Etniciteit en Conflict in Macedonië
Jelmer Kamstra Opleiding Ontwikkelingsstudies Faculteit der Sociale Wetenschappen K.U. Nijmegen Juli 2004
Inhoudsopgave 1 Inleiding.......................................................................................... 4 2 Theoretisch kader............................................................................ 8 2.1 Inleiding ................................................................................................................. 8 2.2 Etniciteit................................................................................................................. 8 2.3 Etniciteit en conflict ............................................................................................ 13 2.4 Een theorie over etnopolitiek conflict ............................................................... 13 2.5 Onderzoeksopzet en werkwijze ....................................................................... 231
3 Een korte geschiedenis van Macedonië ........................................... 25 3.1 Vroege geschiedenis van Macedonië ................................................................. 25 3.2 Recente geschiedenis van Macedonië ................................................................ 26
4 Het belang van etnoculturele identiteit in Macedonië ...................... 31 4.1 De verschillen tussen Albanezen en Macedoniërs............................................ 31 4.2 Benadeling op basis van etniciteit...................................................................... 35 4.3 Open conflict met de staat.................................................................................. 37 4.4 Conclusie: groot belang van etnoculturele identiteit ....................................... 39
5 Prikkels voor etnopolitieke actie..................................................... 40 5.1 Materiële, culturele en politieke benadeling..................................................... 40 5.2 Onderdrukking ................................................................................................... 48 5.3 Conclusie: verscheidene prikkels voor etnopolitieke actie.............................. 51
6 Capaciteit voor etnopolitieke actie.................................................. 53 6.1 Territoriale concentratie .................................................................................... 53 6.2 Mate van organisatie........................................................................................... 54 6.3 Coalities en leiderschap ...................................................................................... 56 6.4 Conclusie: geen eenduidig beeld ........................................................................ 58
2
7 Kansen en keuzes in de politieke omgeving ..................................... 59 7.1 De nationale politieke omgeving ........................................................................ 59 7.2 De internationale politieke omgeving................................................................ 63 7.3 Conclusie: kansen voor conflict aanwezig in de omgeving.............................. 68
8 Conclusie ...................................................................................... 69 8.1 De oorzaken van het conflict in Macedonië...................................................... 69 8.2 De theorie van Gurr: een kritische beschouwing............................................. 70 8.3 Validiteit van de getrokken conclusies.............................................................. 72
Geraadpleegde literatuur ................................................................. 73
3
1 Inleiding Op 13 augustus 2001 werd in Skopje het vredesakkoord van Ohrid getekend waarmee er officieel een einde kwam aan de oorlog tussen de Albanezen en Macedoniërs. Het was een lang verwachte en veel voorspelde oorlog die uiteindelijk toch niet voorkomen heeft kunnen worden. Enerzijds kan dit gezien worden als een falen van zowel intern als extern beleid om de vrede in Macedonië te waarborgen. Een andere visie is dat het uitzonderlijk lang goed is gegaan in Macedonië. Deze laatste visie wordt ondersteund door een artikel in de Volkskrant van 1 September 2003 waar wordt gekopt met: “Macedonië, het vredeswonder van de Balkan”. Het artikel bevat een interview met de heer Niek Biegman die als ambassadeur voor de NAVO aanwezig is in Skopje. Hij schetst een redelijk positief beeld van de situatie in Macedonië, vooral doelend op de goede samenwerking van de internationale organisaties die daar actief zijn om de vrede te bewaren (NAVO, EU, OVSE). Dat de aanwezigheid van deze organisaties nog steeds noodzakelijk is om de vrede te bewaren is er echter ook weer een teken van dat de situatie in het land, twee jaar na het einde van het conflict, nog steeds verre van stabiel is. Voor beide visies valt wel iets te zeggen. Het is in ieder geval een feit dat Macedonië de enige staat is die zich zonder geweld heeft weten los te maken van het voormalige Joegoslavië en tien jaar lang een periode van relatieve rust heeft gekend in een zeer turbulente en soms erg bedreigende omgeving. De voornaamste bedreigingen voor de interne stabiliteit werden gevormd door de oorlogen die in de nabije omgeving werden gevoerd. Ten eerste was er de oorlog in Bosnië die in 1992 volgde op het uiteenvallen van Joegoslavië. Deze oorlog werd in 1995 beëindigd middels het akkoord van Dayton. Ten tweede was er de Kosovo oorlog uit 1998 die in hetzelfde jaar nog beëindigd werd onder druk van de NAVO. Vooral de Kosovo oorlog was een gevaar voor de stabiliteit in Macedonië. Door de gevechten vluchtten veel etnisch Albanezen de grens over naar het aangrenzende Macedonië. Zo nam Macedonië in korte tijd 360.000 Albanese vluchtelingen uit Kosovo op. Veel Macedoniërs voelden zich bedreigd door deze grote toestroom van Albanezen (Ministerie van Buitenlandse Zaken, September 2003). Dit gevoel is makkelijk te verklaren. Macedonië heeft namelijk slechts 2 miljoen inwoners en hiervan is ongeveer 25% Albanees. De toestroom van vluchtelingen uit Kosovo deed het percentage Albanezen dus fors stijgen in zeer korte tijd. Door onenigheden over hoe om te gaan met deze groep mensen werd de toch al slechte relatie tussen Albanezen en Macedoniërs nog slechter. Ondanks oplopende spanningen kwam het niet tot een openlijk conflict hetgeen mede te danken was aan de aanwezigheid van de zogenaamde UNPREDEP-force (United Nations Preventive Deployment). Deze preventieve plaatsing van een internationale troepenmacht in Macedonië, ter voorkoming van een conflict, was een primeur voor de VN. Het mandaat van deze troepenmacht liep echter af op 28 februari 1999 en werd niet verlengd (United Nations, September 2003). Twee jaar na het opdoeken van de UNPREDEP missie is het alsnog tot gevechten gekomen tussen Albanezen en Macedoniërs. Hiermee was de oorlog in Macedonië het derde conflict binnen tien jaar op de Balkan na het uiteenvallen Joegoslavië. In alledrie de oorlogen speelde etniciteit een grote rol. Er stonden elke keer etnische groepen tegenover elkaar. In Bosnië waren er Kroaten, Bosnische moslims en Serviërs betrokken bij het conflict. In Kosovo waren het Serviërs en Albanezen en in Macedonië waren het 4
Albanezen en Macedoniërs. In de berichtgeving over deze conflicten dook vaak de term ‘etniciteit’ op. ‘Etnische groepen’ deden aan ‘etnische zuiveringen’ en er was zodoende sprake van een ‘etnisch conflict’. De oorlogen in de regio van de afgelopen tien jaar worden dan ook vaak bestempeld als etnische conflicten. Vaak is niet duidelijk wat er nu precies onder etniciteit verstaan dient te worden en wat de relatie is tussen etniciteit en conflict. Dit onderzoek moet hier verbetering in brengen. Eén van de wetenschappers die zich bezighoudt met onderzoek op het terrein van etniciteit en conflict is Ted Robert Gurr. Na uitgebreid onderzoek te hebben gedaan naar conflicten rondom minderheden wereldwijd, is hij uiteindelijk gekomen tot het formuleren van een theorie betreffende de oorzaken van etnopolitieke conflicten. Deze theorie biedt een goed uitgangspunt om de situatie in Macedonië mee te beschrijven en te verklaren. Dat dit actueel en relevant is om te doen blijkt voldoende uit de huidige nog steeds instabiele situatie. Een goed begrip van de oorzaken van het conflict is de eerste noodzakelijke stap op weg naar het oplossen van de huidige problemen en het voorkomen van een nieuw conflict dat zeker niet geheel ondenkbaar is in het licht van een eventuele toekomstige onafhankelijke status voor Kosovo. Als op het moment dat Kosovo onafhankelijk wordt de situatie van de Albanezen in Macedonië niet significant is verbeterd zou afscheiding alsnog een optie kunnen worden voor de Albanezen. Dit zal dan vrijwel zeker tot een nieuw conflict leiden. Hoe de informatie die dit onderzoek oplevert eventueel toegepast kan worden om toekomstige conflicten te voorkomen is echter niet mijn focus. De nadruk zal hier liggen op het beschrijven en verklaren van het conflict in Macedonië met behulp van de theorie van Gurr. Deze theorie zorgt voor de afbakening van het onderzoek wat terug te zien is in de centrale probleemstelling en de bijbehorende centrale doel- en vraagstelling.
Probleemstelling Het centrale probleem in dit onderzoek is het gebrek aan inzicht in de relatie tussen etniciteit en conflict in Macedonië. Het gaat hier op zich niet om een nieuw of onontgonnen onderzoeksgebied. Over etniciteit en conflict in het algemeen is al veel gepubliceerd. Ook met betrekking tot Macedonië zijn er publicaties verschenen over etniciteit en conflict. Vaak wordt echter niet duidelijk hoe het één in verband staat met het ander. Er wordt gesproken over etnisch conflict, maar niet over op welke manier etniciteit bij kan dragen aan het ontstaan van een conflict. Het gebrek aan inzicht in de relatie tussen etniciteit en conflict vormt de kennislacune die dit onderzoek tracht te verkleinen. Wat mij voor ogen staat is om aan de discussie over hoe etniciteit en conflict met elkaar in verband staan een zinnige bijdrage te leveren door het conflict in Macedonië vanuit een bepaald oogpunt te verklaren. Dit oogpunt is de theorie van Gurr (2000) waarin de relatie tussen etniciteit en conflict wordt geëxpliciteerd. Aan de hand van deze theorie zal een beschrijving worden gegeven van de situatie in Macedonië. Het onderzoek zal zodoende vooral verklarend van aard zijn. Impliciet is er echter ook sprake van theorietoetsing hoewel dit niet het uitgangspunt van het onderzoek is. Door vanuit een bepaald raamwerk te gaan onderzoeken kan namelijk blijken dat dit raamwerk niet geheel van toepassing is op de lokale situatie, dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond met reacties van respondenten of door informatie uit de literatuur. Het gaat hier
5
uitdrukkelijk niet om het vergelijken van verschillende theorieën. De waarde van de theorie van Gurr zal dus niet worden bepaald door hem af te zetten tegen andere theorieën. De waarde zal worden bepaald door hem te confronteren met de praktijk. Op basis van de bovenstaande probleemstelling kunnen nu de volgende centrale doel- en vraagstelling worden geformuleerd. De doelstelling van het onderzoek luidt als volgt: De doelstelling van dit onderzoek is het leveren van een bijdrage aan het inzicht in de relatie tussen etniciteit en conflict in Macedonië. Het doel is zodoende het opvullen van een kennislacune middels een verklarende case study. Vanuit deze doelstelling is de volgende centrale vraagstelling geformuleerd: Wat zijn de oorzaken van het conflict in Macedonië in 2001 gezien vanuit de theorie van Gurr (2000) over etnopolitieke conflicten en in hoeverre biedt deze theorie een goede verklaring? Om een antwoord op deze vraag te kunnen formuleren moeten er eerst een set deelvragen beantwoord worden. 1) 2) 3) 4) 5)
Hoe ziet de geschiedenis van Macedonië er uit? Hoe groot is het belang van etnoculturele identiteit in Macedonië? Wat zijn de collectieve prikkels voor etnopolitieke actie? Hoe groot is de capaciteit voor etnopolitieke actie? Wat zijn de kansen en keuzes in de politieke omgeving?
Deze set deelvragen vraagt nog om enige toelichting. De eerste vraag wordt gesteld omdat de huidige situatie en het recente conflict naar mijn mening niet goed te begrijpen zijn zonder dit te bezien vanuit een breder historisch perspectief. De gebeurtenissen in het heden vloeien deels voort uit gebeurtenissen in het verleden. Zeker op de Balkan gaat het collectieve geheugen vaak honderden jaren terug waardoor zelfs de verre geschiedenis nog steeds een bepaalde rol speelt in het heden. In de deelvragen twee tot en met vijf is de theorie van Gurr opgenomen. Bij de beantwoording van deze deelvragen zal er gebruik gemaakt worden van de operationalisering zoals die heeft plaatsgevonden binnen het theoretische kader. Aangezien de theorie is gericht op etnopolitieke actie van minderheden zal er hier vooral geschreven worden vanuit het Albanese perspectief. Deze vier deelvragen moeten samen een algemeen beeld scheppen van waarom het tot een conflict is gekomen in Macedonië. Het gaat hier om het macro (lands-) niveau. Ook hier zal het historische perspectief van belang zijn, de verre geschiedenis zal echter grotendeels buiten beschouwing worden gelaten omdat die al onder deelvraag één behandeld wordt. Het historische perspectief zal vooral de tijd van het Joegoslavië onder Tito tot het heden omvatten. Enkele overlappen zullen echter nooit geheel te vermijden zijn.
6
De opbouw van het verslag volgt de volgorde van de deelvragen. Alvorens over te gaan tot het beantwoorden van de deelvragen zal er eerst een hoofdstuk volgen waarin achtereenvolgens het theoretische kader en de opzet en werkwijze van dit onderzoek uiteen worden gezet en toegelicht. Het theoretische kader vormt de basis van het onderzoek, ook wel het analytische kader. Vanuit dit kader zijn de deelvragen geformuleerd. Vervolgens wordt er een deel gewijd aan het aan het verantwoorden en uitleggen van de gebruikte onderzoeksstrategie en de methoden van dataverzameling. Aan de hand van de beantwoording van de deelvragen kan er uiteindelijk een antwoord worden geformuleerd op de centrale vraagstelling. Bij de beantwoording van de centrale vraagstelling zal ook worden gekeken naar de validiteit en geldigheid van de getrokken conclusies.
7
2 Theoretisch kader 2.1 Inleiding De jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw laten een explosieve groei zien van het aantal wetenschappelijke publicaties waarin de term ‘etniciteit’ centraal staat, vooral op het gebied van de politicologie, geschiedenis, sociologie en de culturele antropologie (Eriksen 2002: 1). Een vakgebied dat hier naar mijn mening onterecht buiten beschouwing wordt gelaten is de polemologie. De polemologie staat ook wel bekend onder de naam van vredeswetenschap, wetenschap van oorlog en vrede, vredes- en conflictonderzoek. Het houdt zich bezig met de volgende vragen: - Wat zijn de factoren die oorlog kunnen verklaren? - Wat is er nodig voor vrede? - Wat is er mogelijk? - Kan het nodige ook mogelijk gemaakt worden? (Everts 1989: 6) Een belangrijk kenmerk van dit wetenschapsgebied is dat het interdisciplinair te werk gaat. De genoemde vragen worden dus vanuit verschillende wetenschappelijk disciplines bekeken, hierbij is in principe geen enkel wetenschapsgebied uitgesloten. Al de hiervoor genoemde wetenschapsgebieden die zich bezighouden met etniciteit maken zodoende ook deel uit van de polemologie. Binnen de polemologie wordt etniciteit vooral in relatie tot conflict onderzocht. Over deze relatie bestaat nog wel onenigheid. Het is een ‘de kip en het ei’ verhaal. Is etniciteit een oorzaak van conflict? Of zorgt conflict ervoor dat groepen nadruk gaan leggen op hun eigen etniciteit en op etnische verschillen met de tegenstander? Deze discussie is niet goed te volgen als niet eerst duidelijk is wat er onder etniciteit verstaan dient te worden. Over etniciteit bestaan veel verschillende ideeën en het is een onderzoeksterrein op zich. Het doel is niet om deel te nemen aan het debat over wat er nu wel en niet onder etniciteit verstaan dient te worden, daarom zal er hierna slechts een kort overzicht worden gegeven van wat er in de wetenschappelijke literatuur zoal onder etniciteit wordt verstaan. Vervolgens zal er gekeken worden naar de relatie tussen etniciteit en conflict om een kader te scheppen waarbinnen de opvattingen van Gurr over etniciteit en conflict zijn te plaatsen. Tenslotte zal de theorie van Gurr over de oorzaken van etnopolitieke conflicten worden uitgewerkt. Deze uitwerking vormt het analytische kader van dit onderzoek waar de belangrijkste begrippen worden geoperationaliseerd en met elkaar in verband worden gebracht als afhankelijke en onafhankelijke variabelen.
2.2 Etniciteit 2.2.1 Een korte geschiedenis van de term Dat etniciteit een relatief jong begrip is binnen de wetenschappelijke literatuur staat vast. Dit blijkt alleen al uit het feit dat het woord pas in 1972 voor het eerst werd opgenomen in het Oxford English dictionary waar het “the character or quality of an ethnic group” 8
betekent. Een uitgebreidere definitie wordt het jaar daarop gegeven in de American Heritage Dictionary. Etniciteit wordt hier omschreven als: “1. The condition of belonging to a particular ethnic group; 2. Ethnic pride.” (Shenton, Oktober 2003) Het woord ‘etnisch’ zelf is veel ouder en stamt af van het Griekse woord ethnos wat heiden betekent. In de engelse taal is het lang in deze betekenis van het woord gebruikt. Halverwege de negentiende eeuw treedt hier echter geleidelijk aan verandering in op. De term werd steeds meer in verband gebracht met raciale eigenschappen. In de wetenschap krijgt de term rond die tijd nog nauwelijks aandacht. De eerste grote wetenschapper die er enigszins aandacht aan schenkt is Max Weber (Eriksen 1993: 4). In zijn boek Wirtschaft und Gesellschaft (1922) geeft hij de volgende definitie van ‘etnische groepen’ (in: Turton 1997: 218): “We shall call ‘ethnic groups’ those human groups that entertain a subjective belief in their common descent because of similarities of physical type or of customs or both or because of memories of colonization and migration.” Weber legt met deze definitie de nadruk op het subjectieve aspect van etniciteit, iets wat loodrecht staat op de trend in die tijd waarin de term steeds meer in verband werd gebracht met raciale eigenschappen. De periode van het interbellum kende een wereldwijde groei van het aantal raciale theorieën waardoor Weber’s notie van etniciteit ondergesneeuwd raakte. Pas in de jaren ’50 en ’60 pikken antropologen en sociologen de draad weer op. Langzaam aan kwam het begrip in zwang tot er in de jaren ’70 gesproken kon worden van een echte boom. Etniciteit behoorde tot één van de snelst groeiende studieobjecten binnen de sociale wetenschappen (Turton 1997: 219). Dit stond recht tegenover de ‘Liberal expectancy’ uit het begin van de twintigste eeuw. Veel sociale wetenschappers van toen geloofden er namelijk in dat etniciteit en nationalisme aan belang zouden inboeten en uiteindelijk zouden verdwijnen onder invloed van modernisering, industrialisatie en individualisering (Eriksen 1993: 2; Glazer 1981: 7). Nu kan worden vastgesteld dat precies het tegenovergestelde heeft plaatsgevonden.
2.2.2 Definitie van etniciteit: onenigheid en overeenstemming. De populariteit van het begrip heeft een groot aantal verhandelingen opgeleverd. Een rondgang door de literatuur levert echter geen eenduidig antwoord op de vraag wat etniciteit nu eigenlijk is. Er bestaan honderden verschillende definities die in meerdere of mindere mate met elkaar overeenstemmen. Zo zijn er bijvoorbeeld wetenschappers die beweren dat etniciteit niets nieuws is. Volgens hen is het gewoon een modieuze term om iets wat er altijd al was op een andere manier te beschrijven. Ze duiden op het vervangen van de term ‘stam’ door de term ‘etniciteit’. Dit gebeurde vooral in antropologische studies omdat het spreken over stammen uit de tijd begon te raken. Er is ook een groep wetenschappers die het tegenovergestelde standpunt innemen en verkondigen dat er weldegelijk iets nieuws wordt omschreven met de term etniciteit. Zij zien etniciteit als een modern fenomeen (Turton 1997: 4). Ondanks deze en nog vele andere verschillende opvattingen over etniciteit zijn er echter ook aspecten waarover opvallend veel overeenstemming bestaat. Eriksen (1993: 4)
9
wijst er op dat elke benadering erkent dat etniciteit iets van doen heeft met de classificatie van mensen en met groepsrelaties. Etniciteit wordt namelijk altijd gebruikt om mensen in groepen in te delen. Etniciteit wordt zo een mechanisme van insluiting dan wel uitsluiting waarmee het de perfecte basis vormt voor stereotyperingen, voor het afzetten van ‘wij’ tegen ‘zij’. De relaties tussen groepen zijn van belang omdat er pas sprake kan zijn van etniciteit bij twee of meer groepen die regelmatig met elkaar interacteren. Dit is een logisch gevolg van het in- en uitsluitingprincipe van etniciteit. De verschillende benaderingen onderscheiden zich door verschillende opvattingen over welke relaties er tussen de verschillende groepen bestaan en op basis van welke criteria mensen worden ingedeeld in een bepaalde groep. Een tweede punt waar veel overeenstemming over bestaat is dat etniciteit bestaat uit zowel objectieve als subjectieve componenten. De bovengenoemde definitie van etniciteit uit de American Heritage Dictionary is hier een duidelijk voorbeeld van. De eerste omschrijving is een objectieve categorisering: The condition of belonging to a particular ethnic group. De tweede omschrijving duidt op een subjectief aspect, namelijk: Ethnic pride (Ramezanzadeh 1993: 9). Niet in elke definitie zijn het subjectieve en objectieve aspect gelijk vertegenwoordigd. Sommige auteurs benadrukken het objectieve aspect van etniciteit door bijvoorbeeld te wijzen op lichamelijke kenmerken die verschillen van groep tot groep. Anderzijds zijn er auteurs die niet of nauwelijks geloven in een dergelijke ‘raciale’ of ‘biologische’ vorm van etniciteit en etniciteit meer beschouwen als iets dat alleen in de hoofden van mensen bestaat. Een goed voorbeeld hiervan is de bovengenoemde definitie van Max Weber. Volgens hem gaat het bij etniciteit om een subjectief geloof in gedeelde afkomst. Hij noemt hier ook het geloof in fysieke overeenkomsten wat in eerste instantie op een objectief aspect van etniciteit wijst, volgens Weber zijn deze overeenkomsten echter eerder subjectief dan dat ze objectief zijn aan te tonen.
2.2.3 Etniciteit: drie theoretische stromingen In grote lijnen zijn er drie theoretische stromingen te onderscheiden op het gebied van etniciteit die allemaal hun eigen invulling geven aan het begrip. Onderscheiden worden het ‘Primordialisme’ het ‘Instrumentalisme’ en het ‘Constructivisme’. Voor het ‘Primordialisme’ wordt een afgeleide van de engelse term primordialism gebruikt omdat die het beste het verwoordt waar deze stroming voor staat. De drie stromingen zullen nu verder toegelicht worden. Primordialisme De naam van de stroming duidt er op dat het hier om ‘oer’ gevoelens gaat. Dit is dan ook precies de essentie van deze stroming. Primordialisten zien etniciteit als iets dat altijd al was en altijd zal zijn. Tekenend hiervoor is de typering van Glazer (1981: 19) die de kern van het primordialisme als volgt samenvat: “Men are divided thus and so, the reasons for their division are deep in history and experience, and they must in some way be taken into account by those who govern societies”
10
Etniciteit wordt hier vooral in de objectieve zin van het begrip gebruikt. Het is nu eenmaal zo dat de mensheid in verschillende etnische groepen is opgedeeld, de oorsprong hiervan ligt ver verborgen in de geschiedenis en we kunnen er weinig aan veranderen. Etniciteit is een gegeven, vaststaand iets en we hebben er maar rekening mee te houden. Een andere definitie die goed weergeeft wat primordialisten onder etniciteit verstaan is die van Tishkov (1997: 1): “For Primordialists there exist objective entities with inherent features such as territory, language, recognizable membership and even a common mentality.” Ook in deze definitie wordt de nadruk gelegd op de objectiviteit van het bestaan van etnische groepen. Daarnaast worden er nog enkele eigenschappen opgesomd die inherent zijn aan etnische groepen. Een gevolg van deze visie op etniciteit is dat primordialisten etnische identiteit zien als een vorm van identiteit die belangrijker is dan en transcendent is aan alle andere vormen van identiteit (Gurr 2000: 4). Het is ook wel een ‘oer’ identiteit. De assumptie die hieraan verbonden werd was dat de meest ‘natuurlijke’ samenlevingsvorm die van primitieve stammen was. Dit werd gezien als meest natuurlijk omdat hier mensen samenleven die een hechte groep vormen op basis van verwantschap en gedeelde afkomst (Thompson 1989: 49). In zijn meest extreme vorm verbindt het primordialisme etniciteit aan een universele biologische theorie van de menselijke aard. Oftewel, leden van een etnische groep vertonen biologisch gezien overeenkomsten en verschillen biologisch gezien van andere etnische groepen. Deze vorm van primordialisme is moeilijk te verdedigen en kent dan ook maar weinig aanhangers. Over het algemeen genomen is er tegenwoordig in de westerse wetenschap nog maar weinig aandacht voor het primordialisme. Deze stroming wordt afgedaan als te universalistisch en zodoende te weinig realistisch. Onder wetenschappers uit de voormalige Sovjet-Unie wordt er nog wel veel gebruik van gemaakt hetgeen voortkomt uit romantische theorieën over het Slavische volk ten tijde van het communisme. In het Westen krijgt de constructivistische benadering tegenwoordig de meeste aandacht. Er is echter nog een andere benadering die meer sociaal economisch van aard is, te weten het instrumentalisme. Deze zal nu eerst behandeld worden. Instrumentalisme In tegenstelling tot het primordialisme ziet het instrumentalisme de etnische identiteit niet als belangrijker dan en transcendent aan andere vormen van identiteit. Etniciteit is volgens hen slechts één van de vele mogelijke vormen van identiteit. Volgens instrumentalisten heeft etnische identiteit wel een heel sterk mobiliseringpotentieel. Dit is dan ook de kerngedachte van het instrumentalisme. Etniciteit wordt als middel gezien voor het behalen van materiële dan wel politieke voordelen in de sociaal-politieke arena (Tishkov 1997: 12) juist vanwege dit grote mobiliseringpotentieel. Andere groepen en identiteiten zoals bijvoorbeeld ‘de arbeidersklasse’ of ‘de sociaal-democraten’ zijn minder duidelijk en minder hecht dan etnische identiteiten ‘Serviër’ of ‘Kroaat’. In een democratische staat, waar de bronnen eindig zijn is etniciteit een effectief middel om als groep een claim te leggen op een deel van deze bronnen. Etnische groepen hebben een competitief voordeel ten opzichte van andersoortige groepen vanwege hun hechtere banden (Turton 1997: 11). Bij het mobiliseren van deze groepen wordt vaak gebruik en
11
misbruik gemaakt van etnische symbolen. Etniciteit wordt dan gebaseerd op academische en politieke mythen die de elites creëren, manipuleren en propageren in hun zoektocht naar macht en erkenning (Tishkov 1997: 12). Het politieke spel voorafgaand aan het uiteenvallen van Joegoslavië is hier een uitstekend voorbeeld van. De leiders van de twee grootste volken, Milosevic (Serviër) en Tudjman (Kroaat), gebruikten nationalistische retoriek om het volk achter zich te krijgen om zo sterker te staan in de politieke arena. Joegoslavië is er meteen ook een duidelijk voorbeeld van dat het oprakelen van etnische sentimenten niet alleen heel effectief kan zijn maar ook hele desastreuze gevolgen kan hebben. Constructivisme Tenslotte is er de stroming van het constructivisme die zoals gezegd tegenwoordig de boventoon voert in de Westerse wetenschap. Binnen deze stroming wordt etniciteit als een modern fenomeen gezien en wordt de nadruk vooral gelegd op het subjectieve aspect van etniciteit. Dit is ook het geval bij het instrumentalisme, het verschil tussen beide is dat het instrumentalisme etniciteit slechts als een middel ziet. Binnen het constructivisme is het meer een doel op zich. Etniciteit wordt beschouwd als een voortdurende sociale constructie (Gurr 2000: 4). Deze constructie wordt gebaseerd op zaken als gedeelde ervaringen, een collectief geheugen, een gedeelde cultuur, gedeelde mythen, gemeenschappelijke taal en gelijke mentaliteiten. Bij de vorming van etnische identiteit spelen ook hier de elites een grote rol. Zij vormen een belangrijke factor in het socialisatie proces waardoor leden in de groep worden opgenomen en zich ook daadwerkelijk lid gaan voelen, oftewel hun etnische identiteit internaliseren. Het is vaak zo dat etnische sentimenten toenemen in een situatie van onderdrukking of discriminatie. Bij veranderende machtsverhoudingen kunnen etnische gevoelens ook veranderen (Tishkov 1997: 12). Etniciteit is dus niet per definitie een statisch iets, maar kan veranderen door de tijd heen. Meestal gebeurt dit onder invloed van veranderingen in de sociale en politieke omgeving van de groep. De inhoud en relevantie van groepsidentiteit kan zo van tijd tot tijd veranderen. Ook de grenzen van de groep liggen niet geheel vast. De criteria die worden gebruikt om te bepalen of je wel of niet tot de groep behoort zijn ook aan verandering onderhevig, hoewel meestal slechts in de marges (Gurr 2000: 4). Dat etniciteit als veranderend wordt gezien staat direct in verband met de nadruk op subjectiviteit. Als het een objectief, gegeven iets zou zijn zoals de primordialisten betogen dan zou er weinig aan te veranderen zijn. Bij het constructivisme gaat het vooral om het gevoel te behoren tot een bepaalde etniciteit. Op dit gevoel kan worden ingespeeld en het kan worden gecreëerd. De Macedonische etnische identiteit is hier een uitstekend voorbeeld van. Zoals uit de korte beschrijving van de geschiedenis van Macedonië nog zal blijken is het helemaal niet zeker of er (objectief gezien) wel zoiets als een Macedonische etniciteit of identiteit bestaat. Edoch volgens het constructivisme is die er zeker. Ook al is het een ‘imagined community’ om met de woorden van Anderson (1983) te spreken en is er sprake van Hobsbawm’s (1990) ‘invention of tradition’, hij wordt er niet minder echt om. Op het moment dat mensen geloven dat iets echt is zullen ze vanuit dit geloof gaan handelen, waardoor hun geloof dus weer wordt bevestigd. Op deze manier krijgt een ‘verbeelde gemeenschap’ een plaats in de werkelijkheid omdat de consequenties ervan voor iedereen merkbaar zijn. Er moet dus bijvoorbeeld wel zoiets als
12
een Macedonische etniciteit bestaan omdat het al dan niet beschouwd worden als Macedoniër danig invloed uitoefent op de kans dat je een baan bij de overheid zult vinden. De theorie van Gurr omtrent etnopolitieke conflicten gaat uit van de constructivistische visie op etniciteit. Gurr brengt etniciteit in verband met conflict. Net zoals dat er op verschillende wijzen over etniciteit wordt gedacht wordt er ook verschillend gedacht over de relatie tussen etniciteit en conflict. Hierna volgt een korte typering van dit debat waarin de theorie van Gurr geplaatst zal worden.
