Ö
duurzaam bouwen
Hoewel er eisen bestaan inzake de
toegankelijkheid van openbare gebouwen voor personen met beperkte mobiliteit, worden er slechts weinig middelen ingezet om de evacuatie van deze personen in geval van brand te vereenvoudigen. In dit artikel bespreken we dit onderwerp in al zijn facetten en reiken we enkele mogelijke oplossingen en aanbevelingen aan.
? M. Jamoulle, ir.-arch., onderzoeker, labo
ratorium ‘Duurzame ontwikkeling’, WTCB Y. Martin, ir., hoofd van het laboratorium ‘Dak- en gevelelementen’, WTCB J. Desmyter, ir., hoofd van het departement ‘Geotechniek, structuren en duurzame ontwikkeling’, WTCB
1 Problematiek Volgens de Code Wallon de l’Aménagement du Territoire (CWATUP) [12] wordt iemand beschouwd als een persoon met beperkte mobiliteit indien zijn bewegingen verhinderd worden door zijn gestalte, toestand, leeftijd, permanente of tijdelijke beperking of door de apparaten en instrumenten die hij nodig heeft om zich te verplaatsen. Deze term heeft met andere woorden niet alleen betrekking op personen met (motorische, visuele, auditieve, mentale, …) beperkingen, maar bijvoorbeeld ook op moeders met een kinderwagen, bejaarden met of zonder wandelstok, ... We maken een onderscheid tussen de volgende beperkingen : • motorische beperkingen : personen die motorische moeilijkheden hebben om zich te verplaatsen (zelfstandige of begeleide rolstoelgebruikers, personen met krukken, …) • zintuiglijke of mentale beperkingen : personen met afwijkingen aan de zintuigen (blinden of slechtzienden, doven of gehoorgestoorden) of geestelijke beperkingen (personen met begripsproblemen). Personen met beperkingen maken ongeveer 30 % uit van de Belgische bevolking (1). Het betreft met andere woorden een derde van de bevolking ! Hoewel er toegankelijkheidsregels opgelegd werden, volstaan deze niet bij een brandevacuatie. Gebouwen die toegankelijk ontworpen worden, moeten ook rekening houden met de veiligheid van personen met beperkingen in geval van brand. Dit gedeelte van de bevolking mag bijgevolg niet verwaarloosd worden bij de brandpreventieproblematiek en bij de evacuatie in geval van nood in het bijzonder. (1) Percentage van de sector die zich bezighoudt met de personen met beperkte mobiliteit op basis van gegevens die het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) uitgaf in 2003.
Evacuatie van personen met beperkte mobiliteit bij brand In het eerste deel van dit artikel verzamelen we algemene informatie als werkbasis. Wat de toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit betreft, bestaat er een (oppervlakkige) wetgeving voor bouwen en renoveren, die we kort aanhalen in hoofdstuk 2. Daarnaast werden er ook brandpreventienormen ontwikkeld om ervoor te zorgen dat gebouwen aan een minimaal veiligheidsniveau voldoen. Hierin kan men onder meer eisen terugvinden voor de evacuatie van bewoners in een beperkte tijdspanne. Deze normen leveren een eerste grondslag voor de evacuatievoorschriften, zoals wordt uitgelegd in hoofdstuk 3. In het tweede deel van dit artikel komen de noden van personen met beperkte mobiliteit aan bod bij een evacuatie. We geven er een gedetailleerd overzicht van de verschillende beperkingen en de specifieke noden die eruit voortvloeien (hoofdstuk 4). Vervolgens geven we aanbevelingen om de brandevacuatie van personen met beperkingen vlotter te laten verlopen. In dit vijfde hoofdstuk reiken we tenslotte enkele mogelijke oplossingen aan om de bestaande situatie te verbeteren. 2 Toegankelijkheidswetgeving Hoewel er eisen bestaan voor de toegankelijkheid van openbare gebouwen voor personen met beperkte mobiliteit, worden deze nog teveel over het hoofd gezien. Er bestaan praktische eisen voor tal van factoren zoals de breedte van de deuren, de hellingen, de toegang tot schakelaars en andere objecten, enz. De (federale en regionale) Belgische en Europese wetgevingen in dit verband kwamen reeds aan bod in een artikel dat in 2006 gepubliceerd werd in de WTCB-Dossiers [9]. In België behoren ruimtelijke ordening en stedenbouw tot de regionale bevoegdheden : • in het Waalse Gewest worden deze aspecten gereguleerd door de CWATUP [12] • in het Brusselse Gewest geldt de GSV of de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening [11] • in het Vlaamse Gewest zijn sinds 1975 een wet en een toepassingsbesluit van kracht [1], die momenteel het onderwerp uitmaken van een voorstel tot herziening.
i ‘Details’
die het ver-
schil kunnen maken
...
We beschouwen een hotel waar voldaan werd aan de eisen betreffende de toegankelijkheid en de brandveiligheid. We veronderstellen dat er in dit gebouw personen met beperkingen verblijven, en met name een zelfstandige rolstoelgebruiker. Er breekt brand uit … het alarm wordt geactiveerd … de sirene weergalmt door het gebouw. De rolstoelgebruiker haast zich uit zijn kamer. Hij rijdt door de gang en bereikt de liftkoker die onbruikbaar is bij brand. De angst neemt toe : wat moet hij doen ? Hij volgt de bordjes ‘Nooduitgang’ en bereikt een trap. In een hoek van de gang ziet hij een evacuatiestoel staan … maar alleen kan hij deze niet gebruiken … De enige mogelijkheid die hem rest is om een subcompartiment te vinden, als dat al bestaat, dat nog niet aangetast is door de brand, waar hij kan wachten tot de hulpdiensten hem helpen om het gevaarlijke gebouw te verlaten. Trappen, te hoog geplaatste alarmknoppen, slecht zichtbare informatie, onhoorbare omroeping, … Het is maar een greep uit de ‘details’ die in noodsituaties een onoverkomelijke hindernis kunnen vormen voor personen met beperkingen.
