbieder
Uitstroomnorm
1210
605
56%
720
360
49%
690
345
51%
680
340
49%
880
440
48%
650
325
51%
1170
585
45%
Brugge Perceel 4
West-Vlaanderen
Kortrijk Oostende
Perceel 5
Gent
Perceel 6
Aalst/ Sint-Niklaas
Perceel 7
Limburg
Gent Aalst Sint-Niklaas Hasselt Tongeren
Totaal
6000
50%
Bron: Bestek algemene offerteaanvraag
De bevraging van de inschrijvers geeft weer dat 7 van de 10 aanbieders en 8 van de 11 niet-gegunden de omvang van de percelen goed vinden. Een paar aanbieders menen dat de percelen te groot zijn. Dit heeft dan zowel betrekking op het aantal trajecten per perceel als de geografische reikwijdte van het perceel. Grote percelen zijn moeilijk voor kleinschalige initiatiefnemers en dwingen tot een samenwerkingsverband wat niet altijd gemakkelijk is. Anderzijds kan samenwerking positieve effecten hebben: schaalvoordelen en professionele meerwaarde. 3.1.5
Contractduur
De opdracht met externe aanbieders start op 1 januari 2006 en loopt definitief af op 31 december 2009. De toeleiding van trajecten wordt gespreid over 18 maanden en zal aanvangen in januari 2006. Dit wil zeggen dat de laatste toeleidingen vanuit de VDAB naar de aanbieders zal plaatsvinden in juni 2007. Eind 2009 is de uiterste datum waarop aanbieders hun facturen in kader van de tendering bij de VDAB kunnen binnenbrengen. Een totale looptijd van project is 4 jaar. Deze duur is nodig omdat VDAB verwachtte dat een gemiddeld traject 1,5 jaar zou lopen en de aanbieder verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de toegeleide trajecten tot 6 maanden na de laatste actieve trajectactie. De einddatum van de laatste toeleidingen (juni 2007) werd bepaald door de afspraak dat de sluitende aanpak afgewerkt moet zijn tegen juni 2007. Aangezien
40
het project trajecttendering past binnen de sluitende aanpak (zie hiervoor), geldt deze timing ook voor de toeleidingen die zullen plaatsvinden binnen de tendering. 3.1.6
Samenwerkingsvormen tussen aanbieders
De tender voorziet in de mogelijkheid dat verschillende aanbieders de krachten bundelen en als consortium een offerte indienen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen samenwerking voor de uitvoering van trajectbegeleiding en samenwerking voor de uitvoering van één of meerdere trajectacties (bv. een opleiding). Vooral voor het eerste geval bevat het bestek strikte richtlijnen. Voor het uitvoeren van trajectbegeleiding kan beroep gedaan worden op andere externe partners, ofwel onder de vorm van co-aanneming, ofwel onder de vorm van onderaanneming. •
Co-aanneming impliceert dat meerdere organisaties - elk vanuit hun eigenheid, specificiteit en expertise - gezamenlijk trajectbegeleiding wensen uit te voeren. Juridisch gaat het om een samenwerkingsverband of een (tijdelijke) vereniging zonder rechtspersoonlijkheid. In beide gevallen zijn alle aanbieders hoofdelijk aansprakelijk ten opzichte van de VDAB regisseur en wordt er 1 penhouder aangesteld als aanspreekpunt met de regisseur.
•
Onderaanneming bij uitvoering van trajectbegeleiding betekent dat beroep gedaan wordt op een andere organisatie omwille van de gespecialiseerde begeleiding van bepaalde subdoelgroepen.
Alle co-aannemers en onderaannemers in het kader van de uitvoering van trajectbegeleiding dienden in de offertes opgenomen te worden. Na gunning kunnen geen andere onderaannemers aangesteld worden dan deze vermeld in de offerte. Deze bepaling wijkt af van de algemene regelgeving terzake (zie artikel 10 van de Algemene Aannemingsvoorwaarden gevoegd bij K.B. van 26/09/1996) omwille van het grote belang dat gehecht wordt aan de kwaliteit van de trajectbegeleiding. Deze laatste voorwaarde neemt echter niet weg dat aanbieders de mogelijkheid hebben om op elk ogenblik 1 of meerdere trajectacties (bv. opleiding, sollicitatietraining) uit te besteden aan een onderaannemer. Deze onderaannemers dienden niet noodzakelijk gespecificeerd te zijn in de offerte. De mogelijkheid om samenwerkingsvormen op te zetten moet organisaties in staat stellen mee te doen met het tenderingexperiment.
kleinere
Bij de bespreking van de gunningsprocedure (zie verder in §3.3) zal nagegaan worden in welke mate samenwerking opgezet werd tussen verschillende organisaties en onder welke vorm, en wat de mening van de inschrijvers hierover is.
41
3.1.7
Selectiecriteria
In het bestek werden de volgende 5 selectiecriteria vastgelegd: 1. Zich in geen uitsluitingspositie bevinden in het kader van de wetgeving op overheidsopdrachten 2. Beschikken over een erkenning om bemiddelingsactiviteiten uit te voeren volgens de wetgevende bepalingen hieromtrent hetzij als privaat bemiddelingsbureau34, hetzij als kosteloos bemiddelingsbureau35. 3. In het bezit zijn van één van de kwaliteitslabels die vereist zijn voor een erkenning in het kader van opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers, of voldoen aan de vereiste kwalificaties voor het bekomen van deze erkenning36. 4. Rechtspersoonlijkheid hebben 5. Ervaring hebben met begeleiden van werkzoekenden Indien voor de trajectbegeleiding beroep gedaan zal worden op co-aannemers of onderaannemers, dienen deze eveneens te voldoen aan de vijf bovenstaande selectiecriteria. Na verspreiding van het bestek stelden een 3-tal Nederlandse Reïntegratiebedrijven de vraag of het Nederlandse BOREA Keurmerk37 erkend kon worden als één van de kwaliteitslabels die vereist is voor een erkenning in het kader van opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers. Na interne analyse door de VDAB en de kwaliteitsauditdienst van ESF3 zwaartepunten 1 en 2 werd ingestemd met deze vraag. Het Beheerscomité van de VDAB besliste dat het BOREA Keurmerk evenwaardig is aan de andere aanvaarde certificaten om erkend te kunnen worden in het kader van de opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers. Deze beslissing is enkel geldig voor het trajecttenderingproject.
34 35
36 37
Zie Decreet van 13 april 1999 en uitvoeringsbesluit van 8 juni 2000. Zie Besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988, gewijzigd in het Besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 1996. Zie Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 – B.S. van 25/08/2003. De Nederlandse brancheorganisatie Reïntegratiebedrijven (BOREA) heeft in 2002 een eigen keurmerk ontwikkeld; het Borea Keurmerk. Doel van het keurmerk is om de kwaliteit van de aangeboden diensten te waarborgen en te verbeteren en transparantie in de reïntegratiemarkt te bevorderen.
42
3.1.8
Gunningscriteria
In het bestek werden 4 gunningscriteria bepaald, met name methodiek (50%), prijs (20%), deskundigheid (20%) en begeleidingslocaties (10%). De bepaling van de gunningscriteria en de relatieve gewichten is het resultaat van een consensus tussen VDAB en de leden van de Begeleidingscommissie Trajecttendering. De finale keuze werd bekrachtigd door het Beheerscomité. Uit de verschillende interviews met regie, beleid en sociale partners blijkt dat kwaliteit doorslaggevend moest zijn in de uiteindelijke gunning. De relatieve gewichten van de gunningscriteria zijn hiervan een reflectie. Bij de bespreking van de beoordeling zullen we dieper ingaan op dit aspect. Naar analogie met de selectiecriteria dienen alle co-aannemers of onderaannemers in het kader van trajectbegeleiding eveneens te voldoen aan alle gunningscriteria. Om een gelijkwaardige beoordeling door verschillende lezers te garanderen, werd een beoordelingshandleiding uitgewerkt. In deze beoordelingshandleiding werden de scores op de verschillende criteria en deelcriteria vastgelegd. Onderstaande tabel geeft de puntenverdeling binnen elk gunningscriterium38. Binnen het trajecttenderingteam werden de criteria nog verder gedetailleerd om de beoordeling zo uniform mogelijk uit te voeren. Tabel 8: Beoordelingshandleiding gunningscriteria Gunningscriterium
Deelcriteria
Punten
Methodiek
50 Intensieve trajectbegeleiding en trajectacties
24
Intensiteit van trajectbegeleiding
6
Procedures en werkvormen
6
Wijze van trajectbegeleiding
6
Trajectacties
6
Aanpak van de doelgroep
10
Toeleiding naar duurzame tewerkstelling
16 Wijze
8
Vorm van tewerkstelling
8
Deskundigheid
20 Trajectbegeleiding
Begeleidingslocaties
10
Doelgroep
4
Kennis inzake arbeidsmarktwerking, sociale kaart en lokale arbeidsmarkt
6
Bereikbaarheid, spreiding en relevantie van de locaties 10
Prijs
20
TOTAAL
100
38
Deze tabel is een beknopte samenvatting van de beoordelingshandleiding. Elk subcriteria is in de handleiding nog verder opgesplitst.
43
Voor de beoordeling van het criterium prijs geeft de handleiding aan dat de laagste offerteprijs per perceel het maximum van de punten krijgt (d.w.z. 20 punten). De puntenbepaling van de andere offerteprijzen is gebaseerd op een vergelijking van de offerteprijs met 3 referentiepunten: de laagste perceelsofferteprijs, de richtprijs en de gemiddelde prijs van de perceeloffertes. Zowel het bestek als de beoordelingshandleiding geven niet aan of de prijsvergelijking inclusief of exclusief BTW zal geschieden. Beide documenten verwijzen enkel naar de term “prijs”. Op de informatievergadering werd aan de (potentiële) inschrijvers gecommuniceerd dat de prijsbeoordeling exclusief BTW zou gebeuren39. In het inschrijvingsformulier moest enkel de prijs exclusief BTW opgegeven worden. De BTW-plichtigen moesten op geen enkele plaats prijsgegevens inclusief BTW vermelden. Bij de feitelijke beoordeling gebeurde de prijsvergelijking echter inclusief BTW. Dit laatste is conform de wetgeving op de Overheidsopdrachten. Bij de bespreking van de gunning (zie §3.3) gaan we in op de implicaties van het beoordelen van de offertes inclusief BTW. 3.1.9
Financiering
Bij de opzet van een tendering heeft men de keuze uit diverse financieringsmodellen. In de studie van Struyven en Vanhoren (2004) worden de volgende mogelijkheden opgesomd en toegelicht: •
Inputfinanciering
•
Instrument of product financiering
•
Gedeeltelijke resultaatfinanciering (“no cure, less pay”)
•
Volledige resultaatfinanciering (“no cure, no pay”)
•
Bonus-malus (ter aanvulling van één van bovenstaande systemen)
Voor de Vlaamse tender trajectbegeleiding curatieve doelgroep werd de keuze gemaakt voor een gedeeltelijke resultaatfinanciering. Deze ontwerpkeuze lag al vast in de conceptnota Tendering, goedgekeurd op het Beheerscomité VDAB van 3 november 2004 (zie §3.2.1). De concrete uitwerking van het financieringsmodel gebeurde in de eerste jaarhelft van 2005. De gedeeltelijke resultaatfinanciering impliceert dat de aanbieders voor een deel een vaste vergoeding zullen krijgen per traject (inspanningsfinanciering) en daarnaast een variabele vergoeding zullen ontvangen afhankelijk van het behaalde resultaat (resultaatfinanciering). De financiering bestaat uit een vast gedeelte, een variabel gedeelte en een bonus. Concreet werd in het bestek het volgende bepaald. De prijs per totaal aantal gegunde trajecten per aanbieder bevat een vast deel en een variabel deel afhankelijk van het resultaat. De verhouding vaste versus variabele financiering werd voor alle gegunde trajecten per aanbieder vastgelegd op 70/30. Het variabel gedeelte van de financiering is volledig afhankelijk van het eindresultaat. Er wordt
39
Op de informatievergadering begin september 2005 werd een vraag gesteld omtrent de prijsvergelijking. In vraag n°27 werd gevraagd of de inschrijvers BTW-plichtig zijn? Hierop werd door de VDAB het volgende antwoord gegeven: “Neen, zowel BTW-plichtige als niet-BTW plichtige organisaties kunnen intekenen. We vragen de prijs exclusief BTW om op een gelijke basis te kunnen vergelijken.”
44
niet gewerkt met interimpremies in functie van tussentijdse resultaten. Box 1 geeft aan hoe het vast en variabel deel berekend zal worden. Bij het bereiken van de vooropgestelde uitstroomnorm zal het volledig variabel gedeelte uitbetaald zijn. Indien het aantal positieve trajecten onder de uitstroomnorm ligt, is het betaalde saldo verhoudingsgewijs lager dan het variabel gedeelte. Men spreekt dan van een malus. Box 1: Bepaling van vast en variabel gedeelte van het financieringsmodel Het vast gedeelte wordt uitbetaald per opgestart traject en is gelijk aan: I x 70% / T Het variabel gedeelte wordt, tot de uitstroomnorm bereikt wordt, uitbetaald per positief resultaat. Dit variabel gedeelte is gelijk aan: (I x 30%) / (T x N%) met
I = de totale intekenprijs (en gegunde prijs) van het totaal aantal gegunde trajecten per aanbieder T = het aantal gegunde trajecten voor die aanbieder N = de uitstroomnorm voor het betrokken perceel
Naast een vast en variabel gedeelte is er ook nog een bonus voorzien vanaf het moment dat het aantal positieve resultaten de vooropgestelde norm met meer dan 3% overschrijdt. Per bijkomend positief traject (boven de norm) wordt in dat geval 500 EUR als bonus uitbetaald. Het bestek voorziet ook een volledige capaciteitsgarantie voor elke gegunde aanbieder. VDAB engageert zich tot het volledig toeleiden van de gegunde trajecten per aanbieder. Indien de regisseur er niet in slaagt de gegunde trajecten volledig toe te leiden, zal de aanbieder een compensatievergoeding van 1.000 EUR ontvangen voor elk ontbrekend traject. In wat volgt, gaan we achtereenvolgens dieper in op de uitstroomnorm, de intekenprijs, de borgtocht, het concept van “dubbele financiering”. Tenslotte lichten we de mening toe van de inschrijvers over de financiering. De uitstroomnorm De uitstroomnorm wordt uitgedrukt in een percentage positieve uitstroom. Een positief uitstroomresultaat betekent dat de werkzoekende op het moment van de meting niet meer als niet-werkende werkzoekende ingeschreven is. Dit impliceert echter niet noodzakelijk dat de persoon in kwestie aan de slag is op de arbeidsmarkt (vb. inactief wegens ziekte, vrijstelling om sociale of familiale redenen). Wegens het ontbreken van een meetmethode op basis van effectieve tewerkstelling wordt dezelfde methode gehanteerd als deze die de VDAB zelf toepast voor de monitoring van haar eigen resultaten. Het resultaat van de uitstroom wordt gemeten op 3 tijdstippen, met name bij het afsluiten van het traject (d.w.z. 6 maanden na de laatste trajectactie) en de 2 daarop volgende maanden.
45
In vergelijkingen met andere landen dienen vier elementen in het oog te worden gehouden: 1) de definitie van een positieve uitstroom, 2) de meetmomenten voor de uitstroom, 3) de eigenlijke norm of het percentage uitstroom dat wordt vooropgesteld en 4) de doelgroep waarvoor het project of programma is opgezet. De definities van positieve uitstroom die in andere landen worden gehanteerd, wijken af van deze in Vlaanderen, wat vergelijken moeilijk maakt. Bij de ‘no cure, no pay’ contracten in Nederland wordt een vergoeding betaald 2 maanden na plaatsing en wordt een baan met een duur van minstens 6 maanden als positieve uitstroom beschouwd (OESO, 2006). In Australië wordt een job met een werktijd van minstens 16 uur gedurende een periode van minstens 13 weken als positief resultaat beschouwd (Struyven et al, 2002). De OESO (2006) vermeldt voor Nederland beoogde uitstroomnormen van 30 à 40% (na 1 of 2 jaar) voor de gewone (no cure, less pay) contracten. In het Verenigd Koninkrijk zou effectief een uitstroom gerealiseerd worden van 50% voor uitkeringsgerechtigden en van meer dan 50% voor alleenstaande ouders40. In Australië hangen de effectief behaalde uitstroompercentages samen met de aard van de tewerkstellingsmaatregelen. Bij intensievere programma’s liggen de percentages lager (tussen 27% en 39%) dan bij de minder intensieve programma’s als Job Matching en Job Search Training (tussen 41% en 70%) (Struyven et al, 2002). Voor het tenderingproject werden uitstroomnormen bepaald op basis van de behaalde uitstroomresultaten van VDAB in het recente verleden. Om rekening te houden met verschillen in de economische toestand tussen regio’s werd een uitstroomnorm bepaald per perceel. VDAB heeft de uitstroom berekend van een representatief aantal afgesloten trajecten van de beoogde doelgroep. Het gaat om 14.864 trajecten afgesloten vanaf begin 2003 tot en met maart 2005. De meting gebeurde op basis van 3 metingen (bij beëindiging van het traject en de 2 daaropvolgende maanden). Positieve uitstroom betekende 3 positieve metingen. Voor Vlaanderen bedraagt de globale positieve uitstroom 47,25% (regio’s verschillen van 42,21% in Limburg tot 52,66% in Antwerpen). Deze resultaten uit het verleden werden gehanteerd om uitstroomnormen per perceel vast te leggen. De normen werden naar boven toe aangepast omwille van de stijging van de uitstroomnormen in de nieuwe Beheersovereenkomst VDAB. Voor een overzicht van de opgelegde uitstroomnormen per perceel verwijzen we naar Tabel 6. Alle curatieve werklozen kwamen toen voor deze trajecten in aanmerking, onafhankelijk van hun afstand tot de arbeidsmarkt. In het tenderingproject zijn in principe enkel deze werkzoekenden toegeleid die op bemidding nodig hadden maar zich niet te ver van de arbeidsmarkt bevonden. Het is bekend dat er in het verleden parkeer- en afroomeffecten plaatsvonden zodat de beter bemiddelbare werklozen in deze trajecten terechtkwamen. Indien we de profielkenmerken vergelijken zien we dat de oudere leeftijds- en werkloosheidscategorieën veel sterker vertegenwoordigd zijn in de getenderde doelgroep tegenover de groep op basis waarvan de uitstroomnorm is berekend. We kunnen dus stellen dat dit geen geheel realistische norm is.
40 OECD (2006b), Report on missions to the Netherlands, the United Kingdom and Germany relating to activation strategies and performance of employment services, August/September 2005, Paris.
46
De intekenprijs Elke inschrijver kon in zijn offerte een eigen prijsvoorstel doen. De prijs lag niet vast in het bestek en maakte deel uit van de gunningscriteria. De opdracht moet uitgevoerd worden tegen een globale prijs per traject. Deze prijs is een gemiddelde prijs per traject en houdt rekening met de kostprijs van alle mogelijke acties (trajectbegeleiding, sollicitatietraining, persoonsgerichte vorming, opvolging tijdens trajectacties (inclusief begeleiding tijdens IBO en WEP+), opleidingskosten en nazorg). Er wordt geen aparte prijs bepaald voor trajecten met competentieversterking en trajecten zonder competentieversterking. Het bestek vermeldde wel een richtprijs. De richtprijs per traject werd vastgelegd op 2.757,5 euro, exclusief BTW. Deze richtprijs werd bekomen door het delen van het totale beschikbare budget voor de tendering door het totaal aantal aan te besteden trajecten (en reserve voor bonussen). In de voorbereidingsfase werd er wel een analyse gemaakt van de gemiddelde inhoud van vergelijkbare trajecten. Deze informatie werd via een bijlage in het bestek aan de potentiële aanbieders aangeboden. Op basis van deze oefening veronderstelde men dat de richtprijs een realistische weerspiegeling moest zijn van de kostprijs van een gemiddeld traject dat aanbesteed zou worden met de trajecttendering. Borgtocht De geselecteerde aanbieders (de “gegunden”) zijn verplicht aan de regisseur een borgtocht te verstrekken voor de gegunde opdracht. De borgtocht bedraagt 5% van de oorspronkelijke aannemingssom en wordt na het beëindigen van de opdracht terug vrijgegeven. Overfinanciering Alle inschrijver verbinden zich ertoe geen overfinanciering te veroorzaken (men spreekt in het bestek voor de aanbieders ook van dubbele financiering)41. Dit houdt in dat acties (opleidingen of begeleidingen) welke in het kader van de tenderingopdracht worden gefinancierd, niet bijkomend met andere inkomsten mogen worden vergoed. Indien dit toch zou voorkomen, engageert de inschrijver zich dat de vrij gekomen andere middelen worden aangewend voor het verwezenlijken van bijkomende acties voor niet-getenderde werkzoekenden. Indien tijdens de looptijd van het project indicatie is dat er sprake kan zijn van zware vermoedens van overfinanciering, kan de regisseur de nodige controles uitvoeren. Dit kan eventueel aanleiding geven tot inhouding en/of terugvordering van de financiering. De aanbieders zijn verder ook verplicht in hun boekhouding een opsplitsing te maken tussen de aan de tendering verbonden kosten en inkomsten en de kosten en inkomsten van overige activiteiten. Mening inschrijvers In de bevraging gaven 6 van de 21 bevraagde inschrijvers aan dat ze de eigen intekenprijs uitsluitend bepaalden op basis van de richtprijs uit het bestek. 12
41
Er is sprake van dubbelfinanciering wanneer de toegekende overheidssteun hoger is dan hetgeen nodig is om de kosten van de uitvoering van de tenderingactiviteiten geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van de verplichtingen (gebaseerd op art. 5 van de Beschikking van de Europese Commissie betreffende de toepassing van art. 86 van het Verdrag op staatssteun).
47
inschrijvers maakten daarnaast ook een raming van de reële kostprijs per traject. 3 inschrijvers baseerden zich op hun vroegere ervaringen met het begeleiden van een gelijkaardige doelgroep. Over het feit of deze richtprijs per traject alsook de intekenprijs van elke aanbieder kostendekkend zou zijn, waren de meningen verdeeld onder de inschrijvers. Dit blijkt uit volgende reacties van de inschrijvers: Box 2: Een greep uit de reacties van de inschrijvers “De mate waarin de kosten zullen gedekt worden is moeilijk in te schatten gezien de onzekerheid m.b.t. de inhoud van de trajecten, de inzet van (beroepsgerichte) opleidingen (al dan niet voorgesteld door de trajectbepalers van de VDAB) en de prijs van de opleidingen” “De richtprijs zal wellicht niet kostendekkend zijn gezien de grote afstand tot de arbeidsmarkt van de doelgroep” “De richtprijs brengt kwalitatieve beperkingen met zich mee en dwingt vooral tot bemiddeling eerder dan tot het aanbieden van de wenselijke opleidingen” “Er is geen budget om langere opleidingen (meer dan één maand) te bekostigen, wat in een behoorlijk aantal gevallen wel noodzakelijk zal zijn. Niet elke persoon kan je met werkervaring of IBO vooruithelpen. De zwakkeren zullen eruit vallen, aangezien hiervoor geen budget beschikbaar is”
Opvallend is wel dat onder de aanbieders meer onzekerheid bestond over de toereikendheid van de eigen intekenprijs dan bij de niet-gegunden. Het vaste gedeelte van de vergoeding zou voor zeer weinig inschrijvers kostendekkend zijn. Het bleek moeilijk voor de inschrijvers om op voorhand een uitspraak te doen over de haalbaarheid van de uitstroomnormen omdat de complexiteit van de doelgroep moeilijk bij voorbaat in te schatten is. Als de toegeleide groep samengesteld is zoals beschreven in het bestek, dan zullen de uitstroomnormen realistisch zijn. Wordt hiervan afgeweken (vb. toch mensen met zwaardere problematieken en/of werkloosheidsvallen), dan zijn de uitstroomnormen aan de hoge kant volgens de bevraagde organisaties. Verder valt op dat vooral in het perceel Antwerpen verwacht wordt dat de uitstroomnormen onrealistisch zullen zijn gezien de moeilijke problematieken (veel allochtonen, moeilijke randvoorwaarden zoals vinden van kinderopvang, …). Dit laatste punt wordt bevestigd in de uiteindelijk behaalde uitstroomresultaten waar Antwerpen het verst onder de norm blijft (zie verder, Deel procesevaluatie).
3.2 Verloop van de aanbestedingsprocedure tendering trajectbegeleiding curatieve doelgroep 3.2.1
m.b.t.
Voorbereidingsfase
Binnen de VDAB kreeg het project een officiële start op het Beheerscomité van 3 november 2004. De nota van deze vergadering bevat de basisprincipes in verband met de aanpak van de tendering, de timing en de procedure. Op deze vergadering werd tevens beslist een intern project- en opvolgingsteam op te richten binnen de VDAB die het tenderingproject verder diende uit te werken
48
volgens de goedgekeurde principes en voorwaarden. De voorbereiding van de aanbesteding zou daarnaast begeleid worden door een Technische Werkgroep van het Beheerscomité en wordt de Begeleidingscommissie Trajecttendering genoemd. In de eerste jaarhelft van 2005 heeft het VDAB Trajecttenderingteam de volledige aanbestedingsprocedure voorbereid. Zowel het bestek voor de wetenschappelijke evaluatie van het project als het bestek voor de tendering van de trajectbegeleiding werden in deze periode uitgewerkt en meermaals besproken met de Begeleidingscommissie Trajecttendering. In deze fase werd eveneens beroep gedaan op extern juridisch advies van het kantoor De Schrijver, Van de Gehuchte, Messiaen. Met betrekking tot de beoordelingshandleiding, de beslissingsbevoegdheid van de beheerders, de gunning en de BTW-problematiek werd vanaf juli 2005 beroep gedaan op het Bureau Stibbe. 3.2.2
Informatiefase
Het bestek voor de “Trajecttendering curatieve werkzoekenden in kader van curatieve aanpak” werd in juli 2005 goedgekeurd op het Beheerscomité van de VDAB. Op 15 juli 2005 werd deze gepubliceerd in het Bulletin der Aanbestedingen van het Belgisch Staatsblad. Eén week later werd deze offerte ook Europees gepubliceerd. Daarnaast nam VDAB ook het initiatief om het bestek te verspreiden op de website van de Nederlandse brancheorganisatie Reïntegratiebedrijven (Borea). Bijkomende informatie omtrent de aanbesteding werd gegeven op een algemene informatievergadering (2 september 2005). Op deze vergadering werden alle vooraf gestuurde vragen beantwoord. De antwoorden op deze vragen maakten eveneens deel uit van het bestek en werden gepubliceerd op een site die speciaal voor het trajecttenderingproject ontwikkeld werd. Na afloop van de informatievergadering konden organisaties met hun vragen terecht op een algemeen e-mailadres (
[email protected]). De antwoorden op deze vragen werden eveneens op de trajecttenderingsite geplaatst zodat alle potentiële inschrijvers over gelijke informatie beschikten. In totaal werden 75 bestekken opgevraagd. Deze vragen kwamen zowel van commerciële als niet-commerciële organisaties actief in bemiddeling, begeleiding, outplacement en opleiding. Ook een aantal koepelverenigingen (vb. SLN, Federgon) toonden interesse in het bestek. Aangezien het bestek ook downloadbaar was van de website, kan niet achterhaald worden hoeveel organisaties uiteindelijk het bestek bestudeerd hebben en al dan niet overwogen hebben om hiervoor een offerte in te dienen. Op de informatievergadering waren 103 aanwezigen van 63 verschillende organisaties. Er werden 82 schriftelijke vragen aan het trajecttenderingteam toegestuurd en beantwoord op de informatievergadering. In de loop van september werden nog 10 bijkomende vragen gesteld, waarvan het antwoord op de website gepubliceerd werd. Heel wat vragen hadden betrekking op de toegelaten samenwerkingsvormen (co-aanneming en onderaanneming). Op basis van extern advies werd beslist de beoordelingswijze voorafgaandelijk aan de opening van de offertes vast te leggen en deze ook mee te delen aan de
49
kandidaten-inschrijvers. Na goedkeuring op het Beheerscomité (07/09/05) werd de beoordelingshandleiding (zie uitleg gunningscriteria in §3.1.8) op de website van het trajecttenderingproject geplaatst. Alle organisaties die het bestek aangevraagd hadden, kregen deze handleiding ook persoonlijk via mail toegestuurd. Uit de bevraging van de inschrijvers blijkt dat 18 van de 21 bevraagde inschrijvers (aanbieders en niet-gegunden) de tijdsspanne voor het schrijven van een offerte voldoende vonden. De inschrijvers gaven in de bevraging hun visie op de informatieverschaffing tijdens de aanbestedingsprocedure. Deze is als volgt: •
Op één na alle aanbieders en bijna drie kwart van de niet-gegunden waren ruim op voorhand op de hoogte van de plannen voor de proeftuin trajecttendering. 11 inschrijvers waren op de hoogte via hun koepelorganisatie, 6 via de website van de VDAB en 4 via het bulletin der aanbestedingen.
•
De informatieverstrekking over de selectiecriteria (o.m. erkenning hebben om bemiddelingsactiviteiten uit te voeren, kwaliteitslabel, rechtspersoonlijkheid, ervaring) werd door op één na alle bevraagde partijen als voldoende duidelijk tot zelfs zeer duidelijk ervaren. De informatieverstrekking over de gunningscriteria (methodiek, deskundigheid, prijs, begeleidingslocaties) werd door alle aanbieders en door 9 van de 11 bevraagde niet-gegunden als voldoende duidelijk beschouwd. 9 van de 10 aanbieders vond de informatie die verstrekt werd over de wijze waarop de criteria zouden beoordeeld worden voldoende duidelijk. 9 van de 11 niet-gegunden vonden deze informatie onvoldoende duidelijk tot zeer onduidelijk.
•
Van de betrokkenen die aanwezig waren op de informatievergadering over het bestek van de tendering, gaven 15 van de 19 inschrijvers (2 waren niet aanwezig) aan dat deze vergadering tegemoet kwam aan de vragen en verwachtingen die men had. 3 aanbieders en 1 niet-gegunde kregen via deze vergadering geen afdoend antwoord op de vragen die men had (o.m. over het verloop van de trajectbepaling, over de kostprijs van VDAB-opleidingen en over de wijze van financiering van acties bij externe uitvoerders).
•
De meerderheid van de betrokken partijen vond voldoende informatie op de website van de VDAB;
•
16 van de 21 bevraagden (aanbieders en niet-gegunden) oordeelden dat de beoordelingshandleiding voor de gunningscriteria voldoende snel openbaar is gemaakt.
•
Over de inhoud van de opdracht, met name de precieze invulling van de aanbesteding van integrale trajecten voor de curatieve doelgroep, bleek er toch wat onduidelijkheid te bestaan onder de aanbieders: 5 vonden deze duidelijk, 5 vonden ze onvoldoende duidelijk. De onduidelijkheid betrof vooral het concept competentieversterking en het concept integrale trajecten, dat ondanks wat de term “integraal” deed vermoeden, toch geen trajectbepaling omvat. Hierover gaven 9 van de 11 niet-gegunden dan weer wel aan dat de informatieverstrekking voldoende was.
50
3.2.3
Toetredingsbelemmeringen
De vraag die hier centraal staat is of er voldoende garanties ingebouwd werden opdat nieuwe spelers, kleine organisaties, enz. konden toetreden. De inschrijvers hadden over deze vraag de volgende mening. Volgens de inschrijvers stelde de opportuniteit om samen te werken de meeste organisaties in staat om deel te nemen aan het tenderingproject. De omvang van de percelen (in aantal trajecten en qua geografische reikwijdte) dwong vooral kleinere organisaties ertoe om een samenwerkingsverband op punt te stellen. Dit maakt het volgens de inschrijvers echter nog niet eenvoudig om in te dienen (groot financieel engagement, geen financiële reserves om te kunnen 'investeren' en een mogelijk verlies te verantwoorden om een 'marktaandeel' te verwerven). Gezien de beperkte tijd vonden de inschrijvers het niet evident om een nieuw partnerschap met niet vooraf gekende organisaties te ontwikkelen. Dit wil ook zeggen dat nieuwe spelers op de markt moeilijk in een partnerschap terecht komen. De buitenlandse inschrijvers gaven aan dat de kansen om in te dienen en te winnen voor hen kleiner waren door de eis van het hebben van een minimum aan locaties. Daarnaast werden door de inschrijvers (aanbieders en niet-gegunden) nog een aantal algemene risicofactoren of onzekerheden vermeld die hen deden twijfelen om al dan niet in te dienen voor het tenderproject, maar uiteindelijk toch niet belemmerd hebben om in te dienen. We geven ze weer in volgende box. Box 3: Risicofactoren of onzekerheden bij de inschrijvers •
Onzekerheid over de toereikendheid van de prijs (gezien de doelgroep), over de berekenbaarheid van de prijs per traject gezien de onzekere/onbekende opleidingskosten en over de afstemming binnen de eigen organisatie (ESFtrajectbegeleiding versus tendering-trajectbegeleiding);
•
Onzekerheid over positief resultaat gezien hoge uitstroomnormen met strenge meting en gezien onzekerheid of er voldoende vacatures zullen gevonden worden;
•
Onzekerheid invulling taken door VDAB (inhoud trajectbepalingen en mate van aanpasbaarheid van deze trajectbepalingen; kwaliteit OC en screening van kandidaten; correctheid van de doorverwijzingen);
•
Feit dat men een buitenlandse onderneming is (onbekendheid met lokale en regionale spelregels en gebruiken, specifiek voor Vlaanderen geldende wet- en regelgeving) en/of feit dat men een private onderneming is;
•
Onduidelijkheid over benodigde inzet van mensen en onzekerheid over het vlot kunnen inzetten van ervaren en deskundige trajectbegeleiders en/of het vinden van de juiste personen voor de job (indien ze nog niet in dienst zijn);
•
Onzekerheid over de samenwerking tussen VDAB en aanbieder en gevolgen hiervan voor de samenwerking met bestaande partners.
De twee bevraagde potentiële aanbieders gaven een aantal factoren aan die een rol speelden in hun beslissing om niet in te dienen: hoge uitstroomnormen of althans de onzekerheid of de norm zou bereikt worden, gedeeltelijke resultaatsfinanciering en onzekerheid over de mate waarin vergoeding en bonus de kosten zouden dekken.
51
3.2.4
Beoordelingsfase
De deadline voor het indienen van een offerte voor de trajectbegeleiding curatieve doelgroep was 30 september 2005. Alle offertes werden die dag geopend op een openbare zitting. De ingediende offertes werden in de loop van de maand oktober beoordeeld door ambtenaren/personeelsleden van de VDAB. Eerst werd nagegaan of de ingediende offertes voldeden aan de 5 selectiecriteria, gespecificeerd in het bestek. Elke ontvankelijke offerte werd vervolgens door minimaal 2 lezers afzonderlijk geanalyseerd en beoordeeld. De gunningscriteria en de beoordelingshandleiding (zie §3.1.8) vormden hierbij de leiddraad. De puntentoekenning per criterium werd uitgevoerd op basis van de vermeldingen in de offerte en de onderlinge vergelijking van de beschrijvingen van elke offerte binnen hetzelfde perceel. De individuele resultaten per lezer werden herleid tot een gemiddelde eindscore per offerte. Per perceel werd een rangschikking van de ontvankelijke inschrijvingen gemaakt volgens de eindscore. De 2 best scorende inschrijvers per perceel werden voorgesteld als “aanbieder” (“gegunde”). Op 9 november 2005 werd op het Beheerscomité van de VDAB de voorlopige gunning voor de 7 percelen goedgekeurd. In eerste instantie werden enkel de niet-gegunden (of de niet-gunstig gerangschikten) via aangetekend schrijven op de hoogte gebracht van de beslissing. Iedere niet-gegunde inschrijving ontving een PV van het perceel waarvoor men zelf ingediend had. Dit PV geeft voor elk perceel een overzicht van het aantal inschrijvingen, de scores van elke inschrijver op elk gunningscriterium en een motivatie van de puntentoekenning. De niet-gegunden hadden 2 juridische mogelijkheden om binnen de 10 dagen tegen de beoordelingsbeslissing klacht in te dienen. Ten eerste kon een schriftelijk bezwaar ingediend worden bij een Geschillencommissie (zie volgende paragraaf). Ten tweede kon beroep aangetekend worden via een procedure in kort geding voor de justiële rechter of voor de Raad van State. De inschrijvers waren niet verplicht een klacht eerst via de geschillencommissie te laten behandelen. Gedurende het ganse beoordelingsproces controleerde een intern controlecomité van de VDAB de toepassing van de beoordelingshandleiding en de uitvoering van de beoordelingsprocedure. Naast deze interne controle werd een geschillencommissie opgericht voor de behandeling van klachten in verband met de gunningsprocedure. Deze commissie was samengesteld uit 3 leden: de Regeringscommissaris van de Vlaamse Minister van Werk, Onderwijs en Vorming bij de VDAB, een afgevaardigde van de Vlaamse Administratie Werkgelegenheid en het afdelingshoofd van de Interne Auditdienst VDAB. In totaal werden er 5 bezwaarschriften ingediend bij de VDAB. Geen enkele nietgunstig gerangschikte heeft zich tot de rechter of Raad van State gewend. De Geschillencommissie heeft de verschillende bezwaren behandeld en geoordeeld dat deze allemaal – met uitzondering van 1 bezwaar – ongegrond zijn. De commissie vroeg de herlezing van 1 inschrijving op enkele onderdelen. Dit leidde tot een verhoging van de totaalscore met 2 punten voor deze inschrijving, maar had geen invloed op de 2 gunstigste gerangschikten in het betrokken perceel. Alle bezwaren die betrekking hadden op het aspect prijs en BTW, werden beschouwd als vragen ter verduidelijking van de beoordelingsmethode.
52
3.2.5
Contractingfase
Na het respecteren van een stand-still periode voor het indienen en behandelen van klachten van niet-gegunden, werd op 7 december 2005 overgegaan tot definitieve gunning van de 14 loten (2 aanbieders per perceel). Aangezien de behandeling van de bezwaarschriften niet heeft geleid tot een wijziging in de top2 gerangschikten in elk perceel, is de uitslag van de definitieve gunning identiek aan deze van de voorlopige gunning. De 2 hoogst gerangschikten per perceel (de “gegunden”) werden vervolgens via aangetekend schrijven op de hoogte gebracht van de goedkeuring van hun offerte. Deze aangetekende brief is het officiële bewijs van aanvaarding van de offertes door de regisseur en is bij een procedure van algemene offerteaanvraag voldoende om de wederzijdse rechten en plichten vast te leggen tussen de gegunden en VDAB, zoals ze zijn opgenomen in het bestek en de respectievelijke offertes. 3.2.6
Vertrouwen in de aanbestedingsprocedure
In de bevraging werd gepolst naar het vertrouwen dat de inschrijvers hadden op het moment van indienen van de offerte in (a) het feit dat de gunning en de opdracht werkelijk zouden doorgaan, (b) de objectieve beoordeling van de offertes en (c) de uitvoering van de opdracht conform de richtlijnen in het bestek. Het gaat hier dan om een ex ante beoordeling. Tevens werd gepolst naar de perceptie van objectiviteit na gunning (ex post). Alle inschrijvers hadden op het moment van indienen van de offerte voldoende tot zelfs veel vertrouwen in het feit dat de gunning en de opdracht werkelijk zouden doorgaan. Alle aanbieders hadden op dat moment ook voldoende tot veel vertrouwen in een objectieve beoordeling van de offertes. Bij de niet-gegunden hadden slechts 2 organisaties op het moment van indienen van hun offerte weinig vertrouwen in de objectieve beoordeling van de offertes. 7 van de 10 aanbieders en 7 van de 11 niet-gegunden hadden op het moment van indienen van de offerte vertrouwen in de uitvoering van de opdracht conform de richtlijnen in het bestek. Een drietal aanbieders wezen op het feit dat men met dit project nog een leerproces moet doormaken, onder meer wat de toeleiding betreft. Volgens hen zal het nog moeten blijken in hoeverre de oriëntatie bepalend is voor de verdere trajecten. Zij hadden twijfels bij het vlot lopen van de trajectbepaling en het voldoen van de kandidaten aan de criteria van de tendering. Er was unanimiteit onder de aanbieders wat betreft de objectiviteit waarmee de gunning gebeurde. Men verwees hierbij naar de meerwaarde van duidelijk op voorhand gestelde gunningscriteria. Onder de niet-gegunden vonden 7 van de 11 organisaties - ex post - dat de gunning niet objectief gebeurde, hoewel ze er bij indiening voldoende vertrouwen in hadden. Er werd gewezen op verschillen tussen de scores en de motivering van de scores in het PV. Tenslotte richtte de kritiek zich op het feit dat het criterium prijs de gunning bepaald heeft. De verschillen in mening over de objectiviteit van de gunning kunnen wellicht ten dele verklaard worden door de uitslag van de gunning.
53
3.3
Resultaten en analyses van de gunning
3.3.1
Inschrijvingen: aantal, type, samenwerkingsvorm
Tabel 9 geeft een beeld van het aantal inschrijvingen per perceel en de opsplitsing naar type inschrijver. We maken hierbij een onderscheid tussen profitorganisaties en non-profit organisaties. In het laatste geval gaat het zowel om NGO’s als publieke organisaties (vb. steden). Eén inschrijving wordt getypeerd als gemengd omdat het gaat om een co-aanneming tussen een profit en een nonprofit organisatie. We zetten een aantal bevindingen op een rij: •
In totaal werden 92 offertes ingediend voor de trajecttendering curatieve doelgroep. 11 inschrijvers hebben een offerte ingediend voor 7 percelen, 1 inschrijver voor 3 percelen en de overige 12 inschrijvers maakten een voorstel voor 1 perceel. Dit impliceert dat 24 verschillende inschrijvers zich kandidaat stelden voor trajectbegeleiding van langdurig werkzoekenden.
•
Het aantal inschrijvingen per perceel schommelt tussen 12 Mechelen/Turnhout en Vlaams-Brabant) en 15 (in West-Vlaanderen).
•
Van de 92 inschrijvingen werden er 82 offertes ingediend door profitorganisaties (89%), 9 door non-profitorganisaties (10%) en 1 door een gemengd (profit-nonprofit) consortium (1%). De meeste profitorganisaties dienden een offerte in voor elk van de 7 percelen. Bij de non-profitorganisaties kunnen we vaststellen dat voor elk perceel een ander consortium gevormd werd.
•
Als we het aantal unieke inschrijvers (24) verdelen naar type komen we tot 14 profitorganisaties (aandeel van 58%), 9 nonprofitorganisaties (aandeel van 38%) en 1 gemengd consortium (aandeel van 4%).
•
Onder de 24 unieke inschrijvers zijn er 5 Nederlandse organisaties. Deze profitorganisaties hebben – met uitzondering van 1 – ingediend voor alle percelen.
(in
Zoals hiervoor toegelicht (zie 3.1.6) voorzag het bestek de mogelijkheid dat verschillende organisaties hun krachten bundelen en als consortium een offerte indienen. Voor de uitvoering van trajectbegeleiding kan samenwerking opgezet worden tussen verschillende organisaties ofwel onder de vorm van co-aanneming ofwel onder de vorm van onderaanneming. Het alternatief is de trajectbegeleiding volledig binnen de eigen organisatie uit te voeren. Uit een analyse van de inschrijvingen naar samenwerkingsvorm kunnen we het volgende afleiden:
54
Tabel 9: Spreiding van de inschrijvingen per perceel type inschrijver
Organisatie Adecco Agens Alexander Calder Arbeidsintegratie T-Groep Baanoptie Carela Fourstar Reïntegratie Konvert Maatwerk Manpower Randstad Salus SBS Management Cons. Vedior ATB Brabant & IGO & Wonen en Werken & MIKST & Jobhuis Halle-Vilv. ATB-Limburg & Alternatief & Stebo & PWA Alken Atel & Vokans Centrum voor levensvorming O-Vl Grijkoort & De Loods & Kopa Ronse & Kopa Scheldeland & Vokans & ATB O-Vl Intro & Vokans Jobcentrum W-Vl & Kopa W-Vl OTP & Argos & Werkperspectief Stad Gent WEB & Vokans & Kopa Keerpunt Synergie & TIVO
1-Antw.
2Mech/Turnh.
3-Vl.-Br.
4-W-Vl.
5-Gent
6Aalst/St.Nikl.
7-Limburg
7 7 7 7 7 7 3 1 7 7 7 7 1 7
profit profit profit profit profit profit profit profit profit profit profit profit profit profit
1
non-profit
1
non-profit non-profit non-profit
1 1 1
non-profit non-profit
1 1
non-profit non-profit non-profit gemengd
24
Aantal percelen
1 1 1 14
12
12
15
12
14
13
92
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens VDAB
55
•
Van de 92 ingediende offertes werden er slechts 8 ingediend als coaanneming (9%). In 15 offertes (16%) werd een onderaannemer meegenomen voor de uitvoering van trajectbegeleiding. Drie vierde van alle ingediende offertes (69 offertes) bevatten geen enkele vorm van samenwerking voor trajectbegeleiding42.
•
Als we de samenwerkingsvormen bestuderen op niveau van de 24 unieke inschrijvers, dan blijkt dat meer dan de helft van de inschrijvers (13 op 24) geen enkele vorm van samenwerking heeft opgezet voor trajectbegeleiding. 3 inschrijvers hebben hun eigen expertise versterkt met 1 of meerdere onderaannemers voor trajectbegeleiding. 8 inschrijvers hebben via de formule van co-aanneming een samenwerkingsverband opgezet.
•
Slechts 1 co-aanneming betreft een samenwerking tussen een profit en non-profitorganisatie (Synergie en TIVO). De overige 7 coaannemingen werden volledig samengesteld tussen verschillende nonprofitorganisaties uit eenzelfde regio.
•
Ook bij de onderaannemers zijn er weinig samenwerkingsverbanden tussen profit en non-profitorganisaties. Manpower heeft een andere profitorganisatie meegenomen als onderaannemer in alle ingediende percelen. De Stad Gent gaat voor trajectbegeleiding beroep doen op meerdere onderaannemers, maar deze zijn allemaal nonprofitorganisaties. Alleen T-groep (profit-organisatie) gaat in 6 van de 7 ingediende percelen versterking zoeken bij 1 of meerdere nonprofitorganisaties.
Een beknopt overzicht van bovenstaande bevindingen is te vinden in Tabel 10. Deze tabel geeft een overzicht van de verschillende samenwerkingsvormen (coaanneming, onderaanneming of geen samenwerking), opgesplitst naar type inschrijver (profit, non-profit of gemengd). Tabel 10: Samenwerkingsvormen tussen de inschrijvers
Geen samenwerking
Zuiver profit
Zuiver non-profit
12
1
Co-aanneming Onderaanneming Totaal
7 2
1
14
9
Gemengd (profit en non-profit)
Totaal 13
1
8 3
1
24
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens VDAB
Uit al het bovenstaande kunnen we voorlopig besluiten dat het aantal ingediende offertes per perceel relatief hoog ligt43. Naar type inschrijver is er een duidelijk overwicht van de profit-organisaties. Verder is het heel opvallend dat er vanuit de profitorganisaties zeer weinig samenwerkingsverbanden opgezet werden, zowel
42
Dit impliceert evenwel niet dat in een later stadium geen beroep gedaan zal worden op een andere organisatie voor de uitvoering van bepaalde trajectacties (vb. opleiding). Deze onderaannemers dienden echter nog niet gespecifieerd te worden bij de inschrijving.
43
In de evaluatie (zie volgend rapport) zal nagegaan worden of het aantal inschrijvers hoger had kunnen liggen, bijvoorbeeld omdat potentiële spelers om bepaalde redenen niet geïnteresseerd waren in deelname aan het tenderingproject.
56
met andere profitorganisaties als met organisaties uit de non-profit. De nonprofitorganisaties daarentegen hebben bijna allemaal ingediend via een samenwerkingsformule. Opmerkelijk is wel dat de co-aannemers of onderaannemers altijd andere non-profitorganisaties zijn (met uitzondering van de co-aanneming tussen TIVO en Synergie). Uit de analyse van de enquête bij de inschrijvers blijkt dat er een aantal factoren samenwerking gestimuleerd hebben: •
De mogelijkheden geboden in het bestek om voor het uitvoeren van trajectbegeleiding een beroep te doen op externe partners ofwel onder de vorm van co-aanneming, ofwel onder de vorm van onderaanneming;
•
De omvang van de percelen was te groot voor kleinschalige, lokale initiatiefnemers en maakte samenwerking noodzakelijk;
Om de samenwerking te stimuleren werd er in de periode tussen het verschijnen van het bestek en de indiening van de offertes een rubriek geplaatst op de website van de VDAB om partners voor het tenderproject te zoeken. Minder dan de helft van de aanbieders en slechts een kleine minderheid van de nietgegunden heeft gebruik gemaakt van deze opportuniteit. De inschrijvers beoordeelden dit echter wel als een nuttig instrument (indien men op zoek is naar partners). Het kan de kennismaking met partners vergemakkelijken. Van de inschrijvers die uiteindelijk een samenwerkingsverband zijn aangegaan, heeft echter geen enkele de rubriek op de website gebruikt. Men deed daarentegen een beroep op het opgebouwde eigen netwerk aan partners. Voor de buitenlandse inschrijvers bleek het wel een goed instrument om in de oriënterende fase te weten waar de andere spelers in het veld zitten en wie ze zijn. Er werd vooral samengewerkt met gekende partners uit het eigen netwerk. Dit maakt dat er binnen het tenderproject weinig samenwerking is tot stand gebracht tussen commerciële en niet-commerciële organisaties. We polsten naar de redenen hiervoor. Men gaf aan zelf over de nodige expertise te beschikken of deze te kunnen vinden bij de vertrouwde partner(s). Onvoldoende tijd om de visie en doelstellingen van de organisaties af te stemmen bleek eveneens een reden. De samenwerkingsverbanden die werden afgesloten in het kader van het tenderproject kennen vooral drie doeleinden: •
Toegevoegde waarde op vlak van methodieken en expertise met bepaalde doelgroepen
•
Toegevoegde waarde op vlak van subregionale complementariteit (binnen één perceel)
•
Toegevoegde waarde op vlak van beheer personeelsinzet en delen van financieel risico)
(schaalvoordelen
inzake
De redenen voor het al dan niet aangaan van een samenwerkingsverband zijn samengevat in volgende tabel.
57
Tabel 11: Redenen al dan niet afsluiten van samenwerkingsverband Redenen voor samenwerking
Redenen geen samenwerking
Complementariteit op methodisch vlak
Voldoende expertise in huis
Complementariteit inzake regionale spreiding / Regio-indeling (percelen) maakte het samenwerken met partners noodzakelijk
Vertraging van proces voor de werkzoekende
Specialisatie in bepaalde doelgroep
Geen relaties met Belgische aanbieders
Perceel was te groot om alleen te doen
Zelf sturen en eindbeslissingen kunnen nemen
Vereiste grote inzet van personeel – niet eenvoudig te mobiliseren op korte termijn
De eigenheid van elke organisatie maakt samenwerking niet gemakkelijk. Moeilijk om vast te leggen wie waarvoor verantwoordelijk is.
Wens om financieel risico te spreiden
De administratieve formaliteiten waren zeer omslachtig om een offerte als co-aannemer in te dienen. Vanuit een overheidsorganisatie is het zowel juridisch als operationeel (financiële transacties) moeilijk om een feitelijke vereniging op te richten.
Bron: IDEA Consult op basis van enquête bij inschrijvers
3.3.2
Beoordeling ontvankelijkheid op basis van selectiecriteria
Na opening van de offertes werd eerst nagegaan of elke offerte voldeed aan de – in het bestek vastgelegde – selectiecriteria. Zoals hiervoor al aangegeven (zie §3.1.7), dient elke inschrijver (inclusief alle co-aannemers en onderaannemers voor trajectbegeleiding) te voldoen aan 5 selectiecriteria. In totaal werden 92 offertes ingediend door 24 verschillende inschrijvers. Bij 4 inschrijvers ontbrak ofwel een bewijs van erkenning om bemiddelingsactiviteiten uit te voeren ofwel een bewijs van erkenning in het kader van opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers. De betrokken organisaties hadden evenwel een aanvraag tot erkenning ingediend bij de VDAB, wat volgens het bestek voldoende is om te beantwoorden aan de selectiecriteria op voorwaarde dat de erkenning in orde is op het moment van definitieve gunning. Eén inschrijver (Baanoptie) voldeed echter niet aan 3 van de 5 selectiecriteria. In de offerte ontbrak een bewijs van erkenning om bemiddelingsactiviteiten uit te voeren alsook een bewijs dat de inschrijver beschikt over een kwaliteitslabel vereist in het kader van opleidingscheques voor werknemers. Er werd bovendien geen aanvraag ingediend voor deze erkenningen. Volgens het PV bleek de offerte verder onvoldoende garanties te bieden dat de betrokken organisatie over de vereiste ervaring beschikt voor het begeleiden van werkzoekenden. Voor de trajectbegeleiding zou beroep gedaan worden op freelance medewerkers, waarvan geen enkel CV opgenomen werd in de offerte. Van deze onderaannemers werd ook niet aangetoond dat zij beantwoorden aan de selectiecriteria. Tot slot heeft deze inschrijver niet ingeschreven per perceel, zoals in het bestek voorzien, maar 1 offerte ingediend voor 6000 trajecten. Op basis van bovenstaande argumentatie werd beslist de inschrijving van Baanoptie onontvankelijk te verklaren.
58
In het vervolg van dit deel zal abstractie gemaakt worden van de offerte van Baanoptie, aangezien deze inschrijving niet meegenomen werd in de beoordeling van de gunningscriteria. Het totaal aantal ontvankelijke offertes (voor alle percelen samen) bedraagt 85. 3.3.3
Kwalitatieve beoordeling op basis van gunningscriteria
Alle 85 ontvankelijke offertes werden beoordeeld op 4 gunningscriteria, met name methodiek (50%), prijs (20%), deskundigheid (20%) en begeleidingslocaties (10%). Voor meer uitleg over de inhoud van deze gunningscriteria en de puntenverdeling op de verschillende subcriteria verwijzen we naar §3.1.8. In wat volgt, bespreken we het resultaat van de kwalitatieve beoordeling. We vergelijken de behaalde scores voor de totale groep van ontvankelijke offertes en de gegunden. Deze resultaten worden eveneens opgesplitst naar type inschrijver. Deze analyses gebeuren per gunningscriterium en voor de totale score. Voor gedetailleerde informatie per perceel verwijzen we naar de tabellen in bijlage 2. Het is belangrijk de aandacht te vestigen op het feit dat de finale rangschikking per perceel gebaseerd is op de onderlinge vergelijking van de totale scores binnen hetzelfde perceel. Het is aldus mogelijk dat gegunden in 1 perceel een lagere totale score behalen dan niet-gegunden in een ander perceel. Tabel 12: Scores voor alle ontvankelijke inschrijvingen en opsplitsing naar type inschrijver44 Methodiek
Deskundigheid Locaties
Prijs
Totaal
85 ontvankelijke offertes: Laagste score
13,5
3,0
0,0
0,0
30,3
Hoogste score
43,7
20,0
10,0
20,0
78,0
Gemiddelde score
31,5
12,5
4,8
9,1
57,9
Laagste score
13,5
3,0
0,0
0,0
30,3
Hoogste score
43,7
18,3
10,0
20,0
74,0
Gemiddelde score
31,3
11,7
4,2
9,1
56,3
Laagste score
23,0
15,0
4,0
0,0
63,0
Hoogste score
38,0
20,0
10,0
20,0
78,0
Gemiddelde score
33,8
19,1
9,0
7,9
69,8
Inschrijvingen van profitorganisaties45
Inschrijvingen van nonprofitorganisaties46
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens VDAB
44
1 inschrijving heeft betrekking op een co-aanneming tussen een profit en non-profitorganisatie. Deze werd niet opgenomen in deze tabel.
45
Gebaseerd op 75 offertes ingediend door 14 verschillende inschrijvers (allemaal profit-organisaties). Geen enkele inschrijving heeft betrekking op een co-aanneming met andere organisaties. Slechts 1 profitorganisatie gaat met een non-profitorganisatie samenwerken als onderaannemer.
46
Gebaseerd op 9 offertes ingediend door 9 verschillende inschrijvers (allemaal nonprofitorganisaties). In geen enkele inschrijving is een profitorganisatie betrokken via coaanneming of onderaanneming.
59
(1) Methodiek Het criterium methodiek werd beoordeeld op verschillende deelcriteria (zie §3.1.8, p.43). De maximale score op methodiek is 50 punten, opgedeeld naar 3 onderdelen: intensieve trajectbegeleiding en trajectacties (24 punten); aanpak van de doelgroep (10 punten) en toeleiding naar duurzame tewerkstelling (16 punten). Voor een analyse van de beoordelingsresultaten van methodiek baseren we ons op de globale score op dit criterium. Tabel 12 geeft een beeld van de behaalde scores voor alle 85 ontvankelijke offertes. Een eerste vaststelling is dat de scores voor methodiek erg uiteenlopen. De laagste score op dit criterium bedraagt 13,5 en de hoogste score 43,7 op 50. Het gemiddelde over alle inschrijvingen is 31,5. Van de 24 verschillende inschrijvers zijn er 5 inschrijvers die minder dan 50% halen op de beoordeling van hun methodiek. Het gaat om 1 co-aanneming tussen non-profitorganisaties en 4 private uitzendkantoren uit België. Gemiddeld ligt de score op methodiek hoger bij de non-profitinschrijvingen, maar het verschil met de inschrijvingen van profitinschrijvingen is niet erg groot. Het is wel opmerkelijk dat de spreiding in de scores veel hoger ligt bij de profitinschrijvingen (30 punten tussen de laagste en hoogste score), terwijl dit verschil veel kleiner is bij de offertes van non-profitorganisaties (15 punten). Verder is het ook interessant deze resultaten te vergelijken met de behaalde scores voor methodiek door de 14 winnende offertes (zie Tabel 13). Er kan verwacht worden dat de gemiddelde score op methodiek veel hoger ligt bij de 14 winnende offertes in vergelijking met het gemiddelde van de 85 ontvankelijke offertes. Dit is echter niet het geval. Gemiddeld behalen de 14 gegunden 36,1 op 50 voor methodiek (in vergelijking met 31,5 voor alle offertes). Deze observatie is het resultaat van een relatief grote spreiding in de behaalde scores op methodiek tussen de 14 gegunden. De laagste score van 23/50 werd behaald door de co-aanneming WEB & Vokans & Kopa Keerpunt in perceel 2. De hoogste score voor methodiek (43,7/50) werd behaald door Agens in perceel 1. Uit een vergelijking van de 14 gegunden blijkt verder dat de profitorganisaties gemiddeld hoger gescoord hebben op methodiek in vergelijking met de nonprofitorganisaties (38,0 versus 32,7 op 50). Een laatste interessante vaststelling is dat 3 van de 4 Nederlandse inschrijvers relatief hoge scores behaalden op methodiek. Met scores van 35,3 (Alexander Calder Reïntegratie), 38,0 (Maatwerk) en 43,7 (Agens) behoren deze 3 inschrijvers tot de betere (en zelfs beste) op vlak van methodiek. Dit is vermoedelijk het gevolg van de opgebouwde ervaringen met de trajectbegeleiding van gelijkaardige groepen in Nederland. Uit het PV van de gunning blijkt dat de hoogste score voor methodiek behaald door Agens verklaard kan worden doordat deze inschrijver de meest intensieve begeleiding van werkzoekenden voorziet. De trajectacties worden vooral individueel ingevuld, terwijl vele andere inschrijvers via een groepsaanpak tewerk zullen gaan. Daarnaast geven de beoordelaars aan dat de offerte van Agens ook de meeste garanties bevat om toeleiding naar duurzame tewerkstelling te realiseren. De offerte bevat immers een duidelijke en onderbouwde beschrijving van de wijze waarop de toeleiding zal gebeuren alsook de vormen van tewerkstelling die voorzien worden.
60
Tabel 13: Scores gegunden per perceel (14 inschrijvers) Methodiek
Deskundigheid
Locaties
Prijs
Totaal
(onderaannemer: Vitamine W)
39,0
18,3
7,0
6,8
71,2
Agens
43,7
17,0
0,0
8,6
69,3
(onderaannemer: Vitamine W)
39,0
18,3
7,0
4,6
68,9
WEB & Vokans & Kopa Keerpunt
23,0
17,0
10,0
16,7
66,7
(onderaannemer: Vokans & Vitamine W)
40,0
18,3
7,0
5,9
71,2
Vedior
34,0
13,7
10,0
11,9
69,6
Intro & Vokans
36,0
15,0
7,0
20,0
78,0
Jobcentrum W-Vl & Kopa W-Vl OTP & Argos & Werkperspectief
33,5
20,0
10,0
12,0
75,5
Alexander Calder Arbeidsintegratie
36,3
15,0
0,0
20,0
71,3
Vedior
34,0
15,3
10,0
11,3
70,6
Centrum voor levensvorming O-Vl47
36,0
20,0
10,0
6,0
72,0
SBS Management Cons.
41,0
17,0
4,0
7,3
69,3
ATB-Limburg & Alternatief & Stebo & PWA Alken
35,0
20,0
10,0
7,4
72,4
Alexander Calder Arbeidsintegratie
35,3
10,0
4,0
20,0
69,3
Laagste score
23,0
10,0
0,0
4,6
66,7
Hoogste score
43,7
20,0
10,0
20,0
78,0
Gemiddelde score
36,1
16,8
6,9
11,3
71,1
Perceel 1: Antwerpen T-groep
Perceel 2: Mechelen – Turnhout T-groep
Perceel 3: Vlaams-Brabant T-groep
Perceel 4: West-Vlaanderen
Perceel 5: Gent
Perceel 6: Aalst – Sint-Niklaas
Perceel 7: Limburg
Groep van 14 gegunden
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens VDAB
47
Vanaf 1 januari 2006 is deze organisatie overgenomen door Intro.
61
(2) Deskundigheid Het criterium deskundigheid werd beoordeeld op 3 deelcriteria (zie §3.1.8, p.43). De maximale score op deskundigheid is 20 punten, opgedeeld naar deskundigheid inzake trajectbegeleiding (10 punten), deskundigheid omtrent de doelgroep (4 punten) en kennis inzake arbeidsmarktwerking, sociale kaart en lokale arbeidsmarkt (6 punten). Voor alle ontvankelijke offertes bedraagt de gemiddelde score op deskundigheid 12,5 op 20. De spreiding van de punten schommelt tussen 3 en 20. Op dit criterium zijn er grote verschillen naar type inschrijver. De inschrijvers bestaande uit non-profitorganisaties behalen gemiddeld significant hogere scores op deskundigheid (19,1 op 20) in vergelijking met de offertes van profitorganisaties (11,7). De extreem hoge gemiddelde score van de 9 nonprofitinschrijvingen wijst op de uitgebreide expertise inzake trajectbegeleiding en aanpak van de curatieve doelgroep die aanwezig is bij dit type van organisaties. Binnen de groep van 14 gegunden schommelt de score op deskundigheid tussen 10 en 20 punten. Het gemiddelde bedraagt 16,8 op 20. De 3 gegunden met een maximale score op deskundigheid (20/20) zijn allemaal co-aannemingen tussen meerdere non-profitorganisaties. De laagste score op deskundigheid werd behaald door Alexander Calder Reïntegratie in perceel 7. Uit het PV van de gunning blijkt dat vooral de kennis van de sociale kaart en lokale arbeidsmarkt ontbreekt bij deze inschrijver. Deze zwakte komt ook bij andere offertes van Nederlandse inschrijvers aan het licht. (3) Begeleidingslocaties De bereikbaarheid, spreiding en relevantie van de begeleidingslocaties werd beoordeeld op een schaal van 0 tot 10 punten. De behaalde scores op dit criterium variëren tussen de theoretische minimum- en maximumwaarden. De totale groep van ontvankelijke offertes behaalde gemiddeld 4,8 op 10 op dit gunningscriterium. Dit kan verklaard worden doordat een grote groep van inschrijvers geen bijkomende begeleidingslocaties voorziet (in 34 van de 85 offertes). Conform de beoordelingshandleiding wordt daarom een score van 0 toegekend. Aan de andere kant zijn er 27 offertes met een maximale score op dit gunningscriterium. Ondanks het relatief beperkte gewicht van dit criterium, lijkt het aspect locaties een aanzienlijke invloed uitgeoefend te hebben op de definitieve gunning. Verder kunnen we ook opmerken dat de gemiddelde scores bij inschrijvingen van non-profitorganisaties (9/10) significant hoger liggen dan deze van profitorganisaties (4,2/10). Hiervoor zijn 2 verklaringen. Ten eerste hadden de non-profitinschrijvers in hun offerte meer oog voor het aanbieden van bijkomende locaties die voldoende bereikbaar, verspreid en relevant zijn. Ten tweede hebben alle Nederlandse inschrijvers (die allemaal een profitkarakter hebben) in de offerte nog geen bestaande locaties in de Vlaamse percelen kunnen aanduiden. Als gevolg hiervan behaalden zij (met uitzondering van Alexander Calder in Limburg) overal 0/10 op dit gunningscriterium. De Belgische uitzendondernemingen hadden daarentegen in het algemeen wel goede scores op begeleidingslocaties (zij beschikken immers over een uitgebreid kantorennet), maar door de lage scores van de Nederlandse profitinschrijvingen lag de gemiddelde score voor profitorganisaties relatief laag op dit gunningscriterium.
