EUROPEES PARLEMENT 1999
« «« « « « « « « « ««
2004
Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
4 december 2001
ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid inzake de follow-up van de BSE-crisis in verband met de volksgezondheid en de voedselveiligheid (2000/2321(INI)) Rapporteur voor advies: Danielle Auroi
AD\455782NL.doc
NL
PE 286.467
NL
PE 286.467
NL
2/7
AD\455782NL.doc
PROCEDUREVERLOOP De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling benoemde op haar vergadering van 27 maart 2001 Danielle Auroi tot rapporteur voor advies. De commissie behandelde het ontwerpadvies op haar vergaderingen van 18 september, 6 november en 3 december 2001. Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met 23 stemmen voor en 4 tegen haar goedkeuring aan de hierna volgende conclusies. Bij de stemming waren aanwezig: Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (voorzitter), Joseph Daul (ondervoorzitter), Danielle Auroi (rapporteur voor advies), Gordon J. Adam, María del Pilar Ayuso González (verving Elisabeth Jeggle), Carlos Bautista Ojeda, Giorgio Celli, Arlindo Cunha, Michel J.M. Dary, Den Dover (verving Encarnación Redondo Jiménez overeenkomstig artikel 153, lid 2 van het Reglement), Avril Doyle (verving Robert William Sturdy), Christel Fiebiger, Francesco Fiori, Carmen Fraga Estévez, (verving Hedwig Keppelhoff-Wiechert), Georges Garot, Lutz Goepel, Willi Görlach, María Izquierdo Rojo, Heinz Kindermann, Wolfgang Kreissl-Dörfler (verving Bernard Poignant), Albert Jan Maat, Xaver Mayer, James Nicholson (verving Michl Ebner), Neil Parish, Mikko Pesälä, Agnes Schierhuber en Struan Stevenson.
AD\455782NL.doc
3/7
PE 286.467
NL
BEKNOPTE MOTIVERING 1. Inleiding De geldende communautaire voorschriften inzake BSE zijn gebaseerd op het voorzorgsbeginsel en worden op verschillende niveaus toegepast. Ze hebben betrekking op: · de controle bij de invoer van runderen en vlees; · het verwijderen uit de voedselketen en het vernietigen van alle weefsels die de ziekte zouden kunnen overdragen; · het verbod om diermeel te gebruiken in veevoeder; · de instelling van een systeem van traceerbaarheid en etikettering; · de invoering van een grootschalig screeningprogramma. Maar ondanks al deze maatregelen is deze plaag nog steeds niet uitgeroeid. In het licht van de ontwikkeling van de crisis in Europa en de rest van de wereld blijft waakzaamheid dan ook geboden. 2. Uitbreiding van de crisis naar de rest van de wereld De crisis duurt voort, niemand blijft gespaard. Men moet voortgaan met het uitvoeren van testen en er moet systematisch worden gescreend. Japan heeft op 18 september 2001 bevestigd dat zich een "eerste" geval van gekkekoeienziekte had voorgedaan. Waarschijnlijk voeren de staten die zich momenteel BSE-vrij noemen, niet alle vereiste controles uit. Anderzijds moeten ook schapen gescreend worden, want volgens de wetenschappelijke stuurgroep van de Commissie kan de hypothese dat BSE naar schapen is overgedragen, niet worden uitgesloten. Tot slot kan deze crisis alleen op wereldschaal worden beheerst en het verbod op het gebruik van vleesbeendermeel voor de voeding van herkauwers, moet universeel worden toegepast. 3. Over de oorsprong van de ziekte Over de oorsprong van BSE is nog weinig met zekerheid te zeggen. Nieuwe wetenschappelijke hypothesen sporen ons, op basis van het preventiebeginsel, aan vragen te stellen over de technieken om runderhorzellarve te bestrijden en over het gebruik van bepaalde pesticiden die naast vleesbeendermeel ook een invloed zouden kunnen hebben op de transformatie van het prion. Het uitbreken van de BSE-ziekte is in verband gebracht met het toedienen van veevoeder met vleesbeendermeel aan melkkoeien. Maar een aantal vorsers denken dat de degeneratie van neuronen in een groot aantal ziekten het gevolg zou kunnen zijn van een gebrek aan koper. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld komt “swayback” voor, een schapenziekte die al lang bekend is, en in verscheidene landen is aangetoond dat er een verband is tussen deze ziekte en een kopergebrek. Bovendien heeft het INRA een studie uitgevoerd over het voorkomen van BSE in Frankrijk en de recente ontwikkeling ervan. Uit deze studie blijkt dat er een nauwe samenhang is tussen BSE en de campagne voor het uitroeien van runderhorzellarve in Frankrijk met behulp van pesticiden. Vele mensen zijn ook blootgesteld aan orgaanfosfaten. Ze worden gebruikt voor het besproeien van teelten en in shampoos tegen luizen en hondenvlooien. Mens én dier zijn dus blootgesteld aan PE 286.467
NL
4/7
AD\455782NL.doc
