EUROPEES PARLEMENT 2004
2009
Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
2007/2107(INI) 29.11.2007
ONTWERPVERSLAG over landbouw en biogas: noodzaak tot herziening van EU-wetgeving (2007/2107(INI)) Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling Rapporteur: Csaba Sándor Tabajdi Rapporteur voor advies(*): Werner Langen, Commissie industrie, onderzoek en energie (*) Procedure met geassocieerde commissies – artikel 47 van het Reglement
PR\697371NL.doc
PE398.436v01-00
Externe Vertaling
NL
NL
PR_INI INHOUD Blz. ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT .........................................3 TOELICHTING ...................................................................................................................10
PE398.436v01-00
NL
2/13
PR\697371NL.doc
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT over duurzame landbouw en biogas: noodzaak tot herziening van EU-wetgeving (2007/2107(INI)) Het Europees Parlement, -
gezien de Mededeling van de Commissie van 7 december 2005 – ‘Actieplan biomassa’ (COM(2005)0628),
-
gezien de Mededeling van de Commissie van 10 januari 2007 – ‘Routekaart voor hernieuwbare energie. Hernieuwbare energiebronnen in de 21ste eeuw: een duurzamere toekomst opbouwen’ (COM(2006)0848),
-
gezien de Mededeling van de Commissie van 26 november 1997 – ‘Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan’ (COM(1997)0599),
-
gelet op Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt1,
-
gezien de Mededeling van de Commissie van 26 mei 2004 – ‘Het aandeel van hernieuwbare energie in de EU - Verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, de evaluatie van het effect van wetgevende instrumenten en andere communautaire beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de EU en voorstellen voor concrete acties’ (COM(2004)0366),
-
gezien het programma ‘Intelligente energie-Europa’ van de Commissie2 en de Mededeling van de Commissie van 8 februari 2006 – ‘Een EU-strategie voor biobrandstoffen’ (COM(2006)0034),
-
gelet op Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer3,
-
gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers4 en Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het
1
PB L 283 van 27.10.2001, blz. 33. Beschikking nr. 1230/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor acties op energiegebied: “Intelligente energie-Europa” (2003-2006), PB L 176 van 15.7.2003, blz. 29. 3 PB L 123 van 17.5.2003, blz. 42. 4 PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. 2
PR\697371NL.doc
3/13
PE398.436v01-00
NL
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)1, -
gelet op Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto2,
-
gelet op Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit 3,
-
onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 september 2005 over het aandeel van hernieuwbare energie in de EU en voorstellen voor concrete acties4,
-
onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de bevordering van gewassen voor niet-voedingsdoeleinden5,
-
gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
-
gezien het verslag van zijn Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie milieubeheer (A6-0000/2007),
A. overwegende dat in het Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan ‘Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen’ (COM(1997)0599) de doelstelling voor het aandeel duurzame energiebronnen wordt gesteld op 12% in 2010 tegenover 6% in 1995, B. overwegende dat de Commissie in haar ‘Actieplan biomassa’ heeft verklaard dat om dit doel te bereiken de bijdrage van energie uit biomassa meer dan zou moeten verdubbelen, C. overwegende dat de land- en bosbouw in de EU aanzienlijk hebben bijgedragen tot verlichting van de gevolgen van de klimaatverandering doordat de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw tussen 1990 en 2004 in de EU-15 met 10 procent en in de EU-25 met 14 procent is gedaald en dat de uitstoot door de Europese landbouw in 2010 naar verwachting 16 procent lager zal zijn dan in 1990, D. overwegende dat er een groot potentieel is voor een belangrijke toename van de biogasproductie, vooral wanneer wordt gekeken naar de mogelijke bijdragen van veehouderij (mest), slib, afval en planten die ongeschikt zijn voor voedsel- en voederproductie als voorkeurmaterialen voor biogas,
1
PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1 PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1. 3 PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. 4 PB C 227E van 21.9.2006, blz. 524. 5 PB C 292E van 1.12.2006, blz. 140. 2
PE398.436v01-00
NL
4/13
PR\697371NL.doc
E. overwegende dat tot nu toe slechts 50 PJ aan biogas wordt geproduceerd op basis van mest, energierijke planten, slib en organisch afval, terwijl het potentieel alleen al op basis van mest 827 PJ bedraagt, F. overwegende dat de productie van biogas en biogasinstallaties in Europa ongelijk verdeeld is, hetgeen opnieuw aantoont dat het potentieel niet volledig wordt benut, G. overwegende dat biogas op vele bruikbare wijzen kan worden benut, met inbegrip van elektriciteitsproductie, verwarming, koeling, autobrandstof, enzovoort, H. overwegende dat toepassing van biomassa voor elektriciteitsproductie een van de grootste broeikasvoordelen oplevert en dat haar toepassing voor verwarmingsdoeleinden als een van de goedkoopste wordt beschouwd, I.
