Kluwer Navigator documentselectie
RO 2014/19: Bestuurdersaansprakelijkheid. BV i.o. Bekrachtiging. Is de bestuurder aansprakelijk op grond van art. 2:203 BW lid 3 voor door de venno... Klik hier om het document te openen in een browser venster Instantie:
Rechtbank Rotterdam
Datum:
20 november 2013
Magistraten:
Mr. A.J.J. van Rijen
Zaaknr:
C/10/419980 / HA ZA 13-278
Conclusie: Noot: Brondocumenten:
Roepnaam: ECLI:NL:RBROT:2013:9191, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑11‑2013
Wetingang: Art. 2:203 lid 3 BW Brondocument: Rb. Rotterdam, 20-11-2013, nr C/10/419980 / HA ZA 13-278
Essentie Bestuurdersaansprakelijkheid. BV i.o. Bekrachtiging. Is de bestuurder aansprakelijk op grond van art. 2:203 BW lid 3 voor de door de vennootschap bekrachtigde rechtshandelingen van de BV i.o.?. Wettelijk bewijsvermoeden vanwege faillissement vennootschap binnen een jaar na oprichting. Obiter dictum ten aanzien van verrekeningsverweer.
Samenvatting Namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid City Resort Utrecht B.V. i.o. worden door de enige bij het handelsregister ingeschrevene statutaire bestuurder en een bedrijfsmakelaar diverse rechtshandelingen verricht met het loodgietersbedrijf van eiseres. Na oprichting van de vennootschap zijn de rechtshandelingen bekrachtigd die namens de vennootschap zijn verricht in het tijdvak van voor de oprichting. De vennootschap failleert korte tijd later, binnen een jaar na haar oprichting. Diverse facturen van eiseres zijn onbetaald gebleven. Eiseres doet een beroep op artikel 2:203 lid 3 en vordert van de bestuurder en de bedrijfsmakelaar hoofdelijk veroordeling tot betaling van de onbetaalde facturen. Rb.: Gedaagde 1 heeft namens de vennootschap gehandeld bij het aangaan van rechtshandelingen namens de vennootschap met eiseres. Nu de vennootschap binnen een jaar na haar oprichting in staat van faillissement is verklaard geldt het wettelijk bewijsvermoeden dat gedaagde 1 ten tijde van het aangaan van de rechtshandelingen namens de vennootschap in oprichting wist of behoorde te weten dat de vennootschap haar verplichtingen jegens eiseres niet zou kunnen nakomen. Gedaagde 1 levert geen tegenbewijs tegen dit wettelijk bewijsvermoeden en wordt door de rechtbank veroordeeld tot betaling van de onbetaalde facturen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde 2 niet heeft gehandeld namens de vennootschap, althans niet wat betreft facturen die onderwerp zijn van het geschil. Om die reden wordt gedaagde 2 door de rechtbank niet op grond van artikel 2:203 lid 3 jegens eiseres aansprakelijk geacht. Het beroep van gedaagde 1 op verrekening subsidiair schadevergoeding wegens tekortkomingen in de nakoming van de uitvoering van de werkzaamheden door eiseres, gaat niet op. Aangezien de vennootschap de overeenkomst met eiseres heeft bekrachtigd na oprichting komt een dergelijke vordering slechts toe aan de curator. De rechtbank overweegt volledigheidshalve en om recht te doen aan de stellingen van partijen dat de vennootschap onterecht al haar betalingsverplichtingen jegens eiseres heeft opgeschort, nu de gestelde tekortkoming slechts een deel van de werkzaamheden betrof en de tekortkoming niet is vastgesteld.
Zie ook Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 1
Kluwer Navigator documentselectie
Zie ook: • HR 6 oktober 1989, NJ 1990/286 (Beklamel); • Hof Amsterdam 24 juli 2008, RO 2008/24; • Hof Amsterdam 6 oktober 2005, JOR 2005/293 (Van Kerkwijk/Van den Berg). • M.S. Koppert-van Beek, Handelen namens een op te richten vennootschap, Deventer: Kluwer 2003; • Asser/Maeijer/Van Solinghe Nieuwe Weme, 2–II* 2009, nr. 86 en 87. Zie anders: • Rb. Rotterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:5358.
