Europa als leerproces
Interview met Joep Leerssen Mark Opmeer en Ingeborg Visscher In een tijd dat het politieke Europa het zwaar te verduren heeft en het nationalisme binnen de Europese Unie springlevend is nodigt Skript hoogleraar Joep Leerssen (1955) uit voor een gesprek over begrippen zoals cultuur, identiteit en nationalisme teneinde het Europese zelfbeeld te verkennen. Joep Leerssen is als hoogleraar moderne Europese letterkunde werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam en won in 2008 de prestigieuze Spinozaprijs voor zijn onderzoek naar imagologie, Ierland en het cultureel nationalisme. U schenkt in uw werk veel aandacht aan de dubbelzinnige manier waarop veel wetenschappers omgaan met cultuur. Wat is er volgens U zo problematisch aan de manier waarop ondermeer historici omgaan met dit begrip? Als het gaat om de definiëring van het begrip cultuur bestaat er een dubbelzijdig probleem. Om te beginnen wordt er in de geschiedenis, als je kijkt naar de dynamiek van historische gebeurtenissen, geprobeerd te verklaren waarom iets veranderd is. Wij zoeken dus naar ‘agencies’. En over het algemeen hebben wij niet geleerd om aan cultuur historische ‘agency’ toe te schrijven. Het is iets dat veranderingen weerspiegelt, dat de veranderingen ondergaat en uit, maar het staat altijd aan de recipiërende, passieve kant. Dat cultuur zelf invloed kan uitoefenen is een beetje contra-intuïtief. De meeste historici zullen met een milde glimlach toegeven dat cultuur ook een actieve rol, een ‘agency’, heeft, maar ze doen er vervolgens niets mee. Historici zien cultuur altijd als datgene wat verklaard moet worden en zien factoren zoals samenleving, economie, de machtsverhoudingen, de behoeftes als datgene wat de verklaring aanreikt. Cultuur staat altijd aan de passieve kant van deze vergelijking. Ik denk dus dat er een tegengeluid nodig is, om de zaak een beetje in evenwicht te krijgen. In veel gevallen zijn maatschappelijke gebeurtenissen vooraf bedacht met behulp van intellectuele bespiegelingen en verstrekt door middel van ideeënverkeer, en niet achteraf geïnterpreteerd. Het tweede probleem is dat we het begrip ‘cultuur’ nooit hebben geoperationaliseerd. Wat is cultuur? Dat is een vaag wolkje. Dat kan een balletvoorstelling zijn, een schilderij in het Rijksmuseum of het midwinterhoornblazen in de Achterhoek. Het is dus heel moeilijk om zo’n vaag begrip tot handvat te maken voor je historische analyse. Daarom heb ik in de afgelopen tien jaar een inventarisatie gemaakt van de betekenis die mensen toeschrijven aan het begrip ‘cultuur’. Ik heb geprobeerd die complexiteit te
107
Schetsen uit de Kostbare Kleihuizen 1846 (bron: UB Leiden)
Quentin Skinner (bron: tcs.cam.ac.uk) Joep Leerssen (foto: Mark Opmeer) Skript Historisch Tijdschrift 32.2 32.1
97 108 45
reduceren tot een werkbaar cultuurbegrip, waarmee je ook de ‘agency’ van cultuur beter in kaart kunt brengen. En hoe luidt uw definiëring van het begrip ‘cultuur’? Ik heb geen definitie, maar wel een beschrijving. Die komt voort uit de systeemtheorie van Niklas Luhmann en stelt dat cultuur een menselijke bezigheid is die de neiging heeft tot zelfreflectie. Dat wil zeggen, je bent iets aan het doen en tegelijkertijd kun je nadenken over wat je aan het doen bent. En hoe meer je reflecteert, hoe minder het natuur wordt en hoe meer cultuur. Iets waar we bijvoorbeeld nauwelijks over nadenken is onze slikreflex, dat ligt vast in onze lichamelijkheid en is puur natuur. Tafelmanieren zijn daarentegen uitermate cultureel. Een collega vatte dit ooit op een mooie manier samen: ‘cultuur is alles wat je ook anders zou kunnen doen.’ Uitgaande van die gedachte heb ik gekeken naar de nationale instrumentalisering van cultuur en vastgesteld dat dit proces begint met een geïntensiveerde vorm van reflectie, die ik ‘de cultivering van cultuur’ noem. Het werkbegrip ‘de cultivering van cultuur’ heb ik onderverdeeld in vier kunstmatige velden, namelijk: taal, teksten, dingen en gedragingen. Ik geloof dat ik daar heel weinig mee uitsluit. Verder kijk ik naar drie gradaties, drie vormen van intensiteit waarmee dat gecultiveerd kan worden: inventarisatie, procreatie en propaganda. Om een voorbeeld te geven: bij taal begint dat met woordenboeken, vervolgens gaat men nadenken over de standaard van de nationale schrijftaal en de derde gradatie is taalonderwijs op school. Het doorlopen van deze drie vormen van intensiteit kun je zo op ieder cultuurveld toepassen. Dit vormt samen een matrix waarin ik volgens mij in een beperkt aantal coördinaten veel ontwikkelingen heb kunnen plaatsen die belangrijk waren in de negentiende eeuw. Het is interessant dat U deze ‘cultivering van cultuur’ aan het begin van de negentiende eeuw plaatst. In voorgaande eeuwen was in Europa namelijk reeds sprake van zelfreflectie en een cultureel besef. Elementen als geloof, taal, geografie en politieke theorie werden bijvoorbeeld ingezet als middel om zichzelf te onderscheiden van de ander. Wat maakt volgens U de negentiende eeuw in dit opzicht zo bijzonder? Je kunt jezelf afvragen, is de natie van alle tijden? Maar je kunt ook vragen, is het reflecteren op cultuur van alle tijden? Tot op zekere hoogte is dit zo. Je moet ook niet het idee hebben dat in 1800 ineens alles anders wordt. De meeste mensen die in 1800 werkzaam zijn, kunnen terugvallen op voorlopers uit de zeventiende en achttiende eeuw. Een interessant voorbeeld is het taalpurisme van Simon Stevin (1548-1620) die Nederlandse termen in de wiskunde heeft geïntroduceerd. We hebben ook voorbeelden van historische literatuur in P.C. Hooft (1581-1647) en in Joost van den Vondel (1587-1679). Er zijn dus wel degelijk vroegere vormen van culturele reflectie en daar wil ik absoluut mijn kop niet voor in het zand steken. Desalniettemin denk ik dat er rond 1800 sprake is geweest van een soort ‘tipping point’. Er is sprake van een veranderende densiteit. Vergelijk het met slagroom kloppen. Je hebt een schaal met room en na langdurig en hard kloppen wordt het opeens slagroom. Dat is het ‘tipping point’. Bovendien zijn er twee bijkomende factoren: de opkomst van het historisme (de reflectie wordt historisch), en de
109
gedachte van de volkssoevereiniteit: dat de staat er is voor het volk. Dat zijn ideologische omslagpunten die in 1800 echt veranderen en die dus ook hun weerslag hebben op de manier waarop cultuur wordt gecultiveerd. Deze ‘cultivering van cultuur’ hangt dus sterk samen met de opkomst van de natie? Absoluut. Maar ook op het vlak van ‘de natie’ is sprake van dubbelzinnigheid. Beter gezegd een driedubbelzinnigheid. Het begrip ‘natie’ draagt drie betekenissen die op drie verschillende historische momenten ontstaan, maar met elkaar versmolten raken. De eerste betekenis is de manier waarop een ‘wij-groep’ verschilt van buitenstaanders. Dat is oeroud, waarschijnlijk zo oud als de mensheid. Voorbeelden hiervan zijn talrijk, denk maar aan het Oude Testament. Maar de grenzen van die ‘wij-groep’ zijn niet duidelijk afgebakend. Dat kan een kleine groep zijn, of een etnische groep, maar ook een clan. Een tweede betekenis van natie is: de onderdanen, het volk dat geregeerd wordt. Dit zie je bij regimes die sterk hiërarchisch zijn opgebouwd. Je hebt de koning, de adel, de geestelijkheid en de rest is het betalende volk. En ergens in de achttiende eeuw komt daar het begrip ‘natie’ voor. Dit is het natiebegrip dat ook door Rousseau wordt uitgewerkt in zijn contrat social en dat aan de wortel ligt van de Franse Revolutie. Het is een universeel, democratisch idee van ‘het volk’. En ten derde heb je nog de natie als culturele continuïteit die voorgeslacht en kinderen tot een communicatiegemeenschap bijeenhoudt. Dat gebeurt ergens in de periode tussen