ETHISCHE GRENZEN AAN HET HANDELEN VAN EEN ADVOCAAT A.W. BEELAERTS VAN BLOKLAND
In Liberaal Reveil zal de komende tijd aandacht worden besteed aan de ethiek van diverse professies. Het spits wordt afgebeten door de oudDeken van de Orde van Advocaten Beelaerts van Blokland, die zijn licht laat schijnen over de ethische grenzen van zijn vak. Nadat de Haagse advocaat G. Spong in 1996 door een aantal vakbroeders was uitgeroepen tot beste strafpleiter van Nederland (wat zich in volgende jaren zou herhalen), typeerde de liberale oud-hoogleraar J.A.A. van Doorn de zojuist gelauwerde in zijn column in HP/De Tijd als exponent van een nieuwe school in de Nederlandse strafrechtpraktijk. Deze school zou behept zijn met een juridisch-technocratische taakopvatting en zich eenzijdig toeleggen op het uitbuiten van opsporings- en vormfouten bij politie en justitie. Oud-hoogleraar publiekrecht S.W. Couwenberg viel Van Doorn bij. Spong noemde al de kritiek ‘kletskoek’1 en verweet de beide hooggeleerde heren ernstige kortzichtigheid, omdat een advocaat die vormfouten negeert, zijn plicht zou verzaken. Zijn confrère J.M. Sjöcrona2 wees erop dat het een dure plicht van de advocatuur is om tegenwicht te bieden tegen de vaak als massaal en overdonderend ervaren staatsmacht. Couwenberg3 vroeg zich vervolgens (retorisch?) af of het ‘kletskoek’ is als burgers er moeite mee hebben wanneer een zware misdadiger vrijuit gaat vanwege een procedurefout en meende dat een advocaat zich aan grenzen dient te houden. Ook H.J.R. Kaptein4 mengde zich in de discussie en hield beide advocaten voor dat zij het verschil zouden miskennen tussen het verdedigen van rechten van verdachten en het frustreren van het strafproces. Het recht doen zegevieren, dàt is het vak van de advocaat, zei hij de vroegere landsadvocaat Van Stipriaan Luïscius na.
Liberaal Reveil 2
Wie zou denken dat de discussie vervolgens voorspelbaar aldus langs de lijn advocatuur versus de wetenschap zou blijven verlopen, heeft het mis. De gerechtelijke deskundige en emeritus hoogleraar psychiatrie M. Zeegers5 koos het standpunt van de beide advocaten en onderstreepte dat weliswaar soms een schuldige er te gemakkelijk afkomt doordat er bij de vervolging fouten zijn gemaakt, maar dat dat heel wat minder erg is dan wanneer een onschuldige door zulke fouten wordt veroordeeld en kapot wordt gemaakt. Gelukkig is het in ons rechtsbestel mogelijk een beroep te doen op de rechter wanneer justitiële fouten zijn gemaakt, aldus Zeegers. De discussie betreft in wezen de vraag hoever de taak van de advocaat gaat en of die taak wordt begrensd door ethische grenzen, en zo ja, welke. In dit soort discussies lijkt het er soms op dat het aan iedere advocaat zélf is om te bepalen en zo ja, waar hij of zij grenzen trekt. Dat is maar zeer ten dele het geval. Velen lijken niet te weten dat zowel de wetgever als de beroepsgroep zelf grenzen heeft geformuleerd en dat er een (tucht)rechter bestaat die toetst of de advocaat zich aan die grenzen heeft gehouden. Het is misschien goed als daar eens wat bekendheid aan wordt gegeven. TOEGANG TOT DE BALIE Het begint al bij de toegang tot de balie.Wie advocaat wil worden moet niet alleen jurist zijn, doch hij moet ook worden toegelaten tot de balie, wat niet helemaal een automatisme is. Hier kunnen notoire slechterikken, degenen van wie onethisch gedrag verwacht kan worden, worden geweerd. De gang van zaken is dat betrokkene een verzoek tot inschrijving op het ‘tableau’ van advocaten indient bij de Rechtbank waar hij wenst te worden ingeschreven (ofwel: waar hij kantoor wil gaan houden).6 Daarbij legt hij een ‘verklaring omtrent het gedrag’ over,
55