2.3 Etniciteit en conflict Zoals in de inleiding al is aangestipt is het debat over de relatie tussen etniciteit en conflict een ‘de kip en het ei’ debat. Centraal staat de causaliteitsvraag. Er bestaan veel verschillende meningen over. Sommigen zien etniciteit als de oorzaak van een conflict terwijl anderen dit idee totaal verwerpen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is Turton (1997. p.3) die stelt dat: “Ethnicity will not serve as a causal explanation of war”. Gurr (2000) neemt in deze discussie een middenpositie in door te wijzen op twee factoren. Ten eerste wijst hij er op dat er nooit één verklaring is voor een conflict. Er ligt altijd een complex van meerdere factoren ten grondslag aan het uitbreken van een etnopolitiek conflict. Etniciteit kan dus nooit worden gezien als de enige verklarende factor. Een tweede punt waar Gurr op wijst is het dynamische karakter van conflicten waar oorzaken en gevolgen elkaar opvolgen door de tijd heen en elkaar versterken. Conflicten kennen vaak sterke positieve ‘feedbackloops’. Een onderdrukte groep gaat zich bijvoorbeeld organiseren en verzetten tegen discriminerend beleid van de staat. De staat kan zich hierdoor bedreigd voelen en hard tegen het verzet ingaan waardoor het verzet zich alleen maar meer gelegitimeerd ziet om geweld te gebruiken. Zodoende volgen verschillende oorzaak en gevolg ketens elkaar op door de tijd. Om de bron van het conflict te kunnen ontdekken moeten deze sequenties met behulp van een historische analyse in kaart worden gebracht. In het geval van open conflict is er vaak sprake van een constante positieve feedbackloop waardoor oorzaken en gevolgen van het conflict moeilijk meer van elkaar te scheiden zijn en waardoor het conflict zichzelf in stand houdt. Op de vraag wat de oorzaken van een conflict zijn is geen eenvoudig antwoord te geven. Het antwoord zal per geval verschillen. Bij etnopolitieke conflicten, het object van studie, speelt etniciteit zeker een rol. De mate waarin etniciteit van belang is en de manier waarop het wordt aangewend om tot etnopolitieke actie over te gaan kunnen afhankelijk van de context echter sterk verschillen. Gurr probeert hier middels zijn theorie over de oorzaken van etnopolitiek conflict meer inzicht in te geven. In deze theorie worden er naast etniciteit ook andere factoren betrokken om zo een eenzijdige en simplistische verklaring te voorkomen. In het vervolg van dit hoofdstuk zal de theorie van Gurr worden uitgewerkt tot het analytische kader van dit onderzoek.
13
2.4 Een theorie over etnopolitiek conflict 2.4.1 Het Minorities at Risk project Alvorens een beschrijving van de theorie van Gurr te geven is het belangrijk om aan te geven vanuit welke optiek deze theorie is opgesteld. Zoals de titel van dit hoofdstuk al aangeeft heeft de theorie specifiek betrekking op etnopolitieke conflicten. Dit concept vloeit voort uit het Minorities at Risk (MAR) project dat in 1986 door Gurr werd geïnitieerd. Binnen dit project wordt het gedrag van 285 politiek actieve etnische groepen gevolgd. MAR focust zich specifiek op etnopolitieke groepen, ook wel: “non-state communal groups that have "political significance" in the contemporary world because of their status and political actions” (University of Maryland (1), September 2003). Politieke significantie van een groep wordt bepaald aan de hand van twee criteria: • •
The group collectively suffers, or benefits from, systematic discriminatory treatment vis-a-vis other groups in a society; and, The group is the basis for political mobilization and collective action in defense or promotion of its self-defined interests.
Mogelijke factoren om gemeenschappelijke identiteit op te baseren zijn gemeenschappelijke taal, religie, nationale of raciale oorsprong, gemeenschappelijke culturele praktijken en verbondenheid met een bepaald territorium. Vaak delen etnopolitieke groepen een gemeenschappelijke geschiedenis of gemeenschappelijke mythen van gedeelde ervaringen. Het slachtoffer zijn van onderdrukking door andere groepen maakt hier meestal deel van uit. Dat Gurr een aanhanger is van de sociaal constructivistische benadering van etniciteit blijkt duidelijk uit de uitspraak dat geen van deze bovengenoemde factoren essentieel is voor groepsidentiteit. Uiteindelijk gaat het volgens hem om het geloof van de mensen in hun verbondenheid: “No one of these is essential to group identity. Fundamentally what matters is the belief--by people who share some such traits and by those with whom they interact--that the traits set them apart from others in ways that justify their separate treatment and status” (University of Maryland (1), September 2003) De theorie van Gurr die centraal staat in dit onderzoek is afkomstig uit zijn boek Peoples Versus States: Minorities at risk in the new century (2000). Dit boek moet worden gezien als een vervolg op het MAR project. Er wordt ondermeer een theorie in gepresenteerd voor het verklaren van etnopolitiek conflict die voortvloeit uit de bevindingen van het MAR project. De theorie heeft betrekking op etnopolitieke groepen die worden gedefinieerd als: “identity groups whose ethnicity has political consequences, resulting either in differential treatment of group members or in political action on behalf of group interests.” (Gurr 2000: 5) Een etnische groep wordt gedefinieerd als:
14
“people who share a distinctive and enduring collective identity based on a belief in common descent and on shared experiences and cultural traits. They are also referred to here as communal and identity groups.” (Gurr 2000: 5) Uit deze definities blijkt duidelijk dat het hier om een vervolg op het MAR project gaat. Nu duidelijk is waar de theorie van Gurr zijn oorsprong vindt kan er worden overgegaan tot het beschrijven van deze theorie.
2.4.2 De oorzaken van etnopolitiek conflict: theoretisch perspectief deel I Met het opstellen van zijn theoretische model wilde Gurr (2000: 65-95) een antwoord geven op twee vragen: •
•
In what circumstances do groups that define themselves using ethnic or national criteria mobilize to defend and promote their collective interests in the political arena? What factors determine the shape, intensity and the persistence of their actions?
Allereerst wordt er een definitie gegeven van etnopolitiek conflict: “Conflicts in which claims are made by a national or minority group against the state or other political actors.” Vervolgens worden er vier variabelen geïdentificeerd die een antwoord moeten verschaffen op de gestelde vragen. Deze variabelen zijn afgeleid uit bestaande theorieën over collectieve actie, en zijn: 1. Het belang van etnoculturele identiteit voor leden en leiders van de groep; 2. de mate waarin de groep collectieve prikkels heeft om over te gaan tot politieke actie; 3. de mate waarin de groep over de capaciteit beschikt om over te gaan tot collectieve actie; 4. en het al dan niet voorhanden zijn van kansen in de politieke omgeving van de groep die ervoor zorgen dat een er een grotere kans is dat de groep haar doelen kan behalen met behulp van politieke actie.
Ad 1) Het belang van etnoculturele identiteit Het algemene idee van deze variabele is dat hoe groter het belang dat mensen met een gemeenschappelijke afkomst, culturele gewoonten en historische ervaringen hechten aan hun etnoculturele identiteit, hoe waarschijnlijker het is dat zij hun belangen definiëren in etnoculturele termen en hoe gemakkelijker het is voor leiders om de groep te mobiliseren voor collectieve actie. Hierbij wordt er van uitgegaan dat gedeelde etnoculturele
15
identiteiten die zijn gebaseerd op gemeenschappelijke afkomst, ervaring, godsdienst en taal sterker zijn dan de meeste burgerlijke identiteiten of andere verbanden. De vraag is nu: wat bepaalt het belang dat mensen aan hun etnoculturele identiteit hechten? Gurr noemt hier drie punten: -
-
Hoe groter het verschil van een groep ten opzichte van andere groepen waarmee ze regelmatig in contact staat, hoe groter de kans is dat de groep veel belang hecht aan haar etnoculturele identiteit. Etnoculturele identiteit is van belang wanneer het bijdraagt aan het (gevoel van) relatieve bevoordeling dan wel benadeling. Open conflict met de staat en rivaliserende groepen versterkt het gevoel van etnoculturele identiteit.
Ad 2) Collectieve prikkels voor etnopolitieke actie Indien er tussen de leden van een etnoculturele identiteitsgroep meer gedeelde belangen en prikkels zijn dan is er een grotere kans dat zij etnopolitieke actie zullen steunen en er zelf aan zullen deelnemen. Etnopolitieke actie omvat elke georganiseerde activiteit die erop gericht is de doelen van de groep te verwezenlijken. Etnopolitieke actie begint met het mobiliseren van de groep. Voordat het zover is moeten er echter wel redenen zijn om hiertoe over te gaan. Op abstract niveau zijn er drie soorten prikkels om over te gaan tot actie. Ten eerste kan er wrevel zijn over verliezen die in het verleden geleden zijn. Ten tweede kan er angst zijn om in de toekomst verliezen te lijden. Ten slotte kan men actie ondernemen vanwege de hoop om erop vooruit te gaan. Meer concreet kunnen voor etnopolitieke groepen de volgende prikkels worden onderscheiden. Het collectief benadeeld worden op materieel, cultureel en politiek gebied kan een goede reden tot actie zijn. Hoe groter het verschil ten opzichte van andere groepen is hoe groter de reden tot actie is. Een tweede reden is het verlies van politieke autonomie. Hoe groter en hoe recenter dit verlies des te groter de reden berijdwilligheid tot actie zal zijn. Een laatstgenoemde reden om over te gaan tot actie is het bieden van weerstand tegen onderdrukking. Naast dat er drie categorieën zijn met prikkels om over te gaan op etnopolitieke actie zijn er ook grofweg drie manieren om deze etnopolitieke actie te ‘framen’. Etnoculturele groepen kunnen hun acties op verschillende manieren uitleggen. De strijd kan worden gevoerd in de naam van ‘nationale zelfbeschikking’, ‘inheemse rechten’ of om ‘minderheidsrechten’. Voorbeelden van alledrie de soorten frames zijn respectievelijk de strijd in Kosovo, Maori en Macedonië.
Ad 3) Capaciteit voor etnopolitieke actie De aanname is dat hoe groter de cohesie en mobiliseringgraad binnen een etnoculturele identiteitsgroep hoe frequenter en constanter deze groep zal deelnemen aan politieke actie en hoe groter de kans is dat ze concessies en toegang tot politieke macht kunnen
16
bewerkstelligen. De capaciteit van een etnoculturele identiteitsgroep voor etnopolitieke actie hangt af van voornamelijk vier factoren. Indien er sprake is van een hoge geografische concentratie van de groep dan is de kans op rebellie aanzienlijk groter. Uit onderzoek is gebleken dat dit vooral het geval is in gebieden waar de etnoculturele identiteitsgroep meer dan 70% van de plaatselijke bevolking uitmaakt. Tevens is bekend dat deze regel niet opgaat indien het gaat om een concentratie in urbaan gebied. Een hoge mate van geografische concentratie verlaagt de mobiliseringkosten aanzienlijk en verhoogt het gevoel van verbondenheid. Hierdoor neemt de capaciteit van de groep om over te gaan tot politieke actie of rebellie toe. Een andere factor die invloed uitoefent op de capaciteit is de van te voren al bestaande organisatiegraad. Groepen die al een lange tijd een hoge mate van organisatie kennen op economisch, religieus, politiek of cultureel gebied zijn gemakkelijker te mobiliseren dan groepen die dit niet kennen. Naarmate de interactie tussen groepsleden frequenter en meer routine van aard is dalen de mobiliseringkosten. De laatste twee factoren hangen nauw met elkaar samen. De capaciteit van een groep hangt voor een groot deel af van de mate waarin de groep in staat is om zich over onderlinge verschillen heen te zetten en om coalities te smeden. Etnoculturele identiteitsgroepen zijn namelijk geen homogene groepen. Elke groep kent wel enige vorm van heterogeniteit. Wil men over gaan tot etnopolitieke actie dan moeten eerst onderlinge verschillen overkomen worden. Zo kan de loyaliteit van groepsleden in eerste plaats bij hun clan, klasse of gemeenschap liggen waardoor er onderlinge afstemming noodzakelijk is voordat er een gezamenlijk optreden mogelijk is. De grenzen van de ‘groep’ zijn dan ook geen harde grenzen, ze zijn vloeibaar en afhankelijk van het proces van coalitievorming. De laatste factor die invloed uitoefent op de capaciteit van de groep hangt hier nauw mee samen. Authentiek, legitiem en charismatisch leiderschap dragen bij aan de eenheid, en zo aan de capaciteit van de groep in het geheel. Leiders moeten de groep helpen zich over de onderlinge verschillen heen te zetten en zich te richten op het gemeenschappelijke doel. Zodoende staan leiders centraal in het mobiliseringproces. Leiderschap wordt als authentiek ervaren indien ze de meest essentiële waarden en aspiraties van de groep vertegenwoordigen en indien hun acties worden gezien als het algemeen belang bevorderend. Er is een onderscheid te maken tussen gevestigde leiders en entrepreneurs die gebruik maken van een gunstig moment om aan de macht te komen. In tegenstelling tot gevestigde leiders moeten entrepreneurs zich nog wel bewijzen. Tenslotte moet er hier nog vermeld worden dat slechte leiders de cohesie en zo ook de capaciteit van de groep sterk kunnen verkleinen.
Ad 4) Kansen en Keuzes in de politieke omgeving Dit laatste punt richt zich op de vraag hoe identiteit, prikkels en capaciteit vertaald kunnen worden naar etnopolitieke actie. Dit is een erg complex proces dat afhangt van de politieke context, de zogenaamde ‘political opportunity structure’. Deze ‘opportunity structure’ is extern aan de groep maar oefent wel invloed uit op de keuzes van de groep over de manier waarop zij hun doelen zullen nastreven. Bij het concept ‘opportunity structure’ zijn twee analytische onderscheiden bruikbaar.
17
Ten eerste is er een onderscheid te maken tussen duurzame en vluchtige ‘opportunity structures’. Duurzaam zijn het politieke karakter van de staat, de hoeveelheid bronnen die de staat ter beschikking heeft en lange termijn allianties met andere binnenlandse groepen. Van vluchtige ‘opportunity structures’ is sprake indien er veranderingen optreden in de bestaande structuren. Het gaat dan bijvoorbeeld om veranderingen in politieke instituties, wisselende elites of het verkrijgen van nieuwe bondgenoten. Een tweede onderscheid is dat tussen de binnenlandse en de internationale ‘opportunity structure’. Het internationale domein maakt zeker een groot deel uit van de ‘opportunity structure’ van etnoculturele identiteitsgroepen. In dit domein bevinden zich namelijk bondgenoten, tegenstanders, groepsgenoten en regionale en internationale organisaties die van belang zijn omdat ze invloed uitoefenen op de strategiekeuze van de groep. Het onderscheid dat hier gemaakt wordt leidt tot een nieuwe set factoren die bijdragen aan het formuleren van een antwoord op de twee gestelde hoofdvragen. De voorgaande factoren hebben vooral betrekking op kenmerken van etnoculturele identiteitsgroepen zelf. Het nu volgende deel zal zich richten op de omgeving waarin deze groepen handelen en hoe deze omgeving invloed uitoefent op dit handelen en kan worden gezien als een uitwerking van punt 4.
2.4.3 De oorzaken van etnopolitiek conflict: theoretisch perspectief deel II De politieke omgeving van etnoculturele identiteitsgroepen valt uiteen volgens de hiervoor beschreven analytische onderscheiden en zal als zodanig ook behandeld worden. Allereerst is er het onderscheid tussen het nationale en internationale domein. Binnen het nationale domein wordt dan nog het onderscheid gemaakt tussen stabiele democratieën en landen die zich bevinden in het transitie proces van democratisering oftewel het onderscheid tussen duurzame en vluchtige structuren.
2.4.3.1 De context van de staat: de effecten van staatsmacht en democratie Het hangt van de politieke context af wat voor een strategie een etnoculturele identiteitsgroep zal hanteren. Er is een continuüm van zwakke naar sterke staten. De strategie van afscheiding of autonomie is de meest voor de hand liggende handelingswijze voor etnoculturele identiteitsgroepen in zowel relatief zwakke als relatief sterke staten. In sterke staten wordt hierbij meestal de weg van politieke actie bewandeld. De staten die in het midden liggen van dit continuüm hebben de grootste kans op het ontstaan van een gewapend conflict. Dit zijn het soort staten die voldoende middelen ter beschikking hebben om tegen rebellen te vechten maar onvoldoende om hen te verslaan of uit te kopen. Voor een etnoculturele identiteitsgroep is de strategie van rebellie in een dergelijk land aanvaardbaar indien er hoge doelen op het spel staan, indien de groep over voldoende capaciteiten beschikt om over te gaan tot rebellie, indien men verwacht dat er veel te winnen is en indien men verwacht dat de staat uiteindelijk zo verzwakt zal raken dat afscheiding een optie wordt.
18
Geïnstitutionaliseerde democratieën In landen die een relatief lange democratische traditie kennen en gekenmerkt kunnen worden als sterke democratieën is politiek protest een betere strategie dan rebellie. Dit heeft te maken met de principes die inherent zijn aan democratieën. Sterke democratieën gaan namelijk uit van het principe van universele rechten en gelijke kansen voor elke burger. Tevens streven ze pluralistische accommodatie na van de verschillende belangen en behoeften van verschillende groepen. Een ander kenmerk van sterke democratieën is dat ze over voldoende middelen beschikken om aan de wensen van minderheden te kunnen voldoen via de politieke weg. Voor etnoculturele identiteitsgroepen is het in deze omstandigheden onverstandig om de strategie van rebellie te hanteren. Hiermee zullen zij slechts hun publieke steun verspelen. Transitie naar democratie Landen die zich bevinden in de transitiefase in de richting van democratie zijn over het algemeen vrij gevoelig voor het ontstaan van conflicten, zeker in heterogene maatschappijen. In deze staten zijn nog veel zaken onzeker, bijvoorbeeld hoe de meerderheid zal omgaan met rechten van minderheden. Sommige groepen kunnen zich bedreigd voelen door deze onzekerheden hetgeen kans biedt aan entrepreneurs om deze angst om te zetten in politieke winst. Dit is duidelijk het geval geweest in de postcommunistische regimes. Daar werden de beperkingen op het uiten van etnische sentimenten opgeheven in een tijd dat er nog geen of nauwelijks institutionele middelen aanwezig waren om de uiting van deze sentimenten in goede banen te leiden. De postcommunistische regimes zijn een duidelijk voorbeeld van staten die zich in het grijsgebied bevinden tussen sterke en zwakke staten.
2.4.3.2 De internationale context van etnopolitieke actie In de internationale context worden in hoofdzaak drie factoren genoemd die van belang zijn voor het verklaren van etnopolitiek conflict. Dit zijn buitenlandse steun voor strijders, ‘spillover’ effecten van etnopolitiek conflict elders en de globale en historische context van etnopolitieke actie. Buitenlandse steun voor strijders Het krijgen van politieke, materiële en of morele steun van buitenlandse partijen kan een grote bijdrage leveren aan de cohesie en mobilisering van etnoculturele identiteitsgroepen. Hiermee vergroot de capaciteit van de groep om tot actie over te gaan. Buitenlandse steun is er vaak de oorzaak van waardoor conflicten langer doorgaan, dodelijker van aard zijn en moeilijker op te lossen zijn. Het effect van buitenlandse steun aan rebellerende groepen is vaak dat de staat zelf ook op zoek gaat naar partners om sterker te staan. De ergste conflicten zijn vaak die waar beide partijen buitenlandse steun genieten. Het verlies van die steun kan een opening bieden naar een oplossing van het conflict.
19
Internationale ‘spillover’ van etnopolitiek conflict Er zijn twee manieren waarop ‘spillover’ processen plaats kunnen vinden. Acties van groepen kunnen zowel direct als indirect acties van andere groepen inspireren of richting geven. Bij indirecte ‘spillover’ wordt er gesproken van ‘besmetting’. Uit onderzoek is gebleken dat het besmettingseffect het grootste is binnen netwerken van gelijke groepen of groepen die in de gelijke omstandigheden verkeren. Besmetting gaat niet vanzelf, er moet wel sprake zijn van een bepaalde mate van organisatie, een gevoel van verbondenheid en van communicatie en leiderschap binnen de groep. Het ondernemen van politieke actie door groepen wordt vergroot door succesvolle mobilisering van gelijke groepen. Bij directe ‘spillover’ effecten wordt er gesproken van verspreiding van het conflict. Van directe ‘spillover’ is sprake indien een conflict zich verspreidt van de ene naar de andere regio. De meest complexe vormen van directe ‘spillover’ vinden plaats waar groepen zijn verspreid over meerdere landen. De kans dat een groep over zal gaan tot rebellie is groter indien segmenten van de groep elders in conflict zijn of op het punt staan om dit te zijn. De globale en historische context van etnopolitieke actie Tot nu toe is er op twee niveaus geanalyseerd. Het eerste niveau is het groepsniveau waarbij de volgende vraag centraal stond: waarom en hoe mobiliseren etnische groepen zich om hun belangen te verdedigen in de politieke arena? Het tweede niveau behandelt de directe omgeving van groepen. De vraag die hier centraal stond is: wat bepaalt de timing, strategie en uitkomsten van etnopolitieke actie? Er is nog een abstracter derde niveau, het niveau van wereld systemen. De vraag is hier op welke manier abstracte entiteiten als wereldsystemen hun invloed uitoefenen op de aard en positie van etnoculturele identiteitsgroepen. In het algemeen heeft de constructie van het moderne staatssysteem en het bijbehorende globale economische systeem de betekenis en consequentie van etnische identiteit van groepen zonder staat over de hele wereld veranderd, zowel in positieve als in negatieve zin. In ieder geval hebben etnoculturele identiteitsgroepen meer mogelijkheden gekregen voor het voeren van actie. Zij worden hierbij mede gelegitimeerd door de wereldwijde doctrines van het nationalisme, de inheemse rechten en de rechten van minderheden. Daar tegenover staat dat de staten ook sterker zijn geworden in het wereldsysteem waardoor de speelruimte van etnoculturele identiteitsgroepen weer wordt beperkt. Tot slot Gurr vat zijn hele redenatie samen in één figuur. Deze figuur geeft een duidelijk overzicht van al de factoren die bijdragen aan het overgaan tot etnopolitieke actie en laat zien hoe deze factoren met elkaar samenhangen. Daarom is deze figuur hier met enige aanpassingen gereproduceerd (Gurr 2000: 70):
20
Prikkels voor etnopolitieke actie zijn een functie van: • Het wegnemen van collectieve nadelen t.o.v. andere groepen • Het herwinnen van verloren politieke autonomie • Verzet tegen repressieve staatscontrole
Groepsniveau Groepsnivea u
Het belang van etnoculturele identiteit is een functie van: • De mate van culturele verschillen t.o.v. andere groepen • Voor- of nadelen t.o.v. andere groepen • Intensiteit van vroegere en huidige conflicten met de staat en rivaliserende groepen
Capaciteit voor collectieve actie is een functie van: • Territoriale concentratie • Al aanwezige groepscohesie • Coalities tussen verschillende segmenten en leiders • Authenticiteit van het leiderschap
Binnenlandse politieke factoren die protest als strategie bevorderen: • Democratische normen en instituties • Sterke staten met voldoende middelen • Traditie van accommodatie van verschillende belangen (klasse, religie, etniciteit) door de elite
Nationale politieke omgeving
Binnenlandse kansen voor etnopolitieke actie worden verbeterd door: • Het uiteenvallen van oude staten en het oprichten van nieuwe staten • Transformatie van het ene naar het andere type regime, vooral veranderingen van autocratie naar democratie • Wisselend leiderschap en de formatie van nieuwe heersende coalities
Binnenlandse politieke factoren die rebellie als strategie bevorderen: • Autoritaire normen en instituties • Zwakke staten met beperkte middelen • Een traditie van een regerende elite die afhankelijk is van repressie om controle uit te oefenen
Internationale politieke omgeving
ETNOPOLITIEKE ACTIE
Internationale bronnen van steun voor etnopolitieke actie: • Mondiale doctrines van nationalisme, inheemse rechten en rechten van minderheden • Regionale en mondiale netwerken van de eigen etnische groep en gelijkgezinden • Verspreiding en besmetting van etnopolitiek conflict onder gelijke groepen • Externe politieke en materiële steun
21
De figuur vraagt nog om een korte toelichting. De horizontale stippellijn symboliseert het onderscheid tussen groep en omgeving. Aangezien groep en omgeving in de werkelijkheid met elkaar interacteren en elkaar wederzijds beïnvloeden is er een stippellijn getrokken en geen doorlopende lijn. Het gaat hier om een analytisch onderscheid. Groep en omgeving worden met elkaar verbonden door een verticale gestippelde pijl. De pijl is gestippeld omdat de pijl geen causaal verband weergeeft. Het is namelijk niet zo dat het groepsniveau bepaalt hoe de omgeving eruit ziet. Het moet meer gezien worden als een route die een groep aflegt om uiteindelijk tot een bepaald type etnopolitieke actie te komen. De route die een groep aflegt wordt hangt af van de kansen en keuzes in de nationale en internationale politieke omgeving. De enige pijlen in het schema die een direct causaal verband weergeven zijn de pijlen die naar capaciteit voor collectieve actie wijzen. Het belang van etnoculturele identiteit en collectieve prikkels oefenen een directe positieve invloed uit op de capaciteit van de groep om over te gaan tot collectieve actie. De pijlen die naar etnopolitieke actie wijzen geven geen directe relatie weer, ze geven weer dat factoren in de nationale en internationale omgeving invloed uitoefenen op het soort etnopolitieke actie dat een groep zal hanteren. De omgeving oefent dus via de groep invloed uit op het soort etnopolitieke actie en niet direct.