overwegende dat de ontwikkeling van biogasinstallaties op basis van energiecentrales aanzienlijk is vertraagd als gevolg van snel stijgende graanprijzen, voedselaanbod en milieuoverwegingen,
J.
overwegende dat de bezorgdheid met betrekking tot het verband tussen de productie van bio-energie (voornamelijk bio-ethanol en biodiesel) en stijgende graan- en voedselprijzen op de wereldmarkt niet relevant is voor biogasproductie op basis van dierlijke mest, slib, organisch afval en bijgewassen die niet geschikt zijn voor voedsel- en voederproductie, naast het feit dat de veilige verwerking van deze materialen hoe dan ook noodzakelijk is,
K. overwegende dat mest in de nieuwe lidstaten hoofdzakelijk voorkomt als mengvorm met minstens 20 procent stro en langere perioden tussen de mestproductie en de mestverwijdering, en daardoor niet geschikt is voor enige vorm van fermentatie, Biogas als vitale hulpbron 1.
erkent dat biogas een energiebron van levensbelang is, die bijdraagt tot duurzame ontwikkeling van de economie, de landbouw en het platteland en tot bescherming van het milieu;
2.
moedigt zowel de Europese Unie als de afzonderlijke lidstaten aan het enorme potentieel aan biogas te benutten door gunstige omstandigheden te scheppen en door de instandhouding en ontwikkeling van steunmaatregelen ter bevordering van investeringen in en onderhoud aan biogasfabrieken;
Milieu, energierendement, duurzaamheid 3.
onderstreept dat het gebruik van biogas uit mest talrijke milieuvoordelen biedt, zoals vermindering van de methaan- en CO2-uitstoot, vermindering van de uitstoot van vaste deeltjes en stikstofoxiden, veel minder stankoverlast, minder ongezond slib en een betere bemestingscapaciteit van de stikstof in de behandelde mest, waardoor minder stikstof nodig is om hetzelfde vruchtbaarheidverhogende effect te bereiken;
PR\697371NL.doc
5/13
PE398.436v01-00
NL
4.
benadrukt dat dierlijke mest, rioolwater en agro-industrieel afval substanties (bacteriën, virussen, parasieten, zware metalen, schadelijke organische stoffen) kunnen bevatten die de volksgezondheid of het milieu kunnen bedreigen; dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat toereikende voorzorgsmaatregelen worden genomen om besmetting door en verspreiding van deze substanties en door hen veroorzaakte ziekten te vermijden;
5.
verklaart dat toepassing van slib en dierlijk of organisch afval het rendement van biogasinstallaties zal verhogen en dat volksgezondheidsproblemen bij het gebruik van dierlijk afval in de meeste gevallen betrekkelijk eenvoudig beheersbaar zijn;
6.