3 Brandwetgeving 3.1 Belgische normen en reglementeringen Brandpreventie heeft tot doel het ontstaan, de ontwikkeling en de verspreiding van een brand tegen te gaan, om zo de veiligheid van de personen te waarborgen, de interventie van de brandweer te vereenvoudigen en tezelfdertijd de schade aan het gebouw en de inboedel te beperken. Eén van de grote principes van brandpreventie is compartimentering. Het gebouw wordt horizontaal en verticaal opgedeeld door middel van wanden (muren, deuren, vloeren, …) om de ontwikkeling en verspreiding van brand naar aangrenzende compartimenten gedurende een zekere tijd tegen te gaan. Op deze manier krijgen de personen die zich in het ge-
WTCB-Dossiers – Nr. 1/2007 – Katern nr. 8 – pagina
Ö
duurzaam bouwen bouw bevinden de mogelijkheid om het in een aanvaardbare tijdspanne te verlaten en kunnen de brandweerdiensten zich over het gebouw ontfermen. In België is de bevoegdheid inzake brandveiligheid verdeeld over verschillende niveau’s : • de federale overheid • de gewesten en gemeenschappen • de provincies en gemeenten. 3.1.1 De wet betreffende de basisnormen De federale overheid is bevoegd voor het opstellen van algemene reglementeringen voor de brandveiligheid die gelden voor alle gebouwen, ongeacht hun bestemming. De wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en de verplichte verzekering gaven aanleiding tot de publicatie van het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 (gewijzigd door het Koninklijk Besluit van 19 december 1997 dat op zijn beurt gewijzigd werd door het KB van 4 april 2003). Dit Koninklijk Besluit, ook wel bekend als de ‘Basisnormen’ [10], legt minimale voorwaarden op waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen : • om het ontstaan, de ontwikkeling en de verspreiding van brand te voorkomen • om de veiligheid van de personen te waarborgen • om de interventie van de brandweer preventief te vereenvoudigen. Onder ‘nieuwe gebouwen’ verstaat men nieuw opgerichte gebouwen en uitbreidingen van bestaande gebouwen (enkel de uitbreiding wordt dan in aanmerking genomen) (²). Eengezinswoningen, kleine gebouwen (met hoogstens twee verdiepingen en een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100 m²) en industriële gebouwen (³) worden buiten beschouwing gelaten. Deze basisnormen zijn – in tegenstelling tot wat men uit de naam zou kunnen afleiden – geen Belgische normen (NBN), maar teksten met een verplichtend, wettelijk karakter. De brandveiligheidseisen hangen af van de hoogte van de gebouwen (men spreekt van lage, middelhoge en hoge gebouwen). Meer informatie hierover vindt u op de website http://www.normen.be/ brand. 3.1.2 Andere reglementeringen Op federaal niveau bepaalt het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming (ARAB) eisen betreffende de gezondheid en de veilig(2) Sinds de aanpassing van 4 april 2003, behoort de renovatie van een bestaand gebouw (gebouwd vóór de invoegetreding van het KB van 1994) niet meer tot het toepassingsgebied van de ‘basisnormen’. (3) In januari 2007 werd een definitief project voor de reglementering van industriële gebouwen voorgelegd aan de Hoge Raad.
heid van de werknemers. Deze reglementering wordt aangevuld met specifieke regionale of provinciale reglementeringen die de federale eisen vervolledigen voor bepaalde gebouwen (hotels, rusthuizen, …). Bij gebrek aan voorschriften voor bepaalde gevallen of bijzondere gebouwen, hebben de gemeenten de bevoegdheid om deze eisen aan te vullen met politiereglementen. Ze kunnen bovendien de toepassing van de brandwetgeving controleren aan de hand van richtlijnen van de brandweer. Parallel hiermee bestaan er ook Belgische normen (NBN) voor de brandveiligheid van gebouwen zoals de normen NBN S 21-204 [2] en NBN S 21-205 [3]. Deze normen zijn in principe niet verplicht, maar worden dit wel als ze vermeld worden in de contractuele documenten. 3.2 Belgische
eisen voor de evacuatie in
geval van brand
In de hierboven aangehaalde teksten vindt men eisen terug die die tot doel hebben een veilige brandevacuatie te garanderen. Het betreft voorschriften die : • het risico op het ontstaan van een brand verminderen : de aanwezigheid van ontvlambare objecten vermijden in de evacuatiewegen, conformiteit en regelmatige controle van de elektrische installaties, … • de ontwikkeling en verspreiding van een brand vertragen : voorzien van compartimenteringen, detectoren, het opvolgen van de eisen in verband met de brandreactie (geen licht ontvlambare muur- of vloerbekledingen in de evacuatiewegen, plaatsing van Rf-deuren en -wanden, …) • de evacuatie vereenvoudigen door middel van compartimenten (geen onmiddellijke evacuatie maar wachten op de hulp- of brandweerdiensten), trappen, evacuatiewegen, nooduitgangen, … De bestaande reglementering voorziet eveneens bepalingen die rekening houden met de moeilijkheden waarmee bepaalde delen van de bevolking bij een evacuatie geconfronteerd worden. Zo staat er bijvoorbeeld in de reglementering met betrekking tot ziekenhuizen (KB van 6.11.1979) dat ‘elk compartiment bestaande uit een verpleegeenheid dat niet gelegen is op een normaal evacuatieniveau, hetzij in rechtstreekse en horizontale verbinding is met een ander compartiment dat alle zieken van de betrokken verpleegeenheid kan ontvangen, hetzij verdeeld is in twee delen die ieder alle zieken van deze verpleegeenheid kan opvangen [...]