62
(4) Prijs De vorige 3 gunningscriteria kunnen beschouwd worden als kwaliteitscriteria. Naast kwaliteit is prijs ook een belangrijk aspect. De regisseur heeft immers een vastgelegd budget en wil de 14 loten gunnen aan de inschrijvers met de beste prijs-kwaliteitverhouding. Het gewicht van het prijscriterium werd vastgelegd op 20%. Door de berekeningswijze van de punten op dit criterium (zie §3.1.8) zijn er altijd offertes die de maximumscore behalen (20 punten indien laagste prijs) en andere die de minimumscore behalen (zo goed als 0 punten indien hoogste prijs en sterke afwijking t.o.v. richtprijs en/of gemiddelde prijs). Het prijscriterium heeft daardoor een significante invloed op de totale scores en de rangschikking van de inschrijvingen. Prijszetting van de individuele inschrijvers Alvorens in te gaan op de behaalde scores op prijs, gaan we eerst in op de prijszetting van de verschillende inschrijvers (zie Tabel 14). Tabel 14: Aangeboden prijzen voor alle ontvankelijke inschrijvingen en opsplitsing naar type inschrijver48 Prijs per traject excl. BTW (in EUR) 85 ontvankelijke offertes: Laagste prijs
2.300
Hoogste prijs
3.753
Gemiddelde prijs
2.750,7
Inschrijvingen van profit-organisaties Laagste prijs Hoogste prijs Gemiddelde prijs
2.350 3.400 2.704,1
Inschrijvingen van non-profitorganisaties Laagste prijs Hoogste prijs Gemiddelde prijs
2.750 3.753 3.188,6
Groep van 14 gegunden Laagste prijs
2.350
Hoogste prijs
3.300
Spreiding laagste-hoogste Gemiddelde prijs
950 2.754,8
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens VDAB
48
Zie opmerkingen in voetnoten n°44, 45 en 46.
1 inschrijving heeft betrekking op een co-aanneming tussen een profit en non-profitorganisatie. Deze werd niet opgenomen in deze tabel.
63
In het bestek was bepaald dat de offertes een gemiddelde prijs per traject dienden op te geven. De regisseur had zelf een richtprijs vooropgesteld van 2.757,5 EUR, exclusief BTW. Als we de opgegeven prijzen (dit zijn de prijzen exclusief BTW) voor alle ontvankelijke offertes analyseren, blijken er opvallend veel inschrijvingen hun prijs ongeveer gelijk te hebben gezet met de richtprijs uit het bestek (gemiddelde prijs bedraagt immers 2.750,7 EUR). Bij 22 van de 85 offertes is de voorgestelde prijs zelfs exact de richtprijs. De verschillen tussen de aangeboden prijzen (excl. BTW) zijn relatief groot. Tussen de laagste prijs (2.300 EUR) en de hoogste prijs (3.753 EUR) is een verschil van ruim 1.400 EUR per traject. Verder valt het ook op dat de gemiddelde prijs bij de non-profitorganisaties meer dan 480 EUR per traject hoger ligt dan de gemiddelde aangeboden prijs bij de profitinschrijvers. Opvallend is ook de relatief lage prijzen aangeboden door de inschrijvers uit Nederland. 3 van de 4 ontvankelijke Nederlandse inschrijvers bood een eenheidsprijs onder de richtprijs. De factoren die de prijszetting hebben beïnvloed, komen aan bod in het luik financiële evaluatie. Beoordeling van het gunningscriterium “prijs” Het beoordelen van het prijscriterium gebeurde op basis van de prijzen inclusief BTW voor de BTW-plichtigen. Voor de VDAB (als opdrachtgever) is BTW een extra kost die meegenomen dient te worden bij het vergelijken van de totale kostprijs van elke inschrijving49. Voor de gegunden zijn de individuele scores op het prijscriterium weergegeven in Tabel 13. Onder de 14 winnende inschrijvers vertonen de scores op prijs relatief grote verschillen. Dit is vooral het gevolg van de relatief grote spreiding in de eenheidsprijzen per traject. De eenheidsprijs per traject (exclusief BTW) varieert tussen 2.350 EUR en 3.300 EUR (zie onderste deel van Tabel 14). Deze aanbieders zullen dus hetzelfde resultaat trachten te bekomen met een budgetverschil van 950 EUR per traject. De gemiddelde gecontracteerde prijs per traject bedraagt 2.755 EUR, excl. BTW. Het gaat hier om een ongewogen gemiddelde van de eenheidsprijzen. Indien rekening gehouden wordt met het aantal gegunde trajecten per aanbieder, bekomen we een gewogen gemiddelde gecontracteerde prijs van 2.726 EUR (excl. BTW) per traject. De totale kostprijs van de gunning bedraagt 16.354.952,50 EUR (excl. BTW) en 18.912.847,53 EUR (incl. BTW). Rekening houdend met een financiële marge voor het uitbetalen van bonussen zal de totale kostprijs voor de tendering maximaal 20.745.450 EUR bedragen. Uit een gedetailleerde analyse van de beoordelingsprocedure kunnen we verder nog afleiden dat de prijsvergelijking inclusief BTW (welke verplicht is volgens de wetgeving op de overheidsopdrachten) impact heeft gehad op de gunningsuitslag. Een beoordeling exclusief BTW zou de totale score van verschillende inschrijvers verbeterd hebben en zou in 3 percelen geleid hebben tot een andere einduitslag. Vier van de gegunden (allemaal verschillend) zouden niet langer bij de 2 best gerangschikten staan in het betrokken perceel.
49
Alle profitinschrijvers (inclusief Nederlandse inschrijvers) zijn BTW-plichtig. Van de 9 non-profit inschrijvingen zijn er 2 BTW-plichtig omdat de penhouder BTW-plichtig is.
64
(5) Totaal De totale score is het resultaat van de behaalde scores op elk van de 4 gunningscriteria en bedraagt maximaal 100 punten. Zoals blijkt uit Tabel 12 is er een relatief grote spreiding vast te stellen in de totale scores. De totale score van de 85 ontvankelijke offertes schommelt tussen 30 en 78 punten en bedraagt gemiddeld 58 punten. De gemiddelde totale score ligt hoger bij de non-profitinschrijvingen (69,8 punten) in vergelijking met de inschrijvingen van profitorganisaties (56,3 punten). De spreiding tussen de hoogste en laagste totale score is ook veel groter bij de profitinschrijvingen. Van de 14 winnende offertes bedraagt de eindscore gemiddeld 71,1 op 100. Het verschil tussen de laagste en hoogste score is meer dan 11 punten. Als we het onderste deel van Tabel 13 in detail bekijken, kunnen we vaststellen dat de spreiding van de scores van de 14 winnende offertes relatief groot is voor ALLE gunningscriteria. De zwaktes op 1 gunningscriterium werden gecompenseerd door een sterke prestatie op de andere criteria. Voor de ene inschrijver was locaties het zwakke punt, voor andere inschrijvers was dit soms de prijs. Bij wijze van conclusie kunnen we stellen dat bijna alle gewonnen offertes een hoge score behaalden op methodiek50 en deskundigheid51. De scores op locaties en prijs variëren daarentegen sterk tussen de winnende loten. Locaties en prijs hadden een relatief laag gewicht in de totale gunning, maar hebben toch een belangrijke impact gehad op de einduitslag. Zoals hiervoor reeds aangegeven, hadden bijna alle offertes van Nederlandse inschrijvers geen enkel punt op het gunningscriterium locaties. Aangezien 3 van de 4 Nederlandse inschrijvers relatief goed presteerden op de 3 andere gunningscriteria, heeft de score op locaties een belangrijke invloed gehad op de uiteindelijke rangschikking en gunning. Tabel 13 geeft een overzicht van de 14 gegunden, opgesplitst per perceel. Deze einduitslag heeft geleid tot een ruime variatie in spelers. Het spelersveld kan als volgt getypeerd worden: •
5 gewonnen offertes werden ingediend door non-profitorganisaties, 9 werden ingediend door een profitorganisatie. Het aandeel gewonnen offertes bij de non-profitinschrijvingen ligt driemaal hoger dan hun aandeel in het totaal aantal ingediende (en ontvankelijke) offertes. We kunnen de succesratio ook bekijken op niveau van de verschillende inschrijvers. Van de 14 zuivere profitinschrijvers hebben er 9 minstens in één perceel gewonnen. Van de 9 zuivere non-profitinschrijvingen hebben er 5 gewonnen.
•
De groep van 14 gegunden bestaat uit 5 verschillende profitorganisaties en 5 non-profitorganisaties (of consortia).
•
Er is geen enkele profitorganisaties.
•
van de 5 non-profitinschrijvingen betreft een co-aanneming tussen meerdere non-profitorganisaties.
co-aanneming
tussen
profit-
en
non-
50
Met uitzondering van de relatief lage score op methodiek van WEB & Vokans & KOPA Keerpunt in perceel 2.
51
Met uitzondering van de relatief lage score op deskundigheid van Alexander Calder Reïntegratie.
65
•
Geen enkele profitinschrijving heeft betrekking op een co-aanneming met een andere organisatie (profit of non-profit). Er is wel 1 profitinschrijving (T-groep) die voor trajectbegeleiding zal samenwerken met een nonprofitonderaannemer.
•
3 loten werden (profitorganisaties).
•
Tenslotte geven we nog de mening weer van de aanbieders, nietgegunden en potentiële aanbieders over de selectie- en gunningscriteria:
gewonnen
door
Nederlandse
inschrijvers
o
De administratieve verplichtingen verbonden aan de selectiecriteria (niet-uitsluiting, erkenning inzake arbeidsbemiddeling, kwaliteitslabel, rechtspersoonlijkheid bezitten, ervaring met begeleiden van werkzoekenden) worden door een meerderheid van de betrokkenen (aanbieders en niet-gegunden) als normale verplichtingen beschouwd. Men vond het goed dat er minimale kwaliteitsgaranties gevraagd worden. De mogelijkheid om de kwaliteit te beoordelen enkel op basis van een dossier (zonder mondelinge toelichting) wordt soms ter discussie gesteld (cf. supra).
o
Alle aanbieders op één na vonden de gewichten die toegekend werden aan elk van de gunningscriteria (methodiek 50%, deskundigheid 20%, prijs 20% en begeleidingslocaties 10%) evenwichtig. Van de niet-gegunden vond de meerderheid deze gewichten echter onevenwichtig. Men had vooral een groter gewicht van deskundigheid en een kleiner gewicht van prijs gewenst.
o
Alle aanbieders waren bovendien akkoord met de interpretatie en omschrijving van de gunningscriteria en subcriteria zoals uiteengezet in de beoordelingshandleiding. In geval van nietgunning werd opgemerkt dat de interpretatie van vormen van tewerkstelling en van de prijs onvoldoende duidelijk was.
De gehanteerde selectie- en gunningscriteria worden over het algemeen dus als correct beschouwd, althans door de aanbieders. 3.3.4
Besluit
In voorgaande paragrafen werden de resultaten van de beoordelingsprocedure uitgebreid besproken. Op basis van een analyse van alle inschrijvingen en de behaalde scores op de gunningscriteria kwamen we tot de volgende bevindingen: •
24 verschillende inschrijvers dienden een offerte in voor 1 of meerdere percelen;
•
Profitorganisaties dienden meestal in voor elk perceel, terwijl inschrijvers bestaande uit 1 of meerdere non-profitorganisaties zich geografisch beperkten tot 1 regio;
•
Nederlandse organisaties stelden zich kandidaat voor de trajectbegeleiding in meerdere percelen;
•
Meer dan de helft van de inschrijvers heeft geen enkele vorm van samenwerking opgezet voor trajectbegeleiding. Het gaat hier vooral om inschrijvingen van profitorganisaties. De non-profitorganisaties daarentegen hebben bijna allemaal ingediend via een
66
samenwerkingsformule, maar de co-aannemers of onderaannemers zijn (mits 1 uitzondering) altijd andere non-profitorganisaties. •
De 14 loten werden gegund aan 5 verschillende profitorganisaties en 5 inschrijvers bestaande uit 1 of meerdere non-profit organisaties. Op vlak van trajectbegeleiding zal er - met uitzondering van T-groep – geen samenwerking opgezet worden tussen profit- en non-profitorganisaties.
•
De scores op de gunningscriteria vertonen relatief grote verschillen tussen de 14 winnende offertes. Bijna alle gewonnen offertes scoorden hoog op methodiek en deskundigheid. De criteria locaties en prijs hadden een relatief laag gewicht in de gunning (samen 30%), maar hadden een beslissende invloed op de uiteindelijke rangschikking en einduitslag mede door de manier waarop de punten voor deze criteria werden toegekend (tussen 0 en het maximum).
67
4 BESLUIT
4.1 4.1.1
Uitvoeringsstructuur Organogram
Zijn de uitgebouwde structuren functioneel? Het organogram voor de tendering draagt bij tot de vlotte uitvoering en opvolging van het pilootproject trajecttendering. Er is een duidelijke taakverdeling tussen alle actoren. Wat is de impact van het team trajecttendering op het project (o.m. in het kader van tijdsverloop en planning)? Het team trajecttendering vervulde zijn rol zoals vooropgesteld en zorgde voor een professionele uitvoering van de proeftuin trajecttendering. Het team speelt hierin een coördinerende, controlerende en ondersteunende rol. De aanbieders bleken tevreden over de dienstverlening van het team. Ze apprecieerden bovendien het feit dat ze een vast aanspreekpunt hadden binnen het team. Worden beslissingen voldoende snel genomen? We stellen vast dat de resultaten van het besluitvormingsproces algemeen positief zijn in termen van tevredenheid van de betrokken actoren, en in termen van doorlooptijd bij het nemen van beslissingen. Uit de rondvraag blijkt dat de aanbieders tevreden zijn over de contacten met VDAB. Voor het team trajecttendering is het huidige besluitvormingsproces goed hanteerbaar en voldoende flexibel. Het grootste aandachtspunt is de snelheid en eenduidigheid van het overbrengen van informatie vanuit het team trajecttendering via het centrale dienstenmanagement tot in elk OC en bij elke trajectbepaler. Door deze complexe aansturing kon het enige tijd duren vooraleer de violen gelijk gestemd waren en de toepassing van de afspraken overal op dezelfde manier gebeurde. 4.1.2
Kwaliteitsbewaking
Voldoen de vooropgestelde criteria waaraan de aanbieder moet voldoen om een kwalitatief traject te garanderen aan de werkzoekende? Gegeven het feit dat we hier met een nieuwe manier van samenwerking tussen VDAB en zijn partners te maken hebben en dat de doelgroep voor de partners relatief onbekend was of toch zeker het integraal begeleiden van deze doelgroep, kunnen we zeggen dat de criteria voldoende waren om een kwalitatieve dienstverlening te garanderen. Zowel de selectiecriteria als het gunningscriterium methodiek en deskundigheid dekten de basisvereisten voor een goede trajectbegeleiding.
68
Voert de arbeidsmarktregisseur de kwaliteitsbewaking naar behoren uit? De regisseur leverde voldoende inspanningen om de kwaliteit van de tendering op te volgen. Voor het ogenblik richt de kwaliteitsbewaking zich vooral op het al dan niet naleven van de vooropgestelde aanpak en op het inspelen op problemen die gesignaleerd worden bijvoorbeeld via de klachtenprocedure. 4.1.3
Interne/externe communicatie
Er is voldoende informatie beschikbaar voor de actoren die betrokken zijn bij of verantwoordelijk zijn voor de trajecttendering (interne communicatie). De gedetailleerde informatie over de trajecttendering is echter niet zo toegankelijk voor andere stakeholders (vb. andere geïnteresseerde marktspelers) omwille van het feit dat er maar een beperkte hoeveelheid informatie publiek beschikbaar werd gesteld (vb. artikel tijdschrift Overwerk december 2008). 4.1.4
Opvolging en rapportering
Het CVS-systeem van VDAB vormt de kern van het opvolgingssysteem voor de trajecttendering. Aanbieders registreren alle trajectinformatie in het CVS – systeem van VDAB, wat zorgt voor een grote hoeveelheid van vergelijkbare en snel beschikbare informatie (ook inzake uitstroomresultaten). Inzake monitoring en rapportering doet VDAB voldoende inspanningen. Enkele aandachtspunten hebben te maken met de gegevensregistratie (vb. geen registratie van type doelgroep waartoe werkzoekende behoort, verschillende registratie van opleidingsmodules door aanbieders) en de centrale verwerking van de monitoringinformatie. De aanbieders krijgen voldoende informatie om aan zelfevaluatie te doen maar dit gebeurde tijdens de uitvoering van de trajecttendering relatief weinig, op enkele uitzonderingen na. 4.1.5
Controlesystemen
De ontwikkelde controlesystemen richten zich op de naleving van het bestek van de trajecttendering, de ingediende offertes en de facturatie/betalingen. Het systeem werkt naar tevredenheid van de aanbieders. Het zorgt voor tijdige bijsturing waar nodig zodat vermeden wordt om sancties te moeten nemen (vb. stopzetting van het contract). Het engagement van overfinanciering is het enige aspect dat niet wordt afgedekt door het controlesysteem. Het komt wel aan bod in de externe evaluatie.
4.2
Aanbestedingsprocedure
Evaluatie van het verloop van de aanbestedingsprocedure De tijd voorzien voor de inschrijvers om een offerte in te dienen voor het tenderingproject was ruimschoots voldoende. De informatievergadering zou vroeger gepland kunnen worden om de geïnteresseerde partijen (die mogelijks
69
elkaar ook nog tijdens deze vergadering leren kennen) langer de tijd te geven om een partnerschap uit te bouwen. We kunnen stellen dat er over het algemeen voldoende duidelijke informatie verschaft werd tijdens de aanbestedingsprocedure aan alle betrokken partijen. De informatie werd tijdig en via meerdere kanalen aan de geïnteresseerden bezorgd. Een belangrijk knelpunt was de onduidelijkheid over het gunningscriterium prijs (gunning met of zonder BTW). Het vertrouwen van de betrokken organisaties in de gunning van de opdracht, de objectieve behandeling van de offertes en de uitvoering van de opdracht conform de richtlijnen in het bestek (o.m. toeleidingsgarantie, taakverdeling VDABaanbieder…) was groot op het moment van indiening van de offertes. Dit vertaalde zich bovendien in een hoog aantal inschrijvingen. We menen dat de gunning objectief gebeurde en volgens de vooraf vastgelegde procedure. Een professionele aanpak werd gevolgd voor de aanbestedingsprocedure en beoordeling. Evaluatie van de ontwerpkeuzes Vorm van de aanbesteding Een algemene offerteaanvraag was een geschikte aanbestedingsprocedure voor de trajecttendering gezien de mogelijkheid om met verschillende aspecten rekening te houden (o.m. prijs, deskundigheid, methodiek, …) in tegenstelling tot een openbare aanbesteding waar vooral de prijs een rol speelt. De optie van een aanbesteding in één ronde voor het lopende project werd in de gegeven omstandigheden positief geëvalueerd door alle betrokken actoren. Er zijn echter nog andere mogelijke procedures afhankelijk van de modaliteiten van toekomstige aanbestedingen. We komen hierop terug bij de aanbevelingen. Inhoud van de aanbesteding De taakverdeling tussen VDAB en de aanbieders leidde in de trajecttendering tot behoorlijke resultaten. De inhoud van de aanbesteding wordt bepaald door de doelgroep en zijn behoeften. Voor de doelgroep van langdurig tot zeer langdurig werkzoekenden is een lange inloopfase nodig die start in het OC en doorloopt bij de aanbieder. In de trajecttendering werd gewerkt met een na te streven verhouding van trajecten met en zonder competentieversterking, per perceel en per aanbieder. Deze verhouding bleek in de praktijk geen nut te hebben omdat het in een aantal gevallen tot kunstmatige uitgebreide trajectbepalingen leidde en anderzijds bleek het geen invloed te hebben op de mate waarin de werkzoekenden competentieversterking kregen bij de aanbieder. Het was voor de aanbieders ook niet duidelijk op basis van welke criteria het al dan niet nodig hebben van competentieversterking bepaald werd. Perceelsgrootte De omvang en de geografische verdeling van de percelen, variabel en in functie van de potentiële doelgroep in een bepaald perceel, bleken ideaal om een gevarieerd spelersveld van kleine spelers en grootschalige organisaties te bereiken.
70
Volume aspect De totale omvang van de tendering was het maximum haalbare in functie van de omvang van de doelgroep. Het aantal trajecten in combinatie met het toeleidingsritme bleek haalbaar voor de aanbieders. Enkele lokale knelpunten werden zoveel mogelijk opgelost vb. door planning van de OC’s, door verruiming van de doelgroep. Geografisch aspect De regionale spreiding van de percelen (7 percelen in het geval van de trajecttendering) met de mogelijkheid om voor alle percelen een offerte in te dienen functioneerde behoorlijk goed in de trajecttendering. Voor lokale spelers liet het toe om op regionale schaal samen te werken (vb. Limburg). Aantal aanbieders per lot In de trajecttendering waren 2 aanbieders actief in elk lot. Het toeleiden naar twee aanbieders op een evenwichtige manier is niet altijd gemakkelijk. Consulenten hadden immers de neiging om zeker in het begin rekening te houden met de specialisatie van de aanbieder en het profiel van de werkzoekende. Het profiel van de werkzoekenden verschilde soms vrij sterk tussen de aanbieders in eenzelfde perceel vb. volgens geslacht. Dat kan een invloed hebben op het uitstroomresultaat van de aanbieder. Bovendien kon elke aanbieder voor elk lot indienen. Het feit dat de aanbieders die voor alle percelen een offerte wilden indienen, dit voor elk perceel apart moesten doen, creëerde een administratieve last voor de aanbieder. Financiering We kunnen besluiten dat er bij de aanbieders van arbeidsbemiddeling een groot draagvlak bestaat voor het financieringsmodel met gedeeltelijke resultaatsfinanciering. De onzekerheid over de kostendekkendheid van het project was één van de factoren die voor de meeste twijfel zorgde bij het indienen van het project. Blijkbaar was het voor de aanbieders niet eenvoudig om de kostenraming te verrichten of hadden ze hiermee weinig of geen ervaring. De mogelijkheid om een eigen prijs in te stellen, in combinatie met de opgegeven richtprijs van VDAB was positief voor de aanbieders. Ze konden in hun prijszetting de kostenraming laten doorwegen, de richtprijs en/of strategische overwegingen. Voor VDAB betekent deze werkwijze dat de gemiddelde gegunde trajectprijs in de buurt van de richtprijs zal liggen (niet lager maar ook niet hoger). Selectie- en gunningscriteria We beschouwen de gehanteerde selectie- en gunningscriteria als relevant en de gewichten van de gunningscriteria als evenwichtig. Er was een grote spreiding vast te stellen in de totale scores waaruit ook blijkt dat de gunningscriteria voldoende onderscheidend waren. Ondanks het relatief lage gewicht hadden de criteria locatie en prijs een beslissende invloed op de gunningsresultaten door de wijze van quoteren.
71
Samenwerkingsmogelijkheden De samenwerkingsmogelijkheden beoordelen we als positief. Samenwerking werd voldoende door VDAB gestimuleerd (o.m. door plaatsen van partnerrubriek op website). Het feit dat eerder weinig en geen nieuwe samenwerkingsverbanden gesloten werden (vooral niet tussen commerciële en niet-commerciële organisaties) heeft te maken met de nog relatief beperkte kennis van en ervaring met mekaars aanpak en visie tussen de organisaties. We stellen vast dat er door de mogelijkheid om samenwerkingsverbanden op te stellen, kleine organisaties konden toetreden.
72
Deel 3: PROCESEVALUATIE
73
1 INLEIDING Het luik procesevaluatie is thematisch ingedeeld en is in 5 hoofdstukken ingedeeld. Het weerspiegelt het volledige tenderingproces, van het bepalen van de doelgroep over de deelname van de werkzoekende aan het OC en de trajectbegeleiding tot aan het uiteindelijke resultaat, de uitstroom naar de arbeidsmarkt. Onderstaande tabel toont per hoofdstuk een korte inhoud. Tabel 15: Indeling Deel 2 Procesevaluatie Hoofdstuk 1: Inleiding Hoofdstuk 2: Doelgroep van de tendering
Initiële doelgroep tendering + uitbreiding
Hoofdstuk 3: Trajectbepaling en toeleiding
OC en trajectbepaling: beschrijving, evolutie, beoordeling Toeleiding werkzoekenden naar aanbieder Profiel van de toegeleide werkzoekenden
Hoofdstuk 4: Intake en begeleiding
Algemene kenmerken van de begeleiding Inloopfase (intake, trajectovereenkomst) Actiefase (opleiding/competentieversterking) Bemiddelingsfase Nazorg in geval van werk tijdens traject Einde traject (trajectopvolging) Tevredenheid werkzoekenden met trajectbegeleiding
Hoofdstuk 5: Uitstroomresultaten
Uitstroom uit werkloosheid Uitstroom naar werk Kenmerken van tewerkstelling
Hoofdstuk 6: Leereffecten van de aanbieders Hoofdstuk 7: Vergelijkingsgorep
Profiel van de vergelijkingsgroep Uitstroom van de vergelijkingsgroep
Hoofdstuk 8: Verklarend model
Overzicht verklarende factoren Resultaten kwantitatieve analyse
Hoofdstuk 9: Besluit
Antwoord op de evaluatievragen
74
Verschillende informatiebronnen werden gecombineerd om de procesevaluatie uit te voeren: •
Interviews met de betrokken partners: VDAB (regie, tenderteam, alle LKCverantwoordelijken), interviews met aanbieders (inclusief consortiumpartners)
•
Twee grootschalige surveys bij werkzoekenden
•
Grondige data-analyse op basis van CVS (Cliëntvolgsysteem) en Dimona
•
Analyse van bijkomende data (vb. Arvastat)
•
Bestaande documenten vb. draaiboek trajecttendering
75
2 DOELGROEP VAN DE TENDERING 2.1 2.1.1
Doelgroepomschrijving Initiële doelgroep
De doelgroep van de tendering is coherent met de doelgroepbepaling in het kader van de sluitende aanpak van de langdurig werkzoekenden zoals bepaald in het Vlaams-federaal samenwerkingsakkoord 2004. De definitie van de doelgroep werkzoekenden die begeleid worden in het kader van de tendering ziet er als volgt uit: 1. Personen jonger dan 25 die minstens 15 maanden werkloos zijn en personen tussen 25 jaar en 50 jaar die minstens 21 maanden werkloos zijn. 2. Deze personen hebben geen begeleiding ontvangen hebben in de laatste maanden van VDAB of van een van de (Werkwinkel)partners. Het is wel mogelijk dat ze van de basisdienstverlening52 genoten hebben (bijvoorbeeld vacatures toegestuurd kregen). 3. De werkzoekenden zijn ingeschreven bij VDAB in het kader van de werkloosheidsreglementering. Ze genieten van een werkloosheidsuitkering of zijn hiervan (tijdelijk) uitgesloten. Ze kunnen zich ook in de wachttijd bevinden na het beëindigen van de studies. 4. Deze personen zijn inzetbaar op de arbeidsmarkt maar hebben nood aan intensieve begeleiding naar duurzame tewerkstelling al dan niet met competentieversterking: ze behoren tot type 3 of 4 van de door VDAB gelabelden curatieve doelgroep (zie hieronder) In totaal zouden 6.000 trajecten voor langdurige werkzoekenden aanbesteed worden. Deze trajecten worden opgestart tussen 1 januari 2006 en 30 juni 2007. De doelgroep van de tendering is slechts een subgroep van de ganse groep werkzoekenden die behoren tot de groep “curatieve” werkzoekenden in het kader van de sluitende aanpak en die door VDAB gelabeld en uitgenodigd worden voor het volgen van een inschakelingstraject. De ganse curatieve groep wordt ingedeeld in 5 types. Onderstaande box toont de 5 types.
52
De basisdienstverlening zit vervat in module 1 van de trajectwerking bij VDAB.
76
Box 4: Overzicht 5 types binnen de curatieve doelgroep van werkzoekenden 1.
Werkzoekenden met een problematiek niet direct eigen aan de arbeidsmarkt (verslaving, psychische problemen, …);
2.
Arbeidsmarktrijpe werkzoekenden;
3.
Werkzoekenden met competentieachterstand volstaat om integratie te bewerkstelligen;
4.
Werkzoekenden met begeleidingsnood bij het zoeken naar werk (verkeerd zelfbeeld, motivatie, actieve hulp bij het zoeken naar werk, attitudeproblemen, …);
5.
Specifieke probleemgroep omdat tewerkstelling geen meerwaarde levert t.g.v. werkloosheidsval, loonbeslag, percentage arbeidsongeschiktheid, …
waarbij
kwalificerende
opleiding
Bron: VDAB
Type 3 en type 4 behoren tot de doelgroep van de tendering. Type 1, 2 en 5 worden door VDAB begeleid. VDAB heeft echter ook een deel van type 3 en 4 zelf begeleid. Bij de bespreking van de toeleiding vanuit de OC’s naar de aanbieders komt dit verder aan bod. De doelgroep van de tendering is eveneens een subgroep van doelgroepen binnen het Vlaamse beleid voor de inschakeling van werkzoekenden. We verwijzen in de eerste plaats naar de doelgroep van langdurige werkzoekenden waarbij langdurige werkloosheid is gedefinieerd als een werkloosheidsduur van 1 jaar of langer. VDAB streeft naar een verhoging van het activeringspercentage van 15,1% naar 16,6%53 (Beheersovereenkomst tussen VDAB en Vlaamse regering 2005-2009, Bijlage 1, Doelstellingsparameters). 2.1.2
Operationalisering en uitbreiding doelgroep in het kader van toeleiding naar de aanbieders
Bovenstaande criteria vormen de basis voor de selectie van personen die aan de tendering zouden deelnemen. De centrale diensten van VDAB bezorgen personen op basis van deze criteria een curatief label. Op basis van dit label worden ze uitgenodigd naar een oriëntatiecentrum curatieve doelgroep. Om verder te bepalen wie van de OC-deelnemers naar een aanbieder buiten VDAB gaat, en wie bij VDAB blijft, zijn operationele richtlijnen opgesteld ter aanvulling van de criteria curatieve doelgroep. Welke deze richtlijnen zijn, en hoe de oriëntatiecentra hiermee omspringen komt verder aan bod (zie 3.5.1). Het is evenwel belangrijk om te melden dat er verschillende uitbreidingen gebeurden van de doelgroep, vooral met het oog op het vermijden van toeleidingsproblemen in die regio’s met een beperkte potentiële doelgroep. In april 2006 werden de LKC’s de toelating gegeven om de werkzoekenden die vrijwillig komen aankloppen voor begeleiding nadat ze een negatieve evaluatie kregen van de RVA, mee op te nemen in de curatieve werking. Op die manier konden zijn ook in aanmerking genomen worden om te tenderen.
53
Activering betekent deelname aan een actie van module 3 tot en met 6 (sollicitatiebegeleiding en opleiding).
77
Omdat in sommige regio’s nl. Gent, Vlaams-Brabant en later ook Limburg toeleidingsproblemen dreigden te ontstaan en boetes54 vermeden wilden worden, werden twee bijkomende lijsten opgemaakt met potentiële kandidaten om getenderd te worden: 1. De proactieve lijst omvat de werkzoekenden die één van de komende maanden zouden gelabeld worden en tot de curatieve doelgroep zullen behoren 2. Een lijst met de werkzoekenden die een negatieve evaluatie kregen van de RVA, waarvan een deel nog niet vrijwillig aangeklopt heeft bij de VDAB Beide lijsten werden naar alle LKC’s toegestuurd maar enkel indien er toeleidingsproblemen waren, mochten de lijsten aangesproken worden. Dit werd echter niet opgevolgd en uit de bevraging met de coördinatoren bleek dat in bijna alle LKC’s in meer of mindere mate van de lijst gebruik werd gemaakt met uitzondering van Antwerpen, Mechelen en Tongeren. Daarnaast werd in de regio Vlaams-Brabant en het LKC Turnhout ook de gemakkelijk bemiddelbare werkzoekenden na verloop van tijd toegeleid. In het LKC Vilvoorde werden bovendien ook enkele Franstalige werkzoekenden toegeleid die het OC niet volgden omwille van een onvoldoende kennis van het Nederlands. Hiervoor werd een akkoord gesloten met de aanbieders. Dit aantal lag in 2006 hoger dan in 2007 (61 versus 20 werkzoekenden55) omdat één van de twee aanbieders moeilijkheden ondervond om de Franstalige werkzoekenden geplaatst te krijgen.
2.2
Aantal en profiel toegeleide werkzoekenden
In totaal werden zoals vooropgesteld 6.000 trajecten definitief toegeleid56. De aanbieders hebben 15 dagen de tijd na de eerste aanmelding van de werkzoekende om een trajectovereenkomst af te sluiten. Uiteindelijk zijn 5986 trajecten effectief opgestart, bij 14 trajecten werd nooit een trajectovereenkomst afgesloten. De aanbieder vroeg niet of zeer laattijdig om bemiddeling door het team trajecttendering zodat de toeleiding definitief bleef. Na 6 maanden werden deze trajecten automatisch afgesloten. Er werd voor deze trajecten geen inspannings- en resultaatsfinanciering betaald. De trajecten blijken verspreid te zijn over 4 aanbieders57. Op basis van data uit het Cliëntvolgsysteem van VDAB kan er een beeld geschetst worden van het aantal definitief opgestarte trajecten per perceel en per aanbieder (zie Tabel 16).
54
In het bestek werd bepaald dat per niet-toegeleid traject de VDAB €1.000 compensatievergoeding aan de aanbieder verschuldigd is.
55
In 2006 ging het om 30 werkzoekenden die naar Vedior en 31 naar Ascento T-Groep VlaamsBrabant werden toegeleid. In 2007 ging het om respectievelijk 6 en 14 werkzoekenden (VDAB Jaarrapport. 2006).
56
Er waren 10 laattijdig onttenderde trajecten omdat pas na de toeleiding naar de aanbieders problemen ontstonden.
57
Groep Intro Oost-Vlaanderen (4), Ascento T-Groep Antwerpen & Vitamine W (6), Ascento T-Groep Mechelen & Vitamine W (1), Ascento T-Groep Vlaams-Brabant & Vokans (3).
78
Tabel 16: Aantal beoogde en opgestarte trajecten per perceel en per aanbieder (31.12.08)
Aalst / Sint-Niklaas
Beoogde perceelsgrootte
Aantal opgestarte trajecten
% opgestarte trajecten
650
646
99,4%
Groep Intro O-Vl
325
321
98,8%
SBS Management
325
325
100,0%
Antwerpen
1210
1204
99,5%
Agens
605
605
100,0%
Ascento T-groep - Vitamine W
605
599
99,0%
Gent
880
880
100,0%
Alexander Calder
440
440
100,0%
Vedior
440
440
100,0%
Limburg
1170
1170
100,0%
Alexander Calder
585
585
100,0%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
585
585
100,0%
Mechelen / Turnhout
720
719
99,9%
Ascento T-groep, Vitamine W
360
359
99,7%
WEB, Vokans, Kopa
360
360
100,0%
Vlaams-Brabant
690
687
99,6%
Vedior
345
345
100,0%
Ascento T-groep, Vokans
345
342
99,1%
West-Vlaanderen
680
680
100,0%
Groep Intro W-Vl., Vokans
340
340
100,0%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
340
340
100,0%
Totaal
6000
5986
99,8%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
Het toeleidingsritme per kwartaal schommelt tussen 14,4% en 19,9% van het totaal aantal toeleidingen, zoals te zien is in Annex 1: ”Toeleidingsritme per kwartaal”. Er zijn echter ook verschillen op te merken tussen de percelen en tussen de aanbieders binnen eenzelfde perceel. Dit heeft te maken met de toeleidingsproblemen die men in sommige regio’s heeft gekend maar ook met de opkomst naar het OC. Daarnaast verschilde de opnamecapaciteit van de aanbieders.
79
2.2.1
Profiel van de toegeleide werkzoekenden
Op basis van data uit het Cliëntvolgsysteem van VDAB kan een profielschets gemaakt worden van de tot hiertoe toegeleide werkzoekenden. De cijfers hebben betrekking op de 5.986 definitieve opgestarte trajecten. De onderstaande tabel geeft de belangrijkste conclusies weer. Een gedetailleerd overzicht van de resultaten is in bijlage 3 terug te vinden. Tabel 17: Belangrijkste conclusies m.b.t. de profielkenmerken van de toegeleide werkzoekenden (N=5986) Profielkenmerk Geslacht
Allochtoon
Arbeidsgehandicapt
Laaggeschoold
Leeftijd
Werkloosheidsduur
Conclusies •
55% vrouw
•
Aandeel vrouwen hoogst in Limburg (64%) en laagst in Gent (46%)
•
In Limburg en Vlaams-Brabant grote verschillen tussen de aanbieders (respectievelijk 58,8% versus 69,7% en 45,5% versus 55,9%)
•
17% allochtoon
•
Aandeel allochtonen hoogst in Antwerpen (30%) en laagst in West-Vlaanderen (3,5%)
•
Kleine verschillen tussen de aanbieders binnen eenzelfde perceel
•
9% arbeidshandicap
•
Aandeel arbeidsgehandicapten hoogst in Limburg (13%) en laagst in Gent en Vlaams-Brabant (6%)
•
In Limburg groot verschil tussen de aanbieders (6,8% versus 18,5%) omdat men arbeidsgehandicapten vaak naar één van de partners nl. ATB Limburg toeleidt omwille van hun ervaring met de doelgroep in een andere samenwerkingsvorm met VDAB
•
55% laaggeschoold
•
Aandeel laaggeschoolden hoogst in Aalst/Sint-Niklaas (61%) en laagst in Gent (52%)
•
In Aalst/Sint-Niklaas groot verschil tussen de aanbieders (54,5% versus 67,6%)
•
17% onder de 30 jaar, 26% tussen 30 en 39 jaar en 57% 40 jaar of ouder
•
West-Vlaanderen telt hoogste aandeel veertigplussers (70%) en Gent het minste (50%)
•
In Aalst/Sint-Niklaas verschil tussen de aanbieders (14,6% <30 jaar en 63,6% >=40 jaar versus 25,5% <30 jaar en 54,5% >=40 jaar)
•
Gemiddeld 4,5 jaar
•
Antwerpen kent de hoogste gemiddelde werkloosheidsduur (5 jaar) en Vlaams-Brabant de laagste duur (3,6 jaar)
•
In sommige percelen lopen de verschillen tussen de aanbieders op tot 4 à 5 maanden (Aalst/Sint-Niklaas, Mechelen/Turnhout, West-Vlaanderen).
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
80
2.2.2
Werkloosheidsduur
Om gelabeld te kunnen als curatieve werkzoekende en bijgevolg mogelijks begeleid te worden door een externe partner dient de werkzoekende een werkloosheidsduur te hebben van: 1. Minstens 15 maanden indien jonger dan 25; of 2. Minstens 21 maanden indien ouder dan 25 maar jonger dan 50 jaar De gemiddelde werkloosheidsduur bij toeleiding bedraagt 4,5 jaar58. 10,1% van de toegeleide werkzoekenden59 blijkt niet aan bovenstaande voorwaarden te voldoen. Hier zijn twee belangrijke verklaringen voor: 1. Eenmaal gelabeld en behorend tot de curatieve doelgroep, blijft men dit label houden ook indien men meer dan 3 maanden aan het werk is geweest sinds de labelling of men omwille van andere redenen tijdelijk niet meer als niet-werkende werkzoekende werd beschouwd. Op het moment van de toeleiding wordt de werkloosheidsduur herberekend op basis van de inschrijvingsdatum bij VDAB of vanaf de datum dat de werkzoekende opnieuw ter beschikking is. 2. De RVA berekent de werkloosheidsduur op een verschillende manier dan de VDAB. Hierdoor hebben niet alle werkzoekenden met een negatieve evaluatie na het RVA-gesprek die mee in de doelgroep zijn opgenomen, een voldoende hoge werkloosheidsduur. 2.2.3
RVA-status
De federale overheid, meerbepaald RVA, zorgt via activeringsgesprekken ook voor een intensievere opvolging van langdurig werkzoekenden. Deze actie kadert eveneens in de sluitende aanpak van werkzoekenden zoals overeengekomen tussen de federale overheid en de gewesten. Een werkzoekende kan bij de RVA ofwel actief worden opgevolgd, een passieve status genieten of niet worden opgevolgd. Ongeveer 49,9% van de toegeleide werkzoekenden blijkt een actieve status bij de RVA te bezitten op 31 maart 2009, m.a.w. zij worden actief door de RVA opgevolgd en werden al minstens één maal opgeroepen voor een activeringsgesprek. De rest, 48,4% van de toegeleide werkzoekenden, wordt niet opgevolgd wat betekent dat zij (nog) niet in aanmerking komen om een uitnodiging te krijgen voor een RVA-activeringsgesprek. Slechts enkele werkzoekenden hebben een passieve status; zij hebben activeringstraject via de RVA gehad maar die is beëindigd. Het aandeel van werkzoekenden met een actieve RVA-status stijgt. Tijdens de mid-termrapportage bleek nog maar 36,9% van de 5.461 toegeleide trajecten opgevolgd te worden door RVA. Een deel van de werkzoekenden is na de
58
Op het moment van de toeleiding wordt de werkloosheidsduur opnieuw berekend. Deze duur zal afwijken van de werkloosheidsduur op het moment van de labeling.
59
1,6% van de werkzoekenden is jonger dan 25 jaar en minder dan 15 maanden werkloos, 9,7% is minstens 25 jaar en minder dan 21 maanden werkloos.
81
toeleiding in de actieve opvolging van RVA terechtgekomen (infobrief in het kader van dispo60). Er zijn belangrijke verschillen tussen de percelen (Antwerpen: 62,2% versus West-Vlaanderen 42,2%). Ook tussen de aanbieders binnen eenzelfde perceel treden aanzienlijke verschillen op (o.a. Gent, Limburg, West-Vlaanderen). 2.2.4
Randvoorwaarden en redenen voor werkloosheid
In de intakeleidraad die aan het eind van het OC door de trajectbepaler wordt ingevuld, krijgen we meer zicht op het profiel van de werkzoekenden. In de eerste tabel wordt weergegeven met welke randvoorwaarden de werkzoekenden kampen en of deze een belemmering vormen in hun zoektocht naar werk. Daarvan kunnen sommige factoren zoals mobiliteit en werkverleden een neutraal of positief effect hebben. De 3 belangrijkste randvoorwaarden in de getenderde doelgroep zijn mobiliteit, zorgtaak en leeftijd. Tabel 18: Sociale en communicatieve factoren/attitudes: randvoorwaarden Pluspunt
Neutraal
Belemmering
45,0%
36,1%
18,9%
n.v.t.
n.v.t.
13,8%
Leeftijd
32,4%
57,4%
10,3%
Fysieke kenmerken
41,7%
54,1%
4,2%
Werkloosheidsval
n.v.t.
n.v.t.
3,8%
Geletterdheid
n.v.t.
n.v.t.
2,3%
Vermoeden van kansarmoede
n.v.t.
n.v.t.
0,8%
23,5%
76,6%
n.v.t.
Mobiliteit Zorgtaak/kinderlast
Werkverleden Bron: IDEA Consult op basis van CVS
Anderzijds tracht de trajectbepaler ook na te gaan wat de oorzaken zijn voor werkloosheid. Onderstaande tabel geeft de verdeling van de werkzoekenden weer. Het werkzoekgedrag blijkt bij bijna de helft van de getenderde werkzoekenden problematisch te zijn. Bij een deel speelt ook een gebrek aan beroepskennis en attesten of externe factoren (vb. arbeidsmarkt).
60
Nieuw opvolgingsstelsel voor werkzoekenden van de federale overheid in samenwerking met de gewesten
82
Tabel 19: Redenen voor werkloosheid In ernstige mate
In geringe mate
Niet
Werkzoekgedrag (sollicitatiegedrag)
43,3%
37,3%
19,3%
Beroepskennis en attesten – diploma’s
14,0%
35,0%
51,0%
Externe factoren (vb. arbeidsmarkt)
9,1%
35,6%
55,4%
Medische reden
3,8%
11,6%
84,6%
Sociale reden
3,5%
11,6%
84,9%
Onvoldoende kennis Nederlands
1,4%
5,5%
93,1%
Psychische reden
1,2%
6,1%
92,7%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS
2.3 Vergelijking werkzoekenden
met
het
profiel
van
de
langdurige
Via ARVAstat data van VDAB is het mogelijk om de profielkenmerken na te gaan van werkzoekenden per provincie en per regio. Door het combineren van regio’s kunnen de profielkenmerken geanalyseerd worden per perceel. De volgende tabel geeft weer op welke manier de percelen in CVS werden gekoppeld met de regio’s in ARVAstat. Tabel 20: Koppeling percelen in CVS met regio’s in ARVAstat Perceel in CVS
Regio(’s) in ARVAstat
Aalst / Sint-Niklaas
Aalst-Oudenaarde, Sint-Niklaas- Dendermonde
Antwerpen
Antwerpen-Boom
Gent
Gent
Limburg
Hasselt, Tongeren
Mechelen / Turnhout
Mechelen, Turnhout
Vlaams-Brabant
Leuven, Vilvoorde
West-Vlaanderen
Brugge, Kortrijk-Roeselare, Oostende-Westhoek
Om een goede vergelijking te maken nemen wij zowel uit het bestand van Arvastat de langdurige werkzoekenden met een werkloosheidsduur van minstens 2 jaar. Dit is de beste benadering van de doelgroep van de tendering die een werkloosheidsduur van minstens 15 maanden heeft61. In 2007 werd een vergelijking gemaakt van de profielkenmerken van de toegeleide personen en de volledige populatie van langdurig werkzoekenden.
61
Categorie werkloosheidsduur ARVAstat is minder verfijnd (tendering ligt tussen klasse 1 jaar werkloosheidsduur en 2 jaar). Wegens hoge gemiddelde werkloosheidsduur getenderde werkzoekenden werd geopteerd om de vergelijking te maken met de groep van 2 jaar of langer werkloos.
83
In het bestand van het aantal toeleidingen per eind april 2007 zaten toen 5.461 werkzoekenden, in het ARVAstat-bestand 62.211 personen62. De verschillen in profielkenmerken kunnen te wijten zijn aan: •
De criteria van labeling van de curatieve doelgroep zodat niet alle langdurig werkzoekenden als curatief worden bestempeld
•
De mate van opkomst naar het OC en afhaken tijdens het OC/trajectbepaling die gerelateerd kan zijn aan bepaalde profielkenmerken
•
Het toeleidingsgedrag van de trajectbepalers en de voorwaarden voor tendering (vb. arbeidsgehandicapt < 33%, voldoende kennis Nederlands)
De onderstaande tabel geeft de belangrijkste conclusies weer. Een gedetailleerd overzicht van de resultaten is in Annex 2: terug te vinden. De onderstaande tabel geeft de belangrijkste conclusies weer. De belangrijkste conclusies zijn:
62
•
Vrouwen en mannen zijn gelijkaardig vertegenwoordigd in beide groepen
•
Allochtonen en jongere leeftijdsgroepen zijn oververtegenwoordigd in de getenderde trajecten
•
Arbeidsgehandicapten en laaggeschoolden zijn ondervertegenwoordigd
•
De gemiddelde werkloosheidsduur ligt iets hoger bij de getenderde werkzoekenden
Dit cijfer verschilt wel naargelang het profielkenmerk dat men analyseert, hoewel dit slecht in beperte mate is.
84
Tabel 21: Belangrijkste conclusies m.b.t. de profielkenmerken van de toegeleide werkzoekenden (toestand april 2007) Geslacht
De verdeling naar geslacht getenderden verschilt weinig van de globale populatie. In sommige regio’s is er lichte oververtegenwoordiging van mannen terwijl in andere regio’s er relatief meer vrouwen voorkomen.
Allochtoon
In de meeste percelen is de allochtone bevolking iets meer vertegenwoordigd bij de getenderden dan in het globale werkzoekendenbestand.
Arbeidshandicap
Het aandeel werkzoekenden met een arbeidshandicap ligt bij de getenderden voor de minstens de helft lager dan in de totale populatie. Dit komt doordat werkzoekenden die voor minstens 33% arbeidsgehandicapt zijn, niet mogen getenderd worden en dat er afspraken gemaakt zijn met ATB dat arbeidsgehandicapten naar hen worden doorgestuurd en niet worden getenderd, uitgezonderd in regio Limburg waar ATB tot één van de aanbieders behoort.
Laaggeschoold
Laaggeschoolden blijken minder vaak getenderd te worden dan niet-laaggeschoolden, hoewel zou verwacht worden dat zij meer competentieversterking en/of intensieve begeleiding nodig hebben dan niet laaggeschoolden. Wellicht spelen bij deze kansengroep belangrijke randproblematieken mee vb. werkloosheidsval waardoor een belangrijk aandeel niet getenderd kan worden.
Leeftijd
Het aandeel van de ouderen is kleiner bij de getenderden dan in de globale populatie. De voornaamste reden hiervoor is het feit dat werkzoekenden ouder dan 50 jaar niet meegenomen worden in de curatieve doelgroep.
Werkloosheidsduur
Binnen de groep van langdurig werkzoekenden blijkt dat de toegeleide werkzoekenden een langere werkloosheidsduur hebben dan de globale groep, wellicht omdat de werkzoekenden die al langer werkloos zijn globaal gezien meer nood hebben aan begeleiding naar werk met eventueel competentieversterking.
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
85
3 TRAJECTBEPALING EN TOELEIDING Dit hoofdstuk richt zich op de eerste stappen in het traject dat de werkzoekenden doorlopen: screening van de werkzoekenden door VDAB, bepaling van trajectacties door VDAB en de overdracht naar de aanbieders (toeleiding). In de loop van het tenderingproject werden vanuit de kant van VDAB enkele belangrijke wijzigingen doorgevoerd, meerbepaald wat betreft de inhoud van het OC. De volgende informatiebronnen werden gebruik: •
Analyse van documenten VDAB inzake de (her)organisatie van het oriëntatiecentrum en de trajectbepaling
•
Face-to-face en telefonische interviews met de LKC-verantwoordelijke van elk perceel
•
Face-to-face en telefonische interviews met één trajectbegeleiders van de hoofdaanbieders en de partners
•
Monitoring van kwantitatieve gegevens: analyse op basis van CVS
3.1
of
meerdere
Trajectmodel
Het trajectmodel start, zoals weergegeven in Figuur 3, met de labeling van de werkzoekenden. Labeling gebeurt op de centrale dienst van VDAB in Brussel. De lijst van personen uit de curatieve doelgroep wordt vervolgens opgestuurd naar de regio’s. Op basis van deze lijsten worden de uitnodigingen voor het bijwonen van een oriëntatiecentrum (OC) aan de werkzoekenden verstuurd. Tijdens de oriëntatieweek wordt het individueel jobdoelwit bepaald en een actieplan opgesteld. Na het oriëntatiecentrum volgen één of meerdere intakegesprekken tussen de werkzoekende en de trajectbepaler. Daarin wordt het jobdoelwit en de nodige acties om dit jobdoelwit te bereiken vastgelegd in een trajectbepaling. Op basis hiervan beslist de trajectbepaler of de werkzoekende in aanmerking komt om getenderd te worden. Indien uit de trajectbepaling blijkt dat de gelabelde curatieve werkzoekende plaatsbaar is op de arbeidsmarkt, maar nood heeft aan intensieve begeleiding al dan niet met competentieversterking, dan wordt de werkzoekende toegeleid naar een aanbieder. Per perceel zijn er telkens twee aanbieders. Onderstaande figuur schetst het proces van labeling, OC, trajectbepaling tot en met trajectbegeleiding met bijhorende actoren.
86
Figuur 3: Proces en actoren
PROCES
Labelling curatieve doelgroep
Oriëntatiecentrum
ACTOREN
VDAB Centraal
VDAB regionaal LKC: OCconsulent & trajectbepaler
Intake met trajectbepaling
VDAB regionaal LKC: trajectbepaler
Toeleiding naar aanbieder of naar VDAB
VDAB regionaal LKC: trajectbepaler
Profiel tendering OK = trajectbegeleiding aanbieder
Tendertrajectbegeleider aanbieder Ander profiel = Ander profiel = begeleiding door begeleiding VDAB of door VDAB partner VDAB
Trajectbegeleider VDAB of partner
Bron: IDEA Consult
In wat volgt worden het oriëntatiecentrum, de trajectbepaling en de toeleiding geanalyseerd.
3.2
Verloop OC en trajectbepaling
Voor de bespreking van het verloop van het OC en de trajectbepaling gaan we kort in op de reorganisatie die is ingevoerd in januari 2007 en de nieuwe aanpak die nu wordt gehanteerd. Het merendeel van de werkzoekenden werd echter in de trajecttendering in 2006 toegeleid. De wijze waarop het OC toen werd aangepakt, is opgenomen in Annex 5:. 3.2.1
Doel van het OC en de trajectbepaling
De manier waarop men tot dit jobdoelwit komt, gebeurt via een andere aanpak dan vroeger. Het doel van het oriëntatiecentrum bestaat er nog steeds in om de werkzoekende te: •
Motiveren om een actieplan te maken dat een reële kans biedt op tewerkstelling, werken aan arbeidsattitudes;
•
Informeren over het dienstenaanbod, de tewerkstellingsperspectieven en het verplichte aanbod van het oriëntatiecentrum;
•
Oriënteren, zijn/haar mogelijkheden en rekening houdend met de arbeidsmarkt.
aspiraties
laten
verkennen,
87
De manier waarop de werkzoekende wordt georiënteerd, gebeurt sinds begin 2007 vanuit een andere invalshoek. Tijdens het OC gaat men meteen op zoek naar een realistisch jobdoelwit op basis van de aanwezige competenties van de werkzoekende. In de OC’s voor 2007 kon men pas in het individuele gesprek met de werkzoekende op het eind van de oriëntatieweek samen op zoek gaan naar een concreet jobdoelwit. Tijdens het OC werd nog in grote mate vanuit de jobspiraties gewerkt en kwam achteraf pas de competenties aan de beurt van mogelijke jobdoelwitten. De manier waarop dit gebeurde verschilde wel van regio tot regio. In sommige LKC’s ging men al meer uit van de aanwezige competenties. De taken van het OC en de trajectbepaling zijn nu dus als het ware omgewisseld. Naast de blijvende informerende rol, werkt het oriëntatiecentrum nu veel meer oriënterend. Op basis van de competenties van de werkzoekende gaat men al tijdens de oriëntatieweek op zoek naar één of meerdere realistische jobdoelwitten. Tijdens de trajectbepaling wordt dan meer aan de activatie en eventuele randvoorwaarden gewerkt, die een meer individuele aanpak vergen. Uit de gesprekken met de LKC-verantwoordelijken bleek dat de nieuwe aanpak in het begin wat op argwaan stuitte van de OC-consulenten doordat men minder rekening houdt met de aspiraties van de werkzoekende. Na verloop van tijd blijken de meeste trajectbepalers het wel als een positieve evolutie te ervaren63. 3.2.2
Organisatie van het OC
3.2.2.1 Team In de nieuwe aanpak is het de bedoeling dat de OC-consulent en de trajectbepaler samen het oriëntatiecentrum organiseren. Uit de vorige bevraging met de LKC-verantwoordelijken bleek dat dit ook al voor de reorganisatie het geval was, hoewel in sommige LKC’s de trajectbepaler en de OC-consulent één en dezelfde persoon was. Doordat de trajectbepaler mee participeert, krijgt men zicht op de attitudes van de werkzoekende en zijn gedrag binnen de groep64. 3.2.2.2 Duur en frequentie Het oriëntatiecentrum neemt doorgaans 5 halve dagen in beslag. De duurtijd van het oriëntatiecentrum is voor sommige werkzoekenden (vooral de jongeren en degenen met reeds een jobdoelwit voor ogen) voldoende, maar voor anderen (vooral de ouderen en zeer langdurig werkzoekenden) onvoldoende. Ouderen hebben meer tijd nodig om tot een trajectbepaling te komen. Ze hebben een complexere problematiek en een langere voorgeschiedenis (bevraging LKC’s 2006). Het aantal oriëntatiecentra dat georganiseerd wordt, varieert van regio tot regio in functie van het aantal gelabelden. 3.2.2.3 Opkomst Niet alle uitgenodigde werkzoekenden voor het OC, komen effectief opdagen. De opkomst is gemiddeld 50%, maar kan erg verschillen. De opkomst is onafhankelijk van leeftijd, afkomst, … Redenen voor het niet opdagen zijn o.m. al
63
Deze informatie is gebaseerd op de resultaten van de interviews met de LKC-verantwoordelijken in 2007.
64
VDAB (2006), Draaiboek oriëntatiecentrum curatieve doelgroep.
88
eerder gemaakte afspraken, ziekte, transportproblemen. Reageert een werkzoekende niet op een uitnodiging (en heeft hij/zij dus geen geldige reden voor het niet opdagen), dan stuurt men een aangetekende brief. Heeft de werkzoekende na 18 dagen niet gereageerd, dan worden zijn coördinaten doorgegeven aan de RVA (transmissieprocedure). Sommige werkzoekenden gaan niet in op de uitnodiging voor een OC en zien af van hun uitkering bijvoorbeeld als men de financiële middelen niet echt nodig heeft65. 3.2.2.4 Dagplanning en inhoud In alle regio’s komen vaste items aan bod in het oriëntatiecentrum. De volgorde waarin de onderwerpen aan bod komen en de gehanteerde oefeningen mogen wel aangepast worden aan de stijl van de consulent en trajectbepaler en aan de noden van de aanwezige werkzoekenden. We geven hier schematisch de dagplanning en inhoud van het oriëntatiecentrum weer zoals het werd vooropgesteld. Tabel 22: Dagplanning en inhoud van het oriëntatiecentrum (vanaf januari 2007) Dag
Dagdeel
Organisatie
Doel
Dag 1
Voormiddag
In groep
Onthaal en info & kennismaking met de groep
Namiddag
Individueel
Verkennend gesprek om een beeld te krijgen van de werkzoekende
Voormiddag
In groep
Van werkloos naar werkzoekende, opsporen van belemmeringen & oplossingen aanbieden en informatie verstrekken vanuit de gegevens die aan bod gekomen zijn
Namiddag
In groep
Inzicht krijgen in competenties & inzicht krijgen in het tewerkstellingsverleden
Voormiddag
In groep
Inzicht krijgen in de eigen competenties, oplijsten van zeer goede, goede en ontbrekende competenties
Namiddag
Individueel
Facultatieve huistaak
Voormiddag
In groep
Inzicht krijgen in het sollicitatiegedrag van de werkzoekende, inzicht krijgen in eigen beroepskeuze, gekoppeld aan de nodige competenties, opstellen van persoonlijk actieplan & inzicht krijgen in hoe de werkzoekende zichzelf situeert t.g.v. het zoeken naar werk
Namiddag
Individueel
Trajectbepaling/overeenkomst opstellen
Voormiddag
Individueel
Trajectbepaling/overeenkomst opstellen
Namiddag
Individueel
Trajectbepaling/overeenkomst opstellen
Dag 2
Dag 3
Dag 4
Dag 5
Bron: IDEA Consult op basis van draaiboek Oriëntatiecentrum curatieve doelgroep (VDAB, 2006)
65
Deze informatie is gebaseerd op de resultaten van de interviews met de LKC-verantwoordelijken en trajectbepalers in 2006.
89
3.2.2.5 Nieuwe instrumenten Tijdens het OC werden verschillende (nieuwe) instrumenten geïntroduceerd om de competenties en attitudes van de werkzoekende te achterhalen: •
Via de BORCOMP-test (‘Beroepsoriëntatie vanuit Competenties’) worden de competenties uit het beroepsverleden en de elders verworven competenties uit hobby’s, vrijwilligerswerk in kaart gebracht en hiermee beroepsmogelijkheden geïdentificeerd. Bij een deel van de werkzoekenden ontbreekt het aan de nodige pc-kennis om deze test te kunnen uitvoeren.
•
De beroepeninteressetest dient om een inzicht te verkrijgen in welke sectoren de werkzoekende wil gaan werken
•
Oefeningen om het competentiedenken te stimuleren vb. toren bouwen in groep
•
Observatiefiche waarin de trajectbegeleider vaardigheden van elke werkzoekende invult
de
ervaren
sociale
3.2.2.6 Extra screening activiteiten Indien vereist kan er nog een gespecialiseerde screening (psychologisch onderzoek), een profielbepaling voor bepaalde beroepen, een medisch onderzoek of een attitudetraining volgen. Dit is eerder uitzondering dan regel. Het gebeurt echter wel in gevallen van mogelijke arbeidsongeschiktheid dat de VDAB een medisch onderzoek aanvraagt om na te gaan of iemand 33% of meer arbeidsongeschikt is, wat die persoon uitsluit van de tendering. Een profielbepaling wordt aangevraagd om na te gaan of de competenties van een persoon voldoen voor wat die persoon ambieert als jobdoelwit. Indien verder onderzoek vereist is, dan wordt dit genoteerd. 3.2.3
Intakegesprek met trajectbepaling
Op het eind van het oriëntatiecentrum worden één of indien nodig meerdere individuele intakegesprekken georganiseerd. Tijdens dit gesprek komt de trajectbepaler samen met de werkzoekende tot een trajectbepaling. 3.2.3.1 Inhoud van het intakegesprek en de trajectbepaling In het intakegesprek bouwt men verder op de informatie die in de loop van het oriëntatiecentrum verzameld is. Het jobdoelwit dat werd bepaald en het actieplan dat werd opgesteld in het oriëntatiecentrum staan centraal in de trajectbepaling. De trajectbepaling wordt, in samenspraak met de werkzoekende, opgesteld aan de hand van de intakeleidraad. De intakeleidraad is een gestandaardiseerd hulpmiddel bij de screening tijdens de zogenaamde kwalificerende intake. De intakeleidraad vertrekt van het beroep zoals dit werd bepaald tijdens het OC en toont aan de trajectbepaler alle belangrijke competenties die nodig zijn voor dit beroep. De trajectbepaler selecteert die modules die de kortste weg naar werk vormen. De koppeling van de leidraad aan een beroep kan soms een nadeel zijn. Sommige werkzoekenden twijfelen immers nog over hun beroepskeuze of soms zijn meerdere beroepen van toepassing. Men moet dan met meerdere intakeleidraden werken of een deel mogelijkheden tijdelijk achterwege laten als men voor 1 intakeleidraad kiest. In het laatste geval kan de trajectbepaler de andere opties eventueel nog in een toelichtingsveld opnemen.
90
Module 7 ‘Begeleiding naar werk’ wordt steeds aangeduid en geeft weer dat de werkzoekende een intensieve begeleiding naar werk nodig heeft. Daarnaast kan de trajectbepaler ook één of meerdere opleidingsmodules aanduiden indien de werkzoekende ook nood heeft aan competentieversterking. Deze modules zijn: •
Module 3: Sollicitatietraining/begeleiding
•
Module 4: Beroepspecifieke opleiding
•
Module 5: Persoonsgerichte opleiding
•
Module 6: Opleiding/begeleiding op de werkvloer
Voor de acties die worden voorgesteld in de trajectbepaling is een motivatie vereist. In deze motivatie wordt verwezen naar de sterktes en zwaktes van de betrokken cliënt en worden de voorgestelde acties gemotiveerd. In deze motivatie kan de opleiding ook meer geconcretiseerd worden. De uitvoerder en plaats van opleiding mogen niet gespecificeerd worden, noch de timing van de voorgestelde acties. Het is immers aan de aanbieders om de acties te concretiseren. Uit de bevraging met de aanbieders blijkt dat deze motivatie in de praktijk niet altijd aanwezig is. In Tabel 114 in Annex 3: geven we de structuur weer van het detailrapport dat volgt uit de intakeleidraad. 3.2.3.2 Afstemming tussen trajectbepalers Uit de bevraging van een aantal VDAB-medewerkers in 2006 bleek dat de methodiek van de trajectbepaling in het kader van de tendering een vrij grote omschakeling vergde. Om de kwaliteit van de trajectbepaling te waarborgen en al te grote verschillen tussen trajectbepalers te vermijden, is er afstemming nodig. Deze afstemming gebeurt in de praktijk op verschillende manieren66: •
Formele overlegmomenten tussen de trajectbepalers van de curatieve doelgroep (‘intervisievergadering’) waarbij soms individuele cases besproken worden. De frequentie van deze overlegmomenten varieert van halfmaandelijks tot tweemaandelijks. In één regio (Aalst-Oudenaarde) werden deze enkel bij de start van het tenderingproject georganiseerd.
•
Informeel contact met coördinator of andere trajectbepalers indien men met concrete problemen of twijfelgevallen zit. Dit gebeurt in alle regio’s.
•
In enkele regio’s gebeuren er ook kwaliteitscontroles door het nemen van een steekproef (grotere regio’s zoals Gent en Antwerpen) of het overlopen van dossier per dossier (omstreken van Gent).
•
In één regio (Hasselt) worden periodieke opleidingen georganiseerd.
Volgens de LKC-verantwoordelijken zijn de verschillen tussen de trajectbepalers klein. In het begin van de toeleidingsfase was er voornamelijk een verschil in aantal toeleidingen per trajectbepaler maar die verschillen zijn zo goed als weggewerkt.
66
Bevragingsronde in 2007 bij de LKC-verantwoordelijken.
91
Uit de bevraging met de aanbieders blijkt dat de informatie die uit de trajectbepaling over het algemeen nuttig is. Er blijken wel belangrijke verschillen te zijn wat de kwaliteit van de trajectbepaling betreft tussen de verschillende trajectbepalers. Sommige trajectbepalers zijn heel concreet in de opmaak van de trajectbepaling, terwijl andere heel vaag blijven, ook in de toelichting.
3.3
Evolutie van trajectbepaling
Hier gaan we na hoe de trajectbepaling is geëvolueerd tijdens de loop van de trajecttendering, met name wat het jobdoelwit als de aangeduide acties betreft. Zowel de mening van de LKC-verantwoordelijken als de aanbieders komen hierbij aan bod. Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van beschikbare kwantitatieve informatie uit CVS. 3.3.1
Jobdoelwit
Uit de bevraging van de LKC-verantwoordelijken bleek dat de reorganisatie van het OC in sommige regio’s tot meer realistische jobdoelwitten heeft geleid. Dit gaat ook meestal gepaard met een beperkter aantal jobmogelijkheden voor de werkzoekende en over gans de groep bekeken minder variatie in de soorten beroepen. In andere regio’s ziet men geen verschil wat het jobdoelwit betreft omdat men al uitging van de kortste weg naar werk. De beoordeling van de aanbieders over de evolutie varieert. Sommige zijn van mening dat het jobdoelwit realistischer en concreter is geworden terwijl anderen aangeven dat het voorkomt dat er geen of slechts een vaag jobdoelwit bepaald is. 3.3.2
Acties
Op basis van de aangeduide modules, kan men een onderscheid maken tussen: 1. Beperkte trajecten (enkel module 7 is in de trajectbepaling aangeduid): de werkzoekende heeft enkel nood aan intensieve begeleiding naar werk maar geen competentieversterking 2. Uitgebreide trajecten (module 7 en minstens één andere module is aangeduid): de werkzoekende heeft zowel nood aan intensieve begeleiding als competentieversterking Hierna gaan we na hoe de verdeling tussen beperkte en uitgebreide trajecten is geëvolueerd. Daarna analyseren we de aangeduide modules binnen de groep van de uitgebreide trajecten waarbij we ons baseren op de trajecttypologie die het vorige rapport werd ontwikkeld.