die de gemeente hem kan verstrekken. De griffier van de Rechtbank stuurt beide stukken naar de Raad van Toezicht. Dat is een publiekrechtelijke rechtspersoon bestaande uit door de eigen balie daartoe gekozen advocaten onder leiding van de Deken van de Orde van Advocaten. Welnu, die Raad van Toezicht kan verzet doen tegen inschrijving van verzoeker.7 Eén van de gronden daartoe is ‘dat gegronde vrees bestaat, dat verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’.8 Doet de Raad verzet, dan wordt betrokkene niet tot de balie toegelaten.9 Probleem is wel dat de Raad van Toezicht op dat moment zelden op de hoogte is van gronden die aanleiding geven tot verzet. Als uit de ‘verklaring omtrent het gedrag’ blijkt dat iemand bijvoorbeeld een strafblad heeft, dan kan zulks natuurlijk wél een aanwijzing geven. In de jaren waarin ik zelf Deken was (1995-1998) hebben we het meegemaakt dat iemand zich meldde met een keurige ‘verklaring omtrent het gedrag’, waarop geen strafrechtelijke veroordelingen voorkwamen. Vlak voordat werd besloten om geen verzet te doen werden we anoniem getipt over een ernstig strafrechtelijk verleden. Die tip bleek juist te zijn. Had de gemeente ten onrechte een smetteloze verklaring afgegeven? Neen, de betreffende wet bepaalt onder meer dat een strafblad uit het strafregister wordt verwijderd na verloop van acht jaren indien bij een veroordeling gevangenisstraf is opgelegd.10 In casu was betrokkene daar kennelijk goed van op de hoogte, want hij vroeg de gemeente pas de verklaring enkele dagen nà die acht jaar.Wij hebben verzet gedaan (en het beklag daartegen van de zijde van betrokkene werd afgewezen). De man is buiten de balie gebleven. Wordt géén verzet gedaan, dan volgt beëdiging.11 In de eed die hij dan aflegt, doet de bijna-advocaat zeer plechtige uitspraken over zijn toekomstig ethisch handelen. Hij doet in feite vier eden; het venijn zit daarbij in de staart. Hij zweert namelijk getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en eerbied voor de rechterlijke autoriteiten (!) en hij zweert dat hij ‘geen zaak zal aanraden of verdedigen die ik in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn’. Het eerste en derde onderdeel van de eed zijn historisch verklaarbaar12 - het gaat in het
56
kader van deze bijdrage helaas te ver om daar nader op in te gaan - en het tweede deel lijkt iets wat iedere burger aangaat. Alleen in het laatste onderdeel zit werkelijk een ethische leidraad. Toch heeft het advocatentuchtrecht - waarover later meer - nauwelijks enige uitspraak waarin de tuchtrechter oordeelde dat de advocaat in strijd met zijn eed heeft gehandeld. Dat lijkt verklaarbaar uit het feit dat de eed niet inhoudt dat de advocaat geen zaak zal aanraden of verdedigen die niet rechtvaardig is, doch geen zaak zal aanraden of verdedigen die hij in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn. Het gaat dan niet om een norm terzake waarvan een tuchtrechter in jurisprudentie de grenzen kan aangeven doch om iets wat iedere advocaat in zijn eigen binnenste als norm aangeeft. Wat de één in gemoede niet gelooft rechtvaardig te zijn, zal de ander dat wél vinden. Het is geen objectieve, doch een subjectieve norm. TOETSBARE NORMEN Wél toetsbaar zijn de normen die de wetgever heeft vastgelegd in art. 46 Advocatenwet en de verfijningen daarvan die de beroepsgroep zelf opnam in de verordeningen13 en gedrags-regels14. De tuchtrechter oordeelt over het handelen van de advocaat, de ethische aspecten ervan inbegrepen. Centraal staat daarbij art. 46 Advocatenwet dat bepaalt dat advocaten zijn onderworpen aan tuchtrechtspraak terzake van: a. enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen; b. inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten; c. enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het is duidelijk dat het bij het eerste onderdeel om de cliënt gaat. Het belang van de cliënt staat voorop. De cliënt beschouwt zijn advocaat als zijn vertrouwensman aan wie hij met een gerust hart alles kan vertellen met de zekerheid dat de advocaat dat vertrouwen niet zal beschamen en ook niet kan worden gedwongen om daarover jegens derden te verklaren, zelfs niet als hij daar
Liberaal Reveil 2
onder ede over zou worden gevraagd. De advocaat heeft namelijk niet alleen een beroepsgeheim/geheimhoudingsplicht maar heeft zelfs een zogenaamd verschoningsrecht, dat hem het recht geeft (en de plicht) om te zwijgen over hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld. Dit bijzondere recht deelt de advocaat met de andere vertrouwenslieden bij uitstek: de arts, de geestelijke en de notaris.15 Het tweede onderdeel van de bepaling ziet op een reeks verordeningen die zeer uiteenlopende oogmerken hebben: de verplichtstelling van het volgen van een beroepsopleiding en nadien een permanente opleiding, eisen met betrekking tot de boekhouding, aansprakelijkheidsverzekering en dergelijke, maar bijvoorbeeld ook de grenzen van het recht om publiciteit en reclame te maken. Voor het onderwerp van deze bijdrage is het derde en laatste onderdeel van art. 46 Advocatenwet natuurlijk het belangrijkste: enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Hier staat de ethische norm waar de advocaat zich aan dient te houden.Anders dan de eed (zie boven) is de norm hier objectief omschreven. De omschrijving is zowel duidelijk als vaag, want enerzijds heeft de advocaat aan deze norm enig houvast, anderzijds hangt het van de opvattingen in de samenleving af waar nu precies de grenzen liggen van wat nog net wel en wat niet meer betamelijk is. Dat die norm in de wet niet nader is uitgewerkt, is niet alleen de zwakte maar ook de kracht ervan: door die niet in de wet vast te leggen - waarvan wijziging immers veelal vele jaren duurt - kan de norm soepel worden aangepast aan zich wijzigende opvattingen. De norm is uitgewerkt in de zogeheten Gedragsregels voor advocaten (vroeger ‘Ereregelen’ geheten) en die werden van tijd tot tijd herzien en aangepast aan de (rechts)opvattingen van dat moment: in 1924, 1939, 1968, 1980 en 1992 kwamen er nieuwe regels, zij het dat het vaak om niet meer dan grensverleggingen ging. De Gedragsregels geven aanwijzingen voor de wijze waarop de advocaat zijn werk moet doen, wat zijn houding dient te zijn jegens cliënt, wederpartij, andere advocaten, rechterlijke macht enzovoorts. In de inleiding ervan wordt er expliciet melding van gemaakt dat de principiële partijdigheid van de advocaat voor zijn cliënt zich niet verdraagt met de behartiging van belangen die
Liberaal Reveil 2
met die van zijn cliënt strijdig zijn. Dat lijkt op het eerste gezicht voor de hand te liggen, doch bij nadere beschouwing blijken zich van tijd tot tijd toch vragen van ethische aard voor te doen. Uit het oogpunt van ethiek vedienen deze ethische dilemma’s een nadere uitwerking. BOTSENDE BELANGEN Het gemakkelijkst zijn de conflicterende belangen tussen die van de cliënt en die van de advocaat zelf. Geen twijfel: die van de advocaat mogen geen rol spelen. De advocaat die zijn cliënt een procedure aanraadt die hij zelf kansloos acht doch die mening jegens zijn cliënt verzwijgt omdat hij voor het voeren van die procedure een rekening zal kunnen sturen, is natuurlijk het duidelijkste voorbeeld van hoe het nooit mag gaan. Eén van de grote principes is nu juist dat de advocaat onafhankelijk moet zijn, ook in de zin dat hij geen belang heeft. Dat is ook de reden waarom de regels (thans nog) voorschrijven dat het verboden is om op basis van ‘no cure no pay’ of ‘pars quota litis’ te werken: de advocaat heeft dan wél belang bij (de uitkomst van) de zaak. Zijn onafhankelijkheid wankelt dan, zijn objectiviteit en distantie tot de zaak eveneens. Kort voordat ik dit schrijf, heeft evenwel de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) aangekondigd deze verboden onaanvaardbaar te vinden. Gaan we naar ‘Amerikaanse toestanden’ met bijvoorbeeld ‘ambulance chasing’ en een advocatuur die bij grote ongelukken met horden tegelijk zich op slachtoffers storten omdat wel zeker is dat een flink deel van de te verwachten schadevergoedingen binnen te halen valt? Het mag gehoopt worden dat dit soort (wan)toestanden ons bespaard blijven en dat óf de verboden gehandhaafd blijven óf zodanig beperkt worden opgeheven dat onbedoelde neveneffecten achterwege blijven. Dan is er de mogelijkheid van meerdere cliënten van dezelfde advocaat van wie de belangen tegenstrijdig (kunnen) zijn of later blijken te (kunnen) zijn. Ik maak dat onderscheid omdat niet altijd aanstonds is te zien dat de belangen tegenstrijdig (kunnen) zijn. De Gedragsregels voorzien in deze situaties: de advocaat mag zich niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende afwikkeling aannemelijk is. Ontstaat of blijkt een zodanig belangenconflict later,
57
dan dient de advocaat zich in het algemeen geheel uit de zaak terug te trekken. In mijn Dekenjaren deed zich een geval voor waarin een dronken automobilist zich voordeed als zijn broer die vervolgens ten onrechte werd vervolgd; de advocaat van de liegende broer trad vervolgens op voor de ten onrechte vervolgde broer en dat kon natuurlijk niet. De volgende soort conflicterende belangen is die waarbij de belangen van de eigen cliënt en die van de wederpartij botsen. Natuurlijk zullen ook hier in beginsel belangen van de eigen cliënt prevaleren. Toch zijn er wel situaties denkbaar waarbij de advocaat een belangenafweging moet maken. Klassiek is het voorbeeld van de advocaat van de tegenpartij die een niet-bedoelde en voor zijn cliënt fatale vergissing maakt die nog te corrigeren is als hij er op wordt gewezen. Moet de andere advocaat hem er op wijzen? Dat is een mooi voorbeeld van de gewijzigde gedachten.Vroeger, toen de ‘Ereregelen’ alleen al door hun benaming aangaven dat de goede omgangsvormen binnen de balie (‘de eer van de stand’) primair leken, leerde men dat het wel van de omstandigheden afhing doch dat het zeer wel denkbaar was dat bijvoorbeeld bij een gering belang van de eigen cliënt de advocaat zijn tegenpartij voor de fout moest behoeden. In de ‘gedragsregels’ van nu wordt het belang van de cliënt zwaar voorop gezet en zal de advocaat bij de afweging van zijn belangen zijn collega of confrère niet zo snel meer te hulp schieten. BELANGEN VAN DE MAATSCHAPPIJ De vierde en laatste soort conflicterende belangen die ik zou willen noemen is die waarbij de belangen van de eigen cliënt botsen met die van de samenleving, althans met de in die samenleving levende gevoelens. In die categorie vallen de gevallen waar Van Doorn, Couwenberg en Kaptein, in het begin van deze bijdrage vermeld, op doelen. Prevaleert het belang van de eigen cliënt altijd en overal en onder iedere omstandigheid? Ja, zegt de één, want daarvoor heeft die cliënt de advocaat ingeschakeld en daarvoor betaalt hij hem; het vertrouwensbeginsel mag niet worden geschaad. Neen, zegt de ander, er zijn grenzen en op een gegeven moment worden die grenzen overschreden. Regel nr. 1 van de vigerende Gedragsregels bepaalt: ‘De advocaat dient zich zodanig te gedragen dat
58
het vertrouwen in de advocatuur of in eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.’ De voorstander van het tot het uiterste doorvoeren van het partijprimaat zal aanvoeren dat zijn cliënt de advocaat zal voorhouden dat hij jegens hem, de cliënt, de regel overtreedt als hij niet aan dat eenzijdige partijbelang vasthoudt. De tegenstander zal juist in diezelfde tekst lezen dat bij zwaarwichtige maatschappelijke belangen die uitstijgen boven die van de cliënt, nu juist die regel de advocaat verplicht om niét langer dat partijbelang te laten prevaleren. Het opmerkelijke is dat de inleiding bij de gedragsregels enerzijds hamert op het eenzijdige partijbelang, doch anderzijds stelt dat de advocaat zijn taak ‘dient te verrichten in overeenstemming met het openbaar belang bij een behoorlijke beroepsuitoefening, waarvoor een enkele maal zelfs het belang van zijn cliënt zal moeten wijken’. De regels bevelen dan het vragen van advies van de Deken aan. Ik kan de lezer verzekeren dat dat niet de gemakkelijkste adviezen voor de Deken zijn. Het hangt van ontzettend veel feitelijke factoren af welke kant het advies van de Deken uitgaat, grofweg samen te vatten tot: alle belangen van de cliënt afgewogen tegen alle belangen van de maatschappij. Ik herinner mij een geval waarbij de cliënt zijn advocaat in vertrouwen had gezegd de volgende dag een bepaalde persoon te zullen gaan vermoorden. Dat was een van de weinige gevallen waarin het advies vrij eenvoudig was: hier prevaleert het maatschappelijk belang van voorkoming ervan boven de geheimhoudingsplicht van de advocaat jegens de cliënt met betrekking tot hetgeen deze hem in vertrouwen heeft gezegd. Moeilijker ligt het bij de vormfouten van justitie in het strafproces. Het belang van de cliënt is dat de advocaat daar gebruik van maakt; het belang van de samenleving is dat een dader wordt veroordeeld. Mag of moet de advocaat die weet dat zijn cliënt niet alleen verdacht is maar ook de dader, het belang van zijn cliënt laten prevaleren? Het antwoord is vermoedelijk: ja, hoe onaangenaam dat ook voor het rechtsgevoel van ons allen is. Die wetenschap moet politie en justitie aansporen om te voorkomen dat zij vormfouten maken. Is er dan nooit sprake van gebruik van (straf)procesrecht dat als onethisch verboden is? Bij een recent geval heb ik mij dat eerlijk gezegd ook wel afgevraagd. De
Liberaal Reveil 2
advocaat van Bouterse heeft circa tien dagen voor de aanvang van het jarenlang door het Haagse parket voorbereide omvangrijke strafproces tegen deze van grootschalige drugshandel verdachte Surinaamse ‘Adviseur van Staat’ opeens aangevoerd dat niet de Haagse maar de Rotterdamse Rechtbank bevoegd zou zijn. Waarom op zo’n laat tijdstip met dit argument gekomen? De zaak zou grote vertraging kunnen oplopen. De advocaat zal aanvoeren dat dat in het belang van zijn cliënt en dus geoorloofd is. Is dat zo? De Haagse Rechtbankpresident heeft het ‘zand in de machine gooien’ genoemd. Ethische dilemma’s doen zich niet alleen in het strafrecht voor. Uit ervaring weet ik dat veel mensen denken dat advocaten zich uitsluitend met strafrecht bezighouden. Dat is niet onbegrijpelijk, doordat de media voor wat betreft het rechtsbedrijf vrijwel uitsluitend aandacht besteden aan het strafrecht: van de aloude moord en doodslag tot in deze tijd helaas ‘populaire’ misdrijven als mensenhandel, mensensmokkel, zware milieudelicten en zogenaamde witteboordencriminaliteit. Maar het is misschien goed om erop te attenderen dat het overgrote deel van de advocatuur zich uitsluitend of in hoofdzaak met àndere zaken bezighoudt, met name het civiele recht en daarnaast ook het bestuursrecht. In het civiele recht doen zich van tijd tot tijd ook ethische dilemma’s voor. De cliënt die bij je komt met het verzoek om een witwasconstructie te bedenken of die wil dat je getuigen onder druk zet of omkoopt, dient de deur gewezen te worden; dat is geen dilemma. Maar hoe is het bij onjuiste verklaringen van getuigen onder ede? Als een advocaat een meineed ziet aankomen waarbij de invloed van zijn cliënt een rol speelt, moet hij ingrijpen, maar als een getuige, zònder dat dat aan zijn cliënt kan worden verweten, een voor deze gunstige, maar onjuiste verklaring aflegt - dat komt voor - dan gaat het belang van de cliënt vóór en moet de advocaat zijn mond houden. Waarheidsvinding is een groot goed, maar de advocaat behoeft niet de rol van de tegenpartij op zich te nemen, aldus - letterlijk - S. Boekman, dé autoriteit op dit gebied.16
enigerlei wijze zou meewerken aan de waarheidsvinding indien dit zou bevorderen dat zijn cliënt er slechter af zou komen (veroordeling in plaats van vrijspraak, hogere straf enzovoorts), aldus Th.A. de Roos.17 Maar volgens G.P.M.F. Mols ligt tussen het onmogelijk maken van de waarheidsvinding en het actief meewerken eraan ten nadele van de cliënt een grijs gebied waarbinnen het optreden niet steeds onproblematisch is.18 Een ethisch dilemma is ook: wat moet je als advocaat doen met informatie die gunstig is voor jouw cliënt doch die uit criminele actie door die eigen cliënt - diefstal uit het huis van de Officier van Justitie - is verkregen? Of - een geval waarmee ik in mijn Dekenperiode zelf werd geconfronteerd - de advocaat die op zijn fax kennelijk niet voor hem bestemde informatie van het Openbaar Ministerie krijgt? Gaat het belang van de cliënt ook dan vóór? Ik zou menen dat een ethische grens wordt overschreden als van deze informatie gebruik wordt gemaakt.19 GEBREK AAN OVEREENSTEMMING Deze bijdrage beoogt geen totaal-overzicht te geven van de problematiek van de ethische grenzen van de advocatuur, doch beoogt slechts aan te geven dat er enerzijds regels bestaan die die grenzen enigszins bepalen, doch dat er anderzijds veel ongeregeld is. Over dat laatste, maar ook over dat eerste, zijn de meningen verdeeld. De advocaat komt op voor de belangen van de cliënt maar zelfs al over de vraag of daaraan niet in de wet geformuleerde grenzen zijn, ontbreekt overeenstemming.Wat aan de tuchtrechter wordt voorgelegd, leidt tot nadere invulling van die grenzen, doch probleem is dat veel niét aan de tuchtrechter wordt voorgelegd, waarbij men onder andere kan denken aan gevallen waarin er niemand reden heeft om te klagen. De advocatuur is niet uniek voor wat betreft dit soort professionele dilemma’s. Andere vrije beroepsbeoefenaren kennen soortgelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld het notariaat, het vrije beroep dat in een aantal opzichten vergelijkingen vertoont met de advocatuur.
Die waarheidsvinding en de rol daarbij van de advocaat vormen een lastig onderwerp. Het partijdigheidsbeginsel en de vertrouwensrelatie maken het niet aanvaardbaar dat een advocaat in bijvoorbeeld een strafproces op
Liberaal Reveil 2
59
NOTEN 1. NRC Handelsblad, 12 oktober 1996, p 10. 2. Idem. 3. NRC Handelsblad, 19 oktober 1996, p. 8. 4. Idem. 5. NRC Handelsblad, 26 oktober 1996. 6. Art. 2 lid 1 Advocatenwet. 7. Art. 4 lid 1 Advocatenwet. 8. Art. 3 lid 2 Advocatenwet. 9. Art. 4 lid 1 Advocatenwet; verzoeker kan tegen dat verzet beklag doen bij het Hof van Discipline (art. 5 lid 2 Advocatenwet) dat in eerste en hoogste instantie beslist. 10. Art. 6 jo art. 7 lid 2 Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag. 11. Art. 3 lid 2 Advocatenwet; verzoeker kan ook kiezen voor de belofte, die - anders dan sommigen blijken te denken - precies dezelfde juridische betekenis heeft. 12. Zie onder meer H.J.R. Kaptein, ‘Ad vocatie. Het vege teken van de eed:‘folklore’ en ‘verplichting’ in: L.E. de Groot van Leeuwen, L.H.A.J.M. Quant (red.) Ethiek en het vrije beroep, ’s-Gravenhage, 1995, pp. 69-92. 13. Art. 28 e.v.Advocatenwet. 14. ‘Deze regels brengen normen onder woorden, die
60
15.
16. 17. 18.
19.
naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat’, aldus de eerste volzin van de inleiding bij de Gedragsregels 1992. Pogingen van onder anderen accountants, fiscalisten en journalisten om ook verschoningsrecht te verkrijgen, zijn tot nu toe steeds door de Hoge Raad afgewezen. Advocatenblad, 1995, p. 110. Advocatenblad, 1995, p. 160. In ‘Advocatuur, ethiek en criminaliteit. Een oriënterende beschouwing over nieuwe grenzen’, in: F.P.A.C. Adriaans, e.a., Er zijn grenzen. Over samenwerking, beperkingen en mogelijkheden van de advocatuur, Zwolle, 1993. De Roos (zie noot 17) nuanceert dat in het geval de informatie weliswaar uit de criminele bron komt doch niet door handelingen van de cliënt.
Jhr. Mr. A.W. Beelaerts van Blokland is partner Barents & Krans advocaten notarissen te Den Haag en Brussel, oudDeken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden en voorzitter van de partijcommissie Justitie van de VVD.
Liberaal Reveil 2