. Dit voorschrift garandeert een horizontale evacuatie (op hetzelfde niveau, dus zonder gebruik van de trap) naar een lokaal dat voorlopig beschermd is tegen brand in afwachting van de effectieve evacuatie uit het gebouw. Dergelijke voorzieningen die rekening houden met personen met beperkin-
WTCB-Dossiers – Nr. 1/2007 – Katern nr. 8 – pagina
gen zijn echter schaars in de brandwetgeving. Tijdens de evacuatie van het gebouw is de tijdsfactor levensbelangrijk. Deze hangt af van talrijke variabelen zoals de specificiteiten van de bewoners, de vlotte bereikbaarheid van de interventiemiddelen, de evacuatiewegen en de sensibilisering van de personen die aanwezig zijn in het gebouw. Deze aspecten worden in de volgende hoofdstukken nader toegelicht. Ook andere factoren zoals de gebouwfunctie (hotel, concertzaal, …) of het ontwerp van de evacuatiewegen hebben een impact op de evacuatie, maar komen in dit artikel niet verder aan bod. 4 Specifieke noden van personen met beperkingen tijdens een brandevacuatie We overlopen hierna de verschillende soorten beperkingen om de specifieke noden ervan in kaart te brengen : • motorische beperkingen : de mobiliteit is fysisch beperkt • visuele beperkingen : vermits het zicht beperkt is of onbestaand, moet men voor slechtzienden reliëf gebruiken, sterk contrasterende kleuren, een geluidssignaal, … • auditieve beperkingen : men vult de geluidssignalisatie aan met een visueel signaal • mentale beperkingen : nood aan eenvoudige informatie en een doorzichtige (om oriëntatieproblemen te vermijden) en stabiele (de ruimten zo weinig mogelijk aanpassen) structuur. 4.1 Noden
van personen met motorische
beperkingen
Personen met een motorische beperking beschikken over een beperkte mobiliteit in de onderste en/of bovenste ledematen. Sommige van deze personen kunnen zich nog zelfstandig, maar moeizaam, verplaatsen terwijl anderen hierbij hulp nodig hebben. We onderscheiden twee categorieën : • personen in een rolstoel die zich zelfstandig kunnen verplaatsen (zelfstandige rolstoelgebruikers) of met de hulp van een tweede persoon (begeleide rolstoelgebruikers, bedlegerige personen) • personen die moeizaam stappen, soms met een hulpmiddel. 4.1.1 Zelfstandige of begeleide rolstoelgebruikers Personen die zich in een rolstoel verplaatsen, moeten over een grote fysieke armkracht beschikken om zich autonoom te kunnen voortbewegen. Indien dit niet het geval is, kunnen ze een beroep doen op een gemotoriseerde rolstoel en/of op begeleiding.
Ö
duurzaam bouwen Een rolstoel beperkt de mobiliteit van de rolstoelgebruikers. Zo kan een rolstoelgebruiker bijvoorbeeld geen elementen bereiken die te hoog geplaatst zijn : interventiemiddelen (bv. signaalen alarmknoppen en -schakelaars) moeten zich bijgevolg op de goede hoogte bevinden.
ren. Contrast is bijgevolg een zeer belangrijke factor voor de signalisatie. De wegaanduiding moet bovendien zo eenvoudig mogelijk zijn en moet de personen sturen bij de evacuatie. 4.2.2 Doven of gehoorgestoorden
Een rolstoelgebruiker heeft bovendien manoeuvreerruimte nodig en er mogen zich geen hindernissen op zijn weg bevinden (hoogteverschillen, te steile hellingen, duidelijk reliëf in de vloer, …). Ook obstakels zoals deuren kunnen hun mobiliteit beperken [7, 9]. Tenslotte zijn rolstoelgebruikers niet in staat trappen te gebruiken. 4.1.2 Personen die zich moeizaam voortbewegen Het wandelen kan belemmerd worden door een permanente of tijdelijke (bv. gips) beperking. Ook andere personen zoals hartpatiënten of ouderen kunnen in hun mobiliteit beperkt worden. De noden van deze personen zijn gelijkaardig aan deze van rolstoelgebruikers, met dit verschil dat zij eventueel wel trappen kunnen gebruiken indien er bepaalde voorzieningen getroffen werden, zoals een uitrustzone (overlopen, …), een doorlopende trapleuning, … 4.2 Noden
voor personen met zintuig-
Bij het uitbreken van een brand gebeurt de verwittiging doorgaans met een geluidssignaal, wat niet volstaat voor personen met een auditieve beperking. Deze personen hebben visuele of zintuiglijke elementen nodig (bv. trillers). 4.2.3 Personen met begripsproblemen Ondanks hun beperking worden deze personen zich meestal snel bewust van gevaar en zijn ze in staat eenvoudige, duidelijke en precieze aanwijzingen op te volgen en om anderen bij te houden. De eisen voor deze groep zijn bijgevolg gelijkaardig aan de voorgaande, voor zover ze eenvoudig (één richting), duidelijk (één enkele pijl) en precies (één eenvoudige aanduiding per wijziging van de richting) zijn. Logica en uniformiteit blijven dan ook onontbeerlijk. 5 Aanbevelingen 5.1 Evacuatiesnelheid