Wenk Wenk: Art. 2:203 lid 1 BW breng mee dat voor de vennootschap rechten en verplichtingen kunnen ontstaan uit rechtshandelingen die namens haar zijn verricht voordat de oprichting is voltooid, indien deze rechtshandelingen na de oprichting (uitdrukkelijk of stilzwijgend) worden bekrachtigd. De bekrachtiging door de vennootschap van rechtshandelingen die verricht zijn in het tijdvak voor de oprichting, doet in beginsel de persoonlijke gebondenheid van de handelende persoon eindigen (artikel 2:203 lid 2). Op grond van art. 2:203 lid 3 is de handelende persoon desalniettemin jegens een derde aansprakelijk indien de vennootschap haar verplichtingen uit de bekrachtigde rechtshandeling niet nakomt en de handelende persoon ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling wist of redelijkerwijze kon weten dat de vennootschap haar verplichtingen uit de rechtshandeling niet zou kunnen nakomen. De wetenschap die bij de handelende persoon ten tijde van het handelen aanwezig dient te zijn geweest, wordt vermoed aanwezig te zijn indien de vennootschap binnen een jaar na oprichting in staat van faillissement wordt verklaard. In het onderhavige geval gaat het wettelijk bewijsvermoeden op. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan de beoordeling van de vraag of gedaagde 1 ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling wist of redelijkerwijze kon weten dat de vennootschap haar verplichtingen uit de rechtshandeling niet zou kunnen nakomen (toepassing van de Beklamel-norm). De handelende persoon mag tegenbewijs leveren tegen het wettelijke bewijsvermoeden van wetenschap dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen (Van Kerkwijk/Van den Berg). In de praktijk is het weerleggen van dit vermoeden een zeer moeilijke opgave. In de zaak die voorlag bij de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2013 werd het bewijsvermoeden wel succesvol weerlegd door tegenbewijs. In het onderhavige geval levert gedaagde 1 helemaal geen tegenbewijs en geldt onverkort het bewijsvermoeden, met aansprakelijkheid van gedaagde 1 voor de schade van eiseres tot gevolg. Deze aansprakelijkheid moet worden onderscheiden van de aansprakelijkheid waarbij sprake is van een onrechtmatige daad van de bestuurder vanwege de bekrachtiging. Of de bekrachtiging jegens de wederpartij een onrechtmatige daad oplevert, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang is of de bestuurder ten tijde van de bekrachtiging wist of behoorde te weten dat de vennootschap haar verplichtingen uit de betreffende rechtshandeling niet zou kunnen nakomen (Hoekstra/Holma en Parc De Bult). Het gaat hier derhalve om een ander peilmoment dan de aansprakelijkheid van de handelende persoon ondanks bekrachtiging. Bij die laatste aansprakelijkheid is het peilmoment het tijdstip van het verrichten van de rechtshandeling namens de op te richten vennootschap. Denkbaar is dat de wetenschap dat de vennootschap haar verplichtingen uit de betreffende rechtshandeling niet zou kunnen nakomen (behoudens in gevallen waar het wettelijk bewijsvermoeden geldt) niet kan worden vastgesteld op het tijdstip van het verrichten van de rechtshandeling, maar wel op het tijdstip van bekrachtiging (of vice versa). De schuldeiser zal derhalve op basis van de specifieke omstandigheden van het geval het peilmoment en vervolgens de grondslag van de vordering moeten bepalen. Eiseres heeft haar vordering in deze procedure kennelijk gebruikt als steunvordering bij de faillissementsaanvraag. De rechtbank verwerpt terecht de stelling van gedaagde 1 dat dit feit misbruik van procesrecht meebrengt. Gelet op het wettelijke bewijsvermoeden is het in de praktijk juist aanbevelenswaardig voor partijen jegens wie de vennootschap niet nakomt om, indien zich voordoet dat de vennootschap nog geen jaar geleden is opgericht, het faillissement uit te lokken. Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 2
Kluwer Navigator documentselectie
De aansprakelijkheid van art. 2:203 lid 3 heeft betrekking op de vergoeding van de schade die de derde lijdt doordat de vennootschap haar verplichtingen jegens de derde niet kan nakomen. In onderhavige geval vordert gedaagde 1 schadevergoeding, bestaande uit het totaalbedrag van de onbetaalde facturen. Tot slot vordert gedaagde 1 in reconventie schadevergoeding van eiseres voor de schade die de vennootschap zou hebben geleden als gevolg van de wanprestatie van eiseres. Zoals de rechtbank terecht oordeelt, is de vordering tot schadevergoeding uit wanprestatie voorbehouden aan de vennootschap zelf, en in haar faillissement de curator. Nu de vordering van gedaagde 1 aldus niet strekt tot vergoeding van schade die gedaagde 1 heeft geleden, slaagt het beroep op verrekening niet.
Partij(en) Eiseres, te Amersfoort, eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie, adv. mr. B.J. Essink, tegen 1. Gedaagde 1, gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie, adv. mr. J. de Wrede, 2. Gedaagde 2, gedaagde in conventie, adv. mr. L.J.A. de Vries.
Bewerkte uitspraak
Uitspraak Rechtbank: (...) 2.