orgaanfosfaten in hun milieu. Deze studies hebben een verband aangetoond tussen een gebrek aan koper en de substitutie ervan door mangaan, vermoedelijk ten gevolge van orgaanfosfaten, die plots een soort dodelijke kettingreactie in de hersenen veroorzaken. 4. Voor een definitieve uitweg uit de crisis moet hulp worden verleend aan de producenten om risicopraktijken te bestrijden We mogen geen stap terug zetten; we mogen niet teruggrijpen naar slechte praktijken. Als we "deugdzame landbouwers" willen moeten we hun de nodige hulp geven. We moeten dus de sociale crisis aanpakken. Dat betekent dat bepaalde vormen van steunverlening een andere bestemming moeten krijgen en geharmoniseerd moeten worden. Met een aandeel van bijna 10% van haar totale waarde staat de rundvleessector effectief op de tweede plaats in de landbouwproductie van de EU (na de melksector waarvan het aandeel in 1998 tot 18% is gestegen). De jaarlijkse nettoproductie (slachtvlees) van rundvlees in het Europa van 15 is gedaald, van ongeveer 8,1 miljoen ton in 1995 tot ongeveer 7,6 miljoen ton in 1998. Deze daling is grotendeels het gevolg van de verschillende maatregelen inzake controle van het aanbod die in 1996 zijn genomen om de BSE-crisis aan te pakken. Als men “veilig” vlees wil blijven hebben dan moeten de landbouwers in de hele Europese Unie worden vergoed voor de extra kosten die de testen meebrengen. 5. Optreden tegen de verantwoordelijken van de grootwarenhuizen De verantwoordelijken van de grootwarenhuizen moeten ondervraagd worden. Ze moeten aan de tand worden gevoeld over het enorme verschil tussen de prijs die de producenten krijgen en de prijs die de consument betaalt. Waarom willen zij niet dat de consument profiteert van de daling van de prijzen op het niveau van de productie? En de industriële producenten slaan munt uit de situatie om de monopoliepositie die zij door hun productiemethode hebben te versterken. 6. Algemene afvalverwijdering Voor elke 300 gram verbruikt rundvlees moet 400 gram afval verwijderd worden. Dit afval wordt omgezet in 70% water, 10% talg en 20% meel. De verwerking en verwijdering van het slachtafval betreft dus niet alleen het meel. Anderzijds is er kennelijk wel iets te zeggen voor bepaalde verwerkingsmethodes in de vorm van recyclage (biodiesel op basis van talg, verbranding van meel…). De wetenschappelijke vorsers hebben eveneens hun advies van 1998 over de veiligheid van talg herzien in het licht van de onlangs gepubliceerde gegevens over de inactivering van BSE en de recente cijfers over de hoeveelheid talg die wordt gebruikt in bepaalde soorten veevoeder, zoals kunstmelk voor kalveren. Zij bevestigen dat talg uit vet van gewoon vlees onschadelijk is. De talg daarentegen uit andere runderweefsels, met name bijproducten van de slacht van herkauwers, moeten een adequate behandeling krijgen, bijvoorbeeld verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal (GRM), filtratie en voor bepaalde bijproducten een thermische behandeling om een potentieel risico van BSE te elimineren. De wetenschappelijke stuurgroep heeft eveneens een advies goedgekeurd over de veiligheid van bepaalde vetweefsels die in verband staan met het spijsverteringsstelsel van runderen. De wetenschappers komen tot de conclusie dat de delen van het vet die rechtstreeks in verband staan met de ingewanden als gespecificeerd risicomateriaal moeten worden beschouwd indien het risico van BSE bij het dier niet kan worden uitgesloten. AD\455782NL.doc
5/7
PE 286.467
NL
De stuurgroep heeft ook zijn advies van januari 2000 over de veiligheid van gelatine aangepast en aangevuld met de resultaten van een onderzoek volgens hetwelk twee onlangs gevalideerde procédés voor de vervaardiging van gelatine minstens even veilig worden geacht als die welke reeds zijn toegestaan. In het advies wordt voor elk verschillend gebruik van de gelatine (voedingswaren, diervoeding, farmaceutische en industriële producten) een opsomming gegeven van de vereisten op gebied van veiligheid, vanuit het oogpunt van de verwijdering van GRM, de toepassing in materialen, enz. CONCLUSIES De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid onderstaande suggesties in de goed te keuren ontwerpresolutie op te nemen: 1.
wijst op het belang van een strikte tenuitvoerlegging van de in de TSE-verordening (999/2001) vastgestelde maatregelen, hetgeen de strikte toepassing van de screeningtests voor dieren in alle lidstaten inhoudt; eist een verlaging van de leeftijd voor BSE-tests tot 24 maanden en onderzoek op grond van wetenschappelijke gegevens naar uitbreiding van de lijst van risicomateriaal met betrekking tot bepaalde vetten en talg;
2.