92
3.3.2.1 Beperkte versus uitgebreide trajecten Bij de toeleiding dient de trajectbepaler rekening te houden met de ratio die werd vooropgesteld: 69% uitgebreide trajecten (met competentieversterking) en 31% beperkte trajecten (zonder competentieversterking). Het aandeel uitgebreide trajecten per aanbieder mag maximaal tussen 69% en 74% variëren. Uit CVS blijkt dat deze doelstelling in elk perceel en voor elke aanbieder werd gerespecteerd maar niet voor elke aanbieder. De verschillen zijn miniem. Gemiddeld bevat 70,8% van de trajectbepaling competentieversterking. Uit de bevraging van de LKC-verantwoordelijken bleek dat het halen van deze verdeling niet altijd even evident was. In zowat alle regio’s bleek dat de beperkte trajecten snel waren toegeleid en dat men op een bepaald moment vooral uitgebreide trajecten moest toeleiden. Vooral in (kleinere) regio’s met toeleidingsproblemen werd daarom in sommige gevallen aan een beperkt traject een actie toegevoegd vb. sollicitatietraining. In de percelen waar men een voldoende groot potentieel aan tenderbare kandidaten had, werden de beperkte trajecten bij VDAB gehouden. Uit de volgende tabel blijkt dat vanaf het derde kwartaal van 2006 het aantal uitgebreide trajecten dat werd toegeleid duidelijk opgedreven is. Tabel 23: Evolutie toeleidingen per kwartaal inzake verhouding beperkte/ uitgebreide trajecten (N=5.986) (31.03.09) Type traject
2006 Kwartaal 1
2006 Kwartaal 2
2006 Kwartaal 3
2006 Kwartaal 4
2007 Kwartaal 1
2007 – Kwartaal 2
Beperkt
27,2%
42,7%
39,2%
33,4%
12,8%
19,0%
Uitgebreid
72,8%
57,3%
60,8%
66,6%
87,2%
81,0%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
De volgende tabel geeft het aantal trajecten weer waarin een specifieke module voorkomt. Sollicitatietraining/begeleiding komt in bijna de helft van de trajecten voor. Tabel 24: Type module in de trajectbepaling (N=5.986) (31.03.09) Type module
Aantal
Percentage
Module 3: Sollicitatietraining/begeleiding
2.815
47,0%
Module 4: Beroepspecifieke opleiding
1.757
29,4%
Module 5: Persoonsgerichte opleiding
575
9,6%
1.393
23,3%
Module 6: Opleiding/begeleiding op de werkvloer Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
93
Tabel 25 geeft de evolutie weer waarin de respectievelijke modules voorkomen in de toegeleide trajecten. Hieruit blijkt duidelijk dat na kwartaal 1 van 2006 de trajectbepalingen werden bijgestuurd. Er werden minder opleidingen aangeduid met name beroepsopleidingen en sollicitatietraining/begeleiding. Deze laatste werd opnieuw populairder in de laatste kwartalen waarin trajecten werden toegeleid. Hetzelfde geld voor opleiding/begeleiding op de werkvloer. Op die manier werd wellicht getracht om het aandeel uitgebreide trajecten te respecteren. Tabel 25: Evolutie van het type module in de trajectbepaling (N=5.986) (31.03.09) 2006 - Kw. 1
2006 – Kw. 2
2006 – Kw. 3
2006 – Kw. 4
2007 – Kw. 1
2007 – Kw. 2
Module 3: Sollicitatietraining/ begeleiding
47,6%
32,8%
35,1%
40,4%
65,9%
61,0%
Module 4: Beroepspecifieke opleiding
41,2%
26,2%
25,7%
25,4%
29,7%
27,7%
Module 5: Persoonsgerichte opleiding
10,4%
9,1%
7,1%
9,2%
12,4%
9,3%
Module 6: Opleiding/ begeleiding op de werkvloer
22,3%
17,0%
17,4%
26,3%
29,6%
28,2%
Type traject
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
3.3.2.2 Type trajectbepaling Op basis van de soort competentieversterkende modules die zijn opgenomen in de trajectbepaling maken we een onderscheid tussen verschillende soorten trajecten. De volgende tabel geeft de resultaten weer. Tabel 26: Trajecttypologie van de trajectbepaling (N=5.986) (31.03.09) Type traject
Aantal
Percentage
Beperkt traject
1748
29,2%
Persoonsgericht traject
1512
25,3%
Beroepsgericht traject
702
11,7%
Werkvloertraject
364
6,1%
Gevarieerd traject
1660
27,7%
Totaal
5986
100%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
Tabel 27 geeft de evolutie weer van het aandeel van elk type traject in de groep van uitgebreide trajecten. We laten hier de beperkte trajecten buiten beschouwing om de dynamiek tussen de verschillende modules in de uitgebreide trajecten los te koppelen van de globale toename van deze soort trajecten.
94
Er is een dalende tendens zichtbaar wat betreft de beroepsgerichte trajecten en vanaf 2007 ook de werkvloertrajecten. Het aandeel persoonsgerichte trajecten is daarentegen gestegen. Het aandeel gevarieerde trajecten verschilt van kwartaal tot kwartaal; het kende een dieptepunt in kwartaal 3 van 2006 maar is ondertussen weer in belang toegenomen. Tabel 27: Evolutie van het type trajectbepaling (N=4.238) (31.03.09) 2006 – Kw. 1
2006 – Kw. 2
2006 – Kw. 3
2006 – Kw. 4
2007 – Kw. 1
2007 – Kw. 2
Persoonsgericht traject
27,5%
34,5%
36,3%
33,0%
40,5%
40,3%
Beroepsgericht traject
20,6%
19,9%
23,7%
16,4%
11,5%
10,8%
Werkvloertraject
4,5%
11,7%
10,5%
12,4%
6,7%
7,7%
47,4%
33,9%
29,5%
38,3%
41,3%
41,2%
Type traject
Gevarieerd traject
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
3.4
Beoordeling van OC en trajectbepaling door de actoren
Hierna gaan we na hoe de LKC’s, de werkzoekenden en de aanbieders tegen het OC en de trajectbepaling aankijken. Waar mogelijk, koppelen we dit aan beschikbare kwantitatieve informatie op basis van CVS. 3.4.1
Nut van OC en trajectbepaling vanuit oogpunt van de LKC’s
Uit de eerste bevraging van OC-consulenten en trajectbepalers (VDAB) en trajectbegeleiders van de aanbieders kwam naar voor dat het OC zinvol is voor volgende rollen: •
Het OC heeft een motiverende rol. Het schudt de werkzoekende wakker of zoals één van de geïnterviewden het stelde ‘de wekker loopt af’. Ook zijn een deel van de werkzoekenden dankbaar dat er zich eindelijk iemand over hun situatie buigt. Het feit dat het OC een groepsgebeuren is, motiveert en activeert eveneens;
•
Het OC informeert de werkzoekende over diens rechten en plichten, over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt, …;
•
Hierdoor wordt de werkzoekende aan het denken gezet over de verdere loopbaan, de eigen competenties, … (verkennende rol van het OC).
De duurtijd van het oriëntatiecentrum is voor sommige werkzoekenden (vooral de jongeren en degenen met reeds een jobdoelwit voor ogen) voldoende, maar voor anderen (vooral de ouderen en zeer langdurig werkzoekenden) onvoldoende. Ouderen hebben meer tijd nodig om tot een trajectbepaling te komen. Ze hebben een complexere problematiek en een langere voorgeschiedenis.
95
Een oriëntatiecentrum biedt wel voldoende mogelijkheid tot differentiatie in trajecten tussen werkzoekenden. Men stelt enige beïnvloeding vast door andere deelnemers van het OC. De werkzoekenden bespreken namelijk samen de beroepsmogelijkheden. Aangezien de oefeningen uit het OC tijdens het intakegesprek opnieuw individueel worden besproken, is er voldoende mogelijkheid tot differentiatie volgens de specifieke situatie van elke werkzoekende. De meeste input voor de trajectbepaling wordt tijdens het intakegesprek zelf gegenereerd. Het OC heeft meer een verkennende functie; het reikt wel elementen aan waar de trajectbepaler mee verder kan. Het zou echter zeer moeilijk zijn om een klant uit te nodigen voor de trajectbepaling zonder een aanknopingspunt te hebben. Het oriëntatiecentrum geeft dit aanknopingspunt. De meeste regio’s zijn te vinden voor de bestaande rolverdeling tussen de VDAB en de aanbieders. De VDAB is het best geplaatst om de werkzoekende te screenen en te beslissen om al dan niet te tenderen. De LKC’s stellen wel de meerwaarde van de trajectbepaling in vraag omdat ze de indruk hebben dat de aanbieders de trajectbepaling vaak niet volgen. Volgens de mening van de LKC-verantwoordelijken zijn er 3 aandachtspunten: 1. De aanbieders doen vaak de intake en de screening over. 2. Heel wat informatie die tijdens het OC en het intakegesprek aan het licht kwam gaat verloren tijdens de overdracht omdat deze niet in de trajectbepaling kan geplaatst worden omwille van de wet op de privacy. Door de ‘koude’ overdracht kan deze informatie ook niet via een meer informele weg overgedragen worden. 3. De aanbieder volgt vaak niet de vooropgestelde acties in het traject waardoor sommige werkzoekenden ontevreden terugkeren na afloop van het traject om de opleiding te volgen die was vooropgesteld in de trajectbepaling. We nuanceren deze mening in wat volgt (o.a. 3.5.4 en verder in hoofdstuk 4). 3.4.2
Nut van OC en duidelijkheid van trajectbepaling vanuit oogpunt van de werkzoekende
Bijna alle bevraagde werkzoekenden67 gaan akkoord dat de oriëntatieweek wat bijgebracht heeft. De informatieve waarde is daarbij het belangrijkste maar voor drie vierden werkte het ook motiverend. Zeven op tien werkzoekenden hebben ook een beter zicht gekregen op hun competenties en het jobdoelwit. Tussen de percelen zien we voornamelijk een verschil bij dit laatste onderdeel waarbij 61% van de werkzoekenden in Gent akkoord gaan met deze stelling tegenover 80% in Aalst/Sint-Niklaas.
67
Er werden in mei 2008 1400 werkzoekenden met een afgesloten traject telefonisch bevraagd.
96
Figuur 4: Mening van de werkzoekende over de oriëntatieweek
U kreeg nuttige informatie (vb. rechten en plichten van werkzoekenden, mogelijke beroepen en sectoren).
91,2%
De oriëntatieweek werkte motiverend, het was een stimulans om actiever naar werk te zoeken.
76,1%
De oriëntatieweek heeft u doen inzien welke competenties u bezit en welk werk u kunt doen en wil doen.
21,8%
70,5%
De oriëntatieweek had geen nut, u was niet tevreden
28,1%
96,6%
U voelde zich gecontroleerd (geviseerd).
37,8%
0%
20% Akkoord
61,2%
40%
60%
Niet akkoord
80%
100%
Geen mening
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Uit de enquête bleek ook dat 82,5% van de werkzoekenden de inhoud van de trajectbepaling duidelijk vindt. 3.4.3
Nut van OC en trajectbepaling vanuit oogpunt van de aanbieders
De trajectbepaling moet belangrijke informatie bieden over de werkzoekende zodat de aanbieder bij het opmaken van een trajectovereenkomst de oriëntering niet volledig opnieuw moet doen. In de praktijk kan men alleen al om de reden van kennismaking niet buiten een beperkte nieuwe screening/oriëntering. De aanbieders gebruiken de trajectbepaling hierbij op verschillende manieren. Sommigen hanteren de trajectbepaling als basis en vullen de resultaten verder aan tijdens een intensieve intake. Bij andere aanbieders gebeurt de oriëntatie (deels) opnieuw en dient de trajectbepaling louter als check van de eigen bekomen resultaten (zie verder, Hoofdstuk 4). Bij aanvang van het tenderingproject gaven de aanbieders aan dat de kwaliteit van de trajectbepaling sterk verschillend was tussen de trajectbepalers. Later bleek dat de kwaliteit van de trajectbepaling toegenomen is terwijl het tenderproject vorderde. Hierbij werden de bepaling minder concreet opgesteld door de VDAB-trajectbepaler (vb. exacte benaming van de te volgen opleiding) zodat die bruikbaarder werd door de begeleider. Twee belangrijke aandachtspunten die door zowat alle aanbieders werden aangehaald: 1. Na de intake bleek dat jobdoelwitten en dus ook de daaraan gekoppelde acties niet helemaal te voldoen aan het profiel en aspiraties van de werkzoekenden. Dit heeft deels te maken met het feit dat werkzoekenden niet altijd even standvastig zijn in hun jobaspiraties, zeker na een lange periode van werkloosheid. De werkzoekende toont vaak niet de juiste motivatie om deel te nemen aan een opleiding die werd voorgesteld in de trajectbegeleiding. Sommige werkzoekenden beseffen ook niet wat de trajectbepaling betekent.
97
2. Omwille van de privacy reglementering is vaak belangrijke randinformatie niet in de trajectbepaling opgenomen. Sommige randvoorwaarden zijn pas tijdens de intake naar boven gekomen. Deze problemen hebben vaak een grote impact op de bepaling van de trajectinhoud waardoor aanpassingen moeten gebeuren.
3.5 3.5.1
Verloop van toeleiding naar de aanbieder Beslissing om al dan niet te tenderen
Niet alle werkzoekenden die worden uitgenodigd voor het bijwonen van een OC komen in aanmerking om getenderd te worden. Zoals hierboven reeds vermeld, wordt de groep van de curatieve werkzoekenden in het kader van de sluitende aanpak ingedeeld in 5 types. Deze 5 types zijn: 1. Werkzoekenden met een problematiek niet direct arbeidsmarkt (verslaving, psychische problemen, …)
eigen
aan
de
2. Arbeidsmarktrijpe werkzoekenden 3. Werkzoekenden met competentieachterstand waarbij opleiding volstaat om integratie te bewerkstelligen
kwalificerende
4. Werkzoekenden met begeleidingsnood bij het zoeken naar werk (verkeerd zelfbeeld, motivatie, actieve hulp bij het zoeken naar werk, attitudeproblemen, …) 5. Specifieke probleemgroep omdat tewerkstelling geen meerwaarde levert t.g.v. werkloosheidsval, loonbeslag, percentage arbeidsongeschiktheid, … Enkel werkzoekenden van type 3 en 4 kunnen getenderd worden. Tot welk type een werkzoekende behoort, wordt in principe bepaald na een screening in het oriëntatiecentrum van VDAB en na één of meerdere individuele intakegesprekken. In de praktijk blijkt dat de werkzoekende niet wordt ingedeeld in één van de vijf vooropgestelde types van de curatieve doelgroep omdat de problematiek van langdurige werkzoekenden daarvoor te complex is. De criteria worden wel gebruikt om te besluiten of een werkzoekende tenderbaar is of niet. Als blijkt dat de gelabelde curatieve werkzoekende plaatsbaar is op de arbeidsmarkt, maar nood heeft aan intensieve begeleiding al dan niet met competentieversterking, dan wordt de werkzoekende toegeleid naar een aanbieder. Twijfelgevallen worden meestal besproken met de coördinator. In sommige percelen worden de twijfelgevallen bij VDAB gehouden, in andere percelen waar de potentiële doelgroep niet groot is, worden deze werkzoekenden getenderd als men niet concreet kan aantonen dat er daadwerkelijk een belangrijk probleem is die een mogelijke tewerkstelling in de weg staat. Een overzicht van de gevallen wanneer een werkzoekende niet mag toegeleid worden, is te vinden in Annex 4: (cf. p.241). De trajectbegeleider kan een toegeleide werkzoekende niet weigeren maar indien de aanbieder van mening is dat de werkzoekende niet zou mogen toegeleid worden op basis van de formele voorwaarden, kan hij die terugmelden aan de VDAB. Indien na onderzoek blijkt dat de werkzoekende inderdaad niet mocht getenderd worden, dan wordt het traject teruggetrokken. Deze situatie valt echter weinig voor, in totaal zijn 10 trajecten onttenderd.
98
3.5.2
Keuze van aanbieder
Verschillende criteria bepalen naar welke aanbieder de getenderde werkzoekende wordt toegeleid. In de uitgangspunten van de tendering werd vastgelegd dat de keuzevrijheid van de werkzoekende gegarandeerd wordt door twee aanbieders in elk perceel te voorzien. Indien de werkzoekende geen bezwaar maakt bij de aanbieder die door de trajectbepaler van VDAB wordt voorgesteld, dan gaat VDAB ervan uit dat hij akkoord gaat met het voorstel. In operationele richtlijnen voor de toeleiding naar de aanbieders is bepaald dat de werkzoekenden de toeleiding naar een bepaalde aanbieder niet kunnen weigeren tenzij in de uitzonderlijke gevallen dat: •
Ze omwille van een mobiliteitsprobleem de aanbieder niet kunnen bereiken;
•
Ze bij de aanbieder begeleid zullen worden door een familielid of kennis;
•
Ze slechte ervaringen hebben met de aanbieder.
Deze elementen dienen steeds aangetoond te worden door de werkzoekende en alle mogelijkheden voor een oplossing moeten nagetrokken worden. Tijdens de eerste werkzoekendenenquête in 2007 gaf slechts één vijfde van de werkzoekenden aan vrij te kunnen kiezen tussen de twee begeleidingsorganisaties in zijn regio68. Dit resultaat werd ook bevestigd door de resultaten van de interviews met de LKC-verantwoordelijken. Slechts in 4 op 13 LKC’s wordt vermeld dat er twee aanbieders zijn. In geen geval wordt de cliënt de vrije keuze gelaten door wie men verder begeleid wil worden. Het gebeurt uitzonderlijk dat de werkzoekende bezwaar indient om naar een bepaalde aanbieder toegeleid te worden. Uit de bevraging van de verantwoordelijken in 2006 bleek dat in sommige percelen de toeleiding naar de aanbieders niet geheel objectief gebeurde; men hield soms rekening met het profiel van de werkzoekende. Tijdens de bevraging in 2007 bleek dit ondertussen bijna volledig bijgestuurd te zijn. LKC’s waar wel nog met de kenmerken van de cliënt rekening wordt gehouden zijn Kortrijk, Hasselt en Tongeren. Meestal worden de werkzoekende afwisselend naar de ene en de andere aanbieder toegeleid tenzij er een mobiliteitsprobleem is. In Gent wordt een geheel OC aan een bepaalde aanbieder toegewezen.
68
Vrije keuze van de werkzoekende wordt hier geïnterpreteerd als kiezen naar welke aanbieder de werkzoekende toegeleid wil worden.
99
Tabel 28 vat de aangepaste werkwijze voor de keuze van aanbieder samen voor de verschillende percelen. Tabel 28: Gevolgde werkwijze voor keuze van aanbieder Perceel Gent
Hele OC-groep wordt afwisselend naar een bepaalde aanbieder toegeleid. Er zijn geen belangrijke mobiliteitsproblemen maar mochten die er wel zijn, dan wordt hiermee rekening gehouden.
Perceel WestVlaanderen
In LKC Brugge worden de werkzoekenden afwisselend naar een bepaalde aanbieder toegeleid. In LKC Kortrijk worden de werkzoekenden afwisselend naar een bepaalde aanbieder toegeleid. Omdat de aanbieders sterk verspreid zitten, hoeft men geen rekening te houden met de woonplaats behalve bij de cliënten die bij de grens met Oost-Vlaanderen wonen. Er werd wel al eens gedacht dat het niet zou klikken met de trajectbegeleider en dat men daarom de cliënt naar de andere aanbieder toeleidde. In LKC Oostende werden de werkzoekenden op basis van de woonplaats toegeleid maar dit bleek niet houdbaar. Daarnaast was de ene aanbieder ook gemakkelijker bereikbaar dan de andere waardoor een scheeftrekking ontstond. Deze heeft men moeten compenseren.
Perceel Mechelen Turnhout
In LKC Mechelen worden de werkzoekenden afwisselend per twee naar de ene of de andere aanbieder toegeleid. Op het eind was er wel één aanbieder die al voldoende uitgebreide trajecten had gehad waardoor alle beperkte trajecten naar hem werden gestuurd. In LKC Turnhout kijkt men in de eerste plaats naar de woonplaats, indien dit niet leidt tot een voorkeur voor de ene of de andere aanbieder dan wordt de cliënt willekeurig toegeleid.
Perceel Limburg
In LKC Hasselt wordt rekening gehouden met de woonplaats van de werkzoekende. Arbeidsgehandicapten worden steeds doorgestuurd naar ATB omwille van hun expertise in het begeleiden van deze doelgroep. In LKC Tongeren wordt in principe de werkzoekenden afwisselend naar een bepaalde aanbieder toegeleid. Indien een mobiliteitsprobleem aanwezig is, dan wordt rekening gehouden met de woonplaats. Indien men twijfelt aan de motivatie van de cliënt dan stuur men die naar Alexander Calder die de meest intensieve begeleiding geeft.
Perceel VlaamsBrabant
In LKC Leuven worden de werkzoekenden per trajectbepaler afwisselend naar een bepaalde aanbieder toegeleid. Indien er een mobiliteitsprobleem is, wordt hiermee rekening gehouden. In LKC Vilvoorde werden de werkzoekenden in het begin afwisselend per drie naar de ene of de andere aanbieder toegeleid. Door een tekort aan toeleidingen naar de T-groep werd op het eind iedereen naar daar toegeleid.
Perceel Aalst – St.-Niklaas
In LKC Aalst-Oudenaarde worden de werkzoekenden afwisselend naar de ene of de andere aanbieder toegeleid. In LKC Sint-Niklaas worden de werkzoekenden afwisselend naar de ene of de andere aanbieder toegeleid. In het begin kon echter enkel toegeleid worden naar één aanbieder omdat de andere aanbieder nog niet voldoende personeel in dienst had. Dit heeft men daarna moeten rechttrekken.
Perceel Antwerpen
Via een excelbestand met alle intakedata van de twee aanbieders wordt de werkzoekende in het eerste mogelijk intakemoment geplaatst. Er zijn geen belangrijke mobiliteitsproblemen maar mochten die er wel zijn, dan wordt hiermee rekening gehouden.
Bron: IDEA Consult op basis van interviews
100
3.5.3
Procedure voor toeleiding
De procedures voor toeleiding variëren tussen: •
Telefonisch contact trajectbepaler zit
met
aanbieder/dispatcher
•
Invullen van vooraf aanbieder/dispatcher
•
Opsturen van namenlijst naar aanbieder/dispatcher die zelf planning opmaakt
doorgestuurd
wanneer
cliënt
planningsoverzicht
bij van
De procedure die in de meeste percelen gevolgd wordt, bestaat er in dat de trajectbepaler van VDAB telefonisch contact neemt met een trajectbegeleider van één van de twee aanbieders terwijl de werkzoekende aanwezig is bij de trajectbepaler. Op die manier gaat de werkzoekende buiten bij de trajectbepaler met een uitnodiging om op een bepaalde datum, uur en plaats een eerste gesprek te hebben met een bepaalde trajectbegeleider. De toeleidingen gebeuren dan ook continu. In het perceel Vlaams-Brabant en Antwerpen wordt naar Ascento T-groep gewerkt met tweewekelijkse toeleidingen. Aan de trajectbepalers van VDAB in Vlaams-Brabant wordt door Ascento een planningsoverzicht overgemaakt met de vaste contactmomenten per begeleidingslocatie van Ascento. VDAB stuurt dan via mail een lijst met namen van personen die op die vaste contactmomenten zijn uitgenodigd. In Antwerpen echter wordt door VDAB een Excelbestand met namen van werkzoekenden doorgegeven. Ascento T-groep vult dan zelf het planningsoverzicht in en stuurt dit weer naar VDAB die de klant vervolgens inlicht van de gemaakte afspraak. Ook in Aalst en Sint-Niklaas wordt gewerkt met een door Groep Intro vooraf doorgestuurd planningsoverzicht. Binnen de partnerschappen tussen co-aannemers/onderaannemers werden bepaalde afspraken gemaakt inzake doorverwijzing. De doorverwijzing kan op twee verschillende manieren gebeuren: •
Rechtstreeks via VDAB nl. consortia WEB, Vokans & Kopa en Alternatief, Stebo, ATB-Limburg & PWA Alken
•
Via een dispatcher bij de hoofdaanbieders nl. de consortia Alternatief, Stebo, ATB-Limburg & PWA Alken; Groep Intro West-Vlaanderen & Vokans; Jobcentrum West-Vlaanderen, Argos, Kopa & Werkperspectief en Ascento Mechelen-Turnhout & Vitamine W
•
Combinatie van beide nl. het consortia Ascento Antwerpen & Vitamine W (door doorverwijzingsproblemen binnen het consortium overgeschakeld op rechtstreekse toeleiding) en Ascento Vlaams-Brabant & Vokans en Argos binnen consortium met Jobcentrum (goed contact met VDAB Ieper)
101
De verdeling van de werkzoekenden tussen verschillende criteria gebeuren:
de
aanbieders
kan volgens
1. Geografische verdeling nl. de consortia WEB, Vokans & Kopa; Groep Intro West-Vlaanderen & Vokans, Ascento Vlaams-Brabant & Vokans 2. Profielkenmerken nl. de consortia Ascento Antwerpen & Vitamine W; Ascento Mechelen-Turnhout & Vitamine W 3. Combinatie van geografische verdeling en profielkenmerken nl. de consortia Alternatief, Stebo, ATB-Limburg & PWA Alken; Jobcentrum West-Vlaanderen, Argos, Kopa & Werkperspectief De meeste partners zijn wel tevreden over de manier waarop de werkzoekenden worden toegeleid en de toeleiding gebeurt vlot. Enkel in het consortium Ascento Antwerpen-Vitamine W waren er belangrijke problemen, hier is men overgeschakeld naar een rechtstreekse toeleiding waarbij geen rekening gehouden wordt met woonplaats of profiel van de werkzoekende. 3.5.4
Mogelijkheid tot overleg
De toegeleide trajecten kunnen, op vraag van de aanbieder, worden besproken tijdens een (face-to-face of telefonisch) overleg tussen VDAB en de trajectbegeleider(s). Van deze mogelijkheid wordt tot op heden in de verschillende percelen slechts af en toe gebruik gemaakt. Hier zijn verschillende redenen voor: 1. De aanbieder voelt niet altijd de behoefte om bij elke onduidelijkheid VDAB hiervoor te contacteren. 2. Omwille van de privacy wetgeving mogen sommige problematieken niet in de trajectbepaling worden geplaatst, en ook niet mondeling toegelicht worden 3. De aanbieder mag VDAB niet contacteren om te vragen waarom iemand getenderd werd.
102
4 INTAKE EN BEGELEIDING 4.1
Inleiding
Volgende box geeft de verschillende elementen van het begeleidingstraject van de aanbieders weer die we zullen bespreken. Bij de bespreking maken we gebruik van de volgende bronnen: •
Wetenschappelijke literatuur uit Vlaanderen en het buitenland
•
Interviews met alle aanbieders (gesloten vragenlijst en face-to-face gesprekken) uitgevoerd tijdens drie bevragingsrondes gedurende het tenderingproject (voorjaar 2006, 2007 en 2008)
•
CVS data
•
Twee werkzoekendenenquêtes (voorjaar 2007 en 2008)
4.2
Literatuurstudie rond trajectonderdelen en -typologie
De aanpak die in het tenderproject centraal staat en die door de aanbieders moet gevolgd worden is de “trajectmatige” aanpak. Vos, Struyven en Bollens (2000) hebben de kenmerken van een trajectmatige aanpak van begeleiding vergeleken met de kenmerken van een klassieke aanpak van arbeidsbemiddeling. Deze trajectmatige aanpak werd sinds begin 1997 in het kader van het ESF doelstelling 3 programma verplicht waardoor de trajectbegeleiding in Vlaanderen een belangrijke impuls kreeg (De Cuyper, Struyven & Heylen, 2004). Tabel 29: Kenmerken van de klassieke aanpak en de trajectmatige aanpak Klassieke aanpak
Trajectmatige aanpak
Standaardaanpak, vacature staat centraal
Maatwerk, individueel uitgestippelde trajecten
Losse acties
Er wordt gewerkt met fasen die serieel zijn, de verschillende stappen in het traject sluiten goed aan.
Weinig of geen vaste individuele begeleiding doorheen de tijd
Er is een trajectbegeleider over het ganse traject die fungeert als vertrouwenspersoon
Weinig contact met andere organisaties.
Er is samenwerking tussen verschillende organisaties. Deelnemer komt met verschillende organisaties in contact. Vlotte overgangsmogelijkheden tussen verschillende partners
Doorverwijzing is beperkt
Uitvallers worden weinig of niet opgevolgd
Uitval wordt beperkt door opvang van uitvallers
Weinig begeleiding naar een job en nazorg
Aandacht voor de begeleiding tot bij een job en nazorg
Bron: Vos, Struyven en Bollens (2000)69
69
Vos, S., Struyven, L. & Bollens, J. (2000). Werk, werkloos, werk: effectiviteit en kostenbatenanalyse van reïntegratieprojecten voor werkzoekenden, HIVA, K.U. Leuven, Leuven.
103
Bij de verschillende offertes van de aanbieders konden een aantal vaste trajectonderdelen van de “trajectmatige” aanpak voor de trajectbegeleiding worden teruggevonden (zie box hieronder). Een uitgebreide beschrijving is terug te vinden in Annex 6:. Box 5: Trajectonderdelen •
Intake met diagnose
•
Screening of oriëntatie
•
Ontwikkeling trajectovereenkomst en persoonlijk ontwikkelingsplan
•
Activiteiten om belemmeringen op te lossen
•
Hulp bij solliciteren en bemiddeling
•
Opvolgingsgesprekken
•
Portfolio
•
Vorming door aanbieder zelf
•
Begeleiding Individuele beroepsopleiding of WEP+ tewerkstelling
•
Beroepsopleiding
•
Nazorg tijdens tewerkstelling
Bron: IDEA Consult op basis van offertes aanbieders
Tal van deze trajectonderdelen vinden we tevens terug in (inter)nationale literatuur rond trajectbegeleiding. Zo bijvoorbeeld is het opzetten van een actieplan met de cliënt in verschillende landen een belangrijk onderdeel geworden van de activeringsstrategie. De namen kunnen verschillen (begeleidingsplan, werkzoekersovereenkomst, activiteitenovereenkomst, …), maar in alle gevallen bestaat het individuele actieplan uit een schriftelijk document dat door beide partijen (werkzoekende en begeleider) moet worden ondertekend (Directoraat voor Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Zaken van de OESO, 200670). In hoeverre bovenstaande onderdelen en dus de inhoud van een traject bijdragen tot de effectiviteit van trajecten komt ook aan bod. 4.2.1
Trajectonderdelen
We beginnen ons overzicht in Vlaanderen, daarna gaan we dieper in op de methodologie die werd gebruikt in buitenlandse studies. Heylen en Bollens (2005) baseerden de indeling van de trajecten op de diverse modules zoals die door VDAB in trajectwerking werden geïdentificeerd. De volgende tabel geeft een overzicht van de trajecttypes weer.
70
Directoraat voor Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Zaken van de OESO (2006). Activeringsstrategieën en prestaties van reïntegratiedienstverleners in Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
104
Tabel 30: Trajecttypes Trajecttype
Omschrijving
Enkel module 2
Enkel module 2 waarna geen verdere acties ondernomen werden
Beperkt traject
Module 2 en 7
Trajecten met één of meer soorten formele opleiding:
- 1 soort formele opleiding: module 3, 4 of 5 - 2 soorten formele opleiding: module 3 en 4, 3 en 5 of 4 en 5 - 3 soorten formele opleiding: module 3, 4 en 5 Trajecten die een opleiding en begeleiding op de werkvloer behelst: - Sociale werkplaats
Werkvloertrajecten
- WEP+ - Stages - IBO - Overige
Bron: Heylen, V. en Bollens, J. (2005). Evaluatie van de sluitende aanpak van werkloosheid in Vlaanderen in het kader van de Europese Werkgelegenheidsstrategie (blz.78-79)
Heylen en Bollens (2005) onderzochten in welke mate achtergrondkenmerken van de deelnemers bepaalde welk type traject ze volgden. Zo blijkt dat geslacht, werkloosheidsduur, leeftijd, arbeidshandicap, nationaliteit, moedertaal, mobiliteit en scholingsgraad invloed hebben op het trajecttype. Aan de hand van een matchingmethode (cf. infra), werd de netto-effectiviteit van de trajecten, dit is de verkorting van de werkloosheidsduur, gemeten. Over het algemeen bleek dat de deelname aan een traject de duur van het verblijf in de werkloosheid veeleer verlengt dan verkort. Een langere werkloosheidduur en het behoren tot een kansengroep, verhoogt wel de kans tot een versnelde uitstroom. Uit hun analyse blijkt ook dat uitgebreide trajecten veelal leiden tot een versnelde uitstroom terwijl beperkte trajecten veelal het omgekeerde effect hebben. Vooral SWP- en WEP+ trajecten en in minder mate IBO-trajecten hebben een positieve nettoeffectiviteit, wellicht omdat ze een minder kansrijk publiek bereiken die zonder interventie weinig kans maakt om uit de werkloosheid te stromen.
105
De Cuyper, Struyven en Heylen (2004) maken een onderscheid tussen zes types van trajecten. We geven deze weer in Tabel 31. Tabel 31: Trajecttypes Trajecttype
Omschrijving
Begeleidingstraject
Meer dan 4 opvolgingsgesprekken waarin een gevarieerde inhoud van sollicitatiehulp, advies en begeleiding en opleiding aan bod komt
Gevarieerd traject
Eerder weinig (max. 3) opvolgingsgesprekken, meer dan gemiddelde aandacht voor de verschillende inhoudelijke begeleidingscomponenten (bvb. advies over mogelijke jobs, begeleiding bij persoonlijke problemen, …)
Licht traject
Weinig opvolgingsgesprekken (1-2), weinig advies en begeleiding, weinig sollicitatiehulp en gemiddelde aandacht voor opleiding
Intensief traject
Veel aandacht voor hulp bij sollicitatie, veel opleiding, veel begeleiding en advies en veel opvolgingsgesprekken (meer dan 5)
Opleidingstraject
Enkel intake en opleiding
Geen traject
Enkel intake
Bron: De Cuyper, P., Struyven, L. en Heylen, V. (2004). De trajectbegeleiding van werkzoekenden in Vlaanderen: de kloof tussen beleid en uitvoering onderzocht. Deel 3: Survey bij werkzoekenden (blz. 53)
Uit de kwalitatieve studie van De Cuyper, Struyven en Heylen (2004) blijkt dat de intensief begeleide respondenten en diegenen met een gevarieerd traject hun kansen om snel werk te vinden hoger inschatten dankzij de begeleiding. Hun analyse is gebaseerd op een subjectieve effectiviteitsmeting. Hier spreekt men dus over gepercipieerde effectiviteit. De reële effecten van de trajecten op het effectief vinden van werk zijn moeilijker nauwkeurig te berekenen. Uit de analyse van De Cuyper, Struyven en Heylen (2004) kwamen geen significante verschillen naar boven inzake effectiviteit tussen de zes trajecttypes. Heyma, Zwinkels en van Seters (2003)71 onderzochten de verschillen in inzet, kosten en resultaten van reïntegratietrajecten van de WW-populatie (uitkeringsgerechtigde werkzoekenden) en de REA-populatie (arbeidsgehandicapten) in Nederland. Reïntegratietrajecten worden gedefinieerd als een verzameling van reïntegratie-instrumenten. Niet iedereen krijgt hetzelfde traject of een gelijk aantal instrumenten. De volgende tabel geeft weer welke trajectindeling men hanteert voor de WW-populatie. Omwille van de bijzondere problematiek van arbeidsgehandicapten, wordt een andere trajectindeling gebruikt voor deze populatie. Deze is echter minder relevant voor dit onderzoek.
71
Heyma, A., Zwinkels, W. en van Seters, J. (2003). Doelgroepindeling aanbesteding reïntegratie. De relatie tussen persoonskenmerken, kosten en effectiviteit van reïntegratietrajecten. Onderzoek in opdracht van de Raad voor Werk en Inkomen.
106
Tabel 32: Trajecttypes WW-populatie Trajecttype
Omschrijving
Traject 0
Geen intake of reïntegratie-instrumenten ontvangen
Traject 1
Intake, (nog) geen instrumenten ontvangen
Traject 2
Alleen diagnose
Traject 3
Scholing, eventueel met diagnose
Traject 4
Overige aanbodversterking (d.i. opleidingen en trainingen), eventueel met diagnose
Traject 5
Zowel scholing als overige aanbodversterking, eventueel met diagnose
Traject 6
Bemiddeling, eventueel met diagnose
Traject 7
Combinatie van aanbodversterking en bemiddeling, eventueel met diagnose
Traject 8
Combinatie van scholing, aanbodversterking en bemiddeling, eventueel met diagnose
Bron: Heyma A., Zwinkels W. & van Seters J. (2003), Doelgroepindeling aanbesteding reïntegratie, De relatie tussen persoonskenmerken, kosten en effectiviteit van reïntegratieprojecten, Raad voor Werk en Inkomen, Amsterdam.
4.2.2
Effectiviteit
Uit de studie van Heyma, Zwinkels en van Seters (2003) blijkt dat alle reïntegratie-instrumenten (diagnose, kwalificatie, bemiddeling of een combinatie hiervan) de kans op werkhervatting doet stijgen. Het netto-effect hangt echter af van persoonskenmerken zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en de afstand tot arbeid. Bij werkzoekende vrouwen blijken reïntegratie-instrumenten duidelijk effectiever. Diagnose blijkt meer effect te hebben bij jongeren, terwijl kwalificatie, bemiddeling en een combinatie van beide bij ouderen dan weer beter scoort. Het opleidingsniveau blijkt in beperkte mate een positieve invloed te hebben op de effectiviteit van diagnose en kwalificatie. Kwalificatie is het effectiefst bij herfaseerde cliënten uit fase 1, nl. de werkzoekenden met de kortste afstand tot de arbeidsmarkt. Diagnose scoort duidelijk het hoogst bij fase 2 cliënten. Cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (fase 3 en 4) zijn meer gebaat bij bemiddeling, eventueel in combinatie met kwalificatie. In de evaluatiestudie van het Australische Job Network door het Department of Employment and Working Relations (2002) werd nagegaan welke trajectonderdelen eerder door goed presterende aanbieders werden aangeboden en welke onderdelen door minder goed presterende aanbieders. Goede prestaties worden begrepen als goede uitstroomresultaten. Onderstaande tabel geeft de voornaamste bevindingen weer. Zo valt op dat de betere aanbieders relatief meer opleiding voorzien dan de minder presterende aanbieders. Hierbij is opleiding in sollicitatievaardigheden het meest voorkomend. Kwalitatieve data uit dit Australisch onderzoek tonen aan dat de beste aanbieders ook betere relaties hebben met werkgevers en reeds een screening van kandidaten uitvoeren voor deze werkgevers. De betere aanbieders sturen een beperkter aantal, maar wel reeds gescreende kandidaturen door naar de werkgevers.
107
Tevens merkte men in deze studie op dat de beste aanbieders op frequentere basis hun klanten zagen dan de minder goede aanbieders. Dit laatste werd eveneens geconcludeerd in een Nederlands evaluatieonderzoek (van Horsen & Fleur, 200672). Tabel 33: Types van begeleidingsacties gebruikt door goed en minder goed presterende aanbieders Goede presteerders
Minder goede presteerders
Job search vaardigheden zoals schrijven van sollicitatiebrief, voorbereiden interview
21,2%
16,6%
Computervaardigheden
10,5%
10,7%
Motivatie/zelfvertrouwen
3,3%
3,8%
Algemene taal- en rekenvaardigheden
2,2%
0,3%
Engels als tweede taal
3,1%
1,7%
Beroepsgerichte vorming
9,0%
4,4%
Toegang tot vacaturedatabanken
85,0%
76,9%
Toegang tot PC voor schrijven van sollicitatiebrief
60,4%
66,3%
Toegang tot dagbladen/kranten
76,2%
70,9%
Toegang tot faciliteiten voor verzenden van brieven (enveloppen en postzegels)
53,2%
43,3%
Sturen van alle geschikte kandidatuurstellingen
14,2%
21,4%
Sturen van een beperkt aantal gescreende kandidatuurstellingen
50,3%
48,5%
Gescreende werkzoekenden op gesprek met werkgever sturen
29,9%
24,3%
Hielp interview voorbereiden
69,7%
62,0%
Was aanwezig op interview
61,1%
54,5%
Meer dan één keer op de twee weken
71,1%
59,2%
Minder dan één keer om de twee weken
28,9%
40,8%
Vormingsacties
Toegang tot faciliteiten
Gevolgde strategie voor invullen van vacatures
Interviews
Intensiteit van contact
Bron: DEWR (2002c) Job Network Evaluation, Stage Three: effectiveness report. Canberra: Department of Employment and Working Relations (p. 86)
72
Horsen, C. van. , Fleur, E. (2006), Marktanalyse tevredenheid cliënten en opdrachtgevers reïntegratiebedrijven: Blik op Werk, Den Haag.
108
Uit ander onderzoek (Ochel, 200473; Hamilton et al., 200174) is gebleken dat een combinatie van begeleiding (counselling) en opleiding tot de beste resultaten leidt. Resultaten dient hier begrepen te worden in termen van tewerkstelling en inkomen. De opleiding dient kort te zijn en een sterke klemtoon te hebben op het vinden van een job. Aanbieders van “work first” trajecten75 scoren lager op maatwerk en (door werkzoekenden) ervaren meerwaarde van de aangeboden trajecten. Deze trajecten zijn vaak niet gericht op het versterken van competenties of het wegnemen van belemmeringen (Bakker Tauritz et al, 2006)76. In de Nederlandse studie van Bosselaer, van den Berg & den Hoedt (2006) wordt bovendien gewezen op het belang van empowerment in trajectbegeleiding. Gezamenlijke bijeenkomsten van werkzoekenden vormden een belangrijke schakel in onderzochte reïntegratie-initiatieven voor oudere werkzoekenden in Nederland. Deze gezamenlijke bijeenkomsten zijn belangrijk om ervaringen te delen, maar ook omdat deelnemers in deze bijeenkomsten er niet voor schromen om de collega’s op hun opstellingen ten opzichte van reïntegratie aan te spreken. De meer instrumentele elementen van de ondersteuning van werkzoekenden (in kaart brengen van competenties, verbreding van de kijk op de arbeidsmarkt en inzicht in de rechts- en inkomenspositie) worden in de studie eveneens als belangrijk beschouwd.
73
Ochel, W. (2004). Welfare-to-work experiences with specific work-first programmes in selected countries. CESIFO Working paper nr 1153.
74
Hamilton, G., Freedman, L., Gennetian, C., et al. (2001). How effective are different welfare-towork approaches? Washinton DC.
75
In een work first traject moet een klant arbeid verrichten met behoud van uitkering. Dit gebeurt op een gesubsidieerde werkplek of via een detacheringsconstructie. Doorgaans is er bij Work First sprake van een combinatie van arbeid en intensieve bemiddeling. (Bron: Raad voor Werk en Inkomen, 2006. De route naar resultaat. Reïntegratiemarktanalyse 2006)
76
Bakker Tauritz, B. et al (2006). Van aanbesteden tot uitvoeren. Een onderzoek naar de kosteneffectiviteit van gemeentelijke re-integratiedienstverlening. Verkennende studie. Inspectie Werk en Inkomen.
109
4.3
Kenmerken van trajectbegeleiding in tendering
Onderstaande figuur geeft een maximum scenario weer van trajectbegeleiding zoals deze door de aanbieders worden aangeboden.
een
Figuur 5: Overzicht van de verschillende onderdelen van een begeleidingstraject Trajectbegeleiding Start traject
Einde traject M1
Inloopfase
Actiefase
(module 2,7)
(module 3,4,5,6)
• intake • opmaak TOK
• Competentieversterking:
• oriëntering • randvoorwaarden
Bemiddeling (module 7) • Zoeken van vacatures
• beroepsopl.
• Solliciteren
• sollicitatietrain.
• Opvolging sollicitaties
M2
M3
Nazorg
Opvolging
• ondersteuning van de cliënt bij tewerkstelling
• opvolging van de cliënt na einde traject onafhankelijk van uitstroomresultaat
• andere opl.
• actieplan
• Opleiding en begeleiding op de werkvloer
Bron: IDEA Consult
In werkelijkheid zien we dat sommige trajecten, afhankelijk van de strategie van de aanbieders en afhankelijk van de behoeften van de betrokken getenderde werkzoekende, bepaalde onderdelen niet of in beperktere mate voorkomen. Bij de ene aanbieder valt de inloopfase samen met de intake terwijl andere aanbieders hier enkele weken voor uittrekken. Hetzelfde geldt voor de andere fases. Sommige aanbieders opteren voor een onmiddellijke opstart van de bemiddelingsfase, anderen wachten hiermee tot de actiefase is afgelopen. Op basis van de inzichten uit de literatuur en de beschikbare gegevens, hebben we met drie aspecten van de trajectbegeleiding rekening gehouden ten einde een trajecttypologie te ontwikkelen: 1. Intensiteit van de begeleiding 2. Begeleidingsstrategie 3. Trajectacties Hierna bespreken we voor deze drie aspecten en de typologie die gehanteerd zal worden. 4.3.1
Intensiteit van de begeleiding
De intensiteit van de begeleiding wordt gemeten via de frequentie en duur van de begeleidingsgesprekken tussen de trajectbegeleider en de werkzoekende. Via de enquête van de werkzoekenden en de aanbieders werden beide aspecten bevraagd.
110
Ook de duur van het tendertraject zal als indicator van de intensiteit van de begeleiding gebruikt worden. De duur van het tendertraject kan via CVS berekend worden. 4.3.2
Begeleidingsstrategie
Een begeleiding kan bestaan uit aanbodgerichte bemiddeling, vraaggerichte bemiddeling of een combinatie van beide. Aanbodgerichte bemiddeling houdt in dat de werkzoekende wordt geadviseerd en opgevolgd in zijn zoektocht naar werk maar dat men zelf geen vacatures opspoort en mogelijke tewerkstellingsplaatsen contacteert. Bij vraaggerichte bemiddeling daarentegen, gebruikt de trajectbegeleider zijn eigen netwerk of het netwerk van de cliënt om vacatures aan te reiken aan de cliënt en wordt de cliënt intensief opgevolgd gedurende de sollicitatieprocedure. Omdat beide strategieën complementair zijn, is uiteraard een combinatie van aanbod- en vraaggerichte bemiddeling mogelijk (Van Rillaer & Devisscher, 200377). Tabel 34: Kenmerken van aanbodgerichte en vraaggerichte begeleiding Kenmerken trajectbegeleiding
Aanbodgerichte bemiddeling
Arbeidsmogelijkheden in beeld brengen en joboriëntatie
X
Adviseren inzake opleidings- en begeleidingsmogelijkheden
X
Zoektocht naar vacatures van de werkzoekend opvolgen (werkzoekende zoekt zelf)
X
Vraaggerichte bemiddeling
Werkzoekende helpen vacatures opzoeken en selecteren (begeleider zoekt zelf ook vacatures)
X
Contacteren van bedrijven om te polsen naar vacatures
X
Kandidaturen doorsturen naar bedrijven
X
Adviseren over de sollicitatieaanpak en het opstellen van CV
X
Opvolgen van sollicitatieacties van de werkzoekende (hoeveel brieven verstuurd, welk resultaat)
X
Sollicitatiegesprek voorbereiden met werkzoekende, eventueel gesprek bijwonen
X
Feedback vragen aan werkgever over sollicitatie van de werkzoekende Opvolgen van cliënt op de werkvloer
X X
Bron: IDEA Consult
Deze kenmerken van de begeleidingsstrategie zijn zowel in de enquête van de werkzoekenden, als de aanbiedersbevraging aan bod gekomen.
77
Van Rillaer C. & Devisscher S. (2003), VDAB Project ‘Actief 50+ BIS’ – Eindevaluatie, Nota aan het beheerscomité, VDAB & IDEA Consult, Brussel.
111
4.3.3
Trajectacties
De volgende tabel geeft weer welke trajecttypes we kunnen onderscheiden als we de trajectacties analyseren die in het CVS-systeem worden geregistreerd. Tabel 35: Trajecttype op basis van geregistreerde trajectacties in het CVS-systeem Trajecttype
Omschrijving
Beperkt traject
Enkel module 2 in het traject opgenomen (incl. module 7)
Persoonsgericht traject
Module 3 en/of 5 in het traject opgenomen (ev. incl. module 2)
Beroepsgericht traject
Module 4 in het traject opgenomen (ev. incl. module 2)
Werkvloertraject
Module 6 (ev. incl. module 2)
Gevarieerd traject
Combinatie van competentieversterking, beroepsgerichte opleiding en/of ervaring op de werkvloer (module 3/5, 4 en/of 6)
Bron: IDEA Consult
4.4
Algemene kenmerken van de trajectbegeleiding
4.4.1
Begeleidingsmethodologie
Voor wat betreft het type begeleiding stippen 16 van de 26 aanbieders aan dat deze ‘overwegend individueel’ gebeurd. 5 zeggen ‘overwegend groepsbegeleidingen’ aan te bieden en de overige aanbieders geven aan dat beide vormen van begeleiding voorkomen. Slechts één enkele aanbieder heeft zijn aanpak gewijzigd tijdens het tenderingproject van individueel naar groepsbegeleiding (Ascento) om de begeleidingsintensiteit te verhogen en zo de relatief lage uitstroomcijfers op te krikken. De individuele begeleidingen gebeuren altijd met een vaste begeleider. Bij de aanbieders die groepsbegeleiding aanbieden kunnen de begeleiders variabel zijn. Tabel 36: Type begeleiding volgens de aanbieders Type begeleiding Overwegend groepsbegeleiding Overwegend individuele begeleiding Combinatie Begeleider Vaste begeleider Variabele begeleider
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
5
19%
16
62%
5
19%
Aantal aanbieders
% aanbieders
22
85%
4
15%
Bron: IDEA Consult op basis van gesloten vragenlijst aanbieders, april 2008
112
Deze cijfers komen ongeveer overeen met de resultaten uit de werkzoekendenenquête. Een iets groter aandeel verklaart daar wel zowel groepsals individuele begeleiding te ontvangen, wellicht omdat er naar de pure groepsaanpak ook individueel contact mogelijk blijft. Tabel 37: Type begeleiding volgens de werkzoekenden Aantal
Percentage
Individuele gesprekken
864
61,7%
Begeleiding in groep
137
9,8%
Zowel individuele gesprekken als begeleiding in groep
399
28,5%
1.400
100%
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van werkzoekendenenquête (mei 2008)
Onderstaande tabel bevat het gemiddelde aantal trajecten per begeleider weer. 19 aanbieders hebben deze vraag beantwoord. Slechts bij één van hen ligt dit gemiddelde erg laag (onder de 15 per begeleider) 6 aanbieders geven een gemiddelde tussen de 30 en 50 trajecten per begeleider, 5 aanbieders tussen de 50 en 70 per begeleider en 7 aanbieders geven een gemiddelde tussen de 70 en 90 trajecten per begeleider. Tabel 38: Gemiddeld aantal trajecten per aanbieder Gemiddeld aantal trajecten per begeleider
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
< 30 trajecten
1
5%
30 à 50 trajecten
6
32%
50 à 70 trajecten
5
26%
> 70 trajecten
7
37%
Bron: IDEA Consult op basis van gesloten vragenlijst aanbieders, april 2008
4.4.2
Intensiteit van de begeleiding
Intensiteit van de begeleiding volgens de aanbieders De intensiteit van de begeleiding varieert sterk per aanbieder. De gemiddelde periodiciteit van de begeleiding ligt bij iedereen onder de 3 weken. De meeste aanbieders geven aan dat de begeleiding 1 keer per week tot 1 keer om de 2 weken voorkomt. Een kleine minderheid geeft aan dat er meerdere malen per week begeleiding is. Dit is wanneer het om groepsbegeleiding gaat. Vervolgens werd de vraag gesteld of deze periodiciteit wijzigt naargelang het traject van de werkzoekende verder vordert: ongeveer 27% geeft aan dat de intensiteit eerder niet wijzigt. Bij 73% van de aanbieders wijzigt de intensiteit naargelang het traject vordert. Deze wijziging kan zowel een intensifiëring van de begeleiding inhouden als een lagere intensiteit, afhankelijk van de werkzoekende. Verschillende aanbieders (Vokans, Alternatief, Agens, Ascento Vlaams-Brabant, Groep Intro West-Vlaanderen) gaven aan dat de frequentie ook sterk afhangt van
113
de werkzoekenden. De zelfredzaamheid en de motivatie spelen volgens hen een belangrijke rol. De frequentie ligt lager bij deze werkzoekenden die gemotiveerd zijn en relatief zelfredzaam zijn in het zoeken naar werk mits een kleine ondersteuning. Tabel 39: Intensiteit van de begeleiding Aantal aanbieders (op 25)
% aanbieders
Meerdere malen per week
4
16%
Eén keer per week
8
32%
Eén keer om de 2 weken
10
40%
Eén keer om de 3 weken
3
12%
Maandelijks
0
0%
Minder dan maandelijks
0
0%
Intensiteit
Bron: IDEA Consult obv gesloten vragenlijst aanbieders, april 2008
65% van de aanbieders geven aan dat de gemiddelde duur per week op 3040min ligt. Een gesprekssessie duurt zo gemiddeld 1u tot 1,5u. Opvallend is dat het gemiddelde bij diegenen die ook groepsbegeleiding aanbieden beduidend hoger ligt (van 3,5u/week tot 16u/week). 2 aanbieders vermelden dat de gemiddelde duurtijd varieert en afhangt van persoon tot persoon.
114
Tabel 40: Overzicht van het type en intensiteit van de begeleiding naar hoofdaanbieder en perceel Type begeleiding
Frequentie (aantal keren per week)
Duurtijd per week (in min)
Groep Intro Oost-Vlaanderen
Beide
1 keer per 2 weken
variabel
SBS Management Aalst
Beide
meerdere malen per week
3,5u/week
Individueel
1 keer per 2 weken
0,5u/week
Groep
1 keer per week
4u/week
Individueel
1 keer per week of 2 weken
0,5u/week
Groep
4 malen per week
16u/week
Individueel
1 tot meerdere malen per week
0,5u/week
Alexander Calder Limburg
Groep
4 malen per week
16u/week
ATB Limburg
Beide
1 keer per week of 2 weken
1,5u/week
Alternatief
Individueel
1 keer per 2 weken
0,5u/week
PWA Alken
Individueel
1 keer per 2 weken
0,5u/week
Stebo
Beide
1 keer per 2 weken of maand
0,5u/week
Ascento T-groep
Groep
1 keer per week
4u/week
Vitamine W
Individueel
1 keer per week of 2 weken
0,5u/week
Web
Individueel
1 keer per 3 weken
0,66u/week
Vokans
Individueel
1 keer per 2 weken
1,5u/week
KOPA Turnhout/ Mechelen
Individueel
1 keer per 3 weken
0,33u/week
Individueel
1 tot meerdere malen per week
0,5u/week
Groep
1 keer per week
4u/week
Individueel
1 keer per 2 weken
0,5u/week
Beide
1 keer per 2 à of weken
0,33u/week
Vokans W-Vl
Individueel
1 keer per week
1u/week
Jobcentrum W-Vl
Individueel
variabel
variabel
Argos W Vl
Individueel
1 tot meerdere malen per week
0,5u/week
KOPA W Vl
Individueel
1 keer per 2 weken
0,5u/week
Werkperspectief
Individueel
1 keer per 3 weken
0,5u/week
Aalst/Sint-Niklaas
Antwerpen Agens Antwerpen Ascento T-groep Vitamine W Antwerpen Gent Alexander Calder Gent Vedior Gent Limburg
Mechelen-Turnhout
Vlaams-Brabant Vedior Vl Br Ascento Vl Br* Vokans Vl Br West-Vlaanderen Groep Intro West-Vlaanderen
Bron: IDEA Consult op basis van bevraging aanbieders april 2008
115
Aantal gesprekken volgens de werkzoekende Ook de bevraging bij de getenderde werkzoekenden toont gelijkaardige cijfers aan wat betreft de frequentie. Hierbij werd wel het onderscheid gemaakt tussen individuele gesprekken en groepssessies. Individuele gesprekken Gemiddeld had men zo een 2,1 aantal gesprekken per maand en 7,7 gesprekken gedurende het hele traject. Dit komt ongeveer overeen met een tweewekelijkse frequentie. De gemiddelde duurtijd van deze gesprekken lag rond de 37,5 minuten, dit ligt wel een stuk lager dan door de aanbieders werden aangegeven. Tabel 41: Aantal individuele gesprekken per werkzoekende Per maand (N=942)
Totaal (N=847)
2,1
7,7
Minimum aantal individuele gesprekken
1
1
Eerste kwartiel aantal individuele gesprekken
1
3
Mediaan aantal individuele gesprekken
2
5
Derde kwartiel aantal individuele gesprekken
2
10
Maximum kwartiel aantal individuele gesprekken
8
80
Indicator Gemiddeld aantal individuele gesprekken
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Groepssessies We zien dat de groepssessies een hogere frequentie (5 maal per maand) en duur hebben. Dit komt ongeveer overeen met een minstens wekelijkse frequentie. De gemiddelde duurtijd van deze sessies lag rond de 3,3 uur. Dit ligt in de lijn met wat de aanbieders verklaarden. Tabel 42: Aantal begeleiding in groep per werkzoekende Per maand (N=346)
Totaal (N=286)
4,9
16,6
Minimum aantal begeleidingen in groep
1
1
Eerste kwartiel aantal begeleidingen in groep
2
4
Mediaan aantal begeleidingen in groep
4
8
Derde kwartiel aantal begeleidingen in groep
7
18
20
160
Indicator Gemiddeld aantal begeleidingen in groep
Maximum kwartiel aantal begeleidingen in groep Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
116
4.4.3
Op maat versus standaard
De meeste aanbieders hebben voor een aanpak op maat gekozen. Dit wil zeggen dat ze elk traject afstemmen op de specifieke noden van de werkzoekenden. Enkel Alexander Calder en SBS management werken met een meer standaard aanpak. In deze algemene aanpak worden de nodige mogelijkheden voorzien om in te spelen op persoonlijke noden van de werkzoekenden. Zo worden er tijdens de groepssessies ook individuele gespreksmomenten ingelast. De maataanpak wordt weerspiegeld in verschillende aspecten zoals de flexibiliteit van de intensiteit en de aangepaste inhoud van de gesprekken. De meerderheid van de aanbieders past de frequentie van de gesprekken aan naargelang de noden en het profiel van de werkzoekenden. Een lagere frequentie wordt toegepast bij de gemotiveerde en zelfredzame werkzoekenden die bij wijze van spreken enkel een duwtje in de goede richting en een helpende hand nodig hebben. Werkzoekenden waarbij de motivatie volledig ontbreekt, heel wat randvoorwaarden spelen en reeds zeer langdurig werkloos zijn, komen relatief vaker op gesprek met de begeleider. Ook de inhoud van de begeleiding wordt aangepast aan de noden van de cliënt. Dit geldt zowel voor de begeleidingsgesprekken als voor de opleidingen. Wanneer bijvoorbeeld bepaalde randvoorwaarden naar voor komen tijdens het traject wordt hier door de meeste aanbieders in de mate van het mogelijk een oplossing voor gezocht. Men gaat per klant na welke competenties noodzakelijk worden geacht om werk te vinden maar onvoldoende aanwezig zijn. In functie van deze analyse wordt opleiding voorzien.
117
4.5
Inloopfase Trajectbegeleiding
Start traject
Einde traject M1
Inloopfase
Actiefase
(module 2,7)
(module 3,4,5,6)
• intake • opmaak TOK • oriëntering • randvoorwaarden • actieplan
• Competentieversterking:
Bemiddeling (module 7) • Zoeken van vacatures
• beroepsopl.
• Solliciteren
• sollicitatietrain.
• Opvolging sollicitaties
M2
M3
Nazorg
Opvolging
• ondersteuning van de cliënt bij tewerkstelling
• opvolging van de cliënt na einde traject onafhankelijk van uitstroomresultaat
• andere opl. • Opleiding en begeleiding op de werkvloer
De inloopfase bij de start van elk traject bestaat minimaal uit een intakegesprek en de opmaak van de trajectovereenkomst. Sommige aanbieders bieden een inloopfase aan die ruimer gaat dan de intake en de opmaak van de trajectovereenkomst (verder aangeduid als TOK) (vb. Alexander Calder). We bespreken hier bondig de drie belangrijkste elementen van de inloopfase: intake, TOK en uitgebreide inloopfase. 4.5.1
Intake
Met de intakefase wordt het startschot gegeven van het begeleidingstraject van de werkzoekenden bij de aanbieders. Nadat de werkzoekenden zijn toegeleid vanuit de VDAB naar de verschillende aanbieders, melden zij zich aan bij de aanbieders. Meestal wordt er een afspraak voor hen geregeld vanuit de VDAB bij de respectievelijke aanbieder. Al de aanbieders houden zich aan de vastgelegde maximale wachttijd van 2 weken tussen het moment van toeleiding en de aanmelding/ intake bij de aanbieder. Sommige aanbieders hebben per maand een aantal vaste intake momenten (vb. groep Intro Oost Vlaanderen), de meeste aanbieders houden een intake naargelang er werkzoekenden worden toegeleid. Het respecteren van het tijdspad is een sterk punt van de tendering. Werkzoekenden moeten niet lang wachten vooraleer de begeleiding start.
118
4.5.1.1
Vorm van het intakegesprek
Wat de vorm van de intake betreft kunnen we een onderscheid maken tussen: •
Individuele intake: de werkzoekende heeft een individueel gesprek met een trajectbegeleider.
•
Groepsintake gevolgd door een individuele intake: men geeft eerst een groepssessie waarbij men, onmiddellijk een afspraak maakt met elk van de toegeleiden om op korte termijn (meestal binnen de week) een individueel gesprek te houden.
Tabel 43: Type intake Type intake
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
20
77%
Collectief
0
0%
Combinatie
6
23%
Individueel
Bron: IDEA Consult obv gesloten vragenlijst aanbieders, april 2008
De meeste aanbieders doen de intake met andere woorden aan de hand van een individueel gesprek. De overige 6 respondenten gebruiken daarnaast ook collectieve intakes (bijvoorbeeld een groepsintake gevolgd door een individueel gesprek). Bij geen enkele aanbieder gebeurt de intake uitsluitend collectief. Tijdens het tenderingproject zijn er aan deze aanpak over het algemeen (bij 22 van de 23 respondenten) geen wijzigingen doorgevoerd. Bij sommige aanbieders zoals bv. Groep Intro Oost-Vlaanderen en Ascento Vlaams Brabant) wordt naargelang het toeleidingstempo ofwel dadelijk een individuele intake gedaan, ofwel eerst een groepsintake gevolgd door een individuele intake. Dit komt voornamelijk voor wanneer zij geconfronteerd worden met een hoog aantal toeleidingen op hetzelfde moment. Om praktische en organisatorische redenen wordt dan eerst een groepsintake gehouden. 4.5.1.2
Inhoud van het intakegesprek
De inhoud van het intakegesprek is voor alle aanbieders ongeveer gelijkaardig. Volgende elementen vinden we bij de meeste aanbieders terug: •
Voorstelling van de aanbieder en de begeleider
•
Kaderen van het tenderingprincipe
•
Schetsen van het traject en de doelstellingen er van
•
De verwachtingen ten aanzien van de werkzoekenden
•
Overlopen van administratieve zaken zoals schorsingsprocedure, klachtenprocedure, formaliteiten zoals aanmaak/ aanvraag van een activakaart, Jobpas van de Lijn
119
•
Opmaak en eventueel reeds ondertekenen van de TOK
Enkele aanbieders hebben werkinstrumenten die ze tijdens elk intakegesprek hanteren zoals het gebruik van een intake checklist met vragen (Groep Intro) en de opmaak van een profielkaart (Argos, partner van Jobcentrum WestVlaanderen). Tijdens de meeste intake gesprekken wordt ook een vorm van oriëntering gedaan van de werkzoekenden: •
Wat zijn de vroegere werkervaringen van de cliënt?
•
Wat zijn de competenties van de cliënt?
•
Waarom is hij momenteel werkloos, hoe lang?
•
Welke randvoorwaarden spelen een rol bij het zoeken naar werk (gezinssituatie, psychische problemen, …)?
•
Welke acties heeft de werkzoekenden al ondernomen om werk te vinden, welke opleidingen heeft hij al gevolgd?
•
Welke jobs zou hij graag willen uitvoeren?