De feiten 2.1. Met ingang van 16 maart 2012 is in het handelsregister ingeschreven “City Resort Utrecht B.V. i.o.” (verder te noemen: ‘de vennootschap’). Als bevoegd functionaris van deze onderneming is ingeschreven “City Resort Utrecht Holding B.V. i.o.” (verder te noemen: ‘de holding’). Op 12 november 2012 zijn de gelijknamige besloten vennootschappen opgericht (zonder de toevoeging i.o.). en is de holding enig bestuurder van de vennootschap. Enig aandeelhouder en bestuurder van de holding is X Enig aandeelhouder en enig bestuurder van X is gedaagde 1. De vennootschap is op 19 februari 2013 in staat van faillissement verklaard. 2.2. De vennootschap exploiteerde krachtens een gebruiksovereenkomst camping De Berekuil in Utrecht. Ten behoeve van de exploitatie van deze camping heeft eiseres allerhande (loodgieters)werkzaamheden uitgevoerd. Voor deze werkzaamheden heeft zij facturen aan de vennootschap gezonden. Deze zijn voor een bedrag van € 40.562,60 onbetaald gebleven. Deze facturen zijn verzonden in de periode 15 augustus 2012 tot en met 20 september 2012. De omvangrijkste facturen zijn die van 16 augustus 2009 en die van 5 september 2009. 2.3. gedaagde 2 is bedrijfsmakelaar van beroep. Hij is door de eigenaar van De Berekuil (juridisch gezien: de eigenaar van het erfpachtsrecht van de grond), de familie Y, ingeschakeld om deze te verkopen. Tussen de vennootschap en Y bestaat een overeenkomst die onder andere inhoudt dat op enig moment de vennootschap de eigendom van De Berekuil kan verwerven. Gedaagde 2 heeft de vennootschap i.o. als koper van De Berekuil bij Y geïntroduceerd. Gedaagde 2 heeft per e-mail van 30 maart 2012 met eiseres prijsafspraken gemaakt bij aanvang van haar werkzaamheden. Hij heeft eiseres ook de nodige uitleg verschaft. Gedaagde 2 heeft meerdere malen werkbonnen van eiseres ondertekend. Gedaagde 2 heeft ook de nodige facturen van eiseres voldaan middels zijn vennootschappen. 2.4. De gemeente Utrecht had als erfverpachter voorgeschreven dat het toeristische gedeelte van De
Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 3
Kluwer Navigator documentselectie
2.5.
2.6.
Berekuil uiterlijk 1 april 2012 operationeel diende te zijn. Met gedaagde 1 heeft eiseres regelmatig contact gehad. Gedaagde 1 heeft de nodige werkbonnen van eiseres ondertekend. Een aantal werkbonnen is ondertekend door de heer [Z], de beheerder van De Berekuil (en zwager van gedaagde 2) die voor zijn werkzaamheden werd betaald door de vennootschap. Uit overlegde e-mails blijkt dat de echtgenote van gedaagde 1 zich beklaagt over de kwaliteit van een deel van de verrichte werkzaamheden. Gedaagde 1 en zijn echtgenote hebben onderhandelingen gevoerd met eiseres over enerzijds gedeeltelijke betaling van haar facturen en anderzijds het onderzoek door eiseres naar de gestelde klachten over de werkzaamheden. Eerdere facturen zijn deels door de vennootschap betaald aan eiseres. De e-mail d.d. 14 november 2012 van gedaagde 1 aan onder anderen mr. Essink, advocaat van eiseres, luidt als volgt:
"Geachte heren Essink en Q, Zoals hedenmiddag met de heer Essink besproken: Op dit moment heeft City Resort Utrecht B.V. geen financiële middelen om alle crediteuren genoegen te doen. Helaas heb ik dit pas recent mogen ervaren. Ten tijde van dit schrijven heeft City Resort Utrecht geen enkele financiering en een behoorlijk eigen vermogen die voornamelijk in gebouwen en machines zit. Om het liquiditeitstekort het hoofd te bieden, heb ik bij mijn huisbankier een lening aangevraagd om alle crediteuren, gedeeltelijk of geheel, te kunnen compenseren. Tevens ben ik in gesprek met een informal investor. Indien we op dit moment City Resort liquideren, is het lastig de activa om te zetten naar liquiditeiten, hetgeen geen uitweg biedt. Ik heb de heer Essink gevraagd City Resort enkele dagen respijt te geven zodat ik de mogelijkheid heb de onvolkomenheden recht te trekken. Ik heb de goede hoop deze week de eerste positieve geluiden van de bank te vernemen. Ik zal u op de hoogte houden van de vorderingen die ik, al dan niet, bij de bank boek. Hopende deze kwestie naar voldoening te kunnen oplossen. verblijf ik, gedaagde 1 Namens City Resort Utrecht Holding B.V." 2.7.
De e-mail van 24 november 2012 aan met mr. Essink luidt als volgt:
“From: gedaagde 1 emailadres Sent: zaterdag 24 november 2012 14:06 To: Bart Essink Cc: emailadres Subject: Berekuil/City Resort/ M24 Geachte heer Essink, Wij hebben, zoals eerder aangekondigd, vanmiddag met de verhuurder/verkoper van de Camping gezeten en de situatie besproken. Hem is voorgesteld het huurdersbelang terug te nemen met overname van de openstaande posten tegen het wegvallen van mijn investering. De verkoper/verhuurder heeft openheid van zaken m.b.t. de financiële situatie gehad en heeft aangegeven dat hij over het voorstel wil nadenken. Maandag, 3 december 2012, zullen partijen samenzitten om een beslissing te nemen. Het is partijen duidelijk dat het voortbestaan van City Resort Utrecht B.V. iedereen de meeste voordelen oplevert. Wij zullen u hierover informeren. Met vriendelijke groet, gedaagde 1 gedaagde 2” 2.8.