2.5 Onderzoeksopzet en werkwijze De opbouw van het onderzoek volgt grotendeels het theoretische model van pagina 20. De deelvragen corresponderen met de verschillende blokken in het schema, behalve de eerste deelvraag over de geschiedenis van Macedonië. De meeste aandacht is besteed aan de eerste drie blokken betreffende het belang van etnoculturele identiteit, collectieve prikkels voor etnopolitieke actie en capaciteit voor etnopolitieke actie. De reden hiervoor is dat de theorie van Gurr zich vooral richt op minderheden en de factoren die ervoor zorgen dat minderheden in conflicten verzeild raken. De eerste drie blokken omvatten de analyse op het groepsniveau en vormen het uitgangspunt van de theorie en dus ook van het onderzoek. De overige blokken in het schema representeren factoren in de omgeving, zowel nationaal als internationaal, die groepen kansen bieden om over te gaan tot etnopolitieke actie. De analyse op het niveau van de omgeving moet verhelderen hoe identiteit, collectieve prikkels en capaciteit uiteindelijk worden vertaald naar actie. In het laatste hoofdstuk wordt een antwoord geformuleerd op de hoofdvraag. De hoofdvraag is tweeledig en het antwoord op deze vraag dus ook. Het eerste deel van de vraag betreffende de oorzaken van het conflict in Macedonië kan beantwoord worden door de antwoorden van de deelvragen samen te nemen. Het tweede deel van de hoofdvraag betreffende de bruikbaarheid van de theorie zal beantwoord worden middels een kritische evaluatie van het onderzoek. Alvorens over te gaan tot de verwerking van de onderzoeksdata is het belangrijk om eerst te verantwoorden op welke manier deze data verkregen zijn. De methoden van dataverzameling vloeien meestal voort uit de gekozen onderzoeksstrategie vandaar dat beide hier nu behandeld zullen worden.
22
2.5.1 De onderzoeksstrategie In dit onderzoek gaat het erom een beeld te krijgen van de oorzaken van het conflict tussen Albanezen en Macedoniërs. Dit onderwerp leent zich niet goed voor kwantitatief onderzoek en de bijbehorende onderzoeksdesigns. Zoals uit de centrale vraagstelling en de deelvragen al blijkt is dit onderzoek uitgesproken kwalitatief van karakter. Het gaat niet om het berekenen van statistische verbanden tussen allerhande variabelen maar om het verkrijgen van inzicht in de complexe oorzaak en gevolg ketens voorafgaand aan het conflict in Macedonië. Bij kwalitatief onderzoek wordt vaak een case study design gehanteerd hetgeen hier ook het geval is. Het voordeel van een case study design boven andere onderzoeksstrategieën in het geval van dit onderzoek wordt duidelijk als er gekeken wordt naar de kenmerken van een casestudy design. Volgens Verschuren en Doorewaard (1998: 169) is een case study te herkennen aan de volgende zaken: 1 een klein aantal onderzoekseenheden; 2 een arbeidsintensieve benadering; 3 meer diepte dan breedte; 4 een selectieve ofwel strategische steekproef; 5 kwalitatieve gegevens en dito onderzoeksmethoden; 6 een open waarneming op locatie. Al deze kenmerken zijn hier van toepassing. Het aantal onderzoekseenheden beperkt zich tot één. De eenheid van analyse is namelijk de minderheidsgroep, in dit onderzoek de Albanezen in Macedonië. Van de Albanese minderheid worden een groot aantal variabelen gemeten hetgeen een arbeidsintensieve bezigheid is maar wel een diepgaande beschrijving oplevert van de situatie waarin de Albanezen zich bevonden voorafgaand aan het conflict. De gegevens die zijn gebruikt voor deze beschrijving zijn grotendeels kwalitatief van aard waardoor het hoogst haalbare meetniveau ordinaal is. Voor de uitvoering van het onderzoek heeft er een open waarneming van enkele maanden in Macedonië plaatsgevonden om informatie te verzamelen. Daar is ondermeer op basis van de ‘sneeuwbal methode’ een strategische steekproef getrokken om zo de relevante respondenten te betrekken bij het onderzoek. Naast deze kenmerken is volgens Yin (in: Vennix 1997: 137) het doel van een case study niet om te generaliseren naar een populatie maar om te generaliseren naar een theorie. Zoals uit de centrale vraagstelling blijkt zal er hier worden gegeneraliseerd naar de theorie van Gurr. Deze theorie zal aan de hand van de geselecteerde case op zijn verklarende kracht worden beoordeeld. Vanwege het verklarende element kan er gesproken worden van een verklarende case study, het onderzoek is echter niet alleen verklarend maar ook exploratief van karakter. Het exploratieve element zit hem in het gebrek aan kennis over de oorzaken van het conflict in Macedonië. Het was zo lang rustig gebleven in dat land, waarom is het dan toch tot een conflict gekomen? Het onderzoek tracht een deel van deze kennislacune op te vullen.
23
2.5.2 De methoden van dataverzameling In case study’s worden over het algemeen meerdere dataverzamelingsmethoden naast elkaar gebruikt. Te denken valt aan Open of semi-gestructureerde interviews, documentenanalyse, (participerende) observatie en alledaagse gesprekken. Het voordeel van het naast elkaar gebruiken van verschillende methoden is dat ze de onderzoeker de mogelijkheid geven tot ‘triangulatie’ wat betekent dat verschillende informatiebronnen met elkaar vergeleken kunnen worden. Naarmate informatie uit verschillende bronnen meer met elkaar in overeenstemming is zal de interne validiteit van het onderzoek toenemen (Vennix, 1997, p.140). Binnen dit onderzoek is vooral gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews, documentanalyse en alledaagse gesprekken. Er hebben interviews plaatsgevonden met verschillende respondenten. Volgens de ‘snowball methode’ zijn de meest relevante respondenten geselecteerd: twee Macedoniërs, twee Albanezen en twee internationals. Er is voor deze verdeling gekozen om de verhalen van de verschillende etnische groepen te balanceren en verifiëren. Verder hadden de verschillende respondenten allemaal hun eigen specialiteit waardoor ze van verschillende onderwerpen van het onderzoek meer af wisten dan de overige respondenten. Onder de Macedonische respondenten bevonden zich de directrice van het Helsinki comité en een professor van de Max van der Stoel universiteit in Tetovo. Beide Albanese respondenten waren afkomstig uit de verschillende conflictgebieden in het Westen van het land, een van hen was docent en de ander was medewerker van een NGO die tot doel had de interetnische samenwerking te bevorderen. Tenslotte waren er twee respondenten van internationale organisaties die een belangrijke rol hebben gespeeld in Macedonië vóór, tijdens en na het conflict te weten, de ambassadeur van de NAVO en het voormalige hoofd van de OVSE missie in Macedonië. Bij al deze personen zijn semigestructureerde diepte interviews afgenomen. Alle interviews zijn op cassette opgenomen, geheel uitgeschreven en vervolgens geanalyseerd vanuit het theoretische kader. Om de data verkregen met behulp van de interviews aan te vullen en te controleren heeft er ook veel documentanalyse plaatsgevonden. Er wordt gebruik gemaakt van een scala aan documenten. Documenten die in de analyse worden betrokken zijn: wetenschappelijke literatuur, krantenartikelen, wetteksten, rapporten van organisaties als Amnesty International en Human Rights Watch en informatie van verschillende websites. Deze aanpak is erg succesvol gebleken en heeft dan ook een grote hoeveelheid relevante informatie opgeleverd voor het onderzoek. Dagelijkse gesprekken en observatie vormen een laatste maar zeker niet onbelangrijke bron van informatie. Vooral stagewerkzaamheden bij een plaatselijke NGO brachten dagelijkse contacten met zowel Macedoniërs als Albanezen. Omdat de contacten niet in de rol als onderzoeker plaatsvonden leverde het vaak spontane gesprekken op met interessante wendingen. Door veel gesprekken met veel verschillende personen te houden kwam er al snel een redelijk consistent beeld naar voren van twee verschillende versies van hetzelfde verhaal, de Albanese visie en de Macedonische visie op het conflict. De aanwezigheid in het voormalige conflictgebied heeft zodoende zeker bijgedragen aan het inzicht in de problematiek.
24
3 Een korte geschiedenis van Macedonië In het nu volgende deel zal er een schets worden gegeven van de situatie in Macedonië. Allereerst zal er een korte beschrijving worden gegeven van de niet-recente geschiedenis van Macedonië. Vervolgens zal de meer recente geschiedenis behandeld worden waarbij er meer aandacht zal worden besteed aan de politieke situatie, de ‘etnische’ situatie en de hieruit voortvloeiende de veiligheidssituatie.
3.1 Vroege geschiedenis van Macedonië In tegenstelling tot wat de titel van dit hoofdstuk doet vermoeden kent Macedonië een lange geschiedenis die teruggaat tot de zevende eeuw voor Christus. Toentertijd werd het antieke Macedonische koninkrijk gesticht. Het koninkrijk omvatte gebieden die nu liggen in het noorden van Griekenland (Aegeïsch Macedonië), het zuidwesten van Bulgarije (Pirin Macedonië) en in de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië (Vardar Macedonië) (Ministerie van Buitenlandse Zaken, September 2003). De verdere vorming van het Macedonische koninkrijk kenmerkt zich door verscheidene veroveringsoorlogen die zich tot in India uitstrekten. Hierbij heeft Alexander de Grote een grote rol gespeeld. Tijdens zijn korte leven (356 v.C.- 323 v.C.) en zijn nog kortere koningsschap (336 v.C.323 v.C.) veroverde hij Klein-Azië op de Perzen en maakte hij van Macedonië een groot en welvarend koninkrijk. Het koninkrijk strekt zich uiteindelijk uit tussen Europa, Egypte en India, een rijk dat de Macedoniërs ruim driehonderd jaar wisten te behouden (Rensen, September 2003). De opkomst van het Romeinse rijk luidde een nieuw tijdperk in. Het Macedonische koninkrijk viel uiteen na verscheidene veldslagen die in het voordeel van de Romeinen werden beslecht. Onder Romeins bestuur werd wat er van het Macedonische koninkrijk over was opgedeeld in twee afzonderlijke provincies: Macedonia Prima en Macedonia Sultaris. De aftakeling van het Romeinse rijk die het begin van de middeleeuwen markeert heeft tot gevolg dat er verspreid over de hele Balkan brandhaarden ontstaan. In deze periode wordt Macedonië ondermeer door Servië en Bulgarije bezet. Nadat de Bulgaarse Tsaar Samuel verslagen werd door het Byzantijnse rijk in 1014 breekt voor Macedonië een turbulente tijd aan waarin het land wisselend onder Bulgaars, Servisch en Byzantijns bestuur staat (Lonelyplanet, September 2003). Een volgende fase in de Macedonische geschiedenis breekt aan met de opkomst van het Ottomaanse rijk. In 1389 verslaan de Turken het Servische leger in het huidige Kosovo. Zodoende werd de Zuidelijke Balkan een onderdeel van het Ottomaanse rijk. Dit rijk weet ongeveer 500 jaar stand te houden tot het in de negentiende eeuw in verval raakt. Rond die tijd weten Griekenland, Servië en Bulgarije zich los te maken van het Ottomaanse rijk. Macedonië bleef nog enige tijd onder Turks gezag. De Serviërs, Bulgaren en Grieken wisten in de ‘eerste Balkan oorlog’ (1912) de Turken echter te verdrijven. Macedonië werd nu verdeeld tussen de drie landen, Aegeïsch en Vardar Macedonië werden nu bij respectievelijk Griekenland en Servië getrokken; Pirin Macedonië maakte inmiddels al deel uit van Bulgarije (Ministerie van Buitenlandse Zaken, September 2003). In de ‘tweede Balkanoorlog’ van 1913 spanden de Grieken en
25
de Serviërs samen tegen de Bulgaren en verdeelden Macedonië tussen beide. Deze oorlog eindigde met het ondertekenen van het Verdrag van Boekarest waarin de verdeling van het grondgebied werd geregeld. Tot op de dag van vandaag is hier weinig meer aan veranderd. De Grieken kregen iets meer dan 50% van het grondgebied, de Serviërs ongeveer 30% en de Bulgaren 20%. Het gaat hier respectievelijk weer om de eerder genoemde gebiedsdelen Aegeïsch, Vardar en Pirin Macedonië (Neeven 1992: 3). In de periode van 1912 tot1915 en van 1918 tot 1941 onderworpen de Serviërs de Macedoniërs in ‘hun’ Vardar Macedonië aan een assimilatiepolitiek. Macedoniërs moest worden aangeleerd dat ze geen Macedoniërs of Bulgaren, maar Zuid-Serven waren. Deze assimilatiepolitiek werd tweemaal onderbroken doordat tijdens zowel de eerste als de tweede wereldoorlog geheel Macedonië werd bezet door de Bulgaren (Turton 1997: 87). In deze perioden werd door de Bulgaren benadrukt dat Macedoniërs niets anders zijn dan Bulgaren of West-Bulgaren, een mening die overigens door veel Macedoniërs werd gedeeld. Griekenland had op geheel eigen wijze haar Macedonische probleem opgelost. Door het verbannen van het grootste deel van de Slavische bevolking uit Aegeïsch Macedonië en het tegelijkertijd plaatsen van op hun beurt uit Klein Azië verbannen Grieken veranderde de etnische samenstelling van het gebied drastisch. Aegeïsch Macedonië wordt zo vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw nagenoeg geheel en alleen door Grieken bewoond (Capelli 1998: 132). In de bovenstaande, uiterst korte beschrijving van de Macedonische geschiedenis is er vooral gefocust op keerpunten in de geschiedenis. Deze keerpunten vielen vooral samen met oorlogen. Een veelgebezigde uitspraak is dat de Balkan het kruidvat van Europa is. Op de Balkan is er altijd oorlog geweest en op de Balkan zal er altijd oorlog blijven is hier de impliciete veronderstelling. De beschrijving van de geschiedenis lijkt deze stelling wat het verleden betreft te bevestigen. Dit beeld klopt echter niet geheel. Ondanks de vele oorlogen die het gebied door de geschiedenis heen hebben geteisterd zijn er ook weldegelijk grote perioden van rust geweest. Onder de grote rijken (Macedonische, Romeinse, Ottomaanse) waren er honderden jaren van relatieve rust waarin men relatief vreedzaam met elkaar wist te leven. Op deze perioden wordt de aandacht echter veel minder gevestigd. Oorlog is dus naar mijn mening geen soort van ‘natuurlijke staat’ op de Balkan.
3.2 Recente geschiedenis van Macedonië De recente geschiedenis van Macedonië begint na de tweede wereldoorlog. Vardar Macedonië werd toen één van de zes deelrepublieken van het Joegoslavië van Tito. De beschrijving van de recente geschiedenis is opgedeeld in drie delen. Het eerste deel omvat de tijd tot de dood van Tito, het tweede deel omvat de periode van de desintegratie van Joegoslavië, de laatste periode loopt van de onafhankelijkheid van Macedonië tot nu. De laatste periode zal hier slechts kort behandeld worden omdat deze periode centraal zal staan in het uiteindelijke onderzoek, en dus later uitgebreider aan bod zal komen. De voorgaande periodes vormen een noodzakelijke inleiding tot de huidige situatie in Macedonië.
26
3.2.1 Het Joegoslavië van Tito Tegen het einde van de tweede wereldoorlog veroverde Tito met zijn partizanen het gebied dat later bekend zou staan als Joegoslavië dat ‘het land van de Zuid Slaven’ betekent. In tegenstelling tot de overige landen in de regio wist Joegoslavië zich grotendeels zelf van de Duitsers te bevrijden zonder hulp van de Russen. In het Oostblok was Tito de enige communistische leider die zichzelf van onderen had opgewerkt en niet was geïnstalleerd door een Russische bezettingsmacht. In de ogen van Moskou was Tito te onafhankelijk en te ambitieus in 1948 werd hij daarom uit de gemeenschappelijke instituties van het Oostblok verbannen (Silber, E.A. 1995: 28). Binnen de communistische wereld vaarde Joegoslavië sindsdien zijn eigen koers tussen oost en west. Tijdens de koude oorlog werd Tito in het Westen gezien als een communistisch leider die tegen Moskou was. Deze unieke positie wist hij goed te gebruiken voor het verwerven van financiële steun. Zodoende werd Joegoslavië een welvarende natie waarvan de onderdanen in vergelijking tot de rest van het Oostblok vergaande vrijheden bezaten. Tito probeerde een staat te creëren waarin er geen sprake meer zou zijn van oude rivaliteiten tussen de Kroaten en Serviërs. Tevens wilde Tito voorkomen dat Servië te overheersend zou worden binnen de federatie, de Serviërs vormen namelijk de grootste bevolkingsgroep binnen Joegoslavië. Het aantal Kroaten, die de tweede bevolkingsgroep vormen, is half zo groot als het aantal Serviërs. Dit overwicht moest binnen de federatie tegengegaan worden. Met dit doel voor ogen werden de deelrepublieken Bosnië-Herzegovina en Macedonië gecreëerd. Enerzijds werd dit gedaan om neutraal terrein te scheppen tussen het rivaliserende Kroatië en Servië (Turton 1997: 48). Anderzijds was het bedoeld om het numerieke overwicht van Servië in te dammen. Binnen Servië zelf stelt Tito nog twee autonome provincies in (Kosovo en Vojvodina) die hij een vergaande vorm van autonomie geeft middels de grondwetswijziging van 1974. Deze wijziging houdt in dat de autonome provincies dezelfde rechten krijgen als de deelrepublieken, behalve het recht om zich af te scheiden van Joegoslavië. Door deze maatregelen komen veel Serviërs buiten Servië te wonen en voelen veel Serviërs zich gefrustreerd door de moedwillige verzwakking van hun positie (Radio Nederlandse Wereldomroep, September 2003). Tito gebruikte de staatsinrichting dus om ervoor te zorgen dat er een balans zou ontstaan in de machtsverhouding van de verschillende republieken. Zijn uiteindelijke doel was het creëren van een Joegoslavische identiteit. Nationalistische retoriek was zodoende ten strengste verboden en werd hard onderdrukt. Bij het opleggen van zijn doctrine van “brotherhood and unity” was het dan ook geen uitzondering dat nationalisten verbannen werden (Silber 1995: 29). Ondanks deze taboe op nationalisme gebeurde er in Macedonië het tegenovergestelde, daar moest volgens Tito een Macedonische identiteit gecreëerd worden. Na de tweede wereldoorlog was er slechts sprake van een ambigue Macedonische identiteit. Dit was mede veroorzaakt door de bezetting door Bulgarije en de voorgaande periode van Servische assimilatie politiek. De vraag of er wel zoiets als een Macedonische identiteit bestaat is zeker legitiem. Indien deze vraag wordt voorgelegd aan de huidige bewoners van Vardar Macedonië zal er in het antwoord veelvuldig gewezen worden op de VMRO wat een afkorting is voor de Interne Macedonische Revolutionaire Organisatie. In de laatste dagen van het Ottomaanse rijk streed deze beweging tegen zowel de Grieken, de Serviërs als de Turkse overheersers
27
voor een onafhankelijk Macedonië (Detrez 1997: 196). Dat het hier om een puur Macedonisch nationalisme gaat is echter niet te bewijzen. De VMRO werd namelijk gesteund door Bulgarije, opereerde vaak vanaf haar grondgebied en benadrukte ook steeds het ‘Bulgaarse’ volkskarakter van de Macedoniërs. De reden waarom er voor een onafhankelijk Macedonië werd gestreden was meer pragmatisch dan nationalistisch van aard. Aansluiting van Macedonië bij Bulgarije zou namelijk nooit worden geaccepteerd door Griekenland en Servië (Neeven 1992: 6). Tito wilde verandering brengen in deze zwakke Macedonische identiteit en voerde een beleid dat er op was gericht om een sterke eigen Macedonische identiteit te creëren. Er waren meerdere redenen om een eigen Macedonische identiteit te creëren. Ten eerste zou het de Servische overheersing binnen de republiek verminderen. Indien Macedoniërs zich identificeren met de Macedonische natie dan wordt daarmee het Servische standpunt ondermijnd dat Macedoniërs eigenlijk Zuid-Serven zijn. Ten tweede zou het zou elke aanspraak van Bulgarije of Griekenland op Vardar Macedonië ondermijnen. Tenslotte kon Joegoslavië claimen dat er Macedonische minderheden woonachtig waren in Bulgarije en Griekenland. Om dit te bewerkstelligen gebruikte Tito de volledige capaciteit van de ambtenarij en het educatiesysteem om variaties in de Macedonische taal te introduceren om hem te onderscheiden van Servisch en Bulgaars, daarnaast creëerde de bureaucratie een nieuwe geschiedenis voor de Slavische Macedoniërs: “The bureaucracy also created a new history for the Slav Macedonians, which sometimes even attempted to link the ethnicity of Slav Macedonians to Philip II and Alexander the Great.” (University of Maryland (1), September 2003) Een laatste element in het versterken van de eigen Macedonische identiteit is de oprichting van een eigen Macedonische Orthodoxe kerk waarmee Macedonië los kwam te staan van de Servische Orthodoxe kerk. Het conflict tussen beide kerken dat hierdoor ontstond duurt tot op de dag van vandaag voort. Binnen de Orthodoxe wereld wordt de onafhankelijke positie van de Macedonische Orthodoxe kerk overigens door niemand erkend. In het theoretisch kader is kort gewezen op de ‘Imagined community’ van Anderson en de ‘Invention of tradition’ van Hobsbawm. Beide concepten zijn duidelijk toepasbaar op de in hoge mate geconstrueerde identiteit van de Macedoniërs. De centrale Joegoslavische bureaucratie heeft de Macedoniërs van een traditie voorzien waaruit zij hun identiteit kunnen afleiden. Het gevolg is dat ze niet in een werkelijke, maar in een verbeelde gemeenschap leven. Een andere verbeelde gemeenschap is het Joegoslavië op zich. Het was Tito’s ideaal om een Joegoslavische identiteit te creëren die sterker zou zijn dan de etnische identiteit van de verschillende volken. Aan deze verbeelde gemeenschap kwam abrupt een eind met de dood van Tito in 1980. In de jaren na zijn dood bleek namelijk dat de Joegoslavische identiteit niet was opgewassen tegen de kracht van de verschillende etnische identiteiten.
28
3.2.2 Na Tito: het uiteenvallen van de federatie Het onbetwistbare leiderschap van Tito had als nadeel dat er eigenlijk niemand in staat was om hem op te volgen als leider van Joegoslavië: “Tito was frequently likened to a great oak tree, in the shade of whose immense branches nothing else could grow” (Silber 1995: 29) Het Joegoslavië van Tito blijkt na zijn dood in 1980 dan ook echt alleen het Joegoslavië van Tito te zijn geweest in de zin van dat hij de enige écht doorslaggevende bindende factor is geweest in het bijeenhouden van de verschillende deelrepublieken. Na zijn dood brokkelde de politieke steun van de deelrepublieken voor de federatieve overheid langzaam maar zeker af. Er was steeds meer nationalistische retoriek te horen, iets dat in de tijd van Tito ten strengste verboden was. Vooral de twee grootste deelrepublieken, Servië en Kroatië kwamen hierdoor tegenover elkaar te staan. Voor zijn dood bedacht Tito een systeem voor hoe het land na zijn dood verder bestuurd zou moeten worden. Na zijn dood werd Tito vervangen door een acht koppig presidium dat bestond uit de afgevaardigde leiders van de zes deelrepublieken plus twee afgevaardigden van de autonome provincies van Servië. Dit systeem heeft niet kunnen voorkomen, of is er juist de oorzaak van geweest dat Joegoslavië na de dood van Tito in economisch en politiek verval geraakte. Binnen het nieuwe systeem wist Servië onder leiding van Milosevic al snel veel macht naar zich toe te trekken, onder meer door Montenegro aan zich te onderwerpen, door het installeren van een pro Servische regering in de Vojvodina en door het hardhandig onderdrukken van de Albanezen in Kosovo. Vooral de Slovenen en de Kroaten voelden zich bedreigd door een steeds machtiger wordend Servië. Een belangrijk punt in deze was dat het Nationale leger van Joegoslavië (JNA) voornamelijk werd gedomineerd door de Serviërs. Uiteindelijk besluiten de Slovenen in 1990 als eerste om uit de federatie te stappen, gevolgd door de veel minder goed op onafhankelijkheid voorbereidde Kroaten. Dit luidde het begin van een periode van oorlog in die zich voornamelijk concentreerde in Bosnië-Herzegovina. Er zal hier verder niet worden ingaan op de gebeurtenissen in dit deel van de Balkan, maar de blik wordt weer gericht op Macedonië.
3.2.3 Macedonië: een onafhankelijke staat Gegeven de afscheiding van Slovenië en Kroatië en de gebeurtenissen die daarop volgden zag Macedonië zich genoodzaakt om zichzelf ook de vraag te stellen om al dan niet binnen Joegoslavië te blijven of om ook onafhankelijk te worden. Bij het referendum van 8 september 1991 stemt 74% van de deelnemers voor de oprichting van een eigen republiek. Slechts tweederde van de stemgerechtigde bevolking bracht zijn stem uit. Dit aantal was zo laag omdat de Albanezen, die de grootste etnische minderheid van het land vormen, het referendum boycotten. De reden voor de boycot was dat volgens de Albanezen een onafhankelijk Macedonië te weinig garanties zou bieden voor hun rechten (Detrez 1997: 197). Ondanks de boycot is Macedonië alsnog onafhankelijk geworden. Voor het eerst in de geschiedenis was dit zonder bloedvergieten gebeurd. Vanwege
29
protesten van Griekenland die zich bedreigd voelde door de naam van de nieuwe republiek werd Macedonië door veel landen officieel FYROM genoemd hetgeen een afkorting is voor Former Yugoslav Republic Of Macedonia (Ministerie van Buitenlandse Zaken, September 2003). Vanaf de start heeft het onafhankelijke Macedonië het niet gemakkelijk gehad. De regio bleek erg instabiel en vijandig wat heeft doorgewerkt in Macedonië. Griekenland stond afwijzend ten opzichte van de nieuwe Noorderbuur, Bulgarije beschouwde Macedonië vaak nog als een afvallige provincie en er werd nog vaak anti-Macedonische taal gebezigd in Sofia, Servië raakte in de loop der tijd verwikkeld in twee oorlogen en in Albanië heerste een staat van totale chaos en wetteloosheid na het ineenstorten van de piramide spelen in 1997. Een dergelijke omgeving verschaft geen prettige start voor een klein en kwetsbaar land als Macedonië. Naast al deze moeilijkheden zat de economie ook nog aan de grond wat direct verband houdt met de onrust in de omgeving. De belangrijkste handelspartner, Servië, gaat sinds de Kosovo oorlog gebukt onder zware economische sancties en Griekenland boycot goederen uit Macedonië. Al deze problemen uit de omgeving hebben uiteraard hun weerslag op het interne beleid van Macedonië. Om dit beleid te kunnen begrijpen, en om te kunnen begrijpen waarom het uiteindelijk toch tot een oorlog is gekomen tussen de Macedoniërs en de grootste etnische minderheid van het land, de Albanezen, is het noodzakelijk om de binnenlandse en buitenlandse situatie diepgaand te analyseren. Hierbij moet er worden gekeken naar politieke-, demografische-, economische-, culturele- en etnische omstandigheden. De overige hoofdstukken vormen deze analyse en dit hoofdstuk is de noodzakelijke aanloop tot deze analyse.