De meeste aanbieders gebruiken hierbij de trajectbepaling als basis en overlopen de onderdelen samen met de cliënt. Van hieruit gaat men dan bepaalde acties concretiseren, verfijnen en de jobdoelwitten bijstellen indien dit nodig wordt geacht. Er zijn echter ook aanbieders die bij de intake vertrekken van een blanco blad en de trajectbepaling helemaal niet hanteren bij hun oriëntering van de cliënt (vb. Alexander Calder, SBS Management Aalst, Vedior Vlaams Brabant). Bij de aanbieders die zowel een groeps- als een individuele intake organiseren behandelt de groepsintake voornamelijk de algemene zaken en de individuele intake de meer persoonsgerelateerde aspecten zoals de oriëntatie, het doorlopen van de trajectbepalingen etc. 4.5.2
De trajectovereenkomst
4.5.2.1 Opmaak van de trajectovereenkomst De aanbieder moet voor elk van zijn getenderde cliënt een TOK opmaken. Deze moet door de cliënt uiterlijk 15 dagen na de toeleiding ondertekend worden. De TOK is een formele verbintenis tussen aanbieder en de werkzoekende. In de praktijk zien we dat bij de meerderheid van de ondervraagde hoofdaanbieders (70%) de opmaak van de TOK tijdens het intake gesprek plaats vindt. De anderen geven aan dat dit tijdens het tweede gesprek of maximaal 14 dagen na de intake plaatsvindt. Meestal gebeurt de opmaak van de TOK en het ondertekenen ervan op hetzelfde ogenblik. Sommige aanbieders laten enige tijd tussen de opmaak en de ondertekening van de TOK (vb. Jobcentrum West Vlaanderen). De meeste aanbieders zijn echter voorstander om de TOK al bij opmaak te laten ondertekenen om geen problemen met het ondertekenen achteraf te hebben. Er werden enkele gevallen gemeld waarbij de cliënt weigerde de TOK te ondertekenen maar over het algemeen verloopt deze procedure vlot. Uit de
120
bevraging van de getenderde werkzoekenden blijkt dat voor de overgrote meerderheid van hen de TOK duidelijk was (82,4%). 4.5.2.2 Inhoud van de TOK Naar aanleiding van de kwalitatieve monitoring die door het team trajecttendering van de VDAB periodiek wordt uitgevoerd, werden in de loop van het project enkele aangepaste richtlijnen geformuleerd rond de opmaak van de TOK. De TOK dient een gedetailleerd overzicht te geven van de acties die tijdens het traject zullen uitgevoerd worden, met name een actieplan. Bovendien dient de aanbieder naast een actieplan ook een tijdsplan op te nemen dat een inschatting moet geven van welke actie wanneer zal plaatsvinden. Zowel de kwalitatieve monitoring van de VDAB als de interviews met de aanbieders tonen aan dat het actieplan en het tijdsplan niet altijd worden geconcretiseerd of soms zelfs niet worden opgenomen. Verschillende aanbieders geven aan dat vooral het uitstippelen van een tijdspad aan de start van het traject heel moeilijk is (o.a. Alternatief en Ascento Vlaams Brabant). Dit hangt volgens hen af van verschillende factoren die de duurtijd van het traject en het tijdstip van de acties sterk beïnvloeden waaronder bijvoorbeeld: •
Motivatie van de werkzoekenden
•
Het feit dat men de werkzoekenden maar leert kennen tijdens het traject
6 hoofdaanbieders geven aan dat ze bij de start de TOK zo algemeen en vaag mogelijk houden om te laten voor extra acties die nodig blijken tijdens het traject. Sommige onder hen gaan de TOK tijdens de looptijd van het traject concretiseren en aanpassen. Aanbieders geven aan dat vooral de jobdoelwitten kunnen wijzigen tijdens het traject. Ook kunnen er extra acties bijkomen wanneer een bepaalde lacune wordt geïdentificeerd bij de werkzoekende. 4.5.2.3 Toegevoegde waarde van de TOK als gebruiksinstrument Indien het actieplan en tijdsplan goed worden opgemaakt in de TOK, zou dit document in principe als een opvolgingsinstrument kunnen gebruikt worden. Sommige aanbieders zoals Alexander Calder, Groep Intro Oost en WestVlaanderen en Web/Vokans Turnhout geven expliciet aan dat ze regelmatig terug grijpen naar de TOK om een stand van zaken op te maken en te kijken of men nog op schema zit. Ze geven tevens aan dat ze de TOK sinds de verplichte opname van een actieplan en tijdslijn meer gebruiken dan vroeger. Andere aanbieders gebruiken de TOK helemaal niet meer tijdens het traject. Ze maken dan meestal gebruik van andere opvolgingsinstrumenten. Vedior gaf aan de TOK enkel als een “stok achter de deur” te houden en maakt voor haar opvolging gebruik van de verslagen die na elk gesprek met de werkzoekende wordt opgemaakt om de voortgang van het traject op te volgen.
121
4.5.2.4 Afwijkingen tussen TOK en trajectbepaling In de trajectbepaling wordt door VDAB aangekruist welke soort acties men nodig acht om de werkzoekende duurzaam aan het werk te helpen. De trajectbegeleider bij de aanbieder duidt in de trajectovereenkomst aan welk soort acties voorzien worden tijdens de begeleiding. De trajectovereenkomst kan al dan niet afwijken van de trajectbepaling. Zowel de mogelijke acties die werden opgenomen in de trajectbepaling als deze die werden opgenomen in de trajectovereenkomst, worden geregistreerd in het CVS-systeem. In de mate dat modules al dan niet zijn opgenomen in het traject, spreekt men van respectievelijk een uitgebreid of een beperkt traject. Aan de hand van deze indeling, is het mogelijk een vergelijk te maken van het trajecttype op basis van de trajectbepaling enerzijds en op basis van de trajectovereenkomst anderzijds. In deze paragraaf vergelijken we niet alleen het type traject maar ook het soort trajectacties in trajectbepaling en trajectovereenkomst (dus nog niet de werkelijk gerealiseerde acties). De trajecten waarvoor nog geen trajectovereenkomst getekend is of die nooit gestart werden, zullen buiten de analyses worden gelaten78. Figuur 6 toont aan dat in de meerderheid van de gevallen (70,5%), de trajectovereenkomst hetzelfde trajecttype vooropstelt als de trajectbepaling. Deze trend was al te zien in het begin van het tendertraject. Bij 18,6% van de werkzoekenden, werd een beperkt traject opgestart in plaats van een uitgebreid traject zoals voorgesteld was door de trajectbepaler. En omgekeerd, in 10,9% van de gevallen ging men over naar een uitgebreid traject. Figuur 6: Vergelijking trajectovereenkomst t.o.v. trajectbepaling (N=5.986) (31.10.08)
Uitgebreide trajectbepaling en trajectovereenkomst
52,2%
Van uitgebreide trajectbepaling naar beperkte trajectovereenkomst
18,6%
Beperkte trajectbepaling en trajectovereenkomst
18,3%
Van beperkte trajectbepaling naar uitgebreide trajectovereenkomst
10,9% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
78
In totaal dienen 114 trajecten van het totaal aantal toegeleide trajecten worden afgetrokken. 97 van de toegeleide werkzoekenden heeft nog geen trajectovereenkomst getekend. 17 trajecten werden nooit gestart en 1 traject werd stopgezet door de aanbieder.
122
4.5.2.5
Nut en toegevoegde waarde van de TOK
Mening van de aanbieders Tijdens de laatste interviewronde bij de aanbieders werd gevraagd wat het nut is van de TOK en hoe de toegevoegde waarde van de TOK eventueel kan verhoogd worden. De meeste aanbieders vinden een vorm van contract of verbintenis zeker nodig maar het mag niet leiden tot administratieve overlast voor de aanbieder. Er werden een aantal bemerkingen/aanbevelingen door de aanbieders opgesomd die de toegevoegde waarde of de bruikbaarheid van de TOK kunnen verhogen: •
Voldoende flexibiliteit toelaten in de TOK opdat deze niet steeds dient aangepast te worden bij wijzigingen. Hierdoor blijven administratieve lasten beperkt. Bijvoorbeeld enkel wijzigingen aanbrengen wanneer er een substantiële heroriëntering is van het traject.
•
De TOK zou meer als een zwaar inhoudelijk engagement gezien moeten worden en niet louter als een administratief document. Het feit dat de getenderde werkzoekende uit de betrokken doelgroep zich bereid toont om zo een contract te ondertekenen zou als een prestatie op zich moeten gezien worden. Op deze manier wordt de TOK echt een krachtig instrument.
•
Het bindende karakter en de doelstelling van de TOK zouden nog meer benadrukt kunnen worden tijdens het OC. Het blijkt dat sommige werkzoekenden hiervan onvoldoende op de hoogte waren toen zij voor de eerste keer bij de aanbieder kwamen.
•
Het taalgebruik van de TOK zou eenvoudiger en verstaanbaarder moeten zijn en aantrekkelijker gemaakt worden voor de getenderde werkzoekenden.
•
Nu moet een TOK zeer snel opgemaakt worden aan de start van het traject omdat er een vorm van verbintenis nodig is. Door het contractuele van het inhoudelijke te scheiden, zou men meer tijd kunnen maken voor het preciseren van de inhoud op maat van de werkzoekenden.
123
Mening van de werkzoekende Ook aan de werkzoekende werd gevraagd wat die vond van de trajectovereenkomst. De volgende figuur geeft de resultaten weer. Hieruit blijkt dat de trajectovereenkomst zeer vaak gebruikt word tijdens het traject. Figuur 7: Mening van de werkzoekende over de trajectovereenkomst
Uw begeleider besprak de voortgang van de acties tijdens jullie gesprekken.
7,4%
90,0%
U had voldoende inspraak bij het bepalen van het jobdoelwit en de acties.
10,0%
87,8%
De overeenkomst op papier gaf u zekerheid over de acties die u kon verwachten.
14,4%
81,1%
U gebruikte de trajectovereenkomst zelf om uw traject op te volgen.
20,7%
75,1%
0%
10%
20%
30% Akkoord
40%
50%
Niet akkoord
60%
70%
80%
90%
100%
Geen mening
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
4.5.3
Uitgebreide inloopfase
Bij heel wat aanbieders bestaat de inloopfase echter uit meer elementen dan enkel de intake en de opmaak van de TOK. De doelstellingen van deze inloopfase kunnen op basis van de gesprekken met de aanbieders als volgt worden samengevat: •
•
Oriëntering van de cliënt o
Bespreking van het CV, profiel
o
In kaart brengen van de competenties en de noden voor competentieversterking
o
In kaart brengen van de wensen van de cliënt
Werken aan de belemmeringen: De doelgroep van de trajecttendering ervaart tal van belemmeringen in het zoeken en houden van werk. De aanbieders nemen daarom initiatieven om deze belemmeringen samen met de klanten in eerste instantie in kaart te brengen om ze daarna trachten op te lossen. Deze initiatieven spelen in op tal van belemmeringen en nemen verschillende vormen aan. o
Helpen ontwikkelen van de bereidheid om belemmeringen weg te werken;
o
Samen zoeken naar mogelijkheden voor kinderopvang;
124
•
o
Aanbieden van de mogelijkheid om tijdens de tewerkstellingsperiodes binnen het traject gebruik te maken van kinderopvangfaciliteiten wanneer één van de kinderen ziek is;
o
Leren gebruik maken van het openbaar vervoer;
o
Aanbieden van flexibel busvervoer voor woon-werkverkeer tijdens de tewerkstellingsperiodes binnen het traject;
o
In orde brengen van arbeidsvergunning;
Inspelen op de algemene motivatie en attitudes van de cliënt o
Werken aan het zelfvertrouwen
o
Werken aan weerstanden
Het uiteindelijke doel van de inloopfase is dat men de cliënt beter leert kennen en een concreter actieplan kan opmaken dat voldoet aan de specifieke noden van de persoon in kwestie. 4.5.3.1
Oriëntering van de cliënt
Op één na houden alle aanbieders een oriëntatiefase en allemaal geven ze aan dat deze gedeeltelijk verder bouwt op de trajectbepaling. Wel geven 18 van de 25 aanbieders aan dat oriëntatie geen aparte fase is maar een continu proces tijdens het traject. 7 Aanbieders hebben een specifiek oriëntatieprogramma dat wordt aangeboden aan de getenderde werkzoekenden. Voorbeelden hier zijn Alexander Calder met de “sprintmatch” (2 à 3 weken) en Jobcentrum West-Vlaanderen die een uitgebreid dossier per cliënt opmaken en een kwintanalyse79 uitvoeren. 23% van de aanbieders geeft aan dat de oriëntatiefase vrij beperkt wordt gehouden als onderwerp tijdens enkele individuele gesprekken. Zoals onderstaande tabel aangeeft kunnen de duurtijden of doorlooptijden van deze oriëntatiefase sterk variëren van aanbieder tot aanbieder.
79
Kwint analyse is een beoordeling over de arbeidsmarktrijpheid van de cliënt aan de hand van 5 criteria. Indien de score 100% is de client onmiddellijk arbeidsrijp en wordt hij onmiddellijk opweg naar werk gezet
125
Tabel 44: Gemiddelde doorlooptijd van de oriëntatiefase Duurtijd oriëntatiefase
Aanbieders
Enkele gesprekken (1 à 3)
Groep Intro W-Vl, Argos, Alternatief
3 – 6 weken
Ascento, Vedior (Gent + Vl Br), Vokans Vl Br, Alexander Calder (Gent+Limburg, specifiek programma)
> 6 weken (verschillende maanden)
Vitamine W, Web, Vokans Mechelen/Turnhout, PWA Alken
Zeer afhankelijk van cliënt
SBS Management, Groep Intro O-Vl, Jobcentrum (indien specifiek programma: 120u), Kopa W-Vl, Werkperspectief, Stebo
Geen antwoord
Agens, Kopa, Vokans W Vl., ATB Limburg
Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
De antwoorden naar de gemiddelde duur van die oriëntatiefase variëren van ‘1 enkel gesprek’ tot ‘6 maanden’. Slechts 2 aanbieders geven aan dat de gemiddelde duur langer loopt dan 4 maanden. 9 geven expliciet aan dat het gemiddelde tussen de 1-3 maanden ligt en de andere antwoorden gaan van 1u tot enkele gesprekken. 6 Aanbieders geven ook aan dat dit afhankelijk is van persoon tot persoon en van traject tot traject. Geen enkele aanbieder heeft zijn aanpak omtrent de oriëntatiefase tijdens het project gewijzigd. Tijdens de interviews werd ook gepeild naar de overlap met de oriëntatieweek van VDAB en naar eventuele aanbevelingen of aandachtspunten voor de toekomst hieromtrent. De meeste aanbieders zijn van mening dat een oriëntatie door de aanbieder noodzakelijk is. In de meeste gevallen bouwt deze gedeeltelijk voort op de oriëntatie van de VDAB maar worden bepaalde aspecten verder uitgediept. Tevens is een oriëntatie noodzakelijk om de cliënt te leren kennen en het nodige vertrouwen te winnen van de cliënt. Die oriëntatie door de aanbieder is dus deels een herhaling van de oriëntatie door VDAB. De aanbieders zien dit echter niet als een probleem. Over het algemeen zijn de aanbieders geneigd te zeggen dat beide oriëntatieprocedures nodig zijn. 4.5.3.2
Aanpakken van de randvoorwaarden
Verschillende aanbieders gaven tijdens de bevragingsrondes aan dat heel wat werkzoekenden werden toegeleid met belangrijke belemmerende randvoorwaarden. Onderstaande tabel bevat de houding van de aanbieders tegenover deze randvoorwaarden.
126
Tabel 45: Opsporen en aanpakken van de randvoorwaarden Opsporen van de randvoorwaarden
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
26
100%
Neen
0
0%
Soms
0
0%
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
Ja
7
27%
Neen
2
8%
Soms
17
65%
Ja
Aanpakken van de randvoorwaarden
Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
Uit de bevraging blijkt dat belemmerende randvoorwaarden bij alle aanbieders actief worden opgespoord aan de start van het traject. Op de vraag of deze randvoorwaarden eerst worden aangepakt vooraleer van start te gaan met het project antwoorden 6 aanbieders positief (‘ja’). 15 geven aan dat dit slechts ‘soms’ gebeurd en 2 geven aan dat dit eerder niet gebeurd (iemand reikt hiervoor het voorbeeld aan van alcoholisme). De meest vernoemde randvoorwaarden zijn kinderopvang en mobiliteit. De meeste aanbieders trachten oplossingen aan te reiken voor deze problemen. Vaak wordt ook aangegeven dat huisvesting, een handicap of andere medische beperkingen, hygiëne en attitudes belangrijke belemmeringen zijn. Ook psychosociale problemen (o.a. verslaving) komen vaak naar voor. In mindere mate haalt men aan dat financiële problemen, schulden en taal een belemmering vormen. In het perceel van Vlaams-Brabant wordt het taalaspect dan weer wel aangegeven als één van de belangrijkste belemmerende factoren door de verschillende aanbieders werkzaam in dit perceel.
127
4.6
Actiefase Trajectbegeleiding
Start traject
Einde traject M1
Inloopfase
Actiefase
(module 2,7)
(module 3,4,5,6)
• intake • opmaak TOK • oriëntering • randvoorwaarden • actieplan
• Competentieversterking:
Bemiddeling (module 7) • Zoeken van vacatures
• beroepsopl.
• Solliciteren
• sollicitatietrain.
• Opvolging sollicitaties
M2
M3
Nazorg
Opvolging
• ondersteuning van de cliënt bij tewerkstelling
• opvolging van de cliënt na einde traject onafhankelijk van uitstroomresultaat
• andere opl. • Opleiding en begeleiding op de werkvloer
Met de actiefase bedoelen we de periode waarin de cliënt opleidingen volgt (module 3,4,5), een individuele beroepsopleiding volgt (verder IBO, module 6) of deelneemt aan een WEP+ (module 6). In deze paragraaf bespreken we de competentieversterkende opleidingen (beroepsopleiding en persoonsgerichte opleidingen) en de opleiding en begeleiding op de werkvloer (IBO, WEP+). Tot slot geven we een kwantitatief overzicht van de voorkomende modules en trajecttypes. 4.6.1
Algemene houding van de aanbieders t.o.v. opleidingen
Tijdens de interviews met de aanbieders werd gevraagd naar hun mening over het nut van opleidingen voor de doelgroep van de tendering en naar hun algemene houding in het al dan niet aanbieden van opleidingen. Er was immers reeds naar voor gekomen dat wanneer de aanbieder afwijkt van de door VDAB opgemaakte trajectbepaling, het vaak om de opleidingen gaat. Bij de beslissing of al dan niet opleidingen worden aangeboden aan de getenderde werkzoekende, worden over het algemeen de volgende principes gehanteerd door de aanbieders: 1. De opleiding moet de beste kans bieden op het vinden van werk 2. De opleiding moet de kortst mogelijke weg zijn naar werk 3. De werkzoekenden moet voldoende motivatie tonen voor de opleidingen 4. De opleiding moet financieel haalbaar zijn Vooral over het volgen van een beroepsopleiding zijn verschillende aanbieders niet overtuigd dat hierdoor de kansen op positieve uitstroom verhoogt. We vroegen de aanbieders aan te duiden wat volgens hen de 3 belangrijkste
128
aspecten zijn waar de werkzoekenden nood aan hebben om werk te kunnen vinden. Onderstaande tabel geeft hier een samenvatting van: Tabel 46: De belangrijkste noden bij de werkzoekenden % van de aanbieders die de nood in top 3 had opgenomen Motivatie en attitudeverandering
62%
Sollicitatietraining
62%
Persoonsgerichte vorming
46%
Aanbrengen van structuur
23%
Werkervaring
23%
Aanpakken van de randvoorwaarden
15%
Informatie en opvolging
8%
Bron: IDEA Consult obv interviews met de aanbieders
In de tweede enquête bij de werkzoekenden in mei 2008 werd de vraag gesteld of men door de trajectbegeleider op de hoogte is gesteld van de mogelijkheden tot het volgen van een opleiding of het deelnemen aan een werkervaringsplaats en of men al dan niet aangemoedigd werd om dit te doen. Uit de resultaten blijkt dat in het geval van opleidingen men vaak wel geïnformeerd wordt en dat de trajectbegeleider in vier op de tien gevallen de werkzoekende aanmoedigt. Bij de tewerkstellingsplaatsen daarentegen zien we dat bijna de helft van de werkzoekenden niet op de hoogte is gebracht van deze mogelijkheid. Aan de andere kant geeft echter ook maar een klein deel van de werkzoekenden aan dat men het zelf voorgesteld heeft. Dit kan zowel wijzen op een gebrek aan kennis over deze instrumenten, als een gebrek aan interesse.
129
Figuur 8: Informatieoverdracht van de trajectbegeleider aan de werkzoekende over de mogelijkheid tot het volgen van een opleiding of het deelnemen aan een werkervaringsplaats (aandeel van de werkzoekenden die de stelling beaamt)
18,2% 23,8%
U werd niet geïnformeerd U werd geïnformeerd maar niet aangemoedigd
21,8% 21,7% 41,4%
U werd geïnformeerd en aangemoedigd
28,6% 18,6%
U hebt het zelf voorgesteld.
U kent dit niet.
2,3% 0,0% 23,6%
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
Tewerkstellingsplaatsen
40,0%
50,0%
Opleiding
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
4.6.2
Module 3: Sollicitatietraining
50% van de aanbieders en hun partners gaven tijdens de interviews aan dat sollicitatietraining bijna standaard in het pakket zit of bijna aan alle werkzoekenden wordt gegeven. Zoals al hierboven aangegeven wordt sollicitatietraining als één van de belangrijkste aspecten aangeduid waaraan de getenderde werkzoekenden nood hebben. Tabel 47: Voorkomen van module 3 in de trajectbepaling, trajectovereenkomst en de reële trajecten (N=5.986) (31.03.09)
Module 3: Sollicitatietraining
Trajectbepaling
Trajectovereenkomst
Reële trajecten
47,0%
48,8%
23,9%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS (VDAB)
Uit de vorige tabel blijkt dat sollicitatietraining zowel in de trajectbepaling als in de trajectovereenkomst bij bijna de helft van de werkzoekenden wordt aangeduid. In realiteit komt de module 3 maar in een kwart van de trajecten voor. Sollicitatietrainingen worden soms ruim geïnterpreteerd of kunnen onderdeel uitmaken van een andere opleiding waardoor ze niet altijd onder module 3 worden geregistreerd in CVS maar onder module 5. Soms wordt tijdens de individuele gesprekken tussen begeleider en werkzoekenden (module 7), ook een vorm van sollicitatietraining gegeven en deze wordt dus onder module 7 geboekt.
130
Meestal wordt de sollicitatietraining intern georganiseerd, met andere woorden bij de aanbieder zelf. Uitzonderingen hierop zijn Vedior, Ascento en ATB Limburg die de sollicitatietraining extern aankopen. De sollicitatietraining vindt ook meestal in groep plaats behalve bij Vitamine W die individuele sollicitatietraining geeft aan de hand van de individuele gesprekken met de cliënt. De inhoud van de sollicitatietraining behelst meestal de volgende elementen: •
Leren zoeken van vacatures, leren omgaan met verschillende zoekkanalen (advertenties, elektronisch jobaanbod, zoekmachines, …)
•
Leren analyseren/ontleden van vacatures
•
Leren solliciteren (schrijven brief, opmaak CV, telefoneren naar werkgevers voor maken afspraak, voeren sollicitatiegesprek, opvolgen van sollicitatie)
•
Vertrouwd maken met (psychologische) testen
•
Vertrouwd maken met (regionale) arbeidsmarkt
Sommige sollicitatietrainingen gaan ruimer en behandelen ook onderwerpen zoals attitudevorming, assertiviteit en communicatietechnieken, werken aan motivatie, enz. 4.6.3
Module 4: Beroepsgerichte opleidingen
Uit de verschillende interviewrondes kwam naar boven dat aanbieders eerder een uiterst voorzichtige houding aannamen ten opzichte van beroepsopleidingen. Dit is ook in de cijfers duidelijk terug te vinden. Al bij het opstellen van de trajectovereenkomst wordt de beroepsopleiding minder vaak als actie opgenomen tegenover de trajectbepaling. In realiteit ligt de uitvoeringsgraad nog heel wat lager. Tabel 48: Voorkomen van module 4 in de trajectbepaling, trajectovereenkomst en de reële trajecten (N=5.986) (31.03.09)
Module 4: Beroepspecifieke opleiding
Trajectbepaling
Trajectovereenkomst
Reële trajecten
29,4%
16,5%
9,8%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS (VDAB)
De meeste aanbieders geven aan dat ze enkel beroepsopleidingen toestaan indien dit echt nuttig en strikt noodzakelijk blijkt te zijn. Wanneer een beroepsopleiding wordt voorgesteld in de trajectbepaling, gaat de aanbieder na of dit wel echt noodzakelijk is en of de werkzoekende wel over de nodige en juiste motivatie beschikt. Sommige aanbieders beschikken over een instrumentarium die deze motivatie en noodzaak in kaart moet brengen. Zo werkt Ascento Turnhout/Mechelen met een vragenlijst die de werkzoekende moet invullen en die peilt naar hun motivatie. Alexander Calder laat de werkzoekenden een aantal opdrachten uitvoeren zoals het verzamelen van al de vacatures die te maken hebben met de beroepsopleiding om zo een zicht te krijgen op de vraag naar dat beroep. Ze
131
laten de werkzoekende contact opnemen met een paar werkgevers met de vraag of volgens hen die opleiding strikt noodzakelijk zou zijn voor een eventuele aanwerving rekening houdend met hun huidig profiel en CV. Tijdens diverse interviewrondes werden tal van redenen aangehaald waarom de trajectbegeleider afziet van een beroepsopleiding. Tijdens de laatste bevraging in april 2008 werden de aangehaalde argumenten nogmaals voorgelegd aan de aanbieders met de vraag of ze hier al dan niet mee akkoord gaan. Onderstaande tabel geeft de belangrijkste resultaten weer. Tabel 49: Verklaringen voor het geringe aantal beroepsopleidingen Akkoord
Niet akkoord
Argumentatie
De meeste werkzoekenden hebben reeds verschillende opleidingen gevolgd 8/16
8/16
De helft van de aanbieders gaat akkoord en zegt dat heel wat werkzoekenden toch wel opleidingsmoe zijn of soms wel “opleidingshoppers” zijn Toch geven de meeste aanbieders aan dat wanneer de werkzoekenden echt gemotiveerd zijn voor een bepaalde opleiding en het zijn kansen verhoogt, dit geen argument is in de beslissing om een opleiding aan te bieden.
Vaak ontbreekt voldoende of de juiste motivatie bij de werkzoekenden 15/16
1/16
De overgrote meerderheid van de aanbieders stelt dat de motivatie bij de werkzoekende vaak ontbreekt om aan een opleiding te beginnen of ze niet over de “juiste” motivatie beschikken. Zo zijn er verschillende werkzoekenden die een opleiding willen volgen om een tijdelijke vrijstelling te bekomen. Heel wat aanbieders doen dan ook eerst een uitgebreide motivatie screening vooraleer te beslissen over een beroepsopleiding
De beroepsopleidingen zijn vaak langlopend en dus in contradictie met een kortlopend begeleidingstraject en een korte weg naar werk 14/17
3/17
De meeste aanbieders stellen dat een langlopend opleiding zeker niet de kortste weg is naar werk. De werkzoekende kan vaak ook onvoldoende langlopende discipline aan de dag leggen om zo een langdurige opleiding vol te houden. Het is meermaals gebeurd dat langlopende opleidingen werden stopgezet door verzwakken van de motivatie Verschillende aanbieders zijn vragende partij voor het flexibiliseren van het VDAB aanbod van lange termijn beroepsopleidingen, bv. door de pakketten op te delen in modules
132
De beroepsopleidingen zijn kostelijk en financieel niet haalbaar voor de aanbieder 13/20
7/20
De meerderheid van de aanbieders zegt inderdaad dat de beroepsopleidingen erg kostelijk zijn; toch geven ze aan dat wanneer ze echt in de werkzoekende geloven een beroepsopleiding toestaan. Belangrijk te vermelden is dat sommige aanbieders aangaven dat op individuele basis, inderdaad een beroepsopleiding aanbieden verlieslatend is maar niet als men het op de totale groep van getenderde werkzoekenden bekijkt Tevens geven enkele aanbieders aan dat het toestaan van beroepsopleidingen een leerproces is geweest. Bij de start waren de meesten uiterst voorzichtig in het toekennen van opleidingen tot men meer kennis had van mogelijke externe opleidingsaanbieders en de kostprijs
De wachtlijsten zijn soms erg lang voor beroepsopleidingen 2/14
12/14
De meeste aanbieders gaan niet akkoord met deze stelling. Ze hebben niet echt ondervonden dat de wachttijden lang waren. Uiteraard is de perceptie van een werkzoekende van lang wachten anders als voor een trajectbegeleider. Wanneer men moet wachten heeft die vaak te maken met de frequentie waarmee een bepaalde opleiding wordt georganiseerd.
Onze doelgroep voldoet vaak niet of geraakt niet door de verschillende toelatingscriteria/ - testen 8/16
8/16
Het gebeurt inderdaad dat bepaalde werkzoekenden niet door de toelatingscriteria of proeven geraken. Dit kan soms erg frustrerend zijn voor de gemotiveerde cliënten Het blijkt echter geen doorslaggevende verklaring te zijn bij de meeste aanbieders voor het weinig voorkomen van beroepsopleidingen
Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
CVS cijfers tonen ons dat in het geval toch een beroepsopleiding wordt opgenomen in het traject, het in 70% van de gevallen om een beroepsopleiding gaat die gericht is op bedienden vaardigheden (PC vaardigheden, secretariaat, boekhouding etc.). Dit werd door de aanbieders verklaard door de volgende argumenten: •
Veel van de werkzoekenden zijn al langdurig werkzoekend en hebben bepaalde (technologische) evoluties gemist, zoals het werken met PC. Zij hebben dus nood aan opleidingen die hen deze vaardigheden bijbrengt. Een voorbeeld dat hier kan worden aangehaald zijn werkzoekenden met een diploma “kantoor” van 15 jaar geleden.
•
Bovendien heeft men nu in bijna elke job, ook als arbeider, nood aan een basiskennis voor het werken met computer. Het voorbeeld van een magazijnier werd door meerdere aanbieders aangehaald.
•
De werkzoekenden zelf hebben ook meer de aspiratie voor een bediendedan voor een arbeidersfunctie (betere uren etc.).
133
•
4.6.4
De beroepsopleidingen gericht op bediendefuncties zijn vaak van kortere duur en dus gemakkelijker in te passen in het begeleidingstraject Module 5: Persoonsgerichte vorming
In tegenstelling tot beroepsopleidingen geven ongeveer 50% van de aanbieders aan dat persoonsgerichte vorming een van de drie belangrijkste elementen is waar de werkzoekenden nood aan hebben voor het vinden van werk. Hiervoor wordt niet steeds een aparte opleiding geregistreerd maar uit CVS blijkt dat men in realiteit vaker overgaat naar een dergelijke vorming dan voorzien in de trajectovereenkomst. Tabel 50: Voorkomen van module 5 in de trajectbepaling, trajectovereenkomst en de reële trajecten (N=5.986) (31.03.09)
Module 5: Persoonsgerichte opleiding
Trajectbepaling
Trajectovereenkomst
Reële trajecten
9,6%
8,7%
14,2%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS (VDAB)
Persoonsgebonden opleidingen kunnen opgedeeld worden in opleidingen die inspelen op het gedrag van de werkzoekenden en opleidingen die inspelen op de competenties van de werkzoekenden. Uit de bevraging met de aanbieders en de CVS databank blijkt dat voornamelijk de volgende persoonsgebonden opleidingen voorkomen. Box 6: Persoonsgerichte opleiding Opleidingen die inspelen op het gedrag van de werkzoekenden: •
Motivatietrainingen
•
Assertiviteitstraining, omgaan met agressie
•
Self-assessment
•
Empowerment
•
Sociale vaardigheden presentatie
en
communicatietraining
(verbaal
/
non-verbaal),
Opleidingen die inspelen op de competenties van de werkzoekenden: •
Talenkennis (Nederlands, Frans, …), alfabetiseringscursus
•
ICT trainingen
•
Multimedia
Bron: IDEA Consult obv interviews aanbieders en CVS
134
4.6.5
Module 6: Opleiding/begeleiding op de werkvloer
Een mogelijke actie in het traject van de werkzoekende betreft een individuele beroepsopleiding (IBO) of een WEP+ tewerkstelling. Indien deze opgenomen wordt in het traject dan dient de aanbieder begeleiding te voorzien tijdens deze opleiding op de werkvloer of deze tewerkstelling. In de offertes van de aanbieders werd de aanpak omtrent deze acties meer gedetailleerd beschreven: •
De aanbieder verzorgt de aanvraag, de infovoorziening aan VDAB en de voorbereidingstaak ten aanzien van de werkzoekende.
•
Voorbereidend op de opleiding/tewerkstelling biedt één aanbieder (SBS) een groepssessie aan waarin bepaalde gedragswijzen uitgebeeld en besproken worden.
•
De trajectbegeleider bewaakt de inbedding van IBO of WEP+ tewerkstelling in het totale traject en heeft oog voor omgevings- en persoonlijke factoren.
•
Er wordt een geïndividualiseerd begeleidings- en opleidingsplan opgesteld met o.m. omschrijving van de beroepsvaardigheden die moeten ontwikkeld worden, omschrijving functie-inhoud, omschrijving van de coaching, inzet van opleiding/sollicitatietraining, afspraken naar opvolging, …
•
Bij start van de IBO/WEP+ vindt gesprek plaats tussen de werkgever, de mentor (indien een andere persoon), de cursist en de trajectbegeleider over het opleidings- en begeleidingsplan, de wijze van opvolging en de uitbetaling van de cursist. Er wordt vastgelegd wie de werkzoekende gaat opleiden/begeleiden op de werkvloer.
•
Bij bepaalde aanbieders (bvb. Ascento) start de werkervaring met één maand onthaal, daarna volgt een op maat gericht modulair opleidingspakket gecombineerd met werkervaring. Een gelijkaardig programma vinden we ook bij Groep Intro.
•
Tijdens het opleidings- of werkervaringsproject worden op regelmatige tijdstippen functionerings- of overlegmomenten met werkgever en cursist ingelast waarbij de vorderingen, de integratie, de overeenstemming met benodigde kennis en vaardigheden en de evolutie van het persoonlijk veranderingsproces en attitudes worden besproken.
•
Tijdens de laatste maand vindt een evaluatiegesprek plaats met een resultaatsbepaling, namelijk of cursist wordt aangeworven of niet (i.g.v. IBO). Bij WEP+ wordt doorgaans na 9 maanden opnieuw een opvolgingsgesprek met de werknemer en promotor gevoerd in verband met planning van acties voor een mogelijke doorstroming. Vanaf de 10de maand kan dan een sollicitatieprogramma starten en een intensieve bemiddeling naar de arbeidsmarkt. Ook intensieve nazorg is voorzien.
•
Werkervaring wordt doorgaans voorzien in sectoren bouw en groen, zorg en schoonmaak, logistiek en maritiem transport, renovatie en sociale werkplaatsen monumenten.
•
SBS biedt de mogelijkheid om, indien geen werkervaringsproject gevonden wordt, een werkervaring te doen in een virtueel bedrijf (opzetten van virtuele functie in virtueel bedrijf).
Andere mogelijkheden die onder module 6 vallen zijn stages, tewerkstelling in invoegbedrijven en tewerkstelling in sociale werkplaatsen en vrijwilligerswerk. Sommige aanbieders geven aan dat een aantal van hun werkzoekenden in een sociale werkplaats terecht komen. Stages en invoegbedrijven komen uiterst
135
zelden voor. Één aanbieder (WEB-Vokans) verklaarde ook gebruik te maken van vrijwilligerswerk. Ondanks dat verschillende elementen werden opgenomen in de offertes zien we dat in de realiteit slechts een klein aantal trajecten een IBO of WEP+ actie bevatten. De volgende tabel toont aan dat module 6-acties weinig voorkomen en zeker minder dan werd voorzien in de trajectbepaling en de trajectovereenkomst. Tabel 51: Voorkomen van module 6 in de trajectbepaling, trajectovereenkomst en de reële trajecten (N=5.986) (31.03.09)
Module 6: Opleiding/ begeleiding op de werkvloer
Trajectbepaling
Trajectovereenkomst
Reële trajecten
23,3%
17,4%
5,7%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS (VDAB)
We hebben de eerder verzamelde argumenten voor het weinig voorkomen van dergelijke acties voorgelegd aan alle aanbieders. Voor elk van de redenen kregen zij de kans om aan te geven in hoeverre ze met elk van de argumenten akkoord gaan. De resultaten worden samengevat in onderstaande tabel. Tabel 52: Oorzaken van het geringe aantal IBO en WEP+ in de trajecten Akkoord
Niet akkoord
Argumentatie
IBO en WEP+ zijn niet betaalbaar 4/15
11/15
•
De meeste aanbieders die geantwoord hebben gaan niet akkoord met deze stelling. Deze systemen zouden kosteloos zijn.
•
De aanbieders die wel akkoord gaan zeggen dat deze stelling voornamelijk geldt voor WEP+. Het is een kostelijk instrument in die zin dat er opvolgingskosten en administratieve kosten aan verbonden zijn. Tevens komt de werkzoekende na een jaar terug in begeleiding want het traject lang en dus ook kostelijk maakt.
Er zijn weinig vacatures beschikbaar voor IBO en we hebben hier als aanbieder weinig invloed op 12/15
3/15
•
Het is zeer sectorafhankelijk. Vooral voor bedienden zijn werkervaringsplaatsen moeilijk te vinden
•
VDAB zou de IBO vacatures niet automatisch doorgeven aan de aanbieders waardoor ze er geen zicht op hebben
•
De IBO consulent is de best geplaatste persoon voor het doorgeven van de vacatures. Een goed contact met hem is dus essentieel.
•
Werkgevers zijn niet altijd bereid om nadien contract aan te bieden
•
Voor WEP+ is het aantal potentiële werkgevers in ieder geval beperkt
136
Het is niet gemakkelijk om werkgevers te vinden die bereid zijn om in te gaan op IBO of WEP+ 13/15
2/15
•
Aanbieders hebben/krijgen geen toegang tot het netwerk van werkgevers die bereid zijn om IBO aan te bieden. Zij geven hun vacatures aan VDAB maar deze vacatures worden niet of onvoldoende naar derden verder verspreid.
•
Systeem bij sommige werkgevers nog niet of onvoldoende gekend. Ze kennen en/of begrijpen de voordelen er niet van.
•
Werkgevers zijn vaak voorstander van interim arbeid wat een flexibeler systeem is. Er is geen aanwervingsverplichting na afloop
•
Werkgevers zien op tegen de administratieve verplichtingen van IBO, vooral de KMO’s.
Het grootste probleem met WEP+ is de dubbelfinancieringsproblematiek met ESF middelen 11/14
3/14
•
Meeste aanbieders die de vraag hebben beantwoord geven inderdaad de dubbelfinancieringsproblematiek aan als een belemmering voor WEP+
•
In sommige regio’s echter waren er niet veel ESF initiatieven waardoor er wel ruimte was voor WEP+ zoals in Limburg
We willen de werkzoekenden niet stigmatiseren door hen een WEP+- of IBOlabel op te plakken 3/16
13/16
•
De meeste aanbieders gaan niet akkoord met deze stelling. de prioriteit is zoeken naar de meest geschikte weg naar arbeidsmarkt. WEP+ en IBO zijn hier instrumenten, mogelijke wegen.
•
Wel werd aangehaald dat het stigmatiserend effect misschien wel groter is voor WEP+ dan voor IBO en ook meer voor bedienden dan voor arbeiders.
•
Sommige werkzoekenden zouden zelf geen voorstander zijn van het systeem omdat ze het stigmatiserend vinden
De mogelijkheden van IBO en WEP+ zijn nog onvoldoende gekend bij de trajectbegeleiders 3/19
16/19
•
De meeste aanbieders stellen dat de trajectbegeleiders zeker voldoende vertrouwd zijn met IBO en WEP+.
•
Er werden verschillende informatiesessies ingericht, door VDAB maar ook door de aanbieders zelf
•
Sommige aanbieders geven aan dat werken met IBO en WEP+ een leerproces is geweest waar ze in het begin van het project niet of onvoldoende vertrouwd me waren maar nu wel.
•
De mensen die eerder niet akkoord zijn gegaan gaven ook aan dat de concepten kennen niet hetzelfde is als er mee kunnen werken.
Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
137
De houding van de aanbieders blijkt heel anders te zijn t.o.v. WEP+ dan t.o.v. IBO. De reden is te vinden in de verschillende doelstellingen en kenmerken van beide systemen. IBO is gericht op het aanleren van een beroep in een periode van 3 tot 6 maanden. De werkgevers engageren zich om na deze periode de persoon in dienst te nemen. WEP+ daarentegen is er meer op gericht om werkervaring op te doen en de juiste werkattitudes aan te leren in een tijdspanne van 1 jaar. Na deze periode is er geen verplichting tot aanwerving van de werkzoekende. De kans op duurzaam werk is hier dus kleiner. Daarom gaat de aanbieder sneller proactief op zoek naar de mogelijkheden van IBO dan van WEP+. Over het algemeen kan men stellen dat de aanbieders niet gekant zijn tegen IBO en WEP+ maar allerhande factoren zoals hierboven aanhalen die maken dat ze niet vaak worden aangeboden. Vaak vinden ze WEP+ en IBO, betere alternatieven dan het volgen van opleidingen. 4.6.6
Organisatie van opleidingen
4.6.6.1 Interne versus externe opleidingen Aanbieders doen bijna nooit uitsluitend beroep op externe opleidingsorganisaties. Meestal bieden ze enkel zelf opleidingen aan of combineren ze interne met externe opleidingen. Geen enkele aanbieder vermeldt dat er belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd in hun aanpak hieromtrent tijdens het tenderingsproject. Tabel 53: Interne versus externe opleidingen Aanbieder van de opleiding
Aantal aanbieders (op 25)
% aanbieders
Overwegend interne opleidingen
10
40%
Overwegend externe opleidingen
3
12%
12
48%
Combinatie
Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
Wanneer het gaat om sollicitatietrainingen en de persoonsgerichte opleidingen die inspelen op het gedrag van de werkzoekenden zoals motivatie, communicatie en assertiviteitstrainingen, zien we dat deze zo goed als altijd intern worden gegeven. Daarentegen worden de beroepsopleidingen (module 4) en de persoonsgerichte opleidingen die inspelen op het verhogen van de competenties zoals talen en PC vaardigheden vaak uitbesteed aan externe opleidingsleveranciers.
138
In beide gevallen, interne en externe opleidingen, worden deze voornamelijk in groep gegeven. De voordelen van een groepsaanpak betreffen de mogelijkheid voor het uitwisselen van succes- en faalervaringen, de ontwikkeling van een sociaal leerklimaat, de mogelijkheid tot spiegelen met andere deelnemers, het leren samenwerken, … Wel worden er vaak individuele opdrachten aan de werkzoekenden meegegeven. 4.6.6.2 Externe opleiders In het geval dat opleidingen worden uitbesteed voornamelijk voor de volgende leveranciers te kiezen:
blijken
de
aanbieders
1. VDAB 2. CVO’s 3. Syntra’s 4. Anderen: CVE’s (centra voor ervaringsbewijzen), VIABO, CEVORA, Hefco, Basiseducatie, IVBO, Centrum voor beroepsopleiding Onderstaande tabel bevat de belangrijkste knelpunten die de aanbieders aanhaalden tijdens de interviews in verband met het uitbesteden van opleidingen. Tabel 54: Knelpunten in verband met het uitbesteden van opleidingen Opleidingsverstrekker
VDAB opleidingen
Opleidingen van CEVORA en andere sectorgebonden opleidingsinstellingen
Knelpunten •
Zware administratie
•
Lange wachttijd voor prijsoffertes
•
Opleidingen zijn niet modulair (is wel aan het veranderen)
Probleem van dubbelfinanciering met ESF middelen
•
Hoge kostprijs van vele externe opleidingen, voornamelijk van beroepsopleidingen
•
Verschillende opleidingsinstellingen zijn niet op de hoogte van de tendering wat soms voor problemen bij facturatie zorgt
•
Erkenningen van bepaalde opleidingen
•
Zware selectie waardoor de getenderden soms niet in aanmerking komen
Algemeen
Bron: IDEA Consult o.b.v. interviews met aanbieders
139
4.6.7 4.6.7.1
Overzicht van de modules en trajecttypes Modules
In de volgende tabel worden de aangeduide modules in trajectbepaling, trajectovereenkomst en reële trajecten vergeleken. Tabel 55: Modules in de trajectbepaling, trajectovereenkomst en de reële trajecten (N=5.986) (31.03.09) TB
TOK
Reële trajecten
Module 3: Sollicitatietraining
47,0%
48,8%
23,9%
Module 4: Beroepspecifieke opleiding
29,4%
16,5%
9,8%
Module 5: Persoonsgerichte opleiding
9,6%
8,7%
14,2%
Module 6: Opleiding/ begeleiding op de werkvloer
23,3%
17,4%
5,7%
Totaal
5.986
5.986
5.986
Module
Bron: IDEA Consult op basis van CVS (VDAB)
Wat de uitvoeringsgraad betreft, zijn de belangrijkste conclusies dat: •
De trajectovereenkomst in belangrijke mate de trajectbepaling volgt met uitzondering van de beroepsspecifieke opleiding.
•
In realiteit de reële uitvoeringsgraad heel wat lager ligt, behalve wat betreft de persoonsgericht vorming. De trajectovereenkomst wordt dus klaarblijkelijk vaak niet aangepast80.
4.6.7.2
Duur opleidingen
De gemiddelde duur van de individuele opleidingen is 42,4 uur (5,5 dagen) en varieert tussen 0,25 uur en 1.360 uur (170 dagen). Ook tussen de modules zijn er belangrijke verschillen inzake gemiddelde duur:
80
•
Module 3 (sollicitatietraining): 18,0 uur (2,3 dagen)
•
Module 4 (beroepsopleiding): 88,8 uur (11 dagen)
•
Module 5 (persoonsgerichte vorming): 45,0 uur (5,6 dagen)
•
Module 6 (tewerkstellingsplaatsen): er dienen geen uren geregistreerd te worden.
Op basis van CVS zien we de laatste toestand van de trajectovereenkomst. Deze kan een aangepast versie zijn van de trajectovereenkomst die werd opgemaakt in het begin van het traject.
140
4.6.7.3
Type uitgevoerde trajecten
Indien we het trajecttype van de trajectbepaling, de trajectovereenkomst en de reële trajecten vergelijken, kunnen we de volgende conclusies maken: •
Al in de trajectovereenkomst wordt de trajectbepaling wat afgezwakt maar het aandeel van beperkte trajecten is in realiteit nog heel wat hoger dan voorzien door de trajectbegeleider.
•
Vooral bij de gevarieerde trajecten ligt de uitvoeringsgraad laag waarbij een 41% van deze trajecten uiteindelijk geen enkele actie telt en 38% een persoonsgericht traject wordt.
Tabel 56: Typologie van de trajectbepaling, de trajectovereenkomst en de effectieve trajecten (N=5.986) (31.03.09) TB
TOK
Reële trajecten
Beperkt traject (mod. 7, evt. incl. mod 2)
29,2%
36,9%
56,6%
Persoonsgericht traject (mod. 7 én mod. 3 en/of 5)
25,3%
33,2%
28,5%
Beroepsgericht traject (mod. 7 én mod. 4)
11,7%
6,1%
4,9%
6,1%
4,4%
2,9%
27,7%
19,4%
7,0%
100%
100%
100%
Type traject
Werkvloertraject (mod. 7 én mod. 6) Gevarieerd traject (mod. 7 én combinatie van mod. 3/5, 4 en/of 6)
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
4.6.7.4
Verschillen tussen aanbieders
De volgende tabel geeft voor elke hoofdaanbieder weer welk aandeel van alle gestarte trajecten module 3, 4, 5 of 6 bevat. We zien opmerkelijke verschillen tussen de aanbieders, ook binnen eenzelfde perceel. De verschillende mate waarin module 3 en 5 voorkomen, is wellicht deels veroorzaakt door de manier waarop aanbieders sollicitatietraining en persoonsgerichte vorming registreren in CVS. Over module 4 en 6 kunnen meer betrouwbare conclusies getrokken worden. Hier zien we dat in het perceel Gent relatief vaak beroepsopleiding wordt gebruikt, terwijl module 6 door beide aanbieders in West-Vlaanderen vaak als opleidingsinstrument wordt gehanteerd.
141
Tabel 57: Overzicht van modules naar hoofdaanbieder en perceel (31.03.09)
Aalst / Sint-Niklaas
Aandeel trajecten met module 3
Aandeel trajecten met module 4
Aandeel trajecten met module 5
Aandeel trajecten met module 6
57,6%
6,2%
10,7%
7,3%
Groep Intro O-Vl
43,9%
7,5%
19,9%
7,2%
SBS Management
71,1%
4,9%
1,5%
7,4%
Antwerpen
32,8%
4,1%
0,4%
1,9%
Agens
52,4%
4,3%
0,2%
1,7%
Ascento T-groep - Vitamine W
13,0%
3,8%
0,7%
2,2%
Gent
11,5%
18,8%
31,7%
4,9%
Alexander Calder
0,7%
16,4%
47,3%
3,9%
Vedior
22,3%
21,1%
16,1%
5,9%
Limburg
5,2%
10,7%
27,2%
7,8%
Alexander Calder
0,3%
9,4%
48,6%
7,2%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
10,1%
12,0%
5,8%
8,4%
Mechelen / Turnhout
23,6%
9,7%
5,2%
4,3%
Ascento T-groep - Vitamine W
14,5%
4,5%
0,8%
2,0%
WEB, Vokans, Kopa
32,8%
15,0%
9,4%
6,7%
Vlaams-Brabant
20,1%
13,7%
4,5%
3,2%
Vedior
18,0%
20,0%
3,2%
3,2%
Ascento T-groep, Vokans
22,2%
7,3%
5,9%
3,2%
West-Vlaanderen
28,4%
6,5%
15,9%
12,7%
Groep Intro W-Vl., Vokans
33,2%
5,6%
23,2%
10,3%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
23,5%
7,4%
8,5%
15,0%
Totaal
23,9%
9,8%
14,2%
5,7%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
De volgende tabel geeft de trajecttypologie weer per aanbieder en perceel. Bij deze tabel moet dezelfde kanttekening gemaakt worden. Het aandeel persoonsgerichte trajecten heeft niet alleen met de begeleidingsaanpak van de aanbieder te maken maar ook de mate waarin hij module 3 en 5 registreert in CVS. Verder springen er enkele aanbieders uit, die in verschillende percelen ongeveer dezelfde resultaten halen. Bij het aandeel beperkte trajecten zien we dat T-Groep hoog scoort, terwijl Vedior een relatief hoog aandeel beroepsgerichte trajecten lijkt te hebben.
142
Tabel 58: Trajecttypologie naar hoofdaanbieder en perceel (31.03.09)
Aalst / Sint-Niklaas
Beperkte trajecten
Persoonsgerichte trajecten
Beroepsgerichte trajecten
Werkvloer trajecten
Gevarieerde trajecten
33,0%
53,7%
1,9%
2,8%
8,7%
Groep Intro O-Vl
39,3%
46,4%
3,4%
4,1%
6,9%
SBS Management
26,8%
60,9%
0,3%
1,5%
10,5%
Antwerpen
63,5%
30,7%
2,2%
1,1%
2,5%
Agens
45,1%
49,1%
1,8%
0,7%
3,3%
Ascento T-groep Vitamine W
82,0%
12,2%
2,7%
1,5%
1,7%
Gent
50,1%
27,3%
8,5%
2,3%
11,8%
Alexander Calder
46,4%
34,3%
5,0%
0,9%
13,4%
Vedior
53,9%
20,2%
12,1%
3,6%
10,2%
Limburg
57,7%
25,0%
5,0%
4,4%
8,0%
Alexander Calder
45,6%
38,3%
2,1%
3,6%
10,4%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
69,7%
11,8%
7,9%
5,1%
5,5%
Mechelen / Turnhout
66,2%
20,6%
5,6%
1,4%
6,3%
Ascento T-groep, Vitamine W
80,5%
13,1%
3,6%
0,6%
2,2%
WEB, Vokans, Kopa
51,9%
28,1%
7,5%
2,2%
10,3%
Vlaams-Brabant
64,5%
18,8%
9,6%
1,6%
5,5%
Vedior
62,3%
14,5%
15,1%
1,7%
6,4%
Ascento T-groep, Vokans
66,7%
23,1%
4,1%
1,5%
4,7%
West-Vlaanderen
55,4%
26,5%
2,7%
7,7%
7,8%
Groep Intro W-Vl., Vokans
52,1%
32,9%
1,2%
3,8%
10,0%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
58,8%
20,0%
4,1%
11,5%
5,6%
Totaal
56,6%
28,5%
4,9%
2,9%
7,0%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
143
4.7
Bemiddeling Trajectbegeleiding
Start traject
Einde traject M1
Inloopfase
Actiefase
(module 2,7)
(module 3,4,5,6)
• intake • opmaak TOK • oriëntering • randvoorwaarden • actieplan
• Competentieversterking:
Bemiddeling (module 7) • Zoeken van vacatures
• beroepsopl.
• Solliciteren
• sollicitatietrain.
• Opvolging sollicitaties
M2
M3
Nazorg
Opvolging
• ondersteuning van de cliënt bij tewerkstelling
• opvolging van de cliënt na einde traject onafhankelijk van uitstroomresultaat
• andere opl. • Opleiding en begeleiding op de werkvloer
Met de bemiddeling bedoelen we deze fase waarin de werkzoekenden effectief op zoek gaan naar werk onder begeleiding van de trajectbegeleider(s). 4.7.1
Bemiddelingsmethodologie
We maken een onderscheid tussen drie types van bemiddelingsmethodologiën: •
Aanbodgerichte bemiddeling houdt in dat de werkzoekende wordt geadviseerd en opgevolgd in zijn zoektocht naar werk maar dat men niet zelf vacatures opspoort en mogelijke tewerkstellingsplaatsen contacteert.
•
Bij vraaggerichte bemiddeling gebruikt de trajectbegeleider zijn eigen netwerk of het netwerk van de cliënt om vacatures aan te reiken aan de cliënt en wordt de cliënt intensief opgevolgd gedurende de sollicitatieprocedure.
•
Omdat beide strategieën complementair zijn, is uiteraard een combinatie van aanbod- en vraaggerichte bemiddeling mogelijk (Van Rillaer & Devisscher, 200381).
Volgende tabel geeft een overzicht van de verschillende strategieën van de aanbieders. We zien dat ongeveer de helft van de aanbieders voor een vraaggerichte bemiddeling opteert (inclusief de gecombineerde bemiddeling) en de andere helft eerder uitgaat van een aanbodprincipe. Dit wil echter niet zeggen dat de aanbieders die voor een aanbodgerichte bemiddeling opteren nooit een vraaggerichte actie ondernemen. Het gaat hier steeds om het algemeen toegepaste principe.
81
Van Rillaer C. & Devisscher S. (2003), VDAB Project ‘Actief 50+ BIS’ – Eindevaluatie, Nota aan het beheerscomité, VDAB & IDEA Consult, Brussel.
144
Tabel 59: Aanbod versus vraaggerichte bemiddeling (hoofdaanbieders in het vet aangeduid) Vraag
Aanbod
Beiden
Groep Intro W.Vl.
Groep Intro O.Vl.
Vitamine W
Argos W.Vl.
SBS management
PWA Alken
Vedior Gent
Alexander Calder (Gent + Limburg)
Vedior Vl.Brab. Web en Vokans Turnhout
Vokans W.Vl. Jobcentrum W.Vl. KOPA W.Vl.
KOPA Turnhout
Ascento Vl.Br.
Vokans Vl.Br.
Ascento A’n
Ascento M/T
Stebo Limb.
Alternatief
ATB Limb. Agens A’n
Bron: IDEA Consult op basis van interviews met aanbieders
We hebben naar gepeild in welke mate vraag- en aanbodgerichte bemiddelingsacties voorkomen zowel via de enquête van de werkzoekenden als in de interviews met de aanbieders. In de volgende tabel maken we een onderscheid tussen de resultaten uit beide bronnen. Deze resultaten zijn niet perfect vergelijkbaar omdat niet voor elke werkzoekende elke bemiddelingsactie gebruikt wordt of dat hij/zij niet altijd op de hoogte is van de inspanningen die worden gedaan door de begeleider. Dit verklaart wellicht waarom vraaggerichte acties in mindere mate voorkomen dan aanbodsgerichte acties als we de werkzoekende bevragen.
145
Tabel 60: Aanbod van bemiddelingsacties Type
AANBOD
VRAAG
AANBOD
VRAAG
% aanbieders
% werkzoekenden
100%
91,8% (cv) 75,7% (motivatiebrief)
54%
32,5% (cv) 29,5% (motivatiebrief)
Aanreiken van de verschillende vacaturekanalen door de trajectbegeleider aan de werkzoekende (WIS, kranten en tijdschriften, interim kantoren, websites,…)
100%
83,9%
Trajectbegeleider zoekt zelf ook vacatures op voor de werkzoekenden
100%
73,1%
Bemiddelingsacties Begeleiding van de trajectbegeleider bij de opmaak van CV en motivatiebrieven De trajectbegeleider maakt zelf de CV en/of motivatiebrieven op voor de werkzoekenden
AANBOD
Bespreken van de door de werkzoekende opgezochte vacatures op de begeleidingsgesprekken
96%
88,0%
AANBOD
Bespreken van de zoekinspanningen van de werkzoekenden op de begeleidingsgesprekken
96%
89,0%
AANBOD
Simulaties van sollicitatiegesprekken op de begeleidingsgesprekken
88%
47,8%
AANBOD
Meegaan met de werkzoekenden naar een sollicitatiegesprek
38%
14,8%
AANBOD
Bespreken van effectieve sollicitatiegesprekken op de begeleidingsgesprekken
100%
65,8%
Contact opnemen door de trajectbegeleider met werkgevers om:
VRAAG
AANBOD
32,3%
Concreet een aantal CV’s van werkzoekenden door te sturen
77%
Meer informatie te vragen rond bepaalde vacatures
96%
Opvolging van sollicitatiegesprekken met die met werkzoekenden plaats gevonden hebben
85%
Werkzoekenden en trajectbegeleiders gaan samen naar jobbeurzen
35%
31,1% (bezoekt zelf jobbeurzen, met of zonder begeleider)
Bron: IDEA Consult op basis van de bevraging aanbieders (april 2008) en de enquête van 1400 werkzoekenden (mei 2008)
146
4.7.2
Voorbereiding van de begeleidingsgesprekken door de werkzoekende
Ook de werkzoekende verricht bepaalde acties als voorbereiding op de begeleidingssprekken. De volgende tabel geeft de resultaten weer van de werkzoekendenbevraging. Tabel 61: Voorbereiding van de gesprekken door de werkzoekende Ja
Nee
U weet het niet meer
Totaal
U maakte zelf een CV op.
82,9%
16,3%
0,8%
1400
U maakte zelf een motivatiebrief op.
69,4%
24,6%
2,0%
1400
U zocht vacatures.
94,8%
4,9%
0,3%
1400
U solliciteerde.
94,1%
5,8%
0,1%
1400
U contacteerde werkgevers.
89,0%
10,6%
0,5%
1400
U bezocht jobbeurzen.
31,1%
68,4%
0,5%
1400
Onderwerp
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
4.7.3
Gebruik van netwerk door de aanbieder
Alle aanbieders geven aan dat ze wel eens aan actieve prospectie doen bij werkgevers in de regio. 65% doet dit zelfs meestal of altijd. Tabel 62: Actieve prospectie door de aanbieders Contactname met werkgevers in de regio
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
17
65%
Soms
9
35%
Zelden of nooit
0
0%
Meestal of altijd
Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
Op één aanbieder na, beschikt elke aanbieder over één of meerdere netwerken. 18 aanbieders beschikken zowel over een netwerk van werkgevers als van interimkantoren, 5 aanbieders beschikken enkel over een netwerk van werkgevers en 2 aanbieders enkel over een netwerk van interimkantoren. Van de 23 aanbieders die over een netwerk van werkgevers beschikken, geeft de meerderheid aan dat dit netwerk reeds bestond voor het tenderingproject. 8 aanbieders hebben naar aanleiding van het tenderingproject een netwerk gecreëerd of het bestaande netwerk verder uitgebouwd.
147
73% van de aanbieders geeft aan dat zij over een netwerk van interimkantoren beschikken. Meestal is dit netwerk opgebouwd in het kader van het tenderingtraject door het leggen van nauwe contacten met de interimkantoren in de regio. 5 aanbieders geven aan dat ze beschikken over een netwerk van interimkantoren omdat ze er zelf deel van uitmaken. We wilden peilen naar de impact van deze netwerken op de uitstroom naar werk, of nog in welke mate deze netwerken aangesproken worden om de werkzoekenden aan een job te helpen. Resultaten tonen aan dat de helft van de aanbieders zegt dat de helft van de uitstroom naar werk gebeurt via de eigen netwerken. 30% van de aanbieders zegt dat dit in mindere mate tot zelden of nooit gebeurt. Slechts 12% stelt dat het overgrote deel van de uitgestroomde werkzoekenden via de netwerken van de aanbieder werk hebben gevonden. Tabel 63: Netwerken van werkgevers waarop de aanbieders beroep kunnen doen Soorten netwerken
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
23
88%
Netwerk van werkgevers: Bestaand netwerk
18
78%
Nieuw i.k.v. tendering
8
35%
Netwerk van interimkantoren:
19
73%
Aanbieder behoort tot interimgroep
5
30%
Partner in consortium behoort tot interimgroep
0
0%
Nauwe contacten met interimgroep in de regio i.k.v. tendering
12
71%
Aanbieder beschikt niet over netwerk van werkgevers of interim kantoren
1
4%
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
Steeds
1
4%
Grotendeels
2
8%
13
50%
In mindere mate
6
23%
Zelden of nooit
2
8%
Niet bekend
2
8%
Tewerkstelling via de netwerken
Voor ongeveer de helft
Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
148
4.7.4
Voor- en nadelen van beide bemiddelingsmethodes
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste voor- en nadelen van beide strategieën die de aanbieders tijdens de interviews vermeldden. Tabel 64: Voor en nadelen van vraag- versus aanbodgerichte bemiddeling volgens de aanbieders Voordelen
Vraaggerichte bemiddeling
Aanbodgerichte bemiddeling
•
Door contact met de werkgever krijgt men beter zicht op wat de markt wil
•
Betere controle door de aanbieder op de inspanningen van de werkzoekenden
•
Nadelen •
Vraaggerichte acties kunnen de werkzoekenden stigmatiseren zodat de werkgever bevooroordeeld is
•
Tijdsintensief, nodige tijd ontbreekt soms
•
Voor moeilijkere doelgroepen vaak onvoldoende (vb. allochtonen, zeer langdurig werkzoekenden)
•
Sterk afhankelijk van de motivatie van de werkzoekende
Bevordert de zelfredzaamheid van de werkzoekende
Bron: IDEA Consult obv interviews met aanbieders
4.7.5
Aanbod van faciliteiten
Onderstaande tabel bevat de faciliteiten die de aanbieders aanbieden aan de werkzoekenden in zijn zoektocht naar werk. Over het algemeen beschikken de aanbieders over al de nodige faciliteiten voor het zoeken naar werk. Pc’s, Internet, telefoon worden bijna door alle aanbieders ter beschikking gesteld. Ongeveer de helft van de aanbieders voorziet de nodige kranten, tijdschriften etc. met vacatures.
149
Tabel 65: Aanbod van faciliteiten door de aanbieder Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
Ruimte voor opzoeken van vacatures
18
70%
Telefoon
25
96%
Computers
25
96%
Internet
25
96%
E-mail
20
77%
Postzegels, briefpapier etc.
19
73%
14
54%
4
15%
Faciliteiten
Kranten en vacatures
tijdschriften
voor
opzoeken
Ontspanningsruimte en faciliteiten (koffieplaats, sportaccommodatie etc.…) Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
150
4.8
Nazorg Trajectbegeleiding Einde traject M1
Inloopfase
Actiefase
(module 2,7)
(module 3,4,5,6)
• intake
• Competentieversterking:
• opmaak TOK • oriëntering • randvoorwaarden
Bemiddeling (module 7)
• Zoeken van vacatures
• beroepsopl.
• Solliciteren
• sollicitatietrain.
• Opvolging sollicitaties
M2
M3
Nazorg
Opvolging
• ondersteuning van de cliënt bij tewerkstelling
• opvolging van de cliënt na einde traject onafhankelijk van uitstroomresultaat
• andere opl.
• actieplan
• Opleiding en begeleiding op de werkvloer
Met nazorg bedoelen we de dienstverlening die de aanbieder voorziet voor de getenderde werkzoekenden die positief uitstroomt naar werk tijdens het traject. Het doel van de nazorg is het goed functioneren van de cliënt in de job en het behoud van die job. Op basis van de interviews kunnen we een onderscheid maken tussen verschillende types nazorg: •
•
Actieve nazorg: de aanbieder neemt zelf initiatieven om de cliënt op te volgen. De volgende acties komen voor: o
De aanbieder neemt periodiek (meestal maandelijks) telefonisch contact op met de werkzoekende om te vragen of hij nog werkt, hoe het met hem gaat, of er specifieke problemen zijn. Ongeveer de helft van de aanbieders zegt dit te doen.
o
De aanbieder contacteert de werkgever om te vragen of alles goed gaat met de cliënt, of er specifieke problemen zijn. De aanbieders die contact opnemen met de werkgever doen dit wel de cliënt dit wenst of vraagt.
o
De aanbieder neemt contact op met de werkgever in geval van jobcoaching. Sommige aanbieders stellen deze optie voor begeleiding op de werkvloer voor aan de werkgevers.
o
De aanbieder kan via het CVS systeem nagaan of de cliënt nog steeds aan het werk is.
Passieve nazorg: het initiatief ligt bij de cliënt om contact te zoeken met de aanbieder indien hij dit wenst. o
Meestal bieden de aanbieders de mogelijkheid aan de cliënt om met hen contact op te nemen wanneer zij dit wensen. In realiteit gebeurt dit eerder zelden. Wanneer een cliënt nog contact opneemt wanneer hij aan het werk is, gaat het vaak om administratieve vragen die hij heeft.
151
•
Geen nazorg: er is geen contact meer tussen de aanbieder en de cliënt wanneer deze laatste aan het werk gaat.
Argumenten die kunnen aangehaald worden in het voordeel van een proactieve nazorg zijn: •
Goede en snelle controle of de cliënt nog wel effectief aan het werk is
•
Begeleiding bij startende tewerkstelling is noodzakelijk gegeven de doelgroep van de tendering. Omdat velen onder hen al langdurig werkloos zijn, kunnen zich soms problemen voordoen wanneer zij weer in een werksituatie terecht komen vb. zich niet kunnen houden aan regels, snel ontgoocheld, gevoelig voor kritiek etc. Wanneer vroegtijdig wordt ingegrepen kunnen problemen met eventueel ontslag tot gevolg vaak voorkomen worden.