benadrukt dat in de nabije toekomst ontwikkelingen in de techniek en het beheer worden verwacht waardoor de milieu- en volksgezondheidsvoordelen van biogasfabrieken op basis van mest, slib en organisch afval verder zullen toenemen;
7.
is van mening dat deze milieuvoordelen ook kunnen leiden tot een grotere acceptatie van de veehouderij, die veel problemen ondervindt door het toenemende aantal klachten van buren en de publieke opinie;
8.
wijst erop dat biogasinstallaties op basis van mest, slib en organisch afval kunnen leiden tot hogere percentages uitloging van ammonia, maar verklaart dat dit neveneffect betrekkelijk eenvoudig kan worden ingedamd en dat preventieve maatregelen terzake moeten worden geïntegreerd in de nationale wetten betreffende biogasinstallaties alsmede in subsidieregelingen voor biogasinstallaties;
Economische levensvatbaarheid en ondersteuningsmaatregelen 9.
spreekt opnieuw als zijn mening uit dat alle financiële steun voor biogasinstallaties gebaseerd dient te zijn op het rendement, de technische ontwikkeling en de positieve bijdrage aan de broeikasgasreductie, de toegevoegde waarde in plattelandsregio’s en andere economische en milieutechnische voordelen van de installaties;
10. onderstreept dat voorrang dient te worden gegeven aan biogasproductie op basis van dierlijke mest, slib en dierlijke en organische afvalstoffen, omdat de duurzaamheids- en milieuvoordelen van deze methoden onmiskenbaar zijn; 11. merkt op dat de optimale omvang van een biogasfabriek afhangt van verschillende omstandigheden die bepalend zijn voor de schaalvoordelen en dat die omstandigheden grondig dienen te worden bestudeerd; 12. benadrukt dat een van de voorwaarden voor biogasproductie is dat steun wordt verleend aan grootschalige vernieuwing van stallen om te voorkomen dat er stro terechtkomt in de mestproductielijn en indien noodzakelijk dagelijkse verwijdering mogelijk te maken; 13. benadrukt dat het zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit economisch perspectief het beste zou zijn wanneer beheerders van biogasfabrieken alle beschikbare organische materialen combineren en gebruiken; PE398.436v01-00
NL
6/13
PR\697371NL.doc
14. verklaart dat de financiële steun aan uitsluitend op planten gebaseerde biogasinstallaties onder zorgvuldig toezicht moet worden voortgezet maar voortaan moet worden geconcentreerd op de meest geavanceerde en efficiënte fabrieken of systemen om het economische en technische voordeel voor Europa op dit terrein zeker te stellen en toekomstmogelijkheden te kunnen verkennen; 15. verzoekt de Commissie te laten weten hoe voor energiegewassen criteria voor economisch en milieurendement en voor duurzaamheid kunnen worden ingevoerd die ertoe leiden dat deze betrekkelijk nieuwe techniek milieuvriendelijker wordt en dat voldoende aandacht voor zorgen rond voedselproductie en -aanbod is gewaarborgd, 16. herinnert de lidstaten en de Commissie eraan dat verdere stimulering van biogas niet mogelijk is zonder aanvullende financieringen en dat deze fondsen dienen te worden besteed aan onderzoek en ontwikkeling, promotie van de resultaten van specifieke projecten aan installaties en meer steun voor ‘groene stroom’ en ‘groen gas’; 17. herinnert eraan dat de lidstaten die ‘groene energie’ met toereikende prijssubsidies of andere maatregelen extra stimuleren ook het meeste succes boeken bij de promotie van biogas; 18. meent dat de productie van ‘groen gas’ op dezelfde wijze moet worden gesubsidieerd als ‘groene stroom’; 19. eist van de Commissie en de lidstaten de verzekering dat fondsen uit Europese en nationale programma’s worden besteed aan de meest doelmatige en duurzame