30
4 Het belang van etnoculturele identiteit in Macedonië In dit hoofdstuk en in de twee volgende hoofdstukken zal er vooral een beschrijving van het Albanese perspectief worden gegeven. Dit volgt logisch uit het theoretische kader. De theorie van Gurr focust op conflicten rondom minderheden en de Albanezen zijn de minderheidsgroep die het conflict in Macedonië zijn gestart. Ondanks deze focus op het Albanese groepsniveau ontbreekt de Macedonische kant van het verhaal uiteraard niet. Het typeren en plaatsen van een minderheidsgroep gaat namelijk altijd beter door hem af te zetten tegen de meerderheid. De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat is in hoeverre de Albanezen belang hechten aan hun etnoculturele identiteit. De assumptie is dat naarmate een groep meer belang hecht aan zijn etnoculturele identiteit het voor leiders gemakkelijker wordt om deze groep te mobiliseren voor collectieve actie, waarmee het dus ook gemakkelijker wordt om een conflict te kunnen starten. Om het belang dat Albanezen hechten aan hun etnoculturele identiteit te kunnen meten zijn er in het theoretische kader drie indicatoren opgesteld. In de rest van dit hoofdstuk worden deze indicatoren ingevuld voor de situatie van de Albanezen in Macedonië. Tenslotte kan er dan een inschatting worden gemaakt van het belang dat de Albanezen hechten aan hun etnoculturele identiteit. Aangezien het hier om kwalitatieve data gaat kan er slechts op ordinaal niveau een conclusie getrokken worden. Aan de hand van de meting zal er zodoende alleen kunnen worden gezegd of het belang dat de Albanezen in Macedonië aan hun etnoculturele identiteit hechten laag, middelmatig of hoog is.
4.1 De verschillen tussen Albanezen en Macedoniërs De eerste indicator voor het belang van etnoculturele identiteit is de mate van verschil tussen de minderheidsgroep en andere groepen waar ze regelmatig mee in contact staat. De assumptie is hier dat hoe groter dit verschil is, hoe groter het belang is dat aan de eigen etnoculturele identiteit wordt gehecht. In het geval van Macedonië is ervoor gekozen om de Albanese minderheid af te zetten tegen de Macedonische meerderheid. Dit zijn namelijk de twee belangrijkste etnische groepen binnen het land. Vanwege hun zeer kleine aandeel in de totale bevolking van Macedonië kunnen Roma, Vlachen, Serviërs en Turken hier buiten beschouwing worden gelaten. Hoewel de Macedoniërs en de Albanezen grotendeels in twee verschillende werelden leven zijn er toch noodzakelijke contacten tussen beide groepen al was het alleen maar op de markt voor bijvoorbeeld het kopen van groente. Vooral in de gemengde gebieden, waar het conflict heeft gewoed, zijn onderlinge contacten in het dagelijkse leven onvermijdelijk. Ook op politiek niveau bestaan er contacten tussen Macedoniërs en Albanezen. Door deze contacten wordt voor zowel de Albanezen als de Macedoniërs duidelijk op welke punten ze van elkaar verschillen en op welke punten men overeenkomsten vertoont. Door de contacten leert men dus zowel zichzelf als de ander beter kennen. Kennen staat hier niet gelijk aan begrijpen. Bij het beschrijven van de verschillen en overeenkomsten tussen beide groepen is er gekeken naar gemeenschappelijke afkomst, gedeelde ervaringen, cultuur, taal, mentaliteit, traditie en dergelijke. De onderstaande analyse is gebaseerd op diepte
31
interviews met Albanezen, Macedoniërs en Internationals. Tevens worden hier persoonlijke ervaringen en observaties naar aanleiding van het verblijf ter plaatse verwerkt. Dit zal waar mogelijk verder worden aangevuld met bevindingen uit de literatuur. Verschillen Het meest opvallende verschil tussen de Macedoniërs en de Albanezen is het verschil in taal. Macedonisch is een Slavische taal die sterk verwant is aan het Bulgaars en die gebruik maakt van het cyrillische alfabet. Albanees daarentegen is een taal die moeilijk ergens mee te vergelijken is, het is meer een taal op zich. Hierover bestaan echter vele verschillende meningen. Een feit is dat het Albanees, dat gebruik maakt van het Romeinse alfabet, totaal verschilt van het Macedonisch. Door zowel Albanezen als Macedoniërs wordt dit gezien als een belangrijke factor die wederzijds begrip in de weg staat. Aangezien Macedonisch lange tijd de enige officiële taal van het land was hebben veel Albanezen deze taal leren spreken. Naarmate de Albanezen onder Tito meer rechten kregen op het gebied van hun taal, bijvoorbeeld in het onderwijs, nam het aantal Albanezen dat de Macedonische taal machtig was langzaamaan af. De directrice van het Helsinki comité in Skopje signaleert hier een probleem dat in de toekomst alleen nog maar erger zal worden vanwege de in het vredesakkoord van Ohrid vastgelegde garanties voor het gebruik van de Albanese taal: “As much as the recognition of the Albanian language is going up, the knowledge of Macedonian is going down” Het probleem is hier niet dat de Albanezen meer rechten krijgen, de kern van het probleem is dat Macedoniërs en Albanezen een gemeenschappelijke taal verliezen waardoor de communicatie in de toekomst alleen maar slechter zal verlopen. Aangezien de Albanezen een vrij grote groep vormen en redelijk geconcentreerd wonen in het Westen van Macedonië neemt het belang van de Macedonische taal voor Albanezen in het dagelijks leven nog verder af. Aldus een Albanees: “An Albanian can be born, live for a hundred years and die without using Macedonian language, because he can live without Macedonians, he doesn’t need them. It’s not necessary for him to know Macedonians. Because somehow the Albanians are a big community, so they can survive alone” Van de andere kant zijn er maar weinig Macedoniërs die Albanees kunnen. Ten eerste is het een erg moeilijke taal om te leren en ten tweede was het voor Macedoniërs nauwelijks relevant om Albanees te leren omdat de officiële taal toch Macedonisch was. Een laatste punt betreffende het verschil in taal is dat taal nauw is gerelateerd aan identiteit. Een professor van de Max van der Stoel universiteit van Tetovo trekt hier een interessante vergelijking tussen de emancipatie van het Albanees nu en het Macedonisch ten tijde van Tito: “I remember how important it was for us to speak the Macedonian language during common meetings in Belgrade. Or the Slovenians, they started to speak
32
Slovenian instead of Serbo-Croatian. So language is the transparent code to say we are here, we are different, we want you to recognize that we are culturally different. It seems that Albanians are going through that process of national emancipation now” Taal blijkt dus heel nauw gerelateerd te zijn aan identiteit. Dit verklaart voor een groot deel waarom de Albanezen er zo’n grote waarde aan hechten om het gebruik van hun taal officieel erkend te zien. Het hangt samen met de erkenning van hun identiteit, die dus verschilt van de Macedonische. Hetzelfde geldt voor de Macedoniërs. Zij interpreteren elke Albanese eis voor erkenning van het Albanees als officiële tweede taal als een aanval op het Macedonisch en op de Macedonische identiteit. Deze reactie is te verklaren vanuit het roerige verleden van de fragiele Macedonische identiteit. Naast het verschil in taal zijn er nog andere duidelijke verschillen tussen beide etnische groepen. Koppa (2001: 41) identificeert drie fundamentele verschillen, te weten het verschil tussen Orthodoxie/Islam, stad/platteland en industrie/landbouw. Te beginnen met het verschil in geloof. Het overgrote deel van de Macedoniërs is Orthodox terwijl de Albanezen voornamelijk Islamitisch zijn. Net zoals dat bij taal het geval is, hangt religie nauw samen met identiteit in Macedonië. Naarmate Albanezen meer en meer geconfronteerd werden met restricties op het gebied van het uiten van hun etnische identiteit in Macedonië, wendden ze zich steeds meer tot het geloof voor het behoud van hun identiteit (Koppa 2001: 41). Dit verklaart de relatief belangrijke rol van het geloof voor Albanezen in Macedonië. Albanezen in andere delen van de Balkan zijn hier minder strikt in en er is bij hen meer variatie te vinden. Zo zijn er in Kosovo ook veel katholieke Albanezen te vinden en in Albanië zelf zijn er naast Islamitische en Katholieke ook Orthodoxe Albanezen. Ondanks dat de Albanezen in Macedonië over het algemeen strenger zijn in hun geloof zien zij zichzelf niet in de eerste plaats als een Islamiet. In de eerste plaats voelen zij zich Albanees en pas in de tweede plaats Islamiet. De etnische identiteit is dus sterker dan de religieuze. Op de vraag of er in het rijtje ‘Albanees, Islamiet, Europeaan’ ook ergens ‘Macedoniër’ als identiteit voorkomt werd door de meeste Albanezen ontkennend geantwoord. Eén Albanees wees hierbij op de plaats van het Orthodoxe geloof binnen de Macedonische staat. De orthodoxe kerk is nauw verweven met de staat en heeft een bevoorrechte positie binnen Macedonië. Zodoende hangt het ‘Macedoniër’ zijn samen met het Orthodox zijn. Aangezien de meeste Albanezen Islamitisch zijn kunnen zij zich niet identificeren met een Macedonische Orthodoxe staat. Daarnaast wordt nationaliteit veelal gekoppeld aan etniciteit en niet aan burgerschap. Dit speelde al tijdens het Joegoslavië van Tito ligt een Albanees uit Gostivar toe: “If you ask me what is my citizenship, and most Albanians did it this way in the Yugoslavian time, we never said, or we never wrote ‘Macedonian’. We wrote: my citizenship is Republic of Macedonia. So it’s not Macedonian, because in that case I will feel like I am Macedonian as an ethnic group” Een Macedoniër staat dus niet gelijk aan ‘een burger van de Republiek Macedonië’ maar aan een etnische Macedoniër. Het gevolg is een lage betrokkenheid van de Albanezen bij de Macedonische natie en staat.
33
Een volgend verschil tussen Macedoniërs en Albanezen is dat de Macedoniërs voornamelijk in de stad leven en de Albanezen veelal op het platte land. Hierbij horen verschillende mentaliteiten. De Albanezen zijn patriarchaal en conservatief in vergelijking tot de meer geëmancipeerde Macedoniërs. Albanezen leven met grote families in grote huizen op het platteland en er is hier nog veelal sprake van een clanstructuur. De Macedoniërs houden er in dit opzicht een Westelijkere manier van leven op na. Het verschil tussen platteland en stad brengt ook een verschil in gemiddeld opleidingsniveau met zich mee. Aldus de directrice van het plaatselijke Helsinki comité: “It’s not because of being Albanian, but there is more a difference between countryside and the city. People in the countryside have a lower level of education in general. And Albanians mainly inhabit the countryside. So the same level of low education accounts for rural Macedonians. And also the way of life, the patriarchal family has to do with living in the countryside” Dit is echter nog wel een controversieel punt. Volgens de Albanezen is het lange tijd ontbreken van hoger onderwijs in het Albanees de oorzaak van de onderwijsachterstand. Beide punten hebben een kern van waarheid en ze sluiten elkaar niet uit. Mede vanwege het feit dat Albanezen vooral op het platte land wonen en Macedoniërs vooral in de steden is er op het economische vlak een duidelijk onderscheid tussen de sectoren waarin veel Albanezen en sectoren waarin veel Macedoniërs werken. Koppa (2001) noemde al het onderscheid tussen industrie en landbouw. Dit is naar mijn mening nog niet compleet. Er is namelijk ook duidelijk sprake van het onderscheid publiek/privaat. Hierbij moet worden bedacht dat de industrie onder het socialisme een publieke sector was. Omdat de staat tijdens en na het communisme door de Macedoniërs werd gedomineerd moesten de Albanezen noodgedwongen elders werk zien te vinden. Toen ten tijde van Tito de landbouw niet meer werknemers kon opnemen gebruikten een groot aantal Albanezen de weinige openingen in de Socialistische wetgeving voor het opstarten van private onderneminkjes, veelal winkels (Kusovac 2000: 12). Daarnaast was er een grote groep die vanwege de slechte vooruitzichten hun geluk elders gingen beproeven. Zodoende is er tot op heden een grote Albanese diaspora die zich vooral bevindt in Duitsland, Zwitserland en de Verenigde Staten. Een laatste opmerking omtrent de verschillen tussen de Albanezen en de Macedoniërs is primordialistisch van aard. Ondanks dat er hier niet wordt gewerkt met de primordialistische benadering van etniciteit kunnen lichamelijke verschillen wel van belang zijn. Over het algemeen genomen zien Albanezen er iets donkerder uit dan Macedoniërs. Ondanks dat het mij na een verblijf van drie maanden nog niet lukte om ze echt uit elkaar te houden lukt het Albanezen en Macedoniërs zelf verbazingwekkend goed. Veel critici van het primordialisme wijzen er op dat biologische verschillen tussen volken moeilijk zijn aan te tonen vanwege de hoge mate van vermenging van die verschillende volken door de geschiedenis heen. Dit is zeker ook het geval geweest op de Balkan. De trend is echter dat er steeds minder sprake is van vermenging en dan vooral in Macedonië. Uit de statistieken blijkt dat het percentage gemengde huwelijken in Macedonië sinds 1962 gestaag afneemt. Een in 1974 gehouden onderzoek wees uit dat in de regio Tetovo / Gostivar (waar de meeste Albanezen in Macedonië wonen) zowel 95% van de Macedoniërs als 95% van de Albanezen hun zonen niet zouden laten trouwen met
34
een vrouw met een andere nationaliteit. In dit survey werd overigens geen enkel gemengd huwelijk gevonden (Rosulek 2001: 46). Deze data geven nog eens duidelijk aan in hoeverre de Albanezen en Macedoniërs gescheiden van elkaar leven met minimale onderlinge communicatie. Overeenkomsten Zoals uit het voorgaande stuk is gebleken verschillen Albanezen erg van de Macedoniërs op het gebied van taal, geloof, mentaliteit en economische sector. Dit is niet verwonderlijk omdat de Albanezen een ander volk zijn en een andere afkomst hebben dan de Slavische stammen waar de Macedoniërs van afstammen. Voor een groot deel hebben de Albanezen dus een gedeelde geschiedenis die gescheiden is van de Macedoniërs. Het tegenovergestelde is echter ook waar. Doordat men vele honderden jaren naast elkaar in hetzelfde gebied heeft geleefd, onder de zelfde heersers, of die nu Ottomaans, Bulgaars of Servisch waren, heeft men elkaar tot op zekere hoogte beïnvloed. Dit wordt door zowel Macedoniërs als Albanezen beaamd. Deze wederzijdse beïnvloeding heeft vooral plaatsgevonden op het gebied van cultuur, aldus een Albanees: “Culture is a matter of tradition, living together in one place… And of course there are some exchanges. So I think it is very hard to find some strong differences in culture. Only in the part that belongs to the religion, when religion is imported into culture let’s say. In that part there are differences” Een ander punt waarover veel overeenstemming bestaat is dat Macedoniërs en Albanezen er uiteindelijk een zelfde kijk op het leven op na houden. Iedereen wil leven in veiligheid en voorspoed, iedereen wil een betere toekomst voor zichzelf en voor zijn kinderen. Het bestrijden van de armoede en het bevorderen van de veiligheid zijn daarmee belangrijke doelen waar men uiteindelijk samen uit moet komen, hetgeen ook zou moeten kunnen omdat men in wezen hetzelfde nastreeft.
4.2 Benadeling op basis van etniciteit Etnoculturele identiteit is van belang wanneer het bijdraagt aan (het gevoel van) relatieve bevoordeling dan wel benadeling. Naarmate een groep dus meer wordt benadeeld of bevoordeeld, wordt de etnoculturele identiteit van die groep een belangrijkere factor in het dagelijkse leven. In het geval van de Albanezen moet er vooral gekeken worden naar benadeling. Dit kan op vele verschillende manieren plaatsvinden bijvoorbeeld op politiek, cultureel of economisch gebied. Er zal hier slechts een algemeen beeld worden geschetst omdat in het volgende hoofdstuk, waarin de collectieve prikkels voor etnopolitieke actie behandeld worden, gedetailleerder zal worden ingegaan op de manier waarop Albanezen al dan niet worden achtergesteld. Het algemene gevoel onder Albanezen in Macedonië is dat ze worden behandeld als tweederangs burgers. Dit gevoel komt voort uit vele verschillende aspecten en stamt al uit de tijd van Tito. In Joegoslavië kregen de Macedoniërs hun eigen republiek en de Albanezen kregen dat niet. Zij kregen ‘slechts’ een autonome provincie (Kosovo), en dat terwijl er meer Albanezen in Joegoslavië waren dan Macedoniërs. Binnen Macedonië
35
werd de staat gemonopoliseerd door de plaatselijke afdeling van de communistische partij die weer werd gedomineerd door Macedoniërs. Aangezien Joegoslavië een Socialistische republiek was, was nagenoeg alles in handen van de staat. De dominantie van de Macedoniërs strekte zich zodoende uit over de gehele republiek. In alle staatsgerelateerde sectoren hadden zij de overhand. In de industriële sector bijvoorbeeld kregen Albanezen alleen op banen op het allerlaagste niveau. Bij het leger en de politie was het al niet veel anders hier was slechts een zeer klein percentage Albanezen werkzaam terwijl zij wel ongeveer een kwart van de bevolking uitmaakten. Kort gezegd was er dus sprake van een algehele uitsluiting van Albanezen. De reactie van de Albanezen hierop was dat men zich niet richtte op Skopje, maar zich vooral concentreerde op Prishtina aldus een medewerker van de OVSE: “Before ´91 the Albanian universe used to gravitate around Prishtina, and Skopje was periphery for Albanians. So the elites were gravitating around Prishtina” Na de grondwetswijziging van 1974 kreeg Kosovo meer eigen rechten hetgeen zich weerspiegelde in een uitbundiger cultureel en politiek leven. Kosovo was zodoende het centrum voor de Albanezen binnen Joegoslavië. Zo gingen bijvoorbeeld veel Macedonische Albanezen studeren aan de universiteit in Prishtina en waren er maar weinig die dit in Skopje gingen doen, mede omdat het onderwijs daar niet in het Albanees werd gegeven. Vanaf het moment dat Milosevic aan de macht kwam in Servië verslechterde de situatie in Kosovo. Er werd hard opgetreden tegen Albanezen en een groot deel van de verkregen rechten werden weer ingetrokken. Vanwege de grote verwevenheid van de Albanese gemeenschap in Kosovo en Macedonië had dit ook zijn weerslag op de Albanezen in Macedonië. In Macedonië zelf was de situatie niet zo erg als in Kosovo. De directrice van het Helsinki comité zegt er het volgende over: “In the former Yugoslavia there was discrimination, but not an aggressive one. It was more some kind of neglect, Macedonians just didn’t care about Albanians” Door het uiteenvallen van Joegoslavië en de onafhankelijkheid van Macedonië werd er ineens een grens getrokken tussen Kosovo en Macedonië. Hierdoor werden de Macedonische Albanezen van hun centrum afgesneden. Men bevond zich ineens in een onafhankelijk land waarvan het centrum Skopje was, het centrum dat ze al die tijd hadden gemeden. Tegen wil en dank werden de Macedoniërs en de Albanezen tot elkaar veroordeeld. Vanaf het begin van het onafhankelijke Macedonië hebben de Albanezen hun onvrede uitgesproken over hun positie binnen het land. Hun eerste actie om uiting te geven aan dit gevoel van onvrede was het boycotten van het referendum over de onafhankelijkheid van Macedonië. De Albanezen organiseerden een tegen referendum voor het uitroepen van een onafhankelijke republiek van ‘Ilirida’ in West Macedonië (Cappelli 1998: 134). De Albanezen stemden hier massaal vóór. Hoewel het hier nooit van gekomen is, is dit wel een uiterst slechte start voor een jong en kwetsbaar land als Macedonië. De reactie van de Macedoniërs was vooral gebaseerd op angst, de angst dat hun land uit elkaar zou vallen door toedoen van een separatistische minderheid. Deze angst
36
was gezien de omstandigheden zeker niet onrealistisch. Het gevolg was dat Macedoniërs elke Albanese eis voor meer rechten interpreteerden als een stap richting onafhankelijkheid waar niet op in gegaan diende te worden. Zodoende bevond men zich vanaf het begin al in een impasse: “Macedonian nationalists could not include Albanians in their ‘imagined community’, while Albanians could not feel part of a state in which they were not included” (Koppa 2001: 45) De Albanezen hebben er uiteindelijk wel voor gekozen om deel te nemen aan het politieke proces. Ze hebben zelfs aan elke regering sinds de eerste verkiezingen deelgenomen. Dit heeft er echter om verscheidene redenen niet toe kunnen leiden dat de positie van Albanezen snel significant verbeterde. Oude Joegoslavische praktijken bleven voortbestaan. De overheid en de aan de overheid gerelateerde diensten bleven gedomineerd door Macedoniërs. Dus ondanks de toegenomen politieke participatie bleven Albanezen zich behandeld voelen als tweederangs burgers. Concluderend kan er hier gesteld worden dat etniciteit zeker een factor is geweest in het benadeeld (Albanezen), dan wel bevoordeeld (Macedoniërs) worden. Dit geldt zowel voor de periode van Tito als voor de periode vanaf de onafhankelijkheid. Het gevoel van benadeling is met de onafhankelijkheid alleen maar groter geworden omdat men niet meer de mogelijkheid had om zich op Kosovo te richten. De Albanezen werden ineens gedwongen deel uit te maken van een staat waar zij in het verleden praktisch gezien nauwelijks aan hadden deelgenomen, waardoor er ook nauwelijks rekening met hen was gehouden. De vrijheden die zij vroeger in Kosovo hadden behoorden nu tot het verleden. Dit was voor de meeste Albanezen de grootste klap.
4.3 Open conflict met de staat Het is algemeen bekend dat het scheppen van een gemeenschappelijke vijand erg effectief is voor het sluiten van de eigen gelederen. Of deze vijand nu de Sovjetunie, het internationale terrorisme of de voetbalclub uit het buurdorp is maakt voor het principe weinig uit. Zodra er een gemeenschappelijke vijand is, is er een ideale voedingsbodem voor het creëren van het zogenaamde wij/zij denken. Vaak wordt hierbij gebruik gemaakt van stereotypen en zwart-wit denken. Wij zijn goed, zij zijn kwaad. Wij zijn slachtoffer, zij zijn dader. Leden van een etnische groep die een gemeenschappelijke vijand heeft zullen zich meer met elkaar verbonden voelen dan de leden van een etnische groep die dat niet hebben. Dit gevoel van verbondenheid zal alleen maar groter worden indien er sprake is van open conflict met de staat. Men hecht in dat geval meer belang aan de eigen etnoculturele identiteit, en zal die meer onderscheiden van de ander, de vijand. In deze paragraaf zal worden nagegaan in hoeverre dit het geval is geweest in Macedonië. De vraag die hier centraal staat is of het open conflict tussen de Albanese rebellen en de Macedonische staat de etnoculturele identiteit van de Albanezen als groep heeft versterkt. Om een antwoord op deze vraag te kunnen formuleren moet eerst worden gekeken naar hoe dit open conflict er uit zag, en wat de reactie van beide partijen hierop was.
37
In Maart 2001 bezetten Albanese rebellen van het UCK (Ushtria Clirimitore Kombetare, oftewel het nationale bevrijdingsleger), het dorpje Tanusevci, dicht bij de grens met Kosovo. In de maanden hierna bezetten de Albanese radicalen grote delen van West Macedonië waaronder Tetovo en de regio rond Kumanovo / Lipkovo. De eerste reactie van zowel de internationale gemeenschap als de binnenlandse politiek was dat er hard moest worden opgetreden tegen deze rebellen. Ook de Albanese politieke partijen distantieerden zich in den beginne van de rebellen en hun leider Ali Ahmetti: “Albanian political representatives grudgingly stated that they were not united with NLA Guerrillas and repeated that their political parties and armed rebels do not differ in demands, for more rights for Albanians, but they differ in the tools which should be used to achieve their goals.” (Rosulek 2001: 51) Deze houding veranderde echter drastisch naar aanleiding van acties van het Macedonische leger. De door het UCK bezette dorpen in de omgeving van Tetovo en Kumanovo werden zwaar bestookt met artillerie en mortiervuur, bijgestaan door gevechtshelikopters (Koppa, 2001: 56). Deze aanpak bleek funest. Er werden hele dorpen kapotgeschoten zonder dat de rebellen ook maar enige geloofwaardige slag werd toegediend. Door dit nutteloze kapotschieten van voornamelijk Albanese dorpen kwam het dat de Albanese burgerbevolking als één man achter de rebellen ging staan, terwijl dit in het begin lang niet het geval was. Dit beeld wordt bevestigd door de ambassadeur van de NAVO: “Als de Macedoniërs niet zo dom gereageerd hadden was het nooit zo ver gekomen.” Het UCK kreeg zodoende veel steun van de Albanese burgers, aldus een Albanees uit Gostivar. Op de vraag of de gevechten invloed hebben uitgeoefend op de sterkte van de etnoculturele identiteit van Albanezen in Macedonië wordt instemmend geantwoord door een Albanees uit het gebied rondom Kumanovo: “Yes, it was almost like a national feeling, to fight for our rights.” Ook een medewerker van de OVSE bevestigt dat het vooral de onprofessionele acties van het Macedonische leger en politie waren waardoor de burgers in de armen van de rebellen werden gedreven. “So it strengthened the group feeling in a way temporarily” De buiten proportionele reactie van de Macedoniërs heeft ze dus het tegenovergestelde gebracht dan wat ze ermee beoogd hadden. De Albanezen kregen de rol van slachtoffer, de rol van de onderdrukte minderheid. Deze rol heeft hen gesterkt in de rechtvaardiging van hun zaak, zowel intern binnen de eigen groep als extern naar de rest van de wereld. Dit heeft zeker een versterkende invloed gehad op de eigen etnoculturele identiteit. Tenslotte is het nodig om in deze paragraaf nog een korte toelichting te geven op de Macedonische reactie. Er is al gewezen op de fragiele identiteit van de Macedoniërs,
38
en dat Macedoniërs hierdoor vooral handelen uit de angst voor het verlies van deze identiteit. Men is bang om weer het object van assimilatie van één van de buurlanden te worden.Vanuit dit oogpunt is de harde reactie van de Macedoniërs beter te verklaren: “Establishing the state of its own and protection of its national identity have been Macedonian eternal ideal. So it is extremely sensible on any attempt of threatening toward its statehood and nationhood.” (Vankovska-Cvetkovska 1998: 107) Dit verklaart de extreme gevoeligheid van Macedoniërs voor elke bedreiging van hun pas verworven staat. De Albanese rebellen vormden in de ogen van de Macedoniërs een zeer grote bedreiging voor de staat, waar dus hard tegen opgetreden diende te worden.
