Evaluatie van de huidige fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen in België
Bruno VAN POTTELSBERGHE, Esmeralda MEGALLY, Steve NYSTEN Solvay Business School, ULB O&O en innovatie in België Studiereeks
Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid Wetenschapsstraat 8 B-1000 Brussel Telefoon: +32 2 238 34 11 Fax: +32 2 230 59 12 URL: www.belspo.be
02 Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid
Evaluatie van de huidige fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen in België
Bruno VAN POTTELSBERGHE, Esmeralda MEGALLY, Steve NYSTEN Solvay Business School, ULB O&O en innovatie in België Studiereeks
02 Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
1
Inhoudsopgave
2
1.
Inleiding
3
2.
Theoretische fundamenten van W&T-beleidskeuzen en fiscale O&O-maatregelen 5 Fiscale stimuli in een breder kader 5 De verschilpunten tussen fiscale en direct financiële maatregelen 6
2.1 2.2
Inhoudsopgave
3.
De effectiviteit van fiscale O&O-stimuli
8
4. 4.1
Opzet van de fiscale maatregelen Afschrijfvoet voor lopende en investeringsuitgaven voor O&O Belastingvrijstelling op O&O-uitgaven Belastingkredieten op O&O-uitgaven Volume versus oplopende belastingkredietenstelsels Een grote verscheidenheid aan beleidskeuzen op de internationale scène
9
4.2 4.3 4.4 4.5
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 6. 6.1 6.2
16
Implementatie van de optimale beleidsvoering in België Overzicht van het Belgische beleid Raadpleging van de bedrijven Evaluatie van het Belgische beleid Aanbevelingen voor België
16 16 17 19 20
Scenario’s voor een nieuw fiscaal O&O-beleid in België Beschrijving van de 4 scenario’s Opportuniteitskosten van de 4 scenario’s
22 22 25
Bijlage 1 European Commission Task Force Recommendations
2
9 10 10 11
27
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
1. Inleiding
De Europese Unie scoort maar matig in termen van onderzoek- en ontwikkelingsuitgaven (O&O) en de kloof met de VS en Japan wordt steeds groter. De Europese Raad tracht via concrete doelstellingen deze situatie om te keren. Lidstaten worden aangemoedigd om tegen 2010 een O&O-intensiteit van 3% van het bruto binnenlands product (BBP) te bereiken. Daarenboven heeft de Raad als doel gesteld om het door bedrijven gefinancierde deel van de O&O-uitgaven (BERD) te verhogen tot 2/3 van de totale O&O-uitgaven. De Belgische bijdrage om deze Europese uitdaging te halen moet verder versterkt worden. Hoewel de verhouding van de BERD ten opzichte van de totale O&O-uitgaven behoorlijk is in België, toch blijft de totale O&O-intensiteit zwak in vergelijking met enkele Europese landen en met de voornaamste internationale economische grootmachten. De bedrijfssector moet dus aangezet worden om meer te investeren in O&O-activiteiten. De overheid kan voornamelijk op twee manieren de BERD bevorderen: directe financiële steun (bv. subsidies) en fiscale stimuli. Dit rapport concentreert zich voornamelijk op fiscale stimuli. In het volgende deel van het rapport worden de theoretische fundamenten inzake wetenschap en technologie (W&T) voor O&O-uitgaven uiteengezet. De voor- en nadelen van de twee voornaamste beleidskeuzen ter stimulering van O&O-uitgaven worden voorgesteld en besproken. Deel 3 van het
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
3
rapport geeft een samenvatting van de voornaamste bevindingen uit de empirische literatuur in verband met de evaluatie van de effectiviteit van fiscale O&O-stimuli. De verschillende elementen die aan de basis liggen van een fiscaal O&O-beleid worden in deel 4 besproken. Het huidige Belgische fiscale O&O-beleid wordt in deel 5 geanalyseerd. In deel 6 worden 4 mogelijke scenario’s ter verbetering van het huidige fiscale O&O-beleid in België voorgesteld, samen met een eerste raming van de maximale opportuniteitskosten voor de overheid van dergelijke scenario’s.
4
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
2. Theoretische fundamenten van W&T-beleidskeuzen en fiscale O&O-maatregelen
2.1
Fiscale stimuli in een breder kader
Overheidssteun ter stimulering van O&O kan twee vormen aannemen (zie Figuur 1). De directe O&O- steunmechanismen van de overheid kunnen gegroepeerd worden in twee categorieën: [1] directe financiële steun en [2] fiscale stimuli, die de BERD bevorderen door een vermindering van de belastingdruk. Het netto-effect van deze beleidskeuzen moet geëvalueerd worden om na te gaan of de mogelijke negatieve effecten gecompenseerd worden door de stimulerende gevolgen . Er bestaat namelijk een substitutierisico, dit is het financieel tegemoetkomen in de BERD die er ook zonder de maatregel gekomen zou zijn. Er bestaat ook een risico van opheffing door prijsstijging, hetgeen neerkomt op verhoogde lonen voor de onderzoekers zonder dat er meer O&O verricht wordt. Een laatste risico zijn eventuele toekenningsdistorsies waarvan sprake is indien door het steunen van bepaalde projecten door de overheid andere projecten niet opgezet kunnen worden. Dit laatste risico is eerder van toepassing op subsidies dan op fiscale stimuli. Positief is dat heel wat studies aangetoond hebben dat directe O&O-steunmechanismen de netto-hoeveelheid van de BERD blijken te bevorderen. Figuur 1 De voornaamste overheidsinstrumenten ter stimulering van O&O, en hun mogelijke impact
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
5
Figuur 1 De voornaamste overheidsinstrumenten ter stimulering van O&O, en hun mogelijke impact
Directe steun
2.2
Indirecte steun
Fiscale stimuli
Universitair onderzoek
Toelagen, subsidies, leningen...
Publieke onderzoekslaboratoria
+ stimulerend
- opheffing door prijsstijging
+ spillovers
- substitutie
- toekenningsdistorsies
- opheffing door prijsstijging
- toekenningsdistorsies
De verschilpunten tussen fiscale en direct financiële maatregelen
Er zijn veel verschilpunten tussen fiscale maatregelen en directe financiële steun ter stimulering van O&O. Sommige zijn duidelijk een voordeel voor één van de twee beleidskeuzen. Andere daarentegen zijn meer neutraal en het belang ervan hangt af van het beoogde overheidsbeleid. Tabel 1 geeft een overzicht van de voornaamste voordelen van de twee beleidsinstrumenten. Kort samengevat kan gesteld worden dat fiscale stimuli neutraler zijn dan directe O&O-subsidies voor de bedrijfswereld. Fiscale stimuli zijn ook neutraler wat de bestemming van de O&O-uitgaven zelf betreft. O&O-subsidies daarentegen zijn meer afgestemd op specifieke onderzoeksdomeinen of op specifieke bedrijven. Dit kan een sterk argument zijn voor fiscale stimuli wanneer het profiel van de overheid bij het toekennen van financiële middelen in vraag wordt gesteld. De overheid is niet noodzakelijkerwijs beter geplaatst dan de bedrijven om “te bepalen” aan wie de O&O-steun moet worden toegekend.