De e-mail van 13 december 2012 van gedaagde 1 aan mr. Essink, verzonden in reactie op diens verzoek om duidelijk te maken dat de vennootschap de door gedaagde 1 en gedaagde 2 verrichte rechtshandelingen jegens haar heeft bekrachtigd, luidt als volgt
“From: gedaagde 1 emailadres Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 4
Kluwer Navigator documentselectie
Sent: donderdag 13 december 2012 12:51 To: Bart Essink Cc: emailadres Subject: RE: Berekuil/City Resort/ M24 Geachte heer Essink, op 12 november 2012 heeft gedaagde 1, handelend als zelfstandig bestuurder van X, handelend als zelfstandig bestuurder van City Resort Holding B.V., handelend als zelfstandig bestuurder van City Resort Utrecht B.V. heeft alle rechtshandelingen die namens City Resort Utrecht B.V. i.o. zijn gedaan conform 2:203 BW bekrachtigd. Vertrouwende u voldoende te hebben geïnformeerd. vg gedaagde 1” 3.
De vordering in conventie De eis van eiseres luidt als volgt:
“Dat het de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I
II
III
IV
gedaagde 1 en gedaagde 2 hoofdelijk, des dat de een betalende de andere zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van € 40.562,60 vermeerderd met wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, althans artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 4 oktober 2012, althans vanaf datum van dagvaarding tot aan de dag der voldoening; gedaagde 1 en gedaagde 2 hoofdelijk, des dat de een betalende de andere zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de nakosten ad € 131,00 en in geval van betekening van het vonnis ad € 68,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikeI 6:119a BW, althans artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der voldoening; gedaagde 1 en gedaagde 2 hoofdelijk, des dat de een betalende de andere zal zijn bevrijd, te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 6.084,39, althans conform het gebruikelijk tarief, derhalve € 1.180,63; het vonnis, met in begrip van de kostenveroordeling te waarmerken als Europese executoriale titel zoals neergelegd in de verordening (EG) 805/2004 van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, Pb 30 april 2004, L143/14.”
4.
Het verweer in conventie
5.
De vordering in voorwaardelijke reconventie
Gedaagde 1 zowel als gedaagde 2 concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eiseres, met haar veroordeling in de kosten van de procedure.
De eis van gedaagde 1 luidt als volgt:
“Eiseres te veroordelen aan gedaagde 1 te voldoen een bedrag aan schadevergoeding nader op te maken bij staat wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de op haar rustende werkzaamheden; Verklaring voor recht dat gedaagde 1 dan wel City Resort Utrecht B.V de algemene voorwaarden van eiseres rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van artikel 6:233 onder b BW dan wel de algemene voorwaarden te vernietigen op grond van artikel 6:233 onder b BW.” 6.
Het verweer in reconventie
7.
De beoordeling
Eiseres concludeert tot afwijzing van de voorwaardelijke reconventionele vordering van gedaagde 1, met diens veroordeling in de kosten van de procedure.
Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 5
Kluwer Navigator documentselectie
in conventie 7.1. Kort en zakelijk weergegeven legt eiseres, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende argumenten aan haar vorderingen ten grondslag. In opdracht en voor rekening van de vennootschap (toen nog i.o.), vertegenwoordigd door gedaagde 1 en gedaagde 2, heeft zij werkzaamheden verricht en materialen geleverd ten behoeve van de exploitatie van de camping. De vennootschap i.o. was een eenmanszaak die eigendom was van gedaagde 1. Als middellijk bestuurder heeft hij de vennootschap nadien vertegenwoordigd. Ook gedaagde 2 heeft vertegenwoordigingshandelingen verricht alhoewel hij geen functionaris van de vennootschap i.o. of bestuurder van de vennootschap is geweest. Gedaagde 2 heeft te kennen gegeven in te staan voor de betaling van de facturen van eiseres. Ook richting de campingbewoners heeft gedaagde 2 zich voorgedaan als vertegenwoordiger van de vennootschap. 7.2. Eiseres concludeert primair dat gedaagde 1 en gedaagde 2 aansprakelijk zijn jegens haar op grond van artikel 2:203 BW. Zij stelt daartoe dat de vennootschap de rechtshandelingen van gedaagde 1 en gedaagde 2 heeft bekrachtigd zodat in principe hun aansprakelijkheid eindigt. Echter, op grond van lid 3 van dit artikel zijn gedaagde 1 en gedaagde 2 hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van eiseres (haar niet betaalde facturen) omdat de vennootschap haar verplichtingen uit de bekrachtigde rechtshandeling niet is nagekomen en gedaagde 1 en gedaagde 2 wisten of redelijkerwijs konden weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Het bewijsvermoeden van de laatste volzin van dit artikellid geldt omdat immers de vennootschap binnen een jaar na haar oprichting in staat van faillissement is verklaard. Subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat gedaagde 1 door de bekrachtiging een onrechtmatige daad jegens haar heeft begaan vanwege dezelfde wetenschap. 