4.4 Conclusie: groot belang van etnoculturele identiteit In de inleiding werd al aangegeven dat ‘het belang van etnoculturele identiteit’ een variabele is van ordinaal niveau. Er kan dus ook alleen op dit niveau een conclusie worden getrokken. De vraag die hier centraal stond was in hoeverre de Albanezen belang hechten aan hun etnoculturele identiteit. Factoren die hier invloed op uitoefenen zijn, de mate van verschil tussen Albanezen en Macedoniërs, benadeling op basis van etniciteit en open conflict met de staat. Ondanks dat zowel Macedoniërs als Albanezen aangeven dat de culturele verschillen tussen beide groepen wel meevallen vanwege de lange geschiedenis van het naast elkaar wonen, voeren de verschillen toch de boventoon in Macedonië. Er kan zonder twijfel gesproken worden van parallelle werelden zonder veel interactie. Albanezen kijken naar de Albanese TV, luisteren Albanese radio, Lezen Albanese kranten en wonen samen met andere Albanezen. Hetzelfde geldt voor de Macedoniërs. Daarnaast is er sprake van benadeling op basis van etniciteit. Albanezen hebben nauwelijks toegang tot banen bij de overheid en hebben sinds de onafhankelijkheid niet meer de mogelijkheid om zich te richten op Kosovo. Tenslotte hebben acties van het Macedonische leger ertoe geleid dat het groepsgevoel onder de Albanezen een sterke impuls kreeg. Het beeld dat door deze drie indicatoren wordt geschapen is het beeld van een minderheidsgroep die erg bewust is van haar eigen etnoculturele identiteit. Een identiteit die op veel punten sterk verschilt van de Macedonische identiteit. Beide groepen maken zich schuldig aan het stereotyperen van de ander, hetgeen in de hand wordt gewerkt door de lage mate van onderlinge communicatie. Een positief punt is echter dat deze stereotypering niet te ver doorslaat. Zowel Macedoniërs als Albanezen beseffen dat men uiteindelijk een zelfde kijk op het leven heeft. Men wil beide leven in voorspoed en veiligheid. Op basis van deze informatie is het belang dat Albanezen in Macedonië aan hun etnoculturele identiteit hechten groot te noemen. Dit ‘groot’ moet worden bezien vanuit een ordinale vijfpunt schaal met de volgende mogelijkheden: heel klein; klein; middelmatig; groot; heel groot.
39
5 Prikkels voor etnopolitieke actie Voordat een groep over gaat tot etnopolitieke actie moeten er wel belangrijke redenen zijn. In het theoretische kader worden concreet drie categorieën onderscheiden met redenen om over te gaan tot etnopolitieke actie. Ten eerste het collectief benadeeld worden op materieel, cultureel en politiek gebied. Ten tweede het verlies van politieke autonomie en ten derde het bieden van weerstand tegen onderdrukking. Binnen elk van deze categorieën wordt er een tijdsperspectief gehanteerd dat de tijd van Tito en de tijd vanaf de onafhankelijkheid van Macedonië tot aan het begin van het conflict omvat. Dit perspectief wordt gehanteerd om zodoende de op het meer abstracte niveau onderscheidden prikkels voor etnopolitieke actie te kunnen meten. Dit waren: wrevel over verliezen in het verleden, angst voor verliezen in de toekomst en de hoop om er op vooruit te kunnen gaan. De tweede categorie, het verlies van politieke autonomie, vertoont veel overlappen met de politieke benadeling van de eerste categorie. Binnen de eerste categorie zullen politieke benadeling en het verlies van politieke autonomie daarom tezamen behandeld worden. Daarna komt onderdrukking aan bod en tenslotte zal er een conclusie worden getrokken over de prikkels voor etnopolitieke actie.
5.1 Materiële, culturele en politieke benadeling In het vorige hoofdstuk is in het algemeen aan bod gekomen op welke wijze Albanezen al dan niet worden benadeeld. Daar werd het gekoppeld aan het belang van etnoculturele identiteit, wat op een minder concreet niveau ligt dan prikkels voor etnopolitieke actie. Vandaar dat in hoofdstuk 5 het gevoel van benadeling slechts in het algemeen is behandeld en hier uitgebreider en concreter aan bod zal komen.
5.1.1 Benadeling op materieel gebied Hier staat de vraag centraal of er sprake is van enige vorm van materiële of economische achterstelling van de Albanezen ten opzichtte van de Macedoniërs. Dit punt grijpt terug op de algemene verschillen tussen Macedoniërs en Albanezen zoals is aangegeven in het vorige hoofdstuk. Albanezen wonen voornamelijk op het platte land en Macedoniërs in de stad. Albanezen zijn vooral werkzaam in de private sector terwijl de Macedoniërs de staat monopoliseren. Het is moeilijk om te stellen dat de één beter af is dan de ander. Tijdens en na Tito is er zeker sprake geweest van benadeling van de Albanezen op het gebied van het krijgen van werk bij de overheid of overheidsgerelateerde diensten. De ministeries, de staatsbedrijven, het leger en de politie werden allemaal gedomineerd door de Macedoniërs. Dit patroon bleef na de onafhankelijkheid voortbestaan. De dominantie van de staat had ook tot gevolg dat de meeste staatsgelden ingezet werden voor Macedoniërs. Of Albanezen in absolute zin ook echt slechter af waren dan de Macedoniërs is moeilijk te bewijzen. Vanwege het feit dat ze niet terecht konden bij de overheid voor werk en het feit dat de landbouw sector verzadigd raakte besloten veel
40
Albanezen om hun eigen privé bedrijfjes op te zetten, meestal kleine winkeltjes. Volgens een medewerker van de OVSE heeft hen dit een goede levensstandaard gebracht: “While not having access to the administration, Albanians had developed very nice mechanisms to survive and live quite well in the private sector, where they are much more efficient then the Macedonians in general. And it is much more lucrative.” Daar komt nog bij dat veel Albanezen zijn geëmigreerd om te werken in het buitenland. Veel van de verdiensten in het buitenland vloeien weer terug naar de familie in Macedonië. In termen van geld zijn de Albanezen dus niet achtergesteld ten opzichtte van de Macedoniërs. Er kan eerder het tegenovergestelde worden beweerd: Macedoniërs hebben minder te besteden dan Albanezen. Deze stelling valt te verdedigen voor de periode vanaf de onafhankelijkheid. Met het ineenstorten van het communistische regime stortte namelijk ook de socialistische economie in. Veel staatsbedrijven werden gesloten of opgekocht door buitenlandse bedrijven en daarna danig gesaneerd. Oorzaken voor de sluitingen waren vooral de lage efficiëntie en de verouderde manieren van productie waardoor men op de vrije markt niet kon concurreren met modernere bedrijven. Maar ook mismanagement en het behartigen van het eigenbelang door een kleine groep mensen die hier in korte tijd erg rijk door is geworden zijn debet aan het verlies van talloze banen in de voormalige staatsbedrijven. Aangezien er vooral Macedoniërs in deze bedrijven werkzaam waren was voor hun de klap het hardst: “After the collapse of the communist system, the Macedonian middle class is totally destroyed. The Albanians are more aside of that stroke” Aldus de professor van de Max van der Stoel universiteit. De enorme economische neergang in Macedonië na de onafhankelijkheid trof dus vooral de Macedoniërs. Albanezen die al jaren buiten het publieke domein hun geld verdienden werden hier nauwelijks door getroffen en waren bovendien beter bekend met de werking van het marktmechanisme waardoor ze zich beter konden redden in de nieuwe omstandigheden dan veel Macedoniërs. Concluderend kan er gesteld worden dat Albanezen op het materiële vlak niet worden benadeeld ten opzichte van Macedoniërs. Dit beeld wordt door zowel Macedoniërs, Albanezen als internationals bevestigd. Het verschil zit hem vooral in de manier waarop het geld verdiend wordt, niet in de hoeveelheid. Verschil in welvaart kan dus niet worden aangevoerd als een gedeelde prikkel van de Albanezen om over te gaan tot etnopolitieke actie.
5.1.2 Benadeling op cultureel gebied In hoofdstuk vijf is vastgesteld dat Albanezen een groot belang hechten aan hun etnoculturele identiteit. Restricties op het gebied van uiting van deze identiteit kunnen zodoende een prikkel zijn voor etnopolitieke actie. In Macedonië is zowel tijdens als na
41
de periode van Tito sprake geweest van culturele restricties voor Albanezen. Eerst zal nu de periode van Tito behandeld worden, Kosovo speelt hierin een grote rol. Tito’s droom om een Joegoslavische identiteit te creëren bracht met zich mee dat het voor de verschillende etnische groepen verboden was om hun eigen culturele identiteit te uiten. Personen of groepen die zich toch schuldig maakten aan het uiten van etnische of nationalistische sentimenten konden rekenen op een harde aanpak van de staat. Deze uitingen werden namelijk gezien als openlijke disloyaliteit aan de staat en konden resulteren in opsluiting. De culturele restricties werden vrij ver doorgevoerd. Zo kwam het bijvoorbeeld voor dat Albanezen niet het recht hadden om hun kinderen bepaalde namen te geven omdat die namen aangemerkt werden als zijnde ‘nationalistisch’ of ‘anti-Joegoslavisch’. Het waren echter niet alleen Albanezen die met deze restricties te maken hadden, ze golden evengoed voor Kroaten, Serviërs of Slovenen. De Macedoniërs vormden hier zoals gezegd enigszins een uitzondering op omdat het centrale beleid er juist op was gericht om een Macedonische identiteit te creëren. Binnen Joegoslavië was Kosovo het culturele centrum van de Albanezen. Deze autonome provincie binnen Servië bood de beste mogelijkheden voor het ontwikkelen van een Albanees cultureel leven. In Kosovo hadden de Albanezen namelijk meer rechten dan de Albanezen in de deelrepublieken Macedonië en Montenegro. Dit geldt zeker vanaf de jaren ’70. In die periode is een tendens van decentralisatie waar te nemen binnen Joegoslavië. Deze tendens krijgt vorm in de grondwetswijziging van 1974. In deze wijziging krijgt Kosovo ineens veel meer autonomie. In feite krijgt ze dezelfde rechten als de overige deelrepublieken met uitzondering van het recht op afscheiding: “Yugoslavia's 1974 Constitution gave Kosovo virtually the same rights as the country's constituent republics; nowhere in Europe had such far-ranging concessions to national rights been granted in a region considered so potentially separatist.” (Allrefer, April 2004) De Albanezen in Kosovo kregen nu ook voor het eerst meer vrijheden op het gebied van culturele uitingen, waar men dankbaar gebruik van maakte. Binnen korte tijd werden er een Albanese universiteit, een eigen Academie van Wetenschappen, een eigen nationaal theater en eigen radio en televisie zenders die in het Albanees uitzonden opgericht. De Albanese vlag werd verheven tot hun eigen vlag hetgeen een grote symbolische waarde had. Daarnaast kreeg men het recht om zelfstandig verdragen te sluiten met andere staten. De Kosovaren gebruikten dit om de banden met hun moederland Albanië aan te halen. De contacten die met Albanië werden gelegd bestonden vooral uit gezamenlijke projecten op het gebied van politiek en cultuur, op economisch gebied had Albanië namelijk weinig te bieden. De culturele uitwisseling bestond uit het overhalen van Albanese docenten en Albanees lesmateriaal naar de universiteit in Prishtina. Deze werd zo in korte tijd gealbaniseerd. Veel studenten kozen studies met betrekking tot filosofie of de eigen Albanese cultuur met als gevolg een culturele explosie met een sterk nationalistisch karakter (Postma, April 2004). De culturele opleving in Kosovo straalde uit op de omliggende Albanese gemeenschappen. Veel Macedonische Albanezen gingen studeren in Prishtina, en de Macedonische Albanese elite richtte zich, zoals gezegd, meer op het Kosovaarse centrum
42
dan op het Macedonische centrum. Ondanks dat er in die tijd culturele restricties bestonden voor Albanezen in Macedonië had dit minder impact op hen vanwege de mogelijkheden in Kosovo. De focus op Kosovo zorgde er wel voor dat er zich in Macedonië zelf nauwelijks een Albanees cultureel leven ontwikkelde, men zag er de reden niet toe. De jaren ’80 markeren voor de Kosovo Albanezen het begin van een moeilijke periode. Vanaf het moment dat Milosevic aan de macht is in Servië worden veel van de in 1974 verkregen rechten weer ingetrokken. De vrijheid uit de jaren ’70 slaat om in onderdrukking door de Serviërs met behulp van politie en leger: “By one estimate, 485,000 Kosovans were arrested between 1981 and 1987. Civil rights increasingly were suspended.” (Allrefer, April 2004) Het politieke en culturele leven moesten nu ondergronds gaan. In Kosovo ontwikkelde zich zo een parallelle maatschappij met aan het hoofd hiervan Ibrahim Rugova, de prediker van geweldloos verzet. Al deze ontwikkelingen hadden hun uitwerking op Albanezen in Macedonië. Zij hadden steeds minder mogelijkheden om deel te nemen aan het culturele leven in Kosovo en in eigen land waren er nog minder mogelijkheden. Met het uiteenvallen van Joegoslavië werden de Macedonische Albanezen definitief van hun culturele centrum afgesneden. De Macedoniërs waren er alles behalve happig op om Albanezen al te veel culturele rechten te geven, hun prioriteit was het beschermen van hun eigen culturele identiteit. Zoals gezegd werd elke Albanese eis voor meer (culturele) rechten gezien als een aanval op de Macedonische cultuur en op de integriteit van de Macedonische staat op zich. Binnen de nieuwe staat werd Macedonisch de officiële taal waardoor Albanezen de mogelijkheid kwijtraakten om binnen de publieke sector officieel gebruikt te maken van het Albanees. Een professor van de universiteit in Tetovo omschrijft het als volgt: “The 70s really were a peak of national emancipation because Albanians could use their language in the administration because all the documents were published in all languages. And they had the right to speak albanian in court. But when it became clear that Yugoslavia would disintegrate, then a kind of protection or nationalism started to grow and some of those rights started to diminish.” Op dit gebied voelden de Albanezen dus duidelijk een achteruitgang in hun positie. Hetzelfde was het geval voor het gebruik van Albanese culturele symbolen zoals de Albanese vlag, hier kwamen veel restricties voor. Het belang van de vlag wordt duidelijk als gekeken wordt naar de incidenten die hebben plaatsgevonden omtrent het hijsen van de Albanese vlag naast de Macedonische vlag door de burgemeesters van Tetovo en Gostivar. Bij Albanese protesten tegen de arrestatie van de burgemeesters werd hard opgetreden en vielen er enkele doden (Clément 1997: 16). Dit geeft aan dat de kwestie voor beide partijen erg gevoelig ligt. Een andere kwestie die erg gevoelig ligt is de kwestie van het hogere onderwijs. Vrij snel na de onafhankelijkheid van Macedonië kwam er vanuit de Albanese gemeenschap de roep om het recht op hoger onderwijs in hun eigen taal. Vanwege het
43
wegvallen van de universiteit in Prishtina konden Macedonische Albanezen alleen nog maar universitair onderwijs volgen in Skopje of Bitola. Het onderwijs op deze universiteiten werd uitsluitend in het Macedonisch gegeven. Zodoende werd er door de Albanezen zelf een universiteit opgericht in Tetovo. Deze illegale universiteit die in 1994 opende deed de gemoederen hoog oplaaien. De Macedonische staat weigerde de universiteit te erkennen en de ordediensten traden hard op tegen aanhangers van de universiteit. De internationale gemeenschap, onder leiding van de Hoge Commissaris van de Nationale Minderheden van de OVSE, Max van der Stoel, trachtte hierin te bemiddelen wat uiteindelijk heeft geresulteerd in de oprichting van de Southeast European University, ook wel de Max van der Stoel universiteit genoemd. Op deze universiteit wordt les gegeven in Albanees, Macedonisch, Engels en andere talen en staat open voor alle etnische groepen (Rosulek 2001: 48). Ondanks de komst van de Max van der Stoel universiteit en de acceptatie ervan door de Albanese regeringspartij bleef er een grote groep Albanezen de legalisering van de universiteit van Tetovo eisen die namelijk symbool staat voor hun culturele autonomie (Clément 1997: 16). Ook op de lagere niveaus is het onderwijs in het Albanees minder goed geregeld. Zo volgt minder dan veertig procent van de Albanese kinderen middelbaar onderwijs. Dit is deels te wijten aan een gebrek aan onderwijsmogelijkheden in het Albanees (Bakker 1999: 192). Het ligt echter ook aan het feit dat veel Albanezen op het platteland leven en de onderwijsmogelijkheden daar in het algemeen slechter zijn. De directrice van het Helsinki comité wijst er nog op dat het centralistische onderwijs systeem zorgt voor culturele discriminatie. Zo wordt er geen enkele Albanese schrijver behandeld in het Macedonische onderwijs en wordt er überhaupt niet gerept over Albanese cultuur. Wat echter niet vergeten dient te worden is dat de Albanezen in al de jaren onafhankelijkheid van Macedonië wel hun eigen media hebben gehad. Er waren Albanese tv zenders, radio zenders en kranten. Op dat punt waren ze dus niet echt achtergesteld, behalve dat vooral de tv beperkte zendtijd had. Deze vrijheden hadden echter wel tot gevolg dat er twee verschillende werelden binnen Macedonië werden gecreëerd. Zowel de Macedonische als de Albanese media blinken niet uit in onafhankelijkheid en professionaliteit wat de wederzijdse beeldvorming niet positief beïnvloedt. Een laatste punt dat belangrijk is om mee te nemen alvorens een conclusie te trekken op dit onderdeel is de volgende uitspraak van een Albanees: “I cannot only blame Macedonians because also Albanians in this point failed to become more active” Ondanks dit blijft het een feit dat de Albanezen er vergeleken met de tijd van Tito op achteruit zijn gegaan. Dit werd vooral veroorzaakt door het wegvallen van de mogelijkheden in Kosovo. In Macedonië zelf waren er nooit grote vrijheden geweest voor het uitdrukken van de Albanese cultuur. Door het wegvallen van Kosovo werd dit pas echt merkbaar voor de Macedonische Albanezen. Vanaf dit moment zijn zij zich dus ook pas echt gaan inspannen voor het verbeteren van de situatie in Macedonië. Ondanks dat er serieuze hervormingsplannen in de maak waren en dat er al een grote stap gezet was met het oprichten van de Max van der Stoel universiteit bleven de Albanezen zich
44
benadeeld voelen op cultureel gebied, en dan voornamelijk op het gebied van educatie, het gebruik van symbolen en het officiële gebruik van de Albanese taal.
5.1.3 Benadeling op politiek gebied Zoals in de inleiding al is aangekondigd zullen hier politieke benadeling en verlies van politieke autonomie gezamenlijk behandeld worden. Dit kan worden samengevoegd omdat het tijdsperspectief wordt meegenomen. Door te kijken naar politieke benadeling ten tijde van Tito en daarna, kan er worden vastgesteld of er al dan niet sprake is geweest van een verlies van politieke autonomie. Binnen Joegoslavië vormden de Albanezen een grote groep waar Tito (tot op zekere hoogte) wel rekening mee moest houden. Dit kwam tot uiting in de hoge mate van autonomie die met de Grondwetswijziging van 1974 aan Kosovo werd geschonken. Eigenlijk gaat hier hetzelfde verhaal op als het voorgaande verhaal over culturele benadeling. De relatie van de Macedonische Albanezen met de Kosovo Albanezen is cruciaal. Prishtina was niet alleen het culturele maar ook het politieke centrum van de Albanezen in Joegoslavië. Binnen Macedonië was het voor Albanezen verboden om politieke partijen op te richten vanwege het eenpartijstelsel en binnen de Macedonische afdeling van de communistische partij was nauwelijks plaats voor Albanezen. In Macedonië was de politieke benadeling van Albanezen dus erg groot. Dit werd, net als op het gebied van cultuur, gecompenseerd door de vrijheden in Kosovo die hier tegenoverstonden. De onderdrukking van Milosevic en het trekken van een grens tussen Servië en Macedonië maakten hier een eind aan. De Macedonische Albanezen werden zich er weer van bewust dat ze een minderheidsgroepering waren binnen Macedonië en ook als zodanig behandeld werden. Het duidelijkst kwam dit tot uitdrukking in de nieuwe grondwet (1991). In de preambule werd de volgende tekst opgenomen: “Macedonia has been constituted as a national state of the Macedonian nation in which full civic equality and co-living is secured to the Macedonian people and the Albanians, the Turks, the Vlachs, the Roma’s and other nationalities living in Macedonia.” (Milosavleski 2003: 161) Deze preambule is vanaf het begin een twistpunt geweest voor de Albanezen. Zij voelden zich door deze manier van formulering tekort gedaan. Wat precies hun bezwaar is kan pas duidelijk worden na het lezen van de preambule van de vorige grondwet (1974): “the Macedonian nation, together with the nationalities in Macedonia, created the Socialist Republic of Macedonia as a national state of the Macedonian people and as a state of the Albanian and Turkish nationalities in it…” (Milosavleski 2003: 161) In de nieuwe formulering voelen de Albanezen zich op het tweede plan gesteld en wel door de formulering ‘Macedonia has been constituted as a national state of the Macedonian nation’. De staat behoort daardoor toe aan de Macedoniërs en niet aan de
45
Albanezen. In de oude formulering worden de verschillende nationaliteiten nog aan elkaar gelijk gesteld. Vooral het feit dat de Albanezen geen speciale positie krijgen toebedeeld binnen de verschillende minderheden is een bron van kritiek. De Albanezen vormen namelijk grofweg een kwart van de Macedonische bevolking in tegenstelling tot slechts enkele procenten Serviërs, Vlachen, Roma en Turken. De Albanezen vinden dus dat hun rol als minderheid niet strookt met hun aantal. In plaats van een minderheid zien zij zichzelf als een aparte nationaliteit binnen Macedonië, en willen zo ook worden aangeduid in de grondwet (Clément 1997: 17). De kern van het probleem zit hem hier eigenlijk in twee verschillende definities van burgerschap. In Nederland kan het goed zijn dat een derde generatie Surinamer, Turk of Marokkaan ‘Nederlandse’ antwoordt op de vraag naar zijn of haar nationaliteit. In Macedonië is dit niet het geval bij de Albanezen. Zij zullen bijna zonder uitzondering eerst ‘Albanees’ zeggen. Men hanteert er een etnische definitie van burgerschap, vandaar dat het voor hen zo belangrijk is om als aparte nationaliteit erkend te worden. Gelijke burger rechten zijn niet voldoende omdat de civiele definitie van burgerschap hier niet van kracht is. De stemming over de grondwet werd zoals gezegd geboycot door de Albanezen evenals het referendum voor de onafhankelijkheid van Macedonië. Deze boycot werd gevoed vanuit de angst om er op achteruit te gaan in een onafhankelijk Macedonië. Onafhankelijkheid van Macedonië betekende namelijk ook scheiding van Kosovo. In de jaren na de onafhankelijkheid was de situatie van Albanezen in Macedonië echter stukken beter dan de situatie waarin de Kosovaarse Albanezen zich destijds bevonden. In Kosovo werden de Albanezen namelijk hardhandig onderdrukt door de Serviërs. Na de initiële boycot van de nieuwe staat besloten de Albanezen om er toch aan deel te nemen. De onafhankelijkheid van Macedonië bracht namelijk ook politieke voordelen met zich mee. Zo werd het verbod op Albanese politieke partijen opgeheven. In dat opzicht gingen de Albanezen er dus duidelijk op vooruit, zeker gezien het feit dat er sinds hun deelname altijd een Albanese partij in de regeringscoalitie heeft gezeten. De Macedonische partijen waren namelijk onderling te veel verdeeld waardoor een coalitie met een Albanese partij de enige uitkomst bood. Lange tijd heeft Macedonië model gestaan als ‘vredeswonder van de Balkan’, juist vanwege deze samenwerking. Omdat er altijd een tweederde meerderheid nodig is voor een grondwetswijziging in Macedonië hebben de Albanezen redelijk veel invloed kunnen uitoefenen. Aldus de directrice van het Helsinki comité: “The independence somehow enlarged the possibility for political involvement. Because of the structure of decision making, there could not be taken any big decision without the approval of the Albanians, because there was needed a two third majority” Ook op niet constitutionele wetgeving kon men invloed uitoefenen. Dit alles is een grote sprong vooruit vergeleken met de situatie in Macedonië ten tijde van Tito. Toch bleven de Albanezen zich politiek gezien benadeeld voelen. Enerzijds komt dit door de Albanezen zelf, door non-professionaliteit en corruptie. Een Albanees omschreef het als volgt:
46
“When some Albanians get into soft chairs they forget what they have promised. They get rich in a short time, they are bought in a way. The corruption is very high, they are working for themselves” Hetzelfde geldt echter ook voor veel van de Macedonische politici. Anderzijds ligt het aan de inrichting van het politieke systeem. Albanezen voelen zich benadeeld door de manier waarop de ministerposten worden verdeeld en bovenal door het verkiezingssysteem en de positie van de lokale overheid. In de beginjaren was het de tendens dat de Albanese coalitiepartners alleen de minder belangrijke ministerposten kregen toegewezen. In deze tendens is echter langzaamaan verandering opgetreden. Een belangrijker punt was het verkiezingssysteem. In Macedonië kent men een districtenstelsel. Veel van de districten in het Westen van het land (waar bijna alle Albanezen wonen) waren drie keer zo groot als de districten in het Oosten van het land. Het gevolg hiervan was dat er voor het verkiezen van een Albanese politicus uit WestMacedonië veel meer stemmen nodig waren dan voor het verkiezen van een Slavisch Macedonische politicus uit Oost-Macedonië (Koppa 2001: 47). Op deze manier ontstaat er procentueel gezien een erg scheve vertegenwoordiging in het nadeel van de Albanezen. Voor hen zou een proportioneel kiesstelsel een stuk beter zijn. Een tweede erg belangrijk punt voor de Albanezen is de inrichting van het lokale bestuur. Macedonië is sinds zijn onafhankelijkheid een sterk gecentraliseerde staat. Dit is niet vreemd gezien de jarenlange communistische traditie en zoals de theorie van het institutionalisme leert zijn handelingswijzen die zijn verworden tot instituties maar moeilijk te veranderen. Voor de Albanezen is de grote macht van de centrale overheid nadelig omdat zij op dit niveau minder invloed kunnen uitoefenen dan op het lokale niveau. Vanwege hun concentratie in het Westen van het land betekent meer macht op het lokale niveau ook meteen meer autonomie. Dit is precies waar de Macedoniërs bang voor waren, dat meer eigen zeggenschap voor de Albanezen in de gebieden waar zij de meerderheid vormen zou leiden tot meer eigenzinnigheid en uiteindelijk tot afscheiding. In de jaren voorafgaand aan het conflict is men wel druk bezig geweest met het voorbereiden van wetgeving op het gebied van decentralisatie waarbij de Albanezen ook zeker hun inspraak in hadden omdat het hier een grondwetswijziging betrof. Maar het bleek uiteindelijk ‘te weinig, te laat’ te zijn. Ook de non-professionaliteit van de politici was hier debet aan. Er kan nu worden gesteld dat de Albanezen ten opzichte van de Macedoniërs werden benadeeld op politiek gebied. Het is echter moeilijker om een conclusie te trekken over het al dan niet verliezen van politieke autonomie in het recente verleden. Als Macedonië op zich wordt genomen valt er een grote sprong vooruit waar te nemen. Er komen Albanese politieke partijen die deel nemen aan de regering en die in de loop der tijd steeds bedrevener worden in het politieke spel en zo weldegelijk politieke invloed uitoefenen op de gang van zaken in het land. Dit was in het voormalige Joegoslavië geheel niet het geval. Als er echter ook buiten de Macedonische grenzen wordt gekeken, grenzen die tijdens Joegoslavië eigenlijk niet bestonden, dan kan er worden geconstateerd dat de Albanezen wel een groot verlies in politieke autonomie hebben geleden. De ambassadeur van de NAVO stelt het zo:
47
“Bij de onafhankelijkheid van Macedonië is de status van de Albanezen er op achteruit gegaan vergeleken bij wat ze waren voor die tijd. In het oude Joegoslavië waren de Albanezen namelijk een belangrijke bevolkingsgroep die ook serieus werden genomen, die eigenlijk een eigen republiek hadden in Kosovo. Dit straalde weer af op de Albanezen in de andere republieken als Montenegro en Macedonië. In 1991 zijn ze (de Macedonische Albanezen) volledig gemarginaliseerd als getolereerde minderheidsgroep.” Welke manier van kijken je er ook op na houdt, politieke benadeling vormde voor de Albanezen een belangrijke prikkel tot etnopolitieke actie. Enerzijds dus vanwege het verlies van politieke autonomie in het recente verleden en anderzijds vanwege de hoop om er middels etnopolitieke actie in de toekomst op vooruit te gaan.