6
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
De administratieve uitgaven van een fiscaal O&O-beleid kunnen veel lager zijn dan die van directe financiële steun via toelagen en subsidies. Dit kostenplaatje hangt af van de verschillende opzet van de fiscale stimui. Fiscale maatregelen zijn ook toegankelijker en voorspelbaarder dan directe overheidssteun, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen. Vanuit het standpunt van de overheid maakt een fiscaal stimuleringsbeleid geen strakke budgettaire controle mogelijk zoals de directe O&O-steunprogramma’s, die meestal vaste jaarlijkse bijdragen krijgen. Tabel 1 Voordelen van fiscale stimuli versus directe financiële steun R&D-subsidies Meer gericht - Maatschappelijke opbrengst >>> privé-opbrengst Betere budgettaire controle
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
Vs.
Fiscale stimuli Neutraler - De bedrijven weten het beter - Vermijd winnaars te kiezen - Marktvriendelijk Voorspelbaarder voor bedrijven Breder bereik Admin. kosten kunnen heel laag zijn Toegankelijker
7
3. De effectiviteit van fiscale O&O-stimuli
Gegeven het belang om inzicht te krijgen in de effectiviteit van overheidsuitgaven, werden gedurende de jongste twee decennia heel wat universitaire en overheidsstudies verricht. Het voornaamste probleem met fiscale stimuli zijn de relatief hoge uitgaven voor de overheid van een dergelijk beleid zonder dat de additionele O&O-uitgaven die door het beleid gegenereerd worden exact bekend zijn. Om deze additionele O&O-uitgaven te ramen in vergelijking met die welke zonder dit beleid gedaan zouden worden, doen de meeste studies een beroep op een econometrisch model. De voornaamste beperkingen van een dergelijke evaluatie zijn: a) Het niet rekening houden met de “heretikettering” van andere bedrijfsactiviteiten om zodoende in aanmerking te komen voor de stimuleringsmaatregel. b) Het enkel meten van de stijgingen in de totale O&O-uitgaven en dus het niet onderscheiden van het prijseffect (voornamelijk de toegenomen lonen van de onderzoekers). c) Het niet rekening houden met de verschillende opzet van de fiscale beleidskeuzen. Sommige studies zijn uitgevoerd op macro-economisch niveau en steunen voornamelijk op kwantitatieve instrumenten. Andere studies, veel talrijker in aantal, zijn uitgevoerd op micro-economisch niveau en gaan uit van econometrische technieken, vragenlijsten of anekdotische bewijzen. Een overzicht van de relevantste empirische studies is terug te vinden in het volledige rapport. De resultaten kunnen als volgt samengevat worden: a) Fiscale stimuli lijken O&O te bevorderen. b) Er bestaat een grote diversiteit in de ramingen die het gevolg is van een verscheidenheid inzake gegevensbronnen, methodologie, omvang en een overwicht van Amerikaanse en Canadese studies. c) Met uitsluiting van enkele twijfelachtige resultaten, is de mediaan van prijselasticiteit in de tabel -0.85 en de gemiddelde prijselasticiteit -0.81.
8
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
4. Opzet van de fiscale maatregelen
Er zijn verschillende elementen die bepalend zijn voor het opzet van een goed fiscaal beleid ter stimulering van O&O (zie figuur 2). Naast het algemeen fiscaal klimaat (fiscale stimuli zijn minder efficiënt bij een lage belastingvoet op bedrijfsinkomsten), is de eerste belangrijke keuze die van de doelgroep (volgens bedrijfsgrootte bijvoorbeeld) en de afbakening van de in aanmerking komende uitgaven. (zie het volledige rapport voor een gedetailleerde bespreking van dit onderwerp). In de praktijk is er een grote verscheidenheid in fiscale O&O-maatregelen die van toepassing zijn in de verschillende geïndustrialiseerde landen. Ieder land heeft zijn eigen specifieke opzet inzake fiscale stimuli. Hieronder worden in het kort de belangrijkste aspecten samengevat. 4.1
Afschrijfvoet voor lopende en investeringsuitgaven voor O&O
Lopende uitgaven zijn uitgaven die volledig kunnen worden afgetrokken van het belastbaar bedrijfsinkomen in het jaar dat ze verricht zijn. De afschrijfvoet is dus 100%. Zulke uitgaven bestaan voornamelijk uit diensten en diverse goederen, personeelskosten, huurkosten, bedrijfskosten en andere uitgaven die gedaan worden in het belastingjaar waarop ze betrekking hebben. In de praktijk staan de meeste
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
9
Figuur 2 Basisschema voor het opzet van een fiscaal beleid ter stimulering van O&O
- Definitie O&O (heretikettering) - Afbakening doelgroep (omvang)
Fiscaal klimaat Bv. belastingvoet op winst Fiscale O&O-stimuli
Volumestelsel
100% afschrijfvoet
Extra belastingvrijstelling
Oplopend stelsel
Belastingkrediet
- Krediet belastbaar? - Overdrachten naar andere boekjaren? - Terugbetaling in contanten?
Belastingkrediet
Rollende basis
Vaste basis
landen toe dat niet-investeringsgerelateerde O&O-uitgaven volledig afgetrokken mogen worden in het jaar dat ze verricht worden. Gezien het feit dat dit slechts een zwakke en wijdverspreide stimulans is, wordt de volledige afschrijving van lopende O&O-uitgaven niet als een belangrijke maatregel beschouwd. 4.2
Belastingvrijstelling op O&O-uitgaven
Naast de standaard afschrijvingprocedures, maken belastingvrijstellingen het voor bedrijven mogelijk om in aanmerking komende O&O-uitgaven af te trekken voor meer dan 100% bij het berekenen van de belasting op de bedrijfsinkomsten. Het effect van dergelijke maatregel is dat de belastbare inkomsten verlaagd worden met het product van de belastingvrijstellingvoet en het bedrag van de in aanmerking komende O&O-uitgaven (zie het volledige rapport voor de formule). 4.3
Belastingkredieten op O&O-uitgaven
Belastingkredieten zijn hetzelfde als belastingvrijstellingen. Het belangrijkste verschil is dat een belastingkrediet de inkomstenbelasting van bedrijven rechtstreeks verlaagt in plaats van de belastbare inkomsten te verlagen zoals bij belastingvrijstellingen.