7.3. Gedaagde 1 verweert zich, kort en zakelijk weergegeven, als volgt. Gedaagde 1 heeft geen rechtshandelingen namens de vennootschap verricht met eiseres. Gedaagde 2, optredende als vertegenwoordiger van Y, en eiseres hebben mondeling afgesproken dat een aantal van de facturen van eiseres naar de vennootschap konden worden verzonden omdat de vennootschap belang had bij de voortgang van de werkzaamheden van eiseres. Gedaagde 1 kon ook geen opdrachten aan eiseres geven omdat hij niet bevoegd was dergelijke opdrachten te geven; dat kon alleen Y, althans haar vertegenwoordiger gedaagde 2. Eiseres erkent ook dat zij met gedaagde 2 prijsafspraken heeft gemaakt. Gedaagde 2 stelt terecht dat hij nooit namens de vennootschap afspraken met eiseres heeft gemaakt. Gedaagde 1 heeft nooit aan eiseres medegedeeld dat gedaagde 2 de vennootschap mocht vertegenwoordigen. Kortom: gedaagde 2 heeft namens Y aan eiseres opdracht gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden. Aan de werkbonnen kan niet veel waarde worden gehecht omdat deze werden ondertekend door de persoon die op het moment van de werkzaamheden op De Berekuil aanwezig was. Gelet hierop is gedaagde 1 niet aansprakelijk voor de schade die eiseres in deze procedure vordert. Bovendien voert hij aan dat eiseres hoogstwaarschijnlijk haar vordering op de vennootschap als steunvordering voor de faillissementsaanvraag heeft laten gebruiken. Dit levert misbruik van procesrecht op waardoor zij geen beroep mag doen op het bewijsvermoeden van de laatste volzin van artikel 2:203 lid 3 BW. Voor het geval de rechtbank desalniettemin van oordeel mocht zijn dat gedaagde 1 wel aansprakelijk is jegens de vennootschap stelt zij dat eiseres toerekenbaar jegens de vennootschap tekort is geschoten, hetgeen met zich brengt dat de vennootschap terecht haar betalingsverplichtingen heeft opgeschort en gerechtigd is schadevergoeding te vorderen, althans te verrekenen. 7.4. Gedaagde 2 verweert zich kort en zakelijk weergegeven als volgt. Hij is al 15 jaar bezig om een koper voor De Berekuil te vinden in opdracht van Y. Alle betrokkenen bij De Berekuil weten van zijn hoedanigheid van bedrijfsmakelaar. Gedaagde 2 heeft gedaagde 1, destijds nog handelende onder de naam “City Resort Utrecht B.V. i.o.” aangedragen als koper van De Berekuil. Gelet op de eis van de gemeente dat het toeristische deel van De Berekuil voor 1 april 2012 operationeel moest zijn heeft gedaagde 2 gedaagde 1 van de nodige adviezen voorzien. Hij heeft echter nooit namens de vennootschap i.o. gehandeld en evenmin opdrachten verstrekt aan eiseres. Dat blijkt ook niet uit de door eiseres in het geding gebrachte e-mails. De tarieven heeft hij wel met eiseres
Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 6
Kluwer Navigator documentselectie
doorgesproken. De facturen zijn niet aan hem gericht en hij heeft deze nooit ontvangen. De sommatie van de advocaat van eiseres was voor het eerste signaal gedaagde 2 dat hij aansprakelijk werd gehouden voor de betaling van de facturen. Gedaagde 2 heeft niet (mede) de e-mails (zie hiervoor onder 2.6. tot en met 2.8.) van gedaagde 1 aan de advocaat van eiseres opgesteld. De inhoud daarvan mag dus niet aan hem worden toegerekend. Terecht heeft gedaagde 1 in deze procedure het standpunt ingenomen dat gedaagde 2 nooit de vennootschap heeft vertegenwoordigd. Werkbonnen werden door hem soms ondertekend omdat hij op De Berekuil aanwezig was. Nooit heeft gedaagde 2 aan eiseres medegedeeld dat hij zou instaan voor de betaling van de facturen en eiseres laat na hiervan enig bewijs te produceren. Het klopt dat gedaagde 2 enkele facturen van eiseres heeft voldaan, namelijk die ten behoeve van het sanitairgebouw. Dat had alles te maken met zijn eigen belang, namelijk het zo veel mogelijk bespoedigen van de verkoop van De Berekuil. Gedaagde 2 wijst erop dat hij met betrekking tot deze investeringen een geldlening (akte d.d. 1 april 2012) vanuit zijn Duitse vennootschap met de vennootschap is aangegaan. De vennootschap bleef dus opdrachtgever richting leveranciers zoals eiseres, de Duitse vennootschap betaalde de rekeningen en het totaal van de aldus betaalde bedragen werd omgezet in een geldlening aan de vennootschap die deze moet aflossen. Indien en voorzover mocht komen vast te staan dat gedaagde 2 de vennootschap wel heeft vertegenwoordigd dan is hij als gevolg van de bekrachtiging door de vennootschap niet langer aansprakelijk. De uitzondering gaat niet op; gedaagde 2 wist immers niet dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Bovendien kan deze aansprakelijkheid niet verder gaan dan die terzake van de facturen ten behoeve van het sanitairgebouw.