lijke of mentale beperkingen
5.1.1 Studie van het probleem Om zich doorheen het gebouw te kunnen verplaatsen, hebben personen met een zintuiglijke of verstandelijke beperking nood aan specifieke aanwijzingen. We kunnen drie categorieën onderscheiden : • blinden of slechtzienden • doven of gehoorgestoorden • personen met begripsproblemen. 4.2.1 Blinden of slechtzienden Personen met een visuele beperking kunnen doorgaans wel licht waarnemen. Toch volstaat licht niet in gval van nood en moet men ook de aandacht kunnen trekken zonder de persoon te verblinden of zijn herkenningspunten te versto-
In Engeland werd een studie [4, 5, 6] uitgevoerd om het gedrag van personen met beperkte mobiliteit na te gaan bij de evacuatie van een gebouw. Het onderzoek had betrekking op een evacuatie volgens een specifiek traject (rechte lijn, helling, rechte hoek en trappen), de opening van een deur en het lezen van de signalisatie. De volgende categorieën van personen met beperkte mobiliteit namen deel aan de evacuatietest : • ambulante personen : blinden of personen met een beperkte mobiliteit die zelfstandig kunnen stappen met behulp van een wandelstok, een kruk, een looprek, …
• zelfstandige rolstoelgebruikers : personen die zich in een rolstoel verplaatsen (mechanisch of elektrisch) • begeleide personen met beperkingen : personen die door iemand geholpen worden om zich te verplaatsen • begeleide rolstoelgebruikers : personen die door iemand geholpen worden om zich te verplaatsen met een rolstoel. Tabel 1 geeft een overzicht van de snelheids- of tijdswaarden die nodig zijn voor het overwinnen van een obstakel : horizontale gang, helling, rechte hoek, trappen. Het gaat om gemiddelde waarden, gebaseerd op een steekproef bij personen met beperkingen. De standaardafwijking op de gemiddelde waarde staat tussen haakjes vermeld. De waarden op de eerste lijn zijn referentiewaarden voor personen met beperkingen zonder weerslag op de mobiliteit. De grote vaststellingen van deze studie lijken op het eerste gezicht evident, maar verdienen toch een woordje uitleg : • personen met beperkingen kunnen makkelijker een rechte lijn overbruggen • het beklimmen van een zachte helling vraagt meer aandacht en gebeurt dus trager dan in een horizontale gang. Ambulante personen beklimmen een helling immers tegen 58 % van de snelheid van een persoon met normale mobiliteit, terwijl ambulante personen een horizontale afstand overbruggen tegen 64 % van de snelheid van een valide persoon • trappen vormen een grote hindernis en vragen om regelmatige rustzones. Trappen beklimmen is gemakkelijker dan afdalen : een begeleide persoon met beperkingen beklimt trappen tegen 41 % van de snelheid van een valide persoon, terwijl de snelheid voor het afdalen van de trap slechts 19 % bedraagt van deze van een valide persoon • de aanwezigheid van begeleiding en de ernst van de beperking hebben een grote invloed op de evacuatiesnelheid. Begeleide personen met beperkingen zitten zonder hulp vast ter plaatse. Indien er daarentegen hulp aanwezig is, verplaatsen ze zich bijna even snel als ambulante personen. Bij het afdalen van een helling kunnen ze zelfs sneller zijn, aangezien ambulante personen zonder begeleiding de helling voorzichtiger (en dus
Tabel 1 Benodigde snelheid of tijd om een obstakel te overwinnen (met standaardafwijking). Soort PBM
Horizontale gang (m/s) Ref. 1,25 m/s
Helling beklimmen (m/s) Ref. 1,01 m/s
Helling afdalen (m/s) Ref. 1,26 m/s
Trap beklimmen (m/s) Ref. 0,70 m/s
Trap afdalen (m/s) Ref. 0,70 m/s
Hoek van 90° (seconden) Ref. 2,6 s
Ambulante persoon
0,8 (0,37)
0,59 (0,26)
0,58 (0,25)
0,38 (0,14)
0,33 (0,16)
4 (2,2)
Zelfstandige rolstoelgebruiker : elektrische / mechanische rolstoel
0,89 / 0,69 (0,35)
0,7
1,05
–
–
3,5 / 4,2 (3,3)
Begeleide persoon met beperkingen
0,78 (0,34)
0,53 (0,17)
0,69 (0,21)
0,29
0,13
4,5 (1,16)
Begeleide rolstoelgebruiker
1,3 (0,34)
0,89 (0,20)
0,96 (0,15)
–
–
3,2 (0,5)
WTCB-Dossiers – Nr. 1/2007 – Katern nr. 8 – pagina
Ö
duurzaam bouwen
i
De
prestatie-index voor evacuatie
De tijdsfactor heeft een grote invloed op de evacuatie van een gebouw. Het is immers zeer belangrijk dat de minimumtermijn alvorens het gebouw ontoegankelijk wordt, groter is dan de maximale tijd nodig voor de evacuatie van alle bewoners. Een Engelse studie [17] bepaalde een prestatie-index voor de evacuatie (EPI – Evacuation Performance Index) waarmee men de evacuatiesnelheid van bepaalde personen, in dit geval personen met een beperkte mobiliteit, kan kwantificeren. Deze prestatie-index is gebaseerd op drie aspecten van brandveiligheid : • de specificiteiten van de bewoners (beperkte mobiliteit of niet, ernst van de mobiliteitsbeperking, …) • de nood aan begeleiding • het gebouwontwerp (lengte van de evacuatiewegen, richtingswijzigingen, …) en de omgevingsfactoren (de aanwezige menigte, rookvorming, …). De EPI-index werd gemeten voor de verschillende soorten beperkingen, voor een evacuatieweg die bestaat uit een rechte lijn en een rechte hoek. Zo wordt een blindgeborene tussen 21 en 25 jaar die een witte stok gebruikt om zich te verplaatsen, bijvoorbeeld gekarakteriseerd door de volgende indexen : • 0,63 voor het doorkruisen van een rechtlijnige gang • 0,28 om een deur te passeren • 0,75 om een klink te hanteren • 0,39 om een rechte hoek te overbruggen. Met behulp van deze indexen kan men de evacuatiesnelheid van een persoon op een gegeven plaats berekenen volgens twee methoden : • bij de eerste methode berekent men de totale evacuatietijd door alle overeenkomstige samenstellende elementen op te tellen bij elk element op de evacuatieweg (richtingswijziging, deur, …) : n
di i=1 Ii .vi
t= Σ
waarbij t = de totale evacuatietijd (in seconden) di = de afstand van de gegeven evacuatieweg (in meter) vi = de gemiddelde snelheid van een valide persoon voor de gegeven sectie van de evacuatieweg (in m/s) Ii = de prestatie-index voor de evacuatie (EPI) voor de gegeven sectie voor de personen met beperkte mobiliteit n = het aantal in aanmerking genomen secties op de evacuatieweg • bij de tweede methode gebruikt men de totale prestatie-index (Ic) : t = d/(Ic X v0) waarbij t = de totale evacuatietijd (in seconden) d = de totale afstand van de evacuatieweg (in meter) Ic = de combinatie van de verschillende li op de evacuatieweg v0 = de gemiddelde snelheid van een valide persoon voor de evacuatieweg (in m/s). Voorbeeld van de berekening van de Ic-factor :
t +t +l t +t Ic = t r t cn co tco td r + cn +l co + d Ir Icn co Ico Id
waarbij ti = de verschillende tijdsintervallen die een valide persoon nodig heeft om de be schouwde secties te overbruggen (r = ruimte, cn = hoek, d = branddeur, co = gang (tijd in s/m) Ico = lengte van de gang Ii = prestatie-index voor evacuatie van de personen met beperkte mobiliteit over de beschouwde sectie.
trager) afdalen • obstakels zoals deuren, hoeken of richtingswijzigingen in de evacuatieweg leveren grote moeilijkheden op, vooral voor personen die een hulpmiddel gebruiken bij het wandelen (bv. looprek) • trapleuningen zijn zeer nuttig voor het leiden en het ondersteunen van de evacuatie van personen met beperkingen.
5.1.2 Mogelijke oplossingen De evacuatie van personen met beperkingen kan sterk vereenvoudigd worden dankzij een aantal relatief eenvoudige aanpassingen en oplossingen : • signalisatie- en alarmsystemen : de knoppen en schakelaars moeten zich op de goede hoogte bevinden (tussen 80 en 90 cm) en
WTCB-Dossiers – Nr. 1/2007 – Katern nr. 8 – pagina
steeds op dezelfde plaats (bv. binnen in de ruimte, aan de zijde waar de deur opent) zodat ze voor iedereen bereikbaar zijn en in het bijzonder voor rolstoelgebruikers en slechtzienden. Men kan daarenboven het contrast accentueren om de ‘zichtbaarheid’ te verbeteren. De signalen moeten zowel visueel als auditief waarneembaar zijn. Een Canadese studie [16] wees uit dat visuele alarmen (stroboscopisch licht of gloeilampen) even doeltreffend zijn om mensen met gehoorproblemen te wekken, als geluidsalarmen voor mensen met een normaal gehoor. Hoewel stroboscopisch licht veel efficiënter is dan gloeilampen, moet de lichtfrequentie ervan beperkt worden tot 1 à 3 Hz om geen epilepsieaanvallen te veroorzaken • signalisatie : deze moet zo helder en precies mogelijk zijn. Voor slechtzienden gebruikt men best sterke contrasten en een aangepaste belettering : eenvoudige, voldoende grote schreefloze lettertekens, zonder tierlantijntjes (dicht tegen elkaar geplaatste letters zijn moeilijker leesbaar). Afbeelding 1 geeft een voorbeeld voor een mogelijke evacuatiesignalisatie (nummer van de verdieping, pijlen, …) • deuren : een rolstoelgebruiker moet de deur eenvoudig kunnen benaderen en openen. Hij heeft een ruimte van minstens 0,5 m nodig om zich naast de deur te kunnen opstellen en ze te openen [7]. In een ‘toegankelijk’ gebouw mogen de deuren de evacuatie niet belemmeren • de evacuatieweg (horizontale en verticale circulatie) : deze weg moet zo eenvoudig mogelijk zijn en voldoen aan de eisen in verband met de toegankelijkheid en brandevacuatie. De vloer moet voorzien zijn van een stroeve bekleding. De horizontale circulatie kan redelijk eenvoudig gewaarborgd worden, maar vereist wel een ononderbroken signalisatie. Een doorlopende leuning langs de evacuatieweg is onontbeerlijk en kan zorgen voor een grotere zekerheid en snelheid tijdens een evacuatie. Indien deze leuning toch onderbroken Afb. 1 Signalisatie (contrasten).
Ö
duurzaam bouwen
moet worden, kan men de te volgen richting aanduiden door de buiging of de oriëntatie van het profiel (zie afbeelding 2) • trage circulatiezones : tijdens de evacuatie kan een persoon die moeizaam loopt geconfronteerd worden met een menigte die zich naar buiten haast. Het is daarom belangrijk om de trage circulatie te scheiden van de snellere door middel van een lift met prioritaire oproep of een toevluchtsruimte om het gedrang te ontlopen. Door de beperking van de breedte van de evacuatiewegen kan men bovendien een te grote drukte vermijden. Door de trage circulatie af te zonderen van de snelle kan men de evacuatie van rolstoelgebruikers en andere personen met beperkingen sneller en geruststellender laten verlopen • trappen : de normen en reglementeringen voor brandbescherming schrijven een minimale trapbreedte van 80 cm voor (te vermeerden volgens het aantal te evacueren personen) [10], terwijl de CWATUP, de GSV en de Vlaamse reglementering geen minimale breedte opleggen voor personen met een beperkte mobiliteit. Treden mogen daarentegen volgens de basisnormen, de GSV en de Vlaamse reglementering niet hoger zijn dan 18 cm [8]. We kunnen hier nog aan toevoegen dat het gebruik van tactiele markeringen voor slechtzienden een goede hulp is bij evacuatie (zie afbeelding 3). 5.2 Bijzondere
voorzieningen voor rol-
Afb. 2 Richtingsaanduidende leuning.
den, zijn ontoereikend voor rolstoelgebruikers. Voor hen bestaan er vier oplossingen : • toegangsverbod tot lokalen op andere verdiepingen dan het gelijkvloers (discriminerende oplossing) • gebruik van een lift met prioritaire oproep • evacuatie naar een subcompartiment of een wachtzone die afgeschermd is van het vuur • gebruik van evacuatiestoelen op de trap (afbeelding 4, p. 6). Deze laatste twee oplossingen veronderstellen de aanwezigheid van minstens één valide persoon die de operaties met de hulpdiensten steunt en coördineert. 5.2.1 Gebruik van een lift met prioritaire oproep
stoelgebruikers
De elementen die hierboven aangehaald wer-
Dit type lift, dat bij brand gebruikt kan worden door de brandweer, komt niet vaak voor aange-
zien een dergelijke uitrusting slechts voor bepaalde gebouwen verplicht is. De basisnormen voor hoge gebouwen stellen het volgende : ‘het geheel bestaand uit één of meer schachten, en hun toegangsbordessen die het sas moeten vormen, is omsloten door wanden met Rf 2 h. Het toegangsbordes is onderscheiden van de overlopen en sassen der traphuizen. Het mag geen deel uitmaken van de evacuatieweg […]. Het geheel van de schachtdeuren moet een stabiliteit bij brand en een vlamdichtheid van 1/2 h hebben overeenkomstig de NBN 713-020. Dit zal worden beoordeeld door de deurwand aan de kant van het bordes aan het vuur bloot te stellen’. Naast de verplichte aanwezigheid ervan voor de brandweer, dient de lift met prioritaire oproep ook zodanig uitgerust en ingericht te zijn dat hij toegankelijk is voor personen met een beperkte mobiliteit (vergezeld door een brandweerman of hulpverlener). Tabel 2 (p. 6) geeft enkele gewestelijke eisen in dit verband. We wijzen er wel op dat de basisnomen geen eisen opgeven voor de afmetingen van de liften met prioritaire oproep. 5.2.2 Subcompartimenten en wachtzones Tijdens de evacuatie kunnen personen met beperkingen terecht in een subcompartiment dat zich op hetzelfde verdiep bevindt als zijzelf. In deze ruimte, die op elk verdiep bestaat en uitgerust is met branddeuren, kunnen personen die het gebouw niet zelfstandig kunnen verla-
Afb. 3 Trappen �������������������������������������������������������������� die aangepast werden voor een betere toegankelijkheid.
Doorlopende leuning
Tactiele markering 60
cm
Mi
Overloop die dienst doet als rustruimte
nim
um
12
0c
m
WTCB-Dossiers – Nr. 1/2007 – Katern nr. 8 – pagina
Ö
duurzaam bouwen Afb. 4 Gebruik van een speciale stoel voor een evacuatie via de trappen.
ten op hulp wachten. Deze personen kunnen eveneens terecht in een wachtzone die van de brand afgeschermd is en die de evacuatie niet in het gedrang brengt (zie afbeelding 5, p. 7). Ook balkons die aan de nodige voorwaarden voldoen (voldoende ruimte, toegang voor de brandweer, …) kunnen dienst doen als wachtzone. De keuze tussen deze opties hangt af van het aantal personen met beperkingen per gebouwniveau. 5.3 Andere
aanbevelingen
Voor slechtzienden kan men de evacuatieweg aangeven met contrasterende, duidelijke en lichtgevende pijlen met een licht reliëf (of uit een ander materiaal dan de vloer) die men op de grond aanbrengt. Om de te volgen richting duidelijk te maken voor iedereen, voorziet men deze pijlen best in het centrale gedeelte van de gangen (of op 0,6 m van de muur indien de gang breder is dan 1,2 m). Obstakels dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Eventuele hangende obstakels moeten verlengd worden tot op de grond – zodat ze bemerkt kunnen worden met een witte stok – en dienen aangegeven te worden met een contrasterende gekleurde strip op de grond. 5.3.1 Hellingen Hellingen maken deel uit van de evacuatieweg
Volgens het ARAB [15] dient men bijvoorbeeld een evacuatieplan op te stellen waarmee men het personeel kan informeren over de te volgen brandprocedure. Dit plan bevat de volgende elementen : • waarschuwing van de directie en de personen aangesteld voor de brandbestrijding • waarschuwing van de bevoegde brandweerdienst • de schikkingen die moeten getroffen worden om het alarm te geven • de maatregelen die moeten getroffen worden om de veiligheid en de evacuatie van personen te waarborgen • het aanwenden van de beschikbare brandbestrijdingsmiddelen • de te nemen schikkingen om het optreden van de bevoegde brandweerdiensten te vergemakkelijken.
en moeten bijgevolg voldoen aan de eisen voor de toegankelijkheid en brandevacuatie. Het niveauverschil en de lengte van de helling mogen niet hoger zijn dan een welbepaalde waarde, opdat rolstoelgebruikers deze zonder hulp zouden kunnen overbruggen en zo nodig hun toevlucht kunnen nemen tot een rustruimte om terug op adem te komen. De basisnormen schrijven een maximumhelling van 10 % voor, een waarde die veel hoger ligt dan de aanbevelingen uit de GSV (zie tabel 3). Net zoals voor trappen geven de basisnormen een minimale breedte van 80 cm op. 5.3.2 Sensibilisering van personen Simulatie-oefeningen zijn heel nuttig voor het uittesten van evacuatieprocedures enerzijds en anderzijds om kostbare tijd te winnen en de stress te beperken die aanleiding kan geven tot punctuele belemmeringen (bv. hartproblemen, …). Deze oefeningen verhogen niet alleen de autonomie en de zelfzekerheid van ouderen, personen met beperkte mobiliteit, enz. maar kunnen ook dienst doen als opleiding van het personeel dat belast is met de begeleiding van personen met beperkingen tijdens de evacuatie.
Indien er permanent personen met een beperkte mobiliteit aanwezig zijn in het gebouw, kan men deze dankzij een evacuatieoefening vertrouwd maken met de nooduitgangen. De evacuatieweg in geval van brand zou in de mate van het mogelijke gelijk moeten zijn aan de weg die men dagdagelijks gebruikt. De andere valide personen die gewoonlijk aanwezig zijn in het gebouw kunnen bovendien gesensibiliseerd en speciaal opgeleid worden om nauw samen te werken met de personen met beperkingen, hen te helpen en de evacuatie te versnellen. Het motiveren van de gebruikers van het gebouw is met andere woorden zeer belangrijk voor de optimalisatie van de evacuatie. Indien de personen met beperkingen daarentegen gelegenheidsbezoekers zijn, kunnen de aanwezige personen deze volgens een vooraf opgesteld en beproefd schema onder hun hoede nemen. Deze begeleiders zijn noodzakelijk om de evacuatie vlotter te laten verlopen en vooral om de evacuatiesnelheid te verhogen bij paniek en een grote menigte. Tabel 3 Maximale ��������������������������� hellingen volgens GSV [11] en CWATUP [12]. Maximale helling
Maximale lengte van de helling
5%
10 m
7%
5m
8%
2m
12 %
0,50 m
Tabel 2 Enkele gewestelijke eisen voor toegankelijke liften. Eigenschap
CWATUP (Wallonië)
RRU (Brussel)
KB 1977 (Vlaanderen)
Draairuimte van 1,5 m
Draairuimte van 1,5 m
Draairuimte van 1,5 m
1,1 m x 1,4 m
1,1 m x 1,4 m
1 m x 1,3 m
Niveauverschil
0 cm
0,5 cm
0,2 cm
Deurbreedte
90 cm
90 cm
80 cm
Lifttoegang Binnenafmetingen van de cabine
WTCB-Dossiers – Nr. 1/2007 – Katern nr. 8 – pagina
Ö
duurzaam bouwen
6 besluit
Afb. 5 Voorbeeld ��������������������������������� van een wachtzone [14]�. Instructies en communicatiemiddelen
Signalisatie
Rf-deur
Dit artikel had tot doel de aandachtspunten te overlopen en een overzicht te geven van de behoeften van personen met beperkingen in geval van een brand-evacuatie. De samenvattende tabel hieronder (tabel 4) vermeldt de vereisten voor personen met beperkingen, maar geeft geen herhaling van de algemene beschouwingen. De verschillende concrete pistes die we opsomden ,toonden aan dat er manieren bestaan om aan deze noden tegemoet te komen en de beperkingen in zekere mate te overbruggen. Door rekening te houden met deze elementen kan men de huidige situatie verbeteren en de evacuatie van personen met een beperkte mobiliteit vergemakkelijken. n
Afb. 6 Aangepaste helling voor rolstoelgebruikers (GSV).
Rustruimte : min 1,50 m.
Max. helling : 5 % op max. 10 m.
Rustruimte : min. 1,50 m
In tegenstelling tot de Angelsaksische regelgeving, bevat de Belgische brandnormering en -wetgeving maar weinig praktische informatie over de evacuatie van personen met beperkingen. Zo bestaat er bijvoorbeeld geen enkele specificatie voor het verwezenlijken van een duidelijke en precieze signalisatie voor personen met een beperkte mobiliteit. Toch kan men met een portie gezond verstand en vooral veel ervaring tegemoetkomen aan de behoeften van personen met beperkingen volgens de specifieke situatie van elk gebouw. De verschillende verenigingen voor personen met beperkingen werken hieraan mee door de meest aangepaste en toegankelijke dimensies en aanpassingen te detailleren.
Max. helling. : 5 % op max. 10 m.
Rustruimte : min. 1,50 m
Tabel 4 Overzicht van de noden van personen met beperkingen. Soort PBM
Signaal en alarmknoppen en schakelaars
Signalisatieen alarmsystemen
Signalisatie
Deuren
Horizontale en verticale evacuatieweg
(Zelfstandige of begeleide) rolstoelgebruiker
Plaatsingshoogte : tussen 80 en 90 cm
–
–
Minimaal benodigde ruimte naast de deur : 0,3 m (ideaal 0,5 m)
Min. 1,2 m breed, doorlopende leuning, (toegankelijke) lift met prioritaire oproep, wachtzone of evacuatiestoel
Persoon die moeizaam wandelt
–
–
–
–
Doorlopende leuning
Slechtziende/blinde
Tactiele, contrasterende markeringen, steeds op dezelfde plaats
Geluid
Sterke contrasten, tactiel, eenvoudig en voldoende groot
–
Continue signalisatie (tactiele markering) en doorlopende leuning
Gehoorgestoorde/ dove
–
Visueel (stroboscopisch)
–
–
–
Personen met begripsproblemen
–
–
Duidelijk, eenvoudig en precies
–
Doorlopende signalisatie
WTCB-Dossiers – Nr. 1/2007 – Katern nr. 8 – pagina
Ö
duurzaam bouwen
i
Nuttige
informatie
Normen-antenne ‘Brandpreventie’ Contactpersoon : Y. Martin, ir. Website : www.normen.be TIS Toegankelijkheid, aanpasbaarheid en innovatie in de woningbouw Contactpersonen : J. Desmyter, ir. en S. Danschutter, ir.-arch Website : www.toegankelijk.be Contactgegevens • tel. : 02/655.77.11 • fax : 02/653.07.29 • e-mail :
[email protected]
t 1. … Wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek. Brussel, Belgisch Staatsblad, 19 augustus 1975. 2. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 21-204 Brandbeveiliging van de gebouwen. Schoolgebouwen. Algemene eisen en reactie bij brand. Brussel, BIN, augustus 1982. 3. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 21-205 Brandbeveiliging van de gebouwen. Hotels- en gelijkaardige inrichtingen. Algemene eisen. Brussel, BIN, december 1992. 4. Boyce K.E., Shields T.J. en Silcock G.W.H. Toward the Characterization of Building Occupancies for Fire Safety Engineering : Capabilities of Disabled People Moving Horizontally and on an Incline. Fire Technology, Vol. 35, nr. 1, 1999. 5. Boyce K.E., Shields T.J. en Silcock G.W.H. Toward the Characterization of Building Occupancies for Fire Safety Engineering : Capability of Disabled People to Negotiate Doors. Fire Technology, Vol. 35, nr. 1, 1999. 6. Boyce K.E., Shields T.J. en Silcock G.W.H. Toward the Characterization of Building Occupancies for Fire Safety Engineering : Capability of People With Disabilities to Read and Locate Exit Signs. Fire Technology, Vol. 35, nr. 1, 1999. 7. Danschutter S. en Desmyter J. Toegankelijkheid van buitenschrijnwerk (deel 1). Brussel, WTCB-Dossiers, Katern nr. 4, 4e trimester 2006. 8. Desmyter J. en Decaesstecker C. Toegankelijkheid van trappen : Randbemerkingen bij § 2.4.2 van TV 198. Brussel, WTCB-Dossiers, Katern nr. 6, 4e trimester 2004. 9. Lechat I. en Desmyter J. Toegankelijkheidsbeleid : meer dan wetgeving. Brussel, WTCB-Dossiers, Katern nr. 4, 3e trimester 2006. 10. Ministerie van Binnenlandse Zaken Koninklijk besluit van 19 december 1997 (gewijzigd door het koninklijk besluit van
WTCB-Dossiers – Nr. 1/2007 – Katern nr. 8 – pagina
Literatuurlijst 4 april 200) tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 30 december 1997. 11. Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot goedkeuring van de Titels I tot VIII van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening, van toepassing op het volledige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Brussel, Belgisch Staatsblad, 19 december 2006. 12. Ministerie van het Waals Gewest Code Wallon de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine (CWATUP – artikels 414 en 415). Brussel , Ministerie van het Waals Gewest (Direction générale de l’Aménagement du Territoire, du Logement et du Patrimoine), Belgisch Staatsblad, 19 mei 1984. 13. Ministerie van Openbare Werken Koninklijk besluit van 9 mei 1977 genomen in uitvoering van de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek. Brussel, Belgisch Staatsblad, 8 juni 1977. 14. National Institute of Standards and Technology Emergency Procedures for Employees with Disabilities in Office Occupancies. Emmitsburg (MD), United States Fire Administration, 1995. 15. Nationale Vereniging voor brandbestrijding ARAB : artikels 52 en 63bis. Teksten geactualiseerd door artikels 52 en 63bis van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB). Louvain-la-Neuve, ANPI Magazine, nr. 147, Dossier ANPI nr. 128, oktober 1999. 16. Proulx G. en Pineau J. Revue des stratégies d’évacuation concernant les personnes handicapées. Institut de recherche en construction, Conseil national de recherche Canada, april 2006. 17. Rubadiri L., Ndumu D.T. en Roberts J.P. Predicting the evacuation capability of mobility-impaired occupants. Fire Technology, First Quarter 1997.