10
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
4.4
Volume versus oplopende belastingkredietenstelsels
Een van de meest fundamentele keuzes die gemaakt moet worden bij het uitstippelen van een O&O-belastingkrediet, is die tussen een volume- en een oplopend stelsel. Bij een volumestelsel, wordt het belastingkrediet berekend op alle toegestane O&O-uitgaven. Bij een oplopend stelsel, wordt het belastingkrediet berekend op de additionele O&O-uitgaven boven een vastgesteld basisbedrag. Dit basisbedrag kan twee vormen aannemen: [1] Met een rollende basis is het basisbedrag gelijk aan de gemiddelde O&O-uitgaven gedurende x vorige jaren. [2] Met een vaste basis is het basisbedrag gelijk aan de gemiddelde O&O-uitgaven gedurende een vaste referentieperiode. Dit gemiddelde wordt dan vervolgens geïndexeerd aan de bedrijfsomzet of aan de inflatie om uiteindelijk een bijgewerkt cijfer te verkrijgen •
Nadelen van een volumestelsel
Vanuit bedrijfsperspectief zijn er geen echte nadelen verbonden aan volumestelsels. Dergelijke stelsels zijn eenvoudig, voorspelbaar en gul. Vanuit overheidsperspectief zijn er wel twee belangrijke nadelen aan volumestelsels verbonden. Ten eerste is het duurder voor de overheid om een volumestelsel aan te bieden in vergelijking met een oplopend stelsel aangezien het belastingkrediet berekend wordt op de volledige O&O-uitgaven en niet enkel op het oplopende gedeelte. Vervolgens worden bedrijven er niet bepaald toe aangezet nieuwe extra O&O-uitgaven te doen boven het bedrag dat ze sowieso zonder aanmoediging gespendeerd zouden hebben om de eenvoudige reden dat een volumestelsel van toepassing is op het volledige bedrag van O&O-uitgaven. •
Nadelen van een oplopend stelsel met rollende basis
Een belangrijk nadeel van een oplopend stelsel met rollende basis is dat het ingewikkelder is, zowel voor de bedrijven als voor de overheid. Er moeten documenten en archieven bijgehouden worden betreffende de O&O-uitgaven van de vorige jaren en het basisbedrag moet ieder jaar opnieuw berekend en geactualiseerd worden. De grotere complexiteit veroorzaakt ook hogere kosten voor de bedrijven om een correcte en volledige aanvraag in te dienen. Bij dit argument komt dan nog het feit dat het nettokostenvoordeel van een dergelijk stelsel al lager is omdat het belastingkrediet enkel berekend wordt op het gedeelte van additionele O&O-uitgaven. Daarenboven veroorzaakt een dergelijk stelsel distorsies in de planning van de O&O-uitgaven van de bedrijven. Bij een verhoging van de O&O-uitgaven in een bepaald jaar zal het basisbedrag onvermijdelijk ook verhogen in de daaropvolgende
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
11
jaren. Dit maakt het belastingkrediet dan ook minder stimulerend. Bovendien brengt de complexiteit van een oplopend stelsel met rollende basis niet alleen voor de bedrijven, maar ook voor de overheid hogere administratiekosten met zich mee. Tabel 2 Nadelen van een volume- versus een oplopend stelsel Bedrijfsperspectief Volume
Overheidsperspectief - Hogere kosten - Minder aangepast om additionele O&O-uitgaven te belonen
Rollende basis
- Grotere complexiteit - Hogere aanvraagkosten - Verstoort het O&O-planningsproces - Nihil bij hoge maar stabiel O&O - Te zwak om stimulerend te zijn - Moeilijk voor KMO’s
- Grotere complexiteit - Hogere administratiekosten - Minder aangepast om additionele O&O-uitgaven te belonen - Vereist moeilijk te vergaren info - Marginale impact
Vaste basis
- Nog grotere complexiteit - Hogere aanvraagkosten - Moeilijk voor KMO’s
- Nog grotere complexiteit - Nog hogere administratiekosten - Marginale impact - Vereist moeilijk te vergaren info
•
Nadelen van een oplopend stelsel met vaste basis
Het belangrijkste nadeel van een oplopend stelsel met vaste basis is dat het ingewikkeld is, zowel voor de bedrijven als voor de overheid. Er moeten documenten en archieven bijgehouden worden met de O&O-uitgaven gedurende de referentieperiode, samen met omzet- of inflatiecijfers, om het vaste referentiebedrag te berekenen. Daarenboven moet het vaste referentiebedrag ieder jaar geïndexeerd worden volgens recente omzet- of inflatiecijfers om het geactualiseerde basisbedrag te berekenen. Enkel dan kan het gedeelte van de O&O-uitgaven waar het
12
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
belastingkrediet op van toepassing is, berekend worden als het verschil tussen de lopende totale O&O-uitgaven en het geïndexeerde basisbedrag. •
Overdrachtprovisies naar vorige en volgende boekjaren
In realiteit zullen bedrijven niet altijd voldoende hoge belastbare inkomsten hebben om het volledige belastingkrediet op te gebruiken. Dit houdt in dat een bepaald gedeelte van het belastingkrediet waar de onderneming recht op heeft ongebruikt blijft. Om de effectiviteit van het belastingkrediet niet te verlagen, is het cruciaal dat dit ongebruikt gedeelte van een gegeven boekjaar overgedragen kan worden naar volgende boekjaren zodat het tijdens die jaren verder opgebruikt kan worden. Daarenboven kan dit gedeelte in overweging genomen worden om bedrijven in staat te stellen het niet opgebruikte gedeelte van de O&O-belastingkredieten over te dragen naar vorige boekjaren. Overdrachtprovisies zijn een bijzonder belangrijk instrument om een onrechtvaardig fiscaal beleid ten aanzien van kleine en middelgrote bedrijven te voorkomen. Het is typerend voor dergelijke bedrijven om vaak al gecumuleerde fiscale verliezen van vorige boekjaren over te dragen en/of beperkte belastbare inkomsten te hebben om het volledige belastingkrediet op te gebruiken. Dit probleem kan verder opgelost worden door verschillende flexibele mogelijkheden te bieden aan verlieslatende bedrijven. De meest gebruikte oplossing bestaat uit terugbetalingen in contanten door de overheid van het niet opgebruikte gedeelte van het belastingkrediet. •
Minimum/maximumdrempels
Afhankelijk van de door de overheid beoogde beleidsdoelstelling, kan het ook verantwoord zijn minimum- en maximumdrempels op te leggen voor de O&O-uitgaven die gespendeerd dienen te worden om in aanmerking te komen voor de fiscale O&O-stimuli. Door maximumdrempels op te leggen kan het beleid op efficiënte wijze afgestemd worden op een specifieke doelgroep (zie supra). Toch mag een beleid gericht op kleine en middelgrote bedrijven evenmin minimumdrempels uitsluiten. Dit kan nuttig zijn om de efficiëntie van het beleid te verhogen en tegelijkertijd de administratiekosten voor de overheid te drukken indien deze kosten voor kleinere aanvragen als te hoog beschouwd worden.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