Overeenkomst tussen de vennootschap i.o. en eiseres 7.5. De rechtbank dient allereerst vast te stellen of tussen de vennootschap i.o. en eiseres een overeenkomst tot stand is gekomen betreffende het verrichten van (loodgieters)werkzaamheden en levering van bijbehorende materialen ten behoeve van de exploitatie van De Berekuil. 7.6. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke overeenkomst tot stand is gekomen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Duidelijk is dat de vennootschap i.o. De Berenkuil exploiteerde met het doel om uiteindelijk de camping in eigendom te verkrijgen. Daartoe is tussen de vennootschap i.o. en Y een overeenkomst tot stand gekomen. De vennootschap was dan ook gerechtigd tot de opbrengsten uit de verhuur van de campingplaatsen. Dit betekent dan ook dat de vennootschap, mede in aanmerking genomen de eis van de gemeente als erfverpachter dat per 1 april 2012 het toeristengedeelte geëxploiteerd zou kunnen worden, een rechtstreeks economisch belang had bij de werkzaamheden van eiseres. 7.7. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat de vennootschap (i.o.) facturen van eiseres heeft betaald. Evenzeer blijkt dit uit de omstandigheid dat de Duitse vennootschap van gedaagde 2 een drietal facturen van eiseres heeft betaald en dat de vennootschap i.o. blijkens de door gedaagde 1 niet betwiste akte van geldlening zich jegens deze Duitse vennootschap verplicht heeft gesteld dit bedrag aan haar terug te betalen. 7.8. Verder blijkt dat namens de vennootschap i.o. door gedaagde 1 en zijn echtgenote uitgebreid is gecorrespondeerd en onderhandeld met eiseres over haar vermeende tekortkomingen en de voorwaarden waaronder die hersteld, althans onderzocht, zouden moeten worden. In de terzake verzonden e-mails neemt de echtgenote van gedaagde 1 namens de vennootschap i.o. het standpunt in dat er “wanprestatie” is gepleegd door eiseres en doet zij betalingsvoorstellen namens de vennootschap i.o. 7.9. Ook is van belang dat ter comparitie door gedaagde 1 is verklaard dat hij nooit heeft gezegd tegen eiseres dat Y (vertegenwoordigd door gedaagde 2) eigenlijk haar opdrachtgever is. Er is geen berichtgeving van gedaagde 1 aan Y dat zij gehouden is de facturen te betalen; integendeel de vennootschap i.o. verplicht zich juist om aan de Duitse vennootschap van gedaagde 2 het door haar aan eiseres betaalde bedrag terug te betalen. Verder is relevant dat uit de e-mail van 14 november 2012 van gedaagde 1 aan de advocaat van eiseres blijkt dat hij
Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 7
Kluwer Navigator documentselectie
op de hoogte wordt gesteld van de betalingsonmacht van de vennootschap. Daaruit blijkt eveneens dat gedaagde 1 ervan uitging dat de vennootschap jegens eiseres betalingsplichtig is. Tot slot blijkt uit de e-mail van 13 december 2012 van gedaagde 1 aan de advocaat van eiseres, die een sluitstuk vormt van de correspondentie over de uitblijvende betaling van de facturen, dat gedaagde 1 van oordeel is dat de vennootschap bij haar oprichting op 12 november 2012 alle aangegane rechtshandelingen heeft bekrachtigd. Gelet op deze correspondentie en de geadresseerde van de e-mail is dat bezwaarlijk op te vatten anders dan als een bevestiging dat dit ook ziet op de rechtshandelingen met eiseres. Conclusie is dat de rechtbank beslist dat tussen de vennootschap en eiseres voormelde overeenkomst tot stand is gekomen en dat de vennootschap betalingsplichtig is.
Aansprakelijkheid van gedaagde 1 op grond van artikel 2:203 BW 7.10. Uit de e-mail van 13 december 2012 volgt, zoals gezegd, dat gedaagde 1 er zelf vanuit gaat dat de vennootschap de rechtshandeling met eiseres bij haar oprichting heeft bevestigd. Dit betekent in principe dat gedaagde 1 niet zelf aansprakelijk is, behoudens indien komt vast te staan dat gedaagde 1 als persoon die namens de vennootschap de rechtshandeling met eiseres is aangegaan wist of behoorde te weten dat de vennootschap de aangegane verplichtingen niet zou kunnen nakomen, waarbij in dit geval voormeld bewijsvermoeden geldt. 7.11. De rechtbank dient dus vast te stellen of gedaagde 1 namens de vennootschap rechtshandelingen met eiseres is aangegaan. De rechtbank oordeelt dat hiervan sprake is. Dit blijkt namelijk uit de hiervoor onder 7.6. tot en met 7.9. weergegeven feiten en omstandigheden ieder voor zich en in onderling verband beschouwd. Verder is van belang dat uit alle facturen en werkbonnen volgt dat gedaagde 1 de contactpersoon is, hetgeen strookt met de inschrijving van gedaagde 1 als enig bevoegde functionaris van de vennootschap i.o. in het handelsregister. 7.12. Verder moet worden beoordeeld of gedaagde 1 wist of behoorde te weten dat de vennootschap de bekrachtigde rechtshandelingen met eiseres niet zou kunnen nakomen. Eiseres doet een beroep op het bewijsvermoeden; deze wetenschap wordt vermoed als de vennootschap binnen een jaar na haar oprichting in staat van faillissement wordt verklaard. Die situatie doet zich voor. Aldus dient de rechtbank te onderzoeken of door gedaagde 1 genoeg is gesteld om te worden toegelaten tot het tegenbewijs van dit vermoeden. 7.13. De rechtbank constateert dat door gedaagde 1 op dit punt geen verweer wordt gevoerd. Dat betekent dat de rechtbank oordeelt dat gedaagde 1 op grond van artikel 2:203 lid 3 BW aansprakelijk is voor de schade van eiseres, bestaande uit de niet betaalde facturen. Het argument van gedaagde 1 dat eiseres misbruik van procesrecht maakt omdat haar vordering als steunvordering bij de faillissementsaanvraag van de vennootschap is gebruikt kan de rechtbank niet plaatsen en vindt geen steun in het recht. Verderop zal de rechtbank ingaan op de argumenten van gedaagde 1 met betrekking tot de opschorting door de vennootschap (i.o.) van haar betalingsverplichtingen jegens eiseres en de gestelde toerekenbare tekortkoming van eiseres jegens de vennootschap.