In de laatste enquête bij de aanbieders hebben we bij elke begeleidingspartner gepeild naar het voorkomen van jobcoaching en opvolging van de positief uitgestroomde getenderde werkzoekende bv. door een telefonisch of face-to-face gesprek. Tabel 66: Opvolging en nazorg Jobcoaching op de werkvloer als iemand werk heeft gevonden
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
0
0%
Soms
12
46%
Zelden of nooit
14
54%
Aantal aanbieders (op 26)
% aanbieders
Niet
1
4%
Tot aan de afsluiting van het traject (1ste meeting)
5
19%
Tot aan de laatste meting
7
27%
Tot na de laatste meting
13
50%
Meestal of altijd
Duur van de opvolging na tewerkstelling van de cliënt
Bron: IDEA Consult obv bevraging aanbieders, april 2008
Bovenstaande tabel geeft aan dat er volgens de aanbieders relatief weinig aan jobcoaching wordt gedaan. Niet alle werkgevers staan er ook voor open dat een begeleider mee op de werkvloer gaat met de cliënt. De meeste aanbieders gaan wel hun cliënten die werk gevonden hebben, blijven opvolgen. Bijna 80% van de aanbieders doet dit tot aan de laatste meting (27%) of zelfs na de meting (50%). Ook aan de werkzoekenden werd gevraagd in welke mate ze begeleiding krijgen eenmaal ze aan de slag zijn. Zes op tien werd door een collega op de werkvloer
152
begeleid. Slechts weinigen verklaren dat ze geen begeleiding gehad hebben maar er wel nood aan hadden. Tabel 67: Begeleiding op de werkvloer tijdens de eerste dagen/weken Aantal
Percentage
74
7,5%
Ja, een collega op de werkvloer begeleidde u.
595
60,2%
Nee, u had er ook geen nood aan.
304
30,7%
Nee, maar u had graag begeleiding gehad.
50
5,0%
U weet het niet meer.
13
1,3%
989
100%
Ja, uw trajectbegeleider bij volgde u op.
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Het komt voor dat de cliënten opnieuw zonder werk vallen vooraleer het traject ten einde loopt (binnen de 6 maanden na de laatste actie). De twee belangrijkste redenen hiervoor zijn het aflopen van een interim opdracht en ontslag. Meestal ziet de aanbieder dit in het CVS systeem of wordt hij hiervan op de hoogte gebracht door de VDAB via een mail. De meeste aanbieders nemen in dit geval contact op met de betrokken cliënt zodat deze terug in begeleiding kan komen. De individuele begeleidingsgesprekken worden dan gewoon verder gezet. De meeste aanbieders gaan in samenspraak met de cliënt na welke acties eventueel nog kunnen genomen worden. In de meeste gevallen worden geen nieuwe opleidingen voorzien voor die cliënten die terug in begeleiding komen maar wordt er onmiddellijk opnieuw gezocht naar nieuwe tewerkstellingsmogelijkheden. De aanbieders die vaak werken met interim arbeid zoals Agens, Vedior en Ascento, zeggen dat ze regelmatig cliënten opnieuw in begeleiding krijgen na het beëindigen van hun interimjob. Andere aanbieders zeggen eerder dat er maar af en toe een cliënt terug in begeleiding komt.
153
4.9
Einde traject Trajectbegeleiding Einde traject M1
Inloopfase
Actiefase
(module 2,7)
(module 3,4,5,6)
• intake • opmaak TOK • oriëntering • randvoorwaarden • actieplan
• Competentieversterking:
Bemiddeling (module 7)
• Zoeken van vacatures
• beroepsopl.
• Solliciteren
• sollicitatietrain.
• Opvolging sollicitaties
M2
M3
Nazorg
Opvolging
• ondersteuning van de cliënt bij tewerkstelling
• opvolging van de cliënt na einde traject onafhankelijk van uitstroomresultaat
• andere opl. • Opleiding en begeleiding op de werkvloer
Onafhankelijk van het feit of de werkzoekende al dan niet werk vindt, eindigt in principe een traject 6 maanden nadat de laatste opleidingsactie heeft plaatsgevonden of na de start van het traject indien geen opleiding in CVS werd geregistreerd. 4.9.1
Aankondiging einde traject
Maandelijks wordt volgens de bij de VDAB geldende afsluitregels bepaald welke trajecten afgesloten worden. Deze trajecten worden automatisch op ‘Uitgevoerd’ gezet. Bij afsluiten van het traject kan de trajectbegeleider geen registratie meer uitvoeren in het VDAB-dossier. Hij behoudt wel nog voor 2 maanden inzagerecht tot de 3de meting plaatsvindt. De begeleiders worden tijdig op de hoogte gebracht wanneer een traject zijn einde nadert via de maandelijkse monitoringtabellen die zij ontvangen van VDAB. De aanbieders nemen in principe de nodige initiatieven om de cliënt te verwittigen of indien noodzakelijk nieuwe acties te plannen opdat het traject kan verlengd worden. De aanpak van de aanbieders is over het algemeen verschillend naargelang de cliënt op het ogenblik van het einde traject werkzaam is of niet. Wanneer de cliënt werkzaam is en dus niet meer in “actieve” begeleiding is, wordt hij over het algemeen telefonisch of per brief op de hoogte gebracht door de aanbieder dat zijn traject officieel ten einde loopt. Bij de cliënten die bij het ten einde lopen van het traject nog niet werkzaam zijn, wordt hen tijdens een laatste individueel gesprek met de aanbieder verteld dat hun traject ten einde loopt. Aspecten die aan bod kunnen komen tijdens dit laatste gesprek zijn: •
Op de hoogte brengen van het einde van het traject
•
Algemene evaluatie van het afgelegde traject
•
Nog een laatste keer de werkzoekende motiveren om zijn zoektocht naar werk verder te zetten
154
•
Overlopen van de mogelijkheden buiten tendering zoals bv terug naar RVA, acties die VDAB kunnen ondernemen naar werkzoekenden toe (vb. KOPA).
•
Uiteenzetten van de dienstverlening die de aanbieder nog kan geven. Verschillende aanbieders laten de mogelijkheid aan de cliënten om hen nog te contacteren wanneer zij dat wensen.
•
Samen met de cliënt nagaan of het nog zinvol is om het traject te verlengen door eventueel een extra actie in te lassen. Hierdoor wordt het traject opnieuw verlengd met 6 maanden. De aanbieders die aangaven dit af en toe te doen zijn Vokans West-Vlaanderen, Agens Antwerpen, WEB, KOPA, Alternatief Limburg, Stebo en ATB Limburg.
Uit de bevraging van de werkzoekenden blijkt dat men het vaakst via het laatste gesprek de werkzoekende inlicht dat het traject afloopt. Slechts een kleine minderheid verklaart niet te zijn geïnformeerd. Tabel 68: Informeren over het einde van de trajectbegeleiding Aantal
Percentage
Bij het laatste gesprek
444
31,7%
Per brief of per mail
120
8,6%
Telefonisch
138
9,9%
U werd hierover niet geïnformeerd
121
8,6%
U hebt zelf de begeleiding stopgezet omdat u werk gevonden had
525
37,5%
52
3,7%
1400
100%
U weet het niet Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
4.9.2
Opvolging na einde traject
Hiervoor bleek al dat zowat 20 van de 26 begeleidingspartners tot aan of tot na de laatste meting de werkzoekenden die aan het werk zijn opvolgen. De meeste aanbieders geven wel mee aan de werkzoekenden dat zij zelf steeds contact mogen opnemen indien ze bepaalde vragen of problemen hebben. Bij de aanbieders die wel aan opvolging doen dienen we een onderscheid te maken tussen twee types opvolging: een opvolging omwille van administratieve redenen en een meer inhoudelijke opvolging: •
Administratieve opvolging: de aanbieder volgt de cliënten nog op om zelf een zicht te krijgen op de uitstroomresultaten. Deze opvolging wordt meestal telefonisch gedaan en duurt meestal tot het laatste officiële meetmoment van de VDAB (Agens, Alexander Calder, Vedior).
155
•
Inhoudelijke opvolging: de aanbieder neemt na het beëindigen van het traject contact op met de cliënt om na te gaan hoe het met hem gaat, of hij al werk heeft gevonden of nog steeds aan het werk is en of er bepaalde problemen zijn. Dit soort opvolging wordt weinig gedaan. Enkel Alternatief zegt dat ze dit soms doen. De cliënt is ook niet steeds te vinden voor dit soort opvolging. Bovendien hebben de aanbieders geen zicht meer op de dossiers wanneer deze zijn afgesloten. Daarom laten de meeste aanbieders het initiatief aan de cliënten om met hen contact op te nemen.
Zowel uit de interviews als uit de enquête met de werkzoekenden wordt duidelijk dat de werkzoekenden eerder geen contact meer opnemen met hun vroegere trajectbegeleider(s). 12% van de respondenten in de eerste bevraging van de werkzoekenden gaf aan nog contact te hebben genomen met zijn begeleider na het traject. Onderstaande tabel vat de belangrijkste redenen weer waarom contact werd opgenomen door de werkzoekenden. Tabel 69: Redenen om contact op te nemen met trajectbegeleider na afloop van begeleiding Antwoord
Aantal
Percentage*
24
39,2%
Om naar trajectbegeleiding te vragen
6
10,8%
Voor specifieke vragen en problemen
15
24,3%
Om administratie in orde te brengen
8
12,9%
Andere nl. persoonlijke contacten
9
14,2%
Om te laten weten hoe het met hem/haar gesteld is
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (maart 2007): N=60 (aantal werkzoekenden die zelf contact hebben gezocht met de trajectbegeleider na afloop van de begeleiding), *percentage tegenover aantal respondenten (meerdere antwoorden mogelijk)
4.9.3
Duurtijd van de afgelopen trajecten
De trajecten die afgesloten zijn en waarvan de uitstroom van de eerste maand al bekend is, hebben een gemiddelde trajectduur van 11 maanden. De duur van het traject hangt af van de mate waarin acties voorkomen in het traject. We zien dat de trajectduur in verloop van het tenderingproject sterk gestegen is. Sommige aanbieders gaven aan dat ze nagaan of er zinvolle bijkomende acties kunnen ingelast worden opdat het traject wordt verlengd met 6 maanden (zie supra) wanneer ze de boodschap uit het monitoringsysteem krijgen dat een traject afloopt. Als ze geloven dat de mogelijkheid erin zit dat de werkzoekende met wat extra begeleiding alsnog werk kan vinden, dan wordt het traject verlengd. Bij de meeste aanbieders is de gemiddelde duur met enkele maanden verhoogd. Enkel T-Groep, Vedior en het consortium van Jobcentrum blijven onder de 10 maanden. SBS Management echter houdt haar cliënten het langste bij, namelijk 19 maanden. Over het algemeen kunnen we stellen dat de aanbieders relatief korte trajecten aanbieden, in vergelijking met wat de VDAB had voorzien in het bestek. Zo duurden gelijkaardige trajecten in de periode 2003-2004 gemiddeld 16,6 maanden. Uit de enquête in mei 2008 blijkt echter dat over het algemeen de
156
werkzoekenden tevreden waren over de duurtijd van het traject. 68% gaf aan dat de duurtijd goed was, voor 11,6% was ze te kort en voor 15,1% was ze te lang. Tabel 70: Overzicht van het aandeel afgesloten trajecten en de gemiddelde duur van de afgesloten trajecten per perceel en per aanbieder (31.03.09)
Aalst / Sint-Niklaas
Aandeel toeleidingen (1)
Aantal afgesloten trajecten (2)
646
606
Procentueel (2)/(1) 93,8%
Gemiddelde duur afgesloten trajecten 16,2
Groep Intro O-Vl
321
293
91,3%
13,1
SBS Management
325
313
96,3%
19,1
Antwerpen
1204
1200
99,7%
9,8
Agens
605
605
100,0%
11,1
Ascento T-groep Vitamine W
599
595
99,3%
8,4
Gent
880
874
99,3%
10,4
Alexander Calder
440
440
100,0%
11,7
Vedior
440
434
98,6%
9,1
Limburg
1170
1131
96,7%
11,6
Alexander Calder
585
579
99,0%
11,8
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
585
552
94,4%
11,4
Mechelen / Turnhout
719
697
96,9%
10,9
Ascento T-groep, Vitamine W
359
354
98,6%
8,6
WEB, Vokans, Kopa
360
343
95,3%
13,2
Vlaams-Brabant
687
685
99,7%
9,1
Vedior
345
344
99,7%
8,9
Ascento T-groep, Vokans
342
341
99,7%
9,3
West-Vlaanderen
680
670
98,5%
10,4
Groep Intro W-Vl., Vokans
340
337
99,1%
11,5
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
340
333
97,9%
9,3
Totaal
5986
5863
97,9%
11,0
Bron: IDEA Consult op basis van CVS
157
4.10 Algemene tevredenheid van de werkzoekenden over de trajectbegeleiding De meeste werkzoekenden starten eerder afwachtend tot zelfs argwanend aan de trajectbegeleiding. Velen onder hen weten niet altijd even goed wat hen te wachten staat en wat de tendering juist omhelst en hebben dan ook geen of beperkte verwachtingen hier omtrent. Vele aanbieders gaven tijdens de interviews aan dat de initiële motivatie van de meeste getenderden dan ook niet erg hoog is maar dat die gaandeweg het traject bij velen kan worden aangewakkerd door onder andere te werken aan hun zelfvertrouwen en aan eventuele andere belemmerende randvoorwaarden. Wanneer we naar het einde van het traject kijken dan zien we op basis van de bevraging bij de werkzoekenden dat zij over het algemeen erg tevreden zijn over de begeleiding die ze hebben ontvangen. Op de vraag die peilt naar de algemene tevredenheid werd een gemiddelde score van 7,5 gegeven, de mediaan score was zelfs een acht. Enkele argumenten die tijdens de eerste enquête bij de werkzoekenden werden genoemd bij het geven van een positieve score waren: •
Tevredenheid over de trajectbegeleider
•
Tevredenheid over de begeleiding
•
Belang van het contact met andere werkzoekenden
•
Het snel vinden van werk
158
5 UITSTROOMRESULTATEN Voor elke regio werd er een uitstroomnorm bepaald op basis van de begeleidingresultaten die VDAB haalde met een vergelijkbare doelgroep van langdurige werkzoekenden, verhoogd met 3% (zoals bepaald in de beheersovereenkomst 2005-2009). Een positief uitstroomresultaat betekent dat de klant op elk van de drie opeenvolgende maandelijkse uitstroommetingen niet meer als niet-werkende werkzoekende ingeschreven staat (uitstroom uit de werkloosheid). Deze meting verschilt van de gebruikelijke methode (1 meetmoment) en moet nagaan of dit een goede maatstaf is voor duurzame tewerkstelling. Er blijkt een belangrijk verschil te bestaan tussen de uitstroom uit de werkloosheid en de uitstroom naar werk. In de volgende tabel zijn de uitstroomresultaten opgenomen. Het schema hieronder geeft aan hoe de meetmomenten dienen geïnterpreteerd te worden. Als voorbeeld kent het traject 4 maand opleiding en 6 maand bemiddeling. Bij het afsluiten van het traject vindt de eerste meting plaats. De twee volgende maanden wordt ook de uitstroom gemeten. Het globale resultaat van deze drie metingen telt mee voor het uitstroomresultaat. Daarna volgt men de uitstroom op na respectievelijk 6, 12 en 18 maand na de eerste meting. Figuur 9: Tijdslijn uitstroommetingen na afloop van het begeleidingstraject
EINDE TRAJECT 0
4
10
16
22
28 Mnd
6 MND NA EERSTE METING EERSTE METING
12 MND NA 18 MND NA EERSTE METING EERSTE METING
DERDE METING
TWEEDE METING
Na het afsluiten van het traject, wordt via drie opeenvolgende metingen door de VDAB nagegaan of de werkzoekende uit de werkloosheid is gestroomd. Deze uitstroom uit de werkloosheid bepaalt of de aanbieder een resultaatsfinanciering krijgt voor het traject of niet. Het is echter ook nuttig om na te gaan hoe de uitstroom evolueert na deze drie metingen en of de uitstroom ook uitstroom naar werk betekent. In dit hoofdstuk worden de uitstroomresultaten op verschillende manieren belicht. Deze resultaten zullen aangeven in welke mate de drie opeenvolgende meetmomenten een goede maatstaf vormen voor de bepaling van de uitstroom. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de kwalitatieve kenmerken van werk zoals contracttype. Dit gebeurt zowel op basis van CVS en Dimona-gegevens als op basis van de enquêteresultaten. Daarna wordt ingegaan op de ruimere effecten van de trajectbegeleiding voor de werkzoekende.
159
Tot slot gaan we na wat de situatie is van de werkzoekenden die geen werk vonden via hun begeleidingstraject. De verklarende factoren voor de uitstroomresultaten worden in het volgende hoofdstuk besproken en komen hier niet aan bod.
5.1
Uitstroom uit de werkloosheid
Via de werkzoekendencategorie die door de VDAB wordt geregistreerd, wordt de uitstroom uit de werkloosheid bepaald82. Deze categorie geeft de stand van zaken weer wat betreft de zoektocht van de werkzoekende naar werk. De cijfers zijn op maandelijkse basis beschikbaar. 5.1.1 5.1.1.1
Stand van zaken Globaal uitstroomresultaat
De volgende tabel geeft de uitstroomresultaten weer per aanbieder per perceel tot eind maart 2009. Er zijn drie meetmomenten voorzien nl. op het eind van de 6de, de 7de en de 8ste maand na afloop van de laatste actie of na de start van het traject indien geen actie werd geregistreerd. Indien op elk van de drie meetmomenten een positieve uitstroom gemeten worden, dan is het globaal uitstroomresultaat positief. Uit Tabel 71 valt af te lezen dat 43,1% van de 5.845 afgesloten trajecten bij de drie metingen een positieve uitstroom uit de werkloosheid hadden. Er zijn zowel verschillen tussen percelen merkbaar als tussen aanbieders binnen eenzelfde perceel. Bij alle aanbieders zijn bijna alle trajecten afgesloten. Zowat 98% van alle gestarte trajecten heeft al een eerste uitstroommeting doorlopen. De verschillen tussen de aanbieders bij aanvang van de uitstroommetingen zijn heel wat afgevlakt. Enerzijds hebben sommige aanbieders hun resultaten trachten op te krikken door hun begeleidingsmethodiek aan te passen vb. T-Groep. Anderzijds bleef bij SBS de moeilijkste cohorte van werkzoekenden lang in traject maar kon uiteindelijk toch voor de meeste van hen geen positieve uitstroom gehaald worden.
82
De categorieën 14 of lager betekent een negatieve uitstroom uit de werkloosheid. Daarboven spreekt men van een positieve uitstroom uit de werkloosheid.
160
Tabel 71: Uitstroom uit de werkloosheid naar aanbieder per perceel (31.03.09)
Aalst / Sint-Niklaas
Aantal toegeleide personen
Aantal personen waarvan de uitstroommeting begonnen is
Aantal personen waarvan de uitstroom bekend is (*)
Aandeel positieve uitstroom (t.o.v. (*))
646
606
595
46,7%
Groep Intro O-Vl
321
293
289
41,2%
SBS Management
325
313
306
52,0%
Antwerpen
1.204
1.200
1.200
605
605
605
33,7%
Ascento T-groep Vitamine W
599
595
595
37,8%
880
874
874
440
440
440
42,7%
Vedior
440
434
434
44,5%
1.131
1.130
1.170 585
579
579
43,4%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
585
552
551
52,5%
719
697
693
359
354
354
33,1%
WEB, Vokans, Kopa
360
343
339
51,9%
687
685
685
345
344
344
43,0%
Ascento T-groep, Vokans
342
341
341
41,4%
680
670
668
340
337
336
50,9%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
340
333
332
42,2%
5.986
5.863
51%
46,6%
Groep Intro W-Vl., Vokans
Totaal
49%
42,2%
Vedior
West-Vlaanderen
45%
42,3%
Ascento T-groep, Vitamine W
Vlaams-Brabant
48%
47,8%
Alexander Calder
Mechelen / Turnhout
56%
43,6%
Alexander Calder
Limburg
51%
35,8%
Agens
Gent
Vooropgestelde uitstroomnorm
5.845
43,1%
49%
50%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
161
Slechts bij 3 positieve uitstroomresultaten, wordt de globale uitstroom als positief gequoteerd. Het is evenwel interessant om te zien in welke mate 2 maal, 1 maal of geen positieve uitstroom werd gemeten bij de verschillende meetmomenten. De volgende tabel stelt de verdeling voor. We zien dat in 83,5% van de gevallen de meting op de 3 momenten hetzelfde resultaat gaf (drie maal positief of drie maal negatief). Tabel 72: Verdeling van het aantal uitstroommetingen naar perceel (31.03.09) 0 van de 3 metingen positief
1 van de 3 metingen positief
2 van de 3 metingen positief
Alle 3 metingen positief
Totaal
Aalst / Sint-Niklaas (N=595)
39,8%
6,4%
7,1%
46,7%
100%
Antwerpen (N=1200)
47,8%
7,3%
9,3%
35,8%
100%
Gent (N=874)
39,2%
8,4%
8,8%
43,6%
100%
Limburg (N=1130)
36,6%
8,1%
7,6%
47,8%
100%
Mechelen / Turnhout (N=693)
41,0%
8,1%
8,7%
42,3%
100%
Vlaams-Brabant (N=685)
38,8%
8,9%
10,1%
42,2%
100%
West-Vlaanderen (N=668)
36,5%
8,5%
8,4%
46,6%
100%
Totaal (N=5845)
40,4%
7,9%
8,6%
43,1%
100%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
162
5.1.1.2
Uitstroomresultaat bij de eerste meting
De volgende tabel geeft weer wat het aandeel van de positieve uitstroom is na de eerste meting per hoofdaanbieder. Deze meting zou overeenkomen met de klassieke uitstroommeting door VDAB. We zien dat de percentages voor alle percelen hoger liggen de uitstroomresultaten na 3 metingen en bij de meeste aanbieders nabij of boven de vooropgestelde uitstroomnorm liggen. Tabel 73: Uitstroom in maand 1 van de toegeleide cliënten naar aanbieder per perceel (31.03.09)
Aalst / Sint-Niklaas
Aantal personen waarvan traject werd gestart
Aantal personen waarvan de uitstroom al bekend is (*)
Aandeel positieve uitstroom na eerste meting (t.o.v. (*))
Aandeel positieve uitstroom na 3 metingen (t.o.v. (*))
646
435
52,6%
46,7%
Groep Intro O-Vl
321
253
48,4%
41,2%
SBS Management
325
182
56,5%
52,0%
Antwerpen
1204
1190
43,1%
605
598
41,8%
33,7%
Ascento T-groep Vitamine W
599
592
44,4%
37,8%
880
859
50,6%
440
434
51,1%
42,7%
Vedior
440
425
50,0%
44,5%
1170
1098
55,8%
585
571
51,3%
43,4%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
585
527
60,4%
52,5%
719
648
49,5%
359
351
40,1%
33,1%
WEB, Vokans, Kopa
360
297
59,3%
51,9%
687
681
51,1%
345
342
51,2%
43,0%
Ascento T-groep, Vokans
342
339
51,0%
41,4%
680
653
55,1%
340
322
60,7%
50,9%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
340
331
49,4%
42,2%
5.986
5.845
50,6%
51%
46,6%
Groep Intro W-Vl., Vokans
Totaal
49%
42,2%
Vedior
West-Vlaanderen
45%
42,3%
Ascento T-groep, Vitamine W
Vlaams-Brabant
48%
47,8%
Alexander Calder
Mechelen / Turnhout
56%
43,6%
Alexander Calder
Limburg
51%
35,8%
Agens
Gent
Vooropgestelde uitstroomnorm
43,1%
49%
50%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
163
De volgende tabel geeft een overzicht weer van de werkzoekendencategorie weer bij de eerste meting. Tabel 74: Werkzoekendencategorie bij eerste meting (31.03.09) Categorie werkzoekende In werkloosheid
Toestand bij de 1ste uitstroommeting Aantal
Percentage
2.882
49,3%
Waarvan: Uitkeringsgerechtigde volledig werkzoekenden werkzoekenden Uit werkloosheid
2.805 2.963
48,0% 50,7%
Waarvan: Afschrijving wegens werk
1.518
26,0%
Deeltijdse werknemers met behoud van uitkeringen
511
8,7%
Afschrijving onbekende reden
126
2,2%
Afschrijving wegens ziekte
332
5,7%
Totaal
5.845
100%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
164
5.1.1.3
Evolutie van de uitstroomresultaten
Uitstroomresultaten op eenzelfde meetmoment Een overzicht van de meetresultaten in functie van de verschillende 6maandelijkse evaluatierapportage, is gegeven in de volgende tabel. Tabel 75: Evolutie van de uitstroom uit werkloosheid naar aanbieder
Aalst / Sint-Niklaas
Uitstroom april 2007 (N=1.628)
Uitstroom oktober 2007 (N=3.146)
Uitstroom maart 2008 (N=4.834)
Uitstroom oktober 2008 (N=5.564)
Uitstroom maand 2009 (N=5.845)
38,6%
48,6%
52,0%
52,9%
46,7%
Groep Intro O-Vl
25,9%
38,7%
41,1%
41,1%
41,2%
SBS Management
55,8%
62,8%
69,6%
69,2%
52,0%
Antwerpen
28,1%
37,0%
36,3%
35,6%
35,8%
Agens
24,5%
34,9%
34,7%
33,4%
33,7%
Ascento T-Groep Vitamine W
31,1%
39,0%
37,7%
37,8%
37,8%
Gent
53,0%
45,5%
43,4%
43,4%
43,6%
Alexander Calder
70,5%
51,4%
44,8%
42,6%
42,7%
Vedior
42,3%
40,8%
42,0%
44,2%
44,5%
Limburg
52,6%
49,0%
50,9%
47,9%
47,8%
Alexander Calder
47,4%
42,5%
47,3%
43,6%
43,4%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
55,6%
54,8%
54,4%
52,6%
52,5%
Mechelen / Turnhout
24,1%
36,0%
41,1%
42,1%
42,3%
Ascento T-Groep, Vitamine W
19,2%
25,9%
32,4%
33,1%
33,1%
WEB, Vokans, Kopa
33,3%
48,8%
52,3%
52,9%
51,9%
Vlaams-Brabant
35,4%
39,7%
43,5%
42,1%
42,2%
Vedior
33,9%
38,5%
44,4%
43,0%
43,0%
Ascento T-groep, Vokans
37,7%
41,1%
42,6%
41,3%
41,4%
West-Vlaanderen
46,0%
45,4%
47,2%
46,6%
46,6%
Groep Intro W-Vl., Vokans
51,3%
49,1%
52,2%
50,9%
50,9%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
43,3%
42,8%
42,8%
42,3%
42,2%
Totaal
39,9%
42,7%
43,9%
43,4%
43,1%
Bron: IDEA Consult obv CVS
Gemiddeld gezien merken we dat de uitstroom uit de werkloosheid lichtjes is gestabiliseerd rond de 43%. Het cijfer daalde ietwat op het einde, wellicht omdat de moeilijkere doelgroep nu uitstroomt.
165
We zien wel nog steeds belangrijke verschillen tussen de aanbieders hoewel die kleiner zijn geworden. Sommige aanbieders hebben hun aanvankelijk slechte uitstroomresultaat kunnen verbeteren vb. Ascento. Er zijn ook enkele aanbieders die hun uitstroomresultaat zagen dalen binnen dezelfde periode vb. Alexander Calder. SBS kende een forse daling als hun moeilijkste doelgroep uitstroomde. Verschillende aanbieders bleven rond hetzelfde uitstroomresultaat hangen. We hadden tijdens de bevraging in april 2008 aan de aanbieders gevraagd hoe zij de evolutie van de uitstroomresultaten verwachten verder te zien evolueren wanneer ook de resterende trajecten zullen afgelopen zijn. Onderstaande tabel geeft hiervan de resultaten weer. We geven tevens de belangrijkste argumenten aan die de aanbieders voor hun prognose vermeldden. Tabel 76: Verwachtingen voor de uitstroom uit de werkloosheid Verwachte evolutie
Aantal aanbieders 6/18
=
Argumentatie
•
Bepaalde aanbieders hebben nog een aantal WEP+-ers en/of IBO’ers in begeleiding waarvan men verwacht dat ze positief zullen uitstromen
•
Aanbieders gaan nog een laatste intensifiëring van bepaalde trajecten doen om toch nog een positief resultaat te behalen
•
Verdere stijging van de uitstroom uit de werkloosheid door wijziging van de aanpak (vb. Ascento)
•
Conjunctuur is iets verbeterd gemakkelijkere aanwerving
•
Sommige aanbieders gaven aan dat het profiel van de toegeleiden beter is dan in het begin van het project (vb. Stebo)
•
Bepaalde aanbieders hebben nog veel toeleidingen naar het einde van project gehad (vb. Groep Intro OVl)
wat
leidt
tot
een
5/18 7/18
•
Vooral nog de zwaar curatieven die nu nog in begeleiding zijn bij deze aanbieders. De meest gemotiveerde werkzoekenden zijn al uitgestroomd
Bron: IDEA Consult obv bevraging van de aanbieders, april 2008
166
Uitstroomresultaten op verschillende meetmomenten Maandelijks kan nagegaan worden in welke werkzoekendencategorie de getenderde personen zijn ingedeeld. Op die manier is het mogelijk hun toestand op te volgen, ook na de meetmomenten. De volgende tabel geeft de beschikbare uitstroomcijfers weer op verschillende meetmomenten. Hoe verder men in de tijd gaat, hoe minder observaties er zijn. De uitstroom uit de werkloosheid kent de sterkste stijging tussen de 6de en 12de maand na de eerste meting. Tabel 77: Evolutie van de uitstroom uit de werkloosheid (30.03.09) Meetmoment
Aantal observaties
Uitstroom uit de werkloosheid
Drie meetmomenten (globale uitstroom)
5.845
43,1%
Eerste meting
5.863
50,6%
6 maand na eerste meting
5.607
53,4%
12 maand na eerste meting
5.083
59,1%
18 maand na eerste meting
3.481
62,2%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
In de volgende tabel bekijken we de evolutie van de uitstroomcijfers voor een constante groep werkzoekenden waarvan de uitstroom kan berekend worden 18 maand na de eerste meting. We kunnen dezelfde conclusies trekken als uit de voorgaande tabel. Ook hier stijgt de uitstroom uit de werkloosheid nog sterk na afloop van de eerste uitstroommeting, en met name tussen de 6de en 12de maand na de eerste meting. De uitstroom stijgt daarna minder sterk. De stijging van de uitstroomcijfers wordt in hoofdzaak veroorzaakt door afschrijving door werk of door onbekende reden (waarvan werk één mogelijke verklaring is).
167
Tabel 78: Evolutie in de uitstroomresultaten bij de categorie werkzoekenden waarvan een uitstroom bekend is 18mnd na de eerste uitstroommeting (31.03.09)
Categorie werkzoekende In werkloosheid
Toestand bij de 1ste uitstroommeting
Toestand 6 maand na 1ste uitstroommeting
Toestand 12 maand na 1ste uitstroommeting
Toestand 18 maand na 1ste uitstroommeting
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
1.731
49,7%
1.598
45,9%
1.388
39,9%
1.260
36,2%
Waarvan: Uitkeringsgerechtigde volledig werkzoekenden - werkzoekenden Uit werkloosheid
1.679 1.750
48,2% 50,3%
1.549 1.883
44,5% 54,1%
1.337 2.093
38,4% 60,1%
1.679 2.221
48,2% 63,8%
Waarvan: Afschrijving wegens werk
904
26,0%
955
27,4%
1.039
29,8%
1.050
30,2%
Deeltijdse werknemers met behoud van uitkeringen
309
8,9%
286
8,2%
314
9,0%
305
8,8%
Afschrijving onbekende reden
83
2,4%
217
6,2%
247
7,1%
268
7,7%
Afschrijving wegens ziekte
168
4,8%
167
4,8%
212
6,1%
255
7,3%
Totaal
3.481
100%
3.481
100%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
168
3.481
100%
3.481
100%
De totale uitstroom uit de werkloosheid stijgt maar de onderliggende dynamiek is groot. In de volgende tabel worden de verschillende meetmomenten vergeleken voor diezelfde groep 3.481 werkzoekenden. Het eerste meetmoment is daarbij telkens als benchmark gebruikt. We zien dat er 6 maand na de eerste meting 14% werkzoekenden uit de werkloosheid is gestroomd in vergelijking met de toestand bij de eerste meting terwijl 10% de omgekeerde beweging gedaan heeft. De verschillen zijn nog groter als we kijken naar de 12de en 18de maand na eerste meting. Tabel 79: Wijziging werkzoekendencategorie tussen 1ste meetmoment en 6, 12 en 18mnd na eerste meting (31.03.09) Toestand 6 maand na eerste meting
Toestand 12 maand na eerste meting
Toestand 18 maand na eerste meting
In werkloosheid gebleven
35,6%
29,2%
25,2%
Uit werkloosheid gestroomd
14,2%
20,5%
24,5%
Uit werkloosheid gebleven
39,9%
39,6%
37,7%
In werkloosheid gestroomd
10,3%
10,6%
12,6%
Totaal
100%
100%
100%
Type wijziging categorie werkzoekende
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
Ook indien de vergelijking gemaakt wordt tussen de meetmomenten (vb. tussen de 6de en 12de maand of de 12de en 18de maand) zien we dezelfde dynamiek maar iets minder uitgesproken. 5.1.2
Mening van de aanbieders over het uitstroomresultaat
Tijdens de verschillende enquêtes bij de aanbieders in 2007 en 2008 werd hun mening gevraagd over het behaalde uitstroomresultaat. 5.1.2.1
Uitstroomstrategieën
Tijdens de interviews in het voorjaar van 2008 werd gepeild bij de aanbieders of er al dan niet bewuste uitstroomstrategieën werden uitgewerkt en toegepast. We hebben niet echt de indruk dat de meeste aanbieders een bewuste strategie hebben uitgewerkt om de uitstroomresultaten te beïnvloeden. Uiteraard zijn er gaandeweg bepaalde beslissingen genomen, of houdingen veranderd met het oog op het verhogen van de resultaten.
169
We kunnen deze opsplitsen in drie soorten: “principes”, “doelgroepstrategieën” en “trajectaanpak- en bemiddelingstrategieën”. 1. “Principes” verwijzen naar bepaalde basisbeginselen die de aanbieders trachten na te leven: o
Steeds kiezen voor de snelste weg naar werk, voornamelijk door intensieve begeleiding. Daarom worden opleidingen vaak niet als eerste optie genomen omdat deze het traject verlengen.
o
Uitstroom naar “duurzaam” werk waardoor kans op drie positieve metingen toeneemt.
o
Vraaggerichte aanpak vb. de werkzoekenden in de richting van knelpuntberoepen begeleiden en sturen.
o
Strenger optreden naar werkzoekenden die de voorwaarden niet naleven (onwettig afwezig, te laat komen, taken niet voorbereiden etc.). Verscheidene aanbieders geven aan dat dit voor hen een leerpunt is geweest.
2. Doelgroepstrategieën wanneer de aanbieder zijn aanpak aanpassen aan bepaalde subdoelgroepen binnen zijn cliënten.
gaat
Enkele aanbieders delen hun cliënten op in een aantal subcategorieën volgens bepaalde criteria. Afhankelijk van de categorie wordt een aangepaste aanpak gekozen. Enkele voorbeelden: o
Opdeling van de werkzoekenden volgens niveau van motivatie: soms worden de sterkst gemotiveerden eerder minder of soms juist intensiever begeleid. De groep die gemotiveerd is en reeds een duidelijk jobdoelwit heeft, kan volgens sommige aanbieders onmiddellijk naar de bemiddelingsfase. We zien dat sommige aanbieders bij deze groep juist opteren voor een lagere intensiteit van bemiddeling omdat deze groep in grote mate, mits de nodige begeleiding, zelfredzaam is terwijl andere aanbieders de intensiteit bij deze groep hoog houden om zo snel mogelijk tot een positief resultaat te komen. Voor de groep die gemotiveerd is maar nog bepaalde vaardigheden ontbreken, kan een persoonsgerichte actie ondernomen worden.
o
Bepaalde trajecten laten uitdoven wanneer de belemmerende factoren te groot zijn, vb. langdurige zieke personen (fysisch en psychisch) laten uitdoven door ze naar RIZIV te sturen.
3. Traject- en bemiddelingsstrategieën: o
Verlengen van het traject door een extra actie in te plannen wanneer men gelooft in de werkzoekende.
o
Extra inspanningen doen door nog meer te werken aan motivatie, randvoorwaarden, beroepsvaardigheden.
o
Radicale veranderingen aanbrengen in de trajectaanpak tijdens looptijd van het tenderingproject. Zo heeft bijvoorbeeld Ascento zijn aanpak van individuele begeleiding omgeschakeld naar meer
170
groepsbegeleiding verbeteren. 5.1.2.2
om
zo
de
teleurstellende
resultaten
te
Zelfevaluatie van de uitstroomresultaten
Tijdens de interviewronde in 2007 gaven de meeste aanbieders al aan tevreden te zijn over het uitstroomresultaat dat volgens hen overeenkomt met wat mogelijk is bij de doelgroep. Vaak wordt intensieve begeleiding aanzien als de belangrijkste reden voor het goede uitstroomresultaat. Daarnaast speelt volgens de aanbieders motivatie een belangrijke rol in de uitstroomkansen van de werkzoekende. Ook profielkenmerken spelen een rol vb. leeftijd, scholingsniveau, werkloosheidsduur, gezinssituatie, afkomst. Welke profielkenmerken het belangrijkste zijn, verschilt wel van aanbieder tot aanbieder. In regio’s met voldoende tewerkstelling blijken kenmerken als scholingsniveau, werkervaring en leeftijd van minder belang. Tot de moeilijkst te plaatsen groepen horen: alleenstaande moeders, allochtonen, ex-gedetineerden, PWA-ers, zeer langdurig werkzoekenden en laaggeschoolden, oudere werkzoekenden met werkervaring bij slechts één bedrijf. Onderstaande tabel geeft aan in hoeverre de uitstroomresultaten van de aanbieders volgens hen boven de vooropgestelde normen liggen. Tevens werden de aanbieders tijdens de bevraging in het voorjaar van 2008 gevraagd hun tevredenheid weer te geven over de behaalde resultaten op dat moment. Tabel 80: Tevredenheid over de uitstroomresultaten Uitstroom t.o.v. norm VDAB
Aantal aanbieders (op 26)
%
> norm
10
38%
< norm
16
62%
Tevredenheid over uitstroom
Aantal aanbieders (op 25)
%
☺
15
60%
3
12%
7
28%
Bron: IDEA Consult obv CVS en bevraging van de aanbieders, april 2008
Slechts een goed derde van de aanbieders haalt naar eigen zeggen de vooropgestelde norm. Toch blijft de meerderheid van de aanbieders tevreden over de behaalde uitstroomresultaten.
171
Uit de interviews komen de volgende waarnemingen en bemerkingen naar voor: •
Verschillende aanbieders hadden de moeilijkheid van de doelgroep bij de start van de tendering onderschat.
•
Bovendien zijn er verschillende werkzoekenden toegeleid met een zeer moeilijk plaatsbaar profiel en met uiteenlopende belemmerende factoren. Deze moeilijke doelgroep in rekening genomen, zijn de aanbieders over het algemeen tevreden met het bereikte resultaat.
•
De trajectbegeleiding voor de curatieve doelgroep was voor verschillende aanbieders een leerproces dat doorlopen moest worden. bepaalde aanbieders hebben tijdens project bijsturingen gedaan halverwege om de resultaten alsnog te verbeteren, en dit meestal met succes (vb. Ascento). Het is echter moeilijk om de eerste slechte helft van een project nog recht te trekken. Met de ervaring die ze hebben opgedaan, geloven de aanbieders wel dat ze het de volgende keer beter kunnen doen.
•
De aanbieders hanteren verschillende manieren om hun resultaten te benchmarken. De verschillende manieren kunnen als volgt worden samengevat: o
Benchmarking met de VDAB-norm die werden bepaald per perceel (Vedior Gent en Vl-Br)
o
Benchmarking tegenover perceelgemiddelde, dus met de andere aanbieders in de regio (Vokans W-Vl, SBS Management, Stebo Limburg)
o
Benchmarking met gelijksoortige projecten projecten in NL, ATB Limburg, Kopa Mechelen)
o
Eigen doelstellingen (vb. Werkperspectief had een objectief van 50 à 60% voorop gesteld, PWA Alken had norm van 45% bepaald, Kopa Oostende, Vitamine W: norm voor uitstroom naar werk op 33%)
(vb.
Agens
met
172
5.2
Uitstroom naar werk
We zagen eerder al dat de uitstroom uit de werkloosheid grotendeels het gevolg is van het vinden van werk. De werkzoekendencategorieën van VDAB bieden echter geen sluitend antwoord op wie aan het werk is83. De uitstroom naar werk kan wel berekend worden op basis van Dimona-gegevens. Het principe van Dimona is dat elk begin of einde van een arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer onmiddellijk via elektronische weg wordt gemeld aan de RSZ. De duur van de arbeidsrelatie kan variëren van een dag, een bepaalde periode tot een onbepaalde duur. Het Dimona-systeem vertoont ook een aantal problemen en onnauwkeurigheden. Het gebeurt dat een tewerkstelling wordt ingegeven, maar niet doorgaat. Deze tewerkstelling wordt soms niet op tijd geannuleerd. Het gebeurt ook dat de werkgever pas laattijdig of helemaal niet het einde van een tewerkstelling meldt. Om voor deze fouten deels te corrigeren, wordt het meetresultaat pas één maand na de meetdatum definitief bepaald. Deze foutenmarge is volgens VDAB erg gedaald zodat de bekomen uitstroomcijfers toch redelijk betrouwbaar zijn. 5.2.1
Stand van zaken
Indien in Dimona op een welbepaald moment een lopend contract is voor een werkzoekende, dan spreekt men van uitstroom naar werk. Het is echter mogelijk dat de werkzoekende wel tijdens de maand actief geweest is, bijvoorbeeld via dagcontracten, maar op het moment van de meting net geen lopend contract heeft. In de eerste analyses werden door IDEA verschillende meetmethodes gebruikt om een zicht te krijgen van de uitstroom naar werk door het berekenen van het aandeel werkzoekenden met een lopend contract op het eind van de maand (1 meetmoment), minstens één lopend contract tijdens de maand (periode), of minimum 6, 11 en 16 contractdagen tijdens de maand (periode) Sinds 2009 zijn ook ‘gecumuleerde’ uitstroomresultaten beschikbaar, waarbij de (dag)contracten in Dimona met elkaar worden gelinkt, en dus een beter zicht wordt verkregen op aansluitende periodes van werk. De uitstroom naar werk op basis van deze resultaten ligt enkele procentpunten hoger dan een analyse op basis van de individuele tewerkstellingslijnen. Enkel voor het verkrijgen van specifieke gegevens zoals het aandeel contracten van onbepaalde duur, zullen de ‘ruwe’ Dimona-data nog worden gebruikt.
83
De uitstroom naar werk kan niet worden berekend op basis van der werkzoekendencategorie omdat niet elke categorie eenduidig werk of geen werk aanduidt.
173
5.2.1.1 Uitstroom naar werk bij de drie metingen Hierna rapporteren we verder de uitstroom naar werk op basis van de gecumuleerde cijfers van VDAB. Uit Tabel 81 valt af te lezen dat er net als bij de uitstroom uit de werkloosheid, er bij de uitstroom naar werk zowel verschillen tussen percelen merkbaar zijn als tussen aanbieders binnen eenzelfde perceel. Als we de twee verschillende uitstroomcijfers van eenzelfde aanbieder vergelijken, zien we dat sommige aanbieders maar een 2 op 1 ratio halen. Tabel 81: Uitstroom uit de werkloosheid en uitstroom naar werk bij 3 meetmomenten naar aanbieder per perceel (31.03.09) Aantal toegeleide personen
Aantal personen waarvan de uitstroom bekend is
Uitstroom uit de werkloosheid
Uitstroom naar werk
646
435
46,7%
36,7%
Aalst / Sint-Niklaas Groep Intro O-Vl
321
253
41,2%
32,6%
SBS Management
325
182
52,0%
40,5%
Antwerpen
1.204
1.190
35,8%
27,6%
Agens
605
598
33,7%
27,9%
Ascento T-groep - Vitamine W
599
592
37,8%
27,3%
Gent
880
859
43,6%
28,7%
Alexander Calder
440
434
42,7%
25,5%
Vedior
440
425
44,5%
31,9%
Limburg
1.170
1.098
47,8%
32,7%
Alexander Calder
585
571
43,4%
30,2%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
585
527
52,5%
35,4%
Mechelen / Turnhout
719
648
42,3%
33,0%
Ascento T-groep, Vitamine W
359
351
33,1%
28,4%
WEB, Vokans, Kopa
360
297
51,9%
37,6%
Vlaams-Brabant
687
42,2%
30,7%
Vedior
345
342
43,0%
31,0%
Ascento T-groep, Vokans
342
339
41,4%
30,3%
West-Vlaanderen
Totaal
681
680
653
46,6%
34,4%
Groep Intro W-Vl., Vokans
340
322
50,9%
37,2%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
340
331
42,2%
31,6%
5.986
5.845
43,1%
31,5%
Bron: IDEA Consult op basis van Dimona
174
Verklaringen voor verschil volgens de aanbieders Uit de cijfers in Tabel 74 bleek al dat er andere redenen voor uitstroom zijn. De belangrijkste niet-werkgerelateerde reden is ziekte (5,6% bij het eerste meetmoment). Tijdens de interviews kwamen voornamelijk de volgende verklaringen naar voor met betrekking tot de afwijkingen tussen uitstroom naar werk en uitstroom uit werkloosheid: • Verschillende aanbieders geven aan dat een aantal werkzoekenden uitstromen uit de werkloosheid wegens fysische of psychische ziekte. Zij kregen vb. een RIZIV statuut. • Aantal werkzoekenden geven vrijwillig hun recht op uitkering op. • Vrijstellingen van RVA door bijvoorbeeld sociale redenen (mantelzorg) of de werkzoekende gaat terug studeren. • Schorsingen door de RVA. • Andere maar overlijden.
eerder
zeldzame
verklaringen:
gevangenisopname,
175
5.2.1.2 Werk bij de eerste meting De volgende tabel geeft weer wat het aandeel van de positieve uitstroom is na de eerste meting per hoofdaanbieder. We zien dat de percentages voor alle percelen hoger liggen dan de uitstroomresultaten na 3 metingen. Tabel 82: Uitstroom naar werk bij de eerste meting naar aanbieder per perceel (31.03.09)
Aalst / Sint-Niklaas
Aantal toegeleide personen
Aantal personen waarvan de uitstroom bekend is
Uitstroom uit de werkloosheid
Uitstroom naar werk
646
435
52,6%
41,3%
Groep Intro O-Vl
321
253
48,4%
36,8%
SBS Management
325
182
56,5%
45,6%
Antwerpen
1204
1.190
43,1%
35,0%
Agens
605
598
41,8%
36,1%
Ascento T-groep Vitamine W
599
592
44,4%
33,8%
Gent
880
859
50,6%
37,6%
Alexander Calder
440
434
51,1%
35,8%
Vedior
440
425
50,0%
39,5%
Limburg
1170
1.098
55,8%
40,2%
Alexander Calder
585
571
51,3%
38,1%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
585
527
60,4%
42,4%
Mechelen / Turnhout
719
648
49,5%
37,7%
Ascento T-groep, Vitamine W
359
351
40,1%
33,0%
WEB, Vokans, Kopa
360
297
59,3%
42,3%
Vlaams-Brabant
687
681
51,1%
40,3%
Vedior
345
342
51,2%
39,2%
Ascento T-groep, Vokans
342
339
51,0%
41,5%
West-Vlaanderen
680
653
55,1%
42,0%
Groep Intro W-Vl., Vokans
340
322
60,7%
45,7%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
340
331
49,4%
38,3%
Totaal
5986
5.845
50,6%
38,8%
Bron: IDEA Consult op basis van Dimona
176
5.2.1.3 Evolutie van de uitstroom naar werk Maandelijks kan nagegaan worden of de getenderde personen aan het werk zijn of niet op basis van de diverse meetmethodes. Op die manier is het mogelijk hun toestand op te volgen, ook na de meetmomenten. Tabel 83 geeft de beschikbare uitstroomcijfers weer op verschillende meetmomenten en via de verschillende methodes. Hoe verder men in de tijd gaat, hoe minder observaties er zijn. De uitstroom naar werk kent de sterkste stijging tussen de 6de en 12de maand na de eerste meting, maar deze toename is minder uitgesproken dan bij de uitstroom uit de werkloosheid. Tabel 83: Evolutie van de uitstroom naar werk (31.03.09) Meetmoment
Aantal observaties
Uitstroom uit de werkloosheid
Drie meetmomenten (globale uitstroom)
5.686
31,5%
Eerste meting
5.712
38,8%
6 maand na eerste meting
5.431
40,7%
12 maand na eerste meting
4.861
43,3%
18 maand na eerste meting
3.020
44,9%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
In Tabel 84 bekijken we de evolutie van de uitstroom naar werk op verschillende meetmomenten voor een constante groep werkzoekenden waarvan de uitstroom naar werk kan berekend worden 18 maand na de eerste meting. We kunnen dezelfde conclusies trekken als uit de voorgaande tabel. Ook hier stijgt de uitstroom naar werk nog na afloop van de eerste uitstroommeting, en met name tussen de 6de en 12de maand na de eerste meting. Daarna vlakt de evolutie uit. Deze conclusie moet wel nog bevestigd worden als er in de toekomst voor een grotere groep getenderde werkzoekenden resultaten beschikbaar zullen zijn.
Tabel 84: Evolutie van de uitstroom naar werk (31.03.09) Meetmoment
Aantal observaties
Uitstroom uit de werkloosheid
Drie meetmomenten (globale uitstroom)
3.020
32,0%
Eerste meting
3.020
39,5%
6 maand na eerste meting
3.020
40,8%
12 maand na eerste meting
3.020
44,0%
18 maand na eerste meting
3.020
44,9%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
177
De totale uitstroom naar werk stijgt maar de onderliggende dynamiek is groter. In de volgende tabel worden de verschillende meetmomenten vergeleken voor diezelfde groep 3.020 werkzoekenden. Het eerste meetmoment is daarbij telkens als benchmark gebruikt. We zien dat er 6 maand na de eerste meting 10,1% werkzoekenden werk gevonden heeft in vergelijking met de toestand bij de eerste meting terwijl een iets kleinere groep de omgekeerde beweging gedaan heeft. De verschillen zijn nog groter als we kijken naar de 12de en 18de maand na eerste meting. Tabel 85: Wijziging uitstroom naar werk tussen 1ste meetmoment en 6, 12 en 18mnd na eerste meting Toestand 6 maand na eerste meting
Toestand 12 maand na eerste meting
Toestand 18 maand na eerste meting
Nog altijd niet aan het werk
50,3%
45,3%
42,3%
Werk gevonden
10,1%
15,2%
18,2%
Aan het werk gebleven
30,7%
28,8%
26,7%
Niet meer aan het werk
8,8%
10,7%
12,9%
Totaal
100%
100%
100%
Type wijziging categorie werkzoekende
Bron: IDEA Consult op basis van Dimona
Ook indien de vergelijking gemaakt wordt tussen de meetmomenten (vb. tussen de 6de en 12de maand of de 12de en 18de maand) zien we dezelfde dynamiek maar iets minder uitgesproken.
september 2009
178
5.3
Effecten van de trajectbegeleiding
Naast de (objectieve) uitstroomcijfers is het ook nuttig om de mening van de werkzoekende te kennen over wat de begeleiding bijgebracht heeft in de zoektocht naar en het vinden van werk. De motivatie om op zoek te gaan naar werk die al een belangrijk effect was van de oriëntatieweek bij VDAB, is ook tijdens de begeleiding verder verstevigd. Een beter inzicht in wat men kan en wat men wil van werk, komt er minder sterk uit maar toch is dit nog steeds bij de meerderheid een effect van de begeleiding. Zowat één derde geeft aan werk gevonden hebben dankzij de begeleiding, wat in de lijn ligt van de uitstroom naar werk (cf. supra). Figuur 10: Effecten van de begeleiding
Dankzij de begeleiding, bent u gemotiveerder om werk te zoeken.
70,7%
26,6%
Dankzij de begeleiding, bent u gemotiveerder om te werken.
62,1%
34,2%
Dankzij de begeleiding, heeft u meer inzicht gekregen in wat u kunt van werk.
60,8%
36,7%
Dankzij de begeleiding, bent u anders op zoek gegaan naar werk.
60,8%
37,2%
Dankzij de begeleiding, weet u nu wat u wilt doen van werk.
55,6%
40,8%
52,0%
Dankzij de begeleiding, heeft u leren solliciteren.
Dankzij de begeleiding, heeft u werk gevonden.
45,2%
33,2%
Dankzij de begeleiding, heeft u een opleiding gevolgd.
64,4%
24,4%
0%
20%
73,6%
40%
60%
80%
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
september 2009
179
5.4
Kenmerken van de tewerkstelling
Tijdens de bevraging van de werkzoekenden in mei 2008 werd aan de werkzoekenden die verklaarden aan het werk te zijn of geweest te zijn na de begeleiding, wat de kenmerken waren van hun tewerkstelling. Hieronder worden de resultaten besproken. 5.4.1
Ervaringen op de werkvloer
Zowat alle werkzoekenden die sinds de begeleiding aan het werk zijn of geweest zijn, hebben de werksituatie als positief ervaren. Men was vooral erg tevreden om opnieuw aan de slag te zijn en ook de inhoud van het werk en het werkritme beviel hen. Tabel 86: Ervaring door de werkzoekende van de werksituatie Stelling
Akkoord
Niet akkoord
Geen mening
Totaal
U kon zich snel aanpassen aan het werkritme.
91,9%
7,8%
0,3%
989
Uw nieuwe collega’s stonden open voor u.
87,4%
6,1%
6,5%
989
U was tevreden opnieuw aan de slag te zijn.
98,1%
1,5%
0,5%
989
De inhoud van het werk beviel u.
91,2%
7,8%
1,0%
989
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Uit de eerste bevraging, bleek al dat de meeste werkzoekenden best tevreden zijn met de job die ze uitoefenden. Van de 235 respondenten, wilde 85,5% de job blijven doen. De overige willen de job niet blijven doen maar wel aan de slag blijven. Geen enkele werkzoekende gaf aan liever te stoppen met werken.
september 2009
180
5.4.2
Jobinhoud
6 op 10 van de werkzoekende is of was als arbeider aan de slag, vaak in de schoonmaak/huishoudhulp/strijken of als productiearbeider. Bij de bedienden, is men vaak actief in administratie/onthaal of in de verkoop. Slechts een kleine minderheid heeft zich als zelfstandige gevestigd. Tabel 87: Soorten beroepen
Als bediende:
Aantal
Percentage
349
35,8%
Administratie, onthaal
95
9,7%
Verkoop
77
7,9%
Horeca
30
3,1%
Gezondheidszorg, schoonheidszorg
27
2,7%
Leerkracht
2
0,2%
Andere
118
12,2%
Als arbeider:
594
61,0%
Productiearbeider
115
11,8%
Magazijnier, heftruckchauffeur
70
7,2%
Schoonmaak, huishoudhulp, strijken
187
19,2%
Bouw
49
5,0%
Gemeente (vb. groendienst), provincie
28
2,9%
Andere o.a.
145
14,9%
Onderhoud, klusjesman, tuinman
28
2,9%
Chauffeur, koerier
29
2,9%
Als zelfstandige Totaal
31
3,2%
974
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
september 2009
181
Daarnaast blijken ook enkele profielkenmerken een belangrijke rol te spelen o.a. scholingsniveau en geslacht: •
Laaggeschoolden zijn typisch vaker als arbeider aan de slag vb. schoonmaak, productiearbeid terwijl niet-laaggeschoolden vaker de toegang vinden naar bediendenjobs vb. administratie en onthaal.
•
Mannen komen typisch in meer ‘mannenberoepen’ terecht vb. magazijnier/heftruckchauffeur, productiearbeid, bouw, … Vrouwen gaan vaker aan de slag in de schoonmaak/huishoudhulp, als administratief bediende, …
Bijna zes op tien werkzoekenden geven aan dat de job overeenkomt met het jobdoelwit dat in de trajectovereenkomst werd vooropgesteld. Tabel 88: Overeenkomst van job met jobdoelwit in de trajectovereenkomst Aantal
Percentage
Ja
568
57,4%
Nee
369
37,3%
52
5,3%
989
100%
U weet het niet meer. Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Werkzoekenden kunnen aan de slag zijn in diverse types ondernemingen. Uit de eerste werkzoekendenenquête bleek dat het merendeel van de respondenten in de private sector werkt waarbij het grootste deel in een commercieel private onderneming (56,4%) en slechts 8,3% in een interimbedrijf hoewel dit laatste wellicht onderschat wordt omdat een werkzoekende wellicht vaak het bedrijf als werkgever aanziet. Eén op tien van de werkzoekenden is aan de slag bij een overheid en 7% in een dienstenchequebedrijf. 5.4.3 5.4.3.1
Arbeidsvoorwaarden Contracttype
Op basis van Dimona Het type contract geeft in belangrijke mate weer hoe duurzaam de tewerkstelling is. Op basis van Dimona zien we dat een groot deel van de werkzoekenden die tijdens de maand maart 2009 aan het werk was ook nog op het eind van de maand (de laatste kalenderdag) werkte. 8 op 10 is op 31 maart 2009 aan het werk onder een contract van onbepaalde duur, tegenover 76% tijdens de maand.
september 2009
182
Tabel 89: Aantal werkzoekenden en lopende contracten in maart 2009 Op het eind van de maand
Indicator
Tijdens de maand
Aantal toegeleide werkzoekenden
5.986
5.986
Aantal unieke werkzoekenden met een lopend contract
2.267
2.566
Aantal lopende contracten
2.400
100%
4385
100%
Onbepaalde duur
2120
88,3%
2120
48,3%
Bepaald duur
267
11,1%
1045
23,8%
Dagcontract
13
0,5%
1220
27,8%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Op basis van werkzoekendenenquête Uit de werkzoekendenenquête lag het aandeel werkzoekenden met een contract van onbepaalde duur lager, zoals te zien is in de volgende tabel. Uit de eerste werkzoekendenbevraging bleek dat de ruime meerderheid van de werkzoekenden zonder vast contract wel een contract van onbepaalde duur wenst te krijgen. Tabel 90: Arbeidsmarktcontract Aantal
Percentage
Vast contract (onbepaalde duur)
452
45,7%
Tijdelijk contract (bepaalde duur vb. 3 maanden, 6 maanden, 1 jaar)
261
26,4%
Interimcontract (uitzendarbeid)
259
26,2%
16
1,6%
989
100%
Seizoenscontract, oproepcontract Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
september 2009
183
5.4.3.2
Aantal werkuren per week
Het gemiddelde aantal uren ligt relatief hoog nl. 30u. Er is dus een evenwicht tussen deeltijds en voltijds werk, zoals te zien is in de volgende tabel. Tabel 91: Aantal werkuren per week Indicator
Aantal uren
Gemiddeld aantal uren
30,2
Minimum aantal uren
1
Eerste kwartiel aantal uren
20
Mediaan aantal uren
37
Derde kwartiel aantal uren
38
Maximum aantal uren
72
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
De profielkenmerken die hierbij een belangrijke rol spelen, is het geslacht, de leeftijd en de familiale situatie: •
Een man werkt gemiddeld 35,6u per week, een vrouw 26u.
•
Het gemiddelde aantal uren daalt met de leeftijd (33,7u bij de twintigers tegenover 29,9u bij de dertigers en veertigplussers).
•
Het gemiddelde aantal uren ligt het laatst bij de alleenstaanden met personen ten laste (27u).
Uit de eerste werkzoekendenbevraging bleek dat slechts 19% van de werknemers aan de slag is of was in een ploegenstelsel waarvan één op vier in de nachtploeg. 5.4.3.3
Gemiddeld nettoloon
De hoogte van het gemiddelde nettoloon, exclusief extralegale voordelen, nl. €1.032,7 per maand komt overeen met het gemiddelde aantal gewerkte uren. Voor drie vierden van de werkzoekenden is het financieel belangrijk om aan het werk te zijn. Tabel 92: Loonshoogte per maand Nettobedrag (N=626)
Brutobedrag (N=70)
1.032,7 €
1.308,4 €
65 €
160 €
750 €
750 €
Mediaan loonshoogte
1.100 €
1.250 €
Derde kwartiel loonshoogte
1.270 €
1.760 €
Maximum loonshoogte
2.500 €
3.300 €
Indicator Gemiddelde loonshoogte Minimum loonshoogte Eerste kwartiel loonshoogte
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
september 2009
184
5.5
Situatie van de niet-werkende werkzoekenden
5.5.1
Situatie van de niet-werkende werkzoekenden
Indien men niet aan het werk is, verklaart drie vierden van de werkzoekenden in de enquête ingeschreven te zijn als werkzoekende en een werkloosheidsuitkering te ontvangen. 13% ontvangt een ziekte- of invaliditeitsuitkering. Ook op basis van CVS zien we dat de meeste werkzoekende hun uitkering behouden. Slechts 54 of 2% van de werkzoekenden die bij de eerste meting werkloos waren, zijn uitgesloten van het recht op de werkloosheidsuitkeringen. 97% is nog steeds ingeschreven als niet-werkende uitkeringsgerechtigde werkzoekende. Dit percentage stijgt niet als we de werkzoekendencategorie bekijken in de 6de, 12de en 18de maand na eerste meting. 5.5.2
Redenen voor niet-tewerkstelling
De twee belangrijkste redenen om geen werk te vinden zijn volgens de werkzoekenden: •
Niet in staat zijn om te werken omwille van persoonlijke problemen, ziekte
•
Niet aangenomen worden omdat men te oud is, van buitenlandse afkomst is…
Tabel 93: Belangrijkste reden waarom men niet aan het werk is Aantal
Percentage
16
2,3%
U bent niet in staat om te werken (persoonlijke problemen, ziekte).
179
25,0%
U wordt niet aangenomen omdat u te oud bent, van buitenlandse afkomst bent, …
169
23,6%
U zorgt voor uw kinderen (of ouderen).
65
9,1%
U hebt te weinig werkervaring of mist de juiste diploma’s.
71
9,9%
Er is te weinig werk in de sector waar u aan de slag wil.
61
8,5%
U bent een opleiding aan het volgen.
35
4,8%
U start met een job in de nabije toekomst.
27
3,7%
Andere reden nl. …
94
13,1%
U bent niet op zoek naar werk.
U hebt een mobiliteitsprobleem
19
2,7%
U hebt nog geen gepaste job gevonden
25
3,5%
U bent niet gestopt met uw vorige job
10
1,4%
Geen reden
31
4,3%
Totaal
717
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
september 2009
185
6 LEEREFFECTEN VOOR DE AANBIEDERS Uit de bevraging is gebleken dat de meeste aanbieders reeds nieuwe tendering projecten hebben lopen of hebben ingediend (bv. ESF-tendering, tendering activeringsbegeleiding). Hierin zullen ze ongetwijfeld enkele leereffecten van deze tendering kunnen meenemen. De belangrijkste categorieën: •
•
•
leereffecten
kunnen
worden
opgedeeld
in
de
volgende
Leereffecten rond de curatieve doelgroep o
De meeste aanbieders zijn er van overtuigd dat een publieke aanbesteding voor de curatieve doelgroep de meest aangewezen aanpak is.
o
Leren omgaan met de curatieve doelgroep was voor sommige aanbieders een echt leerproces (vb. Ascento). Andere aanbieders hadden al ervaring met de doelgroep via hun reguliere werking.
Leereffecten rond aanpak o
Methodieken voor het begeleiden naar werk van de curatieve doelgroep is een continu leerproces waarbij bijsturingen moeten gedaan worden vb. cliënten strenger aanpakken, aanpassen van begeleidingsintensiteit, intensief inwerken op motivatie, …
o
Eén aanbieder heeft zijn begeleidingsmethodiek halverwege het project drastisch bijgestuurd van individuele begeleiding naar groepsbegeleiding (Ascento).
o
Een aparte (laagdrempelige) ruimte waar de werkzoekenden naar werk kunnen zoeken en zich bijvoorbeeld kunnen voorbereiden op sollicitatiegesprekken is wenselijk.
o
Wanneer in consortium wordt gewerkt, is het ook wenselijk dat de methodieken beter op elkaar worden afgestemd. Keuze van de partners is belangrijk. Het is moeilijk werken indien partners een totaal andere visie hebben.
o
Er is meer aandacht en tijd nodig voor jobcoaching en andere nazorg. Deze elementen zijn een sleutelfactor voor de duurzaamheid van de tewerkstelling van de doelgroep.
Leereffecten rond financiering o
Denken in termen van totale projectkostprijs en niet in termen van individuele trajectkostprijs.
o
Omgaan met resultaatgerichte financiering (cf. supra)
september 2009
186
•
•
Leereffecten rond organisatie en management o
Organisatorische bijsturingen zijn nodig indien men begint te werken met tendering. Indien tendering een continu gegeven wordt binnen de organisatie dient ook tendering een vast onderdeel te zijn van het werk van alle begeleiders. De coördinator van een tenderingproject moet iemand als back-up hebben.
o
Uitbouwen van netwerken vb. met consortium partners, met opleidingsaanbieders.
o
Administratie en monitoring zijn belangrijk. Het invullen/naleven van de administratieve regels is soms moeilijk voor de aanbieders.
Leereffecten rond uitstroom o
Meer vraaggericht werken: werken naar knelpuntberoepen toe.
o
Uitstroomresultaten beter opvolgen en er lessen uit trekken om tijdig te kunnen bijsturen.
september 2009
187
7 VERGELIJKINGSGROEP Actief arbeidsmarktbeleid heeft voornamelijk als doel de herintredingskans van werklozen te verhogen. Meer specifiek voor de proeftuin trajecttendering was één van de beleidsdoelstellingen “de uitstroom naar duurzame tewerkstelling van kansengroepen, langdurig werkzoekenden in het bijzonder te verbeteren”. Om deze doelstelling te kunnen evalueren, is een benchmark nodig waarmee de uitstroomresultaten van de aanbieders kunnen vergeleken worden. We starten met een theoretische voorbeschouwing rond het meten van netto-effectiviteit en gaan daarna in op de mogelijkheden binnen het project van de trajecttendering.
7.1
Theoretische voorbeschouwing
De effectiviteit van een tewerkstellingsmaatregel wordt zowel door micro-effecten (op het niveau van de werkzoekende) en macroniveau (op het niveau van de economie) bepaald. Daarbij kunnen we onderscheid maken tussen kortetermijneffecten en langetermijneffecten (de Koning et al, 200584). De volgende matrix geeft de verschillende mogelijke effecten weer. Tabel 94: Matrix van effecten van actief arbeidsmarktbeleid Type effect Micro-effecten
Korte termijneffecten Herintredingskans Insluitingseffect85
Macro-effecten
Verdringing86 Aansluiting vraag en aanbod
Lange termijneffecten Toekomstige kans op werkloosheid Doorstroming van gesubsidieerde arbeid naar reguliere arbeid Aanbod van arbeid Loonvorming Werkgelegenheid
Bron: IDEA Consult op basis van de Koning J., Gelderblom A., Zandvliet K. & van den Boom L. (2005), Effectiviteit van reïntegratie, De stand van zaken, Literatuuronderzoek, SEOR, Rotterdam.
In dit onderzoek zullen wij ons voornamelijk toespitsen op de korte termijn microeffecten van de trajecttendering en meer bepaald de herintredingskans. De herintredingskans kan via verschillende manieren gemeten worden. De meest gebruikte zijn de werkloosheidsduur en de uitstroom. Bij het project trajecttendering wordt de uitstroom gemeten aan het einde van het traject en de twee daarop volgende maanden. Deze uitstroomcijfers meten de bruto-
84
De Koning J., Gelderblom A., Zandvliet K. & van den Boom L. (2005), Effectiviteit van reïntegratie, De stand van zaken, Literatuuronderzoek, SEOR, Rotterdam.
85
Het insluitingseffect houdt in dat deelname aan een traject, de werkzoekende gedurende de trajectduur uitsluit van mogelijke deelname aan de arbeidsmarkt.
86
Verdringing treedt op als de toegenomen kans op werk van de deelnemende groep ten koste gaat van een groep die niet deelneemt aan de maatregel. Deze laatste groep kan zowel uit werklozen als werkenden bestaan.
september 2009
188
effectiviteit en houden geen rekening met eventuele dead-weight effecten. Het is namelijk mogelijk dat de werkzoekende, ook zonder tendering, werk zou gevonden hebben. Als men deze effecten wil elimineren, dient men dus een vergelijkingsgroep samen te stellen met dezelfde kenmerken als de getenderde werkzoekenden maar zonder deelname aan het tenderingproject. De uitstroomcijfers van beide groepen dienen vergeleken te worden om de nettoeffectiviteit van het project te kunnen meten (Heylen & Bollens, 200587; Vos et al., 200088). In een netto-effectiviteitsanalyse dient men dus twee belangrijke elementen te bepalen: 1. De bepaling van het nulscenario: om de netto-effectiviteit te meten en de kosten-batenanalyse te kunnen uitvoeren (cf. infra) dient bepaald te worden met welke beginsituatie het tenderingproject vergeleken dient te worden. Er zijn twee mogelijkheden: a. Geen traject als nulscenario: Wat was de uitstroomkans van een werkzoekende indien hij niet getenderd was en ook geen traject had doorlopen bij de VDAB? b. VDAB-traject als nulscenario: Wat was de uitstroomkans van een werkzoekende indien hij niet getenderd was maar indien hij door de VDAB trajectbegeleiding kreeg? Men dient echter in het oog te houden of de vergelijking technisch mogelijk is en betrouwbare resultaten oplevert. 2. De samenstelling van de vergelijkingsgroep: in principe zou voor elk individu het uitstroomresultaat met tendering en zonder tendering (met of zonder VDAB-traject) moeten vergeleken worden. Dit is uiteraard onmogelijk (‘counterfactual’) en dus moet men een schatting maken van wat het uitstroomresultaat zonder tendering zou geweest zijn. Verschillende methodes bestaan om een vergelijkingsgroep samen te stellen (Heylen & Bollens, 200589; Bollens, 200090; Hekelaar et al., 200691, de Koning et al., 200592): a. Sociale experimenten zijn de perfecte (kwantitatieve) benadering van de ‘counterfactual’. Ex ante wordt de groep die in aanmerking komt om deel te nemen aan een bepaalde maatregel op willekeurige wijze in twee subgroepen opgesplitst. De ‘experimentele’ subgroep mag deelnemen aan de maatregel, de ‘controlegroep’ niet. Uiteraard is dit
87
Heylen V. & Bollens J. (2005), Evaluatie van de sluitende aanpak van werkloosheid in Vlaanderen in het kader van de Europese Werkgelegenheidsstrategie, HIVA, p95-135.
88
Vos S., Struyven L. & Bollens J. (2000), Werk, werkloos, werk: Effectiviteit en kosten-batenanalyse van reïntegratieprojecten voor werkzoekenden, Eindrapport van de ex post-evaluatie van het Vlaamse ESF-programma 1997-1999, HIVA.
89
Heylen V. & Bollens J. (2005), Evaluatie van de sluitende aanpak van werkloosheid in Vlaanderen in het kader van de Europese Werkgelegenheidsstrategie, HIVA, Leuven.
90
Bollens J. (2000), Impactevaluatie van actief arbeidsmarkbeleid, HIVA, Leuven.
91
Hekelaar A., Zwinkels W. & Braat A. (2006), De juiste klant op het juiste traject: een onderzoek naar de netto-effectiviteit van het Rotterdamse reïntegratiebeleid voor het ontwikkelen van klantprofielen, Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rotterdam.
92
De Koning J., Gelderblom A., Zandvliet K. & van den Boom L. (2005), Effectiviteit van Reïntegratie, de stand van zaken, literatuuronderzoek, SEOR, Rotterdam.
september 2009
189
geen instrument dat kan gebruikt worden bij een ex-post evaluatie en stuit deze benadering bovendien op ethische problemen. b. Niet-experimentele benadering omvat meerdere kwalitatieve en kwantitatieve methodes: 1. Percepties van deelnemers ten aanzien van het effect; 2. Vergelijken van de situatie van de arbeidsmarktpositie van deelnemers voor en na deelname; 3. Samenstellen van een groep van niet-deelnemers die maximaal vergelijkbaar is met de groep van deelnemers aan de maatregel. Op één element na (deelname aan de maatregel) zijn alle kenmerken die een rol spelen voor de uitstroom gelijk. In de praktijk is dit nagenoeg onmogelijk te bereiken omdat de lijst van potentiële factoren die een invloed hebben op de uitstroomkans bijzonder lang is en omdat sommige van deze factoren bovendien moeilijk meetbaar zijn in kwantitatieve termen. Er zijn ook nog andere vertekeningsproblemen die met deze benadering gepaard gaan, zoals de selection bias (enkel de gemotiveerde werkzoekenden nemen deel aan de maatregel). Hierbinnen zijn verschillende methodes om vergelijkingsgroep van niet-deelnemers samen te stellen:
een
i. 1 op 1-matching: voor iedere persoon wordt een vergelijkbare persoon gezocht die dezelfde kenmerken bezit93. In de praktijk wordt het aantal dimensies vaak beperkt zodat het samenstellen van een vergelijkingsgroep mogelijk wordt. Dit gaat uiteraard gepaard met de nodige beperkingen naar interpretatie toe. ii. Statistische matching (timing of eventsmethode): via een statistisch model (vb. multivariaat duurmodel (Hekelaar et al, 2006)) wordt het verband bepaald tussen arbeidsmarktsucces en alle relevante achtergrondkenmerken (inclusief deelnamestatus). Gaten in de onderliggende matchingtabel worden dan opgevuld door de structuur die het statistisch model oplegt (extrapolatie). iii. Propensity Score Matching: via een statistisch model wordt de kans geschat dat iemand deelneemt aan de maatregel a.d.h.v. achtergrondkenmerken, vervolgens wordt voor iedere deelnemer een niet-deelnemer gezocht met dezelfde voorspelde deelnamekans. Daarnaast kan eventueel nog met andere relevante kenmerken rekening worden gehouden (vb. werkloosheidsduur)
93
Deze methode werkt gebruikt voor de studie die de VDAB in 2004 zelf uitvoerde over de nettoeffecten van de VDAB-trajectwerking.
september 2009
190
7.2 7.2.1
Uitvoering Bepaling nulscenario
Bij het bepalen van het nulscenario moet vooral uitgegaan worden van de politieke keuzes die in 2004 zijn gemaakt. Daarbij staat de sluitende aanpak centraal en de noodzaak om langdurig werkzoekenden opnieuw te activeren. Indien men dus niet voor marktwerking zou gekozen hebben, dan zouden de werkzoekenden door VDAB begeleid zijn. Dit is ons nulscenario. 7.2.2
De samenstelling van de vergelijkingsgroep
Omdat er ex-ante geen vergelijkingsgroep werd samengesteld, is enkel nog de niet-experimentele benadering mogelijk, meerbepaald het samenstellen van een groep die maximaal vergelijkbaar is met de groep van de getenderden. In theorie mag maar één kenmerk tussen de getenderden en de vergelijkingsgroep verschillen nl. de keuze voor tendering en moeten alle andere kenmerken gelijk zijn. Relevant hierbij zijn kenmerken van de werkzoekende (profiel, afstand tot arbeidsmarkt) en kenmerken van de omgeving zoals conjunctuur en regio. Zijn deze kenmerken niet gelijkaardig, dan kunnen ze een rol spelen in de verklaring van de verschillen in uitstroom. In de trajecttendering zijn we voornamelijk geïnteresseerd in die groep die in aanmerking kwam om getenderd te worden, maar bij VDAB in begeleiding is gegaan. Als referentieperiode nemen we alle trajecten die tussen januari 2006 en juni 2007 zijn gestart. Bij de opmaak van de vergelijkingsgroep stoten we op 2 belangrijke problemen: 1. Op basis van de afstand tot de arbeidsmarkt werd door de trajectbepaler een keuze gemaakt tussen tendering of niet tenderen. Deze opdeling werd echter nooit geregistreerd. We kunnen dus bij de groep van de werkzoekenden die verder door VDAB zijn begeleid geen onderscheid maken tussen deze werkzoekenden die niet tenderbaar waren omwille van hun beperkte of te grote afstand tot de arbeidsmarkt, en deze die wel tenderbaar waren. 2. De werkzoekenden die uitgenodigd waren voor het OC en in aanmerking kwamen om getenderd te worden, waren curatief gelabelden. Na verloop van tijd werden ook de werkzoekenden met een negatieve evaluatie van de RVA bij deze doelgroep gevoegd. Deze laatste groep blijkt een veel grotere groep te zijn (ongeveer 30.000) dan de initiële doelgroep (12.000). De RVA-doelgroep is gemiddeld jonger en kent een kortere gemiddelde werkloosheidsduur. Het grootste deel van de RVA-doelgroep is door VDAB begeleid. Door het laat beschikbaar komen van de gegevens, was er onvoldoende tijd om een 1-op-1 matching uit te voeren. Daarom gaan we hierna descriptief te werk. In de eerste plaats zullen we de profielkenmerken van beide groepen met elkaar vergelijken. Daarna kijken we naar de verschillen in uitstroomresultaten.
september 2009
191
7.2.3
Vergelijking van de kenmerken van de werkzoekenden
7.2.3.1
Profielkenmerken
De volgende tabel geeft de belangrijkste cijfers weer wat betreft de profielkenmerken van de werkzoekenden. De werkloosheidsduur en de leeftijd liggen merkelijk hoger bij de getenderden. Tabel 95: Vergelijking profielkenmerken van de werkzoekenden tussen getenderden en de vergelijkingsgroep Kenmerk
Getenderden (5.986)
Vergelijkingsgroep (36.565)
Geslacht (aandeel vrouwen)
54,4%
53,7%
Laaggeschoold
55,4%
51,0%
Gemiddelde werkloosheidsduur
4,5 jaar
1,8 jaar
Gemiddelde leeftijd
41 jaar
32,5 jaar
9,1%
16,8%
Allochtoon
17,1%
19,9%
Rijbewijs
73,1%
66,6%
Goede tot zeer goede kennis van het Nederlands
96,4%
88,4%
Actieve RVA-status
49,9%
80,9%
Arbeidshandicap
Bron: IDEA Consult op basis van CVS
7.2.3.2
Randvoorwaarden en redenen voor werkloosheid
In de intakeleidraad die aan het eind van het OC door de trajectbepaler wordt ingevuld, krijgen we meer zicht op het profiel van de werkzoekenden. In de eerste tabel wordt weergegeven met welke randvoorwaarden de werkzoekenden kampen en of deze een belemmering vormen in hun zoektocht naar werk. Mobiliteit en een zorgtaak/kinderlast zijn zowel voor de getenderden als de vergelijkingsgroep de belangrijkste randvoorwaarden. Op de derde plaats komt leeftijd voor de getenderde groep en fysieke kenmerken voor de vergelijkingsgroep.
september 2009
192
Tabel 96: Sociale en communicatieve factoren/attitudes: randvoorwaarden Pluspunt
Neutraal
Belemmering
TT
VG
TT
VG
TT
VG
45,0%
42,2%
36,1%
38,3%
18,9%
19,5%
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
13,8%
12,0%
Leeftijd
32,4%
46,8%
57,4%
47,6%
10,3%
5,6%
Fysieke kenmerken
41,7%
43,3%
54,1%
45,8%
4,2%
10,9%
Werkloosheidsval
nvt
nvt
nvt
nvt
3,8%
5,0%
Geletterdheid
nvt
nvt
nvt
nvt
2,3%
3,1%
Vermoeden van kansarmoede
nvt
nvt
nvt
nvt
0,8%
1,4%
23,5%
32,7%
76,6%
67,3%
n.v.t.
n.v.t.
Mobiliteit Zorgtaak/kinderlast
Werkverleden
Bron: IDEA Consult op basis van CVS TT=trajecttendering VG=vergelijkingsgroep
Anderzijds tracht de trajectbepaler ook na te gaan wat de oorzaken zijn voor werkloosheid. Onderstaande tabel geeft de verdeling van de werkzoekenden weer. Het werkzoekgedrag blijkt problematischer bij de getenderde groep dan de vergelijkingsgroep. Aan de andere kant zijn er andere redenen die voor de laatste in een belangrijke mate spelen nl. medische reden, kennis van het Nederlands, psychische reden… Tabel 97: Redenen voor werkloosheid In ernstige mate
In geringe mate
Niet
TT
VG
TT
VG
TT
VG
Werkzoekgedrag (sollicitatiegedrag)
43,3%
20,6%
37,3%
33,1%
19,3%
46,4%
Beroepskennis en attesten – diploma’s
14,0%
15,9%
35,0%
32,2%
51,0%
51,9%
Externe factoren (vb. arbeidsmarkt)
9,1%
9,9%
35,6%
34,5%
55,4%
55,6%
Medische reden
3,8%
9,8%
11,6%
11,6%
84,6%
78,7%
Sociale reden
3,5%
4,9%
11,6%
13,4%
84,9%
81,7%
Onvoldoende kennis Nederlands
1,4%
9,5%
5,5%
7,7%
93,1%
82,8%
Psychische reden
1,2%
4,6%
6,1%
7,1%
92,7%
88,3%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS
september 2009
193
7.2.4
Vergelijking van de uitstroomresultaten van de werkzoekenden
7.2.4.1
Uitstroom uit de werkloosheid
Als we het uitstroomresultaat op basis van 3 metingen met elkaar vergelijken dan zien we de VDAB het lijkt beter te doen dan de aanbieders: 48,8% versus 43,1%. VDAB haalt echter ook niet de norm. Zetten we de diverse meetmomenten uit op grafiek, dan zien we dat het verschil tussen beide groepen eerst wat toeneemt om vervolgens weer wat af te nemen. Voor beide groepen is er een positieve trend te zien. De stijging tussen de 8ste en de 12de maand is het grootst bij de getenderde groep.
Uitstroom uit de werkloosheid
Figuur 11: Vergelijking van de uitstroom uit de werkloosheid tussen de trajecttendering en een vergelijkingsgroep die werd begeleid door VDAB
68,9%
70% 65% 60%
62,2% 57,2%
55% 50,6% 50% mnd6
mnd7
mnd8
mnd12
mnd18
mnd24
Meetmoment Vergelijkingsgroep
Getenderden
Bron: IDEA Consult op basis van CVS
De verschillen zijn mogelijks grotendeels te verklaren door de gemiddeld hogere werkloosheidsduur/leeftijd bij de getenderden. Als we namelijk de jongste leeftijdscategorieën (tot 30 jaar) of de kortdurig werkzoekenden (< 1,5 jaar) uit de vergelijkingsgroep nemen, dan daalt het uitstroomresultaat tot deze die behaald zijn in de trajecttendering.
september 2009
194
7.2.4.2
Uitstroom naar werk
Hier kunnen we dezelfde conclusies trekken. VDAB scoort over de drie uitstroommetingen heen beter dan de aanbieders: 36,0% t.o.v. 31,5%. De volgende figuur geeft de evolutie weer. Figuur 12: Vergelijking van de uitstroom naar werk tussen de trajecttendering en een vergelijkingsgroep die werd begeleid door VDAB
Uitstroom naar werk
60% 55%
51,2%
50% 45%
43,6%
40%
38,8%
44,9%
35% 30% mnd6
mnd7
mnd8
mnd12
mnd18
mnd24
Meetmoment Vergelijkingsgroep
Getenderden
Bron: IDEA Consult op basis van CVS
7.3
Besluit
Het bleek erg moeilijk om een vergelijkingsgroep op te stellen. Meer inspanningen zijn nodig om dit in de toekomst mogelijk te maken. We zien dat de VDABtrajecten het beter doen dan trajecttendering. Als we echter de laagste categorieën van leeftijd of werkloosheidsduur uit de groep weglaten, tot de gemiddelde leeftijd/werkloosheidsduur vergelijkbaar is met deze van de getenderden, dan zien we weinig verschillen. We kunnen dus besluiten dat de trajecttendering niet geleid heeft tot hogere uitstroomresultaten, maar wellicht ook niet tot lagere.
september 2009
195
8 VERKLAREND MODEL
8.1
Overzicht verklarende factoren
Zoals weergegeven in onderstaande figuur, delen we de verklarende factoren die het uitstroomresultaat mee beïnvloeden op in een viertal groepen van rechtstreeks beïnvloedende factoren. Het gaat om: 1. Kenmerken van kenmerken)
de
werkzoekenden
(harde
kenmerken
en
zachte
2. Kenmerken van het traject dat de werkzoekende doorlopen heeft 3. Kenmerken van de aanbieder die het traject uitvoerde 4. Kenmerken van de omgeving (externe factoren) Indirecte invloed gaat uit van: •
De werkzoekende en de aanbieder, die gezamenlijk de aard van het traject bepalen
•
VDAB, die de doelgroep van de tendering bepaalde, de werkzoekenden selecteerde en toeleidde naar de aanbieder. Daarnaast heeft VDAB een impact op de aard van het traject, in de mate waarin ze via de warme overdracht en de trajectbepaling daar een invloed op heeft.
Figuur 13: Overzicht verklarende factoren voor uitstroomresultaat
4. Omgevingsfactoren 4 groepen rechtstreeks beïnvloedende factoren
1. Werkzoekende
Uitstroomresultaat
Trajectovereenkomst en deelname trajectbegeleiding
3. Aanbieder
Trajectovereenkomst en aanbod trajectbegeleiding
2. Traject Opstellen trajectbepaling / overdracht Selectie + toeleiding werkzoekenden
VDAB In onze analyse van succesfactoren vertrekken we van de rechtstreekse invloedsfactoren. In het volgende deel worden de factoren benoemd en opgelijst.
september 2009
196
8.2 8.2.1
Resultaten kwantitatieve analyse Methodologie
In dit deel trachten we een verklarend econometrisch model op te bouwen dat het uitstroomresultaat modelleert. Aangezien het uitstroomresultaat van elke werkzoekende 2 waarden kan aannemen (namelijk 0 of 1) opteren we voor een binair logitmodel dat de kans modelleert dat de werkzoekende positief uitstroomt. Afhankelijk van de gekozen uitstroomindicator betekent dit uitstroom uit de werkloosheid of uitstroom naar werk op een bepaald meetmoment (1ste meting, 3 metingen, na 6 maand, na 12 maand en na 18 maand). Bij een binair logitmodel is de onafhankelijke (of de te verklaren) variabele Y dus een binaire responsvariabele met 2 mogelijke uitkomsten, namelijk 0 of 1. Hierbij is Y=1 als de werkzoekende positief uitgestroomd is. Indien hieraan niet voldaan is, krijgt Y de waarde 0. In de logistieke regressie wordt bepaald in welke mate de verklarende variabelen (ook X-variabelen genoemd) de kans beïnvloeden dat de gebeurtenis die door de afhankelijke variabele wordt gemeten (nl. dat de werkzoekende positief uitstroomt) zich voordoet. De logistieke regressie is een multivariate statistische methode die het voordeel heeft rekening te houden met het geheel van de onafhankelijke variabelen die verondersteld worden een invloed te hebben op het uitstroomresultaat, eerder dan het afzonderlijke verband tussen de afhankelijke variabele en elk van de verklarende variabelen (zoals bijv. in een correlatieanalyse). Alle verklarende variabelen die werden getest zijn opgelijst in Annex 8:. Uit de Tabel 160 blijkt dat de meerderheid van de X-variabelen categorische variabelen zijn, dit zijn nominale variabelen waarvan de waarde in een aantal klassen opgedeeld wordt. De tabel vermeldt welke waardeklassen elke variabele kan aannemen alsook welke klasse als referentieklasse gebruikt wordt. Zo heeft de variabele ‘geslacht’ twee klassen (man en vrouw), waarvan vrouw de referentieklasse is. Dit betekent dat het uitstroomresultaat van mannen vergeleken zal worden met dit voor vrouwen. Daarnaast worden in het model ook een aantal numerieke (of continue) variabelen opgenomen zoals bijvoorbeeld werkloosheidsduur, leeftijd en de duur van het traject. Om inzicht te krijgen in welke factoren opgenomen kunnen worden in de logistieke regressie werden eerst drie correlatieanalyses uitgevoerd die elk nuttige informatie opleverden: 1. Correlatieanalyse tussen de 15 uitstroomindicatoren onderling: deze analyse geeft informatie over de significantie en de sterkte van het verband tussen de uitstroomindicatoren. Bij zeer sterke onderlinge correlatie kan het aantal te testen Y-variabelen gereduceerd worden. 2. Correlatieanalyse tussen de verklarende variabelen onderling: deze analyse vertelt ons welke X-variabelen sterk met elkaar gecorreleerd zijn en dus best niet samen opgenomen worden in het model. 3. Correlatieanalyse tussen de uitstroomindicatoren en de verklarende variabelen: toont aan welke verklarende variabelen significant gecorreleerd zijn met de verschillende uitstroomindicatoren. Deze variabelen zijn een goed startpunt om op te nemen in de logistieke regressie. Het teken van een significante correlatiecoëfficiënt geeft reeds
september 2009
197
een indicatie over het effect dat deze variabele heeft responsvariabele (namelijk positief (uitstroomverhogend) of (uitstroomverlagend)). Variabelen zonder significante correlatie echter wel significant worden in de logistieke regressie en dienen getest te worden.
op de negatief kunnen dus ook
In een tweede fase werd een logitmodel geschat voor elke uitstroomindicator die weerhouden werd in de correlatieanalyse. We bespreken hierna eerst de resultaten van de drie correlatieanalyses en gaan dan dieper in op de geschatte modellen. 8.2.2
Correlatie tussen de verschillende uitstroomindicatoren
In een eerste stap werd de correlatie tussen de verschillende uitstroomindicatoren onderzocht. Het doel van de correlatieanalyse is om na te gaan of er een significant verband bestaat tussen de uitstroomindicatoren en om de sterkte van dit significant verband te meten. De resultaten van de correlatieanalyse staan samengevat in Tabel 98 hieronder. Alle 15 uitstroomindicatoren bleken zeer significant gecorreleerd te zijn met elkaar (p-waarde < 0,0001). De grootte van de correlatiecoëfficiënt welke de sterkte van het verband weergeeft, is echter sterk verschillend zoals weergegeven in Tabel 9894. De belangrijkste vaststellingen in deze tabel zijn: •
De correlatie tussen indicatoren die uitstroom uit werkloosheid meten en deze die uitstroom naar werk meten is eerder matig (0,50 - 0,60)
•
Er is een zeer sterke correlatie (rond 0,85) tussen indicatoren die zich baseren op een eerste meting en deze die zich baseren op drie metingen (zowel bij uitstroom uit werkloosheid als bij uitstroom naar werk). Op basis van deze vaststelling werd beslist om voor de verdere analyse de indicatoren die zich baseren op 3 metingen te gebruiken.
•
Indicatoren die uitstroom naar werk meten op het eind van de maand en deze die uitstroom naar werk meten tijdens de maand zijn sterk gecorreleerd (correlatiecoëfficiënten van 0,70-0,90). Gezien deze sterke correlatie zullen enkel nog de indicatoren die uitstroom naar werk meten op het eind van de maand verder meegenomen worden in de analyse.
De resultaten van de correlatieanalyse tussen de uitstroomindicatoren onderling laten ons toe het aantal indicatoren te reduceren van 15 naar 8 indicatoren, namelijk:
94 De resultaten uit Tabel 98 bleken nauwelijks te verschillen indien de correlatie uitsluitend gemeten werd voor de groep personen waarvan het resultaat na 18 maand reeds gekend is (2113 personen).
september 2009
198
•
4 indicatoren voor uitstroom uit de werkloosheid (3 metingen, na 6 maand, na 12 maand en na 18 maand)
•
4 indicatoren voor uitstroom naar werk gemeten op het einde van de maand (3 metingen, na 6 maand, na 12 maand en na 18 maand).
september 2009
199
Tabel 98: Resultaten correlatieanalyse tussen de verschillende uitstroomindicatoren Uitstroom uit werkloosheid 1ste meting
3 metingen
Na 6 mnd
Na 12 mnd
Uitstroom naar werk (op eind van de maand) Na 18 mnd
1ste meting
3 metingen
Na 6 mnd
Na 12 mnd
Na 18 mnd
Uitstroom naar werk (tijdens de maand) 1ste meting
3 metingen
Na 6 mnd
Na 12 mnd
Na 18 mnd
Uitstroom uit werkloosheid 1ste meting
0,86
3 metingen
0,50
0,38
0,25
0,52
0,50
0,41
0,31
0,24
0,63
0,62
0,42
0,30
0,24
0,55
0,39
0,27
0,51
0,57
0,44
0,32
0,24
0,55
0,65
0,43
0,30
0,23
Na 6 mnd Na 12 mnd Na 18 mnd
0,54
0,38
0,37
0,40
0,64
0,41
0,30
0,41
0,45
0,64
0,39
0,30
0,54
0,37
0,35
0,41
0,62
0,39
0,29
0,33
0,39
0,61
0,39
0,26
0,26
0,29
0,37
0,59
0,20
0,23
0,29
0,35
0,57
0,84
0,56
0,57
0,46
0,70
0,73
0,53
0,55
0,46
Uitstroom naar werk (op eind van de maand) 1ste meting 3 metingen
0,59
Na 6 mnd Na 12 mnd
0,54
0,43
0,62
0,72
0,54
0,50
0,41
0,65
0,51
0,58
0,63
0,86
0,62
0,51
0,64
Na 18 mnd
0,47
0,50
0,62
0,89
0,64
0,38
0,41
0,50
0,62
0,89
Uitstroom naar werk (tijdens de maand) 1ste meting
0,86
3 metingen Na 6 mnd
0,51
0,41
0,52
0,42
0,64
0,52 0,66
Na 12 mnd Na 18 mnd Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Aantal observaties (N) per meetmoment: 1ste meting: N = 5564 3 metingen: N = 5564 Na 6 maand: N = 5236 Na 12 maand: N = 3849 Na 18 maand: N = 2113
september 2009
0,62 0,66
200
8.2.3
Correlatie tussen de verklarende variabelen
In een tweede stap werd een correlatieanalyse uitgevoerd tussen de verklarende variabelen onderling. Indien er een significant en voldoende groot verband gevonden wordt tussen verklarende variabelen kan dit problemen opleveren bij het schatten van de logistieke regressie (nl. probleem van multicollineariteit95). Een vaak gehanteerde vuistregel zegt dat indien de correlatiecoëfficiënt tussen twee variabelen hoger is dan 0,5 deze best niet samen in het model opgenomen worden. De resultaten van de correlatieanalyse tussen de verklarende variabelen zijn opgenomen in Annex 9: (zie Tabel 161 tot Tabel 167). In deze tabellen worden enkel de correlatiecoëfficiënten weergegeven die minstens een significantieniveau van 5% hebben. De voornaamste vaststellingen zijn:
95
•
De correlatie tussen de kenmerken van de werkzoekende (zie Tabel 161) is doorgaans zeer zwak (coëfficiënt < 0,30). De grootste coëfficiënt wordt gevonden tussen leeftijd en werkloosheidsduur (0,38). Al deze Xvariabelen kunnen dus gecombineerd worden in logitmodel.
•
Tussen de kenmerken van het traject zijn er veel significante correlaties (zie Tabel 162). De significante correlatiecoëfficiënten zijn meestal eerder klein (< 0,5). Enkele kenmerken zijn sterker gecorreleerd en worden dus best niet samen opgenomen in het model. Zo blijkt bijvoorbeeld de variabele trajecttypologie sterk gecorreleerd met heel wat andere kenmerken van het traject (bijv. afwijking trajectovereenkomst en werkelijkheid, sollicitatietraining, beroepsgerichte vorming, opleiding/begeleiding op de werkvloer, duur van het traject).
•
Alle kenmerken van de aanbieder zijn significant gecorreleerd met elkaar (zie Tabel 164). Vaak gaat het hier ook om sterke correlaties (> 0,5). Vooral de variabelen trajectprijs en deskundigheid blijken sterk gecorreleerd te zijn met andere kenmerken van de aanbieder. In het model zullen dus maar een beperkt aantal kenmerken van de aanbieder tegelijk opgenomen kunnen worden.
•
Tabel 165 vat de resultaten samen van de correlatieanalyse tussen kenmerken van de aanbieder en kenmerken van het traject, alsook tussen kenmerken van de omgeving en kenmerken van het traject. Opnieuw merken we heel wat sterke correlaties (> 0,5). Vooral de variabelen bemiddelingstijd per week, werken aan belemmeringen en begeleidingsmethodologie vertonen een sterk verband met zowel kenmerken van de aanbieder als van de omgeving
•
Tussen kenmerken van de omgeving en kenmerken van de aanbieder vinden we veel significante, maar doorgaans kleine correlatiecoëfficiënten (zie Tabel 167).
Bij meervoudige regressie kan multicollineariteit optreden wanneer de onafhankelijke variabelen (Xvariabelen) onderling sterk correleren. Het effect op de afhankelijke variabele Y wordt dan arbitrair omdat beide X-variabelen vrijwel dezelfde variatie in Y verklaren. De oplossing is om één van de onderling correlerende X-variabelen uit de analyse te verwijderen.
201
8.2.4
Correlatieanalyse tussen uitstroomindicatoren en verklarende variabelen
Gezien het grote aantal verklarende factoren (nl. 35) en het feit dat 8 uitstroomindicatoren weerhouden werden, is het nuttig eerst een verkennende correlatieanalyse tussen de uitstroomindicatoren en de verklarende factoren uit te voeren, alvorens met het schatten van het model te beginnen. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in Annex 10: (zie Tabel 168, Tabel 169 en Tabel 170). De voornaamste bevindingen uit de correlatieanalyse tussen de uitstroomindicatoren en de kenmerken van de werkzoekende zijn (zie ook Tabel 168): •
Een hogere leeftijd, man zijn en een langere werkloosheidsduur zijn allen variabelen die significant negatief gecorreleerd zijn met vrijwel alle uitstroomindicatoren
•
Arbeidsgehandicapt zijn alsook van allochtone afkomst zijn hebben beide een negatief verband met uitstroomindicatoren naar werk. Met uitstroomindicatoren uit werkloosheid hebben deze variabelen vrijwel geen significante relatie.
•
Het feit dat men omwille van financiële redenen genoodzaakt is te gaan werken heeft een negatieve correlatie met uitstroom uit de werkloosheid na 6 maand en na 12 maand. Deze variabele heeft geen significante correlatie met de indicatoren die uitstroom naar werk meten.
•
Een goede kennis van het Nederlands en het beschikken over een rijbewijs B (of meer) correleren enkel positief met uitstroom uit de werkloosheid met als meetmoment 3 metingen.
•
De variabele scholing heeft geen significante correlatie met één van de 8 uitstroomindicatoren
Op basis van de correlatieanalyse tussen de uitstroomindicatoren en de kenmerken van het traject stellen we het volgende vast (zie ook Tabel 169): •
Continue oriëntatie uitstroomindicatoren
is
positief
gecorreleerd
met
vrijwel
alle
•
Het niet werken aan belemmeringen heeft een negatief verband met de meeste uitstroomindicatoren, terwijl (soms) werken aan belemmeringen een positieve relatie heeft met uitstroom uit de werkloosheid alsook naar werk
•
Persoonsgerichte vorming correleert negatief met de meeste uitstroomindicatoren, terwijl opleiding/begeleiding op de werkvloer een positief verband kent met uitstroom. Dit komt overeen met de correlatiecoëfficiënten die we vinden voor de variabele trajecttypologie.
•
Individuele en groepsgerichte begeleidingsmethodieken hebben een negatieve relatie met uitstroom. Een methodologie die beide combineert is positief gecorreleerd met alle uitstroomindicatoren.
202
Tot slot kunnen we ook enkele zaken opmerken op basis van de correlatieanalyse tussen de uitstroomindicatoren en de kenmerken van de aanbieder en van de omgeving (zie ook Tabel 170): •
Profitorganisaties kennen uitstroomindicatoren.
•
Belgische aanbieders correleren positief met uitstroom.
•
De trajectprijs heeft een negatieve relatie met vooral uitstroomindicatoren naar werk.
•
Aanbieders met private of overwegend private inkomsten hebben een negatief verband met uitstroom, terwijl aanbieders met overwegend publieke of gemengde inkomsten positief correleren met de uitstroomindicatoren.
•
We merken significante correlaties tussen het perceel en de uitstroomindicatoren. Antwerpen en Gent hebben een negatieve correlatiecoëfficiënt, terwijl Aalst/Sint-Niklaas, Limburg en WestVlaanderen positief correleren met de uitstroomindicatoren.
•
Zowel een actieve als een passieve opvolging door RVA kennen een negatieve relatie met uitstroom. Indien opvolging door RVA niet van toepassing is, blijkt het verband met de uitstroomindicatoren positief te zijn.
8.2.5
een
negatief
verband
met
vrijwel
alle
Verklarend model
De resultaten van de vorige correlatieanalyses vormden het startpunt voor het schatten van het logitmodel. In totaal werden 8 logitmodellen geschat, één voor elke uitstroomindicator die weerhouden werd uit de correlatieanalyse. Tabel 99 hieronder vat deze 8 modellen samen. De lage correlatiecoëfficiënten die gevonden werden tussen de verschillende uitstroomindicatoren en de verklarende variabelen (zie Tabel 168, Tabel 169 en Tabel 170) doen reeds vermoeden dat de verklarende kracht van de modellen beperkt zal zijn. Dit blijkt ook in Tabel 99 waar de max-rescaled R²96 ten hoogste 14% bedraagt. De R² neemt nog af naarmate het meetmoment verder in de tijd genomen wordt. Modellen die de kans op uitstroom uit de werkloosheid schatten, blijken ook een grotere verklarende kracht te hebben dan modellen met een indicator voor uitstroom naar werk als afhankelijke variabele. Concreet houdt de beperkte verklarende kracht van de geschatte modellen in dat er heel belangrijke verklarende variabelen zijn die de uitstroom van een werkzoekende bepalen die niet in het model werden opgenomen. Omgevingsfactoren zoals de conjunctuur, het aantal openstaande vacatures spelen ongetwijfeld ook een rol in het vinden van werk. Daarnaast bevat het model ook geen zachte kenmerken van werkzoekenden zoals hun motivatie om werk te vinden of hun sociale integratie. Dat de verklarende kracht van een
96
R² is een statistische maat die weergeeft hoe goed de fit van het voorgestelde model is. R² heeft een maximum van minder dan 1 bij discrete modellen (d.i. R²max). Om een maat te hebben die een maximale waarde van 1 kan aannemen, wordt de max-rescaled R² gebruikt. De maxrescaled R² wordt berekend als de verhouding tussen R² en de maximale waarde die R² kan aannemen (R²/ R²max).
203
model beperkt is, doet echter geen afbreuk aan het feit dat het model ons inzicht kan geven in de significantie en het teken van de onderzochte X-variabelen.
204
Tabel 99: Binaire logit: kans dat een werkzoekende uitstroomt uit werkloosheid / naar werk Uitstroom uit werkloosheid 3 metingen
Na 6 mnd
Geslacht (M)
-0,25***
-0,23***
Leeftijd
-0,02***
-0,04***
Na 12 mnd
Uitstroom naar werk (einde maand) Na 18 mnd
3 metingen
-0,24***
-0,27***
-0,12***
-0,13***
-0,12***
NS
-0,02***
-0,02***
-0,01**
-0,02***
-0,02***
-0,02***
NS
0,13***
0,16***
0,19***
Allochtoon (0) Rijbewijs
Na 6 mnd
Na 12 mnd
Na 18 mnd
0,10***
Financiële situatie (ja) Neen
NS
NS
Weigering
NS
NS
-0,003**
NS
Arbeidsgehandicapt Werkloosheidsduur
-0,003***
NS
0,12*
0,09*
0,17***
-0,004***
-0,002***
-0,002*
-0,002*
Oriëntatie (geen) Beperkt Specifiek Continu
NS
NS
0,73***
NS
NS
-0,50*
NS
NS
NS
NS
NS
0,30***
0,48***
0,35***
0,37***
0,11**
0,14**
Afwijking TO en werk (van uitg nr beperkt) Beide beperkt
0,25***
Beide uitgebreid Van beperkt naar uitg
0,25**
NS
0,13*
-0,65***
-0,23***
-0,31***
Begmethodologie (individueel) Groep
0,34**
NS
0,28*
NS
0,29*
NS
NS
NS
Beide
0,24*
0,22**
NS
0,26***
NS
NS
NS
0,22**
Module 5
-0,32***
-0,21**
-0,16**
-0,19***
Module 6
0,30*
0,25**
0,53***
0,51***
0,46***
Deskundigheid
0,04*
Trajectprijs
0,0004*** 0,0004**
Inkomsten aanbieder (overwegend publiek) Gemengd
0,76***
0,42***
Overwegend privaat
-0,41***
-0,43***
-0,34**
NS
Privaat Perceel (Antwerpen) Aalst/St.-Niklaas
0,50**
Gent
-0,23**
Limburg
NS
Mechelen/Turnhout
NS
Vl.-Brabant
-0,21**
West-Vlaanderen
0,17*
Opvolging RVA (actief) Passief N.v.t. Aantal observaties R²
-0,98*
-0,67*
NS
-0,76**
-0,78***
NS
NS
0,87***
0,58***
NS
0,64***
0,53***
NS
NS
1165
1400
3849
2113
4439
5236
3849
2113
13,9%
9,3%
6,8%
5%
7,3%
5,1%
4,3%
2,4%
Bron: IDEA Consult op basis van eigen schattingen *** significantie 1%, ** significantie 5%, * significantie 10%, NS niet significant
205
Uit bovenstaande tabel kan een aantal conclusies getrokken worden die meestal overeenkomen met de bevindingen uit de correlatieanalyse: •
Mannen hebben een kleinere kans op uitstroom uit de werkloosheid alsook op uitstroom naar werk dan vrouwen.
•
De leeftijd van de werkzoekende heeft een negatieve invloed op alle uitstroomindicatoren.
•
Niet-allochtonen hebben een hogere kans op uitstroom naar werk dan allochtonen. Op uitstroom uit de werkloosheid heeft deze variabele echter geen significant effect. Dezelfde bevinding geldt voor de variabele arbeidsgehandicapt.
•
De werkloosheidsduur heeft een negatieve indicatoren voor uitstroom.
•
Continue oriëntatie verhoogt de kans op uitstroom in vergelijking met geen oriëntatie. Dit effect speelt vooral bij de uitstroomindicatoren uit werk.
•
Zowel groepsgerichte begeleiding als een methodologie die groepsgerichte en individuele begeleiding combineert, zorgen voor een hogere uitstroom in vergelijking met enkel individuele begeleiding. Hier merken we een verschil met de resultaten van de correlatieanalyse.
•
Persoonsgerichte vorming beïnvloedt vooral uitstroom uit de werkloosheid negatief, terwijl opleiding/begeleiding op de werkvloer een positief effect heeft op uitstroomindicatoren.
•
In vergelijking met aanbieders met overwegend publieke inkomsten, hebben aanbieders met (overwegend) private inkomsten een kleinere kans op uitstroom. Aanbieders met gemengde inkomsten verhogen de kans op uitstroom (opnieuw vergeleken met aanbieders met overwegend publieke inkomsten).
invloed op vrijwel alle
206
9 BESLUIT
9.1
OC, trajectbepaling en toeleiding
1. Is de duurtijd van het oriëntatiecentrum voldoende? Biedt het oriëntatiecentrum mogelijkheid tot differentiatie werkzoekenden? Tijdens het OC komt heel wat naar boven zodat de beslissing over al dan niet tendering kan genomen worden. Door de complexiteit van de problematiek van sommige werkzoekenden, is het echter niet mogelijk om aan de hand van het OC de werkzoekende in één van de vijf vooropgestelde types in te delen. Voor sommige werkzoekenden duurt het OC te lang, vooral voor de gemakkelijk plaatsbare werkzoekenden. Voor anderen zou het dan weer wat langer mogen duren omdat het motiveren en oriënteren na een zeer lange werkloosheidsduur tijd vraagt. Daarnaast duurt het soms maanden voordat bepaalde problemen aan het licht komen. 2. Is de keuze tussen begeleiding intern (VDAB) en extern (aanbieder) objectief? Gebeurt de keuze tussen de aanbieders objectief? De beslissing om al dan niet te tenderen gebeurt objectief op basis van de criteria die werden vooropgesteld. Alle werkzoekenden die aan de voorwaarden voldoen om getenderd te worden en die dus inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt mits intensieve begeleiding, worden toegeleid. Er zijn wel enkele verschillen wat betreft de toeleiding van twijfelgevallen. Twijfelgevallen worden soms bij VDAB gehouden, soms getenderd, afhankelijk hoe groot de potentiële doelgroep is om te tenderen in een regio. De keuze tussen de twee aanbieders in het perceel is objectiever geworden na de bijsturingen door de centrale diensten van VDAB. Slechts in 3 LKC’s hield men na verloop van tijd nog deels rekening met het profiel en de motivatie van de werkzoekende om de aanbieder te bepalen. 3. Biedt het oriëntatiecentrum trajectbepaling?
een
goede
input
voor
verdere
Door de reorganisatie van het OC vormt deze een betere input voor het opstellen van de trajectbepaling. Men vertrekt nu meteen van één of meerdere realistische jobdoelwitten om de intakeleidraad te doorlopen, terwijl dit vroeger vaak nog tijdens de trajectbepaling moest gebeuren. Hierdoor zijn de trajectbepalingen meer afgestemd op de kortste weg naar werk en weerspiegelen ze minder de jobaspiraties van de cliënt. 4. In hoeverre is het model werkinstrument voor de trajectovereenkomst?
van trajectbepaling een efficiënt verdere uitwerking naar de
Sommige aanbieders bouwen verder op de trajectbepaling tijdens de intake, anderen doen opnieuw een oriëntatie van de werkzoekenden en gebruiken de trajectbepaling om de resultaten mee te vergelijken.
207
5. In welke mate is de trajectbepaling zinvol? Deels biedt de inhoud van de trajectbepaling nuttige basisinformatie voor de aanbieder maar onvoldoende om de trajectovereenkomst zonder bijkomende kennismaking en oriëntatie op te maken. Een deel van de informatie gaat verloren bij de overdracht tussen trajectbepaler en de aanbieder. De werkzoekenden erkennen het belang en de onderschrijven van de trajectbepaling weinig of niet.
draagkracht
van
het
6. Kan de toeleidingsgarantie worden waargemaakt? Door de doelgroep uit te breiden en iets soepeler om te gaan met de voorwaarden om getenderd te worden, kon in elke perceel de toeleidingsgarantie worden waargemaakt. 7. Wat zijn de redenen waarom wel of waarom niet bepaalde andere doelgroepkenmerken zoals geslacht, leeftijd, scholing, afkomst, etc. meer of minder aanwezig zijn bij de toeleiding? Als we vergelijken met de totale groep van langdurig werkzoekenden, dan zien we wat geslacht en afkomst betreft, weinig verschillen met de globale populatie van langdurig werkzoekenden. Het aandeel werkzoekenden met een arbeidshandicap is minder aanwezig omdat werkzoekenden die voor minstens 33% arbeidsgehandicapt zijn, niet getenderd worden en door gespecialiseerde diensten begeleid worden. Ook de laaggeschoolden zijn ondervertegenwoordigd. Wellicht spelen bij deze kansengroep belangrijke randproblematieken mee waardoor een belangrijk deel niet getenderd mag worden. Het aandeel van de ouderen is kleiner bij de getenderden dan in de globale populatie. De voornaamste reden hiervoor is het feit dat werkzoekenden ouder dan 50 jaar niet meegenomen worden in de sluitende aanpak. De toegeleide werkzoekenden hebben een langere werkloosheidsduur dan de globale groep, wellicht omdat er een hoog aandeel 40-plussers tot de groep behoort en omdat de nood aan intensieve begeleiding hoger is bij werkzoekenden die al langer werkloos zijn. Als we vergelijken met de groep die bij VDAB in begeleiding is gegaan (curatief gelabelden uitgebreid met de RVA-doelgroep) dan zien we dat de werkloosheidsduur en de leeftijd merkelijk hoger liggen bij de getenderden. Blijkbaar zal deze groep meer nood gehad hebben aan intensieve bemiddeling en ev. competentieversterking. Daarom zien we ook dat werkzoekgedrag een belangrijkere oorzaak voor werkloosheid is bij de getenderden dan bij de vergelijkingsgroep die in begeleiding kwam van VDAB.
9.2
Begeleiding
8. In welke mate verloopt het traject in functie van de behoefte van de werkzoekende? In welke mate wordt het traject daadwerkelijk op maat van de werkzoekende gemaakt? Komen zijn specifieke
208
problemen aan bod? Wordt de vraag van de cliënt voldoende beantwoord? Over het algemeen kunnen we stellen dat de begeleiding op maat is van de noden van de werkzoekenden. De meeste aanbieders geven duidelijk aan dat ze hun begeleiding en de acties die gepland worden aanpassen aan wat de cliënt nodig heeft om via de kortste weg aan het werk te kunnen. Niet alleen de inhoud van de trajecten maar ook de intensiteit van de begeleiding wordt door verschillende aanbieders aangepast aan het specifiek profiel van de werkzoekenden. Ondanks de aanpak op maat kunnen we niettemin stellen dat het gelijkheidsprincipe blijft gelden. Hiermee bedoelen we dat werkzoekenden met een identiek profiel en noden, eenzelfde begeleiding krijgen. We kunnen de aanpak met andere woorden als volgt samenvatten: “op maat maar voor iedereen hetzelfde”. 9. Voldoet het trajectverloop en de onderdelen verwachtingen van de werkzoekenden?
ervan
aan
de
Vaak zijn de werkzoekenden niet of weinig op de hoogte van wat het traject inhoudt en waar ze voor staan. Daarom is het moeilijk na te gaan of het traject aan hun verwachtingen voldoet omdat die verwachtingen niet duidelijk zijn. Aan de start van het tendertraject heeft de meerderheid een afwachtende en volgzame houding. Op basis van de bevraging van de werkzoekenden en het lage aantal klachten dat VDAB heeft ontvangen, kunnen we stellen dat na afloop van hun traject de meeste werkzoekenden tevreden zijn over de begeleiding die werd geboden. 10. In welke mate spelen organisatorische elementen een rol? Wordt voldoende de idee van onafhankelijke trajectbegeleiding gevolgd, die ervoor moet zorgen dat werkzoekenden niet op basis van het organisatiebelang van opleidingsverstrekkers in de trajectwerking zouden instromen? Er wordt in belangrijke mate gebruik gemaakt van interne opleidingen, vooral wat betreft module 3 en 5. De opleidingsacties zijn in functie van het traject. Trajectwerking is onafhankelijk van de andere acties binnen de organisatie. Doordat de aanbieders zelf instaan voor de financiering van de opleidingen, wordt dit oneigenlijke gebruik van opleidingen ontmoedigd. Integendeel, er wordt zeer kritisch overwogen of de opleiding wel zinvol is. In het kader van verlenging van trajecten, wordt er wel eens een opleiding opgestart binnen de organisatie. 11. In welke mate is er sprake van onder- of overinvestering in de opleidingsmodules? Wordt er soms vanuit een korte termijn perspectief onvoldoende geïnvesteerd in kwalificerende opleidingsmodules? Uit de bevraging bleek dat de aanbieders uitgaan van een korte termijn perspectief waarbij gezocht wordt naar de kortste en meest efficiënte weg naar werk voor de doelgroep van de tendering. Enkel indien de volgende voorwaarden voldaan zijn, wordt geïnvesteerd in opleiding: 1. De opleiding moet de beste kans bieden op het vinden van werk
209
2. De opleiding moet de kortst mogelijke weg zijn naar werk 3. De werkzoekenden moet voldoende motivatie tonen voor de opleidingen 4. De opleiding moet financieel haalbaar zijn We zien dat het aandeel uitgebreide trajecten kleiner is dan voorzien dan in de trajectbepaling en de trajectovereenkomst. Dit uit zich in een relatief gemiddelde duurtijd van de trajecten die uitkomt op 11 maanden, wat lager is dan VDAB op basis van gelijkaardige trajecten had voorzien in het bestek. Spreken van een onderinvestering is moeilijk omdat het niet duidelijk is of meer competentieversterking voor een grotere uitstroom zou gezorgd hebben. Uit het verklarende model blijkt dat van alle opleidingsmodules (3, 4, 5 en 6) enkel module 6 een positieve impact heeft op de uitstroom. Daarbij is het mogelijk dat de strenge selectie van de werkzoekenden door de aanbieders deze goede resultaten deels verklaart. Mogelijks speelt de niet-meetbare competentieversterking bij de doelgroep van de trajecttendering een belangrijke rol in de tewerkstellingsresultaten, zeker op langere termijn. 12. Wordt de beoogde competentieversterking bereikt? Er zijn twee types competentieversterking die men kan bereiken met de tendering. Ten eerste kan men competentieversterking bereiken via specifieke acties onder module 3, 4, 5, 6. Daarnaast gebeurt een deel van deze inhoudelijke competentieversterking tijdens de begeleidingsgesprekken via aanbodgerichte acties, en deze worden niet geregistreerd in CVS. We zien een grote discrepantie tussen wat er in de TOK wordt opgenomen aan acties en wat er uiteindelijk effectief aan acties word gedaan. De competentieversterking zoals beoogd in de trajectovereenkomst wordt niet bereikt. Hier zijn verschillende verklaringen voor: •
De aanbieder past niet altijd even nauwkeurig de TOK aan.
•
Acties worden niet geregistreerd of onder de verkeerde modules
•
Jobdoelwitten kunnen tijdens het traject wijzigen waardoor de initiële competentieversterkende acties niet langer relevant zijn.
•
De aanbieders zijn zeer selectief in het verstrekken van opleidingsmodules (zie ook verder, vraag rond overof onderinvestering in competentieversterking).
Een tweede vorm van competentieversterking kan men bereiken doordat de werkzoekende het tenderingtraject op zich doorloopt onafhankelijk van de inhoudelijke competentieversterking die bijvoorbeeld opleidingen met zich meebrengen. De trajectbegeleiding kan als het ware een proces in gang zetten bij de werkzoekende waardoor onder meer weerstanden en andere randvoorwaarden kunnen overwonnen worden. Werkzoekenden leren vaardigheden die ze anders niet zouden leren zoals: •
Assertiviteit bijvoorbeeld door zelf te telefoneren met werkgevers
210
•
Sociale vaardigheden door gesprekken met begeleider en/of andere werkzoekenden
•
Empowerment, zelfvertrouwen, motivatie
•
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
•
Het vermogen om opnieuw structuur aan te brengen in hun leven
Vele aanbieders zijn ervan overtuigd dat het juist deze competenties zijn waaraan de werkzoekenden de meeste nood hebben om uiteindelijk aan werk te geraken. Dit is echter moeilijk meetbaar. 13. Wat is de kwaliteit van de integrale trajectbegeleiding? In welke mate verschilt de kwaliteit van de trajectbegeleiding naar doelgroepen? De intensiteit van de integrale trajectbegeleiding kunnen we uitdrukken in aantal uren begeleiding per week. Gemiddeld gezien kunnen we stellen dat de aanbieders in het geval van individuele begeleiding één face-to-face gesprek hebben met de werkzoekenden om de twee weken gedurende 1u à 1u30 minuten. Wanneer we deze twee parameters combineren komen we ongeveer op 35 minuten face-to-face begeleiding per week. In het geval van groepsbegeleiding loopt het aantal uren op van 4 uur per week tot 16 uur per week (4 halve dagen). Om een uitspraak te kunnen doen over de kwaliteit van de integrale trajectbegeleiding dienen we eerst op te lijsten welke elementen de kwaliteit bepalen van een traject. Deze lijst is gebaseerd op de VIONA-studie rond trajectbegeleiding van werkzoekenden in Vlaanderen (de Cuyper et al., 2004)97. Daarnaast werden elementen toegevoegd vb. op basis van de doelstellingen van de trajecttendering.
97
De Cuyper P., Heylen V. & Struyven L. (2004), Trajectbegeleiding van werkzoekenden in Vlaanderen: de kloof tussen beleid en uitvoering onderzocht, VIONA-onderzoeksprogramma.
211
Kwaliteitselementen Een traject op maat van de behoeften van de werkzoekenden
Evaluatie
☺
Argumenten Zie eerdere evaluatievraag
Een intensieve begeleiding met regelmatig face-to-face contact met begeleider
Intensiviteit van 30 à 40 minuten per week is laag. Bij groepsbegeleiding is meer intensieve begeleiding mogelijk en deze methode blijkt ook tot betere resultaten te leiden.
Positieve bijdrage tot vinden van werk
Uitstroomresultaten naar werk op basis van CVS liggen een stuk lager dan de uitstroom uit de werkloosheid en de resultaten die VDAB behaald bij de volledige groep van de langdurig werkzoekenden (jaarverslag 2007).
Positieve bijdrage tot vinden van duurzaam werk
☺
Als men werk vindt, gaat het vaak over een contract van onbepaalde duur. Ook op lange termijn zien we de uitstroom naar werk nog stijgen.
☺
Gezien de gemiddeld relatief korte trajectduur door het lage aantal competentieversterkende acties, bereikt men een hoge graad van duurzaamheid van het werk.
Efficiënt: kortste weg naar duurzaam werk
Traject dat de competentieversterking aanbiedt die nodig is
Eerder onderinvestering in (geregistreerde) competentieversterkende acties maar onduidelijk of dit een negatieve invloed heeft op de resultaten.
Traject oefent positieve invloed uit op het gedrag en de werkattitude van de werkzoekende
☺
Onrechtstreekse competentieversterking onderdeel van de begeleiding volgens de aanbieders en effectief aanwezig volgens de werkzoekenden.
Deskundigheid van de trajectbegeleiders
☺
Bekwaamheid wordt door werkzoekenden en VDAB vrij positief ingeschat
Evenwichtige caseload van de begeleiders
Goede nazorg bij tewerkstelling
•
Caseload is sterk verschillend tussen aanbieders
•
Begeleiders geven aan voor sommige taken te weinig tijd te hebben zoals nazorg, uitbouw van een netwerk van werkgevers…
•
Hoewel de aanbieders nazorg wel een belangrijk onderdeel vinden, heeft de trajectbegeleider er in de praktijk niet de tijd voor.
•
Aan de andere kant blijkt er ook niet zo’n grote nood aan nazorg vanuit het oogpunt van de werkzoekende. 60% van de werkzoekenden worden op de werkvloer door een collega begeleid. Daarnaast geeft 30% aan dat ze er geen nood aan hebben.
212
Op bepaalde aspecten scoort de trajecttendering goed, op andere minder goed. Meer bepaald wat betreft de uitstroom naar werk zien we dat het aandeel werkzoekenden dat naar tewerkstelling uitstroomt relatief laag is, maar het dan wel vaak over duurzaam werk gaat. Als we elk kwaliteitselement een maximale score van 1 geven (indien ☺), dan bekomt de trajecttendering een totale score van 6,5 op 10 wat de kwaliteit van de trajectbegeleiding betreft.
9.3
Uitstroom
14. Wat blijkt uit de vergelijking van de tewerkstellingsresultaten met de resultaten van de uitstroommeting gebruikt voor resultaatsfinanciering? Zijn de gehanteerde uitstroomnormen een betrouwbare weergave van dit tewerkstellingsresultaat? Wanneer kan er sprake zijn van een positief tewerkstellingsresultaat? De uitstroommeting uit de werkloosheid (43,1%, drie metingen) is een sterke overschatting van de uitstroom naar werk (31,5%, drie metingen). In dit opzicht zouden de tewerkstellingscijfers zelf een betere referentie zijn voor het meten van de resultaten van de begeleiding. Daartegenover zijn er echter verschillende meetmethodes voor het bepalen van de uitstroom naar werk op maandelijkse basis. De strengste methode meet of een contract loopt op de laatste dag van de maand, de minst strenge of de werkzoekende tijdens de maand een lopend contract heeft gehad. Een meer genuanceerd beeld verkrijgen we indien we rekening houden met het aantal contracturen per maand. Indien men de duurzaamheid van het tewerkstellingsresultaat wil meten, zal men een nieuwe methodologie moeten ontwikkelen waarbij rekening gehouden wordt met het type contract en het gewerkte volume over een bepaalde periode. Een concreet voorstel wordt gedaan in de aanbevelingen. 15. Was de uitstroomnorm goed bepaald? Het werken met normbepalingen op basis van resultaten uit het verleden houdt een zeker risico in. In het geval van de trajecttendering moet benadrukt worden dat de groep op basis waarvan de normberekening gebeurde wellicht onvoldoende vergelijkbaar was met de toegeleide groep van werkzoekenden. Zo lag het aandeel 40-plussers lager dan in de trajecttendering en ging het bovendien om vrijwillige trajecten bij deze leeftijdsgroep.
213
Deel 4: FINANCIËLE EVALUATIE
214
1 INLEIDING De financiële evaluatie gaat in op een aantal financiële aspecten van het tenderingproject. We onderscheiden twee onderwerpen die telkens in een afzonderlijk hoofdstuk besproken worden. In de eerste plaats gaan we in op de wijze waarop de vergoeding van de aanbieders bepaald wordt (resultaatgerichte financiering) en de mogelijke effecten hiervan. Een tweede aspect betreft het concept van overfinanciering, vermeld in het bestek voor de aanbieders. We schetsen het inkomstenprofiel van de aanbieders, en maken een raming van de kostendekkendheid van de tendering. De facturatie en het systeem van tussentijdse betalingen werden in het eerste deel ‘Projectevaluatie’ besproken als onderdeel van de uitvoeringsstructuur voor de trajecttendering.
215
2 RESULTAATGERICHTE FINANCIERING Het doel van dit hoofdstuk is het beschrijven van het mechanisme van de resultaatgerichte financiering van de tendering. Dit mechanisme werd al in kaart gebracht bij het hoofdstuk over de aanbestedingsprocedures. We herhalen hier kort de belangrijkste principes. In een volgende paragraaf overlopen we de mogelijke effecten van deze resultaatgerichte financiering.
2.1
Principes
Voor de Vlaamse tender trajectbegeleiding werd gekozen voor een gedeeltelijke resultaatfinanciering. Dit financieringsmodel impliceert dat de aanbieders voor een deel een vaste vergoeding krijgen per traject (inspanningsfinanciering) en daarnaast een variabele vergoeding ontvangen afhankelijk van het behaalde resultaat (resultaatfinanciering). Box 1 geeft aan hoe het vast en variabel deel berekend zal worden. Box 7: Bepaling van vast en variabel gedeelte van het financieringsmodel Het vast gedeelte wordt uitbetaald per opgestart traject en is gelijk aan: I x 70% / T Het variabel gedeelte wordt, tot de uitstroomnorm bereikt wordt, uitbetaald per positief resultaat. Dit variabel gedeelte is gelijk aan: (I x 30%) / (T x N%) met
I = de totale intekenprijs (en gegunde prijs) van het totaal aantal gegunde trajecten per aanbieder T = het aantal gegunde trajecten voor die aanbieder N = de uitstroomnorm voor het betrokken perceel
Bij het bereiken van de vooropgestelde uitstroomnorm zal het volledig variabel gedeelte uitbetaald zijn. Indien het aantal positieve trajecten onder de uitstroomnorm ligt, is het betaalde saldo verhoudingsgewijs lager dan het variabel gedeelte. Men spreekt dan van een malus. Naast een vast en variabel gedeelte is er ook nog een bonus voorzien vanaf het moment dat het aantal positieve resultaten de vooropgestelde norm met meer dan 3% overschrijdt. Per bijkomend positief traject (boven de norm) wordt in dat geval 500 EUR als bonus uitbetaald. Tabel 100 toont aan de hand van een voorbeeld wat de gevolgen zijn van de resultaatgerichte financiering naargelang de behaalde positieve uitstroom door de aanbieders. Het voorbeeld gaat uit van een lot met 360 trajecten waarvoor een uitstroomnorm van 49% geldt (= 176 trajecten). De globale trajectprijs van de aanbieder bedraagt 2.757,5 euro. Voor vijf uitstroomscenario’s wordt berekend hoeveel de vaste en variabele financiering bedraagt. Op basis daarvan wordt de malus berekend. De som van vaste financiering, variabele financiering en de bonus is de totale vergoeding. Ten
216
slotte wordt de totale vergoeding gedeeld door het totaal aantal toegeleide trajecten (360) om de gemiddelde vergoeding per traject te berekenen. Hieruit blijkt dat het halen van een betere uitstroom dan de norm geen aanleiding geeft tot een proportioneel hogere gemiddelde vergoeding. Het niet halen van de norm wordt verhoudingsgewijze wel financieel bestraft. We merken op dat een aanbieder die geen positieve uitstroom behaalt – wat geen realistische veronderstelling is – toch nog een behoorlijke vergoeding ontvangt (zie vb. gemiddelde trajectprijs van 1.930,3 euro). Tabel 100: Voorbeeld van resultaatgerichte financiering voor lot met 360 trajecten en een prijs per traject van 2757,5 euro* Positieve uitstroom/ totaal aantal trajecten
Vaste financiering
Variabele financiering
(Malus)
Bonus
Totaal bedrag
Gerealiseerde gemiddelde trajectprijs
Positieve uitstroom<norm (-26 trajecten)
150/360
694.890
253.815,3
(49.287,3)
0
948.705,3
2.635,3
Positieve uitstroom=norm
176/360
694.890
297.810
0
0
992.700
2.757,5
Positieve uitstroom>norm (+26 trajecten)
202/360
694.890
297.810
0
13.000
1.005.700
2.793,6
0/360
694.890
0
(297.810)
0
694.890
1.930,3
360/360
694.890
297.810
0
92.000
1.084.700
3.013,1
Geen positieve uitstroom Maximale positieve uitstroom
Bron: IDEA Consult *bedragen in euro
De verhouding vast/variabel is 0,7/0,3 maar dit geldt alleen voor de totale financiering op het moment dat de uitstroomnorm precies gehaald wordt. Voor elke marginale uitstroom beneden de uitstroomnorm geldt dat een aanbieder hier EUR 1692 extra voor ontvangt en dit maakt de verhouding vast/variabel: 0,53/0,47. Dit staat enigszins in contrast met de bonus van EUR 500 die een aanbieder in Vlaanderen ontvangt voor elk resultaat boven de uitstroomnorm. De marginale vergoeding voor elke additionele uitstroom boven de uitstroomnorm ligt hiermee op 30 procent van de marginale vergoeding voor elk uitstroomresultaat beneden die norm. De conclusie is dat het financieringsmodel de aanbieders sterk prikkelt om de uitstroomnorm te realiseren maar nauwelijks prikkelt om een beter resultaat te halen dan de uitstroomnorm. Een dergelijk model kan het parkeren van werkzoekenden stimuleren omdat de aanbieders na een tijd een goed zicht krijgen welke personen moeilijk naar werk te begeleiden zijn. Het is immers vanuit het perspectief van de aanbieder rationeel om mensen voor wie het moeilijk is om een uitstroomresultaat te realiseren te parkeren wanneer daar maar een geringe financiële vergoeding tegenover staat.