13
•
Vennootschapsbelasting versus loonbelasting en sociale bijdragen
Met uitzondering van het Nederlandse O&O-stimuleringbeleid, functioneren bijna alle andere beleidskeuzen via een vermindering of vrijstelling van de vennootschapsbelasting, d.w.z. de belasting geheven op bedrijfswinsten. Het is typerend dat dergelijke belastingen pas aan het einde van het fiscale boekjaar berekend worden, nadat het bedrijf in kwestie haar belastingaangifte heeft gedaan. Afhankelijk van de nationale wetgeving terzake, de efficiëntie van de belastingadministratie en andere factoren, kan er een relatief lange periode verlopen tussen het moment dat de inkomstenbelasting betaald dient te worden en het belastingjaar waarop die belasting betrekking heeft. Dit kan een belangrijk nadeel vormen voor kleine en middelgrote ondernemingen omdat het de timing van de geldstromen voor een O&O-beleid (belastingkredieten en eventuele terugbetalingen in contanten) beïnvloedt. Door de belastingen en sociale bijdragen op de lonen te gebruiken, kan deze situatie tenminste gedeeltelijk opgelost worden omdat deze belastingen meestal op maandelijkse of driemaandelijkse basis betaald moeten worden. Een tweede voordeel van een dergelijk systeem is dat iedere onderneming, los van het feit of ze winstgevend is of niet, verplicht is loonbelasting aan de bron in te houden en bijdragen aan de Sociale Zekerheid te betalen. Dit vermijdt dus situaties waar bedrijven niet opgebruikte belastingkredieten hebben. Bijgevolg zijn er geen speciale maatregelen nodig om niet opgebruikte belastingkredieten over te dragen naar volgende boekjaren. Het vermindert ook de administratieve kosten aangezien er geen documenten en archieven van de niet opgebruikte belastingskredieten moeten worden bijgehouden. •
Aanvraagprocedures van fiscale O&O-stimuli
Er bestaan in wezen drie verschillende mogelijkheden om de aanvraag van belastingkredieten te regelen. Bedrijven kunnen verplicht worden hun O&O-projecten vooraf voor akkoord aan de overheid voor te leggen. Daarnaast kan de overheid bedrijven toestaan dat de O&O-belastingkredieten aangevraagd worden aan het einde van het boekjaar, nadat alle O&O-uitgaven al gedaan zijn. Een derde mogelijkheid is identiek aan de tweede met het verschil dat bedrijven op voorhand een bindende uitspraak kunnen krijgen over de overeenstemming van hun O&O-projecten met de geldende definities. Het belangrijkste verschil tussen ex ante en ex post aanvraag-procedures is een afweging tussen zekerheid en flexibiliteit. Verplichte ex ante aanvragen sluiten elke vorm van onzekerheid uit betreffende het soort O&O-projecten dat toegelaten is onder de geldende regeling. Een dergelijk aanvraagsysteem is daarentegen niet flexibel genoeg om onverwachte veranderingen in de O&O-uitgaven gedurende
14
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
het jaar in rekening te nemen. Daarenboven zal een systeem met ex ante aanvragen naar alle waarschijnlijkheid meer mankracht vereisen om alle aanvragen op tijd te verwerken. In systemen waar de aanvraag van de O&O-belastingkredieten ex post ingediend kan worden, moeten bedrijven hun O&O-activiteiten niet op voorhand plannen en begroten, maar kunnen ze het uiteindelijke bedrag van de aanvraag aan het einde van het jaar aanpassen aan de economische realiteit. Het nadeel is dan wel dat er onzekerheid kan bestaan in het geval bedrijven twijfelen over de soort van O&O-uitgaven dat toegestaan is. Praktijkervaring uit enkele landen wijst echter wel uit dat bedrijven terzake vlug leren. 4.5
Een grote verscheidenheid aan beleidskeuzen op de internationale scène
Tabel A1 in bijlage geeft de huidige fiscale behandeling van O&O-uitgaven weer in de EU-lidstaten en in enkele andere landen. Al die landen laten volledige afschrijving van lopende O&O-uitgaven toe tijdens het jaar dat ze verricht worden. Naast deze standaardbehandeling voorzien Oostenrijk, Australië en het Verenigd Koninkrijk in extra belastingvrijstellingen op O&O-uitgaven. Het Belgische fiscale O&O-beleid kan ook beschouwd worden als een speciale belastingvrijstelling. Toch verschilt het Belgische beleid van andere belastingvrijstellingen omdat het met vaste bedragen in plaats van percentages werkt. Een gedetailleerd overzicht van het Belgische beleid kan in deel 6 gevonden worden. Belastingkredieten voor O&O worden vaker gebruikt dan belastingvrijstellingen. Van de 21 onderzochte landen bieden er op dit ogenblik 9 belastingkredieten aan. In 4 gevallen behelst dit een gemengd stelsel met een volume- en een oplopend belastingkrediet. In 3 gevallen is het een puur volumestelsel en in 2 gevallen een oplopend stelsel. Tenslotte moet uit de analyse van tabel A1 vastgesteld worden dat fiscale stimuli vaak kleine en middelgrote ondernemingen bevoordelen
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
15
5. Implementatie van de optimale beleidsvoering in België
5.1
Overzicht van het Belgische beleid
Zoals beschreven in deel 4, komt de voornaamste Belgische O&O-steunmaatregel1 overeen met een extra belastingvrijstelling. Het verschil met soortgelijke beleidskeuzen in andere geïndustrialiseerde landen is dat in België gewerkt wordt met vaste bedragen in plaats van percentages. Voor ieder extra personeelslid dat in België voor wetenschappelijk onderzoek of voor de ontwikkeling van het technologisch potentieel van de onderneming wordt tewerkgesteld, kan de onderneming een geïndexeerde belastingvrijstelling krijgen in het jaar van aanwerving. Die bedraagt € 11.800 voor het aanslagjaar 2003. Voor hooggekwalificeerde onderzoekers, d.w.z. werknemers die houder zijn van een diploma van doctor en 10 jaar ervaring in wetenschappelijk onderzoek hebben, bedraagt de vrijstelling € 23.590. Deze belastingvrijstelling is nominatief, hetgeen inhoudt dat ondernemingen een aanvraag moeten indienen voor iedere nieuwe werknemer. De aanvraag dient ingediend te worden binnen 3 maanden vanaf de laatste dag van het belastbaar boekjaar. Het betreft enkel voltijdse aanwervingen. De vrijstelling is echter niet definitief verworven: indien het aantal personeelsleden voor wetenschappelijk onderzoek ten opzichte van het vorige belastbare tijdperk vermindert, wordt het totale bedrag van de voorheen toegestane vrijstelling op overeenkomstige wijze
1
Het betreft: Exonération fiscale pour les entreprises - Belastingvrijstelling voor ondernemingen.