verzoekt de lidstaten het toezicht op de uitvoering van BSE-tests, de naleving van het voorlopige verbod op het voederen met diermeel en het volgens de regels verwijderen van gespecificeerd risicomateriaal te versterken en strengere sancties op te leggen in geval van niet-naleving van de voorschriften;
3.
verlangt een diepgaande hervorming van het in de Gemeenschap geldende controlesysteem op veterinair gebied, waarbij de communautaire controles een grotere rol moeten krijgen, en verlangt derhalve tevens een uitbreiding van het personeel van het Voedsel- en Veterinair Bureau in Dublin;
4.
vraagt de uitbreiding van de screeningtests tot schapen, in het licht van de conclusies van het verslag-Philipps en van het advies van de wetenschappelijke stuurgroep van de Commissie, die het nu mogelijk acht dat de ziekte van runderen op schapen wordt overgedragen;
5.
verzoekt de Commissie om erop toe te zien dat op uit derde landen ingevoerde producten dezelfde beschermingsmaatregelen worden toegepast als op communautaire producten, met name wat betreft de uitvoering van BSE-tests, het voorlopige verbod op het voederen met diermeel en het volgens de regels verwijderen van gespecificeerd risicomateriaal, en om nauwgezet toezicht te houden op de naleving van deze bepalingen door middel van communautaire controles in derde landen;
6.
onderstreept dat de wetenschappelijke stuurgroep rekening moet houden met door de internationale wetenschappelijke kringen naar voren gebrachte mogelijke andere oorzaken van de ziekte, zoals kopergebrek en effecten van pesticiden, teneinde te zorgen voor een Europees beleid dat gebaseerd is op het voorzorgsbeginsel en om onnodige beroering onder de Europese burgers en consumenten te voorkomen; dat met name moet worden nagedacht over een moratorium op orgaanfosfaten, op grond van het voorzorgsbeginsel, rekening houdend met mogelijke andere oorzaken van de ziekte, zoals kopergebrek en effecten van pesticiden;
7.
verzoekt de Commissie erop toe te zien dat alle lidstaten de in de TSE-verordening
PE 286.467
NL
6/7
AD\455782NL.doc
(2001/999) vervatte regels strikt toepassen; wenst dat de Commissie, wanneer niet-naleving van deze regels of gevallen van fraude worden geconstateerd, strenge sancties oplegt aan de overtreders; 8.
vraagt de tussenpersonen (groothandelaren en grootwarenhuizen) om uitleg over de enorme verschillen tussen de producentenprijzen en de consumentenprijzen, over de distorsie van de mededinging en de werking van de rundvleesmarkten;
9.
stelt voor een coherente wetgeving op te stellen inzake de bewerking en de systematische verwijdering van het opgeslagen en toekomstig afval, en daarbij rekening te houden met het onderzoek naar alternatieve oplossingen;
10. is van mening dat slachtafval dat niet tot diermeel wordt verwerkt, zoals afvalwater, vet en talg, toch behandeld moet worden; 11. wijst erop dat het overige afval, zoals resten van maaltijden (van collectiviteiten, restaurants, enz.), als afval behandeld en als zodanig gerecycleerd moet worden, willen de lidstaten voorkomen dat dit afval wordt verwerkt in diervoeder; 12. verzoekt de Commissie de ontwikkeling te bevorderen van innovatieve methoden voor het verwijderen, respectievelijk hergebruiken van slachtafval, zoals bijvoorbeeld de vervaardiging van biodiesel uit talg of vetten; 13. wenst dat wordt toegestaan dat diermeel dat gemaakt wordt van voor de menselijke consumptie geschikt slachtafval en dat overeenkomstig de erkende normen (sterilisatie onder hoge druk bij 133 C°, 30 minuten en 3 bar) vervaardigd wordt, aan niet-herkauwers wordt gevoederd; 14. verzoekt de Commissie vóór juni 2002 een wetgevingsvoorstel in te dienen voor het verbod op het gebruik van spoeling, mochten de terzake bevoegde instanties van de lidstaten niet kunnen waarborgen dat deze spoeling met behulp van adequate sterilisatienormen die de varkenspest- en MKZ-virussen voldoende vernietigen (sterilisatie onder hoge druk bij 133 C°, 30 minuten en 3 bar), naar behoren wordt behandeld in officieel erkende verwerkingsinstallaties en er geen registratiesysteem voor spoeling in de lidstaten beschikbaar is; 15. steunt het beleid van het noodslachten van dieren wanneer een geval van BSE is bevestigd, zoals uiteengezet in de TSE-verordening (999/2001), hetgeen zowel het slachten van de gehele kudde inhoudt als selectief slachten, in lidstaten die hiertoe toestemming van de EGCommissie hebben gekregen; 16. is van mening dat de Commissie de bevoegdheid moet hebben om de terzake bevoegde instanties van de lidstaten de opdracht te geven maatregelen met onmiddellijk effect te treffen, wanneer zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat de gezondheid en veiligheid van de consumenten niet in gevaar worden gebracht.
AD\455782NL.doc
7/7
PE 286.467
NL