217
In een dergelijk model neemt naarmate de uitstroomnorm hoger gesteld wordt de marginale variabele trajectvergoeding af. Voor een uitstroomnorm van 67 procent bijvoorbeeld, is de marginale vergoeding voor elk resultaat beneden de norm €1.241 wat ongeveer driekwart is van de marginale vergoeding bij een uitstroomnorm van 49 procent. Dit is contra-intuïtief want hoe hoger de uitstroomnorm des te meer zou je aanbieders een incentive moeten geven om die norm ook te halen. Het bestek voorziet ook een volledige capaciteitsgarantie voor elke gegunde aanbieder. VDAB engageert zich tot het volledig toeleiden van de gegunde trajecten per aanbieder. Indien de regisseur er niet in slaagt de gegunde trajecten volledig toe te leiden, zal de aanbieder een compensatievergoeding van 1.000 EUR ontvangen voor elk ontbrekend traject. Door de uitbreiding van de doelgroep en het soepel omspringen met de criteria, zal de capaciteitsgarantie in elk perceel gehaald worden waardoor geen compensatievergoedingen zullen moeten uitbetaald worden. Bepalend voor de financiering is uiteraard de uitstroomnorm. Deze wordt uitgedrukt in een percentage positieve uitstroom. Een positief uitstroomresultaat betekent dat de klant op het moment van de uitstroommetingen niet meer als niet-werkende werkzoekende ingeschreven is98. Voor het Vlaamse tenderingproject werden uitstroomnormen bepaald op basis van de behaalde uitstroomnormen van VDAB in het verleden. Om rekening te houden met verschillen in de economische toestand tussen regio’s werd een uitstroomnorm bepaald per perceel (cf. supra).
2.2
Mogelijke effecten
Waarom kiest men voor een resultaatgerichte financiering? Struyven et al (2004) stellen dat resultaatgerichte financiering een middel is om effectieve en efficiënte reïntegratie op de arbeidsmarkt te bevorderen. Het is dus geen doel op zich. Andere aspecten in de relatie tussen aanbieder en opdrachtgever zijn minstens even belangrijk om tot goede resultaten te komen vb. duidelijke afspraken rond samenwerking, vertrouwen in de samenwerking. Toegepast onder de juiste voorwaarden, kan resultaatgerichte financiering tot volgende positieve effecten leiden: •
Betere sturing van de aanbieder richting beoogd resultaat namelijk uitstroom naar werk.
•
Flexibele budgettering bij VDAB in functie van de resultaten waardoor men uiteindelijk een betere inzet van de beschikbare publieke middelen kan krijgen.
Mogelijke negatieve effecten van resultaatgerichte financiering zijn onder meer: •
Meest aandacht van de aanbieders voor gemakkelijkst bemiddelbaren en parkeren van moeilijker te plaatsen personen.
98
Alle categorieën in de codering van de werkzoekenden met een codenummer groter dan 14 zorgen bij de resultaatmeting voor een positief resultaat. Dit betreft bijvoorbeeld de personen die voltijds of deeltijds werk hebben gevonden.
218
•
Risicomijdend gedrag vanwege de aanbieders wegens onzekerheid over totale vergoeding voor dienstverlening.
•
Te weinig investering in acties die slechts indirect of op langere termijn bijdragen tot het beoogde resultaat (vb. opleiding, langere trajecten).
•
Bevorderen van uitstroom uit de werkloosheid maar niet naar werk doordat bij de trajecttendering het beoogd resultaat uitstroom naar werk is maar de meting nog gebeurt via uitstroom uit de werkloosheid.
Deze effecten zullen in sterkere mate optreden naarmate de behaalde resultaten een grotere rol spelen in het uiteindelijke financiële resultaat. In het geval van de trajecttendering kan men uit de berekeningsformule afleiden dat de resultaatsgerichtheid van het systeem (gedefinieerd als het aandeel variabele financiering) afhangt van: •
de verhouding vast/variabel vergoeding (70/30)
•
de gestelde uitstroomnorm in het perceel
•
de hoogte van de bonus (bonus voor positieve trajecten boven de norm)
•
de intekenprijs (enkel in het geval van positieve trajecten onder de norm, wegens toepassing van forfaitaire bonus voor trajecten boven de norm)
De omvang van het perceel speelt geen rol in relatieve termen, wel in absolute cijfers. Dit geldt ook voor de hoogte van de intekenprijs. Ze beïnvloedt slechts in beperkte mate het aandeel van de variabele financiering in het totaal resultaat, maar kan in absolute termen wel voor grote verschillen in de inkomsten zorgen. De voorwaarden om de resultaatgerichte financiering goed te laten werken, werden bepaald in eerder onderzoek. We zullen hier nagaan in welke mate de voorwaarden vervuld zijn. De voorwaarden zijn gebaseerd op de lijst in Struyven et al (Neemt de markt over, 2004) en werden waar nodig aangevuld of verfijnd.
219
Tabel 101: Voorwaarde voor functioneren resultaatgerichte financiering toegepast op trajecttendering Voorwaarde
Trajecttendering
Op het niveau van de aanbieders (het aanbod)
Score** 3,75/5
Transparante en meetbare diensten (definitie en registratie van diensten in termen van indicatoren)
Gedeeltelijk, trajectacties gedefinieerd en geregistreerd in CVS, bemiddelingsgesprekken of – activiteiten niet
Ruimte bij de aanbieder voor de invulling van het traject (ruimte om het proces in te vullen)
Ja
1
Transparantie van de input of de kenmerken van de doelgroep
Ja, kenmerken doelgroep duidelijk vooraf bepaald
1
Instroomgarantie voor de aanbieder
Ja
1
Kennis van doelgroep, kennis van kosten van arbeidsbemiddeling en eventueel opleiding voor de doelgroep met het oog op prijszetting*
Gedeeltelijk/beperkt
Op het niveau van de opdrachtgever/aanbesteder van diensten (de vraag)
0,5
0,25
4,5/6
Registratie -en monitoringsysteem
Ja, centraal registratie- en monitoringsysteem op basis van CVS
1
Aangepaste resultaatsindicatoren*
Nee, uitstroom uit werkloosheid omdat uitstroom naar werk niet mogelijk was
0
Flankerend beleid van ondersteunende voorzieningen (bv. kinderopvang, mobiliteit,...)
Gedeeltelijk, aanbieders kunnen voor sommige flankerende maatregelen beroep doen op VDAB, voor andere elders
0,5
Kennis van de doelgroepen en van de arbeidsmarkt voor de prijszetting
Ja, ervaring met doelgroep sinds 2004. Kostenraming op basis van kostprijs bemiddeling bij VDAB. Geen zicht op prijzen potentiële nieuwe aanbieders.
Duidelijke functietoewijzing van trajectbepaling, doorverwijzing en bewaking in functie van naadloze trajecten
Ja
1
Sanctiebeleid bij falen van de dienstverlening
Ja
1
0,75
220
Op het niveau van de markt:
0/2
Meerdere opdrachtgevers voor spreiding van het risico
Nee of zeer beperkt
0
Stabiele en transparante markt: open markt met gelijkwaardige partijen en lage toetredingsdrempels
Nee. Markt beperkt tot non-profit organisaties, trajecttendering is pilootproject voor ruimere marktwerking
0
Bron: IDEA Consult op basis van Struyven et al (2004) * Voorwaarde die toegevoegd werd ten opzicht van oorspronkelijke lijst ** Score heeft waarde tussen 0 en 1 met tussenwaarden per 0,25 punten. De score werd toegekend door de evaluator op basis van de informatie verzameld tijdens de evaluatieopdracht.
Men onderscheidt drie niveaus waarop de randvoorwaarden voor resultaatgerichte financiering betrekking hebben: het niveau van de aanbieders (aanbod), het niveau van de opdrachtgever (vraag) en het niveau van de markt. We stellen vast dat de voorwaarden op het niveau van de markt niet vervuld zijn. Dit is echter normaal gezien de trajecttendering als pilootproject een opstap betekende richting meer marktwerking inzake arbeidsbemiddeling in Vlaanderen. De voorwaarden bij aanbieders en opdrachtgever zijn wel vrij goed vervuld. Voor de trajecttendering zijn de niet-vervulde voorwaarden rond transparantie en meetbaarheid van de diensten en flankerend beleid van belang bij het verklaren van de effecten van de resultaatgerichte financiering. De toegeleide doelgroep heeft immers nood aan intensieve bemiddeling maar deze dienstverlening wordt echter niet geregistreerd. De doelgroep blijkt veel randproblematieken te hebben en dus nood te hebben aan flankerend beleid. Naar de toekomst kijkend dienen we ook het onderscheid te maken tussen niet vervulde voorwaarden die door toenemende ervaring met tendering en/of resultaatgerichte financiering wel vervuld kunnen worden, en voorwaarden waar dat veel moeilijker ligt. Zo is het evident dat de ervaring met kostenramingen en prijszetting zal toenemen door het tenderprincipe vaker toe te passen. Het aspect van de prijszetting wordt uitgediept in de volgende paragraaf. Daar zal ondermeer blijken dat de aanbieders die meer ervaring hadden met de begeleiding van de doelgroep, de kosten beter konden ramen. Bij de marktvoorwaarden lijkt het punt van de verschillende opdrachtgevers in de huidige setting moeilijk vervuld te kunnen worden tenzij op termijn naast VDAB ook andere instellingen van de gespecialiseerde dienstverlening inzake arbeidsbemiddeling gebruik zouden kunnen maken vb. RVA, OCMW’s/steden?
221
2.3
Prijszetting door de aanbieders
Elke inschrijver kon in zijn offerte een eigen prijsvoorstel doen. Het bestek vermeldde wel een richtprijs. De opsplitsing tussen het vast en variabel deel gebeurt zoals hierboven beschreven. Onderstaande tabel toont de spreiding van de trajectprijzen van de gegunde aanbieders. 6 aanbieders bevinden zich onder de richtprijs, 4 op de richtprijs en 4 boven de richtprijs. Tabel 102: Prijszetting gegunde aanbieders tendering (prijzen in euro, exclusief BTW) Richtprijs VDAB in bestek
2.757,5
Groep van 14 gegunden Laagste prijs
2.350
Hoogste prijs
3.300
Spreiding laagste-hoogste Gemiddelde prijs
950 2.754,8
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens VDAB
Uit de bevraging van de aanbieders blijkt dat volgende elementen de prijszetting hebben beïnvloed: •
Richtprijs opgegeven door VDAB in het bestek: heel wat inschrijvers zetten hun prijs gelijk aan of heel dicht tegen de richtprijs die door VDAB is voorgesteld. 2 van de 10 uiteindelijk gegunde aanbieders gaven aan zich enkel hierop te baseren voor hun prijszetting. Deze keuze kan ingegeven zijn door strategische overwegingen en betekent niet noodzakelijk dat er geen enkele kostenraming plaatsvond.
•
Kostprijselementen: 3 van de 10 aanbieders baseerden hun prijs enkel op een raming van de reële kostprijs. Vrijwel alle aanbieders gaven aan dat het moeilijk was om de kosten in te schatten omwille van onzekerheden op vlak van het profiel van de doelgroep, de inhoud van de trajectbepaling, de opleidingsbehoeften, de kostprijs van de opleidingen. De aanbieders hebben zich uiteindelijk gebaseerd op de personeels- en werkingskosten verbonden aan een intensieve begeleiding van werkzoekenden. Daarbij hielden ze rekening met een aantal hypotheses over: o
de mate waarin opleiding nodig zou zijn. 1 aanbieder zette een relatief lage prijs omdat men ervan uitging dat de doelgroep weinig nood zou hebben aan opleiding
o
het uitstroomresultaat dat men verwacht te behalen. Twee aanbieders bepaalden hun prijs zo dat men kostendekkend kan zijn zelfs al wordt er geen positieve uitstroom gehaald. 1 aanbieder hanteerde bij de prijszetting een uitstroomresultaat van 20 à 30% in plaats van de vooropgestelde uitstroomnorm.
222
•
Strategische overwegingen: 5 aanbieders lieten zowel de kostenraming als de richtprijs van VDAB meespelen in hun prijszetting. Een aanbieder gaf bijvoorbeeld aan bewust een risico te nemen op vlak van financiering door zijn prijs op de richtprijs van VDAB af te stemmen. Voor sommige aanbieders was het even belangrijk om geselecteerd te worden en zo toe te treden tot een nieuwe ‘markt’ als om de garantie te hebben van een kostendekkend project.
Bij de analyse van de factoren die de prijszetting beïnvloed hebben, is het dus duidelijk dat zowel de richtprijs vooropgesteld door VDAB, als kostprijselementen en strategische overwegingen een rol spelen. Uit de antwoorden van de aanbieders bleek ook dat hoe meer ervaring ze hadden met de doelgroep, hoe eenvoudiger het was om de kosten te ramen en een aangepaste prijs te bepalen.
223
3 OVERFINANCIERING Een centrale vraag in het bestek voor de financiële evaluatie is de mate waarin sprake kan zijn van overfinanciering van de aanbieders. Om daar een beter zicht op te kunnen bieden, bekijken we volgende aspecten: •
Het economische profiel van de aanbieders en hun inkomstenbronnen
•
De engagementen die de aanbieders nemen ten aanzien van dubbele financiering/ overfinanciering
•
Een raming van de mogelijke kostendekkendheid van de tendering op basis van gegevens die via diverse bronnen verzameld werden.
3.1
Begrip overfinanciering
In het bestek voor de aanbieders is duidelijk gesteld dat ze zich moeten engageren om geen overfinanciering op te zetten. Overfinanciering, zoals gedefinieerd in de Europese regelgeving, zou op verschillende manieren tot stand kunnen komen: •
Een aanbieder maakt gebruik van andere publieke subsidies kostenvergoedingen om de tenderingactiviteiten te financieren.
of
•
Een aanbieder verwerft (private of publieke) inkomsten van de tendering vb. door het vragen van vergoedingen aan werkgevers voor het plaatsen van een werkzoekende.
•
Een aanbieder maakt onredelijk veel winst aan de hand van het tenderingproject. Deze winst kan ontstaan door de hierboven beschreven mechanismen of kan ontstaan uit een te hoge kostprijsvergoeding door de opdrachtgever (VDAB) of een te lage inzet van middelen door de aanbieder.
De onredelijke winst of dubbele kostenvergoeding die zou ontstaan, vormt een probleem als deze niet wordt ingezet om extra begeleiding of opleiding te voorzien voor niet-getenderde werkzoekenden. Indien tijdens de looptijd van het project zware vermoedens opduiken van overfinanciering, kan de regisseur de nodige controles uitvoeren. Dit kan eventueel aanleiding geven tot inhouding en/of terugvordering van de financiering. De aanbieders zijn verder ook verplicht in hun boekhouding een opsplitsing te maken tussen de aan de tendering verbonden kosten en inkomsten en de kosten en inkomsten van overige activiteiten. Voor zover bekend, vonden er geen specifieke controles plaats (door VDAB of andere overheidsdiensten) naar aanleiding van een vermoeden van overfinanciering.
224
3.2
Profiel van de aanbieders
Gegeven de hierboven beschreven definitie van overfinanciering, lijkt de kans dat de tenderingactiviteiten van de aanbieder overgefinancierd worden groter naarmate: •
De aanbieder meer geneigd is inkomsten te vragen voor de tenderingactiviteiten vb. vergoedingen van werkgevers voor het plaatsen van werkzoekenden door de aanbieder. Dit laatste punt werd opgenomen in de aanbiedersbevraging (zie volgende paragraaf).
•
De aanbieder meer beroep doet op andere subsidies of kostenvergoedingen voor hetzelfde type van activiteit als de activiteit in het kader van de trajecttendering. De tabel hieronder schetst het algemeen economisch profiel van de aanbieders.
Voor de trajectbegeleiding van getenderde werkzoekenden werkt VDAB samen met diverse types arbeidsbemiddelaars. We schetsen het profiel van de penhouders van de aanbiederconsortia op vlak van winstoogmerk, land van oorsprong, belangrijkste inkomstenbronnen, BTW-plichtigheid. Alle aanbieders zijn private arbeidsbemiddelaars volgens de definitie van de IAO-conventie inzake arbeidsbemiddeling in tegenstelling tot de publieke arbeidsbemiddelaar VDAB. Tabel 103: Profiel aanbieders (penhouders) Penhouder
Land van oorsprong
BTW consortium
Winstoogmerk
Inkomsten
Groep Intro O-Vl
BE
Nee
Non-profit
Overwegend publiek
SBS Management
BE
Ja
Profit
Overwegend publiek
Agens
NL
Ja
Profit
Geen info
Ascento T-groep
BE
Ja
Profit
Overwegend privaat
Alexander Calder
NL
Ja
Profit
Overwegend publiek
Vedior
BE
Ja
Profit
Privaat
Alternatief
BE
Ja
Non-profit
Geen info
WEB
BE
Nee
Non-profit
Gemengd
Groep Intro W-Vl
BE
Nee
Non-profit
Overwegend publiek
Jobcentrum
BE
Nee
Non-profit
Overwegend publiek
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens aanbestedingsprocedure VDAB en bevraging aanbieders 2006
We merken duidelijke verschillen op tussen de aanbieders. Er zijn 2 Nederlandse aanbieders en 8 Belgische rechtspersonen. 4 aanbiederconsortia zijn niet BTWplichtig (Groep Intro Oost-Vlaanderen, WEB, Groep Intro West-Vlaanderen en Jobcentrum). De helft van de penhouders zijn organisaties zonder winstoogmerk, de helft met winstoogmerk. 4 van de 5 non-profit penhouders werken samen met andere non-profit partners. 1 profit organisatie werkt samen met een non-profit partner. Vijf penhouders werken alleen. Op vlak van inkomstenbronnen zijn er 2 aanbieders met overwegend of uitsluitend private inkomsten. 5 aanbieders hebben overwegend publieke inkomsten en hebben dus heel wat ervaring met het werken voor de publieke sector (o.a. VDAB). WEB neemt een tussenpositie in. Over 2 penhouders zijn geen gegevens bekend. De mogelijke publieke inkomstenbronnen zijn zeer divers: ESF, EQUAL, Vlaamse overheid, federale overheid, VAPH, lokale overheden (provincie, stad of gemeente), VDAB.
225
De aanbieders inkomsten uit organisatie. Dit tussen 0,5% en
3.3
werden ook bevraagd over het verwachte aandeel van de het tenderproject in de totale jaarlijkse inkomsten van de verwachte aandeel varieerde sterk van aanbieder tot aanbieder 25%99.
Toepassing van het principe ‘overfinanciering’
Hoewel het principe van overfinanciering op zich vrij duidelijk is, leidt het in de praktijk tot een aantal knelpunten bij de aanbieders, zoals: •
Inkopen van opleidingen van sectorfondsen. De aanbieder moet betalen voor deze opleidingen terwijl sectoropleidingen vaak gratis of gesubsidieerd zijn.
•
Plaatsen van werkzoekenden in een WEP+ plaats kan niet indien deze gecofinancierd wordt met ESF-middelen.
Ook de controle van dit principe door VDAB is niet vanzelfsprekend. Men dient immers na te gaan: •
Of de aanbieders andere inkomstenbronnen aanwenden voor de begeleiding van de getenderde werkzoekenden. Heel concreet kan men bijvoorbeeld nagaan of de richtlijnen inzake ESF en trajecttendering worden nageleefd door de bevoegde diensten.
•
Of de aanbieders inkomsten verwerven dankzij de tendering naast de vergoeding voorzien door VDAB. 1 aanbieder geeft aan inkomsten te ontvangen bij het plaatsen van de werkzoekenden (bevraging 2007).
•
Of ze hun engagement inzake geen dubbele financiering kunnen aantonen. Het principe van de gescheiden boekhouding is het belangrijkste instrument en wordt door 8 van de 10 aanbieders toegepast. 2 aanbieders gaven tijdens de interviews in 2006 aan geen gescheiden boekhouding te voeren, 1 van hen gaf als reden dat ze – op het moment van onze bevraging - geen andere inkomsten hebben dan de tendering. Naast een gescheiden boekhouding, laten aanbieders soms een document tekenen door onderaannemers (vaststelling niet-gesubsidieerde opleiding).
Het lijkt ons dat de meeste aanbieders zich goed bewust zijn van het principe van dubbele financiering en het zo goed mogelijk proberen na te leven. Er dient wel over gewaakt te worden dat door deze clausule getenderde werkzoekenden geen kansen op opleiding of werk(ervaring) mislopen. Anderzijds is het misschien positief dat men tewerkstellingsmogelijkheden zoveel mogelijk in het reguliere economische circuit zoekt. Hoe het begrip ‘onredelijke winst’ geïnterpreteerd moet worden, is niet zo duidelijk. Betreft dit het feit dat de inkomsten via de tendering de kosten overtreffen? Waar ligt de grens tussen het aanvaardbare en het nietaanvaardbare? We geven de voorkeur aan een praktische benadering die de financiële kosten en baten van de tendering voor de aanbieders in kaart brengt zonder hierbij een oordeel te vellen over het al dan niet overfinancieren (zie hieronder).
99
Van drie aanbieders (Alternatief, Groep Intro West-Vlaanderen en Jobcentrum West-Vlaanderen) zijn geen gegevens beschikbaar.
226
3.4
Kostendekkendheid
Als vergoeding voor de begeleiding van de getenderde werkzoekenden ontvangt de aanbieder per traject een bedrag gebaseerd op het prijsvoorstel uit de offerte van de aanbieder. Zoals reeds aangegeven, variëren de trajectprijzen tussen 2.350 EUR en 3.300 EUR (exclusief BTW). Deze aanbieders zullen dus hetzelfde resultaat trachten te bekomen met een maximaal budgetverschil van 950 EUR per traject. Eerder bleek ook dat in de offertefase, en ook nog bij de aanvang van het project, vrij grote onzekerheid bestond over de kostendekkendheid van de tendering. Deze onzekerheid ebde weg naarmate het project vorderde (zie bevraging aanbieders). Om te kijken in welke mate de trajecttendering de kosten van de aanbieders kan dekken, ramen we zowel de kosten als de opbrengsten voor een ‘gemiddelde’ aanbieder, en trekken we de kosten van de opbrengsten af om het financieel resultaat te bekomen. In ons rekenvoorbeeld zijn de kosten een raming en zijn de inkomsten gekend. De inkomsten hangen af van het toegepaste uitstroom- en trajectprijsscenario. De raming van de kosten is gebaseerd op volgende gegevens:
100
•
Intensiteit van de begeleiding van de werkzoekenden. Deze gegevens zijn een raming op basis van de bevraging van de aanbieders, vergeleken met informatie uit de enquête bij de werkzoekenden100.
•
De loonkost van de personeelsleden die ingezet worden voor begeleiding en management van de trajecttendering. Bron: eigen inschatting.
•
De trajectprijs van de aanbieder (bron: VDAB)
•
De duur van de trajecten (bron: eigen berekening op basis van CVS)
•
De behaalde uitstroomnorm. Verschillende mogelijke scenario’s werden toegepast.
•
De werkingskosten zijn berekend als percentage van de loonkosten op basis van een eigen inschatting.
•
Aandeel trajecten met een opleidingsactie (CVS)
•
Opleidingskost per traject (eigen inschatting)
•
De resultaten van de raming zijn in De uiteindelijk behaalde uitstroom die wellicht hoger zal zijn dan 32%, het break even punt in onze simulatie bij een trajectprijs van 2.757,5 euro. De uitstroom ligt bij de afwerking van het eindrapport gemiddeld rond de 43,1% met grote verschillen tussen de aanbieders. De laagste uitstroom bedraagt 33,1% (Ascento in perceel Mechelen) en de hoogste uitstroom 52,5% (Alternatief en partners in perceel Limburg).
•
Aandeel van personen dat een opleiding en de aard van de opleiding speelt een rol maar in minder sterke mate dan de voorgaande factoren. Het argument dat opleiding niet mogelijk is wegens te duur, lijkt volgens deze
Er gebeurde geen registratie in CVS van de begeleidingsactiviteiten (gesprekken, groepsessies) die niet als opleidings- of werkvloertraject geregistreerd kunnen worden.
227
inschatting niet gerechtvaardigd te zijn. Wat wel een rol kan spelen, is dat de opleidingskosten variabele kosten zijn waar men het gemakkelijkst vat op heeft. Je kunt ze vermijden door geen opleiding te voorzien. Daarnaast is het zo dat de aanbieders veel opleiding zelf geven. Dit zorgt voor efficiëntere inzet van het eigen personeel (één persoon kan een ganse groep opleiden) en laat toe meer op maat te werken. Tabel 104 en Tabel 105 weergegeven. De eerste tabel bevat een raming van de kosten en bevat uitleg over de verschillende gebruikte maatstaven vb. begeleidingstijd per werkzoekende per week. De berekening probeert een beeld te schetsen van de kosten van een ‘gemiddelde’ aanbieder, die een begeleiding voorziet die qua intensiteit aanleunt bij wat de meeste aanbieders voorzien. De rekenwijze gaat uit van individuele begeleiding, wat de meeste aanbieders ook toepassen. Voor het maken van een raming die uitgaat van groepsgewijze begeleiding, beschikken we over onvoldoende gegevens. De tweede tabel bevat een inschatting van het financieel resultaat. Naargelang de behaalde uitstroom en de trajectprijs kunnen de aanbieders een overschot of een tekort behalen. Het overschot is berekend als het verschil tussen de geraamde kosten en de inkomsten naargelang het uitstroomscenario en de trajectprijs. De berekening is gebeurd voor twee gevallen, namelijk een klein lot van 345 trajecten en een groot lot van 605 trajecten, telkens met een uitstroomnorm van 51%. We bespreken hieronder de voornaamste conclusies. Kosten Wat uit de analyse van de kosten vooral blijkt, is dat de personeelskost sterk bepalend is voor de kosten bij de aanbieders. Aanbieders die hun personeel efficiënt inzetten, kunnen duidelijk kostenvoordelen boeken ten opzichte van andere aanbieders. Opleidingskosten maken slechts een klein aandeel uit van de totale kosten van de aanbieder voor de tendering curatieve doelgroep. Inkomsten We merkten reeds op dat de invloed van de variabele financiering op het financieel resultaat groot is, vooral voor de trajecten onder de uitstroomnorm. Wanneer men in ons rekenvoorbeeld 32% positieve uitstroom zou halen in plaats van 51% (norm), maakt dat een verschil van ongeveer 100.000 euro in de ontvangsten. Dit verklaart mee waarom aanbieders die in het begin ver onder de uitstroomnorm zaten (vb. Agens, Ascento) extra inspanningen deden om de positieve uitstroom omhoog te halen. We zien ook grote verschillen in het financieel resultaat naargelang de trajectprijs. Financieel resultaat Indien de kostenraming een goede benadering is van de werkelijkheid, dan zal de tendering voor de meeste aanbieders wellicht een positief financieel resultaat laten optekenen. In onze simulatie ligt het break even punt waarbij de kosten de inkomsten juist compenseren op 32% positieve uitstroom, bij een trajectprijs gelijk aan de VDAB richtprijs. We benadrukken nog even de belangrijkste elementen die het financieel resultaat mee bepalen: •
Een meer of minder efficiënte tijdsinzet voor de begeleiding van de werkzoekenden. De tijdsinzet varieert op zich al tijdens de uitvoering van het traject vb. neemt af wanneer de toeleidingen stoppen.
228
•
De loonkost van de ingezette personen. Neemt men een gemiddelde kost van 300 euro per dag in plaats van 275 euro per dag, dan ligt de kostendekkendheid in geval van de VDAB-prijs bij een positieve uitstroom van 45% in plaats van 32% (kleinste lot).
•
De uiteindelijk behaalde uitstroom die wellicht hoger zal zijn dan 32%, het break even punt in onze simulatie bij een trajectprijs van 2.757,5 euro. De uitstroom ligt bij de afwerking van het eindrapport gemiddeld rond de 43,1% met grote verschillen tussen de aanbieders. De laagste uitstroom bedraagt 33,1% (Ascento in perceel Mechelen) en de hoogste uitstroom 52,5% (Alternatief en partners in perceel Limburg).
•
Aandeel van personen dat een opleiding en de aard van de opleiding speelt een rol maar in minder sterke mate dan de voorgaande factoren. Het argument dat opleiding niet mogelijk is wegens te duur, lijkt volgens deze inschatting niet gerechtvaardigd te zijn. Wat wel een rol kan spelen, is dat de opleidingskosten variabele kosten zijn waar men het gemakkelijkst vat op heeft. Je kunt ze vermijden door geen opleiding te voorzien. Daarnaast is het zo dat de aanbieders veel opleiding zelf geven. Dit zorgt voor efficiëntere inzet van het eigen personeel (één persoon kan een ganse groep opleiden) en laat toe meer op maat te werken.
Tabel 104: Raming kosten individuele trajectbegeleiding door aanbieders (rekenvoorbeeld)
Aantal trajecten
Simulatie 1
Simulatie 2
Eenheid
Opmerking
345
605
trajecten
60
60
minuten/week
35 min begeleiding, 25 min admin en voorbereiding
240
240
minuten/maand
4 weken per maand
1
1
dagen/maand
8 u per dag
10,4
10,4
maand/traject
gemiddelde
5
5
dagen/traject
1.794
3.146
dagen
Tijd begeleiding 345 trajecten
Minuten per week Tijd per maand (minuten) Tijd per maand in dagen Duurtijd traject in maanden Tijd in dagen per traject Tijdsinzet alle trajecten in dagen
3
4
VTE
1 VT persoon gedurende project (2,5 jaar) / 1,5 VT voor 605 trajecten
2.344
3.971
Dagen
10,65 VTE / 18,05 VTE (605 trajecten)
644.600
1.092.025
Euro
loonkost 275 euro/dag
161.150
273.006
Euro
werkingskosten 25% loonkost
37.950
66.550
Euro
22% van de 44% trajecten met een opleidingsactie * 500 euro
Totale kostprijs
843.700
1.431.581
Euro
Totale ontvangsten bij behalen norm bij richtprijs 2.757,5 euro per traject
951.338
1.668.288
Euro
Tijd management en administratie project in VTE
Totale personeelsinzet aanbieder Raming kosten in euro tendering Raming personeelskost Raming werkingskosten
Externe kosten opleiding, screening,….
Bron: IDEA Consult
229
Tabel 105: Raming financieel resultaat volgens rekenvoorbeeld (lot 345 trajecten)
Overschot/ tekort in euro
% overschot/tekort ten opzichte van vergoeding VDAB
verhouding vergoeding VDAB/kosten
Prijs VDAB (2757,5)
1.312
0,2
1,00
51%
Prijs VDAB (2757,5)
107.638
11,3
1,13
70%
Prijs VDAB (2757,5)
140.413
14,3
1,17
Uitstroomresultaat
Trajectprijs
32%
Bron: IDEA Consult
230
4 KOSTENANALYSE CURATIEVE TENDER Het laatste onderdeel van de financiële evaluatie bestudeert de totale kostprijs van het pilootproject tendering curatieve doelgroep. De kostenanalyse van de tendering probeert een antwoord te bieden op volgende vragen: 1. Welke kosten dient men in rekening te brengen om de kostprijs van de curatieve tender te berekenen? 2. Wat is de kostprijs van de curatieve tender voor VDAB? 3. Hoe verhouden de kosten van de curatieve tender (‘scenario a’) zich tot de kosten van andere scenario’s? De vraag of deze kosten verantwoord zijn in de zin dat de kosten in verhouding staan tot de geboekte resultaten, komt aan bod in de globale evaluatie. 1. Welke kosten worden in rekening gebracht? We maken het onderscheid tussen de kosten van de uitvoering van de tender (directe kosten) en omkaderingskosten (indirecte kosten) (Bruttel, 2007)101. De directe kosten zijn de vergoedingen betaald aan de aanbieders, de kosten van het tenderteam dat de aanbieders aanstuurt en de kosten voor adviesverlening en onderzoek (juridisch advies, externe evaluatie). De indirecte kosten zijn kosten van diensten die niet rechtstreeks bij de uitvoering van de tender betrokken zijn. Het gaat om de kosten van de dienst arbeidsmarktregie, ICT, CVS, studiedienst en de regionale opvolging in de LKC’s. 2. Wat is de kostprijs van de curatieve tender voor VDAB? Om de kosten van de curatieve tender te berekenen, werd beroep gedaan op de dienst Planning en Budget van VDAB. Deze dienst zorgde voor een gedetailleerde berekening. Onderstaande tabel bevat de kostprijs van de curatieve tender voor VDAB verdeeld over de verschillende kostenposten zoals hierboven beschreven. De totale kostprijs wordt geraamd op 20,3 miljoen euro (inclusief vergoedingen aan de aanbieders in 2009). De vergoedingen voor de aanbieders bedragen 17,8 miljoen euro. De tweede grootste kostenpost is het tenderteam. Een opvallende vaststelling bij VDAB is dat de voorbereidingstijd die nodig is om een tender op te starten (bestek, gunningsprocedure... ) meestal onderschat wordt. Ook de globale omkaderingskost is hoger dan aanvankelijk gedacht.
101
Bruttel 0. (2007), Contracting-out the public employment service: a new institutional economics perspective, in: The evaluation of active labour market policies: measures, public private partnerships and benchmarking, EE, Cheltenham, p.167-192.
231
Tabel 106: Kostprijs curatieve tender Totale kostprijs curatieve tender (bedragen in euro) 2005 2006 2007 Uitvoering Curatieve Tender Kosten uitbesteding* 9.176.029 7.084.867 Personeelskosten 208.079 569.067 427.206 Consultancy 15.174 85.020 197.109 Omkadering Regie 113.309 Uitwerken programmatie 32.030 ICT door business Programmatie door ICT 279.411 Registratie ondersteuning 66.527 Studiedienst 66.554 Regionale opvolging 110.611
2008
Totaal
1.546.175 146.138 107.910
17.807.071 1.350.491 405.213 113.309 32.030 279.411 66.527 66.554 110.611 20.231.217
*kosten uitbesteding: facturen uitbetaald in 2009: 71.606 Bron: VDAB
3. Hoe verhouden de kosten van de curatieve tender zich tot kosten van andere scenario’s? Om de kostprijs van de curatieve tender in een vergelijkend perspectief te plaatsen, vergelijken we ze met de kostprijs van andere mogelijke situaties of scenario’s. We onderscheiden drie mogelijke scenario’s: a. Curatieve tender zoals deze plaatsgevonden heeft (scenario a.). b. Curatieve trajecten uitgevoerd door VDAB op de wijze van de aanbieders: In dit scenario zouden de trajecten zoals ze werden uitgevoerd door de aanbieders (evenveel opleiding, evenveel uren begeleiding) verrekend worden aan de kostprijs van VDAB (scenario b.). c. Curatieve trajecten uitgevoerd door VDAB op de wijze van VDAB: In dit scenario gaan we ervan uit dat VDAB de 6000 trajecten zelf uitgevoerd zou hebben op haar eigen wijze. Het is echter zeer moeilijk in te schatten hoe lang deze trajecten geduurd zouden hebben, hoeveel opleiding er zou gegeven zijn en hoeveel uur individuele begeleiding de werkzoekende zou gekregen hebben (scenario c.). Door het ontbreken van betrouwbare gegevens was het echter niet mogelijk om een kostenberekening te maken voor zowel scenario b. als c. De redenen hiervoor zijn te vinden bij de nog in ontwikkeling zijnde “Activity based costing” bij de VDAB, en bij het ontbreken van goede gegevens over een groep werkzoekenden vergelijkbaar met de getenderde werkzoekenden maar begeleid door VDAB.
232
Besluit Het was mogelijk om het volledige kostenplaatje van de trajecttendering te reconstrueren, maar we konden geen goed vergelijkingspunt vinden om deze kostprijs beter te kunnen beoordelen. We bevelen aan om meer inspanningen te ondernemen zodat in de toekomst de kostenefficiëntie van de tenderprojecten onderzocht kan worden.
233
5 BESLUIT 1. In welke mate is er sprake van over- of dubbelfinanciering van de aanbieders? De aanbieders hebben zich geëngageerd om zich niet te laten overfinancieren. Zij spannen zich in om dit engagement na te komen. Overfinanciering die zou ontstaan door het gebruiken van andere publieke middelen ter financiering van tenderingactiviteiten (twee maal hetzelfde laten betalen) of door het verwerven van extra inkomsten via de tenderingactiviteiten, is echter moeilijk vast te stellen omdat VDAB geen systematische controle voorzien heeft. Uit de raming van de kostendekkendheid van de tendering voor de aanbieders blijkt dat de trajecttendering voor de meeste aanbieders zal leiden tot een positief resultaat, zelfs uitgaande van een onveranderde positieve uitstroom van 43,1%. Deze berekeningen houden vanzelfsprekend geen rekening met dubbele financiering of extra inkomsten uit de trajecttendering. Volgens de Europese regelgeving is het maken van onredelijke winst niet toegelaten. Er zijn echter geen objectieve criteria vastgelegd om te bepalen wat redelijke en wat onredelijke winst is. Tenslotte geven we nog mee dat het feit dat er door de aanbieders winst gemaakt wordt op zich niet negatief is en zelfs noodzakelijk indien de markt voor arbeidsbemiddeling aantrekkelijk wenst te blijven. 2. Wat is de invloed van het systeem van resultaatfinanciering? Volgens ons is het belangrijk om de invloed van de resultaatgerichte financiering te bepalen zowel tijdens de offertefase waarin de aanbieder zijn prijs bepaalde, als tijdens de begeleidingsfase. •
Tijdens de offertefase hielden de aanbieders rekening met verschillende mogelijk uitstroomscenario’s om hun trajectprijs te bepalen, naast ramingen van de kostprijs en de vooropgestelde richtprijs door VDAB. Strategische overwegingen speelden eveneens mee bij de prijszetting. Dit alles leidde er toe dat de gemiddelde trajectprijs zeer dicht bij de richtprijs van VDAB ligt, maar dat er tussen de aanbieders toch grote verschillen zijn. In absolute termen speelt de gegunde trajectprijs een grote rol bij het uiteindelijke financiële resultaat van de aanbieder.
•
Tijdens de begeleidingsfase hebben de aanbieders hun gedrag aangepast in functie van de tussentijdse resultaten, zeker de aanbieders die slechter presteren dan de uitstroomnorm. Onder de uitstroomnorm blijven wordt immers financieel sterk gevoeld. Voorbeelden van deze aanpassingen zijn het aanpassen van de begeleidingsmethodiek (van individueel naar groep), een meer dwingende houding ten opzichte van de werkzoekenden, parkeren of naar alternatieve uitstroom kanaliseren (uitstroom uit werkloosheid maar niet naar werk, zie verder). De werkzoekenden hebben van deze wijziging geen nadelen ondervonden.
234
De resultaatgerichte financiering heeft invloed op de inhoud van de trajecten in de zin dat de basisaanpak van alle aanbieders bestaat uit bemiddeling met zo weinig mogelijk opleiding en dat trajecten met meer opleiding of werkvloertrajecten aan de meest kansrijken/gemotiveerden worden aangeboden. De grote onzekerheid en het gebrek aan ervaring met deze manier van werken veroorzaakte deze houding en heeft als belangrijkste gevolg dat er weinig formele competentieversterking wordt voorzien. 3. Wat is de invloed van het systeem van resultaatfinanciering op de intensiteit waarmee werkzoekenden worden begeleid? De resultaatgerichte financiering beïnvloedt de intensiteit van de begeleiding (aantal contacten met de werkzoekenden, wijze, duur) naarmate de trajecten langer lopen. De intensiteit wordt dan afgebouwd (parkeren) of opgevoerd (bij diegene waarin men gelooft). Personen waarbij van bij de start van het project duidelijk is dat werken geen optie is, worden zoveel mogelijk doorverwezen, of geparkeerd als er geen zicht is op waar de persoon best geholpen kan worden. 4. Wat is de invloed van het systeem van resultaatfinanciering op de duurzaamheid van de tewerkstelling? Ook al meet men uitstroom uit de werkloosheid en is de financiering afhankelijk van de behaalde uitstroom uit de werkloosheid, van bij de start van de tendering was heel duidelijk dat uitstroom naar tewerkstelling het beoogde resultaat is. De aanbieders hebben dan ook gehandeld vanuit het principe dat voor elke werkzoekende een job gezocht dient te worden. We merken dat de tewerkstellingsresultaten vrij duurzaam zijn (aandeel contracten onbepaalde duur, stijging van percentage aan het werk na 6, 12, 18 maand). We wijten dit resultaat echter niet alleen aan het stelsel van de resultaatgerichte financiering (een contract van onbepaalde duur biedt immers de grootste garantie op een positieve uitstroommeting uit de werkloosheid) maar ook aan de begeleiding van de aanbieders en het verhogen van de inzetbaarheid (vaardigheden, zelfvertrouwen, motivatie) die eruit voortvloeit. 5. Is er sprake van “afroming” of “parkeren” van werkzoekenden? Door de strikte regels waarbij aanbieders geen werkzoekenden kunnen weigeren, en slechts in uitzonderlijke gevallen een werkzoekende kunnen afmelden, lijkt afroming ons niet mogelijk in het geval van het pilootproject trajecttendering. Parkeren, in de zin dat de aanbieders hun inspanningen vooral richten op de personen die meest kans maken op plaatsing en andere werkzoekenden ‘parkeren’, komt voor. Het parkeren gebeurt meestal pas nadat de werkzoekende enige tijd in begeleiding is en er te veel barrières blijken te zijn in het zoeken naar werk. De reden is vooral te zoeken bij het moeilijke profiel van de doelgroep van zeer langdurig werkzoekenden. Een aandeel (10 à 20%) onder hen kampt met meer problemen dan initieel in het OC werd vastgesteld, en zijn ook moeilijk direct op weg naar werk te zetten. Er zijn een klein aantal personen dat terug naar VDAB toegeleid zijn, maar de meeste personen met randproblematieken zijn toch bij de aanbieders gebleven. Voor deze personen geldt dat de aanbieders hun begeleiding afbouwen tot een minimum en waar mogelijk doorverwijzing voorzien naar OCMW, RIZIV, Centra voor Levensvorming.
235
6. Wat is de kostprijs van de tendering curatieve doelgroep? De totale kostprijs van de tendering curatieve doelgroep bedraagt 20,3 miljoen euro. Hierbij werd rekening gehouden met directe en indirecte kosten. Betere gegevens zijn echter nodig om in de toekomst ook na te kunnen gaan wat het verschil in kostprijs is tussen uitvoering van de trajecten door aanbieders en uitvoering door VDAB.
236
ANNEX 1:
TOELEIDINGSRITME PER KWARTAAL
Tabel 107: Toeleidingsritme per kwartaal naar hoofdaanbieder
Aalst / Sint-Niklaas
2006 Kwartaal 1
2006 Kwartaal 2
2006 Kwartaal 3
2006 Kwartaal 4
2007 Kwartaal 1
2007 Kwartaal 2
14,9%
21,5%
12,4%
18,4%
17,3%
15,5%
Groep Intro O-Vl
10,9%
22,7%
7,8%
24,6%
20,2%
13,7%
SBS Management
18,8%
20,3%
16,9%
12,3%
14,5%
17,2%
Antwerpen
15,4%
17,2%
17,1%
19,6%
16,0%
14,6%
Agens
14,4%
18,8%
21,3%
19,3%
17,5%
8,6%
Ascento T-groep Vitamine W
16,5%
15,5%
12,9%
19,9%
14,5%
20,7%
Gent
18,6%
19,1%
13,8%
12,2%
18,2%
18,2%
Alexander Calder
20,7%
20,5%
11,6%
10,2%
18,6%
18,4%
Vedior
16,6%
17,7%
15,9%
14,1%
17,7%
18,0%
Limburg
21,4%
20,5%
17,8%
5,9%
16,7%
17,8%
Alexander Calder
20,5%
16,2%
16,1%
8,0%
16,6%
22,6%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
22,2%
24,8%
19,5%
3,8%
16,8%
13,0%
Mechelen / Turnhout
12,7%
18,6%
17,2%
16,0%
21,6%
13,9%
Ascento T-groep, Vitamine W
10,3%
22,6%
11,7%
11,1%
26,2%
18,1%
WEB, Vokans, Kopa
15,0%
14,7%
22,8%
20,8%
16,9%
9,7%
Vlaams-Brabant
13,4%
17,5%
14,1%
16,3%
16,4%
22,3%
Vedior
15,1%
17,4%
12,2%
15,1%
16,5%
23,8%
Ascento T-groep, Vokans
11,7%
17,5%
16,1%
17,5%
16,4%
20,8%
West-Vlaanderen
18,1%
26,9%
12,9%
15,4%
14,4%
12,2%
Groep Intro W-Vl., Vokans
15,3%
24,1%
8,8%
23,5%
16,5%
11,8%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
20,9%
29,7%
17,1%
7,4%
12,4%
12,6%
Totaal
16,7%
19,9%
15,4%
14,4%
17,1%
16,4%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB
237
ANNEX 2: VERGELIJKING PROFIELKENMERKEN TOEGELEIDE WERKZOEKENDEN MET GLOBALE POPULATIE LANGDURIG WERKZOEKENDEN
Tabel 108: Vergelijking van het geslacht van de toegeleide cliënten met de verdeling in de globale populatie per perceel (30.04.07) Bestand getenderden (N=5.461)
ARVAstat (N=62.211)
Man
Vrouw
Man
Vrouw
Aalst / Sint-Niklaas
44,4%
55,6%
44,4%
55,6%
Antwerpen
48,5%
51,5%
48,5%
51,5%
Gent
53,8%
46,2%
53,8%
46,2%
Limburg
34,5%
65,5%
34,5%
65,5%
Mechelen / Turnhout
42,8%
57,2%
42,8%
57,2%
Vlaams-Brabant
48,2%
51,8%
48,2%
51,8%
West-Vlaanderen
46,0%
54,0%
46,0%
54,0%
Totaal
45,1%
54,9%
45,1%
54,9%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB en ARVAstat VDAB
Tabel 109: Vergelijking van de afkomst van de toegeleide cliënten met de verdeling in de globale populatie per perceel (30.04.07) Bestand getenderden (N=5.461)
ARVAstat (N=62.213)
Autochtoon
Allochtoon
Autochtoon
Allochtoon
Aalst / Sint-Niklaas
88,1%
11,9%
89,2%
10,8%
Antwerpen
69,7%
30,3%
72,5%
27,5%
Gent
78,4%
21,6%
82,1%
17,9%
Limburg
83,0%
17,0%
85,3%
14,7%
Mechelen / Turnhout
88,1%
11,9%
89,3%
10,7%
Vlaams-Brabant
89,7%
10,3%
89,4%
10,6%
West-Vlaanderen
96,4%
3,6%
94,1%
5,9%
Totaal
83,1%
16,9%
84,8%
15,2%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB en ARVAstat VDAB
238
Tabel 110: Vergelijking van de afkomst van de toegeleide cliënten met de verdeling in de globale populatie per perceel (30.04.07) Bestand getenderden (N=5.461)
ARVAstat (N=62.208)
Geen arbeidshandicap
Arbeidshandicap
Geen arbeidshandicap
Arbeidshandicap
Aalst / Sint-Niklaas
88,2%
11,8%
69,2%
30,8%
Antwerpen
93,6%
6,4%
87,6%
12,4%
Gent
94,8%
5,2%
82,1%
17,9%
Limburg
87,1%
12,9%
71,6%
28,4%
Mechelen / Turnhout
89,8%
10,2%
70,8%
29,2%
Vlaams-Brabant
93,8%
6,2%
79,3%
20,7%
West-Vlaanderen
88,7%
11,3%
74,6%
25,4%
Totaal
90,9%
9,1%
77,3%
22,7%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB en ARVAstat VDAB
Tabel 111: Vergelijking van de scholingsgraad van de toegeleide cliënten met de verdeling in de globale populatie per perceel (30.04.07) Bestand getenderden (N=5.461)
ARVAstat (N=62.222)
Nietlaaggeschoold
Laaggeschoold
Nietlaaggeschoold
Laaggeschoold
Aalst / Sint-Niklaas
39,0%
61,0%
29,3%
70,7%
Antwerpen
40,8%
59,2%
40,7%
59,3%
Gent
47,3%
52,7%
40,4%
59,6%
Limburg
43,6%
56,4%
33,7%
66,3%
Mechelen / Turnhout
45,6%
54,4%
34,6%
65,4%
Vlaams-Brabant
56,6%
43,4%
47,2%
52,8%
West-Vlaanderen
40,2%
59,8%
33,0%
67,0%
Totaal
44,3%
55,7%
37,1%
62,9%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB en ARVAstat VDAB
239
Tabel 112: Vergelijking van de leeftijd van de toegeleide cliënten met de verdeling in de globale populatie per perceel (30.04.07) Bestand getenderden (N=5.461)
ARVAstat (N=62.232)
Jonger dan 30 jaar
30-39 jaar
40 jaar of ouder
Jonger dan 30 jaar
30-39 jaar
40 jaar of ouder
Aalst / Sint-Niklaas
19,2%
21,2%
59,5%
12,8%
15,2%
72,0%
Antwerpen
19,0%
31,8%
49,2%
16,6%
21,6%
61,8%
Gent
17,8%
30,9%
51,3%
15,9%
20,8%
63,2%
Limburg
16,7%
26,8%
56,4%
13,7%
17,9%
68,5%
Mechelen / Turnhout
14,6%
23,3%
62,0%
12,2%
16,3%
71,5%
Vlaams-Brabant
17,1%
21,5%
61,4%
10,6%
16,4%
73,0%
West-Vlaanderen
11,6%
18,4%
70,0%
12,2%
15,0%
72,8%
Totaal
16,8%
25,9%
57,3%
13,7%
18,0%
68,3%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB en ARVAstat VDAB
Tabel 113: Vergelijking van de werkloosheidsduur van de toegeleide cliënten met de verdeling in de globale populatie per perceel (30.04.07) Bestand getenderden (N=5.461)
ARVAstat (N=62.211)
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
Van 2 tot 3 jaar
1015
21,3%
23508
37,8%
Van 3 tot 4 jaar
1477
30,9%
14621
23,5%
Van 4 tot 5 jaar
896
18,8%
7904
12,7%
5 jaar of langer
1385
29,0%
16178
26,0%
Totaal
4773
100,0%
62211
100,0%
Bron: IDEA Consult op basis van CVS VDAB en ARVAstat VDAB
240
ANNEX 3: STRUCTUUR VAN DETAILRAPPORT INTAKELEIDRAAD Tabel 114: Structuur van detailrapport intakeleidraad Onderdeel
Functie/doel
Sterke/zwakke punten
Sterke punten: alle competenties waarop in de kolom "voldoet de werkzoekende" ja werd geantwoord Zwakke punten: alle competenties waarop in de kolom "voldoet de werkzoekende" neen werd geantwoord
Opmerkingen
Hierin is het volgende geregistreerd:
Werkzoekgedrag
-
beroepstechnische factoren: toelichting bij sterke en zwakke elementen in het beroepsprofiel, beschrijving van beroepsgerichte scholing, ervaring, …
-
fysieke factoren: toelichting bij fysieke belemmeringen
-
sociale en communicatieve factoren / attitudes: bijkomende opmerkingen over het voorkomen van de werkzoekende, welke indruk hij maakt, zijn taalgebruik, …
-
randvoorwaarden: bijkomende opmerkingen over leeftijd, mobiliteit, werkverleden, werkloosheidsval en zorgtaak of kinderlast
-
vervolledigen competentieprofiel: bijkomende vaardigheden die niet zuiver beroepstechnisch zijn
Aanduiding of klant daadwerkelijk gesolliciteerd heeft en manier waarop (bvb. via persoonlijk netwerk, Internet, advertenties, …) Toelichting/conclusie sollicitatie
Reden werkloosheid
over
noodzaak
ondersteuning
bij
Aanduiding in welke mate werkzoekende zijn werkloosheid aan een bepaalde reden toeschrijft Aanduiding oordeel consulent over reden
Eures
Mogelijke interesse van werkzoekende voor werk in buitenland
Trajectbepaling
Registratie acties (begeleiding naar werk, sollicitatietraining, beroepsgerichte opleiding, persoonsgerichte opleiding, opleiding Nederlands voor anderstaligen, opleiding/begeleiding op de werkvloer) en specificaties hiervan
Motivering acties commentaar
en
Koppeling van de sterkte/zwakte analyse aan de voorgestelde acties. Omschrijving waarom acties belangrijk zijn, wat het doel is van de acties, …
Bijkomende informatie op trajectovereenkomst
Eventuele bijkomende info over de gekozen actie, eventueel alternatieve acties als de gekozen acties mislukken, …
Bron: IDEA Consult op basis van intakeleidraad en handleiding intakeleidraad
241
ANNEX 4:
GEVALLEN WAARIN EEN WERKZOEKENDE NIET MAG TOEGELEID WORDEN NAAR AANBIEDER
Box 8: Gevallen waarin een werkzoekende niet mag toegeleid worden naar aanbieder Een werkzoekende mag niet toegeleid worden naar een aanbieder als aan één van de onderstaande voorwaarden voldaan is: •
Beide aanbieders in de regio hebben geen capaciteit meer om beperkte en/of uitgebreide trajecten op te nemen.
•
De werkzoekende o
Niet behoort tot de gelabelde curatieve doelgroep: bvb. verkeerd gelabeld
o
Het programma van het OC niet volgt (bvb. omdat hij onvoldoende Nederlands kent of een erkend kunstenaar of visser is)
o
Geen kwalificerende intake krijgt, bvb. omdat hij al op eigen initiatief met opleiding gestart is
o
Niet inzetbaar is op de arbeidsmarkt omdat hij een niet-arbeidsmarktgerelateerde problematiek heeft (verslaving, psychische problemen, …) in een effectieve financiële werkloosheidsval zit (d.w.z. voldoende uren PWA werkt om te spreken van een werkloosheidsval, een aanvullende uitkering van FOD Sociale Zekerheid of een Canada Dry regeling heeft)
o
33% of meer arbeidsongeschikt is, zoals vastgesteld door de RVA
o
Geen nood heeft aan intensieve begeleiding naar werk
o
Een Vlaams Fonds erkenning heeft (arbeidshandicap).
Bron: VDAB Intern document: curatieve werking – trajectbepaling, tendering en begeleiding
242
ANNEX 5:
OUDE AANPAK ORIËNTATIECENTRUM
Doel van het oriëntatiecentrum Het doel van het oriëntatiecentrum bestaat er in om de werkzoekende te •
Motiveren om een actieplan te maken dat een reële kans biedt op tewerkstelling, werken aan arbeidsattitudes;
•
Informeren over het dienstenaanbod, de tewerkstellingsperspectieven en het verplichte aanbod van het oriëntatiecentrum;
•
Oriënteren, zijn/haar mogelijkheden en rekening houdend met de arbeidsmarkt.
aspiraties
laten
verkennen,
Dagplanning en inhoud van het oriëntatiecentrum In de verschillende regio’s komen vaste items aan bod in het oriëntatiecentrum. Wel is de volgorde waarin deze aan bod komen, alsook de tijd die aan de verschillende items besteed wordt soms verschillend van regio tot regio. We geven hier schematisch de dagplanning en inhoud van het oriëntatiecentrum weer zoals het meestal aangeboden wordt. In de loop van het oriëntatiecentrum worden de werkzoekenden op de hoogte gebracht van het feit dat ze voor hun begeleiding mogelijks zullen doorgestuurd worden naar een externe partner. Tabel 115: Dagplanning en inhoud van het oriëntatiecentrum Dag 1
Kennismaking en informatieverschaffing
Onthaal en informatie, doel van de actie, voordelen van deelname, overlopen van rechten en plichten van werkzoekende, verschil uitleggen tussen VDAB en RVA, kennismakingsronde, werkafspraken, individueel gesprek (om beeld te krijgen van werkzoekende, motivaties in kaart brengen, opstellen van CV)
Dag 2
Van werkloos naar werkzoekend
Bespreking van beleving van werkloosheid, waarden rond werk, vooren nadelen van werk, tewerkstellingsmaatregelen, schorsing, deeltijdse arbeid. Bedoeling is om weerstanden weg te werken, mogelijke belemmeringen in kaart te brengen en oplossingen aan te reiken om deze weg te werken.
Dag 3
Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?
Werkzoekende inzicht laten krijgen in wie hij is, wat hij kan en wat hij wil, alsook in het beroep dat hij eventueel zou willen/kunnen uitoefenen (eigen zelfbeeld).
Dag 4
Oriëntatie op de arbeidsmarkt
Inzicht krijgen in een aantal arbeidsmarktgerelateerde begrippen, sectoren toelichten, competenties linken aan beroepen, overlopen van VDAB-website (Mijn VDAB, beroepenfilms, beroepsoriëntatietest, opleidingen, vacatures)
Dag 5
Bepalen realistisch jobdoelwit in functie van competenties en kortste weg naar werk
Inzicht krijgen in eigen beroepskeuze: gekozen beroep uitdiepen en linken aan vereiste competenties
Actieplan
Opstellen van een persoonlijk actieplan
Bron: IDEA Consult op basis van documentatie regionale ontmoetingsdagen
243
De methodiek van het oriëntatiecentrum is gebaseerd op de filtermethode: vertrekkende van een brede basis aan eigen mogelijkheden en mogelijkheden op de arbeidsmarkt, komt de werkzoekende tot een welomlijnde jobaspiratie. Organisatie van het oriëntatiecentrum In wat volgt geven we weer hoe een oriëntatiecentrum georganiseerd wordt102. •
Locatie
De oriëntatiecentra gaan zo veel mogelijk door op de locatie van de Werkwinkel. •
Frequentie en duur
Het oriëntatiecentrum neemt doorgaans 5 halve dagen in beslag. Het aantal oriëntatiecentra dat georganiseerd wordt, varieert van regio tot regio in functie van het aantal gelabelden. Tabel 116 geeft de frequentie per regio aan. Tabel 116: Frequentie OC’s per regio Perceel Gent
Gent (3 tot 4 per week), Eeklo (1 per maand), Deinze (2 à 3 per jaar), Zelzate (4 per jaar) en Aalter (2 per jaar)
Perceel West-Vlaanderen
Brugge (2 à 3 per maand), Oostende/Diksmuide/Ieper (4 per maand); Kortrijk/Roeselare (5 per maand)
Perceel Mechelen Turnhout
Mechelen (1 à 2 per maand), Lier (1 à 2 per maand), Heist-op-den-Berg (1 à 2 per maand), Turnhout (2 per maand), Mol (1 per maand), Herentals (1 per maand), Westerlo (1 per maand) en Geel (1 per maand)
Perceel Limburg
Genk (1 per week), Maasmechelen (1 per week), Hasselt / Herk-de-Stad (1 per week, afwisselend één van de twee locaties), Neerpelt / Lommel / Bree / Peer / Hechtelt (1 per week, afwisselend op één van deze locaties) en HeusdenZolder / Leopoldsburg / Beringen / Tessenderlo (1 per week, afwisselend op één van deze locaties), Sint-Truiden (10 per jaar), Borgloon (10 per jaar), Tongeren (10 per jaar), Bilzen (10 per jaar) en Lanaken (6 per jaar)
Perceel Vlaams-Brabant103
Vilvoorde (2 per maand), Ternat (1 per maand), Leuven (2 per maand), Tienen (1 per maand), Diest (1 per maand)
Perceel Aalst – St.-Niklaas
Aalst (1 per week), Oudenaarde (1 per week), Dendermonde (1 per week) en Sint-Niklaas (1 per week)
Perceel Antwerpen
Antwerpen (6 per week)
Bron: IDEA Consult op basis van interviews
•
Omvang van de groepen
Het aantal deelnemers hangt sterk af van de opkomst. Onderstaande tabel geeft een indicatie van het aantal uitnodigingen dat gestuurd wordt en het aantal personen dat aanwezig is op een OC per perceel.
102
Deze informatie is gebaseerd op de presentaties gegeven op de regionale ontmoetingsdagen en op de interviews gedaan met verantwoordelijken van het OC in de verschillende percelen.
103
Binnen het perceel Vlaams-Brabant kon tot hiertoe enkel informatie verzameld worden over het LKC Halle-Vilvoorde.
244
Tabel 117: Aantal verstuurde uitnodigingen en aantal deelnemers per OC (referentieperiode 01.01.2006-31.05.2006) Aantal uitnodigingen
Aantal deelnemers
Perceel Gent
28
6 – 20
Perceel West-Vlaanderen
50
20
Perceel Mechelen Turnhout
20
4 – 12
Perceel Limburg
20 (Hasselt)
8 – 9 (Hasselt)
25 (Tongeren)
12 – 13 (Tongeren)
18 - 46 (Halle-Vilvoorde)
12 – 15 (Halle-Vilvoorde)
28 (Leuven)
12 (Leuven)
26 (Tienen)
12 (Tienen)
32 (Diest)
16 (Diest)
Perceel Vlaams-Brabant
Perceel Aalst – St.-Niklaas Perceel Antwerpen
20 – 25 (Aalst)
9 – 12 (Aalst)
35 (Sint-Niklaas)
12 (Sint-Niklaas)
20 – 30
10
Bron: IDEA Consult op basis van interviews
Niet alle uitgenodigde werkzoekenden, komen dus ook effectief opdagen. De opkomst is gemiddeld 50%, maar kan erg verschillen. De opkomst is onafhankelijk van leeftijd, afkomst, … Redenen voor het niet opdagen zijn o.m. al eerder gemaakte afspraken, ziekte, transportproblemen. Reageert een werkzoekende niet op een uitnodiging (en heeft hij/zij dus geen geldige reden voor het niet opdagen), dan stuurt men een aangetekende brief. Heeft de werkzoekende na 18 dagen niet gereageerd, dan worden zijn coördinaten doorgegeven aan de RVA (transmissieprocedure). Sommige werkzoekenden gaan niet in op de uitnodiging voor een OC en zien af van hun uitkering (bijvoorbeeld als men de financiële middelen niet echt nodig heeft). •
Vorm
Een oriëntatiecentrum is een groepsgebeuren. Hoewel het OC een groepsgebeuren is, verrichten de deelnemers ook individuele opdrachten die vervolgens in groep besproken worden. De opdrachten zijn op het individu en diens eigen situatie gericht. In beperkte gevallen geeft men taken mee naar huis. In sommige regio’s (o.m. Gent) kan een individueel gesprek tijdens de looptijd van het OC worden aangevraagd. Van deze mogelijkheid wordt veel gebruik gemaakt.
245
•
Team
In de meeste percelen wordt het oriëntatiecentrum gegeven door een OCconsulent. Deze wordt doorgaans bijgestaan door een trajectbepaler, die aanwezig is tijdens het OC, observeert en de werkzoekenden ook beter leert kennen. De trajectbepaler ondersteunt de OC-consulent tevens tijdens de oefeningensessies. Deze trajectbepaler zal dan na afloop van het OC een intakegesprek hebben met de werkzoekende en een trajectbepaling opstellen. In een aantal gevallen (bvb. in Brugge, Diksmuide) is de OC-consulent en de trajectbepaler één en dezelfde persoon die dus beide rollen combineert. Het gebeurt eveneens (bvb. in Ieper) dat de OC-consulent de taak van trajectbepaler overneemt als er teveel trajecten bepaald dienen te worden. Er wordt daarbij ook voor afwisseling gezorgd bij de consulenten om de werkmotivatie te stimuleren. In de regio Aalst-Oudenaarde maken de OC-consulent en de trajectbepaler na afloop van het OC elk een verslag van iedere cliënt (met beperkingen en beroepsmogelijkheden) dat ze dan onderling bespreken.
246
ANNEX 6:
VOORGESTELDE AANPAK IN DE OFFERTES VAN DE AANBIEDERS VOOR DE TRAJECTBEGELEIDING
In wat volgt wordt een beschrijving gegeven van de aanpak voor de trajectbegeleiding zoals de aanbieders deze in hun offerte hebben beschreven. Het gaat dan ook om een ex ante analyse van de voorgenomen aanpak en niet om een analyse van de effectieve of feitelijke begeleidingsacties. In een latere rapportage zal de feitelijke trajectbegeleiding geanalyseerd worden en vergeleken worden met de vooropgestelde aanpak uit de offerte. De verschillende aanpakken van trajectbegeleiding zullen ook gekoppeld worden met de behaalde resultaten. Bij de verschillende aanbieders kunnen een aantal vaste trajectonderdelen worden teruggevonden. De manier waarop aan deze onderdelen invulling wordt gegeven, verschilt echter per aanbieder. Box 9: Trajectonderdelen •
Intake met diagnose
•
Screening of oriëntatie
•
Ontwikkeling trajectovereenkomst en persoonlijk ontwikkelingsplan
•
Activiteiten om belemmeringen op te lossen
•
Hulp bij solliciteren en bemiddeling
•
Opvolgingsgesprekken
•
Portfolio
•
Vorming door aanbieder zelf
•
Begeleiding Individuele beroepsopleiding of WEP+ tewerkstelling
•
Beroepsopleiding
•
Nazorg tijdens tewerkstelling
Bron: IDEA Consult op basis van offertes aanbieders
1 Intake met diagnose Wanneer we de aanpak van de intake en diagnose van de verschillende aanbieders met elkaar vergelijken, dan valt het volgende op: •
Intakegesprek bestaat uit één of meerdere individuele face-to-face gesprekken tussen begeleider en klant;
•
De techniek die door bepaalde aanbieders zal worden toegepast is deze van criteriumgericht interview waarbij competenties en werkervaring worden geformuleerd in concreet waarneembaar gedrag. Men gaat dan op zoek naar situaties uit het verleden waar de klant bepaalde competenties heeft getoond. Men vraagt naar taken, acties en resultaten;
247
•
De bedoeling is om kennis te maken, openheid te creëren, duidelijke afspraken te maken (inzake rechten en plichten van werkzoekende en inzake planning traject) en reeds zoveel mogelijk objectieve informatie te verzamelen;
•
Inhoudelijk wordt er gepeild naar: o
de subjectieve beleving van mogelijkheden en belemmeringen van de werkzoekende,
o
eventuele randvoorwaarden en persoonlijke aandachtspunten (leefsituatie, ondersteuning uit eigen omgeving, …), vooroordelen van werkgevers die de werkzoekende reeds parten speelden (etniciteit, gerechtelijk verleden, …), knelpunten bij het veranderingsproces;
o
afstand tot de arbeidsmarkt taalachterstand, attitudeachterstand);
o
het zoek- en sollicitatiegedrag van de werkzoekende (hoe specifiek, hoe realistisch, hoe gemotiveerd, hoe effectief, via welke zoekkanalen);
o
het engagement of de motivatie van de werkzoekende om acties naar werk te ondernemen (arbeidsattitudes),
o
wensen en verwachtingen van de werkzoekende,
o
aanleg, vaardigheden (bvb. waarneembare aspecten van relationele en verbale communicatie), ervaring en interesse van de werkzoekende,
o
jobdoelwit en trajectbepaling en nood aan verfijning of bijsturing ervan,
(technische
achterstand,
•
Door bepaalde aanbieders wordt in deze eerste fase (intake en diagnose) reeds het CV van de werkzoekende samengesteld of overlopen en aangevuld indien nodig;
•
De trajectbegeleiders van bepaalde aanbieders verschaffen tijdens dit eerste gesprek reeds doelgerichte, realistische marktinformatie over de sectoren en de regio waarin de werkzoekende interesse vertoont;
•
Door één aanbieder worden de klanten vooraf op basis van de beschikbare informatie reeds bij een bepaalde trajectdoelgroep ingedeeld (op basis van leeftijd, competenties, werkervaring, zoekgedrag, …). Afhankelijk van de trajectdoelgroep waartoe de klant behoort, worden bij de intake al een aantal testen voorbereid;
•
Resultaat van deze fase is sterkte/zwakte profiel van de werkzoekende, in bepaalde gevallen ook reeds aanzet tot CV, en een trajectplan met de te ondernemen trajectacties (incl. praktische afspraken zoals plaats en locatie volgende afspraak).