5.2 Onderdrukking Het idee van deze variabele is dat onderdrukking op de korte termijn een effectief controle mechanisme kan zijn, maar op de lange termijn juist leidt tot wrevel en bijdraagt aan blijvend verzet. De angst die op korte termijn wordt opgewekt verwordt tot een haat die blijvend is en zo op de lange termijn een sterke reden kan vormen om tot etnopolitieke actie over te gaan. Er zal nu voor Macedonië worden nagegaan in hoeverre er sprake was van onderdrukking van Albanezen door de staat. Onderdrukking wordt hier opgevat als een systematische vorm van geweld. Ook hier zal het tijdsperspectief weer gehanteerd worden. Het is in het algemeen bekend dat de oude communistische regimes niet uitblinken op het gebied van het respecteren van mensenrechten. Joegoslavië vormt hier geen uitzondering op, ook al kende de burgers van Joegoslavië meer vrijheden dan die van de overige communistische landen. De communistische partij had de touwtjes stevig in handen en maakte gebruik van leger en politie om dit zo te houden. Of er ook echt sprake was van onderdrukking is niet eenduidig vast te stellen. Nationalisten zullen betogen van wel, gewone burgers zullen waarschijnlijk zeggen van niet. Nationalisten werden namelijk zoals gezegd hard aangepakt. Er werd bij dit beleid geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit. Servische, Kroatische of Albanese nationalisten konden allemaal op een gelijke harde behandeling rekenen. In het kader van dit onderzoek is het niet belangrijk om vast te stellen of er ten tijde van Tito sprake was van onderdrukking. Als dit al het geval was geweest dan was het een onderdrukking geweest die vorm kreeg door beleid uit Belgrado. Onderdrukking van Albanezen door Belgrado leidt niet tot een opstand van Albanezen tegen Macedoniërs. Er moet dus vooral gekeken worden naar de situatie vanaf de onafhankelijkheid. Vanaf de onafhankelijkheid kwam de verantwoordelijkheid voor het beleid namelijk in Skopje te liggen. Ondanks dat er sprake was van een regimewisseling bleven er veel mensen op de zelfde plek zitten. Dit was ook het geval bij de politie. Zelfs als de politiek echt moeite zou hebben gedaan om de politie te hervormen tot een betrouwbaar en integer instituut dan was dit hen waarschijnlijk niet gelukt binnen de tien jaar na de onafhankelijkheid. Doordat veel mensen op hun post bleven, bleven oude Joegoslavische praktijken
48
voortbestaan. Hieronder vallen zaken als willekeurige arrestaties, corruptie, geweld bij arrestaties, intimidatie enzovoorts. Hoe afkeurenswaardig deze praktijken ook zijn, ze zeggen op zich nog niets over het al dan niet onderdrukt worden van de Albanezen door de Macedoniërs. Van onderdrukking is pas sprake als het geweld systematische vormen aanneemt. Uit de interviews kwam hierover een verdeeld beeld naar voren. Allereerst de Albanese visie. Beide geïnterviewde Albanezen spreken van onderdrukking door de Macedonische politie. Volgens hen worden Albanezen harder behandeld en vaker zonder reden vastgezet en soms zelfs vermoord door de politie. Tevens deed het rechtelijke systeem er volgens hen niets aan om deze praktijken te beëindigen. Waar de een spreekt van openlijke onderdrukking noemt de ander het meer een “violence in silence”. De internationale gemeenschap labelde Macedonië als een vreedzaam land, als een voorbeeld voor de rest van de regio. De handelingswijze van de Macedonische politie paste niet in dit beeld waardoor er dus niet te veel aandacht aan werd besteed. Deze situatie wordt bevestigd in een rapport van de Human Rights Watch uit 1998: “The Macedonian government is ignoring a pattern of police brutality, while the international community turns a blind eye. The Macedonian government may be an important ally in the region.” (Human Rights Watch, mei 2004) Ondanks dat Albanezen zich onderdrukt voelden door de Macedonische politie betekent dit nog niet dat er ook echt sprake was van onderdrukking. Dat ze zich zo voelden is wel een belangrijk gegeven. Volgens de theorie van het constructivisme leidt het geloof in een bepaalde werkelijkheid namelijk tot handelen conform dit geloof. Een gevoel van onderdrukking is dus al genoeg om tot actie tegen onderdrukking over te gaan, zelfs als er in de werkelijkheid geen sprake is van echte onderdrukking. Dit gezegd hebbende is het goed om de visies van de internationale en de Macedonische interviewkandidaten af te zetten tegen het beeld van de Albanezen. Wat opvalt is de hoge mate van overeenstemming tussen de overige vier geïnterviewden. Allen zijn van mening dat er in Macedonië niet echt sprake was van onderdrukking van Albanezen. Eén Macedonische zegt er geen weet van te hebben en stelt dat deze vraag beter door een Albanees beantwoord kan worden. De andere Macedonische zegt dat het meer om een soort van “neglect” gaat dan om onderdrukking. Alle vier de geïnterviewden wijzen op het feit dat de Macedonische politie is blijven hangen in oude Joegoslavische patronen en dat deze in het algemeen erg onprofessioneel en gewelddadig was. Dus niet alleen Albanezen waren hier het slachtoffer van maar ook Macedoniërs, Turken, Serviërs en Roma. Dit beeld is ook terug te vinden in het Human Rights Watch report van 1998: ”Macedonia's ethnic communities--Albanians, Turks, Roma, and Bulgarians, among others-- are especially susceptible to abuse. But violations cut across ethnic lines: all citizens of Macedonia have suffered violence at the hands of the police, as well as procedural violations, almost always with no recourse through the courts. The common characteristic of victims, rather than ethnicity, is usually the person's oppositional political activity or low social-economic status.” (Human Rights Watch, juni 2004)
49
Dat toch vooral de Albanezen zich onderdrukt voelden valt enigszins te verklaren uit het feit dat de politie nagenoeg alleen bestond uit Macedoniërs. Aldus de ambassadeur van de NAVO: “Aangezien die politie natuurlijk voor een overwegend deel Macedonisch was kwam het op de Albanezen harder over. Dat ze niet alleen door politieagenten in elkaar werden geslagen maar dat dat dan ook nog eens Macedoniërs waren.” De directrice van het Helsinki Comité beaamt dit. Dat de Macedonische politie ook systematisch meer geweld zou gebruiken tegen Albanezen wordt tegengesproken door de medewerker van de OVSE: “Macedonia was never a functioning democracy, but still it is a democracy. There was a very poorly functioning police force, but I don’t think that there was a systematic approach against Albanians. It’s more individual cases.” Over al deze individuele gevallen is veel informatie te vinden in de verscheidene op het internet gepubliceerde rapporten van Amnesty International en van Human Rights Watch over de situatie van de mensenrechten in Macedonië. Een rondgang door de jaarlijkse rapportages van deze organisaties leert dat er nog heel veel misstanden zijn in Macedonië waaronder willekeurige arrestaties, marteling en mishandeling. Er wordt in de jaren voorafgaand aan het conflict echter nergens gerept van een systematische gewelddadige onderdrukking van Albanezen in het bijzonder, wel wordt er gewezen op de ondervertegenwoordiging van minderheden in het Macedonische staatsapparaat. Pas als het conflict al aan de gang is in 2001 komen er berichten van systematische tegen Albanezen gerichte schendingen van de mensenrechten door de Macedonische politie en veiligheidstroepen. Human Rights watch schrijft hierover het volgende: “Macedonian forces are systematically separating out ethnic Albanian males fleeing fierce fighting in northern Macedonia, and severely beating some of the men at police stations. In the most severe cases documented by Human Rights Watch, the ill-treatment appears intended to extract confessions or information about the National Liberation Army (NLA) and amounts to torture.” (Human Rights Watch, juni 2004) Er was dus pas tijdens het conflict sprake van systematische onderdrukking, waardoor dit geen reden kan zijn geweest om het conflict te starten. Van hun kant hebben de Albanese rebellen zich overigens tijdens het conflict ook meerdere malen schuldig gemaakt aan het schenden van mensenrechten. Er zijn hier tot nu toe nog twee belangrijke gebeurtenissen onbesproken gebleven, namelijk de incidenten in Tetovo en Gostivar in 1995 en 1997. Ondanks dat er geen sprake is geweest van systematische onderdrukking van Albanezen in Macedonië was er wel sprake van onderdrukking bij deze twee incidenten. Het eerste incident speelde zich af in 1995 in Tetovo. Na de opening van de illegale universiteit aldaar pakte de politie de rector en enkele hoogleraren op waarna de Albanezen massaal de straat op gingen om
50
hiertegen te protesteren (Maas 1998: 7). Dit leidde tot ongeregeldheden met de Macedonische ordediensten die buitensporig veel geweld gebruikten om de demonstraties te beëindigen waarbij één dode viel. Het tweede incident vond plaats in 1997 en is het eerder genoemde ‘Vlag-incident’. De Albanese burgemeesters van Tetovo en Gostivar hadden de Albanese vlag gehesen boven hun gemeentehuis. Nadat het hoge gerechtshof deze actie als onconstitutioneel had aangemerkt kwam de politie in actie om de vlaggen te verwijderen en de betreffende burgemeesters op te pakken. In Gostivar werd de vlag verdedigd door enkele duizenden Albanezen (Icevska 1998: 47). Het gewelddadige politie optreden had meer dan tweehonderd gewonden en drie doden tot gevolg, tevens werden er veel mensen op een illegale wijze vastgezet en vastgehouden. Deze twee incidenten zijn erg belangrijk geweest voor de Albanese beeldvorming. Zij zagen hierin de bevestiging dat de Macedoniërs hun rechten niet respecteerden en dat ze onderdrukt werden. Toch kan er niet gesproken worden van onderdrukking op de manier waarop de term hier is gedefinieerd, daarvoor staan de incidenten te veel los van elkaar. De vergelijking met Kosovo maakt dit duidelijk. In Kosovo was geweld tegen Albanezen aan de orde van de dag. Vanuit Belgrado was er een gericht beleid om Albanezen te intimideren en te onderdrukken. Het jarenlange gewelddadig onderdrukken van Kosovaarse Albanezen door de Serviërs staat in geen verhouding tot de relatief goede situatie van Albanezen in Macedonië. Het is daarom in Kosovo ook eerder tot een conflict gekomen dan in Macedonië. Tevens was het conflict in Kosovo vele malen bloediger dan in Macedonië, zelfs zo erg dat de NAVO besloot om Servië te gaan bombarderen om de Serviërs zo te dwingen te stoppen met de ‘etnische zuiveringen’ in Kosovo. Op basis van de vergelijking met Kosovo kan er dan ook gesteld worden dat er in Macedonië geen sprake is geweest van onderdrukking. Deze conclusie doet echter niets af aan het feit dat in veel gevallen Albanezen onrechtmatig zijn behandeld door de Macedonische politie.
5.3 Conclusie: verscheidene prikkels voor etnopolitieke actie Door alle in de theorie van Gurr genoemde punten te beschrijven voor Macedonië ontstaat er een beeld van de mogelijke redenen van de Albanezen voor het conflict in Macedonië. Dit beeld is zeer divers en niet geheel zonder tegenstrijdigheden. Wat in ieder geval kan worden uitgesloten als prikkel voor etnopolitieke actie is economische benadeling, hiervan was geen sprake. Elk van de overige punten heeft wel een grotere of kleinere rol gespeeld. De beperkingen op cultureel gebied waren een belangrijk punt voor de Albanezen. De belangrijkste kwesties hier waren het hoger onderwijs in de eigen taal, het gebruik van de eigen taal binnen de overheid en het gebruik van nationale symbolen als de Albanese vlag. Op politiek gebied wil men vooral een betere vertegenwoordiging, niet alleen in het parlement en de regering, maar in het gehele staatsapparaat, dus ook op het uitvoerende en rechtsprekende vlak. Een ander belangrijk punt is de wens van de Albanezen voor meer autonomie door meer macht over te dragen naar het lokale niveau. Als de tijdsdimensie erbij wordt betrokken wordt het beeld iets complexer. Er moet dan namelijk rekening worden gehouden met Kosovo. Door Kosovo erbij te betrekken verandert het beeld. Een vooruitgang in politieke rechten van Albanezen binnen Macedonië sinds de onafhankelijkheid wordt een achteruitgang in politieke
51
rechten als het wordt afgezet tegen de situatie in Kosovo na de grondwet van 1974. Hetzelfde geldt voor culturele rechten. De benadeling op cultureel gebied blijkt groter te zijn als het wordt afgezet tegen de vrijheden die men eens in Kosovo genoot. De laatste prikkel voor etnopolitieke actie, onderdrukking, wordt juist afgezwakt als Kosovo erbij betrokken wordt. Hoewel er geen sprake was van systematische onderdrukking hebben de incidenten die zich door de jaren heen hebben voorgedaan in Macedonië wel het vertrouwen van de Albanezen in de Macedonische staat erg aangetast. Er ontstond al snel een ingebakken wantrouwen, vooral tegen de politie. Door Albanezen worden de incidenten in Tetovo en Gostivar aangevoerd als bewijs voor onderdrukking door Macedoniërs. Het is belangrijk om hier het verband te zien met de overige punten. In Tetovo in 1995 ging het om het universitaire onderwijs in het Albanees, en in 1997 in Tetovo en Gostivar ging het om het gebruik van eigen politieke / culturele symbolen. Zodoende verwerden deze incidenten wel tot prikkels voor etnopolitieke actie. Samenvattend komt de Albanese positie er vooral op neer dat ze zich als tweederangs burgers behandeld voelen. Ze worden behandeld als een minderheid terwijl ze zichzelf zien als een tweede nationaliteit en ook als zodanig behandeld willen worden. Hun eisen voor gelijke politieke en culturele rechten komt voort uit deze gedachte. Dit was de voornaamste prikkel om over te gaan tot etnopolitieke actie.
52
6 Capaciteit voor etnopolitieke actie Een blik op het schema van pagina 20 leert dat de in de vorige twee hoofdstukken beschreven variabelen invloed uitoefenen op de variabele die in dit hoofdstuk centraal staat. Naarmate er een groter belang wordt gehecht aan etnoculturele identiteit en naarmate er meer gedeelde prikkels zijn zal de potentiële capaciteit van een groep om over te gaan tot etnopolitieke actie stijgen. Een groep die bestaat uit leden die zich onderling niet met elkaar verbonden voelen en die ook geen gedeelde belangen hebben zal moeilijk te mobiliseren zijn. In het geval van de Albanezen is de basis om te mobiliseren aanwezig, er is een groot gevoel van onderlinge etnische verbondenheid en er zijn voldoende gedeelde prikkels om over te gaan tot etnopolitieke actie. De daadwerkelijke capaciteit van een groep om over te gaan tot actie wordt echter nog door vier overige indicatoren bepaald, te weten: territoriale concentratie, de van tevoren al aanwezige mate van organisatie, het vermogen om coalities te smeden en authentiek leiderschap. Vanwege de grote samenhang tussen de laatste twee punten zullen deze tezamen behandeld worden.
6.1 Territoriale concentratie Er is al enkele malen gerefereerd aan de hoge concentratie van de Albanezen in het Westen van Macedonië. In deze paragraaf zal uitgebreider worden ingegaan op de verschillende aspecten van het vestigingspatroon van Albanezen en de invloed daarvan op de capaciteit om over te gaan tot etnopolitieke actie. Uit onderzoek is gebleken dat indien een minderheidsgroep meer dan 70% van de plaatselijke bevolking vormt, de kans op een gewelddadig conflict substantieel groeit. Groepen die verspreid leven hebben daarentegen een kleine kans om over te gaan tot gewelddadige conflicten. Er bestaat ook nog een verschil tussen stad en platte land. Groepen die geconcentreerd wonen in de stad hebben de kleinste kans om over te gaan tot rebellie in tegenstelling tot groepen die voornamelijk op het platte land wonen (Gurr 2001: 75). Deze bevindingen komen grotendeels overeen met de situatie in Macedonië. Alvorens te kijken naar de mate van spreiding van de Albanezen in Macedonië is het belangrijk om eerst vast te stellen hoeveel Albanezen er in totaal in Macedonië zijn. Er bestaan hier geen eenduidige data over. De uitkomst van de in 1994 gehouden census was dat er 66,5% Slavische Macedoniërs zijn, 22,9% Albanezen en 10,6% overig (Trifunovska 1997: 4). Deze data liggen echter zeer gevoelig aangezien de Albanezen de census hadden geboycot. De census werd geboycot omdat de Macedoniërs volgens de Albanezen een te strikte definitie van burgerschap hanteerden, zo werden veel Albanezen die oorspronkelijk uit Kosovo kwamen niet meegerekend omdat ze niet over de goede papieren beschikten (Rosulek 2001: 46). Zelf stellen de Albanezen dat ze minstens 30% van de totale bevolking zijn. In 2002 is er een nieuwe census gehouden waarbij de Macedoniërs uitkwamen op 64,18% van de bevolking en de Albanezen op 25,17%. Zowel de Albanezen als de Macedoniërs zijn ontevreden met deze uitslag. Een belangrijk gegeven is dat Albanezen, met hun traditionele manier van leven, een erg hoog geboorte cijfer kennen. Macedoniërs voelen zich bedreigd door de grote aanwas van de Albanezen. Uit verschillende berekeningen blijkt dat binnen twintig jaar 53
de etnische balans omgeslagen kan zijn naar de andere kant. Macedoniërs zouden dan een minderheid worden in hun eigen land. In het westen zijn ze dat in veel gebieden al. De data uit 1994 geven het volgende beeld van het aantal Albanezen in de steden in het Westen van Macedonië: Tetovo 74,4%, Gostivar 63,7%, in de districten van Struga, Debar en Kicevo ongeveer 50%, Kumanovo 36,9% en Skopje 20,8% (Rosulek 2001: 46). Dit is het beeld van de stedelijke gebieden. Het platteland rondom met name Tetovo en Gostivar wordt nagenoeg alleen bewoond door Albanezen. Ook in de omgeving van Kumanovo bevinden zich veel Albanezen op het platte land. Het compacte vestigingsgebied van de Albanezen heeft tot gevolg dat er veel interactie bestaat tussen de leden van deze groep in het dagelijkse leven. Het heeft ook bijgedragen aan de relatieve isolatie van de groep, die slechts beperkte interactie met Macedoniërs kent (Koppa 2001: 40). De in het begin van de paragraaf genoemde onderzoeksbevindingen komen overeen met wat er zich heeft afgespeeld in Macedonië. Het conflict startte op het platteland in het dorpje Tanusevci in de omgeving van Tetovo, een gebied waar vrijwel uitsluitend Albanezen wonen en waar de 70% grens ver wordt overschreden. Snel daarna verspreidde het conflict zich naar de dorpen rondom Kumanovo. In de steden waar veel Albanezen woonden is het echter niet tot gevechten gekomen. Ondanks oplopende spanningen tussen beide bevolkingsgroepen in met name Gostivar, Tetovo en Kumanovo hebben de open gevechten zich voornamelijk beperkt tot de dorpen in het platteland.
6.2 Mate van organisatie Naarmate een groep een langere traditie heeft van organisatie op politiek, economisch, cultureel en religieus gebied wordt het gemakkelijker om deze groep te mobiliseren voor etnopolitieke actie. Naarmate de interactie tussen groepsleden frequenter en meer routine van aard is dalen de mobiliseringkosten namelijk. De Albanezen zijn een voorbeeld van een volk dat historisch gezien altijd erg verdeeld is geweest. De voornaamste organisatievorm is de clan. De grote families stonden onder leiding van een clanhoofd en verschillende clans stonden weer onder leiding van een stammen leider. Loyaliteit en soevereiniteit lag zodoende niet op het niveau van de natie, maar op het niveau van de clan. Deze situatie geldt voor zowel Albanezen in Albanië, Macedonië en Montenegro. Vanwege het door deze structuur ontstane gebrek aan eenheid zijn Albanezen altijd een makkelijke prooi geweest voor buitenlandse machten. De keerzijde hiervan was dat deze machten de Albanezen ook zelden konden onderwerpen aan een effectief bestuur, juist vanwege het ingebakken gebrek aan eenheid (Cordell 1999: 134). Na de Tweede wereldoorlog werd er met de komst van Joegoslavië een grens getrokken door de Albanese gemeenschap. In Albanië kregen de Albanezen te maken met de dictatuur van Enver Hoxha, een erg paranoïde leider die het land hermetisch afsloot van de buitenwereld. De Albanezen in Joegoslavië genoten meer vrijheden en kregen meer mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Er heeft zich echter nooit zoiets als een sterke civil society ontwikkeld onder de Albanezen in Macedonië. Enerzijds vanwege de focus op Kosovo en anderzijds omdat het communisme dit niet toestond, maatschappelijke organisaties mochten alleen binnen het communistische raamwerk bestaan. Hetzelfde geldt voor de Macedoniërs. Ook na de val van het communisme is er
54
geen sterke opkomst van een civil society onder zowel Albanezen als Macedoniërs in Macedonië te zien. De algemene verdeeldheid van Albanezen stond het ontstaan van een traditie van breed gedragen (maatschappelijke) organisaties in de weg. Van een gerichte organisatie op economisch gebied was geen sprake, de economische organisatie was meer een gevolg van historische omstandigheden. Op cultureel gebied was de organisatie zeer beperkt mede omdat zoals gezegd de Albanezen hier zelf ook hebben verzuimd om actiever te worden. De universiteit in Tetovo vormt hierop een uitzondering. Rond dit instituut verzamelden zich veel mensen die achter de rebellen stonden. De universiteit is tijdens het conflict dan ook gebruikt om mensen te mobiliseren. De religieuze organisatie van Albanezen in Macedonië kent een langere geschiedenis. Het geloof is echter geen grond geweest voor mobilisatie van Albanezen. Een Albanees zegt hierover het volgende: “This what happened with the Albanians doesn’t have a religious background, I’m sure about that. It is more from an ethnic background.” Een andere Albanees verklaart het in dezelfde richting: “It didn’t have to do a lot with religion, for us the first thing is to be Albanian. We treat each other as brothers even though we have different religions. So in the organization it wasn’t really a factor” Tenslotte is er de politieke organisatie. De organisatie van Albanezen op politiek gebied bestaat in Macedonië pas sinds de onafhankelijkheid. Van een lange traditie is dus geen sprake. Dat het ook geen grond voor mobilisatie voor het conflict is geweest blijkt duidelijk uit het feit dat bij de aanvang van het conflict de Albanese politieke partijen zich tegen de rebellen keerden. Het algemene beeld dat ontstaat is dat de Albanezen nauwelijks konden terugvallen op bestaande organisatieverbanden om mensen voor het conflict te mobiliseren. Binnen Macedonië klopt dit beeld grotendeels. Dat er een zeer matig ontwikkelde civil society was betekent echter niet dat er helemaal geen organisatie was. De organisaties die er wel waren hebben dan ook een cruciale rol gespeeld in het mobiliseringproces aldus de medewerker van de OVSE: “The level of social and cultural mobilization before the conflict wasn’t very high. Now having said that, of course you have these social and cultural organizations playing a crucial role in mobilizing the people in the very conflict period. I don’t think they were planning it for ten years, but the spreading of the fighting was very much backed by the civil society. For instance the Albanian Women organization and the Tetovo university played an important role. But I don’t think there was an organized approach.” De afwezigheid van een lange traditie van grotere organisatieverbanden binnen de Macedonische Albanezen wordt voor een groot deel gecompenseerd door de organisatie van Albanezen in het buitenland. Veel van de Albanezen die tijdens het bewind van Tito naar het buitenland zijn vertrokken deden dit omdat zij vanwege hun nationalistische
55
ideeën voor vervolging moesten vrezen in Joegoslavië. Eenmaal in het buitenland zetten zij belangrijke lobby organisaties op in onder andere Bonn, Londen en Washington (Cordell 1999: 137). Zoals vaak het geval is met diaspora hielden bepaalde segmenten van de Albanese diaspora er romantische ideeën over het volk en vaderland op na, ideeën die verwezenlijkt konden worden door de oorlog in Kosovo en Macedonië. Veel van de organisatie en vooral veel van de financiering van het conflict in Macedonië is afkomstig van deze diaspora. Dit beeld wordt bevestigd door de Albanese en internationale interviewkandidaten. Het is dan ook niet toevallig dat de belangrijkste rebellenleider, Ali Ahmetti, afkomstig was uit de diaspora. Mobilisering en organisatie kwam dus vooral van de Diaspora die al wel een jarenlange traditie van organisatie kende. Voor een diaspora is het echter ook niet gemakkelijk om een heel volk te mobiliseren dat toch jarenlang redelijk vreedzaam heeft samengeleefd met Macedoniërs. Dat er uiteindelijk toch een groot aantal mensen achter de rebellen stond is niet het gevolg van een goede organisatie maar is meer het gevolg van de Macedonische reactie. De ambassadeur van de NAVO stelt dan ook dat de Macedoniërs het succes van de Albanese opstand voor een groot deel cadeau hebben gegeven: “Je ziet het nog steeds in die dorpjes niet ver van Kumanovo, die werden helemaal platgeschoten door het leger. Dan krijg je hetzelfde als wat de Israëliërs bereiken in de Palestijnse gebieden. Dus zo is het gegaan en daarvoor hadden de Albanezen nou niet zo’n geweldige organisatie nodig.” Ondanks de relatief lage organisatiegraad van de Albanezen is dit dus uiteindelijk geen obstakel geweest voor de mobilisering.
6.3 Coalities en leiderschap De capaciteit van een groep om over te gaan tot politieke actie neemt toe naarmate de groep beter in staat is om zich over onderlinge verschillen heen te zetten en zich te richten op het gezamenlijke doel. Leiders spelen een belangrijke rol in het proces van coalitievorming. Een sterke leider kan verschillende groepen achter zich verenigen en zodoende de loyaliteit van die groepen naar een hoger niveau tillen. In het geval van de Albanezen is dit geen gemakkelijke zaak gezien de eeuwenoude clanstructuur. Uit de interviews komt een wisselend beeld naar voren. Eén van de Albanezen ontkent merkwaardig genoeg dat er bij hen sprake is van een clan structuur. Hij wijst erop dat voor Albanezen hun etniciteit het belangrijkste is. Dat er weldegelijk sprake is van een clanstructuur wordt echter door veel bronnen bevestigd. Achter de ‘schijn’ eenheid die wordt opgeroepen door de notie van gedeelde etniciteit gaat een wereld van verdeeldheid binnen de Albanese gemeenschap schuil. Koppa (2001: 40) wijst erop dat er niet zoiets als één Albanese gemeenschap in Macedonië bestaat: “No such thing as a single Albanian community exists; instead, there are a series of social strata, interest groups and political parties and factions, each favoring divergent strategies and options.”