16
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
verminderd. Voor ieder daaropvolgend jaar moet de onderneming een attest uitreiken waaruit blijkt dat de werknemer in kwestie nog steeds op voltijdse basis in het onderzoeksdepartement van die onderneming werkt. 5.2
Raadpleging van de bedrijven
Tijdens speciaal georganiseerde debatten met actieve O&O-bedrijven in België, werd een vragenlijst aan alle deelnemende bedrijven voorgelegd. Uit de resultaten blijkt dat er geen duidelijk beeld gevormd kan worden over de frequentie waarmee beslissingen om O&O-projecten op te zettten genomen worden. Sommige bedrijven leggen hun O&O-budget op voorhand vast, terwijl andere zich veeleer iedere maand of om de zes maanden aanpassen aan de gelegenheden die zich voordoen. De resultaten tonen ook aan dat O&O-projecten vaak over verschillende jaren lopen, met een looptijd van 3 tot 10 jaar. Heel weinig bedrijven maken eigenlijk gebruik van de steunmaatregelen die de overheid biedt, en dit zowel wat de belastingvrijstelling voor de aanwerving van nieuw O&O-personeel betreft als voor O&O-investeringen. Bovendien blijken er grote misverstanden te bestaan bij Belgische bedrijven over het huidige O&O-ondersteuningsbeleid van de overheid. Zo denken sommige bedrijven dat de toelage voor de aanwerving van extra O&O-personeel definitief verworven is in het eerste jaar van aanwerving zodat het voordelig zou zijn om buitensporig aan te werven gedurende een bepaald jaar om de nieuwkomers dan te laten afvloeien gedurende het daaropvolgende jaar. Zulke misvattingen roepen de vraag op of het huidige beleid niet te ingewikkeld is om effectief gebruikt te worden. Andere belangrijke vragen die onderzocht moeten worden zijn: Waarom is het Belgische O&O-beleid zo weinig populair bij bedrijven? Welke acties kunnen er op touw gezet worden opdat de overheidssteun O&O werkelijk gaat stimuleren? Een meer gedetailleerde analyse van de resultaten toont aan dat de meeste deelnemers wel degelijk op de hoogte zijn van de verschillende stimuli die de overheid biedt. Maar slechts enkele ervan bevestigen dat zij ook werkelijk van deze stimuli gebruik maken. In de resultaten van het onderzoek wordt de overheidssteun bijna nooit gezien als een “O&O-stimulator”: slechts één bedrijf verklaart dat het een O&O-project uitgevoerd heeft omdat een belastingvrijstelling beschikbaar was. De meeste deelnemende bedrijven kozen er bewust voor geen beroep te doen op de beschikbare maatregelen. Het debat met de bedrijven toonde aan dat dit toe te schrijven is aan het volgende:
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
17
•
•
•
De administratieve kosten zijn te hoog in vergelijking met de potentiële belastingbesparingen. De procedure om steun te krijgen is tijdrovend, bureaucratisch en is niet transparant. De steun zelf is niet substantieel. De bedrijven vroegen een eenvoudige, transparante en gebruiksvriendelijke regeling. Ten tweede zou de overheidssteun voor O&O beschikbaar moeten zijn voor de bedrijven op voorspelbare en stabiele wijze gedurende verscheidene jaren en dit omdat O&O een proces is over lange termijn. Ten derde is de steunmaatregel niet substantieel genoeg om een verandering in het O&O-uitgavenpatroon teweeg te brengen. Alle deelnemende bedrijven bevestigen dit door het huidige Belgische systeem te omschrijven als te zwak om de O&O-activiteiten significant te beïnvloeden.
Aan alle deelnemende bedrijven werden de huidige O&O-steunmaatregelen in Engeland en in Nederland voorgesteld als mogelijke optimale beleidskeuzen. Vervolgens werd aan de bedrijven gevraagd te beschrijven wat hen daarbij het meeste aansprak. Hieruit bleek dat het ideaal model een mix is van de twee. Het Engelse model wordt als aantrekkelijk aangezien omdat het bedrijven niet verplicht op voorhand hun aanvraag voor O&O-steun in te dienen. Naast dit klimaat van wederzijds vertrouwen tussen de overheid en de bedrijfswereld, werd ook de mogelijkheid van uitbesteding van O&O als een aantrekkelijk element van het Engelse beleid beschouwd. Het Nederlandse systeem heeft ook verschillende aantrekkelijke elementen voor bedrijven. Door te bekorten op de loonlasten van O&O-werknemers, kunnen Nederlandse bedrijven de uitgaven voor onderzoek snel, significant en automatisch verlagen. Dit werd als bijzonder aantrekkelijk ervaren door Belgische onderzoekcentra van multinationals omdat ze rechtstreeks wedijveren met andere Europese en internationale centra binnen dezelfde groep. Hier blijkt wederom dat België lijdt onder de hoge loonlasten. Dit probleem onopgelost laten vormt een belangrijke hinderpaal voor O&O-intensieve ondernemingen om zich in België te vestigen en kan leiden tot het opdoeken van bestaande O&O-departementen. Zo worden beslissingen over de uitvoeringsplaats van O&O-projecten genomen in de hoofdzetels van multinationals en om aantrekkelijk naar buiten te komen moet België iets “zichtbaar” kunnen voorleggen. Bedrijven hebben ook duidelijk hun voorkeur uitgesproken voor een volumestelsel in plaats van een oplopend stelstel. Naast het feit dat een oplopend stelsel te ingewikkeld is om effectief te zijn, is er ook het probleem dat een oplopend stelsel enkel een toename in de O&O-uitgaven beloont. Een dergelijke toename kan even-
18
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
zeer toe te schrijven zijn aan het algemeen economisch klimaat of aan fusies tussen bedrijven. Bedrijven verkiezen veeleer een stelsel waarbij hun volledige O&O-uitgaven beloond worden gedurende verschillende jaren. Een ander belangrijk element dat naar voren kwam tijdens de debatten is dat het even cruciaal is het huidige niveau van de BERD te behouden als extra uitgaven te stimuleren. De bedrijven hebben ook de nadruk gelegd op het belang belastingkredieten en andere O&O-steun van de overheid vrij te stellen van belasting om zo de maximale impact ervan te waarborgen. 5.3
Evaluatie van het Belgische beleid
Op grond van een vergelijking van de fiscale stimuli in de meeste andere landen, de optimale beleidsvoering en de belangrijkste aanbevelingen van de Europese Commissie (zie appendix 1) en rekening houdende met het standpunt van de bedrijfswereld, blijkt dat het huidige Belgische fiscale O&O-beleid ingrijpend verbeterd kan worden. De volgende elementen blijken het huidige Belgische beleid duidelijk te benadelen: 1.
2.
3.
4.
5.
6. 7.