installaties, in het bijzonder aan centrales die elektriciteit en warmte produceren of aan de installatie van voorzieningen en netwerken waarmee biogas wordt opgewaardeerd en aan het aardgasnet wordt geleverd; 20. is van mening dat vereenvoudiging van de procedures voor de handel in CO2-emissies aanmerkelijk kan bijdragen tot de economische levensvatbaarheid en duurzaamheid van biogasfabrieken; 21. benadrukt dat biogasinstallaties een uitkomst kunnen zijn voor boeren die nog niet over voldoende opslagcapaciteit voor mest beschikken om dit probleem op een economisch levensvatbare wijze op te lossen; 22. verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat de oprichting van biogasfabrieken en de uitgifte van vergunningen voor het gebruik van organisch afval en slib niet worden gehinderd door onnodig langdurige bureaucratische procedures en regelingen; 23. moedigt boeren aan samen te werken bij de oprichting en exploitatie van biogasfabrieken; Noodzaak tot herziening van EU-wetgeving
PR\697371NL.doc
7/13
PE398.436v01-00
NL
24. eist dat de Commissie en de lidstaten een samenhangend biogasbeleid ontwikkelen en verzoekt de Commissie een specifiek verslag uit te brengen over biogas en de bevordering van de toepassing ervan in Europa, waarin de wijzigingen in Europese en nationale wetgeving worden geschetst die noodzakelijk zijn om verdere uitbreiding van de biogassector mogelijk te maken, de meest doelmatige manieren worden aangewezen om Europese fondsen en programma’s aan te wenden en goede praktijkvoorbeelden worden gepresenteerd; 25. bepleit aanneming van een EU-richtlijn inzake biogasproductie die de volgende elementen dient te bevatten: a) specifieke doelstellingen voor het aandeel van agrarisch biogas binnen de totale doelstelling voor de productie van hernieuwbare energie, bijvoorbeeld in de vorm van het percentage verwerkte mest uit de veehouderij, waarbij rekening wordt gehouden met de agrarische omstandigheden en situatie in de lidstaten, b) jaarcijfers en -verslagen over de agrarische productie van biogas die het mogelijk maken te beoordelingen of de doelstellingen worden bereikt, c) maatregelen voor de bouw en promotie van biogasinstallaties op basis van een nationale of regionale effectbeoordeling, waardoor die installaties worden bevorderd die nationaal en/of regionaal de grootste milieuvoordelen opleveren en economisch duurzaam zijn; in alle plannen dienen maatregelen voor de verspreiding en bekendmaking van resultaten van eerdere ervaringen of demonstratieprojecten te worden opgenomen; indien de wetgeving inzake regionale en plattelandsontwikkeling de financiering van zulke maatregelen niet toelaat, moet de wetgeving worden veranderd, d) de lidstaten dienen nationale en regionale plannen aan te nemen om wettelijke en bestuurlijke belemmeringen weg te nemen; zo mag bijvoorbeeld aardgas of een andere fossiele brandstof niet de voorkeur krijgen in gebieden waar de verkoop van warmte uit biogas ten behoeve van stadsverwarming haalbaar is, e) aanbevelingen voor het minimumniveau en het jaarlijkse aanpassingsmechanisme van de vergoedingen voor ‘groene stroom’ en ‘groen gas’, die hoog genoeg moeten zijn om de noodzakelijke stimulerende werking te hebben op investeringen in biogasfabrieken; een deel van de vergoeding zou kunnen worden gegarandeerd via groenverklaringen; 26. dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk een ontwerp te presenteren voor een bioafvalrichtlijn met kwaliteitsnormen; nodigt de Commissie uit de mogelijkheid van een gezamenlijke biogas- en bioafvalrichtlijn te onderzoeken; 27. verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor wetgeving inzake het gebruik van