56
De overige interviewkandidaten bevestigen dat de Albanese gemeenschap geen eenheid vormt. De loyaliteit ligt nog steeds voornamelijk bij de clan. Ook op politiek gebied is er verdeeldheid waar te nemen. Op landelijk niveau is er eerst sprake van een scheiding tussen Macedonische en Albanese politieke partijen. Er bestaan geen gemengde partijen. De eerste scheidslijn wordt dus gevormd door etniciteit. Binnen de Albanese partijen bestaat weer een scheiding tussen de gematigde en de meer radicale partijen. De tendens is dat de partij die deelneemt aan de regering gematigder is en dat de partij die in de oppositie zit radicaliseert om zo meer kiezers naar zich toe te trekken. Partijen die van positie wisselen willen daarom ook nog wel eens van standpunt wisselen. In de jaren sinds de onafhankelijkheid hebben zich veel wisselingen voorgedaan in de samenstelling van de Albanese politieke partijen. Er zijn radicalere fracties afgescheiden van de meer gematigde partijen die dan weer hun eigen nieuwe partijen oprichtten (Rosulek 2001: 49). “There was an extreme high level of infighting” Aldus de medewerker van de OVSE. Het zou te ver voeren om hier de politieke ontwikkelingen binnen de Albanese gemeenschap van de afgelopen tien jaar te beschrijven. Hoofdzaak is dat er binnen deze gemeenschap geen overeenstemming bestond over het te voeren beleid, vooral het beleid ten aanzien van het verbeteren van positie van Albanezen binnen Macedonië. De gematigde partijen wilden een betere positie voor de Albanezen bewerkstelligen binnen de Macedonische staat terwijl de meest radicale groeperingen de Albanese belangen het beste gewaarborgd achtte door afscheiding. Er is geen sterke charismatische leider geweest die deze tegenstellingen geheel heeft kunnen overkomen. In het theoretisch kader is er een onderscheid gemaakt naar gevestigde leiders en entrepreneurs. In het geval van de Macedonische Albanezen is er sprake van beide soorten leiders. Dit zijn respectievelijk Arben Xhaferi en Ali Ahmeti. Xhaferi is de leider van de gevestigde politieke partij DPA (Democratic Party of Albanians) en Ahmeti is de entrepreneur van de nieuwe politieke partij DUI (Democratic Union for Integration). Dat geen van beiden de onbetwiste leider van de Albanezen is komt duidelijk naar voren uit de interviews. De ene Albanees stelt: “I don’t believe that among Albanians there is a top leader.” De andere Albanees noemt zowel Xhaferi als Ahmeti: “From 1994 till now a lot of people thought that Xhaferi is the leader. During the conflict there was Ahmeti, now people think that he can lead the Albanians in Macedonia.” Ook bij de overige interviewkandidaten wisselt het nogal wie wordt gezien als de grote Albanese leider, indien er al mee wordt ingestemd dat deze er was. Deze onenigheid is er het beste bewijs voor dat er simpelweg geen échte grote onbetwistbare leider was. In dat geval was er namelijk geen sprake geweest van onenigheid.
57
De gevestigde leider Xhaferi die lange tijd veel gezag genoot is toch onvoldoende in staat geweest om de meer radicale elementen aan zich te onderwerpen. Ten tijde van het conflict kwam er een nieuwe politieke partij op, de partij van de rebellenleider Ahmeti. Ali Ahmeti was als lid van de diaspora en afkomstig uit Zwitserland een echte entrepreneur. Tijdens en na het conflict werd hij gezien als de grootste leider. Ook hij had echter niet de steun van alle Albanezen. Hoewel bijna niemand zich openlijk uitsprak tegen de rebellen omdat dat als landverraad zou worden gezien waren velen het niet eens met geweld als middel om de Albanese doelen te verwezenlijken. De onenigheid kwam het duidelijkst naar voren in de afkeurende houding van de gevestigde Albanese politieke partijen ten opzichte van de rebellen in de beginfase van het conflict. Pas toen het conflict vorderde herzagen de Albanese partijen hun standpunt ten opzichte van de rebellen. Dit betekende echter niet dat onderlinge verschillen opgelost waren en dat Ali Ahmeti de nieuwe onbetwiste leider was. Kort gezegd is het de Albanezen niet gelukt om een breed gedragen coalitie te smeden, zowel door de ingebakken clanstructuur als door de afwezigheid van breed gedragen authentieke en charismatische leiders. Het algemene doel, het verbeteren van de positie van Albanezen in Macedonië, was duidelijk. Men kon het echter niet eens worden over de manier waarop dit doel bereikt diende te worden.
6.4 Conclusie: geen eenduidig beeld Het is moeilijk om een eenduidig beeld te geven van de capaciteit van de Albanezen om over te gaan tot etnopolitieke actie. In de inleiding werd al aangegeven dat er, gezien de hoge mate van etnische verbondenheid en duidelijke gedeelde belangen, een goede basis was voor een hoge capaciteit. De hoge geografische concentratie van de Albanezen in het Westen van het land duidt ook in deze richting. De overige punten wijzen echter meer in de richting van een lage capaciteit. De Albanezen in Macedonië hebben traditioneel gezien geen hoge mate van organisatie op politiek cultureel en economisch gebied. De voornaamste organisatie van het conflict moest zelfs uit het buitenland komen. Deze lage organisatiegraad is een weerspiegeling van de eeuwenoude clanstructuur. Er heeft zich nooit echt een collectief ontwikkeld. Zodoende was het voor Albanese leiders ook niet mogelijk om de onderlinge verschillen geheel te overkomen en grote coalities te smeden achter het gemeenschappelijke doel. Corruptie en non-professionaliteit van veel politici is hier ook debet aan. De verschillende punten samennemende zou men kunnen stellen dat er hier sprake is van een middelmatige capaciteit. Het paradoxale is echter dat tijdens het conflict bleek dat tegengeluiden verstomden en het Albanese volk als één man achter de rebellen ging staan. Het gebrek aan organisatie, de onderlinge verdeeldheid en de afwezigheid van een onbetwistbare leider bleken te worden gecompenseerd door een sterk gevoel van etnische verbondenheid, de gedeelde belangen en de hoge mate van territoriale concentratie. Er blijken dus ook nog andere factoren een rol te spelen bij mobilisering dan de hier op basis van de theorie van Gurr (2001) onderzochte factoren.
58
7 Kansen en keuzes in de politieke omgeving In de voorgaande drie hoofdstukken heeft de analyse plaatsgevonden op groepsniveau. Er is gekeken naar de etnoculturele identiteit, naar de gedeelde prikkels en naar de capaciteit van de Albanezen in Macedonië. Deze drie aspecten vormen het uitgangspunt voor etnopolitieke actie maar ze verklaren niet hoe het uiteindelijk tot actie komt. Hiervoor moet er een analyse plaatsvinden van de politieke omgeving waarin de groep zich bevindt. Het is namelijk de omgeving die een grote invloed uitoefent op hoe identiteit, gedeelde prikkels en capaciteit vertaald worden naar etnopolitieke actie. Politieke omgeving is een erg breed begrip, het is daarom handig om een onderscheid te maken naar verschillende soorten omgevingen. Het eerste onderscheid is naar vluchtige en duurzame structuren, ook wel turbulente en kalme omgevingen. Het tweede onderscheid is dat tussen de nationale en internationale politieke omgeving. Zowel binnen de nationale als de internationale politieke omgeving kan er sprake zijn van vluchtige en duurzame ‘opportunity structures’, vandaar dat het onderscheid tussen nationaal en internationaal hier als uitgangspunt wordt genomen. Allereerst zal er een typering worden gegeven van de nationale politieke omgeving van de Albanezen waarbij er in het bijzonder wordt gelet op de kansen en de uiteindelijke keuzes in deze omgeving. Vervolgens zal de internationale omgeving worden beschreven. De nadruk zal hier liggen op externe politieke en materiële steun en op verspreiding en besmetting van etnopolitiek conflict onder gelijke groepen.
7.1 De nationale politieke omgeving 7.1.1 Transitie naar democratie: dynamisch In het theoretische kader wordt er een onderscheid gemaakt naar duurzame en vluchtige ‘opportunity structures’. Duurzame structuren staan gelijk aan geïnstitutionaliseerde democratieën en vluchtige structuren duiden op een transitie naar democratie. Vooral de transitiefase is hier van belang, in deze fase is er namelijk een grotere kans op etnopolitieke actie. In de transitiefase worden de kansen voor etnopolitieke actie vergroot door het uiteenvallen van oude staten en het stichten van nieuwe staten, door transformatie van het ene naar het andere type regime en door wisselend leiderschap. Macedonië is het klassieke voorbeeld van een postcommunistisch land dat zich in een transitie naar democratie bevindt, het voldoet aan alledrie de genoemde punten die de kans op etnopolitieke actie vergroten. Macedonië komt voort uit het uiteengevallen Joegoslavië en er heeft een regimewisseling van communisme naar democratie plaatsgevonden met de bijbehorende machtswisseling waarbij de communisten hun totalitaire macht over de staat verloren. Een staat die zich in een dergelijke situatie bevindt is erg gevoelig voor het ontstaan van conflicten, zeker in een heterogene maatschappij als Macedonië. In een dergelijke staat is namelijk nog veel onduidelijk, bijvoorbeeld over hoe de meerderheid om zal gaan met de rechten van minderheden. Deze onduidelijkheid en de angst die hiermee gepaard gaat zorgen in combinatie met de afwezigheid van democratische instituties, die eventuele meningsverschillen op een vreedzame manier kunnen accommoderen, voor een groot conflictpotentieel.
59
Bij de onafhankelijkheid van Macedonië was er zeker sprake van een groot conflictpotentieel. De Albanezen waren er bang voor dat hun rechten niet voldoende gewaarborgd zouden worden in de nieuwe staat en boycotten daarom het referendum voor de onafhankelijkheid. Een belangrijke tekortkoming van het net onafhankelijke Macedonië was het gebrek aan instituties die interetnische conflicten in goede banen konden leiden (Vankovska-Cvetkovska 1998: 111). Het was door de afwezigheid van deze instituties dat de Albanezen in eerste instantie hun heil probeerden te zoeken buiten de Macedonische staat. Ze organiseerden een referendum om zich af te scheiden van Macedonië. De massale opkomst bij dit referendum en de massale stem voor onafhankelijkheid geeft aan dat onzekerheden en angst makkelijk kunnen worden omgezet in politieke winst. De uiteindelijke keuze van de Albanezen om alsnog aan het politieke proces deel te nemen is de redding van de Macedonische staat geweest. Op zichzelf stond Macedonië militair gezien machteloos in het geval van een opstand. Bij de onafhankelijkheid trok het door Servië gedomineerde Joegoslavische leger zich namelijk terug uit Macedonië en nam daarbij nagenoeg al het materieel mee, het Macedonische leger met lege handen achterlatende. Hoewel de kans zeker aanwezig was in de turbulente nationale politieke omgeving ten tijde van de omslag, hebben de Albanezen niet gekozen voor rebellie als strategie om hun doelen te verwezenlijken. Om deze keuze te verklaren moet er naar meer zaken worden gekeken dan naar de militaire zwakte van de Macedonische staat alleen. Ten eerste was er een vrij capabele en moderate president (Kiro Gligorov) wiens leiderschap voor de afwezigheid van veel instituties compenseerde en waar veel van de stabiliteit in het land aan te danken was (Vankovska-Cvetkovska 1998: 111). Gezien dit moderate leiderschap was er voor de Albanezen minder reden om in opstand te komen. Ten tweede was er de grote militaire macht van Servië dat zeker actie zou ondernemen tegen een opstand van Albanezen in Macedonië. Ten derde was er de onderdrukking van Albanezen in Kosovo waar dus geen steun van verwacht kon worden. Ten vierde stationeerde de VN al vrij snel na de onafhankelijkheid in 1992 een preventieve vredesmacht in Macedonië die een erg grote bijdrage heeft geleverd aan de stabiliteit van het land (Bakker 1999: 195). En tenslotte zag men wat er in die tijd in Bosnië aan de gang was, dit had zeker een afschrikkende werking. Kortom, de keuze om niet over te gaan tot rebellie en afscheiding was een logisch gevolg van de hele regionale constellatie. Daar waar de theorie een periode voorspelt met de grootste kans op gewelddadige conflicten is het in Macedonië rustig gebleven. Dit wil niet zeggen dat de theorie er geheel naast zit, in veel gevallen blijft hij van kracht zoals de casus Bosnië al bevestigt. Juist doordat het Macedonië lukte om niet verzeild te raken in de conflicten in de regio destijds, kreeg Macedonië het predikaat ‘vredeswonder’. Dat het uiteindelijk toch tot een conflict is gekomen is bekend. Dit is enerzijds te verklaren door veranderende omgevingsfactoren en dan met name door veranderingen in de regionale en internationale politieke omgeving. Anderzijds is het ook te verklaren door grotendeels gelijkblijvende omgevingsfactoren, namelijk de nauwelijks veranderende structuur van de nationale politieke omgeving. Sinds de revolutionaire omslag van communisme naar democratie is er niet heel veel veranderd in het karakter van de Macedonische staat. In de tien jaar van onafhankelijkheid die vooraf gingen aan het conflict was Macedonië een staat met vrij constante kenmerken. Deze relatieve stabiliteit vormt het uitgangspunt voor etnoculturele identiteitsgroepen, dit nationale kader bepaalt in grote mate welke
60
handelingsalternatieven een groep heeft en welke er uiteindelijk gekozen wordt. Vandaar dat het belangrijk is om naast het dynamische perspectief ook een beschrijving te geven van het statische perspectief.
7.1.2 Een typering van het systeem: statisch In het theoretische kader wordt er een continuüm geschetst dat loopt van sterke naar zwakke staten. Dit continuüm valt uiteen in drie sub continua (zie p. 20). Sterke staten beschikken over voldoende middelen, hebben democratische normen en instituties en kennen een traditie van accommodatie van verschillende belangen. Zwakke staten daarentegen hebben beperkte middelen, hebben autoritaire normen en instituties en kennen een traditie van repressie als controlemiddel. De theoretische veronderstelling is dat etnoculturele identiteitsgroepen de grootste kans hebben om rebellie als strategie te gebruiken om hun doelen te bereiken in staten die een middenpositie innemen op dit continuüm omdat dit het soort staten zijn die voldoende middelen hebben om tegen rebellen te vechten, maar niet voldoende middelen hebben om ze te verslaan of uit te kopen. Het eerste sub continuüm loopt van een staat met democratische normen en instituties naar een staat met autoritaire normen en instituties. Macedonië hoort bij geen van de uitersten thuis en neemt een middenpositie in. Men heeft afscheid genomen van de het communistische systeem met zijn autoritaire normen en instituties en is op weg naar een systeem met democratische normen en instituties. Op papier ziet Macedonië er al heel democratisch uit. De grondwet waarborgt vrije verkiezingen, respecteert de rechten van minderheden en garandeert een eerlijke en onafhankelijke rechtspraak. Het probleem is dat er bij deze en andere democratische instituties een grote discrepantie bestaat tussen wat er op papier staat en wat er in de werkelijkheid gebeurt: “On paper we are very democratic, but in practice not” Aldus de directrice van het Helsinki comité. De professor van de universiteit van Tetovo voegt eraan toe dat het gaat om een proces van gewenning. De staat wordt altijd ingevuld door de burgers. In het geval van Macedonië hebben deze burgers de democratische normen nog niet geïnternaliseerd. Door de jarenlange communistische traditie weten burgers niet hoe ze gebruik moeten maken van hun burgerrechten. Macedonië bevindt zich in de merkwaardige situatie waar er tegelijkertijd sprake is van democratische instituties en autoritaire normen. De onverenigbaarheid van deze twee is de oorzaak van de discrepantie tussen papier en praktijk. Het tweede sub continuüm loopt van sterke staten met voldoende middelen naar zwakke staten met weinig middelen. Binnen Joegoslavië is Macedonië economisch gezien altijd de meest achtergestelde regio geweest. Het verschil met de meest welvarende deelrepubliek Slovenië was en is als dag en nacht. Gebeurtenissen na de onafhankelijkheid hebben de situatie nog verergerd. Ten eerste was er de militaire verzwakking door het zich terugtrekkende Joegoslavische leger en ten tweede was er de economische verzwakking. Macedonië was economisch gezien erg afhankelijk van de Joegoslavische markt. Het uiteenvallen van Joegoslavië betekende dan ook een grote klap
61
voor de economie. Deze klap werd gevolgd door twee volgende klappen (Detrez 1997: 201). De eerste was het VN embargo tegen Servië in 1992. Het embargo tegen Servië was een reactie van de VN op de belegering van Sarajevo door de Serviërs. Dit embargo was erg nadelig voor de Macedoniërs omdat Servië een van de belangrijkste handelspartners van Macedonië was. De tweede klap was het Griekse handelsembargo tegen Macedonië van 1992 tot 1995. Het embargo van Griekenland tegen Macedonië was het gevolg van een conflict over de naamgeving van het nieuwe land. Griekenland was het niet eens met de naam Macedonië omdat het daarmee een territoriale claim zou leggen op ‘hun’ Aegeïsch Macedonië. Door de Griekse blokkade werd Macedonië afgesloten van een belangrijke handelsroute, namelijk de toegang tot de middellandse zee in de haven van Thessaloniki. Beide embargo’s brachten Macedonië een grote economische schade en de al zwakke staat verzwakte nog erger. Vankovska-Cvetkovska (1998: 111) classificeert Macedonië als een zwakke staat: “Macedonia belongs to the group of so-called ‘weak states’. […] its state strength is at a very low level. It is very questionable whether at the moment it really disposes a capacity to command loyalties and to operate on its whole territory.” Ondanks dat Macedonië destijds zeker een zwakke staat was kan hij niet uiterst rechts op het continuüm worden ingedeeld. Deze uiterste positie wordt namelijk ingenomen door zogenaamde ‘gefaalde staten’ die geheel hulpeloos staan in het geval van een gewapende opstand. Het conflict heeft uitgewezen dat Macedonië weldegelijk in staat is om tegen rebellen te vechten, maar ook dat ze niet in staat is om van ze te winnen. Macedonië neemt daarom op dit sub continuüm een positie rechts van het midden, maar niet op het uiterste in. Het laatste sub continuüm loopt van staten met een traditie van accommodatie van verschillende belangen door de elite naar staten met een traditie van een regerende elite die afhankelijk is van repressie om controle uit te oefenen. In het eerste geval is er sprake van een gevestigde democratie en in het tweede geval van een onderdrukkend bewind. Er is al vastgesteld dat Macedonië geen gevestigde democratie is. Tevens is er vastgesteld dat er in Macedonië, ondanks dat repressie enkele malen is gebruikt als controlemiddel, ook niet echt sprake is van een regerende elite die afhankelijk is van repressie om controle uit te oefenen zoals dat in Kosovo het geval was. Macedonië is moeilijk te plaatsen binnen dit continuüm en valt er eigenlijk helemaal buiten. Van beide uitersten is geen sprake en van een middenpositie ook niet, er is geen tussenvorm van een deels repressieve deels democratisch elite. De interviewkandidaten spreken hier over een situatie van chaos. Zowel Albanezen als Macedoniërs zijn het er over eens dat hun staat niet functioneert op de manier waarop die behoort te functioneren. Een Albanees verwoordde het als volgt: “Nothing is functioning how it should be functioning. Nothing! The police, the army, the government, even the citizens don’t have the behavior of a citizen. There has to be some order in the state. Here there are no rules, it is chaos. It’s very strange how we survive.”
62
De directrice van het Helsinki comité bevestigt dit beeld en stelt: “We are in chaos, in some kind of anarchy.” Deze chaos duidt op het totaal afwezig zijn van een elite die in staat is om op welke manier dan ook controle uit te oefenen. Dit beeld klopt deels, zo waren en zijn er namelijk nog steeds plaatsen waar de politie zich niet durft te vertonen. Ondanks dat het moeilijk is om Macedonië een precieze plaats te geven binnen het gehele continuüm is het wel duidelijk dat Macedonië neigt naar de categorie van relatief zwakke staten. Dat ze niet geheel thuishoort in deze categorie ligt aan het feit dat Macedonië niet geheel machteloos stond tegenover de rebellen. In het theoretisch kader wordt gesteld dat het juist dit soort staten zijn die vatbaar zijn voor gewelddadige conflicten. Verder wordt er gesteld dat voor etnoculturele identiteitsgroepen de strategie van rebellie pas aanvaardbaar is in dergelijke staten indien er hoge doelen op het spel staan, indien de groep over voldoende capaciteiten beschikt om over te gaan tot rebellie en indien men verwacht dat er veel mee te winnen is. In Macedonië blijkt aan alle punten voldaan te zijn. De staat was zwak genoeg om rebellie als strategie te kiezen, de doelen waren belangrijk genoeg, tenminste in ieder geval voor een bepaald deel van de groep, en er was voldoende capaciteit om een rebellen leger te mobiliseren dat wilde vechten voor de verwezenlijking van deze doelen. Dat Macedonië niet geheel is ontploft en dat het conflict beperkt bleef in omvang is vooral te danken aan de snelle reactie van de internationale gemeenschap. Niet alleen tijdens en na, maar ook voorafgaand aan het conflict hebben internationale organisaties als de NAVO, de EU, de OVSE en de VN een belangrijke rol gespeeld. Internationale organisaties maken deel uit van de internationale politieke omgeving. Naast internationale organisaties bevinden zich in deze omgeving ook vrienden en vijanden van de etnoculturele identiteitsgroep. Omstandigheden in de internationale omgeving kunnen een grote invloed uitoefenen op de kansen en keuzes van etnoculturele identiteitsgroepen. In de volgende paragraaf zal worden beschreven hoe de internationale politieke omgeving er voor de Albanezen uit zag voorafgaand aan het conflict.
7.2 De internationale politieke omgeving In de internationale omgeving kunnen zich bronnen bevinden van steun voor etnopolitieke actie. In het theoretische kader worden er vier genoemd. Als eerste worden de mondiale doctrines van nationalisme, inheemse rechten en rechten van minderheden genoemd. Op dit vlak hebben de Albanezen zeker morele steun ontvangen voor hun strijd. In de internationale gemeenschap en dan vooral in de Europese Unie en de Verenigde Staten wordt veel belang gehecht aan het respecteren van de rechten van minderheden. De Albanezen stelden in hun strijd geen onredelijke eisen van gelijke behandeling aan de Macedonische overheid. Doordat het conflict werd gevoerd in naam van deze minderheidsrechten ging men de Albanezen al snel zien als onderdrukte minderheid en de Macedonische staat als onderdrukker. Zo ontstond er snel een nogal zwart-wit beeld van de situatie in de internationale media in het voordeel van de
63
Albanezen die zich in hun strijd gerechtvaardigd zagen door de internationale morele steun. Andere bronnen van steun zijn externe materiële en politieke steun, regionale netwerken van de eigen etnische groep en gelijkgezinden en verspreiding en besmetting van etnopolitiek conflict onder gelijke groepen. De eerste twee punten zijn samen te nemen in één punt. Regionale netwerken van de eigen etnische groep vormen namelijk een bron van externe politieke en materiële steun en zullen daarom onder dit punt behandeld worden.
7.2.1 Externe politieke en materiële steun Steun van derden uit de internationale politieke omgeving kan een grote invloed uitoefenen op de capaciteit van een groep om over te gaan tot etnopolitieke actie. Deze steun kan zowel moreel, politiek, financieel als militair van aard zijn. De staat waartegen de minderheidsgroep in opstand komt kan echter ook steun ontvangen uit deze omgeving. In het geval dat beide partijen steun ontvangen van derden in de internationale politieke omgeving is er een grote kans dat het conflict langduriger en bloediger van aard is. Dit is niet het geval geweest in Macedonië. De nu volgende analyse zal verhelderen waarom. Steun voor Albanezen De belangrijkste groep waar de Albanezen steun van hebben ontvangen is het regionale en internationale netwerk van de eigen etnische groep. Dit netwerk is geen homogene groep, er kan een onderverdeling worden gemaakt naar de diaspora, Albanezen uit Kosovo en Albanezen uit Albanië. Naast algemene morele steun kreeg men van alledrie de groepen een ander soort steun. Zoals gezegd is veel van de organisatie en financiering van het conflict afkomstig van de diaspora. en hebben de lobbyorganisaties in de verscheidene grote steden de Albanese zaak onder de aandacht gebracht. Tevens heeft de diaspora een rol gespeeld in het rekruteren van een deel van de rebellen in West Europa. Uit Kosovo kwam allereerst een sterke politieke steun en op een meer bedekte wijze ook militaire steun. Een deel van de rebellen was van Kosovaarse afkomst en Kosovo werd als logistieke basis gebruikt. Aldus de medewerker van de OVSE: “It was very clear that Kosovo was a logistical base and that there was a high support from political factors in Kosovo.” Albanië heeft de politieke bewegingen van Albanezen in Macedonië altijd gesteund en Skopje altijd bekritiseerd voor het beperken van de rechten van de Albanese minderheid. Deze kritiek verslechterde de relatie tussen beide landen. Skopje zag de Albanese kritiek als een ongewenste inmenging in de eigen binnenlandse politieke aangelegenheden. Deze bemoeienis van Albanië duurde voort totdat het land in 1997 zowel politiek als economisch gezien totaal aan de grond raakte als gevolg van het ineenstorten van de piramide beleggingen. Door de totale chaos die hierop volgde werd Albanië compleet afhankelijk van politieke, economische en militaire steun uit het Westen. Het gevolg hiervan was dat de steun van Albanië aan de Albanezen in Macedonië afnam, enerzijds omdat men in Albanië al genoeg had aan de eigen problemen en anderzijds omdat een
64
goede relatie met Skopje in het belang was van Albanië vanwege de te ontvangen hulp uit het westen. Verder besefte men in Albanië ook dat een gewapende strijd in Macedonië de regio alleen maar nog onstabieler zou maken (Bakker 1999: 194). Ten tijde van het conflict kon Albanië het zich dus niet permitteren om de rebellen openlijk te steunen. Andere belangrijke partijen waar de Albanezen steun van kregen waren de NAVO en de EU. Deze steun was redelijk onverwacht, bij het begin van de gevechten stonden deze organisaties namelijk nog aan de kant van de Macedonische staat. Men deelde het standpunt van de Macedonische staat dat er met terroristen niet onderhandeld diende te worden, men vond een grondwetswijziging niet nodig en men zou militaire maatregelen tegen de rebellen ondersteunen. In mei 2001 noemde Secretaris Generaal van de NAVO George Robertson de rebellen nog “bendes van moordende gangsters” (Hatschikjan 2001: 29). Niet lang daarna veranderde de situatie volkomen: “Nur wenig mehr als einen Monat später drängten EU und NATO zur Installierung einer neuen Regierung (der nationalen Einheit), die Anfang Mai dann auch gebildet wurde” (Hatschikjan 2001: 29) Er werd dus gebroken met het uitgangspunt dat er met rebellen niet onderhandeld diende te worden. De internationale gemeenschap oefende grote druk uit op de Macedonische overheid om tot een compromis te komen met de rebellen, hiermee legitimeerde zij de Albanese eisen. Het compromis dat uiteindelijk onder zware internationale druk gesloten werd was het vredesakkoord van Ohrid. In dit akkoord werden veel van de Albanese eisen ingewilligd. Steun voor Macedonië Macedonië voelde zich vooral door iedereen in de steek gelaten, in het bijzonder door de internationale gemeenschap vanwege de hiervoor beschreven omslag. Ondanks dat Macedonië er ook daadwerkelijk grotendeels alleen voor stond heeft zij toch steun uit de internationale omgeving gekregen. Ze kon namelijk rekenen op morele steun van haar buurland Servië dat enige jaren eerder in Kosovo in conflict was gekomen met de eigen Albanese minderheid. Verder was er onduidelijke militaire steun uit Bulgarije en Oekraïne. Tenslotte kreeg Macedonië weldegelijk steun van de internationale gemeenschap. Het paradoxale is dat veel Macedoniërs het zelf zo nooit hebben gezien. Leuzen op de muren in Skopje vergeleken de NAVO met de Nazi’s terwijl de NAVO en andere internationale organisaties als de VN, de EU en de OVSE een belangrijke rol hebben gespeeld in het behoud van de Macedonische staat. Al in 1992 werd er door de VN een preventieve vredesmacht in Macedonië gestationeerd om de kwetsbare staat ervoor te behoeden meegesleurd te worden in het geweld dat de Balkan teisterde in die jaren. Naast militaire steun heeft Macedonië ook economische steun van de internationale gemeenschap mogen ontvangen. Door omslag van de internationale gemeenschap was men dit al snel weer vergeten. De medewerker van de OVSE verklaart de omslag in de houding van de internationale gemeenschap ten tijde van het conflict als volgt: “In general the policy of the international community was to stabilize this state. The approach was that we could not let this state fall apart, so generally speaking
65
the approach was pro Macedonian state. How you interpret that is a different story.” De Macedoniërs interpreteerden het als verraad van de internationale gemeenschap. Een andere interpretatie is dat de internationale gemeenschap ervoor heeft gezorgd dat de Albanezen zich niet hebben afgescheiden van Macedonië en dat er een oplossing voor het conflict is gevonden met behoud van Macedonische staat.