Herder en Fichte en is zeer sterk aan de taal gebonden. Die drie dimensies raken ergens in de latere periode van Napoleons regering met elkaar versmolten. Ik beschrijf dit proces altijd als het bakken van een cake: je hebt bloem, eieren, boter en melk. Het wordt door elkaar geklutst, gaat de oven in en er komt een cake uit. Zo worden die drie verschillende collectieve identiteiten samen in Napoleons oven geschoven en het nationalisme komt eruit. Het nationalisme is twee eeuwen later nog altijd springlevend in Europa, terwijl het er in de twintigste eeuw op leek dat het nationalisme zijn beste tijd had gehad. Vindt U dit een opmerkelijke ontwikkeling? Het is wel opmerkelijk, maar niet verbazingwekkend. Ik heb in de jaren zeventig gestudeerd en men ging toen uit van een driedeling in de wereld: het Westen, het communisme en de ex-koloniën. Alle politieke conflicten werden op die drie zaken gerangschikt. Kort gezegd bezag men alles vanuit de strijd tussen liberalisme en communisme. Daar paste het nationalisme nauwelijks tussen. Terugblikkend moeten we wellicht zeggen dat dit een kunstmatige periode was van verdoving tussen 1945 en 1989 waarin het nationalisme vanwege bepaalde omstandigheden stil lag, maar waarna het alsnog zijn vooroorlogse loop heeft genomen. Wat wel opmerkelijk is, en waar ik ook grote vraagtekens bij plaats, is dat deze ontwikkeling zich gelijktijdig voordoet in zowel het voormalige Oostblok als het Westen. Men is geneigd de blik voornamelijk op het Oosten te richten, maar in het Westen zie je soortgelijke ontwikkelingen. Denk bijvoorbeeld aan de
Skript Historisch Tijdschrift 32.2
110
opkomst van de Lega Nord in Italië, de devolutiegedachte in Groot-Brittannië, maar ook het sterke devolueren van Spanje na Franco. Je laat de bankschroeven van de Koude Oorlog los en ook hier is het nationalisme direct weer terug. Minder scherp geslepen dan voorheen, vanwege de vrees voor totalitaire systemen, maar blijkbaar werd er wel gewacht op een verandering van het politieke klimaat om opnieuw, zoals de sneeuwklokjes in de lente of Dracula na zonsondergang, de kop op te steken. Dat die parallellen tussen West en Oost zich ondanks hun verschillende ideologische omstandigheden hebben voorgedaan vind ik heel fascinerend en daar zou meer over nagedacht mogen worden. Waar komt die cognitieve zuigkracht van het nationalisme vandaan? Het kan een ingesleten denkpatroon zijn. Dit valt uit te leggen in termen van ‘doxa’ of ‘habitus’. Wij zijn nationalistisch zoals de Middeleeuwers religieus waren. Je denkt er verder niet bij na. Het is een cognitief gegeven, dat we vanaf de eerste Belgenmop, de eerste Suske & Wiske en Kuifje albums, de eerste televisieprogramma’s en toeristenbrochures, deze ideeën er in een zó vroeg stadium van socialisatie ingehamerd krijgen, dat we zelfs vergeten zijn waar we die beelden geleerd hebben. Denkt U dat we door bewustwording van dergelijke onbewuste processen in staat zijn boven die doxa’s uit te stijgen of is dit zo inherent aan de mens dat dat eigenlijk onmogelijk is? De wetenschap is ‘denken+’, dat wil zeggen, je denkt, maar je reflecteert op je eigen denken en je houdt je eigen vooronderstellingen kritisch tegen het licht. De vraag is nu hoe de wetenschappelijke poging om onberedeneerde vooronderstellingen te ontstijgen zich verhoudt tot wat in de samenleving als geheel plaats vindt. En ik ben in die zin van de ouderwetse stempel, dat ik een opvoedende taak voor de wetenschap zie weggelegd. Ik ben me er van bewust dat dit niet één, twee, drie gebeurt, maar het kan wel. Een goed voorbeeld daarvan is het feminisme. Dat is ook begonnen met een aantal individuen, zoals John Stuart Mill en Simone de Beauvoir, die een aantal inzichten krijgen en een hele tijd lang als zeurende brilsmurfen aan de zijlijn staan om hun boodschap te verkondigen. Langzaam maar zeker komt die boodschap aan en leren mensen op hun zeer diep ingesleten denkpatroon te reflecteren en die te wijzigen. Literatuur kan een belangrijke rol spelen in de constructie van zelfbeelden. De Britse schrijfster A.S. Byatt heeft gezegd dat ze Europees is geworden door het lezen van Europese literatuur. Hoe belangrijk is de hedendaagse literatuur volgens U voor het creëren van een Europees bewustzijn? De voornaamste culturele dragers van zelfbeelden zijn de laatste dertig jaar verschoven van de literatuur naar de film. A.S. Byatt is natuurlijk een groot literator, maar de meeste mensen zullen Possession eerder als film dan als boek kennen. Het voornaamste narratieve medium voor de constructie van een Europees zelfbeeld van de afgelopen dertig jaar is dus film. Literatuur heeft aan
111
de andere kant wel een enorm lange houdbaarheidsdatum. Een krantenartikel is iedereen na een week vergeten. Schoolboeken gaan ongeveer twintig jaar mee. Een literair canoniek werk van Shakespeare blijft daarentegen ongelooflijk lang bestaan. Ik denk dus dat niet de nieuwe maar de oude literatuur Byatt een Europees bewustzijn gaf. Dat klopt. Byatt noemt de Odyssee, de Arthur-legenden, Vergilius, Racine en Thomas Mann. Het is opvallend dat ze haar huidige Europese identiteit heeft ontleend aan boeken die heel oud zijn… Dit gegeven geeft aan dat je niet kan vastpinnen wat literatuur precies representeert. Representeerde Gijsbrecht van Amstel bijvoorbeeld de Amsterdamse stadscultuur, de Nederlandse cultuur of misschien de Europese cultuur? Werken die al zo lang in circulatie blijven, veranderen in hun context. Er wordt een hele wereld omheen gecreëerd. Het is op zich interessant om te zien dat Byatt al die teksten als Europees identificeert. Eigenlijk kan beweerd worden dat in haar hoofd het omgekeerde is gebeurd: niet zij is Europees geworden dankzij de Europese literatuur, maar zij maakt dankzij haar Europese opstelling de literatuur Europees. In haar hoofd is al een canonvorming aan de gang die het Europees als kristallisatiemodel heeft. Als we kijken naar de manier waarop zelfbeelden worden geconstrueerd, dan is het dus niet zozeer interessant wat er geschreven wordt, als wel hoe de geschreven teksten door mensen gegroepeerd worden. Is er volgens u reeds sprake van een Europees cultureel zelfbeeld, en zo ja, welke factoren hebben bijgedragen aan de totstandkoming hiervan? We kennen natuurlijk al heel lang het eurocentrisme. Maar sinds 1989 zie ik dat de Europese ‘identiteit’ uitgedragen wordt als continent van de morele en van de culturele complexiteit. In de eerste plaats wordt Europa gezien als het continent waarin zowel geleerd is van de successen als van de missers. Europa als leerproces. De successen zijn natuurlijk de Renaissance en de wetenschap. Dat zijn evidente ontwikkelingen waarmee Europa waanzinnig heeft gescoord. Het heeft de basis gelegd voor de daadwerkelijke hegemonie van Europa. Maar een gevolg van deze hegemonie was het plaatsvinden van enorme bloedbaden en andere verschrikkelijke missers. Van het kolonialisme tot de volkerenmoorden in Zuidwest-Afrika tot de systematische uitroeiing van etnische groepen in Auschwitz. Op het ogenblik heeft dit Europese zelfbeeld, dat bestaat uit een gecombineerd besef van oude verworvenheden en een traumatisch verleden, het continent als geheel een ander moreel profiel verschaft dat zich duidelijk onderscheidt van Afrika, Azië en Amerika. Daarnaast wordt Europa gezien als het land van de culturele complexiteit, met name vanwege de vele verschillende talen. Europeanen hebben altijd, zeker vergeleken met de Amerikanen, te maken gehad met grote cultuurverschillen. Het leren omgaan met andere culturen heeft ons geleerd hoe complex de wereld in elkaar steekt. Ook dit besef heeft geresulteerd in de totstandkoming van een typisch Europees zelfbeeld.
Skript Historisch Tijdschrift 32.2
112