reststoffen uit biogasinstallaties; verzoekt de Commissie te waarborgen dat het in biogasinstallaties gebruikte organische materiaal het gebruik van reststoffen niet verhindert; verzoekt de Commissie te overwegen het gebruik van groeiversterkende middelen met zware metalen in diervoeders te verbieden indien blijkt dat dit in heel Europa een probleem is bij later gebruik van biogasreststoffen in het veld; 28. verzoekt de Commissie te waarborgen dat de IPPC-richtlijn, de richtlijnen betreffende nitraten en zuiveringsslib, de Kaderrichtlijn water, de vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn en PE398.436v01-00
NL
8/13
PR\697371NL.doc
de wetgeving inzake zware metalen doeltreffend worden gehandhaafd in alle lidstaten en regio’s, waardoor biogasinstallaties op basis van mest en slib aantrekkelijker worden; 29. eist dat de Commissie zo spoedig mogelijk een strategie presenteert om biogasinstallaties te doen opnemen in het Kyotomechanisme, bijvoorbeeld door middel van groenverklaringen, speciale premies of heffingskortingen voor elektriciteit en warmte uit biogasinstallaties, of andere maatregelen; wijst erop dat dit de kosteneffectiviteit van biogasinstallaties zal verhogen en tegelijkertijd de inspanningen van de landbouw op het gebied van klimaatverandering transparanter zal maken; 30. verzoekt de Commissie de levering van biogas aan aardgasnetten te bevorderen door middel van aanbevelingen of een richtlijn; 31. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk haar voorstellen te presenteren voor verdere uitbreiding van het gebruik van dierlijke en agrarische bijproducten voor de productie van biogas, zoals aangekondigd in het ‘Actieplan biomassa’; 32. eist dat lidstaten die in bestaande nationale ontwikkelingsprogramma’s geen of onvoldoende maatregelen in het vooruitzicht stellen, worden verplicht in hun tussentijdse evaluatie van bestaande programma’s voor regionale en plattelandsontwikkeling biogas op te nemen en acties voor de toekomst te presenteren; 33. verzoekt de Commissie uiterlijk op 15 december 2008 een samenhangend verslag over de biogasproductie in Europa aan te bieden aan het Europees Parlement, waarin rekening wordt gehouden met bovenstaande voorstellen en de vooruitgang die is geboekt; 34. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen en regeringen van de lidstaten.
PR\697371NL.doc
9/13
PE398.436v01-00
NL
TOELICHTING Voordelen van biogas voor milieu en economie I. Algemene kenmerken van de biogasproductie in de Europese Unie In deze tijd van exploderende olieprijzen, stijgende aardgasprijzen en een aanzienlijke afhankelijkheid van energie-invoer, treffen steeds meer landen stimulerende wettelijke maatregelen ter benutting van het energiepotentieel van biogas, dat overeenkomsten vertoont met aardgas en het kan vervangen (biogas bevat 55% tot 65% methaan). Biogas dat wordt geproduceerd in geïntegreerde agrarische fabrieken speelt een belangrijke rol in het biologische energieaanbod en kan dienen als universele energiebron. Na verhoging van de methaanconcentratie kan gezuiverd biogas worden gebruikt voor mechanische aandrijving en daarmee voor de opwekking van elektriciteit (verlichting van gebouwen en veehouderijcomplexen); verbranding van het biogas levert warmte op die kan worden gebruikt voor verwarmings- en droogdoeleinden (kunststofhuizen, broekassen, graansilo’s, biggenfokkerijen, openbare voorzieningen). Biogas kan ook worden gebruikt als brandstof voor koude-installaties (koelkasten) of voor brandstofcellen. Opgewaardeerd biogas kan onder hoge druk worden gebruikt als biobrandstof voor wegvoertuigen. Biogas is per hectare biomassa tweemaal zo effectief