Aansprakelijkheid van gedaagde 2 op grond van artikel 2:203 BW 7.14. De rechtbank zal thans beoordelen of gedaagde 2 op grond van artikel 2:203 BW eveneens aansprakelijk is. Uitgangspunt daarbij is dat, zoals hiervoor vastgesteld, tussen eiseres en de vennootschap i.o. een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan de vennootschap gehouden is de facturen te betalen. Om tot aansprakelijkheid van gedaagde 2 te kunnen beslissen is noodzakelijk dat de rechtbank kan vaststellen dat hij namens de vennootschap i.o. heeft gehandeld jegens eiseres. Daartoe wordt het volgende overwogen. Duidelijk is dat gedaagde 2 nooit als functionaris van de vennootschap i.o. in het handelsregister ingeschreven heeft gestaan. Evenzeer is duidelijk geworden dat gedaagde 2 een eigen belang had bij het succesvol exploiteren door de vennootschap (i.o.) van De Berekuil. Dat bevorderde immers de kans dat de vennootschap uiteindelijk eigenaar van De Berekuil zou worden en daarmee zou gedaagde 2 zijn taak als makelaar hebben volbracht. Dit betekent dat de belangen van
Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 8
Kluwer Navigator documentselectie
7.15.
gedaagde 2 en de vennootschap i.o. jegens eiseres in belangrijke mate parallel liepen, hetgeen ook duidelijk wordt geïllustreerd door het voorschieten door de Duitse vennootschap aan de vennootschap i.o. van een aantal facturen van eiseres. De rechtbank overweegt dat in de beginfase van de opdrachtverlening aan de zijde van eiseres inderdaad de mening kon postvatten dat gedaagde 2 door het maken van prijsafspraken (de email van eiseres d.d. 4 april 2012 aan gedaagde 2), het geven van aanwijzingen en het ondertekenen van werkbonnen namens de vennootschap i.o. handelde. De facturen uit deze eerste fase zijn voldaan. De facturen die onbetaald zijn gebleven dateren, zoals hiervoor aangehaald, uit de periode 15 augustus 2012 tot en met 20 september 2012. Elke factuur geeft de betalingsverplichting terzake een nieuwe opdrachtverlening weer door de vennootschap aan eiseres. Gesteld noch gebleken is dat in die periode gedaagde 2 opdrachten aan eiseres gaf voor de gefactureerde werkzaamheden. In die periode was voor eiseres wel helder wie de opdrachtgever was. Op al deze werkbonnen en facturen staat gedaagde 1 namelijk als contactpersoon vermeld en behoudens een enkele werkbon voor een ondergeschikt bedrag heeft in die periode gedaagde 2 niets meer ondertekend. Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen wordt namens eiseres verklaard dat haar later duidelijk werd dat gedaagde 1 de eigenaar van De Berekuil was. Het feit dat een drietal facturen door de Duitse vennootschap van gedaagde 2 zijn betaald doet hier niet aan af nu het immers een derde vrijstaat op grond van afspraken met de debiteur (zie de akte van geldlening) diens schulden te betalen. Niet is van belang dat gedaagde 2 zich jegens de campinggasten heeft uitgelaten, zodanig dat zij dachten dat hij de vennootschap vertegenwoordigde, hetgeen overigens door gedaagde 2 wordt betwist. De stelling van eiseres dat gedaagde 2 zich jegens haar sterk heeft gemaakt voor de betaling van haar facturen door de vennootschap i.o., hetgeen overigens een andere rechtsgrond vormt, is door gedaagde 2 weersproken. Op deze betwisting is eiseres niet teruggekomen zodat een dergelijk sterk maken door gedaagde 2 niet is komen vast te staan. Conclusie is dat gedaagde 2 niet op grond van artikel 2:203 BW of anderszins jegens eiseres aansprakelijk is.
verder in conventie en in voorwaardelijke reconventie 7.16. Gedaagde 1 voert als verweer aan dat de vennootschap (i.o.) destijds bij e-mail van 2 oktober 2012 aan eiseres te kennen heeft gegeven dat zij toerekenbaar is tekort geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden. Dit heeft eiseres erkend en zij is dan ook akkoord gegaan met opschorting van de betalingsverplichtingen door de vennootschap (i.o.) aan haar. Door de wanprestatie van eiseres heeft de vennootschap i.o. de nodige schade ondervonden (huurderving, schade aan de camping, renteverlies) die aan haar dient te worden vergoed. In conventie beroept gedaagde 1 zich op verrekening en de voorwaardelijke reconventie is er op gericht om, als verrekening niet wordt toegestaan, dat deze schadevergoeding aan gedaagde 1 wordt toegewezen. Door eiseres worden de stellingen van gedaagde 1 inhoudelijk weersproken. 7.17. De rechtbank stelt voorop dat door gedaagde 1 schadevergoeding wordt gevorderd. Deze vordering komt echter uitsluitend toe aan de curator nu immers de vennootschap de overeenkomst met eiseres heeft bekrachtigd. Volledigheidshalve en om recht te doen aan de stellingen van partijen overweegt de rechtbank dat uit de e-mailwisseling tussen eiseres en de echtgenote van gedaagde 1 namens de vennootschap (i.o.) in oktober 2012 volgt dat eiseres bereid was in te stemmen met opschorting door de vennootschap (i.o.) van de betalingsverplichting terzake van de gewraakte facturen, maar dat de onbetwiste facturen gewoon betaald moesten worden. Doel van de opschorting was om te onderzoeken of de oorzaak van de gebreken in de werkzaamheden in de risicosfeer van eiseres lag of dat er een andere oorzaak was aan te wijzen. De vennootschap (i.o.) weigerde echter het onbetwiste gedeelte van de facturen te betalen. De rechtbank overweegt dat aldus de vennootschap i.o. onterecht al haar betalingsverplichtingen heeft opgeschort nu de gestelde tekortkoming dit niet rechtvaardigde. Evenmin kan er vanuit worden gegaan dat eiseres toerekenbaar tekort is geschoten omdat dit niet is vastgesteld. Eiseres heeft, nadat duidelijk werd dat de vennootschap
Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 9
Kluwer Navigator documentselectie
(i.o.) niet op haar passende voorstel wilde ingaan, haar verplichtingen opgeschort, zulks terwijl gedaagde 1 op de comparitie heeft verklaard dat er in oktober 2012 genoeg geld voorhanden was om eiseres te betalen. Tot slot geldt dat op de comparitie bleek dat gedaagde 1 geen specificatie van de schade kon geven. Dit betekent dat het verrekeningsverweer niet opgaat en de voorwaardelijke reconventionele vordering dient te worden afgewezen.
8.
Rente 7.18. Nu het om schadevergoeding gaat is niet de rente op grond van artikel 6:119a BW verschuldigd maar de rente van artikel 6:119 BW over het bedrag van € 40.562,60.
Buitengerechtelijke incassokosten 7.19. De buitengerechtelijke incassokosten worden door eiseres gevorderd op grond van de algemene voorwaarden. De rechtbank wijst de hoofdsom toe op grond van artikel 2:203 BW en dus niet op grond van overeenkomst maar bij wijze van schadevergoeding. Dat betekent dat de deze kosten niet kunnen worden gebaseerd op de algemene voorwaarden. Subsidiair vordert eiseres een bedrag van € 1.180,63 op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Elebaas betwist de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten omdat de verrichte werkzaamheden onder de reguliere proceskostenveroordeling vallen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het is haar namelijk gebleken dat de advocaat van eiseres de nodige buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht (telefoongesprekken, e-mails en sommatiebrief) om gedaagde 1 te overtuigen het gevorderde bedrag te betalen. Daarvoor is voormeld bedrag een redelijke vergoeding, alhoewel voormeld Besluit niet ziet op een vordering uit hoofde van artikel 2:203 BW.
Proceskosten 7.20. Inzake eiseres – gedaagde 1 dient gedaagde 1 als overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure. 7.21. Inzake eiseres – gedaagde 2 dient eiseres als overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Europese Executoriale Titel 7.22. Het verzoek om het vonnis te waarmerken als Europese Executoriale Titel wordt afgewezen nu er geen sprake is van een onbetwiste vordering.
De beslissing De rechtbank, inzake eiseres – gedaagde 1 in conventie: veroordeelt gedaagde 1 om aan eiseres te betalen € 40.562,60 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 4 oktober 2012 tot aan de dag der voldoening, veroordeelt gedaagde 1 om aan eiseres te betalen € 1.180,63 aan buitengerechtelijke incassokosten, in conventie en in reconventie: wijst de voorwaardelijke reconventionele vordering van gedaagde 1 af, veroordeelt gedaagde 1 in de kosten van de procedure, aan de zijde van eiseres begroot op € 1.836,00 aan griffierecht, € 78,34 aan verschotten dagvaarding en € 2.682,00 aan salaris advocaat alsmede in de nakosten van € 68,00 (zonder betekening) en € 131,00 (met betekening), te vermeerderen met de rente ingevolge artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na het vonnis tot de dag van betaling, verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, wijst af het meer of anders gevorderde, inzake eiseres – gedaagde 2, wijst de vorderingen van eiseres af, veroordeelt eiseres in de kosten van de procedure, aan de zijde van gedaagde 2 begroot op € 842,00 aan griffierecht en € 1.788,00 aan salaris gemachtigde, verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 10
Kluwer Navigator documentselectie
Dit document is gegenereerd op 25-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 11