248
2 Screening en oriëntatie (Module 2) De screening en oriëntatie van de werkzoekende neemt verschillende vormen aan bij de aanbieders en bestrijkt meerdere aspecten. We geven hieronder weer welke aspecten aan bod komen tijdens deze screening en oriëntatie, alsook onder welke vorm deze plaatsvindt. De inhoudsdomeinen betreffen: •
Competenties van de klant (o.m. actie- en leerbereidheid, openheid om samen traject uit te werken, communicatieve vaardigheid, kennis van Nederlands, flexibiliteit, leervermogen, zelfstandigheid, kwaliteitsbewustzijn, nauwkeurigheid, organiseren, actieve betrokkenheid, …)
•
Analyse zelfbeeld en zelfmanagement
•
Onderzoek prioriteiten van klant (zoekt men uitdaging, betekenis, status, veiligheid?) en analyse zoekgedrag
•
Analyse interesses, verwachtingen en ambitie
•
Verkenning mogelijke arbeidsmarkt, vacatures)
•
Opleiding en werkervaring (kennis over scholingsnoodzaak, waardering werkervaring)
werkomgevingen
(verkenning
regionale
CV,
diploma,
waarde
De vormen waaronder deze screening en oriëntatie plaatsvinden betreffen: •
Persoonlijkheid- en vaardigheidstesten (via testbatterij)
•
Persoonlijk gesprek met klant
•
Groepsopdrachten en rollenspellen. Tijdens deze groepssessies wordt het gedrag van de klanten geobserveerd, eventueel genoteerd, geclassificeerd en gekoppeld aan competenties, gekwantificeerd (aldus wordt nagegaan hoe vaak competenties voorkomen) en gerapporteerd.
•
Oriëntatie- en meeloopdagen bij werkgevers
•
Zelfevaluatie en evaluatie door begeleider
•
Gesprek(ken) met klant na screening/oriëntatie waar bvb. testresultaten worden besproken, waar de klant bewust gemaakt wordt van de vereiste competenties voor een bepaalde beroepsrichting.
249
Het resultaat van deze screening en oriëntatie is een verdere verfijning van de sterktes en zwaktes van de klanten, van de competenties en mogelijkheden voor de klant op de arbeidsmarkt, alsook een verdere bepaling van welke aspecten in een competentieversterkend traject moeten aangescherpt worden. Sommige aanbieders voorzien naast het standaardpakket aan screening en oriëntatie nog bijkomende, verdiepende modules, bijvoorbeeld voor klanten die nog meer ondersteuning nodig hebben in het maken van keuzes. In geval er een opleiding georganiseerd wordt waarbij de cliënten de gelegenheid krijgen om nog diepgaander georiënteerd te worden, dan hoort dit thuis onder ‘Opleiding module 2’. Duurt deze opleiding meer dan 160 uur, dan hoort het thuis onder ‘Opleiding module 4’.
3 Ontwikkeling trajectovereenkomst ontwikkelingsplan
en
persoonlijk
Na afloop van het intakegesprek (en eventueel na een screening van de kerncompetenties) wordt door de verschillende aanbieders een trajectovereenkomst opgesteld. Deze vermeldt de stappen en acties met het oog op duurzame tewerkstelling en de tijdsplanning van deze acties. Dit plan omvat zowel de korte als de lange termijn doelstellingen van de werkzoekende. De verschillende aanbieders geven op hun manier invulling aan dit stappenplan. We lijsten hier enkele klemtonen op die door bepaalde aanbieders gelegd worden: •
Het stappenplan wordt opgesteld vanuit twee perspectieven. Zo wordt er gekeken naar wat vanuit de deelnemer en vanuit de begeleiding wenselijk, vereist en mogelijk is;
•
De stappen uit de trajectovereenkomst dienen duidelijk omschreven te zijn, alsook aantoonbaar of meetbaar, door de kandidaat en de begeleider aanvaard, en haalbaar of op afgesproken termijnen te realiseren;
•
Het stappenplan wordt beschouwd als een praktische leidraad tijdens de begeleiding en een gelegenheid om de aandachtspunten te expliciteren;
•
Het stappenplan vormt het uitgangspunt voor de evaluatie van de klant;
•
Het stappenplan vermeldt of er doorverwezen wordt naar derden;
Een aantal aanbieders voorzien naast de trajectovereenkomst nog een persoonlijk ontwikkelingsplan of persoonlijk actieplan. Dit beschrijft dan bijvoorbeeld de stappen die iemand gaat zetten om nog meer competenties te ontwikkelen. Het persoonlijk actieplan kan ook een projectie weergeven van het zelfbeeld ten opzichte van het verlangde jobprofiel en de lacunes die dienen aangepakt te worden om dit profiel te bereiken.
250
4 Activiteiten om belemmeringen op te lossen (module 5) De doelgroep van de trajecttendering ervaart tal van belemmeringen in het zoeken en houden van werk. De aanbieders nemen daarom tal van initiatieven om deze belemmeringen samen met de klanten op te lossen. Deze initiatieven spelen in op tal van belemmeringen en nemen verschillende vormen aan. Ze gaan van het bieden van individuele hulp bij bepaalde procedures tot het voorzien van trainingsactiviteiten in groep. We geven enkele voorbeelden: •
Helpen ontwikkelen van de bereidheid om belemmeringen weg te werken
•
Samen zoeken naar mogelijkheden voor kinderopvang;
•
Aanbieden van de mogelijkheid om tijdens de tewerkstellingsperiodes binnen het traject gebruik te maken van kinderopvangfaciliteiten wanneer één van de kinderen ziek is;
•
Leren gebruik maken van het openbaar vervoer;
•
Aanbieden van flexibel busvervoer voor woon-werkverkeer tijdens de tewerkstellingsperiodes binnen het traject;
•
In orde brengen van arbeidsvergunning;
•
Organiseren van workshops over de mogelijkheden om zorg uit te besteden.
5 Hulp bij solliciteren en bemiddeling (module 3) Tot het basispakket van de aanbieders behoort ondersteuning bij het solliciteren en bemiddeling. We vinden verscheidene facetten (al dan niet in combinatie) terug in de begeleiding door de aanbieders. Sommigen bieden een vorm van sollicitatietraining aan (vaak beperkte versie hiervan in basispakket begrepen). Enkele aanbieders trachten in te spelen op het initiatief van de werkzoekenden en proberen ze vooral actief te krijgen. Alle aanbieders geven vacatures door aan de klant en brengen hen in contact met potentiële werkgevers (matching).
251
Tabel 118: Aanbod hulp bij solliciteren en bemiddeling Training
•
Leren zoeken van vacatures, leren omgaan met verschillende zoekkanalen (advertenties, elektronisch jobaanbod, zoekmachines, …)
•
Leren analyseren/ontleden van vacatures
•
Leren solliciteren (schrijven brief, opmaak CV, telefoneren naar werkgevers voor maken afspraak, voeren sollicitatiegesprek, opvolgen van sollicitatie)
•
Vertrouwd maken met (psychologische) testen
•
Vertrouwd maken met (regionale) arbeidsmarkt
Activatie
•
Ondersteuning door een bodycoach voor fysieke activatie (triltraining) en mentale activatie (met een verbeterde houding en uitstraling meer kans op een succesvol sollicitatiegesprek)
Facilitatie
•
Aanbieden van ruimte waar documentatie te vinden is inzake solliciteren en waar kranten/telefoon/Internet aanwezig is voor het zoeken van vacatures, het schrijven en printen van CV/brief en het contacteren van werkgevers
Bemiddeling
•
Zoeken van vacatures (via netwerk – eventueel via mailings/via bedrijfsconferenties) en doorspelen ervan aan klant
•
Selectie-eisen van werkgever nagaan en vergelijking maken tussen eisen gesteld door job en kwaliteiten van werkzoekende
•
In contact brengen van klant met potentiële werkgever
•
Bezoeken van bedrijven (geselecteerd volgens het jobdoelwit van de klant) door trajectbegeleider en klant. De trajectbegeleider zal de werkzoekende goed observeren tijdens een bedrijfsbezoek. Het zien van een bepaalde werkplek en het praten met beroepsbeoefenaars leidt tot inzichten bij de klant
•
Schrijven van een aanbevelingsbrief
•
Telefonische contacten die leiden tot een oriënterend gesprek met werkgever
•
Voorbereiden van klant op psychologische testen en/of op concreet sollicitatiegesprek
•
Meegaan met klant naar sollicitatiegesprek bij werkgever (kandidaat gesprekstechnisch ondersteunen en aanbrengen van ondersteunende maatregelen zoals begeleiding op de werkvloer)
•
Opvolging van sollicitatie
•
Trekken van lessen uit sollicitatie – feedback verschaffen aan klant
Ondersteuning bij concrete vacature
Bron: IDEA Consult op basis van offertes aanbieders
252
6 Opvolgingsgesprekken De verschillende aanbieders voorzien op regelmatige tijdstippen individuele opvolging- of voortgangsgesprekken tussen trajectbegeleider en klant. Deze zijn bedoeld voor kritische reflectie, om de nieuwe verworven competenties te verankeren (bvb. in een portfolio), de ondernomen acties te evalueren en de resultaten ervan te bespreken in het licht van hun bijdrage tot het vinden van een gepaste tewerkstelling, en het werkaanbod te overlopen. Ook wordt gekeken of bijkomende opleidingen noodzakelijk zijn. Bij de meeste aanbieders zijn deze opvolgingsmomenten vastgelegd in de trajectovereenkomst. Bij sommige aanbieders vinden deze opvolgingsgesprekken plaats na elke competentieversterkende trajectactie. Dan wordt de gevolgde opleiding geëvalueerd.
7 Portfolio Ongeveer de helft van de aanbieders hanteert een portfolio voor de werkzoekenden. Deze portfolio vormt een (steeds evoluerend) overzicht van de scholing, (werk)ervaring en competenties van de klant. Soms worden competentiebewijzen toegevoegd. De voordelen verbonden aan het werken met een portfolio die vernoemd worden door de aanbieders zijn: •
Stimuleren van competentiebewustzijn;
•
Recht doen aan de ontwikkelde competenties;
•
Een betere voorbereiding op begeleidingsgesprekken;
•
Bevordert en verduidelijkt communicatie tussen trajectbegeleider, klant en eventuele andere betrokkene (opleider)
•
Biedt inzicht in nog aanwezige afstand tussen competenties/kwalificaties van de klant en de officiële opleidingskwalificaties of functievereisten waarvoor men wil in aanmerking komen
De portfolio wordt meestal door de werkzoekende ingevuld, onder begeleiding van de trajectbegeleider.
8 Vorming door aanbieder (module 5) Hieronder valt de zogenaamde persoonsgerichte vorming. Het vormingsaanbod van de aanbieders heeft een aantal gemeenschappelijke inhoudsdomeinen.
253
Tabel 119: Inhoudsdomeinen persoonsgerichte vorming aanbieders •
Motiveren en ‘bewegen’ naar werk
•
Sociale vaardigheden presentatie
•
Sollicitatietechnieken
•
Opbouwen van een netwerk
•
Informatie verwerven en verwerken
•
Doelgericht handelen
•
Tijdsplanning en stellen van prioriteiten
•
Omgaan met teleurstellingen
•
Assertief optreden / empowerment / zelfvertrouwen en zelfredzaamheid verhogen
•
Omgaan met stress
•
Talenkennis (Nederlands, Frans, …)
•
Informatica
•
Veiligheid
•
Management en coaching
en
communicatietraining
(verbaal
/
non-verbaal),
De persoonsgerichte vorming wordt meestal in groep aangeboden. De voordelen van een groepsaanpak betreffen de mogelijkheid voor het uitwisselen van succesen faalervaringen, de ontwikkeling van een sociaal leerklimaat, de mogelijkheid tot spiegelen met andere deelnemers, het leren samenwerken, … Wel worden er vaak individuele opdrachten aan de werkzoekenden meegegeven. Enkele klemtonen die worden gelegd door bepaalde aanbieders: •
Belang van interactiviteit
•
Gebruik makend van praktijkcases
•
Indien blijkt dat de groepsbenadering voor bepaalde cliënten niet nuttig is, dan wordt dit niet gehanteerd voor die cliënten
9 Begeleiding (module 6)
Individuele
beroepsopleiding
/
WEP+
Een mogelijke actie in het traject van de werkzoekende betreft een individuele beroepsopleiding (IBO) of een WEP+ tewerkstelling. De aanbieder dient begeleiding te voorzien tijdens deze opleiding op de werkvloer of deze tewerkstelling. We vinden volgende elementen terug in de begeleiding door de aanbieders: •
De aanbieder verzorgt de aanvraag, de infovoorziening aan VDAB en de voorbereidingstaak ten aanzien van de werkzoekende.
•
Voorbereidend op de opleiding/tewerkstelling biedt één aanbieder (SBS) een groepssessie aan waarin bepaalde gedragswijzen uitgebeeld en besproken worden.
254
•
De trajectbegeleider bewaakt de inbedding van IBO of WEP+ tewerkstelling in het totale traject en heeft oog voor omgevings- en persoonlijke factoren.
•
Er wordt een geïndividualiseerd begeleidings- en opleidingsplan opgesteld met o.m. omschrijving van de beroepsvaardigheden die moeten ontwikkeld worden, omschrijving functie-inhoud, omschrijving van de coaching, inzet van opleiding/sollicitatietraining, afspraken naar opvolging, …
•
Bij start van de IBO/WEP+ vindt gesprek plaats tussen de werkgever, de mentor (indien een andere persoon), de cursist en de trajectbegeleider over het opleidings- en begeleidingsplan, de wijze van opvolging en de uitbetaling van de cursist. Er wordt vastgelegd wie de werkzoekende gaat opleiden/begeleiden op de werkvloer.
•
Bij bepaalde aanbieders (bvb. Ascento) start de werkervaring met één maand onthaal, daarna volgt een op maat gericht modulair opleidingspakket gecombineerd met werkervaring. Een gelijkaardig programma vinden we ook bij Groep Intro.
•
Tijdens het opleidings- of werkervaringsproject worden op regelmatige tijdstippen functionerings- of overlegmomenten met werkgever en cursist ingelast waarbij de vorderingen, de integratie, de overeenstemming met benodigde kennis en vaardigheden en de evolutie van het persoonlijk veranderingsproces en attitudes worden besproken
•
Tijdens de laatste maand vindt een evaluatiegesprek plaats met een resultaatsbepaling, namelijk of cursist wordt aangeworven of niet (i.g.v. IBO). Bij WEP+ wordt doorgaans na 9 maanden opnieuw een opvolgingsgesprek met de werknemer en promotor gevoerd in verband met planning van acties voor een mogelijke doorstroming. Vanaf de 10de maand kan dan een sollicitatieprogramma starten en een intensieve bemiddeling naar de arbeidsmarkt. Ook intensieve nazorg is voorzien.
•
Werkervaring wordt doorgaans voorzien in sectoren bouw en groen, zorg en schoonmaak, logistiek en maritiem transport, renovatie en sociale werkplaatsen monumenten.
•
SBS biedt de mogelijkheid om, indien geen werkervaringsproject gevonden wordt, een werkervaring te doen in een virtueel bedrijf (opzetten van virtuele functie in virtueel bedrijf).
10 Beroepsopleiding (module 4) Een mogelijke actie in het traject van de werkzoekende betreft een beroepsopleiding. Het doel hiervan bestaat erin iemands beroepsbekwaamheid te versterken via een opleiding in een opleidingscentrum, eventueel aangevuld met een stage aan het eind van de beroepsspecifieke opleiding of alternerend met de opleiding. Het aanbod aan beroepsopleiding zoals voorgesteld door de aanbieders kent volgende accenten:
255
•
De Nederlandse aanbieders organiseren, voorafgaand aan de beroepsopleiding, een soort van assessment waarin de noodzaak van de opleiding wordt nagegaan en/of een verdiepend interview waarin de capaciteiten en interesses in kaart worden gebracht. Eventueel wordt er een geschiktheidproef georganiseerd. Ook gaat men na hoe vaak de opleidingseis gesteld wordt in vacatures, hoe opleiding beoordeeld wordt door werkgevers, … Het assessment resulteert in een advies inzake de opleiding die zal gevolgd worden (met specificatie van aanbieder, plaats en duurtijd).
•
Criteria die in acht genomen worden bij de keuze van de opleidingsorganisatie zijn aangepastheid aan het niveau van de klant, duurtijd van de opleiding, kwaliteit, prijs, opstartdata en randcriteria als bereikbaarheid.
•
De aanbieders maken gebruik van hun eigen aanbod aan beroepsopleiding (of dat van hun co-/onderaannemers) en/of doen een beroep op een netwerk van opleidingscentra (VDAB, Syntra, CVO, derdenorganisaties, …).
•
Het opleidingsaanbod dat aangesproken wordt is zeer divers en omvat o.m. opleidingen in volgende beroepen: onthaalbediende, hulpboekhouder, kantoor, verkoop, logistiek assistent, (groot)keukenhulp, horecamedewerker, professioneel strijkster, klusjesdienst, groenzorg en tuinonderhoud, landbouw, hout, bouw, elektriciteit, renovatiewerken,
•
Een aantal aanbieders beklemtoont tevens hun begeleiding tijdens de beroepsopleiding. Deze begeleiding houdt o.a. een voorbereidingsgesprek, voortgangsgesprekken, sollicitatieacties tijdens de opleiding, en een eindevaluatie in.
11 Nazorg tijdens tewerkstelling (module 6) Alle aanbieders voorzien een begeleiding op de werkvloer wanneer hun cliënt een tewerkstelling heeft gevonden. Betrokken partijen bij de “nazorg” zijn trajectbegeleider, cliënt en werkgever. Het doel van de nazorg is het goed functioneren van de cliënt in de job en het behoud van de job. De nazorg is bij start van de tewerkstelling intensief, wordt dan geleidelijk afgebouwd, maar kan opnieuw intensiever worden bijvoorbeeld naar het einde van de proefperiode of tijdelijke tewerkstelling. De nazorg gebeurt via telefonische en face-to-face gesprekken en bezoeken op de werkplek. Doorgaans stopt de nazorg na circa zes maanden. Aandachtspunten bij deze nazorg kunnen zijn: •
Check bij werkgever van functiebeschrijving, taken en verantwoordelijkheden van cliënt, middelen om taken te realiseren, afspraken betreffende on-the-job-training;
•
Begeleiding tijdens de eerste werkdag;
•
Ontwikkelen van de juiste werkattitude;
•
Feedback van verworven ervaringen;
256
•
Oplossingen aanbieden voor dagelijkse problemen;
•
Continue beschikbaarheid van trajectbegeleider indien problemen.
257
ANNEX 7:
RESULTATEN WERKZOEKENDENENQUÊTE
Methodiek: In mei 2008 werd een telefonische enquête georganiseerd bij 1400 van de 4070 werkzoekenden met een afgesloten traject eind maart. Om de representativiteit te garanderen, werden quota opgelegd aan de nettorespons. Er waren twee verplichte quotavariabelen: het aantal werkzoekenden per begeleidingsorganisatie en het uitstroomresultaat. Het was niet mogelijk om voor elke aanbieder een even hoog aantal te enquêteren werkzoekenden na te streven omdat de grootte van het perceel en het aantal afgesloten trajecten te sterk verschillen. De netto-respons per aanbieder varieert tussen 25% en 50%, zoals te zien is in Tabel 120. Net omdat we een minimum aantal observaties per perceel hebben vooropgesteld, is er een belangrijke scheeftrekking in het nettobestand betreffende de grootte van de percelen tegenover de werkelijke verdeling in het brutobestand. Om de representativiteit van de resultaten van de enquête te waarborgen, hebben wij de resultaten herwogen op basis van de grootte van het perceel. Dit betekent dat de antwoorden van grotere regio’s zoals Antwerpen en Gent meer gewicht krijgen en de antwoorden van werkzoekenden in kleinere regio’s zoals Aalst/Sint-Niklaas minder gewicht. De andere quotavariabelen waren geslacht, leeftijd en scholingsniveau. Zij waren niet verplicht aan te houden; wanneer er een tekort aanstond voor één of meerdere waarden van deze variabelen, kon men ze loslaten. Uiteindelijk bleek dit pas helemaal op het eind nodig en is de representativiteit gewaarborgd. Hierna vergelijken we voor de verschillende quotavariabelen de samenstelling van de respons met het brutobestand. Daarna komen de resultaten van de enquête aan bod.
258
Tabel 120: Vergelijking van de verdeling van de werkzoekenden over de aanbieders in het brutobestand en het nettobestand en berekening van de netto-respons
Aalst / Sint-Niklaas
Verdeling brutobestand
Verdeling nettobestand
Nettorespons
251
124
49,4%
Groep Intro O-Vl
160
80
50,0%
SBS Management
91
44
48,4%
Antwerpen
960
246
25,6%
Agens
455
120
26,4%
Ascento T-groep - Vitamine W
505
126
25,0%
Gent
635
200
31,5%
Alexander Calder
324
100
30,9%
Vedior
311
100
32,2%
Limburg
775
230
29,7%
Alexander Calder
386
115
29,8%
ATB-Limburg, Alternatief, Stebo & PWA Alken
389
115
29,6%
Mechelen / Turnhout
480
41,7%
Ascento T-groep, Vitamine W
270
100
37,0%
WEB, Vokans, Kopa
210
100
47,6%
Vlaams-Brabant
496
200
40,3%
Vedior
245
100
40,8%
Ascento T-groep, Vokans
251
100
39,8%
West-Vlaanderen
Totaal
200
473
200
42,3%
Groep Intro W-Vl., Vokans
223
100
44,8%
Jobcentrum, Argos, Kopa, Werkperspectief
250
100
40,0%
4070
1400
34,4%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008) en CVS VDAB
259
Tabel 121: Vergelijking van het uitstroomresultaat van het brutobestand en het nettobestand Nettobestand
Brutobestand
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
Positieve uitstroom
631
45,1%
1822
44,8%
Negatieve uistroom
769
54,9%
2248
55,2%
1400
100%
4070
100%
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008) en CVS VDAB
Tabel 122: Vergelijking van de leeftijdsverdeling van het brutobestand en het nettobestand Nettobestand
Brutobestand
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
Van 20 tot 29 jaar
215
15,4%
624
15,3%
Van 30 tot 39 jaar
337
24,1%
986
24,2%
40 jaar of ouder
848
60,6%
2460
60,4%
1400
100%
4070
100%
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008) en CVS VDAB
Tabel 123: Vergelijking van het geslacht van het brutobestand en het nettobestand Nettobestand
Brutobestand
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
Man
630
45,0%
1844
45,3%
Vrouw
770
55,0%
2226
54,7%
Totaal
1400
100%
4070
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008) en CVS VDAB
Tabel 124: Vergelijking van het scholingsniveau van het brutobestand en het nettobestand Nettobestand
Brutobestand
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
Laaggeschoold
772
55,1%
2247
55,2%
Niet-laaggeschoold
628
44,9%
1823
44,8%
1400
100%
4070
100%
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008) en CVS VDAB
260
Is één van uw ouders of twee van uw grootouders afkomstig uit een niet EU-land? Tabel 125: Etniciteit van de werkzoekende Antwoord
Aantal
Percentage
206
14,7%
1192
85,2%
2
0,1%
1400
100%
Aantal
Percentage
465
33,2%
334
23,8%
Gehuwd of samenwonend zonder personen ten laste
239
17,1%
Gehuwd of samenwonend met personen ten laste (vb. kinderen, ouders)
362
25,8%
1400
100%
Ja Nee Weigering Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Wat is uw familiale situatie? Tabel 126: Familiale situatie van de werkzoekende Antwoord Alleenstaand zonder personen ten laste Alleenstaand ouders)
met
personen
ten
laste
(vb.
kinderen,
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Resultaten: Arbeidsverleden Was u actief op zoek naar werk in de periode dat u opgeroepen werd om deel te nemen aan de oriëntatieweek bij VDAB? Tabel 127: Zoekactiviteit in de periode voor oproep door VDAB
Ja Nee Totaal
Aantal
Percentage
1209
86,4%
191
13,6%
1400
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
261
Beoordeling van de meerwaarde van de oriëntatieweek en het verloop van de trajectbepaling Wat heeft deze oriëntatieweek voor u betekend? Tabel 128: Betekenis van oriëntatieweek voor werkzoekenden Akkoord
Niet akkoord
Geen mening
Totaal
U kreeg nuttige informatie (vb. rechten en plichten van werkzoekenden, mogelijke beroepen en sectoren).
91,2%
7,7%
1,1%
1400
De oriëntatieweek werkte motiverend, het was een stimulans om actiever naar werk te zoeken.
76,1%
21,8%
2,1%
1400
De oriëntatieweek heeft u doen inzien welke competenties u bezit en welk werk u kunt doen en wil doen.
70,5%
28,1%
1,4%
1400
3,2%
96,6%
0,2%
1400
37,8%
61,2%
1,0%
1400
De oriëntatieweek had geen nut, u was niet tevreden U voelde zich gecontroleerd (geviseerd).
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
In uw regio werkte VDAB samen met 2 organisaties voor de begeleiding. Kon u kiezen door welk van deze twee organisaties u verder wou begeleid worden? Tabel 129: Keuze voor de werkzoekende tussen twee begeleidingsorganisaties Aantal
Percentage
Ja
313
22,3%
Nee
911
65,1%
Ik weet het niet meer
176
12,6%
1400
100%
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
262
Begeleiding Bij uw eerste gesprek met uw trajectbegeleider hebben jullie besproken welk jobdoelwit u zou nastreven en welke acties ondernomen moesten worden. Dit werd op papier gezet, de trajectovereenkomst, die u beide hebt getekend. Wat vond u van deze trajectovereenkomst? Tabel 130: Mening van de werkzoekende over de trajectovereenkomst Akkoord
Niet akkoord
Geen mening
Totaal
U had voldoende inspraak bij het bepalen van het jobdoelwit en de acties.
87,8%
10,0%
2,2%
1400
De overeenkomst op papier gaf u zekerheid over de acties die u kon verwachten.
81,1%
14,4%
4,5%
1400
Uw begeleider besprak de voortgang van de acties tijdens jullie gesprekken.
90,0%
7,4%
2,6%
1400
U gebruikte de trajectovereenkomst zelf om uw traject op te volgen.
75,1%
20,7%
4,2%
1400
Stelling
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Welk soort begeleiding kreeg u? Tabel 131: Soort begeleiding Aantal
Percentage
Individuele gesprekken
864
61,7%
Begeleiding in groep
137
9,8%
Zowel individuele gesprekken als begeleiding in groep
399
28,5%
1400
100%
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
263
Hoe vaak kwam u voor een individueel gesprek bij uw trajectbegeleider? Tabel 132: Aantal individuele gesprekken per werkzoekende Per maand (N=942)
Totaal (N=847)
2,1
7,7
Minimum aantal individuele gesprekken
1
1
Eerste kwartiel aantal individuele gesprekken
1
3
Mediaan aantal individuele gesprekken
2
5
Derde kwartiel aantal individuele gesprekken
2
10
Maximum kwartiel aantal individuele gesprekken
8
80
Indicator Gemiddeld aantal individuele gesprekken
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Hoe lang duurde een persoonlijk gesprek gemiddeld? Tabel 133: Duur van een individueel gesprek Indicator Gemiddeld aantal minuten Minimum aantal minuten
Aantal minuten (N=1229) 37,5 2
Eerste kwartiel aantal minuten
20
Mediaan aantal minuten
30
Derde kwartiel aantal minuten
50
Maximum kwartiel aantal minuten Bron: IDEA
240
Consult op basis van enquête (mei 2008)
Hoe vaak kwam u voor een begeleiding in groep bij uw trajectbegeleider? Tabel 134: Aantal begeleiding in groep per werkzoekende Per maand (N=346)
Totaal (N=286)
4,9
16,6
Minimum aantal begeleidingen in groep
1
1
Eerste kwartiel aantal begeleidingen in groep
2
4
Mediaan aantal begeleidingen in groep
4
8
Derde kwartiel aantal begeleidingen in groep
7
18
20
160
Indicator Gemiddeld aantal begeleidingen in groep
Maximum kwartiel aantal begeleidingen in groep Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
264
Hoe lang duurde een begeleiding in groep gemiddeld? Tabel 135: Duur van een begeleiding in groep Aantal minuten (N=460)
Indicator Gemiddeld aantal minuten
203,2
Minimum aantal minuten
4
Eerste kwartiel aantal minuten
120
Mediaan aantal minuten
180
Derde kwartiel aantal minuten
240
Maximum kwartiel aantal minuten
800
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Wat diende u zelf voor te bereiden voor deze begeleidingsgesprekken? Tabel 136: Voorbereiding van de gesprekken door de werkzoekende Ja
Nee
U weet het niet meer
Totaal
U maakte zelf een CV op.
82,9%
16,3%
0,8%
1400
U maakte zelf een motivatiebrief op.
69,4%
24,6%
2,0%
1400
U zocht vacatures.
94,8%
4,9%
0,3%
1400
U solliciteerde.
94,1%
5,8%
0,1%
1400
U contacteerde werkgevers.
89,0%
10,6%
0,5%
1400
U bezocht jobbeurzen.
31,1%
68,4%
0,5%
1400
Onderwerp
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
265
Wat deed uw trajectbegeleider voor u als voorbereiding op of tijdens de gesprekken? We overlopen enkele mogelijkheden, en u geeft aan of dit het geval was. Tabel 137: Voorbereiding van de gesprekken door de trajectbegeleider Ja
Nee
U weet het niet meer
Totaal
Uw trajectbegeleider keek uw CV na.
91,8%
6,6%
1,7%
1400
Uw trajectbegeleider keek uw motivatiebrief na.
75,7%
16,0%
4,3%
1400
Uw trajectbegeleider maakte uw CV op.
32,5%
65,6%
1,9%
1400
Uw trajectbegeleider maakte uw motivatiebrief op.
29,5%
62,7%
3,8%
1400
Uw trajectbegeleider zei u waar u vacatures moest zoeken.
83,9%
15,4%
0,7%
1400
Uw trajectbegeleider zocht vacatures op.
73,1%
25,3%
1,6%
1400
Uw trajectbegeleider contacteerde werkgevers.
32,3%
61,2%
6,5%
1400
Uw trajectbegeleider nam deel aan uw sollicitatiegesprekken.
14,8%
83,9%
1,3%
1400
Onderwerp
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Wat deed u samen met uw trajectbegeleider tijdens de gesprekken? Ik zal opnieuw een aantal mogelijkheden overlopen, zodat u kunt aangeven of dit het geval was of niet. Tabel 138: Inhoud van de begeleidingsgesprekken Ja
Nee
U weet het niet meer
Totaal
Jullie overliepen uw zoekinspanningen.
89,0%
8,8%
2,2%
1400
Jullie overliepen de vacatures.
88,0%
11,2%
0,8%
1400
Jullie oefenden sollicitatiegesprekken.
47,8%
50,6%
1,6%
1400
Jullie bespraken de resultaten van uw sollicitatiegesprekken bij een werkgever.
65,8%
32,1%
2,1%
1400
Onderwerp
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
266
In welke mate werd u geïnformeerd over de mogelijkheid tot het volgen van een opleiding? Tabel 139: Informering over de mogelijkheid tot het volgen van een opleiding Onderwerp
Aantal
Percentage
U werd niet geïnformeerd over mogelijke opleidingen
255
18,2%
U werd geïnformeerd maar niet aangemoedigd.
305
21,8%
U werd geïnformeerd en aangemoedigd om een opleiding te volgen
579
41,4%
U hebt het zelf voorgesteld.
260
18,6%
1400
100%
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
In welke mate werd u geïnformeerd over de mogelijkheid om deel te nemen aan een werkervaringsproject vb. IBO, WEP+? Tabel 140: Informering over de mogelijkheid om deel te nemen aan een werkervaringsproject Onderwerp
Aantal
Percentage
U werd niet geïnformeerd over mogelijke werkervaringsprojecten
333
23,8%
U werd geïnformeerd maar niet aangemoedigd.
303
21,7%
U werd geïnformeerd en aangemoedigd aan een werkervaringsproject deel te nemen.
401
28,6%
32
2,3%
330
23,6%
1400
100%
U hebt het zelf voorgesteld. U kent dit niet. Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Wat vond u van de totale duur van de trajectbegeleiding? Tabel 141: Mening van de werkzoekende over de totale duur van de trajectbegeleiding Aantal
Percentage
Te kort
162
11,6%
Goed
951
68,0%
Te lang
211
15,1%
75
5,3%
1400
100%
Geen mening Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
267
Hoe tevreden bent u over de trajectbegeleiding? Tabel 142: Tevredenheid van de werkzoekende over de trajectbegeleiding Indicator
Score
Gemiddeld score voor algemene tevredenheid
7,5
Minimum score voor algemene tevredenheid
1
Eerste kwartiel score voor algemene tevredenheid
7
Mediaan score voor algemene tevredenheid
8
Derde kwartiel score voor algemene tevredenheid
9
Maximum kwartiel score voor algemene tevredenheid
10
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Volgens onze informatie, is uw begeleidingstraject ten einde gelopen. Hoe werd u hierover geïnformeerd? Tabel 143: Informering over het einde van de trajectbegeleiding Aantal
Percentage
Bij het laatste gesprek
444
31,7%
Per brief of per mail
120
8,6%
Telefonisch
138
9,9%
U werd hierover niet geïnformeerd
121
8,6%
U hebt zelf de begeleiding stopgezet omdat u werk gevonden had
525
37,5%
52
3,7%
1400
100%
U weet het niet Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
268
Wat heeft de begeleiding van effect gehad? Tabel 144: Effecten van de begeleiding Stelling
Akkoord
Niet akkoord
Geen mening
Totaal
Dankzij de begeleiding, heeft u meer inzicht gekregen in wat u kunt van werk.
60,8%
36,7%
2,5%
1400
Dankzij de begeleiding, weet u nu wat u wilt doen van werk.
55,6%
40,8%
3,6%
1400
Dankzij de begeleiding, bent u gemotiveerder om werk te zoeken.
70,7%
26,6%
2,7%
1400
Dankzij de begeleiding, bent u anders op zoek gegaan naar werk.
60,8%
37,2%
2,0%
1400
Dankzij de begeleiding, heeft u leren solliciteren.
52,0%
45,2%
2,7%
1400
Dankzij de begeleiding, heeft u een opleiding gevolgd.
24,4%
73,6%
2,0%
1400
Dankzij de begeleiding, bent u gemotiveerder om te werken.
62,1%
34,2%
3,6%
1400
Dankzij de begeleiding, heeft u werk gevonden.
33,2%
64,4%
2,4%
1400
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Werkervaring Bent u op dit moment aan het werk? Tabel 145: Huidige arbeidsmarktsituatie Aantal
Percentage
Ja
683
48,8%
Nee
717
51,2%
1400
100%
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
269
Wat is uw huidige situatie? Tabel 146: Huidige arbeidsmarktsituatie indien niet aan het werk Aantal
Percentage
U bent ingeschreven als werkzoekende en ontvangt een werkloosheidsuitkering
544
75,8%
U bent ingeschreven als werkzoekende maar bent niet uitkeringsgerechtigd
32
4,4%
4
0,5%
96
13,3%
2
0,3%
40
5,6%
U ontvangt een leefloon/OCMW-uitkering U ontvangt een ziekte-uitkering/invaliditeitsuitkering U bent op (brug)pensioen Andere o.a. U bent niet ingeschreven als werkzoekende
15
2,0%
U bent uitkeringsgerechtigd maar vrijgesteld van uw zoektocht naar werk
8
1,2%
U weet het niet
16
2,3%
Totaal
717
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Bent u aan het werk geweest sinds uw begeleiding? Tabel 147: Werkervaring sinds de begeleiding indien niet aan het werk Aantal
Percentage
Ja
306
42,7%
Nee
411
57,3%
Totaal
717
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
270
Hoe hebt u deze job of uw laatste job gevonden? Tabel 148: Kanalen om een job te vinden Aantal
Percentage
299
30,2%
87
8,8%
Via een interim-bureau
213
21,5%
Via familie, kennissen
177
17,9%
Via een spontane sollicitatie bij een werkgever
143
14,4%
71
7,1%
Via het solliciteren op een vacature gevonden in de krant, het internet, de VDAB, … Via uw begeleider die contact had met het bedrijf
Andere o.a. De werkgever heeft u gecontacteerd
24
2,4%
Via het OCMW (PWA)
9
0,9%
Via het volgen van een opleiding/stage
7
0,8%
Ik ben zelfstandig
16
1,6%
Geen reden
10
1,0%
Totaal
989
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Hoe hebt u deze werksituatie ervaren? Tabel 149: Ervaring door de werkzoekende van de werksituatie Stelling
Akkoord
Niet akkoord
Geen mening
Totaal
U kon zich snel aanpassen aan het werkritme.
91,9%
7,8%
0,3%
989
Uw nieuwe collega’s stonden open voor u.
87,4%
6,1%
6,5%
989
U was tevreden opnieuw aan de slag te zijn.
98,1%
1,5%
0,5%
989
De inhoud van het werk beviel u.
91,2%
7,8%
1,0%
989
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
271
Kreeg u begeleiding op de werkvloer tijdens de eerste dagen/weken van uw job of laatste job? Tabel 150: Begeleiding op de werkvloer tijdens de eerste dagen/weken Aantal
Percentage
74
7,5%
Ja, een collega op de werkvloer begeleidde u.
595
60,2%
Nee, u had er ook geen nood aan.
304
30,7%
Nee, maar u had graag begeleiding gehad.
50
5,0%
U weet het niet meer.
13
1,3%
989
100%
Ja, uw trajectbegeleider bij volgde u op.
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Zoekt u momenteel actief naar werk? Tabel 151: Zoektocht naar werk indien niet aan het werk Aantal
Percentage
Ja
529
73,8%
Nee
188
26,2%
Totaal
717
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
272
Wat is belangrijkste reden waarom u nu niet aan het werk bent? Tabel 152: Belangrijkste reden waarom men niet aan het werk is Aantal
Percentage
16
2,3%
U bent niet in staat om te werken (persoonlijke problemen, ziekte).
179
25,0%
U wordt niet aangenomen omdat u te oud bent, van buitenlandse afkomst bent, …
169
23,6%
U zorgt voor uw kinderen (of ouderen).
65
9,1%
U hebt te weinig werkervaring of mist de juiste diploma’s.
71
9,9%
Er is te weinig werk in de sector waar u aan de slag wil.
61
8,5%
U bent een opleiding aan het volgen.
35
4,8%
U start met een job in de nabije toekomst.
27
3,7%
Andere reden nl. …
94
13,1%
U bent niet op zoek naar werk.
U hebt een mobiliteitsprobleem
19
2,7%
U hebt nog geen gepaste job gevonden
25
3,5%
U bent niet gestopt met uw vorige job
10
1,4%
Geen reden
31
4,3%
Totaal
717
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
273
Jobinhoud Wat is het beroep dat u uitoefent of uitoefende? Tabel 153: Soorten beroepen Aantal
Percentage
Administratie, onthaal
95
9,7%
Verkoop
77
7,9%
Horeca
30
3,1%
Gezondheidszorg, schoonheidszorg
27
2,7%
2
0,2%
118
12,2%
115
11,8%
70
7,2%
187
19,2%
Bouw
49
5,0%
Gemeente (vb. groendienst), provincie
28
2,9%
145
14,9%
Als bediende:
Leerkracht Andere Als arbeider: Productiearbeider Magazijnier, heftruckchauffeur Schoonmaak, huishoudhulp, strijken
Andere o.a. Onderhoud, klusjesman, tuinman
28
2,9%
Chauffeur, koerier
29
2,9%
Als zelfstandige Totaal
31
3,2%
973
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Komt of kwam deze job overeen met het jobdoelwit trajectovereenkomst die u afsloot met uw trajectbegeleider?
in
de
Tabel 154: Overeenkomst van job met jobdoelwit in de trajectovereenkomst Aantal
Percentage
Ja
568
57,4%
Nee
369
37,3%
52
5,3%
989
100%
U weet het niet meer. Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
274
Welk contract heeft u of had u? Tabel 155: Arbeidsmarktcontract Aantal
Percentage
Vast contract (onbepaalde duur)
452
45,7%
Tijdelijk contract (bepaalde duur vb. 3 maanden, 6 maanden, 1 jaar)
261
26,4%
Interimcontract (uitzendarbeid)
259
26,2%
16
1,6%
989
100%
Seizoenscontract, oproepcontract Totaal Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Hoeveel uur per week werkt u normaal? Tabel 156: Aantal werkuren per week Indicator
Aantal uren
Gemiddeld aantal uren
30,2
Minimum aantal uren
1
Eerste kwartiel aantal uren
20
Mediaan aantal uren
37
Derde kwartiel aantal uren
38
Maximum aantal uren
72
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
Hoeveel bedraagt of bedroeg uw persoonlijk nettoloon per maand, zonder extra vergoedingen vb. maaltijdcheques? Tabel 157: Loonshoogte per maand Nettobedrag (N=626)
Brutobedrag (N=70)
1.032,7 €
1.308,4 €
65 €
160 €
750 €
750 €
Mediaan loonshoogte
1.100 €
1.250 €
Derde kwartiel loonshoogte
1.270 €
1.760 €
Maximum loonshoogte
2.500 €
3.300 €
Indicator Gemiddelde loonshoogte Minimum loonshoogte Eerste kwartiel loonshoogte
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (mei 2008)
275
Algemene informatie Zorgt uw financiële situatie ervoor dat u genoodzaakt bent om te gaan werken? Tabel 158: Financiële situatie
Ja Nee Weigering Totaal
Aantal
Percentage
1047
74,8%
333
23,8%
20
1,4%
1400
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (april 2008)
Vraag aan de enquêteur: Sprak de respondent voldoende vlot Nederlands om de vragen goed te begrijpen en een duidelijk antwoord te kunnen geven? Tabel 159: Kennis Nederlands
Ja Nee Totaal
Aantal
Percentage
1340
95,7%
60
4,3%
1400
100%
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (april 2008)
276
ANNEX 8:
VERKLARENDE FACTOREN
Tabel 160: Lijst van mogelijke verklarende factoren voor het uitstroomresultaat Verklarende factor
Referentiecategorie
Waarden
Bron
# observaties en niveau
Kenmerken van de werkzoekende Geslacht
Man Vrouw
Vrouw
CVS
5.987 I
Leeftijd
Continu
n.v.t.
CVS
5.987 I
Alleenstaand zonder kinderen Alleenstaand met kinderen Samenwonend/gehuwd zonder kinderen Samenwonen/gehuwd met kinderen
Alleenstaand zonder kinderen
WERKZ
1400 I
Allochtone afkomst (VDAB)
Niet allochtoon Allochtoon
Niet allochtoon
CVS
5.987 I
Kennis van het Nederlands
Weinig of niet Goed tot zeer goed
Weinig of niet
CVS
5.987 I
Mobiliteit
Rijbewijs A of geen Rijbewijs B of meer
Rijbewijs B of meer
CVS
5.987 I
Financiële situatie (noodzaak om te werken)
Ja Neen Weigering
Ja
WERKZ
1400 I
Arbeidsgehandicapt
Niet arbeidsgehandicapt Arbeidsgehandicapt
Niet arbeidsgehandicapt
CVS
5.987 I
Scholing
Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold
Laaggeschoold
CVS
5.987 I
Werkloosheidsduur
Continu
n.v.t.
CVS
5.987 I
Gezinssituatie
Kenmerken van het traject
Oriëntatie bij de aanbieder
Geen Beperkt Specifiek Continu
Geen
AANB
5.987 P
Werken aan belemmeringen
Ja Neen Soms
Soms
AANB
5.987 P
Afwijking TB en TO (i.f.v. beperkt/uitgebreid)
Beperkte TB en TO Uitgebreide TB en TO Van beperkt naar uitgebreid Van uitgebreid naar beperkt
Van uitgebreid naar beperkt
CVS
5.987 I
277
Bron
# observaties en niveau
Van uitgebreid naar beperkt
CVS
5.987 I
Trajecttypologie
Beperkt traject Persoonsgericht traject Beroepsgericht traject Werkvloertraject Gevarieerd traject
Beperkt traject
CVS
5.987 I
Begeleidingsmethodologie
Individuele begeleiding Groepsbegeleiding Beide
Individuele begeleiding
AANB
5.987 P
Sollicitatietraining
Ja Neen
Ja
CVS
5.987 I
Beroepsgerichte vorming
Ja Neen
Ja
CVS
5.987 I
Persoonsgerichte vorming
Ja Neen
Ja
CVS
5.987 I
Opleiding/begeleiding op de werkvloer
Ja Neen
Ja
CVS
5.987 I
Aantal uren opleiding
Continu
n.v.t.
CVS
5.987 I
Bemiddelingstijd per week per werkzoekende
Continu
n.v.t.
AANB
5.987 P
Soorten bemiddelingsacties
Vraaggericht Aanbodgericht Beide
Aanbodgericht
AANB
5.987 P
Duur van het traject
Continu
n.v.t.
CVS
5.987 I
Opvolging van werkzoekende na begeleiding
Niet Tot afsluiten traject Tot derde meting Tot na derde meting
Tot afsluiten traject
AANB
5.987 P
Voorzien van jobcoaching
Zelden of nooit Soms Meestal of altijd
Zelden of nooit
AANB
5.987 P
Verklarende factor
Waarden
Afwijking TO en werkelijke acties (i.f.v. beperkt/uitgebreid)
TO en traject beperkt TO en traject uitgebreid Van beperkt naar uitgebreid Van uitgebreid naar beperkt
Referentiecategorie
Kenmerken van de aanbieder Type aanbieder
Profit Non-profit
Profit
Origine aanbieder
België Nederland
België
Score op deskundigheid bij gunning
Continu
n.v.t.
Ruimte voor het opzoeken van vacatures
Ja Neen
Ja
5.987 P
ANDERE
5.987 P
ANDERE
5.987 HA
ANDERE
5.987 P
AANB
278
Verklarende factor
Waarden
Referentiecategorie n.v.t.
Bron
# observaties en niveau
ANDERE
5.987 HA
Trajectprijs
Continu
Type inkomsten
Privaat Overwegend privaat Gemengd Overwegend publiek
Overwegend publiek
Perceel
Aalst/Sint-Niklaas Antwerpen Gent Limburg Mechelen/Turnhout Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
Antwerpen
CVS
5.987 I
Opvolging door RVA
Actief Passief Geen
Actief
CVS
5.987 I
5.987 HA ANDERE
Bron: IDEA Consult
Legende: Niveau: I: individueel P: partnerorganisatie HA: hoofdaanbieder
279
ANNEX 9: RESULTATEN CORRELATIEANALYSE VERKLARENDE FACTOREN ONDERLING
Leeftijd
Arbeidshandicap Scholing
Gezinssituatie: Alleenstaand zk Alleenstaand mk Samenw/gehuwd zk Samenw/gehuwd mk
0,20 0,04
-0,05
Werkloosheidsduur Financiële situatie: Ja Nee Weigering
-0,22
0,38
-0,02
0,16 -0,11 -0,06 -0,03
-0,04 0,03
-0,03
-0,09
-0,10
0,20
-0,05
-0,19 0,08
-0,06
-0,06 -0,06
0,06 0,05
0,03
-0,09 -0,06 -0,05 0,04
0,05 0,03 0,04 0,03
0,04 -0,04 -0,03 0,04
0,05
0,04 -0,04
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Alle weergegeven correlatiecoëfficiënten hebben een significantieniveau van 5% of 1%
280
Gezinssituatie
0,06
Geslacht
Financiële situatie
Mobiliteit
Werkloosheidsduur
-0,06
Scholing
Kennis van het Nederlands
Arbeidshandicap
-0,23
Mobiliteit
0,06
Kennis van het Nederlands
Leeftijd
Allochtone afkomst
Allochtone afkomst
Geslacht
Tabel 161: Correlatieanalyse tussen de kenmerken van de werkzoekende
Oriëntatie Sollicitatietraining
-0,19
Beroepsgerichte vorming
0,09
Persoonsgerichte vorming
0,09
-0,03
Opleiding op werkvloer
0,06
0,03
0,10
0,03
0,45
Aantal uren opleiding Bemiddelingstijd per week
0,24
-0,24
0,43
0,18
Soorten bemiddelingsacties
0,13
0,07
-0,07
0,04
Duur van het traject
0,07
0,49
Opvolging
0,17
-0,17
0,25
Jobcoaching
0,04
0,16
0,03
-0,25
Belemmeringen: Ja Nee Soms
0,06 -0,79 0,56
0,03 0,23 -0,17
-0,04 -0,06 0,07
-0,14 0,08
Afwijking TB en TO: Beperkte TB en TO Uitgebreide TB en TO Van beperkt naar uitgebreid Van uitgebreid naar beperkt
0,10 -0,16 -0,13 0,22
-0,13 0,10 0,08 -0,07
-0,07 0,07
-0,09
0,29
0,33
0,32
0,07
0,03
0,27
0,04
0,11
0,40
0,15
-0,06
-0,54
0,18
-0,15
-0,05 0,05
-0,24 -0,23 0,36
-0,09 -0,06 0,12
0,24 -0,15 -0,11
-0,05 0,05
-0,09 0,09
-0,03 0,10
-0,03
-0,04
-0,11
-0,11 0,11 0,04 -0,06
0,05 -0,06
-0,03
-0,05
-0,14 0,12 0,10 -0,09
-0,04 0,36 -0,20
0,07 -0,05 -0,09
-0,08 0,11 0,11 -0,23
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Alle weergegeven correlatiecoëfficiënten hebben een significantieniveau van 5% of 1% Voor nominale variabelen in de kolommen wordt enkele de hoogste absolute waarde van de correlatiecoëfficiënt gerapporteerd
281
Begeleidingsmethodol ogie
Trajecttypologie
Afwijking TO en werkelijkheid
Afwijking TB en TO
Belemmeringen
Jobcoaching
Opvolging
Duur van het traject
Soorten bemiddelingsacties
0,03
Bemiddelingstijd per week
Opleiding op werkvloer
0,26
Aantal uren opleiding
Persoonsgerichte vorming
Beroepsgerichte vorming
Sollicitatietraining
Oriëntatie
Tabel 162: Correlatieanalyse tussen de kenmerken van het traject
Trajecttypologie: Beperkt traject Persoonsgericht traject Beroepsgericht traject Werkvloertraject Gevarieerd traject
0,07 -0,17 0,08 0,06 0,05
-0,64 0,67 -0,13 -0,10 0,23
-0,37 -0,21 0,69 -0,06 0,55
-0,46 0,44 -0,09 -0,07 0,25
-0,28 -0,16 -0,06 0,70 0,41
-0,33 0,08 0,30 -0,05 0,28
-0,09 0,09 -0,06
-0,31
0,05 -0,24 0,22
0,05 -0,03
-0,23 0,23
-0,04 0,04
-0,09 0,07 0,03
-0,61 0,78 -0,18
Begeleidingsmethodologie: Individueel Groep Beide
0,31
0,03
0,07 0,19 -0,13 -0,09
-0,38 0,53 0,27 -0,35
0,08 -0,03
-0,04 0,07 -0,08
-0,16 0,12 0,15 -0,07
-0,64 0,42 -0,34 0,41 0,20 -0,15 0,03 0,04 -0,09
-0,81 0,61 0,18 0,14 0,27
-0,06
-0,10 -0,07 0,20
-0,66 0,42 0,10 0,16 0,36
-0,04 0,05 0,04
-0,03
-0,08 0,15 -0,05 0,05 0,05
-0,14 -0,11 0,30
-0,22 0,17 0,07
0,57 -0,66 0,06
0,35 0,46 -0,30
0,06
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Alle weergegeven correlatiecoëfficiënten hebben een significantieniveau van 5% of 1% Voor nominale variabelen in de kolommen wordt enkele de hoogste absolute waarde van de correlatiecoëfficiënt gerapporteerd
282
-0,06
-0,10 -0,06 0,15
Begeleidingsmethodolo gie
-0,08 0,14 -0,07
Trajecttypologie
-0,17 0,28 0,10 -0,18
Afwijking TO en werkelijkheid
Bemiddelingstijd per week
-0,15 0,22 0,13 -0,16
Afwijking TB en TO
Aantal uren opleiding
-0,25 0,39 0,15 -0,26
Belemmeringen
Opleiding op werkvloer
-0,20 0,28 0,18 -0,21
Jobcoaching
Persoonsgerichte vorming
-0,34 0,51 0,25 -0,36
Opvolging
Beroepsgerichte vorming
0,20 -0,14 0,10 -0,11
Duur van het traject
Sollicitatietraining
Afwijking TO en werkelijkheid: TO en traject beperkt TO en traject uitgebreid Van beperkt naar uitgebreid Van uitgebreid naar beperkt
Soorten bemiddelingsacties
Oriëntatie
Tabel 163: Correlatieanalyse tussen de kenmerken van het traject (vervolg)
Type inkomsten
Trajectprijs
Ruimte opzoeken vacatures/solliciteren
Deskundigheid
Origine aanbieder
Winstoogmerk
Tabel 164: Correlatieanalyse tussen de kenmerken van de aanbieder
Winstoogmerk Origine aanbieder
-0,48
Deskundigheid
-0,52
0,57
0,09
-0,35
0,06
Trajectprijs
-0,68
0,63
0,75
0,03
Type inkomsten: Privaat Overwegend privaat Gemengd Overwegend publiek
0,31 0,12 -0,32 -0,07
0,24 0,32 0,15 -0,30
-0,28 0,30 0,03 -0,34
-0,69 0,07 -0,21 0,42
Ruimte opzoeken vacatures/solliciteren
-0,20 0,07 0,23 -0,03
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Alle weergegeven correlatiecoëfficiënten hebben een significantieniveau van 5% of 1% Voor nominale variabelen in de kolommen wordt enkele de hoogste absolute waarde van de correlatiecoëfficiënt gerapporteerd
283
Tabel 165: Correlatieanalyse tussen de kenmerken het traject en van de aanbieder en omgeving Kenmerken aanbieder
Oriëntatie
Winstoogmerk
Origine aanbieder
Deskundigheid
-0,25
0,79
-0,15
Sollicitatietraining
0,06
Beroepsgerichte vorming
Ruimte opzoeken -0,32
Kenmerken omgeving Trajectprijs
Type inkomsten
-0,20
0,29
Naam perceel
RVA status
-0,65
-0,07
0,13
0,06
0,20
-0,10
0,27
-0,09
-0,06
-0,11
-0,06
0,14
0,12
0,03
-0,34
0,13
-0,25
0,33
0,21
0,04
0,06
0,08
0,11
0,05
Persoonsgerichte vorming
0,07
-0,28
Opleiding op werkvloer
-0,08
0,04 -0,13
-0,12
0,03
-0,11
0,12
0,13
Bemiddelingstijd per week
0,43
-0,67
-0,66
0,37
-0,80
0,65
0,30
Soorten bemiddelingsacties
-0,23
0,11
0,05
-0,31
0,19
0,63
0,42
Duur van het traject
-0,06
-0,05
0,15
0,03
-0,23
0,30
0,14
Opvolging
-0,20
-0,24
-0,17
0,07
-0,09
0,32
0,37
-0,03
0,12
0,08
-0,41
0,42
-0,21
-0,03
0,31 -0,55 0,09
0,36 0,04 -0,34
0,05 0,19 -0,16
0,31 -0,27 0,26
0,49 0,67 -0,39
0,03 -0,10 0,06
0,06 -0,13 -0,09 0,17
0,05 0,05 0,07 -0,06
-0,03
0,19 -0,21 0,06 -0,07
-0,11 0,10 0,11 0,07
-0,03 -0,05 0,06 0,06
Aantal uren opleiding
Jobcoaching Belemmeringen: Ja Nee Soms
-0,63 0,26 0,38
Afwijking TB en TO: Beperkte TB en TO Uitgebreide TB en TO Van beperkt naar uitgebreid Van uitgebreid naar beperkt
-0,09
0,08 -0,17 -0,09 0,21
Afwijking TO en werkelijkheid: TO en traject beperkt TO en traject uitgebreid Van beperkt naar uitgebreid Van uitgebreid naar beperkt
-0,03 0,13 -0,10 -0,04
0,18 -0,21 0,11 -0,03
0,08
-0,08 0,09 0,06 -0,14 0,04 0,07
-0,07 0,05 0,09 -0,07 -0,12 0,09
0,60 -0,04 -0,49
-0,10 0,11
-0,12 0,14
0,03
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Alle weergegeven correlatiecoëfficiënten hebben een significantieniveau van 5% of 1% Voor nominale variabelen in de kolommen wordt enkele de hoogste absolute waarde van de correlatiecoëfficiënt gerapporteerd
284
0,09
Tabel 166: Correlatieanalyse tussen de kenmerken het traject en van de aanbieder en omgeving (vervolg) Kenmerken aanbieder
Trajecttypologie: Beperkt traject Persoonsgericht traject Beroepsgericht traject Werkvloertraject Gevarieerd traject Begeleidingsmethodologie: Individueel Groep Beide
Winstoogmerk
Origine aanbieder
Deskundigheid
-0,06 0,09
0,14 -0,17 0,06 0,04 -0,04
0,11 -0,09
0,13 -0,39 0,30
0,15 -0,38 0,26
-0,08
-0,25 0,55 -0,34
Ruimte opzoeken
-0,09 0,16 -0,14
0,03 -0,08 -0,60 0,40 0,28
Kenmerken omgeving
Trajectprijs
Naam perceel
RVA status
-0,17 0,19 0,08 0,10 -0,09
-0,08 -0,08 0,02
0,07 -0,05
0,22 0,18 0,15 0,05 -0,09
0,20 -0,52 0,37
-0,46 0,45 0,37
-0,33 -0,25 0,71
-0,05 -0,05 0,05
0,03
Type inkomsten
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Alle weergegeven correlatiecoëfficiënten hebben een significantieniveau van 5% of 1% Voor nominale variabelen in de kolommen wordt enkele de hoogste absolute waarde van de correlatiecoëfficiënt gerapporteerd
285
0,04
Tabel 167: Correlatieanalyse tussen de kenmerken van de omgeving en van de aanbieder
0,21 -0,26 -0,21 -0,25 0,23 0,22 0,22
0,22 0,17 -0,22 -0,28 0,13 -0,08 0,11
0,20 0,10 -0,25 0,12 -0,12 -0,22 0,15
Type inkomsten
Ruimte opzoeken vacatures/solliciteren
-0,08 0,24 0,33 -0,12 -0,15 0,16 -0,45
Trajectprijs
Deskundigheid
Naam perceel: Aalst/Sint-Niklaas Antwerpen Gent Limburg Mechelen/Turnhout Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
Origine aanbieder
Kenmerken omgeving
Winstoogmerk
Kenmerken aanbieder
-0,43 -0,35 0,20 -0,07 0,41
0,43 -0,40 0,45 -0,26 0,68 0,40 0,45
0,04 -0,03
-0,10 -0,03 0,10
0,39
Status RVA: Actief Passief Niet van toepassing
-0,05
0,06 0,03 -0,07
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Alle weergegeven correlatiecoëfficiënten hebben een significantieniveau van 5% of 1% Voor nominale variabelen in de kolommen wordt enkele de hoogste absolute waarde van de correlatiecoëfficiënt gerapporteerd
286
ANNEX 10: RESULTATEN CORRELATIEANALYSE UITSTROOMINDICATOREN EN VERKLARENDE VARIABELEN
Tabel 168: Correlatieanalyse tussen uitstroomindicatoren en de kenmerken van de werkzoekende Uitstroom uit werkloosheid
Uitstroom naar werk (op eind van de maand)
3 metingen
Na 6 mnd
Na 12 mnd
Na 18 mnd
3 metingen
Na 6 mnd
Na 12 mnd
Geslacht
-0,11
-0,10
-0,12
-0,13
-0,07
-0,06
-0,06
Leeftijd
-0,05
-0,11
-0,11
-0,10
-0,04
-0,08
-0,07
-0,03
-0,04 -0,04
Gezinssituatie: Alleenstaand zonder kinderen Alleenstaand met kinderen Samenwonend/gehuwd zonder kinderen Samenwonend/gehuwd met kinderen -0,02
Kennis van het Nederlands
0,03
Mobiliteit
0,03
Financiële situatie (noodzaak werken): Ja Nee Weigering
0,03
-0,03 0,04
-0,06
0,03
0,04
Allochtone afkomst
Na 18 mnd
-0,03
-0,04
-0,05
-0,02
-0,03
-0,04
-0,06
-0,08
-0,07
-0,06
-0,04 0,04
Arbeidsgehandicapt Scholing Werkloosheidsduur
-0,07
-0,08
-0,11
-0,07
-0,07
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Correlatiecoëfficiënten weergegeven in italic zijn significant op het 10%-niveau. De andere coëfficiënten zijn significant op het 5%- of 1%-niveau. Voor nominale variabelen werd een dummyvariabele gecreëerd voor elk nominale waarde die de variabele kan aannemen. Vervolgens werd de correlatie tussen deze dummy en de uitstroomindicatoren berekend.
september 2009
287
Tabel 169: Correlatieanalyse tussen uitstroomindicatoren en de kenmerken van het traject Uitstroom uit werkloosheid Oriëntatie Werken aan belemmeringen: Ja Nee Soms Afwijking TO en werkelijke acties: TO en traject beperkt TO en traject uitgebreid Van beperkt naar uitgebreid Van uitgebreid naar beperkt Trajecttypologie: Beperkt traject Persoonsgericht traject Beroepsgericht traject Werkvloertraject Gevarieerd traject Begeleidingsmethodologie: Individueel Groep Beide
Na 6 mnd 0,09
Na 12 mnd 0,07
-0,07 0,05
-0,06 0,04
-0,05
-0,03
0,04 -0,06
0,03 -0,03
0,04
0,03
Na 18 mnd
3 metingen 0,06
Na 6 mnd 0,08
-0,04
-0,06 0,03
Na 12 mnd 0,08
0,03 -0,05
0,06 -0,06
0,04 -0,04
-0,05
0,02 -0,05
0,07
0,06 -0,04
0,03
0,10
0,07
0,05
-0,04 0,08
0,06
-0,03 0,06
0,03 -0,05 0,04 0,03
-0,04
-0,03 -0,04 0,08
0,06
-0,03 0,07
0,06
-0,04
Beroepsgerichte vorming (module 4)
-0,03
-0,04
Persoonsgerichte vorming (module 5)
-0,06
Opleiding/begeleiding op de werkvloer (module 6)
0,08
-0,08
-0,04
-0,05
0,05
0,03
0,11
-0,06
-0,04
-0,03
0,09
0,06
-0,02
Bemiddelingstijd per week
-0,03
Duur van het traject
-0,03
Opvolging na begeleiding
-0,02
-0,03
Voorzien van jobcoaching
-0,05
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Correlatiecoëfficiënten weergegeven in italic zijn significant op het 10%-niveau. De andere coëfficiënten zijn significant op het 5%- of 1%-niveau.
september 2009
Na 18 mnd 0,05*
-0,07
Sollicitatietraining (module 3)
Aantal uren opleiding
Uitstroom naar werk (op eind van de maand)
3 metingen 0,12
288
0,06
Tabel 170: Correlatieanalyse tussen uitstroomindicatoren en de kenmerken van de aanbieder en van de omgeving Uitstroom uit werkloosheid
Uitstroom naar werk (op eind van de maand)
3 metingen
Na 6 mnd
Na 12 mnd
Na 18 mnd
3 metingen
Na 6 mnd
Na 12 mnd
Type aanbieder (profit versus non-profit)
-0,05
-0,03
-0,07
-0,04
-0,04
-0,03
-0,06
Origine aanbieder
0,05
0,06
0,05
0,05
0,07
0,05
0,04
0,03
0,04
-0,05 0,03 0,03
0,03
0,03
0,06 -0,06
0,05 -0,07
0,05 -0,06
0,03
0,04
0,03
0,04
-0,05
-0,10 -0,04 0,11
-0,06 -0,04 0,07
-0,04
Na 18 mnd
Kenmerken aanbieder
Score deskundigheid bij gunning
0,02
Ruimte opzoeken vacatures/solliciteren
0,05
Trajectprijs Type inkomsten: Privaat Overwegend privaat Gemengd Overwegend publiek
0,04 -0,06
-0,04 -0,07 0,05 0,04
0,04
Kenmerken omgeving Perceel: Aalst/Sint-Niklaas Antwerpen Gent Limburg Mechelen/Turnhout Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Opvolging door RVA: Actief Passief Niet van toepassing
0,06 -0,08 0,04
0,05 -0,06 -0,03 0,03
0,02 -0,12 -0,06 0,14
-0,07 -0,06 0,08
0,04 -0,04
0,05 -0,07 -0,05 0,06
0,08
0,05
0,04
Bron: IDEA Consult op basis van correlatieanalyse Correlatiecoëfficiënten weergegeven in italic zijn significant op het 10%-niveau. De andere coëfficiënten zijn significant op het 5%- of 1%-niveau. Voor nominale variabelen werd een dummyvariabele gecreëerd voor elk nominale waarde die de variabele kan aannemen. Vervolgens werd de correlatie tussen deze dummy en de uitstroomindicatoren berekend.
september 2009
289
0,06 -0,06