De vrijstelling is enkel van toepassing op het eerste jaar van aanwerving (een oplopend stelsel met een rollende basis veroorzaakt investeringsdistorsies en is weinig stimulerend). Het bedrag van de vrijstelling is niet hoog genoeg om een stimulerend effect te hebben. De netto-kostenbesparing is te klein om een echte impact te hebben op BERD-beslissingen (de fiscale stimulus is te zwak). Om een verkregen vrijstelling te behouden moet de onderneming ieder jaar een attest afleveren (dit maakt het nog complexer en brengt administratieve kosten met zich mee voor de overheid en voor de onderneming). Om een bepaalde vrijstelling te behouden moet de werknemer in kwestie op voltijdse basis blijven werken in het onderzoekdepartement van het bedrijf die de vrijstelling gekregen heeft (dit maakt het nog complexer en vermindert de flexibiliteit). De belastingvrijstelling is nominatief. Dit veroorzaakt onnodige administratieve werklast voor zowel de overheid als de deelnemende bedrijven (ieder jaar moet het statuut nagegaan worden van de werknemers uit de bedrijven die in het verleden vrijstelling gekregen hebben). De voorwaarden voor hooggekwalificeerde onderzoekers zijn zo streng dat in de praktijk nauwelijks onderzoekers voldoen (de definitie is te eng). Zoals de Oostenrijkse ervaring met belastingvrijstellingen aangetoond heeft,
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
19
8.
5.4
Aanbevelingen voor België
1.
De kernwoorden voor onze aanbevelingen zijn het streven naar stabiliteit, zichtbaarheid, eenvoud en betrouwbaarheid. Een volumestelsel van 25% op alle O&O-uitgaven invoeren indien het streefdoel voor de O&O-uitgaven 3% van het BBP is. De mogelijkheid onderzoeken van een maandelijkse aftrek via de sociale bijdragen op lonen, zoals van toepassing in Nederland. Zich beperken tot de definitie uit de Frascati-handleiding om de O&O-uitgaven te definiëren waar de belastingvrijstelling op van toepassing is. Een gedetailleerde raadpleging van de bedrijven zou het mogelijk maken de interpretatie van de Frascati-handleiding te verfijnen. Octrooigerelateerde uitgaven in aanmerking nemen voor belastingvrijstelling. Het uitbesteden van O&O-projecten aan universiteiten, publieke onderzoekcentra en hogescholen in aanmerking nemen voor belastingvrijstelling. Het huidige beleid minder complex maken (de voltijdse tewerkstelling en de vereiste attesten om de vrijstelling te blijven houden). De coördinatie vergroten tussen de verschillende overheidsinstellingen en ministeries die betrokken zijn bij de overheidssteun aan de BERD zoals subsidies, toelagen en belastingvrijstelling. Terugbetaling in contanten toestaan voor verlieslatende KMO’s en overdrachten naar andere boekjaren voor alle andere bedrijven toelaten. De verplichting opheffen dat O&O nieuw moet zijn vanuit het oogpunt van de samenleving. Ten eerste is het voor de overheid bijna onmogelijk en bovendien kost het haar meer te controleren wat nieuw is voor de samenleving en wat niet. Daarenboven is het relatief eenvoudig om bij te houden wat het bedrijf in kwestie in het verleden gedaan heeft door te kijken naar de vorige aanvragen. Het is verder niet uitgesloten dat het overdoen van gelijksoortig onderzoek geen nieuwe bevindingen oplevert.
2. 3. 4.
5. 6. 7. 8.
9. 10.
20
is het beter de internationaal aanvaarde definitie van de Frascati-handleiding (OECD, 1993) toe te passen. In die context lijkt het beter de belastingvrijstelling te beperken tot enkel O&O-activiteiten en de “ontwikkeling van het technologisch potentieel van de onderneming” te schrappen (dit moedigt impliciet de “heretikettering” van uitgaven aan). Een betere integratie van de verschillende overheidsdepartementen kan resulteren in substantiële kostenbesparingen. Bepaalde procedures of taken zouden vermeden kunnen worden door informatie te gebruiken die beschikbaar is in andere departementen.
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
11.
12.
13. 14.
De mogelijkheid bieden om zowel ex ante als ex post een aanvraag in te dienen voor de fiscale stimulus. Dit voorkomt het dilemma tussen zekerheid en flexibiliteit die beide van even groot belang zijn voor de bedrijven. Het mogelijke voordeel voor de overheid hiervan is de aanvragen over het volledige jaar te spreiden. Hierdoor kunnen piekperiodes voorkomen worden en moet er minder mankracht ingezet worden door de overheid. Het is belangrijk een consequent beleid te voeren. Dit moet op alle niveaus nagestreefd worden: van ontwerp, communicatie, aanvraag, behandeling van de aanvragen, toekenning van de stimulus tot en met de controle. Het beleid moet via een intensieve communicatiecampagne zichtbaar gemaakt worden. Er moet een onafhankelijke evaluatie komen ten einde de effectiviteit van het nieuwe beleid te bepalen. Daarom is het noodzakelijk een gedetailleerde databank aan te leggen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
21
6. Scenario’s voor een nieuw fiscaal O&O-beleid in België
6.1
Beschrijving van de 4 scenario’s
De analyse van het huidige Belgische fiscale O&O-beleid heeft geleid tot een reeks aanbevelingen ter verbetering van dit beleid zoals hierboven beschreven werd. Deze aanbevelingen zijn geïntegreerd in 4 verschillende scenario’s. Ieder scenario vertegenwoordigt een verschillende graad van fiscale generositeit ten opzichte van de O&O-uitgaven. Deze benadering maakt het mogelijk de impact van ieder scenario kwantitatief te ramen. De invoering van een belastingkrediet van 25% op alle O&O-uitgaven wordt naar voren gebracht als het meest optimale beleid om O&O te stimuleren. Bij een dergelijk beleid is het waarschijnlijk dat België tegen 2010 het Europese streefdoel van een O&O-intensiteit van 3% zal halen. Dit beleid wordt in scenario IV weergegeven. Er zijn ook nog drie andere scenario’s uitgewerkt met als doel het huidige systeem te verbeteren. Scenario I sluit daarbij het dichtst aan bij het huidige systeem. De drie scenario’s stellen zowel verbeteringen voor in het systeem van de belastingvrijstelling bij nieuwe aanwerving als in het systeem van de investeringsaftrek.
22
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
•
•
•
In scenario I wordt voorgesteld de belastingvrijstelling definitief toe te kennen in het jaar van aanwerving, zelfs indien de werknemer in kwestie dezelfde functie niet meer uitoefent in de daaropvolgende jaren. In scenario II wordt voorgesteld het huidige systeem verder te veranderen door het basisbedrag van een rollende naar een vaste basis te veranderen. De onderneming krijgt bijgevolg ieder jaar belastingvrijstelling op het aantal O&O-werknemers dat meer bedraagt dan het aantal uit de referentieperiode. In scenario III wordt dit nog uitgebreid door over te schakelen van een oplopend naar een volumestelsel. Hierdoor kan het bedrijf belastingsvrijstelling krijgen voor alle O&O-werknemers en niet enkel voor nieuwe aanwervingen.