7.2.2 Verspreiding en besmetting van etnopolitiek conflict: Kosovo 1998 Uit onderzoek is gebleken dat de kans dat een groep overgaat tot rebellie als strategie toeneemt als verwante groepen zich in conflictsituaties bevinden (Gurr 2000: 89). Er worden twee manieren onderscheiden waarop een conflict kan overslaan van de ene naar de andere groep, namelijk verspreiding en besmetting. Verspreiding is een directe manier van beïnvloeding waarvan sprake is wanneer een conflict van de ene naar de andere regio overslaat. Besmetting daarentegen is een indirecte manier van beïnvloeding. Acties van andere groepen inspireren of geven richting aan de acties van de eigen groep. Dit laatste was het geval in Macedonië. Albanezen in Macedonië waren zeker geïnspireerd door het succes van de opstand van de Albanezen in Kosovo. Ondanks dat er veel directe verbanden en uitwisselingen zijn tussen Albanezen in Kosovo en Macedonië kan er niet gesproken worden van verspreiding van het conflict omdat het conflict in Macedonië pas drie jaar na het conflict in Kosovo uitbrak. Om te begrijpen op welke manier het conflict in Kosovo invloed heeft uitgeoefend op het conflict in Macedonië is het belangrijk om een beschrijving te geven van de (veranderingen in de) regionale constellatie. In de voorgaande hoofdstukken is al veelvuldig naar voren gekomen dat de Albanese gemeenschappen in Kosovo en Macedonië nauw met elkaar verbonden zijn. “Almost every ethnic Albanian in Macedonia is somehow connected to Kosovo; many have friends and relatives there.” (Icevska 1998: 47) Deze hoge mate van verbondenheid zorgt ervoor dat wat er in Kosovo gebeurt altijd een bepaalde uitwerking op Macedonië heeft. Capelli (1998: 135) stelt zelfs dat een uitbarsting in het ene gebied meteen zal leiden tot een radicalisering van het andere gebied. De angst van Macedonië en de internationale gemeenschap dat het conflict in Kosovo zich zou verspreiden naar Macedonië was zeker niet irreëel. Het land werd overspoeld met vluchtelingen uit Kosovo die voor een groot deel werden opgevangen door vrienden of familie. De Macedoniërs voelden zich bedreigd door deze grote toestroom van Albanese vluchtelingen en probeerden de toestroom van vluchtelingen zoveel mogelijk te beperken. Door deze houding verslechterde de relaties tussen de Macedoniërs en de Macedonische Albanezen die hun broeders uit Kosovo juist wilden opvangen. Naast de angst voor het binnenhalen van een grote groep Albanezen die misschien een lange tijd zouden blijven in het geval van blijvende de onrust in Kosovo was er de angst voor het tegelijk met de vluchtelingen binnenhalen van UCK strijders. Dat deze angst van de Macedoniërs niet geheel ongegrond was bleek uit de vondst van een UCK hoofdkwartier in een verlaten mijncomplex in het Noorden van Macedonië
66
(Bakker 1999: 198). Het was overigens algemeen bekend dat er ook veel Macedonische Albanezen in Kosovo voor het UCK vochten. Ondanks de oplopende spanningen en de hoge mate van verbondenheid tussen de beide gemeenschappen heeft het conflict in Kosovo zich niet verspreid naar Macedonië: “By the end of the year 2000, the worst-case scenario had not come true: a ‘spillover’ of the war in Kosovo into the Western parts of the tiny Republic. Nonetheless the signs of what was to follow were evident and they were alarming” (Koppa 2001: 53) Het conflict in Kosovo en de uitkomst van dit conflict hebben wel de basis gelegd voor het conflict in Macedonië. Ten eerste heeft dit conflict de regionale machtsbalans totaal veranderd. Servië dat eerst de grootste regionale machthebber was, was verworden tot een internationale pariastaat die gebukt ging onder vele sancties en een economische crisis. Kosovo werd na het conflict een protectoraat van de VN en kwam daarmee in feite los te staan van Servië. De Albanezen in Macedonië konden nu rekenen op steun uit Kosovo en hoefden niet meer te vrezen voor Belgrado, mede door de internationale militaire aanwezigheid in Kosovo. Ten tweede heeft de uiteindelijke overwinning van de Albanezen, die overigens zonder tussenkomst van de NAVO nooit mogelijk was geweest, een sterke inspirerende werking gehad. Een Albanees zegt er het volgende over: “Somehow the success of the conflict in Kosovo made these people believe that they can also do it in Macedonia. And also they are using the experience of Kosovo.” Ten derde was er een groep Albanese rebellen bestaande uit zowel Macedonische als Kosovaarse Albanezen die zonder werk zaten. Vanwege de afwezigheid van reïntegratie programma’s, de hoge werkloosheid en het aanzien dat een Albanese strijder geniet bleef er een groep rebellen op de been. De ervaring die zij hadden opgedaan in Kosovo kwam goed van pas in Macedonië. Het grote verschil tussen Macedonië en Servië was echter dat Servië beschikking had over één van de sterkste legers uit de regio en dat Macedonië op militair gebied erg zwak was. Voor rebellen die in Kosovo tegen de Serviërs hadden gevochten stelde het Macedonische leger dan ook weinig voor. Twee laatste aspecten in de omgeving die bevorderend hebben gewerkt op het conflict in Macedonië zijn de ineenstorting van Albanië in 1997 en het niet verlengen van het mandaat van UNPROFOR in 1999. In de periode van totale chaos die volgde op het ineenstorten van de piramidespelen werden veel wapendepots van het leger en de politie leeggeroofd. In een land met amper drie miljoen inwoners was er een vrije circulatie van ongeveer een miljoen geweren (Cordell 1999: 143). Veel van deze geweren vonden hun weg naar Kosovo en Macedonië. Deze input aan wapens en munitie voorzag de rebellen van de middelen die nodig waren voor het voeren van hun strijd. Hierdoor steeg de capaciteit van de groep om over te gaan tot rebellie als strategie. Vervolgens besloot de VN in 1999 om de preventieve missie in Macedonië niet voort te zetten omdat China hiertegen stemde. De aanwezigheid van de VN troepen brachten een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit in het land. Door het vertrek van de VN werd het voor de Albanezen makkelijker om een gewapende opstand te beginnen.
67
7.3 Conclusie: kansen voor conflict aanwezig in de omgeving De aanwezigheid van kansen in de politieke omgeving van de groep vergroot de mogelijkheden van een etnoculturele identiteitsgroep om over te gaan tot etnopolitieke actie. Het is echter niet zo dat elke kans ook wordt benut, dit hangt af van de keuzes die de groep maakt. Het onafhankelijk worden van Macedonië en de daarmee gepaard gaande terugtrekking van het Joegoslavische leger boden de Albanezen de kans om in opstand te komen. De uiteindelijke keuze om dit niet te doen was gebaseerd op de algemene situatie in de regio. Hieruit blijkt dat de internationale en de nationale politieke omgeving niet los van elkaar gezien kunnen worden, het is slechts een analytisch onderscheid om meer grip op het concept te krijgen. In dit geval werd een kans voor rebellie op nationaal niveau kan namelijk geneutraliseerd door de regionale situatie. Hoewel in de theorie wordt voorspeld dat de kans op conflict het grootst is bij regimewisselingen, vooral wanneer men van een autocratisch regime overgaat naar een democratisch regime is Macedonië bij deze overgang gevrijwaard gebleven van geweld. Dat het uiteindelijk toch tot een conflict is gekomen ligt deels aan gelijkblijvende karakteristieken van de staat. In de tien jaar na de onafhankelijkheid heeft Macedonië zichzelf niet kunnen omvormen tot een echte democratie en bleef het een relatief zwakke staat waarin belangrijke zaken als de rechten van minderheden maar moeizaam via de politieke weg geregeld konden worden. Dit type staat blijft een bron van onrust waardoor er structureel een grotere kans is op rebellie als etnopolitieke actie. Internationale factoren die de kans van de Macedonische Albanezen om over te gaan tot etnopolitieke actie bevorderden zijn de steun van externe groepen, het grotendeels ontbreken van steun voor de Macedoniërs, de geslaagde opstand van de Albanezen in Kosovo, de chaos in Albanië en tenslotte het vertrek van de VN troepen uit Macedonië. In 2001 bleek de tijd rijp te zijn voor een opstand. Waarom precies op dit moment is moeilijk te zeggen. Geen van de interviewkandidaten heeft hier duidelijk een antwoord op. Er was geen duidelijke aanleiding, geen grote gebeurtenis in de omgeving die alles in gang zette. Alles bij elkaar opgeteld waren er in ieder geval voldoende kansen in de omgeving. Oftewel de politieke omgeving waarin de Albanezen zich bevonden werkte bevorderend op de kans om rebellie als strategie te gebruiken voor het bereiken van hun doelen in plaats van het bewandelen van de politieke weg.
68
8 Conclusie In dit hoofdstuk zal er een antwoord worden geformuleerd op de hoofdvraag van het onderzoek en zal er tevens worden gekeken naar de validiteit van de getrokken conclusies. De hoofdvraag valt uiteen in twee verschillende vragen waarvan de eerste beschrijvend / verklarend en de tweede analytisch van aard is. Ter verduidelijking staat hier de hoofdvraag nog een keer weergegeven: Wat zijn de oorzaken van het conflict in Macedonië in 2001 gezien vanuit de theorie van Gurr (2000) over etnopolitieke conflicten en in hoeverre biedt deze theorie een goede verklaring? Met behulp van de antwoorden op de deelvragen kan er nu een antwoord op de hoofdvraag worden geformuleerd.
8.1 De oorzaken van het conflict in Macedonië Aan de hand van de theorie van Gurr (2000) heeft er een uitgebreide beschrijving plaatsgevonden van enerzijds de groepskenmerken van de Albanezen in Macedonië en anderzijds van de nationale en internationale politieke omgeving waarin deze groep zich bevond. Om een antwoord op de vraag naar de oorzaken van het conflict in Macedonië te kunnen geven moet de redenatie uit het schema van pagina 20 worden gevolgd. Het belang dat aan de eigen etnische identiteit wordt gehecht samen met de gedeelde prikkels voor etnopolitieke actie oefenen een positieve invloed uit op de capaciteit van de groep om over te gaan tot etnopolitieke actie. Voor de vertaalslag van groepskenmerken naar etnopolitieke actie moet er gekeken worden naar kansen en keuzes in de politieke omgeving van de groep. De Albanezen in Macedonië hechtten een groot belang aan hun etnoculturele identiteit en samengevat was hun gedeelde prikkel om tot etnopolitieke actie over te gaan het gevoel als tweederangsburgers behandeld te worden, vooral vanwege benadeling op cultureel en politiek gebied. Beide factoren verhoogden de capaciteit van de Albanezen om over te gaan tot etnopolitieke actie, evenals de hoge concentratie van Albanezen in het Westen van het land. De capaciteit werd echter beperkt door de lage mate van organisatie en een gebrek aan eenheid onder de Albanezen. De historische clanstructuur is hier debet aan. Het gebrek aan organisatie wordt deels gecompenseerd door de organisatie van de diaspora die de Albanese belangen bij Westerse overheden onder de aandacht bracht en die uiteindelijk veel van de organisatie van het conflict op zich nam. Een andere belangrijke factor die de capaciteit voor actie vergrootte was de buitenproportionele militaire reactie van de Macedoniërs waardoor de Albanezen zich eensgezind achter de rebellen schaarden. De dynamiek van het conflict vergrootte zo de capaciteit voor etnopolitieke actie. De situatie in de politieke omgeving was redelijk bevorderend voor etnopolitieke actie. Macedonië was een zwakke staat waartegen de Albanezen in opstand konden komen, er waren positieve ervaringen met de opstand van de Albanezen in Kosovo waar een besmettend effect van uit ging, er waren voldoende wapens voorhanden, de doelen
69
werden door een deel van de groep belangrijk genoeg geacht voor het voeren van een gewapende strijd, er was financiering en organisatie van de diaspora, de VN had geen preventieve legermacht meer in Macedonië en de internationale gemeenschap rechtvaardigde uiteindelijk de strijd van de rebellen. Al deze factoren werkten bevorderend op de kans om over te gaan tot rebellie als strategie. Samengenomen verschaffen de beschrijving van het groepsniveau en het omgevingsniveau een duidelijk beeld van hoe het tot een conflict heeft kunnen komen in Macedonië. Ze verklaren echter niet de directe aanleiding van het conflict. Waarom is men gaan schieten terwijl er niet echt sprake was van onderdrukking en terwijl er een hoop van de eisen van de Albanezen voor gelijke rechten al in behandeling waren in het parlement? De volgende vraag die nu gesteld kan worden is of dit ligt aan de theorie van Gurr (2000) of dat het ligt aan de specifieke situatie in Macedonië dat het antwoord op de vraag naar de directe aanleiding onduidelijk blijft.
8.2 De theorie van Gurr: een kritische beschouwing In het theoretische kader is al aangegeven dat de theorie van Gurr voortvloeit uit het Minorities At Risk project. De theorie is samengesteld door te kijken naar conflicten rondom minderheden over de hele wereld en daaruit de belangrijkste factoren te distilleren die minderheden tot conflict brengen. Elk conflict op zich is uniek en vaak zijn het complexe oorzaak en gevolg ketens die moeilijk geheel zijn te ontrafelen. Er kan dus niet worden verwacht dat elke factor die in de theorie van Gurr wordt genoemd ook daadwerkelijk van belang is geweest in Macedonië. En andersom kunnen er ook factoren van belang zijn in Macedonië die in de theorie niet worden genoemd omdat het hier om een specifieke casus gaat. De beschrijving aan de hand van de theorie heeft geen eenduidig beeld opgeleverd, vandaar ook de onduidelijkheid over de directe aanleiding. Om vast te stellen op welke punten de theorie al dan niet een goede verklaring geeft moeten de verschillende factoren apart worden bekeken. Ten eerste is er het belang van etnoculturele identiteit. Op dit punt komt er een duidelijk beeld naar voren van een etnoculturele identiteitsgroep die zich sterk bewust is van haar eigen identiteit. Het tweede punt levert een minder duidelijk beeld op. Er zijn wel prikkels voor etnopolitieke actie, maar of deze prikkels een gewapende strijd rechtvaardigen staat niet onomstotelijk vast. Er is geen economische achterstelling, er is geen sprake van onderdrukking en Albanezen maken deel uit van de regering. Hier staat tegenover dat Albanezen wel zijn ondervertegenwoordigd binnen de overheid en aan de overheid gerelateerde diensten, dat ze worden benadeeld op cultureel gebied en dat ze in vergelijking tot wat ze hadden in voormalig Joegoslavië een verlies van politieke autonomie hebben geleden. Ook het derde punt levert geen eenduidig beeld op. Er zijn capaciteit verhogende en capaciteit verlagende factoren waardoor er een onduidelijk beeld ontstaat over capaciteit voor etnopolitieke actie. Het feit dat er toch een conflict heeft plaatsgevonden kan op twee manieren uitgelegd worden. Enerzijds kan het betekenen dat er ondanks het ontbreken van een uitgesproken hoge capaciteit toch voldoende capaciteit aanwezig was om over te gaan tot conflict. Anderzijds kan het echter ook betekenen dat capaciteit een factor is die toch niet zo een belangrijke voorwaarde is voor het ontstaan van een etnopolitiek conflict
70
als Gurr in zijn theorie stelt. Nader onderzoek zou moeten uitwijzen welke van de beide verklaringen hier opgaat en of de theorie van Gurr al dan niet aangepast dient te worden. De laatste twee punten geven wel weer een duidelijk beeld. Zowel de nationale als de internationale politieke context bevorderden de kansen op rebellie als strategie. Niet elke factor die Gurr noemt als conflictpotentieel bevorderend is ook daadwerkelijk van belang in Macedonië. Dat het toch tot een conflict is gekomen kan ook liggen aan andere dan de door Gurr genoemde factoren. Uit de interviews en literatuurstudie kwamen twee factoren naar voren die in de theorie niet terug te vinden zijn maar die wel belangrijk zijn om het conflict in Macedonië beter te begrijpen. Ten eerste is er de georganiseerde criminaliteit en ten tweede is er verdeeldheid van de Albanezen als mogelijke oorzaak van het conflict. Hoewel het moeilijk te bewijzen is wijst veel op de betrokkenheid van de georganiseerde criminaliteit bij het conflict. De grensregio van Macedonië en Kosovo staat bekend als een belangrijke doorvoerroute voor het smokkelen van wapens, drugs en vrouwen. Naarmate de overheid meer greep begon te krijgen op de regio nam het aantal incidenten tussen criminelen en de grenspolitie toe. De Albanese maffia had er dus sowieso geen belang bij dat de Macedonische staat controle zou krijgen over deze grensregio. Zij hadden zeker voordeel bij het conflict, criminaliteit gedijt het beste in een situatie van wetteloosheid. Dat eerste gevechten tussen Albanezen en Macedoniërs plaatsvonden in een gebied dat bekend stond als criminele doorvoerroute wijzen in deze richting. Een tweede alternatieve verklaring is dat het conflict in Macedonië niet zozeer alleen een conflict was tussen Albanezen en Macedoniërs, maar ook een conflict tussen Albanezen onderling. Het radicalere element van de Albanese gemeenschap kon geen politieke opening vinden in de gevestigde politieke verhoudingen. Dankzij het conflict heeft Ali Ahmetti de politieke ruimte gecreëerd en werd zijn partij (DUI) lid van de regering ten koste van de partij van Arben Xhaferi. Dit zijn twee factoren die specifiek van belang zijn in de casus Macedonië. Op basis van deze case study kan dan ook niet worden beweerd dat de theorie van Gurr te kort schiet en aangepast dient te worden. In dat geval zou de algemene toepasbaarheid van de theorie afnemen. Daarbij heeft de beschrijving aan de hand van de theorie een vrij compleet beeld van de situatie van de Albanezen in Macedonië opgeleverd. Dat sommige volgens Gurr conflictbevorderende factoren niet uitgesproken aanwezig waren in Macedonië hoeft ook niet te duiden op een discrepantie tussen theorie en praktijk. Het conflict in Macedonië weerspiegelt eigenlijk deze onuitgesprokenheid, deze middelmatige positie op veel factoren. Met andere woorden, het conflict stond in verhouding tot de situatie in het land. Het was een kleinschalig conflict met weinig doden dat snel beëindigd werd. Zo gezien blijft de theorie van Gurr goed toepasbaar en kloppen de uitkomsten met de theoretische verwachtingen. Indien er sprake was geweest van echte onderdrukking en van een grotere capaciteit van zowel de Albanezen als de Macedoniërs dan had er waarschijnlijk een bloediger conflict plaatsgevonden in Macedonië zoals in Kosovo het geval was. Het onduidelijk blijven van de directe aanleiding ligt dus niet zozeer aan de theorie van Gurr, maar meer aan de specifieke situatie in Macedonië. Concluderend is de theorie van Gurr erg goed bruikbaar gebleken voor het doel van dit onderzoek, namelijk het leveren van een bijdrage aan het inzicht in de relatie tussen etniciteit en conflict in Macedonië. Dit neemt niet weg dat er andere theorieën
71
kunnen zijn die een beter inzicht verschaffen in de situatie. Om een echte beoordeling van de theorie van Gurr te kunnen geven zouden de resultaten van dit onderzoek moeten worden vergeleken met onderzoeken die op een andere theoretische leest geschoeid zijn. Dit was niet het uitgangspunt van dit onderzoek en is daarom ook niet aan bod gekomen.
8.3 Validiteit van de getrokken conclusies Bij een onderzoek is het altijd belangrijk om de verkregen resultaten aan een kritische blik te onderwerpen. Waren de ingezette meetinstrumenten zuiver? Zijn er voldoende (verschillende) bronnen geraadpleegd? Komt informatie uit verschillende bronnen met elkaar overeen? Is er gestructureerd gewerkt? Dit zijn allemaal vragen die van belang zijn bij het bepalen van de validiteit van de uitkomsten van een onderzoek. Zoals in paragraaf 3.2 is beargumenteerd wordt de interne validiteit van dit onderzoek zoveel mogelijk gewaarborgd door gebruik te maken van de ‘triangulatie’ techniek. Zodoende zijn er een groot aantal bronnen geraadpleegd en met elkaar vergeleken. In veel gevallen bleken verschillende bronnen in de zelfde richting te wijzen waardoor er met grotere zekerheid conclusies aan verbonden konden worden. Waar bronnen elkaar tegenspraken is dat vermeld en is beargumenteerd waarom er aan de ene bron meer waarde wordt gehecht dan aan de ander. Door zo te werk te gaan neemt de validiteit van de uitspraken die gebaseerd zijn op elkaar tegensprekende bronnen niet af omdat er duidelijk is beargumenteerd hoe tot deze uitspraken is gekomen. In het geval van tegenstrijdigheid kwam de informatie verstrekt door de Albanese respondenten meestal niet overeen met die van de overige respondenten en de informatie uit de literatuur. Dit betekent niet meteen dat de Albanezen onjuiste informatie hebben verstrekt. Verschillende mensen hebben verschillende visies. Het is niet vreemd dat de Albanezen een andere visie hebben dan Macedoniërs en Westerlingen over bepaalde zaken, ze bezien het van een totaal ander perspectief. Volgens de theorie van het constructivisme is het belangrijk om wel rekening te houden met deze afwijkende visie. Zolang de Albanezen namelijk geloven in wat ze zeggen dan zullen ze ook naar dit geloof handelen en daarmee uiteindelijk hun eigen geloof bevestigen. Tenslotte is het belangrijk om in gedachte te houden dat dit een kwalitatief diepte onderzoek is dat niet de pretentie heeft om de uitkomsten te generaliseren naar bijvoorbeeld alle conflicten rondom minderheden. De getrokken conclusies gelden alleen voor deze casus. Tevens kan elk volgend diepte onderzoek een ander resultaat opleveren, hetgeen geen afbreuk doet aan de hier verkregen resultaten. Bij diepte onderzoek gaat het om het verkrijgen van inzicht in een complexe situatie. Bezien vanuit dit licht kan er gesteld worden dat de validiteit van de hier getrokken conclusies in voldoende mate is gewaarborgd.
72
Geraadpleegde literatuur •
Anderson, B., Imagined communities: Reflections on the origin and spread of nationalism, Verso, Londen, 1983.
•
Bakker, E., Macedonië’s interne en externe veiligheidsproblemen, In: Transaktie, 28(2) 1999, p. 187-207.
•
Cappelli, Y., The Macedonian question … again, In: Washington quarterly, 21(3) zomer 1998, p. 129-135.
•
Clément, S., Conflict prevention in the Balkans: case studies of Kosovo and the FYR of Macedonia, In: Chaillot Papers, Institute for Security Studies Western European Union, Parijs, (30) December 1997.
•
Cordell, K. (ed.), Ethnicity and democratization in the new Europe, Routledge, Londen, 1999.
•
Detrez, R., Macedonië, In: Niewe tijden: Oost- en Midden-Europese landen na de val van het communisme, Amsterdam, 1997, p. 196-203.
•
Eriksen, T.H., Ethnicity and nationalism: Anthropological perspectives, Pluto Press, London, 2002.
•
Everts, P., Inleiding in de polemologie, Instituut voor Internationale Studiën Rijksuniversiteit Leiden, Leiden, 1989.
•
Gurr, T.R., Peoples Versus States: Minorities at Risk in the New Century, United states Institute of Peace Press, Washington, 2000.
•
Hatschikjan, M., Mazedonien am rande des Abgrunds: zehn Jahre Eigenstaatlichkeit: von der Erfolgsgeschichte zum Trümmerhaufen, In: Europaische Rundschau, 29(4) herfst 2001: 21-32.
•
Hobsbawm, E.J., Nations and nationalism since 1780: Programme, myth, reality, Cambridge university press, Cambridge, 1990.
•
Icevska, G., Macedonia’s open wound, In: Transitions, 5 (10) October 1998.
•
Maas, M., Een tweede Kosovo, In: De Volkskrant, 22 augustus 1998, p.7.
•
Milosavleski, S., The minorities in Macedonia in the political and constitutional acts, In: New Balkan Politics, Skopje, (8) 2003, p. 155-162.
73
•
Neeven, J., Macedonië: twistappel van de Balkan: de herleving van de Macedonische kwestie, In: Oost-Europa verkenningen, (120) maart-april 1992, p. 3-15.
•
Ramezanzadeh, A., Ethnic conflict: Internal and international dimensions, In: Centrum voor vredesonderzoek, volume 38, jaargang 11, nr.4, Leuven, 1993.
•
Rosulek, P., Albanians in the republic of Macedonia (1991-2001): Could the attempt to create a multiethnic society succeed?, In: Perspectives, (17) Winter 2001-2002, p.43-58.
•
Silber, L. & A. Little, The death of Yugoslavia, Penguin books and BBC Worldwide Ltd, London, 1995.
•
Thompson, R.H., Theories of ethnicity: A critical appraisal, Greenwood press, New York, 1989.
•
Tishkov, V., Ethnicity, nationalism and conflict in the former Soviet Union: The mind aflame, SAGE Publications, London, 1997.
•
Trifunovska, S., Preventive peacekeeping and the case of the Former Yugoslav Republic of Macedonia, In: International Peacekeeping, December 1997.
•
Turton, D. (ed.), War and Ethnicity: Global Connections and Local Violence, University of Rochester Press, Rochester, 1997.
•
Vankovska-Cvetkovska, B., Ethnicity and Sovereignty: Macedonian state strength dilemma, In: Romanian Journal of International Affairs, 4(3-4), 1998, p. 98-115.
•
Vennix, J., Onderzoeks- en interventiemethodologie: een beknopte inleiding, Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen, 1997.
•
Verschuren, P. & H. Doorewaard, Het ontwerpen van een onderzoek, Lemma, Utrecht, 1998.
Geraadpleegde internet pagina’s •
Allrefer.com reference and encyclopedia recourse, April 2004: http://reference.allrefer.com/country-guide-study/yugoslavia/yugoslavia58.html http://reference.allrefer.com/country-guide-study/yugoslavia/yugoslavia149.html
•
Human Rights Watch, mei / juni 2004: http://www.hrw.org/press98/aprl/macadon.htm http://www.hrw.org/reports98/macedonia/ http://hrw.org/english/docs/2001/05/31/macedo18.htm 74
•
Lonely Planet, September 2003: http://www.lonelyplanet.com/destinations/europe/macedonia/history.htm
•
Ministerie van Buitenlandse Zaken, September 2003: http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=924ED02383424517AB1E2B181B BF84E6X3X48791X48#TOC_11
•
Postma, R., April 2004: http://www.nrc.nl/W2/Lab/Kosovo/290699-D.html
•
Radio Nederlandse Wereldomroep, September 2003: http://www.rnw.nl/achtergronden/kosovo/html/geschiedenis.html#tito
•
Rensen, J., September 2003: http://www.jrensen.nl/000104%20Macedonie02.htm
•
Shenton, J.P, Oktober 2003: http://college.hmco.com/history/readerscomp/rcah/html/ah_029200_ethnicity.htm
•
United Nations, September 2003: http://ods-ddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N02/266/42/PDF/N0226642.pdf?OpenElement
•
University of Maryland, September 2003: http://www.cidcm.umd.edu/inscr/mar/about.htm http://www.cidcm.umd.edu/inscr/mar/about/definition.htm http://www.cidcm.umd.edu/inscr/mar/data/macalban.htm
75