Afdeling Wetenschappelijk onderzoek en econometrie Eurosentiment herstelt: uitkomsten van de elfde DNB-euro-enquête C. van Renselaar en A.C.J. Stokman Onderzoeksrapport WO&E nr. 650 Maart 2001
De Nederlandsche Bank
EUROSENTIMENT HERSTELT: uitkomsten van de elfde DNB-euro-enquête C. van Renselaar en A.C.J. Stokman
Onderzoeksrapport WO&E nr. 650/0105 Maart 2001
De Nederlandsche Bank NV Afdeling Wetenschappelijk onderzoek en econometrie Postbus 98 1000 AB AMSTERDAM
SAMENVATTING Eurosentiment herstelt: uitkomsten van de elfde DNB-euro-enquête C. van Renselaar en A.C.J. Stokman Dit rapport bespreekt de resultaten van de elfde DNB-euro-enquête die in februari/maart 2001 werd gehouden onder het Nederlandse publiek en bedrijfsleven. Het belangrijkste nieuws is dat de neerwaartse tendens in eurosentiment en tevredenheid over de informatievoorziening een keer ten goede heeft genomen. Ook is de kennis over de euro op een aantal essentiële punten verbeterd. Verder heeft het Nederlandse bedrijfsleven inmiddels de dubbele beprijzing van producten aangevangen en lijkt een einde te zijn gekomen aan de tendens van telkens hoger uitvallende invoeringskosten. Tenslotte lijkt er een grote bereidheid onder het Nederlandse publiek te bestaan om de lasten van de chartale omwisseling bij winkels te verlichten, bijvoorbeeld door een intensiever gebruik van de pinpas. Belangrijkste zorg is dat het bedrijfsleven het merendeel van de eurovoorbereidingen in korte tijd moet zien te realiseren, waarbij aangetekend zij dat ondernemers hierover zelf niet pessimistisch zijn. Verder is de Nederlandse samenleving er niet gerust op dat het betalingsverkeer rond E-day probleemloos zal verlopen. Tenslotte is men in toenemende mate bevreesd dat de prijsomzetting van producten van guldens naar euro’s zal leiden tot prijsverhogingen. Trefwoorden: euro, EMU, chartale omwisseling
ABSTRACT Eurosentiment recovers: results of the eleventh DNB-euro-survey. C. van Renselaar en A.C.J. Stokman This research memorandum presents and discusses the results of the 11th euro survey which was held in February/March 2001 among the Ducht public and business sector. The negative trend in eurosentiment and satisfaction about the provision of information has stopped. Euro knowledge has improved on vital issues. Moreover the business community has energetically begun to prize in euro and the continuous increase of euroconversion costs seems to have stopped. On the whole the Dutch public wishes to alleviate the burden of euroconversion carried by retailers, for example by using payment cards. A major concern is that the business community has to realise euro preparations in a relatively short time, although it has to be taking into account that the entrepreneurs themselves are not pessimistic. Furthermore, Dutch society is rather worried whether a smooth transition from guilder to euro is possible. Finally, people are increasingly concerned that changing prices into euro will push up the cost of living.
Key words: euro, EMU, euro-conversion.
-1-
1 INLEIDING Op 1 januari 2002 wordt de chartale euro in de twaalf landen van de Economische en Monetaire Unie (EMU) in circulatie gebracht. Daarmee is de monetaire eenwording voltooid. Nationale overheden, bedrijfsleven en consumenten hebben dus nog negen maanden om zich voor te bereiden op de afschaffing van hun nationale munt en het europroof maken van de eigen organisatie. Met haar halfjaarlijkse enquêtes houdt de Nederlandsche Bank een vinger aan de pols van de Nederlandse samenleving over uiteenlopende eurorelevante ontwikkelingen. Daarbij kan gedacht worden aan zaken als het eurosentiment, de kennis over de euro, de tevredenheid over de informatievoorziening, alsmede aan de voortgang bij de voorbereidingen op de euroconversie en het voorgenomen omwissel- en betaalgedrag van gezinnen en bedrijven. Dit rapport presenteert en analyseert de uitkomsten van de elfde DNB-euro-enquête, die eind februari/begin maart 2001 is gehouden. Het rapport is als volgt ingedeeld. Paragraaf
2 bevat een korte beschrijving van de gevolgde
onderzoeksmethodiek. Paragraaf 3 beschrijft en analyseert de enquêteresultaten op het gebied van informatie en opinie over euro en muntunie. Paragraaf 4 gaat in op het betaal- en wisselgedrag in de periode van de chartale conversie. Paragraaf 5 tot slot behandelt de voorbereiding van het bedrijfsleven op de euro, het invoeren van dubbele beprijzing en de zorg over ‘psychologische’ prijsverhogingen. Het rapport besluit met een opsomming van de belangrijkste bevindingen en conclusies.