De vrijstelling blijft in al deze scenario’s dezelfde: € 11.800 voor normale en € 23.590 voor hooggekwalificeerde onderzoekers. Daarentegen zouden de voorwaarden om het statuut van hooggekwalificeerde onderzoeker te verkrijgen versoepeld worden met betrekking tot het aantal jaren ervaring bijvoorbeeld. Verder moet het nominatieve karakter van het systeem afgeschaft worden om op die manier de administratieve lasten bij de toekenning van de vrijstelling te verminderen.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
23
Tabel 3 Beschrijving van de 4 scenario’s in vergelijking met de huidige situatie Huidige situatie
Scenario I
Scenario II
Scenario III
Scenario IV
Rollend oplopend stelsel: Vrijstelling in het 1ste jaar van aanwerving.
Nieuw rollend oplopend stelsel: Vrijstelling in het 1ste jaar van
Vast oplopend stelsel: jaarlijkse vrijstelling voor nieuwe aanwer-
Volumestelsel: jaarlijkse vrijstelling voor alle O&O-werknemers
Volumestelsel: jaarlijks belastingkrediet voor alle O&O-werknemers
Nooit definitief verworven.
aanwerving. Definitief verworven
ving boven referentiequota BV = 11.800 € BV = 23.590 €
BK3= 25%
Aanwerving van O&O-personeel
Aftrek per O&Owerknemer BV2= 11.800 € BV = 11.800 € Aftrek per EF = 23.590 € hooggekwalificeerde O&O-werk- BV = 23.590 € nemer Nominatieve aanvraag Ja Nee Vlottende O&O-uitgaven (uitgezonderd loonkosten)
Andere O&O-investeringen Overdracht naar volgende boekjaren grote bedrijven Terugbetalingen in contanten KMO’s
BK = 25%
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
BK = 25%
Nee
Nee
Nee
BK = 25%
BV = 13,5% BV = 13,5%
BV = 13,5% BV = 13,5%
BV = 13,5% BV = 13,5%
BK = 25% BK = 25%
BV = 3% BV = 3% Niet beschikbaar voor de vrijstelling nieuwe aanwerving Oui
BV = 3%
BV = 3%
BK = 25%
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
BV = 13,5% BV = 13,5%
2
BV staat voor belastingvrijstelling.
3
BK staat voor belastingkrediet.
24
Soepelere definitie
Nee
Vlottende O&Ouitgaven Nee Octrooigerelateerde vlottende uitgaven Nee O&O-investeringen Milieuvriendelijke O&O-investeringen Octrooien
BV = 11.800 € BV = 23.590 €
Ja
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
6.2
Opportuniteitskosten van de 4 scenario’s
In wat volgt wordt getracht een eerste raming van de opportuniteitskosten van de verschillende scenario’s te maken. Deze ramingen zijn gebaseerd op de kenmerken van ieder scenario en houden rekening met de O&O-aanwervingsmaatregel en de investeringsaftrekmaatregel. Het huidige systeem wordt weergegeven ter vergelijking. Tenzij anders vermeld, komen alle gegevens van de OESO en de POD Wetenschapsbeleid. Voor een beschrijving van alle onderliggende hypotheses verwijzen we de geïnteresseerde lezer naar het volledige eindrapport. Het is belangrijk te weten dat de opportuniteitskosten uit deze evaluatie bovengrenzen zijn. Het stelt de maximale opportuniteitskosten voor de overheid voor. De ramingen worden het best niet gebruikt als absolute kostenbenaderingen, maar als onderlinge vergelijking tussen de 4 verschillende scenario’s. De bedragen stellen ook bruto opportuniteitskosten voor omdat de positieve weerslag op de samenleving van een stijging in de O&O-uitgaven en de creatie van nieuwe werkgelegenheid niet in rekening gebracht zijn. Het beginjaar van de analyse is 2003. Alle bedragen zijn in miljoenen euro’s uitgedrukt. Gezien het feit dat scenario I dicht aanleunt bij het huidige systeem, zijn ook de opportuniteitskosten gelijkwaardig. Het enige verschil is dat de vrijstellingen definitief verworven zijn en dus niet meer terugkeren naar de overheid. De opportuniteitskosten voor scenario II stijgen veel meer van jaar tot jaar. Dit komt omdat de belastingvrijstelling voor O&O-personeel ieder jaar toegekend wordt op het aantal O&O-personeelseenheden dat meer bedraagt dan het personeelsaantal uit de referentieperiode. De opportuniteitskosten zijn bijgevolg cumulatief. Dit scenario vertoont ook veel verschillen met scenario III omdat het enkel de O&O-personeelsleden beschouwt boven het aantal uit de referentieperiode terwijl scenario III het volledige O&O-personeelsbestand toelaat.
•
•
Figuur 3 Verwachte opportuniteitskosten van de 4 scenario’s in miljoenen euro’s Huidige situatie Scenario I Scenario II Scenario III Scenario IV
800 600 400 200 0%
2003
2004
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
2005
25
•
Scenario’s III en IV lijken misschien op het eerste gezicht grote opportuniteitskosten voor de overheid mee te brengen. Maar dit moet natuurlijk genuanceerd worden door het feit dat deze scenario’s ook veel sneller en veel meer extra BERD voortbrengen. Dit is van cruciaal belang als het Europese streefdoel van 3% O&O-intensiteit gehaald moet worden. In scenario III zal de O&O-intensiteit volgens onze ramingen 3% bedragen in het jaar 2026. Voor scenario IV zal dit streefdoel al tegen 2010 bereikt worden. Figuur 4 Verwachte evolutie van de O&O-intensiteit in de 4 scenario’s
Scenario I Scenario II Scenario III Scenario IV
4,5% 4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
26
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
Bijlage 1
European Commission Task Force Recommendations De volgende aanbevelingen komen van de task force van de Europese Commissie over fiscale stimuli: « Raising EU R&D Intensity – Fiscal Measures », DG Research, ISBN 92-894-5574-8.
•
•
•
Member States are recommended to review their current fiscal incentives for R&D, or design new instruments, in such a way as to conform to basic criteria of good practices. These criteria for good design require: simplicity, low administrative and compliance costs, reliability, and long term stability. It would be more powerful if the above “principles of good design” were complemented by a concrete checklist that policy makers could apply to assess the tax incentives available/planned in their country. This checklist would incorporate the following recommendations on design issues: In the light of the ‘principles of good design’ we recommend that tax incentive schemes should be volume-based rather than increment-based schemes if the main objective is to substantially stimulate business R&D.