als biodiesel. Momenteel zijn er ongeveer 4242 biogasinstallaties op de schaal van landbouwbedrijven en rond 26 gecentraliseerde biogasfabrieken in de EU, maar met grote verschillen tussen de lidstaten. De biogasproductie is het hoogst ontwikkeld in Duitsland, België, Oostenrijk en Denemarken. In de meeste landen overheersen de biogasinstallaties bij landbouwbedrijven, maar in Denemarken is het grootste deel van de productie afkomstig uit gecentraliseerde biogasfabrieken. De jaarlijkse productie uit agrarische biogasinstallaties werd in Europa medio 2007 geschat op 1,85x109 m3 biogas (met een methaangehalte van 65%). Het potentieel voor biogasproductie op basis van mest bedraagt in de EU 827 PJ (petajoule), terwijl er momenteel maar ongeveer 50 PJ wordt geproduceerd uit dierlijke mest, energiegewassen en organisch afval bij elkaar. Dit betekent dat er mogelijkheden zijn voor een toename met een factor 14 alleen al op basis van dierlijke mest. II. Milieuaspecten Biogas uit mest biedt talrijke milieuvoordelen, zoals vermindering van de methaan- en CO2uitstoot, vermindering van de uitstoot van vaste deeltjes en stikstofoxiden, veel minder stankoverlast, minder ongezond slib en een veel betere bemestingscapaciteit van de stikstof in de behandelde mest, waardoor minder stikstof nodig is om hetzelfde vruchtbaarheidverhogende effect te bereiken. De productie van biogas (en zodoende van methaan) in een gesloten, beheerst systeem zoals een biogasinstallatie – alsmede de daaropvolgende benutting van het biogas als hernieuwbare energiebron door verbranding – heeft een zeer positieve uitwerking op de emissiebalans van PE398.436v01-00
NL
10/13
PR\697371NL.doc
broeikasgassen. Onder normale omstandigheden leidt de opslag en toepassing van dierlijke mest tot een aanzienlijke methaanuitstoot; door de opvang van het biogas in biogasinstallaties wordt de totale agrarische methaanuitstoot verminderd in vergelijking met een scenario zonder biogasinstallaties. Wanneer het methaan middels verbranding wordt omgezet in energie en kooldioxide (CO2) is er sprake van een ‘negatieve’ bijdrage aan het broeikaseffect, omdat CO2 vele malen minder schadelijk is dan methaan en omdat de energie uit de verbranding van biogas de plaats inneemt van fossiele energiebronnen. CO2-emissies uit hernieuwbare energiebronnen (zoals de verbranding van stro, hout en biogas) worden als neutraal beschouwd omdat dezelfde hoeveelheden CO2 die worden uitgestoten bij verbranding in beginsel eerst zijn geassimileerd door de planten die de biomassa hebben geproduceerd. Waterstofsulfide (H2S) is waarschijnlijk de stof in biogas waar bij een discussie over mogelijke gevaren de meeste aandacht naar uitgaat. Er bestaan verschillende methoden waarmee de concentratie H2S in biogas kan worden verlaagd: ofwel het biogas zelf wordt gereinigd, bijvoorbeeld in een zuiveringsinstallatie, of er wordt een geringe hoeveelheid (circa 4%) lucht aan het biogas toegevoegd in een tank – bijvoorbeeld een gesloten, gasdichte slibopslagtank – waarin bacteriën aan het sliboppervlak de H2S opnemen. Bijkomend voordeel van laatstgenoemde methode is dat de zwavel in het slib behouden blijft als latere plantenvoeding. Ook andere stoffen kunnen in kleine hoeveelheden in biogas aanwezig zijn. Stikstof (N2) en zuurstof (O2) kunnen voorkomen in concentraties tot een paar procent (dit is gewoonlijk het geval wanneer lucht wordt toegevoegd voor de ontzwaveling), maar deze gassen vormen uiteraard geen bedreiging voor het milieu. Waterstof (H2) kan ook in geringe hoeveelheden aanwezig zijn maar verdwijnt tijdens de verbranding. Van twee potentieel schadelijke gassen, koolmonoxide (CO) en ammonia (NH3), kunnen eveneens sporen aanwezig zijn, maar bij een veilig en beheerst verbrandingsproces wordt CO volledig geneutraliseerd. De hoeveelheid ammonia is verwaarloosbaar klein in vergelijking met de mogelijke stikstofreductie in het milieu als gevolg van de verbeterde benutting van biologische mest in vergelijking met onbehandeld slib. Als het lekken van biogas uit de installaties doeltreffend wordt voorkomen en als de verbranding van biogas onder optimale omstandigheden plaatsvindt, zijn de emissiegevolgen van de omzetting van organische biomassa in biogas door anaerobische vergisting over het algemeen beslist positief. Dit komt niet alleen door de vermindering van de CO2-uitstoot als gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen, maar ook door een netto reductie van andere emissies (methaan en dergelijke) uit dierlijke mest, enzovoort, in vergelijking met een situatie zonder biogasfabriek. III. Energieaspecten en de noodzaak van Europese en nationale steun De biogasopbrengst uit dierlijke meststoffen is tamelijk laag (40-90 m3/t (kubieke meter per ton), die uit graanproducten veel hoger (170-220 m³/t) en uit materialen uit de voedingsindustrie (voornamelijk slachtafval en -bijproducten) zelfs nog hoger (250-480 m³/t). Met een combinatie van verschillende biogasgrondstoffen is een minimumopbrengst van 120 m³/t wenselijk. De technologieën voor mestverwerking en biogasproductie hebben elementen gemeen en het verdient daarom aanbeveling de steun voor de oprichting van biogasinstallaties te koppelen aan de verwerking van dierlijke mest maar ook aan het gebruik PR\697371NL.doc
11/13
PE398.436v01-00
NL
van andere grondstoffen zoals organisch afval en energiegewassen zonder voedingsdoeleinden. De vergistingseenheden kunnen gelijktijdig verschillende soorten afval behandelen, voornamelijk vloeibare en vaste meststoffen gemengd met uiteenlopende organische afvalstoffen. De winstgevendheid van de biogasproductie is negatief, zowel bij installaties op de schaal van landbouwbedrijven als bij gecentraliseerde biogasfabrieken. Tot de opbrengsten behoren de waarde van het biogas zelf in de vorm van warmte en elektriciteit en de waarde van de toegenomen stikstofconcentratie in de mest op het veld. Grotere biogasinstallaties die biogas van buiten ontvangen, hebben de mogelijkheid aanvullende inkomsten te realiseren met de mestwaarde van N, P en K, met ‘entreegelden’ en met de waarde van de CO2e-reductie. In sommige lidstaten van de EU kunnen biogasfabrieken inkomsten genereren uit de verkoop van groenverklaringen. Aan de uitgavenkant zijn zowel de investeringen als de operationele kosten aanzienlijk. De winstgevendheid en het concurrentievermogen van een biogasinstallatie worden voornamelijk bepaald door de – meestal door de staat vastgestelde – verkoopprijs van de opgewekte elektriciteit. In Hongarije is bijvoorbeeld de prijs voor groene stroom vastgesteld op 0,09 EUR per kWh (kilowattuur) voor alle hernieuwbare energiebronnen, terwijl in Duitsland deze prijs – met mogelijke bonussen – circa 0,20 EUR per kWh bedraagt, twee keer zoveel als in Hongarije terwijl de groothandelsprijzen voor elektriciteit vrijwel gelijk zijn. De door de staat vastgestelde verkoopprijs is in veel gevallen ontoereikend voor een duurzame biogasproductie. Uit analyses blijkt dat de waarde van de CO2e de economie van installaties op de schaal van landbouwbedrijven bijna in evenwicht kan brengen en ongeveer de helft van het economische verlies van de gecentraliseerde fabrieken kan dekken. Opheffing van de overgangskosten voor de handel in CO2e zou niet alleen de winstgevendheid van de biogasproductie ten goede komen, maar ook de nationale boekhouding van de CO2e-productie. Toch toont de negatieve winstgevendheid duidelijk aan dat biogasproductie niet levensvatbaar is zonder aanzienlijke financiële steun uit Europese en nationale bronnen. Investeringen dienen met verschillende maatregelen te worden gestimuleerd, waaronder EU-financiering voor regionale en plattelandsontwikkeling. De belangrijkste factor is echter de door de staat vastgestelde prijs van ‘groene stroom’, die toereikend moet zijn om duurzaamheid te waarborgen en een echt stimulerende werking moet hebben. Maar de Europese en nationale fondsen moeten verstandig besteed worden. Alle financiële steun voor biogasinstallaties dient te zijn gebaseerd op hun rendement, technische ontwikkeling en positieve gevolgen voor het broeikaseffect en andere milieuvoordelen. IV. Noodzaak van een nieuwe biogasrichtlijn en herziening van wetgeving Zowel de Europese als de nationale wetgeving dient te worden herzien om het opzetten en exploiteren van biogasinstallaties in de gehele EU mogelijk te maken:
Allereerst is er een EU-richtlijn inzake biogasproductie nodig, met specifieke doelstellingen voor het aandeel van agrarisch biogas binnen de totale doelstelling voor de productie van hernieuwbare energie, statistische elementen, maatregelen voor de bouw en promotie van biogasinstallaties op basis van een nationale of regionale effectbeoordeling, maatregelen voor de verspreiding en bekendmaking van resultaten van eerdere ervaringen, een oproep om nationale en regionale plannen aan te nemen om wettelijke en bestuurlijke
PE398.436v01-00
NL
12/13
PR\697371NL.doc
belemmeringen weg te nemen en aanbevelingen voor het minimumniveau en het jaarlijkse aanpassingsmechanisme van de vergoedingen voor ‘groene stroom’ en ‘groen gas’.
De wetgeving inzake het gebruik van reststoffen uit biogasinstallaties dient te worden herzien.
Er dient te worden overwogen het gebruik van groeiversterkende middelen met zware metalen in diervoeders te verbieden indien blijkt dat dit in heel Europa een probleem is bij later gebruik van biogasreststoffen in het veld.
Doeltreffende handhaving van de IPPC-richtlijn, de richtlijnen betreffende nitraten en zuiveringsslib, de Kaderrichtlijn water, de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de wetgeving inzake zware metalen is van cruciaal belang.
Er is een strategie nodig om biogasinstallaties te doen opnemen in het Kyotomechanisme.
Er dient EU-brede wetgeving te worden ingevoerd die waarborgt dat biogas – opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit – kan worden geleverd aan het aardgasnet.
Er zijn voorstellen nodig voor verdere uitbreiding van het gebruik van dierlijke bijproducten voor biogas, zoals aangekondigd in het ‘Actieplan biomassa’,
Lidstaten moeten biogas opnemen in hun tussentijdse evaluatie van bestaande programma’s voor regionale en plattelandsontwikkeling en acties voor de toekomst voorstellen. Strategieën voor plattelandsontwikkeling, met inbegrip van LEADERprojecten, moeten ontwikkelingsscenario’s bevatten voor biomassa- en biogasbedrijven;
De Commissie dient uiterlijk op 15 december 2008 een samenhangend verslag over de biogasproductie in Europa aan te bieden aan het Europees Parlement, waarin rekening wordt gehouden met bovenstaande voorstellen en de vooruitgang die is geboekt;
Er zijn inspanningen vereist om onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratieprojecten te financieren.
Het ontwerpverslag is ook besproken met onafhankelijke deskundigen en instanties van lidstaten die enorm hebben geholpen bij het ophelderen van bepaalde aspecten van een toekomstig biogasbeleid.
PR\697371NL.doc
13/13
PE398.436v01-00
NL