-2-
2 ONDERZOEKSMETHODIEK Het onderzoek vond plaats door middel van telefonische enquêtering in de periode eind februari/begin maart 2001. De vragen zijn gesteld vanuit een centrale locatie ter bevordering van de uniformiteit. Aan het onderzoek werkten mee 750 personen van 18 jaar en ouder en 800 bedrijfsvestigingen. De respons onder particulieren was 51% (in oktober jl.: 64%) en onder bedrijven 35% (in oktober jl.: 34%). De methode van steekproeftrekking is zodanig dat de resultaten naar voor dit onderzoek relevante kenmerken representatief zijn voor de volwassen bevolking respectievelijk het bedrijfsleven in Nederland. Bij de particulieren gaat het om individuele kenmerken als geslacht, leeftijd, opleiding en sociale klasse (bepaald door opleiding en beroep). Voor het bedrijfsleven is er representativiteit naar grootteklasse (uitgedrukt in aantal werknemers) en bedrijfstak. In dit rapport is het bedrijfsleven naar grootte ingedeeld in kleinbedrijf (bedrijven met een personeelssterkte van 1-19 personen), middenbedrijf (20-99 personen) en grootbedrijf (100 of meer personen). De verdeling naar bedrijfstak is als volgt: industrie, groothandel, detailhandel (onderscheiden naar levensmiddelenbranche en overig), zakelijke dienstverlening en een groep ‘overig’, waaronder begrepen zijn de bouw-, auto-, horeca- en transportbranche. Het bankwezen is vanwege zijn speciale positie niet in het onderzoek opgenomen.
-3-
3 OPINIE EN INFORMATIE OVER DE EURO
3.1 Inleiding Deze paragraaf gaat in op het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in de euro, en de mate waarin particulieren en bedrijven zich op dit gebied geïnformeerd achten. Vervolgens wordt ingegaan op de daadwerkelijk kennis die Nederlanders hebben over muntunie en euro. Daarbij is aandacht voor zowel de bevolking als het bedrijfsleven als geheel als voor specifieke categorieën ondervraagden. Informatie hierover is van nut voor de Bank, de voorlichtende instanties en andere instellingen die betrokken zijn bij de voorbereiding op de euroconversie.
3.2 Euro-opinie De eurosteun onder de Nederlandse bevolking was in vergelijking met sommige van de omringende EMU-landen altijd groot. In maart 1999 zeiden vier van de vijf Nederlanders de euro een aanvaardbare opvolger van de gulden te vinden; bij bedrijven lag dat percentage toen zelfs op 90%. Sedertdien zette een kentering in het eurosentiment in, die zich over een brede linie van Nederlandse huishoudens en bedrijven voltrok. Ook elders in Europa brokkelde het vertrouwen in de euro in die periode af 1. In Nederland was de euroacceptatie bij de peiling van oktober 2000 gezakt tot 60% bij de particulieren en 70% onder het bedrijfsleven, wat overigens nog steeds een ruime meerderheid van voorstanders betekende 2. De peiling van februari/maart jongstleden laat echter een licht herstel zien. Met naar schatting 67% voorstanders is weer sprake van enig herwonnen vertrouwen onder het publiek. Uit de enquête blijkt dat het eurosentiment gevoelig blijft voor de ontwikkeling in de externe waarde van de euro. Van degenen die zich in oktober vorig jaar minder positief uitlieten over de euro schreef ruim 60% - vermoedelijk omdat de media hierover dagelijks berichtten - dit toe aan de verzwakking van de euro; nu is dat percentage gehalveerd. Het herstel van de euro op de valutamarkt lijkt derhalve het eurosentiment onder het publiek iets te hebben verbeterd.
1 Uit een onderzoek van de Europese Commissie afgelopen zomer blijkt dat 58% van de Europese burgers vertrouwen heeft in de euro; een half jaar eerder lag dat percentage nog op 60%. De achteruitgang was het sterkst in Ierland (van 78% naar 63%); voor Nederland werd een daling van 73% naar 67% gemeten. Bron: Het Financiëele Dagblad d.d. 25 juli 2000 2 Voor een bespreking van de vorige DNB-enquête zie C.van Renselaar en A.C.J. Stokman, november 2000, Voorbereiding euroconversie stagneert: uitkomsten van de tiende DNB-euro-enquête, De Nederlandsche Bank, Onderzoeksrapport WO&E nr 640.
-4-
Overigens is dit onder ondernemingen minder evident. Evenals een jaar terug is één op de vijf bedrijven minder positief over de euro gaan denken, maar ook in deze sector legt de eurodollarkoers niet meer zo’n gewicht in de schaal. Figuur 1 brengt de samenhang tussen de eurodollarkoers en de acceptatie van de eenheidsmunt door de Nederlandse bevolking in beeld. Uiteraard bestond de euro voor 1999 niet. In de figuur is daarom voor de periode 1995-1998 een zogenoemde synthetische eurodollarkoers opgenomen 3, gebaseerd op een naar bbp-aandeel gewogen mandje van de nationale valutakoersen ten opzichte van de dollar. Overigens is het verband tussen koers en acceptatie nu sterker dan in het pré-EMU-tijdperk. Dit verbaast niet, omdat het vanaf 1999 een werkelijke munt betreft.
3.3 Mate van geïnformeerdheid De mate waarin de Nederlandse bevolking zich geïnformeerd voelt lijkt zich te stabiliseren. Op dit moment voelt 70% van de bevolking zich voldoende op de hoogte over zaken als euro en muntunie. Daarmee lijkt een einde gekomen aan een periode waarin de tevredenheid over de informatievoorziening terugzakte. Het meest te spreken over de informatievoorziening zijn
3 Voor de eurodollarkoers in maand t van enquêtering is de gemiddelde waarde genomen van de drie daaraan voorafgaande maanden.
-5-
hogeropgeleiden en personen in de leeftijdscategorie van 30 tot 50 jaar. Opmerkelijk is dat verhoudingsgewijs veel jong volwassenen zich minder geïnformeerd voelen, terwijl hun kennis niet onder doet voor die van de ouderen. Verder is het nog steeds zo dat vrouwen zich over het algemeen iets minder op de hoogte achten. Onder bedrijven is de tevredenheid over de informatievoorziening eveneens gelijk gebleven: van het zakelijk segment acht bijna 90% zich toereikend geïnformeerd (tabel 2). Opvallend is dat de voedingsmiddelentak van de detailhandel zich ditmaal beduidend beter geïnformeerd voelt. Dit komt overigens ook tot uitdrukking in de kennis over de euro, zoals uit tabel 2 blijkt.
3.4 Euro-informatie en kennis De DNB-enquête meet de kennis over de euro aan de hand van vragen over de euroguldenconversiekoers, het aantal deelnemende landen aan de EMU, het introductiejaar van de chartale euro en de duur van de duale fase waarin gulden en euro als wettig betaalmiddel naast elkaar circuleren. Van de consumenten kan nu 65% de juiste guldenswaarde van de euro noemen tegenover 54% afgelopen herfst 2000 (tabel 1). Daarmee is het kennisniveau terug op dat bij het van start gaan van de EMU. Bij bedrijven weet thans bijna driekwart deel de exacte koers, tegen 59% een half jaar geleden en 63% in maart van het vorige jaar (tabel 2). Voor beide groepen is de dalende lijn op dit onderdeel daarmee omgebogen. Dit is een verheugende uitslag: eerder gaf de tiende DNB-enquête immers aan dat de verzwakking van de externe waarde van de euro - die in de media veel aandacht trok - het publiek kennelijk in verwarring had gebracht over de euroguldenkoers.
Tabel 1 Geïnformeerdheid en eurokennis van volwassen Nederlanders, 1999-2001 In procenten van totaal
Voelt zich voldoende geïnformeerd Kent eurokoers (2,20) Kent startjaar chartale euro (2002) Aantal EMU-landen (10, 11,12) Kent duur chartale overgangsfase (4 weken)
Maart 1999 ________ 79 71 77 46 Nvt
Maart 2000 ________ 72 65 70 27 17
Oktober 2000 _______ 69 54 77 48 19
Maart 2001 _______ 70 65 97 41 31
Geruststellend is ook de hoge score op de vraag naar het tijdstip van de invoering van de euro. Met een percentage van 97% onder particulieren - een stijging van 20 procentpunten ten opzichte van oktober vorig jaar - mag deze wetenschap nu wel als algemeen bekend worden verondersteld. De bedrijven
-6-
Tabel 2 Geïnformeerdheid en eurokennis bedrijven, detailhandel en totaal Percentage van betreffende sector Detail
Voelt zich voldoende geïnformeerd Kent eurokoers (2,20) Kent startjaar chartale euro (2002) Aantal EMU-landen (10, 11, 12) Kent duur chartale overgangsfase (4 weken)
voeding
Detail
overig
Totaal Bedrijfsleven _________________ __________________ ______________ Oktober Maart Oktober Maart Oktober Maart 2000 2001 2000 2001 2000 2001 _______ _______ ________ ________ ______ ______ 72 85 87 85 88 87 53 67 58 72 59 72 98 82 93 80 96 83 50 67 52 49 52 51 34 64 35 51 32 49
laten een overeenkomstig beeld zien, 96% weet het juiste jaar te noemen tegen 80% een half jaar geleden. Eveneens bemoedigend is dat de kennis over de termijn dat gulden en euro beide in omloop zijn flink is toegenomen. Bijna eenderde van de particulieren weet nu de juiste periode van vier weken te noemen. Dit is het dubbele percentage van dat van een jaar geleden. Dit neemt niet weg dat bijna de helft van de ondervraagden nog steeds rekening houdt met een doorlooptijd tot 1 juli 2002. Het bedrijfsleven scoort op dit onderdeel beter. Circa de helft weet de juiste termijn. Dit was 32% in de vorige enquête. De detailhandel steekt hier gunstig bij af (figuur 2). Vooral de levensmiddelenbranche springt er in positieve zin uit. Bijna 2 op de 3 vestigingen in deze branche noemt de juiste termijn. Het weten van de juiste duur van de duale fase is van cruciaal belang. Zolang bedrijven met ruimere termijnen rekenen, zal men denken meer tijd voor de voorbereiding op de euro te hebben dan er feitelijk is. Zij kunnen zich hierdoor voor onaangename verrassingen komen te staan. Het blijft daarom van groot belang dat bedrijven hiervan via voorlichtingscampagnes en brancheorganisaties snel doordrongen raken. De kennis over de omvang van de EMU is weer wat weggezakt. Op de vraag hoeveel landen ertoe behoren geeft 41% van de huishoudens een aantal van 10, 11 of 12 landen. Dat percentage lag in het najaar nog op 48%, in maart 2000 op 27% en het jaar daarvoor op 46%. Dit jojo-effect valt vermoedelijk te verklaren uit accentverschuivingen in de voorlichtingscampagne. In de afgelopen maanden is het ‘flofbips’-spotje nauwelijks vertoond en dat heeft de kennis op dit onderdeel mogelijk beïnvloed. De bedrijfssector is kennelijk minder gevoelig voor de intensiteit van reclameactiviteiten want hier is de kennis op peil gebleven (nu: 51% vs. 52% afgelopen herfst).
-7-
-8-
4 BETAALGEDRAG EN CHARTALE CONVERSIE
4.1 Inleiding Evenals in eerdere enquêtes is gevraagd wat huishoudens van plan zijn te gaan doen met de guldenmunten en -biljetten die men eind 2001 in huis heeft. Wordt het bezit aan chartaal geld bij een bank ingeleverd, geeft men het uit in de winkel, of wordt het thuis bewaard? En wanneer gaat men zijn munten en biljetten dan inwisselen? Het vooruitzicht dat het publiek op grote schaal in de winkel zijn spaarpot zou gaan legen is niet aanlokkelijk en kan leiden tot grote problemen bij kassa’s. Brengt men deze naar de bank dan zou het beter zijn als dit ruim voor E-day gebeurt, of ruimschoots nadien. Met ingang van 28 januari 2002 is de gulden weliswaar geen wettig betaalmiddel meer maar het restant aan guldens kan nog lange tijd nadien bij banken worden ingewisseld of bijgeschreven op rekeningen.
4.2 Gewenning gedurende de aanloop naar E-Day In een aantal EMU-landen hanteren winkels en restaurants al geruime tijd dubbele prijzen om zo de consument te laten wennen aan de komst van de euro. In de vorige enquête gaf het Nederlandse publiek massaal te kennen hier ook behoefte aan te hebben. De jongste enquête laat zien dat inmiddels een flink aantal bedrijven (37%) dubbele beprijzing heeft ingevoerd. Verder zegt 15% dat nog voor de zomer te gaan doen, en start 21% ermee vanaf de afgesproken datum van 1 juli 2001. Iets minder dan een vijfde deel begint er pas aan in januari 2002. In vergelijking met een halfjaar terug is derhalve op dit punt aanzienlijke vooruitgang geboekt. De afgelopen weken hebben de media veel aandacht geschonken aan de met de dubbele beprijzing gepaard gegane prijsverhogingen door sommige detaillisten. Deze voorbeelden hebben er toe bijgedragen dat het publiek op dit punt argwanender is geworden. Zo blijkt uit de jongste enquête dat 58% van de particulieren rekening houdt met verkapte prijsverhogingen, tegen 46% een half jaar geleden. Een te verwaarlozen percentage van 2 voorziet een benedenwaartse aanpassing. Hoewel prijsverhogingen uit dien hoofde indruisen tegen de afspraken uit het eind 1999 afgesloten Convenant in het Nationaal Forum, kan niet worden uitgesloten dat dit vóór E-day sluipenderwijs misschien toch gebeurt. Om die reden zien verschillende instanties, zoals de Consumentenbond, er door nauwlettende monitoring van een groot aantal individuele producten op toe dat dit niet gebeurt. Met het oog op eventuele prijsopdrijvende effecten uit hoofde van psychologische prijszetting is ook bij de Nederlandsche een onderzoek hiernaar gaande.
-9-
4.3 Betaal-en wisselgedrag rond E-day Huishoudens weten op dit moment nog niet goed wat zij rond E-day met hun Nederlandse bankbiljetten en munten gaan doen, zo blijkt uit tabel de jongste peiling. Tabel 3 laat zien dat de ideeën over wat te doen met de munten en biljetten nog lang niet zijn uitgekristalliseerd. Dat is zo kort voor de chartale omwisseling tamelijk lastig en bemoeilijkt een gerichte voorbereiding. Desalniettemin tekenen zich wel enige tendenzen af. Zo lijkt het ‘dumpen’ van guldens in winkels aan populariteit in te boeten. Terwijl in maart 2000 nog 44% van de consumenten via dit kanaal van zijn guldens wilde afkomen is nu iets meer dan een kwart voornemens dat te doen. Dat zal het winkelbedrijf aanmerkelijk ontlasten. Voorzover huishoudens voor deze mogelijkheid kiezen zullen zij dit vooral doen door eerst de guldens op te maken. De belangstelling om afwisselend met guldens en euro te betalen blijft gering. Het tweede kanaal waarlangs guldens uit de circulatie verdwijnen zijn de banken. Over het gebruik van het bankkanaal zijn de meningen tamelijk stabiel. De meerderheid van de mensen die hiervoor kiezen zullen echter op het laatste moment, in januari 2002, hun guldens bij de banken gaan inwisselen. Dat is geen gunstig vooruitzicht voor een probleemloze overgang op de euro. Om die reden maakten de banken afgelopen januari bekend in de herfstvakantie later dit jaar een Nationale Spaaractie te willen organiseren. Deze actie zou de Nederlanders ertoe moeten bewegen de circa 1,5 miljard munten die zij in hun spaarpotten bewaren, tijdig voor de komst van de euro naar de bank te brengen. Dat zou het geldtransport in de dagen rond E-day substantieel kunnen ontlasten.
Tabel 3 Gepland betaalgedrag huishoudens rond E-day In procenten van totaal
Chartale gulden uit circulatie via 1 Aankopen in winkelbedrijf - Eerst guldens opmaken, dan met euro betalen - Afwisselend met euro en guldens betalen
Maart 2000 Okt. 2000 ___________ _________ 44 31 32 23 12 8
2 Storting/omwisseling bij bank in 2001 in januari 2002
43
3 Bewaren/anders/geen opgave
13 _____
28 _____
33 ____
100
100
100
18 26
41 17 24
Maart 2001 __________ 29 19 10 38 11 17
- 10 -
4.4 Angst voor verstoringen in het betalingsverkeer Evenals een half jaar geleden zien Nederlanders de overgang op de euro met ingang van volgend jaar met zorg tegemoet. Meer dan de helft van het Nederlandse publiek is bevreesd voor verstoringen in het betalingsverkeer. Gevraagd naar de achtergronden van die zorg houdt een derde van bovengenoemde groep het voor een te complexe operatie, en bijna een kwart is beducht voor lange rijen bij kassa’s en loketten. Opvallend is het lage percentage (5%) dat de oorzaak zoekt in een onvoldoende voorbereiding van de overheid. Iets minder Nederlanders (15%) dichten het bedrijfsleven een slechte voorbereiding toe en zien om die reden de toekomst somberder in.
Het bedrijfsleven is volgens de enquête ook niet gerust op een probleemloze overgang: ruim tweederde van de ondervraagde ondernemingen maakt zich hier zorgen over. Een kwart daarvan wijdt dat aan de complexiteit van de ingreep, nog eens een kwart aan te verwachten problemen bij kassa’s en loketten. Ook een tekortschietende voorlichting aan het publiek wordt in dit verband genoemd. Een bescheiden 11% steekt de hand in eigen boezem door te wijzen op onvoldoende voorbereiding in eigen kring.
4.5 Gebruik van pinpas en chipkaart in januari 2002 Er is dus een zekere vrees onder de bevolking en winkeliers voor opstoppingen bij kassa’s en loketten in de eerste weken van 2002. Om de overgang op de euro op dit punt soepeler te laten verlopen en de toonbankinstellingen te ontlasten zou het dus handig zijn als het publiek bereid zou zijn elektronisch te betalen. Driekwart van de particulieren zegt desgevraagd zijn pinpas daarvoor te willen gebruiken. Dat geldt voor de chipkaart in veel mindere mate. Dit neemt niet weg dat een derde van de geënquêteerden zegt ook deze kaart voor dit doel te willen inzetten, aangenomen natuurlijk dat winkels hiertoe de mogelijkheid bieden. De bereidheid om de pinpas in te zetten in januari 2002 laat bij nadere beschouwing overigens wel enige nuancering zien. Zo zijn naar verhouding vrouwen, ouderen en de lagere sociale klassen iets minder geneigd om in deze weken de pinpas tevoorschijn te trekken.
4.6 Belangstelling bedrijfsleven voor speciale breng- en haaldienst euromunten Het bedrijfsleven kan een grote bijdrage leveren aan een snelle en soepele overgang van gulden naar euro. De snelheid waarmee de gulden uit de circulatie verdwijnt is in hoge mate afhankelijk van de
- 11 -
manier
waarop
ondernemers,
en
met
name
de
detailhandel,
wisselgeld
teruggeven.
Brancheorganisaties van toonbankinstellingen hebben toegezegd om vanaf 1 januari 2002 nog slechts euro’s als wisselgeld terug te geven. Tweederde van de toonbankinstellingen is ook daadwerkelijk van plan zulks te doen, 21% weet het nog niet en 15% zal zowel in guldens als euro’s terugbetalen. Deze cijfers verschillen nauwelijks van de vorige enquête. Bovengenoemde toezegging vergt nogal wat van de branche, want zij moet op 1 januari aanstaande dus een behoorlijke beginvoorraad euro’s in kas hebben om er aan te kunnen voldoen. Verder zal zij te maken krijgen met grote hoeveelheden guldens waar men zo snel mogelijk vanaf zal willen. Om die reden zal de Nederlandsche Bank een speciale breng- en haaldienst in het leven roepen die tussen 27 december 2001 en half februari 2002 gratis euro’s bezorgt en guldens inneemt 4. Iets minder dan de helft (45%) van de toonbankinstellingen zegt echter geen gebruik van deze service te zullen maken, 14% twijfelt en 28% zal dat zeker wel doen. Van de groep die op deze dienstverlening geen beroep wil doen, geeft ruim de helft als reden op dat men geen problemen met wisselgeld verwacht. Eenderde (en 70% van de levensmiddelen detailhandel) zegt de aan- en afvoer van het geld goed zelf te kunnen verzorgen. Overigens maakt 89% van de ondervraagden, en in deze groep zitten heel veel kleine bedrijfjes, nooit gebruik van waardetransporteurs. Dat zal wel verklaren waarom zovelen de aangeboden faciliteit afwimpelt, de bijzondere omstandigheden ten spijt.
4.7 Consumentenpakketjes euromunten Om de consumenten vanaf 1 januari 2002 de eerste betalingen in euro te kunnen voldoen kunnen zij vanaf 17 december 2001 pakketjes euromunten kopen ter waarde van NLG 25. Het is een voorziening die op een behoorlijk enthousiasme kan rekenen. Vorig jaar om deze tijd zei 41% van het publiek zo’n pakketje te willen aanschaffen en dat percentage ligt nu op 45%. Nog eens 18% overweegt het te gaan doen, waarmee ook de omvang van deze groep min of meer stabiel is. De voorkeur gaat daarbij nog steeds uit naar het kopen van 1, 2 of 4 setjes, met een gemiddelde van 2 à 3 per huishouden.
4 Daarvoor liggen vanaf 1 september 2001 bij de banken aanmeldingsformulieren gereed.
- 12 -
5 DE VOORBEREIDING VAN HET BEDRIJFSLEVEN OP DE EURO
5.1 Voortgang Voorgaande DNB-enquêtes riepen steeds een zorgelijk beeld op over de voorbereiding door het bedrijfsleven op de overgang naar de euro. Daar is blijkens de onderhavige enquête wel enige verbetering in opgetreden, maar over een tijdspanne van een halfjaar bezien nog niet groot. Nog steeds beschikt tweederde van de ondernemingen niet over een plan van aanpak en heeft 60% daarvan ook niet de intentie om zo’n plan nog te maken. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het wel of niet hebben van een plan en de bereidheid om er alsnog een op te stellen, sterk afhangt van de bedrijfsgrootte. Het bovengeschetste is hoofdzakelijk van toepassing op het kleinbedrijf, terwijl van de grote bedrijven 85% een planmatige voorbereiding heeft getroffen. In het bijzonder de kleine bedrijfjes lijken het te laten aankomen op de tweede helft van 2001. Figuur 3 geeft gerekend vanaf 1998 een overzicht van de door bedrijven zelf ingeschatte voortgang in de voorbereiding op de euroconversie. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar grootteklasse. Opvallend hierin is dat het grootbedrijf en het middenbedrijf na een pas op de plaats weer enige vorderingen hebben gemaakt in de voorbereiding. Naar eigen zeggen zou het grootbedrijf circa 62% van de voorbereidingen hebben getroffen. Dit was een half jaar terug circa 50%. Het middenbedrijf zit hier met een percentage van 58% iets onder. Het kleinbedrijf zegt 50% van de voorbereidingen te hebben getroffen, tegen 40% in oktober van vorig jaar.
- 13 -
Naast de voorbereidingsgraad biedt de mate waarin al investeringsuitgaven zijn gedaan een tweede invalshoek bij de meting van de voorbereiding. Bij achtereenvolgende peilingen vanaf de start van de EMU bleken bedrijven hun verwachte kosten telkens naar boven te moeten bijstellen, van NLG 4,5 miljard in maart 1999 tot NLG 7 miljard een halfjaar terug. Bij de jongste meting van maart dit jaar lijken er zich geen verdere tegenvallers af te tekenen. Op dit moment denkt het bedrijfsleven (ongerekend het bankwezen) ruim NLG 6 miljard aan invoeringskosten te moeten maken - zie tabel 4 voor een uitsplitsing naar sector. Dit is grofweg NLG 0,5 miljard minder dan een half jaar geleden geraamd. Van dit bedrag is volgens de enquête thans circa een kwart gerealiseerd. Voor het kleinbedrijf is dit circa 20% en voor het midden- en grootbedrijf circa 40%. Naar sector beschouwd varieert dit percentage van 20% voor de zakelijke dienstverlening tot 35% voor de groothandel. De detailhandel zegt 28% van de kosten te hebben gemaakt. Dit betekent dus dat het merendeel van de investeringen voor het europroof maken van het eigen bedrijf nog moet worden gedaan. Niettemin zijn ondernemers zelf niet pessimistisch. Het leeuwendeel zegt geen problemen of knelpunten te voorzien bij de voorbereiding op de euroconversie. Wel lijken de grote ondernemingen op dit punt minder zeker van hun zaak. Tabel 4 Invoeringskosten van de euro per sector In miljarden guldens, tenzij anders vermeld Sector Industrie Groothandel Detailhandel Zakelijke diensten Overig (excl. Banken) Totaal
Maart 1999 ____________ 0,5 0,6 1,0 1,1 1,3 ____________ 4,5
Maart 2000 ____________ 0,5 1,0 1,1 0,8 1,9 ____________ 5,3
Oktober 2000 _____________ 0,9 0,9 1,5 1,7 1,9 _____________ 6,9
Maart 2001 _______________ 0,9 0,9 1,4 1,5 1,6 _____________ 6,3
5.2 Overgang op euro-administratie Tegen de bovengeschetste achtergrond verbaast het niet dat het bedrijfsleven laat denkt over te gaan op een euro-administratie. In het midden- en grootbedrijf verschillen de opvattingen hierover nauwelijks: een derde deel beschikt reeds in meer of mindere mate een euro-administratie, een even grote groep verwacht dat dit jaar nog te gaan doen, terwijl nog eens zo’n deel hierop met ingang van volgend jaar overgaat. Deze uitkomsten zijn iets gunstiger dan die in oktober gemeten. Gezien het feit
- 14 -
dat veel van de kleine ondernemingen met een overwegende toonbankfunctie pas volgend jaar in aanraking zullen komen met de euro zal deze sector laat de definitieve conversieslag gaan maken. Ten aanzien van het gebruik van de euro dit jaar in het girale betalingsverkeer verwachten met name de grotere ondernemingen dat dit in 2001 sterk aan belang zou kunnen gaan winnen. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, zal afhangen van de wensen van leveranciers en afnemers. Bedrijven zien echter voor zichzelf nauwelijks een eigen actieve rol in dit proces weggelegd. Het is daarom nog maar de vraag of het gebruik van de euro bij girale betalingen dit jaar daadwerkelijk sterk zal gaan groeien.
- 15 -
6 IMPLICATIES VAN EUROCONVERSIE VOOR PRIJZEN
6.1 Inleiding Uit de DNB-euro-enquête komt naar voren dat een groeiend deel van Nederlandse huishoudens en bedrijven er rekening mee houdt dat de omprijzing naar euro’s een prijsverhogend effect zal hebben als gevolg van psychologische prijszetting. Met een eventueel prijsdrukkend effect wordt nauwelijks rekening gehouden. Daarnaast zullen de kosten die het bedrijfsleven maakt ter voorbereiding op de euro vermoedelijk worden doorberekend. Daar staat tegenover dat de invoering van de euro volgens ondernemingen zelf ook aanzienlijke baten zal gaan opleveren. De vraag is in hoeverre de angst voor prijsverhogingen via deze kanalen gerechtvaardigd is. Binnen de Bank is, zoals gezegd, een diepgaand onderzoek gaande naar de mogelijke gevolgen van de euroconversie voor consumptieprijzen. 6.2 Betekenis psychologische prijzen
Prijzen zijn niet alleen een uitdrukking van de waarde van een product in geld, maar zijn door leveranciers ook zo gekozen dat consumenten tot de aanschaf ervan worden verleid (detailhandel) of om veel kleingeld te voorkomen (horeca). Veel van de momenteel in guldens luidende prijzen zullen na omrekening in euro’s echter leiden tot ‘lelijke prijzen’. Vanuit commercieel oogpunt zal de ondernemer geneigd zijn deze lelijke prijzen aan te passen tot psychologisch aantrekkelijke prijzen in euro’s. Bij de jongste europeiling geeft bijna 90% van de consumenten te kennen dat dit zal gaan gebeuren. Circa 50% van de consumenten verwacht hierdoor een prijsstijging. Slechts een bescheiden deel denkt dat prijzen hierdoor zouden kunnen dalen. Bedrijven denken daar nagenoeg hetzelfde over. In beginsel is het echter geenszins duidelijk waarom bedrijven de omwisseling gebruiken om prijzen te verhogen. Het feit dat een gedeelte van de bedrijven graag ronde bedragen wil berekenen aan klanten is op zich geen argument voor meer afrondingen naar boven dan naar beneden. Indien we afzien van de extra kosten die de euro voor bedrijven met zich meebrengt (waarover later meer) is er geen directe reden waarom bedrijven in euro’s meer naar boven af zouden ronden dan in guldens. Zowel het huidige als het toekomstige prijsbeleid zullen immers gebaseerd zijn op optimaal gedrag. In concurrerende sectoren is geen ruimte voor prijsverhogingen aangezien dit verlies van marktaandeel tot gevolg zou hebben. Ook bij monopolies is er geen reden voor prijsverhogingen aangezien de winst maximaliserende prijs in euro’s niet anders is dan in guldens.
- 16 -
De introductie van de euro is niet goed te vergelijken met eerdere aanpassingen in het geldstelsel. Nieuwe geld kwam meestal in de plaats van een munt die als gevolg van (hyper)inflatie een onhandige rekeneenheid was geworden. Hierbij werden slechts een aantal nullen geschrapt of een nieuwe munt geïntroduceerd die gekoppeld was aan een reeds gangbare munt (de dollar). Het best vergelijkbare proces in het verleden is waarschijnlijk de overgang naar het decimale stelsel in het Verenigd Koninkrijk en in Ierland geweest. Ook hier was vooraf vrees bij het publiek dat deze zou resulteren in hogere prijzen. Dit bleek achteraf ongegrond. De omwisseling naar de euro is echter ingrijpender aangezien hierbij ook de ‘basismunt’ verandert, terwijl indertijd het pond gewoon bleef bestaan.
6.3 Invloed invoeringskosten en EMU-baten De eenmalige kosten zullen mogelijk worden doorberekend in de afnemersprijzen en dat zou tot tijdelijk hogere consumentenprijzen en inflatie kunnen leiden. Daartegenover staat dat de EMU ook baten voor het bedrijfsleven met zich meebrengt. Op termijn zouden de baten volgens het bedrijfsleven zelf zeer aanzienlijk zijn. Op korte termijn worden met name zogenoemde directe baten geïncasseerd, zoals die uit hoofde van lagere kosten voor het afdekken van valutarisico, eenvoudigere boekhouding en dergelijke voortvloeien. In de DNB-enquêtes werd een vrij stabiel bedrag aan directe baten genoemd van om en nabij NLG 2 miljard. Op basis van de bovenbeschreven door bedrijven zelf ingeschatte invoeringskosten en baten zal in het onderstaande bij wijze van vingeroefening een ruwe indicatie worden gegeven van de gevolgen voor het prijspeil in Nederland en, als afgeleide hiervan, voor de inflatie. Het gaat hierbij om een louter mechanische oefening, dat wil zeggen dat is afgezien van het optreden van bijkomende effecten voor loonontwikkeling, bestedingen en dergelijke. De exercitie heeft derhalve een partieel karakter. In tabel 5 zijn twee scenario’s opgenomen voor een doorberekening van de invoeringskosten. In beide scenario’s is om te beginnen verondersteld dat de kosten en baten volledig worden doorberekend in de consumentenprijzen. Naast deze aanname is een veronderstelling benodigd over de verdeling in de tijd van de invoeringskosten en directe baten. Ten aanzien van de eerste nemen we aan dat in 1999 NLG 0,5 miljard en in 2000 in totaal NLG 1,0 miljard aan invoeringskosten is gemaakt en dat de resterende NLG 4,5 miljard aan invoeringskosten in scenario 1 in haar geheel in
2001 in de
consumentenprijzen lopen. In scenario 2 worden de NLG 4,5 miljard aan kosten gelijkelijk doorberekend in 2001 en 2002. Tenslotte nemen we aan dat de directe baten in beide scenario’s vanaf 1999 jaarlijks met NLG 0,5 miljard oplopen en in 2002 hun volledige omvang van NLG 2 miljard bereiken. Bij onderstaande berekeningen is uitgegaan van een jaarlijkse bedrag aan particuliere consumptie in Nederland van NLG 410 miljard in 1999, oplopend tot ruim NLG 500 miljard in 2002.
- 17 -
Tabel 5 Potentiële partiële effecten van invoeringskosten en EMU-baten op consumentenprijzen Miljarden guldens, tenzij anders aangegeven
Scenario 1 1 2 3 4 5
1999
Doorberekende invoeringskosten Directe EMU-baten Netto effect (1-2) Bijdrage aan consumptieprijzen a) Bijdrage aan inflatie %-punten a)
Scenario 2
2000
0,5 0,5 0 0 0
2002
1,0 1,0 0 0 0
1999
6 Doorberekende invoeringskosten 7 Directe EMU-baten 8 Netto effect (6-7) 9 Bijdrage aan consumptieprijzen a) 10 Bijdrage aan inflatie a)
2001
2000
0,5 0,5 0 0 0
4,0 1,5 2,5 0,5 0,5 2001
1,0 1,0 0 0 0
2,5 1,5 1,0 0,2 0,2
0,5 2,0 -1,5 -0,3 -0,8 2002 2,0 2,0 0 0 -0,2
a) In procentpunten
In beide scenario’s is de inflatie-impuls tot en met 2000 verwaarloosbaar. In 2001 zal volgens het eerste scenario de inflatie maximaal 0,5 procentpunt hoger uitkomen en in 2002 0,8 procentpunt lager uitvallen. In het
tweede scenario waarin de te maken invoeringskosten gelijkelijk over 2001 en
2002 worden doorberekend in de consumptieprijzen ontstaat een veel gelijkmatiger patroon, met een licht opwaarts prijseffect in 2001 van 0,2 procentpunt, gevolgd door een bescheiden daling in 2002 van dezelfde grootte. Al met al kan niet worden uitgesloten dat het prijspeil dit jaar onder invloed van de ophoping aan voorbereidingen op de euro wat hoger uitkomt. Veel zal afhangen van de mate waarin ondernemingen de invoeringskosten zullen door laten werken in de eindprijzen, of kunnen met het oog op de ruimte die de concurrentie hiervoor laat. In dat opzicht was de euro-enquête van maart 1999 geruststellend: bedrijven gaven toen aan dit waarschijnlijk maar ten dele te zullen gaan doen. Dit betekent dat bovenvermelde prijseffecten opgevat kunnen worden als maximale effecten, zodat vermoedelijk de upward inflationary pressure dit jaar zal meevallen. Tabel 6 Invoeringskosten van de euro per sector In miljarden guldens, tenzij anders vermeld Sector Industrie Groothandel Detailhandel Zakelijke diensten Overig (excl. banken) Totaal
Maart 1999 ____________ 0,5 0,6 1,0 1,1 1,3 ____________ 4,5
Maart 2000 ____________ 0,5 1,0 1,1 0,8 1,9 ____________ 5,3
Oktober 2000 _____________ 0,9 0,9 1,5 1,7 1,9 _____________ 6,9
Maart 2001 _______________ 0,9 0,9 1,4 1,5 1,6 _____________ 6,3
- 18 -
Resumerend: Extra afrondingen naar boven ten tijde van de omwisseling naar de euro zijn niet uit te sluiten. Voorzover deze samenhangen met de doorberekening van invoeringskosten zijn deze te billijken. Op iets langere termijn zullen mede dankzij de vergrote markttransparantie in de EMU met de overgang op de ene munt de baten van de euro de kosten overstijgen. Dientengevolge zal het prijsniveau op termijn lager zijn met de euro dan in guldens het geval zou zijn geweest. Eventuele hogere inflatie nu zal dus meer dan gecompenseerd gaan worden door lagere inflatie later.
- 19 -
7 CONCLUSIES De belangrijkste resultaten van de elfde euro-enquête van de Bank zijn: -
Het eurosentiment onder het publiek is - mede onder invloed van het lichte herstel van de
eurodollarkoers - weer iets verbeterd; -
Een ruime meerderheid van de Nederlandse samenleving voelt zich voldoende geïnformeerd over
euro en muntunie; -
De kennis van publiek en bedrijfsleven is op een aantal essentiële punten behoorlijk verbeterd. Dit
geldt met name ten aanzien van de duur van de duale fase, al blijft een intensieve campagne noodzakelijk; -
Hoewel het bedrijfsleven zelf geen majeure knelpunten of problemen bij de voorbereiding op het
europroof maken van de eigen organisatie voorziet, moet een fors deel van de investeringsinspanning dit jaar nog wel worden gerealiseerd. Het midden- en grootbedrijf zegt inmiddels 40% van de totaal voorziene voorbereidingskosten te hebben gemaakt, het kleinbedrijf 20%; -
Particulieren en bedrijfsleven maken zich zorgen over mogelijke verstoringen in het
betalingsverkeer in januari 2002. Men vreest de complexiteit van de operatie en is beducht voor opstoppingen bij kassa’s en loketten; -
Ter wille van een soepele overgang in januari 2002 is men bereid de pinpas en in mindere mate
ook de chipkaart in te zetten; -
Ruim 1 op de 3 bedrijven hanteert op dit moment dubbele prijzen voor haar producten. Per 1 juli
2001 zal naar verwachting 3 op de 4 bedrijven overgegaan zijn op dubbele beprijzing; -
In vergelijking tot een half jaar geleden verwachten thans meer Nederlanders dat de
overgang op dubbele prijsaanduiding zal leiden tot prijsverhogingen.