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
27
Tabel 1 Verscheidenheid aan beleidskeuzen op de internationale scène ----> Country
CITR
β-Index Large companies
SME’s
Target group All companies
Qualifying R&D
Focus on SME’s
Current expenditure
Machin. & equip
Austria
0,869 (4)
0,869 (7)
34%
X
C
100%
Belgium
1,012 (17)
1,008 (16)
40,17%
X
W
100%
3Y
Denmark
0,871 (6)
0,871 (8)
30%
100%
100%
Finland
1,009 (15)
1,009 (17)
29%
France
0,915 (8)
0,1915 (11)
34,33%
Germany
1,041 (23)
1,041 (23)
38,36%
100%
Greece
1,015 (18)
1,015 (19)
25/35%
100%
Ireland
0,937 (11)
0,937 (13)
16%
100%
Italy
1,027 (21)
0,552 (1)
40,25%
A
100%
X
X
?
100%
X
W
100%
Accelerated
?
?
30,38%
Netherlands
0,904 (7)
0,642 (2)
29/34,5%
X
Portugal
0,850 (3)
0,850 (6)
33%
X
A
100%
4Y
Spain
0,687 (1)
0,687 (4)
30/35%
X
A
100%
100%
Sweden
1,015 (19)
1,015 (20)
28%
United Kingdom
?
0,888 (9)
30%
100%
Australia
0,890 (6)
0,890 (10)
30%
Canada
0,827 (2)
0,678 (3)
Japan
0,981 (13)
100% X
C
100%
100%
X
X
A
100%
3Y
38,6%
X
X
A
100%
100%
0,937 (14)
42%
X
X
C
100%
X
C
100%
?
100%
C
100%
?
?
18%
Norway
1,016 (20)
1,018 (21)
28%
United States
0,934 (10)
0,934 (12)
40%
100%
100% X
Luxemburg
Hungary
Buildings
X X
100%
Gebruikte afkortingen: CITR = Corporate Income Tax Rate; SME’s = Small and Medium-sized Enterprises; W = Wages; C = Current Expenditure; A = All Types of Expenditure, both Current and Capital; n/r = not relevant
28
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
Tabel 1 Vervolgd Tax Credit Special allowance
Volume
Base for incremental
Taxable Maximum
Carry back/ forward
Cash refund
Incremental
25% volume 35% incremental
3 Y Avg
?
€ 11.800 - 23.590 / extra researcher
?
None
10% - 30% depending on size & location
50%
2 Y Avg
20%
n/r
60% for SME’s 40 for the rest 13% > € 90.756
n/r
No
n/r
€ 6.100.000
3 Y carry forward, afterwards returned
Yes
?
?
€ 7.941.154
n/r
n/r
20%
50%
2 Y Avg
€ 498.796
6 Y carry forward
?
30% on current exp. 10% on capital exp.
50%
2 Y Avg
35% of the tax bill
15 Y carry forward
?
50%
n/r
PAYE/nat insurance liabilities
?
Yes
25% volume 75% incremental
3 Y Avg
?
Yes
3 Y/10 Y
Yes
?
?
?
?
?
?
3 Y/15Y
No
35% < € 1.322.489 20% for the rest 6% for SME’s only
n/r 20%
Highest R&D expenditure of previous years
100% ?
n/r
25%
n/r 20%
Yes
Fixed base, 1984-88
15% and 10% of the tax bill respectively € 540.124 Yes
De OESO definieert de β-index als volgt: “the β-index is defined as the present value of before-tax income necessary to cover the initial cost of R&D investment and to pay corporate income tax, so that it becomes profitable to perform research activities. Algebraically, the β-index is equal to the after-tax cost of an expenditure of USD 1 on R&D divided by one minus the corporate income tax rate. The after-tax cost is the net cost of investing in R&D, taking into account all the available tax incentives. The figure between brackets after the β-index indicates the position relevant to all other countries as reported in Warda (2002).”
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
29
•
•
•
•
• •
•
•
30
Assure refundability (cash refund) of tax credits or tax allowances in caseswhere companies make losses (and therefore would not be able to have a benefit from a reduction of corporate income tax liabilities). For large firms this could be dealt with by using carry-forward /carry backward arrangements. For small firms a cash refund is preferable since it will have an immediate effect on their cash flow. It is important to improve the visibility and transparency of fiscal incentives, especially for large firms were important budget allocations take place between research centres based in different countries. One possibility to improve the visibility can be reached either by considering R&D tax credits as taxable income for the company, as is currently the practice in Canada. This has the advantage that it is visible in the company’s profit and loss accounts. In this way the incentives stand a much greater chance of influencing the decisions of budget-makers and managers. A second option is to use the model developed by the Dutch WBSO system, which provides cash flow to firms in the year R&D is conducted. Furthermore, the support can be directly linked to the R&D expenditure. A clear definition of R&D is essential to decide in a cost-effective manner what R&D costs are eligible and which activities count as R&D. We recommend that the definition used in Member Countries is based on the international standard defined in Frascati Manual of the OECD. There is a need for formal evaluation practices of the effectiveness of fiscal incentives, also in comparison with other types of policy instruments. These evaluations should be made publicly available for policy learning purposes. In order to perform effective evaluations there is an urgent need for relevant databases at the firm level. There is a need for an optimal policy mix regarding business R&D. Tax incentives should be used exclusively for a broad reach of a wide population of firms involved in R&D activities. On the other hand, direct government funding of business R&D should be targeted to fields of research where the gap between private and social rates of return is large. Policy makers need to ensure that fiscal measures and direct government funding of business R&D complement each other. This would be achieved only through an effective coordination mechanism between the public institutions (ministries and agencies) involved in the stimulation of business R&D. Fiscal incentives using personal income tax breaks, appropriately formulated, could effectively attract researchers from abroad. The expert panel finds that there is insufficient information to assess the consequences and effectiveness of these schemes at this stage. It is recognised that personal income tax breaks may induce potential distortions within the EU labour market.
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen
O&O EN INNOVATIE IN BELGIË Studiereeks 02
31
Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid Wetenschapsstraat 8 B-1000 Brussel Telefoon: +32 2 238 34 11 Fax: +32 2 230 59 12 URL: www.belspo.be
Design www.coastdesign.be (Brussel) Wettelijk depot: D/2003/1191/15 ISBN: 90-807015-72 Uitgegeven in januari 2004 Dit document is een samenvatting van het onderzoek dat de auteurs verricht hebben in opdracht van de Programmatorische federale overheidsdienst Wetenschapsbeleid (overeenkomst nr. IS/XX/802). Het volledige rapport, dat alleen in het Engels beschikbaar is, is op verzoek bij de POD Wetenschapsbeleid te verkrijgen. Alleen de auteurs en niet de opdrachtgever noch de instelling waaraan zij verbonden zijn, zijn verantwoordelijk voor de erin vertolkte standpunten en de eventuele fouten. De auteurs bedanken de leden van het begeleidingscomité voor hun opmerkingen en commentaar. Contactadres: Professor Bruno Van Pottelsberghe, Solbosch Campus, ULB CP145, F.D. Rooseveltlaan 50, 1050 Brussel, Tel/ Fax: +32 2 650 48 99,
[email protected].
32
Evaluatie van de fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen