Kluwer Navigator documentselectie
RAV 2012/101: Begunstiging. Welke maatstaf geldt bij de uitleg van een begunstigingsclausule? Klik hier om het document te openen in een browser venster Instantie:
Hoge Raad (Civiele kamer)
Magistraten:
Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van BuchemZaaknr: 11/02411 Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. Snijders A-G mr. J.B.M.M. Wuisman LJN: BW6728 Roepnaam: ECLI:NL:HR:2012:BW6728, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑09‑2012; ECLI:NL:PHR:2012:BW6728, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑05‑2012; Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑05‑2011
Conclusie: Noot: Brondocumenten:
Datum:
21 september 2012
Wetingang: BW art. 7:966 lid 1 Brondocument: HR, 21-09-2012, nr 11/02411
Essentie Sommenverzekering. Uitleg polisvoorwaarden. Begunstiging. Welke maatstaf geldt bij de uitleg van een begunstigingsclausule?
Samenvatting Op het aanvraagformulier van een kapitaalverzekering met overlijdensrisicodekking is door de assurantietussenpersoon de standaardbegunstiging aangekruist, hetgeen betekent dat bij overlijden van de verzekeringnemer achtereenvolgens zijn echtgenote, zijn kinderen en zijn wettige erfgenamen als begunstigden zijn aangemerkt. De polis is eerst daags na het overlijden van de verzekeringnemer op zijn huisadres ontvangen. Daardoor is onduidelijk of de polis overeenstemt met de bedoeling van de verzekeringnemer. Na het overlijden van de verzekeringnemer ontstaat tussen zijn ex-echtgenote en zijn huidige partner discussie over de vraag welke kinderen als begunstigde van de kapitaalverzekering hebben te gelden. Volgens de ex-echtgenote zijn conform de tekst van de begunstigingsclausule alle kinderen als begunstigden gerechtigd. De huidige partner stelt dat alleen de twee kinderen uit haar relatie met de verzekeringnemer gerechtigd zijn tot uitkering. Zij doet een beroep op de bedoeling van de verzekeringnemer die niet overeenkomt met de inhoud van het aanvraagformulier. Deze bedoeling zou blijken uit verklaringen van de verzekeringnemer aan zijn notaris en assurantietussenpersoon, uit het feit dat de verzekeringnemer zijn testament zo heeft gewijzigd dat de kinderen uit zijn voormalige huwelijk zijn onterfd, en uit het feit dat hij de begunstiging van een levensverzekering bij RVS zo heeft laten wijzigen dat alleen de kinderen uit zijn relatie met zijn huidige partner begunstigd werden. De rechtbank wijst de vorderingen van de huidige partner toe. De rechtbank zoekt aansluiting bij de kennelijke bedoeling van de overleden verzekeringnemer om zichzelf bij overlijden ook als begunstigde aan te merken, en bepaalt dat de uitkeringen in de nalatenschap vallen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat alle vier de kinderen uit de beide relaties begunstigden zijn. Het hof laat de documenten die de verzekeraar niet bekend konden zijn, buiten beschouwing en zoekt uitsluitend aansluiting bij de inhoud van het aanvraagformulier. HR: Vooropgesteld wordt dat art. 7:966 lid 1 en 7:974 BW dwingendrechtelijk voorschrijven dat bij een sommenverzekering de aanwijzing van een begunstigde plaatsvindt door een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar. Blijkens de op deze bepalingen gegeven toelichting, gaat het om een constitutief vereiste. De strekking Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 1
Kluwer Navigator documentselectie
daarvan is kennelijk onder meer om eenvoudig te doen vaststaan wie recht heeft op uitkering. Dat betekent dat het antwoord op de vraag wie is aangewezen als begunstigde, in beginsel gevonden moet worden in, en door uitleg van, de hierop betrekking hebbende schriftelijke mededeling van de verzekeringnemer aan de verzekeraar. De aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering betreft evenwel een uitsluitende bevoegdheid van de verzekeringnemer en draagt in zoverre een eenzijdig karakter, zij het dat de verzekeraar in het geval en binnen de grenzen van art. 7:966 lid 2 BW de bevoegdheid heeft een begunstiging af te wijzen. Met dit eenzijdige karakter van de aanwijzing van de begunstigde en met de aard van deze rechtshandeling strookt dat bij de uitleg daarvan in de allereerste plaats wordt nagegaan wat de bedoeling is geweest van de verzekeringnemer bij de aanwijzing en dat bij de vaststelling van die bedoeling mede wordt gelet op eventuele verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer buiten de schriftelijke mededeling, uit welke verklaringen en gedragingen die bedoeling mede kan blijken, ook indien deze niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd of hebben plaatsgevonden. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is er dus geen grond om bij de uitleg van de begunstiging als vervat in de schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 7:966 lid 1 BW uitsluitend te letten op hetgeen de verzekeringnemer en de verzekeraar over en weer hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen begrijpen. Ook verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer buiten deze context kunnen voor die uitleg relevant zijn. Gelet op het vorenstaande heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Zie ook Zie ook: • HR 18 maart 1994, NJ 1995/410: de verzekeraar kan bevrijdend betalen bij een duidelijke aanwijzing van een persoon; • Hof 's-Hertogenbosch 15 juli 2008, LJN BD7518: geen dwaling begunstigingsclausule; • Rb. Zutphen 9 mei 2007, PJ 2008/6, LJN BB1993: blanco begunstiging; • J.H. Wansink, N. van Tiggele-van der Velde & F.R. Salomons, Mr. C. Assers. Handleiding tot de beoefening vanvan het Nederlands burgerlijk recht. 7. Bijzondere overeenkomsten Deel IX. Verzekering, Deventer: Kluwer 2012, nr. 709.
Wenk Wenk: De Hoge Raad heeft zich na invoering van het nieuwe verzekeringsrecht nog niet eerder uitgelaten over de uitleg van een begunstigingsclausule. In deze zaak passen rechtbank en hof verschillende uitlegmethoden toe, waarna de Hoge Raad een nieuwe maatstaf formuleert. De hoofdregel is dat bepalingen in een verzekeringsovereenkomst worden uitgelegd conform de Haviltex-norm (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635). Aan de hand van de uitlatingen en gedragingen van contractspartijen richting elkaar, wordt nagegaan welke uitleg de contractspartijen aan de betreffende bepaling hebben gegeven. De correspondentie tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer kan daarbij doorslaggevend zijn. Deze hoofdregel zou ook kunnen worden toegepast op de uitleg van een begunstigingsclausule (aldus ook: Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons, 7-IX, 2012/709 (zie onder ‘Zie ook’). De Hoge Raad bevestigt de Haviltex-norm als hoofdregel. De Hoge Raad stelt voorop dat het antwoord op de vraag wie als begunstigde moet worden aangemerkt, in beginsel moet worden gevonden in de schriftelijke mededeling van de verzekeringnemer aan de verzekeraar. De schriftelijke mededeling (art. 7:966 BW) is immers een constitutief vereiste voor de aanwijzing van een begunstigde. Op grond van twee argumenten nuanceert de Hoge Raad in de context van de begunstiging bij een sommenverzekering echter de hoofdregel, en komt hij tot het oordeel dat de bedoeling van de verzekeringnemer mede kan worden bepaald aan de hand van niet voor de verzekeraar kenbare verklaringen en omstandigheden. In de eerste plaats acht de Hoge Raad van belang dat de aanwijzing van een begunstigde een uitsluitende bevoegdheid van de verzekeringnemer is en zodoende een eenzijdig karakter draagt (art. 7:966 lid 1 BW). De Hoge Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 2
Kluwer Navigator documentselectie
Raad acht het in overeenstemming met dit eenzijdige karakter om bij de uitleg van de begunstigingsclausule de bedoeling van de verzekeringnemer te achterhalen, waarvoor ook aansluiting kan worden gezocht bij verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer in een andere context, die de verzekeraar niet bekend zijn. Ten tweede acht de Hoge Raad deze maatstaf in overeenstemming met de wet. Art. 7:967 BW bevat diverse bewijsvermoedens voor de situatie dat de begunstigde in hoedanigheid is aangeduid. Tegen deze bewijsvermoedens kan tegenbewijs worden geleverd door middel van feiten en omstandigheden waaruit een andere bedoeling van de verzekeringnemer blijkt. Op grond van de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf bij de uitleg van een begunstigingsclausule kan degene die daar belang bij heeft in beginsel ook buiten de bewijsvermoedens uit art. 7:967 BW tegenbewijs leveren in die zin dat de bedoeling van de verzekeringnemer niet overeenkomt met de inhoud van de begunstigingsclausule. In de onderhavige zaak heeft de nieuwe partner daartoe verschillende bewijsmiddelen aangevoerd. Het is thans aan de verwijzingsrechter om deze bewijsmiddelen te toetsen en een oordeel te geven over de bedoeling van de overleden verzekeringnemer. Overigens is de door de Hoge Raad in dit arrest geformuleerde maatstaf niet direct van invloed op de rechtspositie van de verzekeraar. De verzekeraar die niet van de afwijkende bedoeling van de verzekeringnemer op de hoogte is en geen signalen heeft om aan de begunstigingsbepaling te twijfelen, kan ingevolge art. 6:34 BW in beginsel bevrijdend betalen aan de daarin opgenomen begunstigde. Indien bij de verzekeraar wel redelijke twijfel bestaat over de bedoeling van de verzekeringnemer, kan de verzekeraar de nakoming van zijn verplichting tot uitkering op grond van art. 6:37 BW opschorten, totdat duidelijkheid over de begunstiging is verkregen.
Partij(en) X, optredend als wettelijk vertegenwoordigster van A en B, te Z., eiseres tot cassatie, adv. mr. D. Rijpma en mr. A. van Staden ten Brink, tegen 1. Y, optredend als wettelijk vertegenwoordigster van C, 2. D, allen te O., verweerders in cassatie, adv. mr. K.T.B. Salomons.
Bewerkte uitspraak
Uitspraak Hoge Raad: (...) 3.
Beoordeling van het middel 3.1 Inzet van deze procedure is het antwoord op de vraag wie erflater heeft aangewezen als begunstigde van de na te noemen kapitaalverzekering met overlijdensrisicodekking. In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten. (i) Y is getrouwd geweest met M. Uit dit huwelijk zijn geboren D (geboren in 1991) en C (geboren in 1993). Het huwelijk is op 7 december 1999 door echtscheiding geëindigd. (ii) X heeft een relatie gehad met M, tot zijn overlijden. Uit deze relatie zijn geboren A (geboren in 2002) en B (geboren in 2006). (iii) Erflater is op 11 maart 2007 plotseling overleden. (iv) Bij testament, opgemaakt op 26 januari 2007, heeft erflater zijn kinderen D en C onterfd, zijn
Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 3
Kluwer Navigator documentselectie
(v) (vi)
kinderen A en B tot enig erfgenamen benoemd en aan X gelegateerd het vruchtgebruik van de vermogensbestanddelen van zijn nalatenschap die zij kiest. Erflater heeft per 23 januari 2007 de begunstiging van een levensverzekering bij RVS Levensverzekering N.V. aldus laten wijzigen dat zijn kinderen A en B begunstigd werden. Erflater heeft, met het oog op een hypotheekverstrekking, per 1 februari 2007 een kapitaalverzekering afgesloten bij Reaal Levensverzekeringen N.V., met overlijdensrisicodekking. Op het aanvraagformulier dat hij voor deze verzekering heeft ondertekend, is de standaardbegunstiging aangekruist, die inhoudt: “1. 2. 3. 4.
(vii)
Verzekeringnemer(s) Diens echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner Diens kinderen Diens erfgenamen.”
De polis, die is opgesteld op basis van het door erflater ondertekende aanvraagformulier, vermeldt op blad 1 als begunstigde de verzekeringnemer en op blad 2 als begunstigden bij overlijden van de verzekeringnemer: “1. Echtgenote van de verzekeringnemer 2. Kinderen van de verzekeringnemer 3. Wettige erfgenamen van de verzekeringnemer.”
3.2
3.3
De polis is eerst op het adres van erflater ontvangen op 12 maart 2007, de dag na het overlijden van M. (viii) Reaal Levensverzekeringen N.V. heeft vanwege het overlijden van erflater een bedrag van € 255.676,22 uitgekeerd onder de kapitaalverzekering. In verband met de onenigheid tussen X en Y over de vraag welke kinderen als begunstigde tot het uitgekeerde bedrag zijn gerechtigd, is dit bedrag geplaatst op de derdenrekening van een notaris. Volgens Y zijn alle vier de kinderen van erflater als begunstigden gerechtigd tot de uitkering, nu erflater geen echtgenote had ten tijde van zijn overlijden. X meent dat alleen de kinderen uit haar relatie met erflater gerechtigd zijn tot de uitkering. In deze procedure stelt zij hierop gerichte vorderingen in. Aan deze vorderingen heeft X ten grondslag gelegd dat het met de bedoeling van erflater overeenstemt dat onder de aanwijzing van ‘de kinderen’ als begunstigden in de polis alleen de twee kinderen uit de relatie van haar met erflater worden verstaan. In dit verband heeft zij onder meer gewezen op de hiervoor in 3.1 onder (iv) en (v) genoemde wijzigingen die erflater niet lang voor zijn overlijden heeft aangebracht in testament en levensverzekering, en op overleg dat erflater kort voor zijn overlijden heeft gehad met medewerkers van een notariskantoor en een assurantietussenpersoon. Dat overleg heeft geleid tot de slotsom dat erflater zelf als begunstigde van de kapitaalverzekering diende te worden aangewezen, ook voor het geval van zijn overlijden. Bij deze aanwijzing zou de uitkering bij zijn overlijden namelijk in zijn nalatenschap vallen, waardoor niet alleen de kinderen uit het huwelijk met Y geen recht zouden kunnen doen gelden op de uitkering, maar X ook gedurende haar verdere leven het recht van vruchtgebruik zou hebben met betrekking tot de uitkering. De van Reaal Levensverzekeringen N.V. ontvangen polis van de kapitaalverzekering geeft de bedoeling van erflater dan ook niet juist weer, aldus X. Erflater heeft dit niet meer kunnen corrigeren omdat de polis pas daags na zijn plotselinge overlijden is ontvangen. De hiervoor in 3.1 onder (vi) vermelde aanvraag voor de verzekering was voor hem ingevuld door (een medewerker van) de assurantietussenpersoon, die de standaardbegunstiging heeft aangekruist. Erflater heeft niet onderkend dat hij hiermee niet zichzelf als begunstigde aanwees voor het geval van zijn overlijden. Van deze stellingen heeft X bewijs aangeboden door als getuigen te horen genoemde medewerkers, de notaris en familieleden van erflater en van haarzelf. De rechtbank heeft bepaald dat de uitkering in de nalatenschap van erflater valt. Daartoe heeft zij overwogen dat de door X gestelde bedoeling van erflater om zichzelf als begunstigde aan te wijzen, ook voor het geval van zijn overlijden, genoegzaam blijkt uit de correspondentie die over de verzekering is gevoerd tussen hem, het door hem aangezochte notariskantoor en zijn assurantietussenpersoon.
Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 4
Kluwer Navigator documentselectie
3.4
3.5.1
3.5.2
3.5.3
3.5.4
Overeenkomstig deze bedoeling is in het aanvraagformulier voor de verzekering de standaardbegunstiging aangekruist, aldus de rechtbank. Uit correspondentie en formulier volgt dus dat erflater zichzelf als begunstigde heeft aangewezen. Dat dit niet op blad 2 van de polis tot uitdrukking is gebracht, betreft een kennelijke misslag, volgens de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en bepaald, kort gezegd, dat alle vier de kinderen van erflater als begunstigden dienen te worden aangemerkt. Hiertoe heeft het hof overwogen dat de betekenis van de op het aanvraagformulier aangekruiste standaardbegunstiging is zoals is vermeld in de polis en dat dit overeenstemt met de bepaling van art. 7:967 lid 1, onder b, BW dat, tenzij blijkt van een andere bedoeling, de aanwijzing van een begunstigde vervalt indien hij overlijdt voordat de uitkering waarop de aanwijzing betrekking heeft, opeisbaar is geworden (rov. 7.3-7.5 eindarrest). Bij de uitleg van de begunstigingsbepaling gaat het volgens het hof om een uitleg van de overeenkomst tussen erflater en de verzekeraar. Daarom mag volgens het hof alleen worden gelet op de inhoud van die bepaling en hetgeen erflater en de verzekeraar te dien aanzien over en weer verklaard hebben en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen begrijpen. De door de rechtbank genoemde correspondentie is daarom niet relevant. In de relatie met de verzekeraar is het aanvraagformulier de enige verklaring van erflater en de verzekeraar heeft deze mogen opvatten overeenkomstig zijn betekenis. Niet relevant is dat het formulier mogelijk verkeerd is ingevuld, nu (ook) dit niet kenbaar was voor de verzekeraar. Als erflater de door X gestelde bedoeling had, had hij op het formulier zijn nalatenschap als begunstigde kunnen aanwijzen of op andere wijze kunnen afwijken van de standaardbegunstiging. Gelet op de recente wijziging door hem van een andere levensverzekering was hij van een en ander op de hoogte, aldus het hof (rov. 7.6-7.7 eindarrest). Het hof heeft het bewijsaanbod van X gepasseerd. Volgens het hof heeft zij geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden (rov. 7.9). De onderdelen 1-3 keren zich met diverse klachten tegen de door het hof gehanteerde maatstaf, volgens welke de bedoeling van erflater niet relevant is voor zover deze blijkt uit niet aan de verzekeraar kenbare uitingen en feiten, en tegen het passeren door het hof van het bewijsaanbod van X dat op dergelijke uitingen en feiten betrekking heeft. Onderdeel 6 bevat een hierop voortbouwende klacht. Met betrekking tot deze klachten wordt vooropgesteld dat art. 7:966 lid 1 en 7:974 BW dwingendrechtelijk voorschrijven dat bij een sommenverzekering de aanwijzing van een begunstigde plaatsvindt door een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar. Blijkens de op deze bepalingen gegeven toelichting, gaat het om een constitutief vereiste (Parl. Gesch. Verzekering, p. 227). De strekking daarvan is kennelijk onder meer om eenvoudig te doen vaststaan wie recht heeft op uitkering. Dat betekent dat het antwoord op de vraag wie is aangewezen als begunstigde, in beginsel gevonden moet worden in, en door uitleg van, de hierop betrekking hebbende schriftelijke mededeling van de verzekeringnemer aan de verzekeraar. De aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering betreft evenwel een uitsluitende bevoegdheid van de verzekeringnemer en draagt in zoverre een eenzijdig karakter, zij het dat de verzekeraar in het geval en binnen de grenzen van art. 7:966 lid 2 BW de bevoegdheid heeft een begunstiging af te wijzen. Met dit eenzijdige karakter van de aanwijzing van de begunstigde en met de aard van deze rechtshandeling strookt dat bij de uitleg daarvan in de allereerste plaats wordt nagegaan wat de bedoeling is geweest van de verzekeringnemer bij de aanwijzing en dat bij de vaststelling van die bedoeling mede wordt gelet op eventuele verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer buiten de schriftelijke mededeling, uit welke verklaringen en gedragingen die bedoeling mede kan blijken, ook indien deze niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd of hebben plaatsgevonden. Dat is in overeenstemming met diverse bepalingen van art. 7:967 BW, welke voor de daar genoemde gevallen waarin twijfel kan bestaan omtrent de bedoeling van de verzekeringnemer bij de aanwijzing van de begunstigde, bewijsvermoedens bevatten die weerlegd kunnen worden door bewijs van feiten en omstandigheden waaruit van een andere bedoeling van de verzekeringnemer blijkt. Daarbij gaat het mede om feiten en omstandigheden die niet uit de aanwijzingsmededeling behoeven te blijken en die niet bij de verzekeraar bekend behoefden te zijn. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is er dus geen grond om bij de uitleg van de begunstiging als vervat in de schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 7:966 lid 1 BW uitsluitend te letten op hetgeen de
Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 5
Kluwer Navigator documentselectie
3.5.5
3.6 3.7
4.
verzekeringnemer en de verzekeraar over en weer hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen begrijpen. Ook verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer buiten deze context kunnen voor die uitleg relevant zijn. Hierbij verdient opmerking dat de verzekeraar in geval van twijfel omtrent hetgeen de verzekeringnemer bij de aanwijzing van de begunstigde heeft bedoeld, de nakoming van zijn verplichting tot uitkering kan opschorten op de voet van art. 6:37 BW (vgl. Parl. Gesch. Verzekering t.a.p.). Voorts kan de verzekeraar, indien nodig, een beroep doen op art. 6:34 BW indien hij uitkering heeft gedaan aan iemand die hij op grond van de schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 7:966 lid 1 BW, mede in het licht van eventuele andere verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer, als de door de verzekeringnemer aangewezen begunstigde mocht beschouwen. Gelet op het vorenstaande heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Naar de stellingen van X waarnaar wordt verwezen in de onderdelen 1-3 en die hiervoor in 3.2 zijn weergegeven, heeft erflater de — door zijn assurantietussenpersoon aangekruiste — standaardbegunstiging aldus begrepen dat hij daarmee zichzelf ook als begunstigde aanwees voor het geval van zijn overlijden, zodat de uitkering in zijn nalatenschap zou vallen. Het hof heeft weliswaar geoordeeld dat deze lezing van de standaardbegunstiging niet juist is en niet overeenstemt met het wettelijke stelsel (rov. 7.4, 7.5 en 7.7), maar het heeft niet vastgesteld dat genoemde stelling van X niet aannemelijk is of ongegrond. In het bijzonder het door het hof in rov. 7.5 genoemde tekstuele argument dat erflater naast zichzelf — als eerste begunstigde — ook opvolgende begunstigden heeft aangewezen, kan weliswaar een belangrijke aanwijzing opleveren dat het de bedoeling van erflater was dat de aanwijzing van hemzelf als eerste begunstigde verviel als hij zou overlijden (zulks overeenkomstig de wettelijke hoofdregel van art. 7:967 lid 1 BW, naar welke bepaling het hof voor zijn oordeel mede verwijst), maar dit sluit niet uit dat uit andere feiten en omstandigheden kan blijken van een andere bedoeling van M. Het hof heeft dan ook niet voorbij kunnen gaan aan de door X gestelde en te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden met betrekking tot de bedoeling van erflater en hetgeen is voorafgegaan aan de ondertekening door hem van het aanvraagformulier, en aan de inhoud van de correspondentie die de rechtbank mede aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. In de onderdelen 1-3, alsmede in onderdeel 6 (dat voortbouwend op de klachten van de onderdelen 1-3 is gericht tegen rov. 7.4 en daarmee tevens tegen de daaraan ten grondslag gelegde redengeving in rov. 7.5) liggen hierop gerichte klachten besloten, die in zoverre slagen. De onderdelen 4 en 7 behoeven na het voorgaande geen behandeling. Onderdeel 5 klaagt terecht dat het hof de stellingen van X niet heeft kunnen afdoen met de overweging dat M, blijkens de eerdere wijziging door hem van de begunstiging van een levensverzekering, op de hoogte was van de mogelijkheden om een begunstigde aan te wijzen (rov. 7.7 slot). Uit deze eerdere wijziging — die inhield dat erflater zijn kinderen uit zijn relatie met X als begunstigden aanwees (zie hiervoor in 3.1 onder v) — volgt immers niet dat kan worden aangenomen dat M, anders dan door X is gesteld, desbewust heeft gekozen voor de standaardbegunstiging in de betekenis die deze naar de vaststelling van het hof heeft. Voor zover de overweging van het hof aldus begrepen moet worden dat het wel in deze zin heeft geoordeeld, is zijn oordeel, zoals het onderdeel klaagt, onbegrijpelijk.
Beslissing De Hoge Raad: vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 februari 2011; verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem; veroordeelt Y c.s. in de kosten van het geding in cassatie, (...).
Conclusie Conclusie A-G mr. J.B.M.M. Wuisman: Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 6
Kluwer Navigator documentselectie
1.
Feiten en procesverloop 1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan [1.]: (i)
(ii) (iii) (iv)
Verweerster sub 1 in cassatie (hierna: Y) is gehuwd geweest met M. Uit dit huwelijk zijn geboren D (geboren in 1991) en C (geboren in 1993). Het huwelijk is op 7 december 1999 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geëindigd. Eiseres tot cassatie (hierna: X) heeft een relatie gehad met M. Uit deze relatie zijn geboren A (geboren in 2002) en B (geboren in 2006). Erflater is op 11 maart 2007 plotseling overleden. Bij testament, opgemaakt op 26 januari 2007, heeft erflater zijn kinderen D en C onterfd, zijn kinderen A, en B tot enig erfgenamen benoemd en aan X gelegateerd het vruchtgebruik van de vermogensbestanddelen van zijn nalatenschap die zij kiest.[2.]
(v)
(vi)
Erflater heeft per 23 januari 2007 de begunstiging voor een levensverzekering bij RVS Levensverzekering NV (polisnummer (001)) aldus laten wijzigen dat zijn kinderen A en B begunstigd werden.[3.] Erflater heeft per 1 februari 2007 een kapitaalverzekering afgesloten bij Reaal Levensverzekeringen NV (polisnummer (002)), met overlijdensrisicodekking.[4.] De polis,
opgesteld op basis van een aanvraagformulier van M[5.], vermeldt op blad 1 als begunstigde verzekeringnemer en op blad 2 als begunstigden bij overlijden van de verzekeringnemer: 1. Echtgenote van de verzekeringnemer; 2. Kinderen van de verzekeringnemer; 3. de wettige erfgenamen van de verzekeringnemer. (vii) Reaal Levensverzekeringen NV heeft onder de kapitaalverzekering vanwege het overlijden van erflater een bedrag van € 255.676,22 uitgekeerd. Vanwege de onenigheid tussen X en Y over de vraag welke kinderen als begunstigde tot het uitgekeerde bedrag gerechtigd zijn, is dit bedrag geplaatst op de derdenrekening van de notaris (naam). 1.2 Bij dagvaarding van 4 november 2008 heeft X tegen Y een procedure bij de rechtbank Breda ingeleid, waarin zij — kort gezegd — een verklaring voor recht vordert dat alleen de kinderen uit haar relatie met erflater als begunstigden gerechtigd zijn tot het door Reaal Levensverzekeringen NV uitgekeerde bedrag. Aan de vordering legt zij ten grondslag dat het met de bedoeling van erflater overeenstemt dat onder de aanwijzing van ‘de kinderen’ als begunstigden alleen de twee kinderen uit de relatie van haar met erflater worden begrepen. Ter staving van die bedoeling wijst zij niet alleen op de door erflater niet lang vóór zijn overlijden doorgevoerde aanpassingen van het testament en andere levensverzekeringen waaronder de RVS-levensverzekering (dagvaarding, sub 3 en 4), maar ook op overleg met een medewerker van een notariskantoor en een assurantietussenpersoon. Dat overleg resulteerde hierin dat het geboden was dat erflater zelf als begunstigde zou worden aangewezen ook bij overlijden van hem. Dat blijkt uit een emailbericht van 23 januari 2007 van de medewerker aan de assurantietussenpersoon en een brief van 31 maart 2008 van de assurantietussenpersoon. In dat geval zou de uitkering in de nalatenschap vallen. Dat zou meebrengen niet alleen dat de kinderen uit het huwelijk met Y geen recht ten aanzien van de uitkering zouden kunnen doen gelden, maar ook dat X gedurende haar verdere leven het recht van vruchtgebruik met betrekking tot de uitkering zou hebben (dagvaarding, sub 10). De van Reaal Levensverzekeringen NV ontvangen polis van de kapitaalverzekering geeft de bedoeling van erflater niet juist weer. Hij heeft dit niet meer kunnen corrigeren, omdat de polis daags na zijn plotselinge overlijden werd ontvangen (dagvaarding, sub 11 en 18). Y bestrijdt de vordering. Zij stelt zich op het standpunt dat, zoals uit de polis blijkt, alle vier kinderen gelijkelijk gerechtigd zijn tot het uitgekeerde bedrag. Zij zijn alle vier als begunstigde aangewezen. Door het overlijden van erflater is die aanwijzing krachtens artikel 7:968 aanhef en sub b onherroepelijk geworden. 1.3 In haar eindvonnis van 29 juli 2009 stelt de rechtbank Breda voorop, dat — anders dan Y stelt — het hier niet gaat om een herroeping van een begunstigingsbepaling maar om de uitleg en bedoeling van de begunstigingsbepaling in de polis (rov. 3.4). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit correspondentie over de kapitaalverzekeringsovereenkomst, dat erflater zelf begunstigde wenste te zijn en dat M, al dan niet via zijn tussenpersoon, door een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar zichzelf als begunstigde Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 7
Kluwer Navigator documentselectie
heeft aangewezen. Het aanvraagformulier is een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 7:966 BW. Deze mededeling heeft Reaal bereikt, zo blijkt uit het door Reaal, via de tussenpersoon aan erflater verstrekte polisblad (rov. 3.7 t/m 3.9). In afwijking van de aanwijzing op het aanvraagformulier en de wens van M, vermeldt het polisblad een andere (onjuiste) begunstigingsbepaling. De begunstigingsbepaling in de polis moet als een kennelijke misslag worden gezien. De rechtbank oordeelt dat, nu erflater zichzelf als begunstigde heeft aangewezen, de uitgekeerde verzekeringspenningen in de nalatenschap van erflater vallen (rov. 10). De gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen. 1.4 Y is in hoger beroep gegaan bij het hof 's-Hertogenbosch. Met de door haar aangevoerde grief bestrijdt zij dat de rechtbank voor wat betreft de regeling in de polis van de begunstiging ten onrechte van een misslag uitgaat. Uitleg van de begunstigingsregeling in de polis, ook aan de hand van de Haviltex-norm, voert tot geen andere slotsom dan dat “in redelijkheid niet kan worden aangenomen dat erflater de kinderen uit zijn huwelijk met haar ook ten aanzien van deze polis wenste uit te sluiten” (memorie van grieven, blz. 3, 4 en 5). X bepleit opnieuw het tegendeel. 1.5 In zijn eindarrest van 8 februari 2011 komt het hof tot de slotsom dat de door Y aangevoerde grief doel treft. Dit oordeel stoelt in het bijzonder op wat het hof in rov. 7.7 overweegt. De regeling van de begunstiging maakt deel uit van de tussen erflater en de verzekeraar gesloten overeenkomst en dient aan de hand van de Haviltex-norm te worden uitgelegd. In de verhouding tussen erflater en de verzekeraar is het aanvraagformulier van erflater voor de verzekering de enige verklaring omtrent de begunstiging. De verzekeraar kon dan ook slechts de in het aanvraagformulier aangekruiste standaardregeling van de begunstiging in de polis opnemen. Indien erflater een regeling van de begunstiging had willen hebben als door X gesteld dan had hij, zoals hij ook bij een andere verzekering had gedaan, dat kunnen aangeven. Dat erflater als gevolg van een onjuist advies tot het kiezen voor de standaardregeling in het aanvraagformulier is gekomen, is niet relevant, nu alleen van belang is diens uiting tegenover de verzekeraar. Het hof vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank en verklaart dat alle vier kinderen van erflater als begunstigden ten aanzien van verzekeringspenningen dienen te worden aangemerkt. 1.6 X heeft met een exploot van 9 mei 2011 cassatieberoep tegen het eindarrest van het hof ingesteld.[6.] Y concludeert voor antwoord tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen laten ieder hun standpunt in cassatie door hun advocaten schriftelijk toelichten. Van de kant van X volgt nog een repliek. 2.
Bespreking van het voorgedragen cassatiemiddel 2.1 Onder het hoofd ‘De cassatieklachten’ volgen na een inleiding in zeven onderdelen ondergebrachte klachten.
onderdeel 1 2.2 De spil in dit onderdeel vormt artikel 7:967 lid 2 BW, dat men aantreft in de aan de sommenverzekering gewijde afdeling 3 van titel 17 van boek 7 BW. De eerste volzin van lid 2 luidt: “Is de begunstigde in hoedanigheid aangeduid, dan wordt de aanwijzing vermoed te zijn gedaan ten behoeve van hem die deze hoedanigheid bezit ten tijde dat de aanwijzing volgens artikel 968, onder b tot en met d, onherroepelijk wordt.” Een voorbeeld van de aanduiding van de begunstigde met slechts een hoedanigheid is de aanwijzing als begunstigde met de term ‘kinderen’; zie in dit verband ook lid 6 van artikel 7:967 BW. Onder b van artikel 7:968 BW wordt als reden voor het niet meer kunnen herroepen van een aanwijzing als begunstigde genoemd dat het (verzekerde) risico door het overlijden van de verzekerde is geëindigd. De geciteerde volzin komt inhoudelijk overeen met de eerste volzin van artikel 7.17.3.4a uit het Regeringsontwerp (Kamerstukken II 1985 /86, 19 529, nrs. 1-2). In de MvT wordt over die volzin het volgende opgemerkt: “Voor aanwijzing van een persoon in zijn hoedanigheid, die in de praktijk tot problemen kan leiden, geeft lid 2 een enkele regel. Indien de nemer als begunstigde heeft aangewezen: mijn echtgenote, doch hij is nadien van eerste vrouw gescheiden en hertrouwd, dan zal hij in de regel niet zijn eerste maar tweede vrouw willen bevoordelen. De woorden ‘volgens artikel 5 lid 1, onder b tot en met e onherroepelijk wordt’ brengen uiteraard mee dat beslissend is het moment waarop de aanwijzing onherroepelijk wordt. Bevat de aanwijzing zowel de naam als de
Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 8
Kluwer Navigator documentselectie
hoedanigheid, dan prevaleert de naam. De vermoedens welke in dit lid worden uitgesproken, wijken voor een andere bedoeling.”[7.] 2.3 Mede blijkens de geciteerde toelichting is de eerste volzin van lid 2 van artikel 7:967 BW aldus te verstaan dat, wanneer bij een aanwijzing als begunstigde volstaan wordt met het vermelden van een hoedanigheid van de begunstigde, diegene die deze hoedanigheid heeft ten tijde dat de aanwijzing om de in artikel 7:968, sub b, c of d, BW vermelde reden onherroepelijk wordt, vermoed wordt als begunstigde te zijn aangewezen, tenzij van een andere bedoeling blijkt. Deze ‘andere bedoeling’ betreft de bedoeling van de verzekeringnemer. Dit valt af te leiden uit artikel 7:967 lid 3 jo. artikel 7:969 lid 1 BW. In lid 3 van artikel 7:967 BW is bepaald dat het weerlegbare vermoeden in lid 2 van dat artikel niet geldt in geval dat de aanwijzing als begunstigde onherroepelijk is geworden door aanvaarding van de aanwijzing. Dit laatste kan ingevolge artikel 7:969 lid 1 BW alleen geschieden met instemming van de verzekeringnemer. Vanwege deze eis van instemming van de verzekeringnemer is er geen goede reden om in het geval dat een aanwijzing door aanvaarding als begunstigde onherroepelijk is geworden de weg te volgen van een weerlegbaar vermoeden te volgen. Wat de bedoeling van de verzekeringnemer is, is blijkens diens instemming met de aanvaarding wel duidelijk.[8.] Bovendien geldt meer in het algemeen dat bij de aanwijzing van de begunstigde de bedoeling van de verzekeringnemer een zeer belangrijke rol speelt. Een en ander geldt dienovereenkomstig voor het geval dat in artikel 7:967 lid 2, tweede volzin, BW wordt genoemd, te weten dat de begunstigde zowel bij naam als in hoedanigheid is aangeduid: dan wordt de aanwijzing vermoed te zijn gedaan ten behoeve van de bij naam aangewezen begunstigde. Uit de regeling in de tweede volzin volgt dat er ook bij een nadere uitwerking van de hoedanigheid ruimte is voor het op basis van de werkelijke bedoeling van de verzekeringnemer leveren van tegenbewijs tegen de in die volzinnen opgenomen rechtsvermoedens. 2.4 Er zijn, zo volgt uit het voorgaande, bij de beoordeling of iemand als een begunstigde kan worden beschouwd in verband met de eerste volzin van lid 2 van artikel 7:967 BW twee stappen te zetten: in de eerste plaats dient te worden bepaald of betrokkene, ten tijde dat de aanwijzing als begunstiging op de voet van artikel 7:968, onder b t/m d, BW onherroepelijk is geworden, de hoedanigheid had zoals omschreven in de in de polis opgenomen begunstigingsregeling en in de tweede plaats dient te worden nagegaan of bij de verzekeringnemer toch niet een bedoeling heeft voorgezeten die afwijkt van het bij de eerste stap bereikte resultaat. Deze opzet impliceert dat, hoezeer bij de eerste stap ook een uitleg van de in de begunstigingsregeling omschreven hoedanigheid speelt, deze uitleg niet dezelfde activiteit is als het nagaan van de bedoeling die bij de verzekeringnemer heeft voorgezeten. Anders kan het niet komen tot een weerleggen van een vermoeden op grond van een andere bedoeling bij de verzekeringnemer. De vraag is waarin het verschil is gelegen tussen het uitleggen van de in de begunstigingregeling omschreven hoedanigheid bij de eerste stap en het bepalen van de eventueel andere bedoeling van de verzekeringnemer. 2.5 Het verschil ligt, naar het voorkomt, in het volgende. De begunstigingsregeling maakt deel uit van de overeenkomst die de verzekeringnemer en de verzekeraar met elkaar sluiten. De vaststelling van de betekenis van de begunstigingsregeling en een daarin opgenomen vermelding van een hoedanigheid vormt daardoor een uitleg van de verzekeringsovereenkomst. Die uitleg zal, althans in eerste instantie, volgens de Haviltex-norm dienen te geschieden.[9.] Daarbij dient te worden gelet op de uitlatingen en gedragingen van partijen jegens elkaar, dus op feiten en omstandigheden die voor beide partijen waarneembaar en kenbaar zijn. Die feiten en omstandigheden kunnen bijvoorbeeld bestaan uit toezending, op papier of digitaal, door verzekeraar of zijn assurantietussenpersoon van documentatie, bijvoorbeeld een aanvraagformulier met toelichtend materiaal, en het terugzenden door verzekeringnemer van het aanvraagformulier. Voor het vaststellen van de bedoeling van de verzekeringnemer kunnen echter ook van belang zijn feiten en omstandigheden, die niet kenbaar voor de verzekeraar zijn geweest. Uit die feiten en omstandigheden kan blijken bijvoorbeeld dat de verzekeringnemer een door de verzekeraar/assurantietussenpersoon aangereikte tekst — bijvoorbeeld ‘kinderen van de verzekeringnemer’ en eventueel een nadere omschrijving van die hoedanigheid — anders heeft Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 9
Kluwer Navigator documentselectie
opgevat dan de verzekeraar in redelijkheid heeft hoeven te begrijpen en hij daardoor met die hoedanigheid toch iets anders bedoelt dan de verzekeraar in redelijkheid kon verwachten. Het bijzondere van artikel 7:967 lid 2 BW is dat het aldaar bepaalde het mogelijk maakt om met die bedoeling rekening te houden. Dat rekening houden brengt mee dat degene, die daarbij belang heeft, in staat wordt gesteld door het leveren van tegenbewijs aan te tonen dat bij de verzekeringnemer een bedoeling heeft voorgezeten, die afwijkt van de aan de hand van de Haviltex-norm vast te stellen betekenis van de in de begunstigingsregeling vermelde hoedanigheid.[10.] 2.6 In onderdeel 1 wordt op feiten en omstandigheden gewezen die van belang kunnen zijn voor de bepaling van wat erflater op het oog had met ‘kinderen van verzekeringnemer’ als aanduiding van wie onder de met Reaal Levensverzekeringen NV afgesloten kapitaalverzekering. Zo wordt gewezen op de door erflater niet lang vóór zijn overlijden doorgevoerde aanpassingen van het testament en andere levensverzekeringen waaronder de RVS-levensverzekering, maar ook op overleg met een medewerker van een notariskantoor en een assurantietussenpersoon. Het hof gaat in rov. 7.7 op een en ander niet in. Want in aanmerking is slechts te nemen dat wat erflater tegenover de verzekeraar heeft geuit. Bij de uitleg van de begunstigingsbepaling gaat het immers, zo merkt het hof aan het begin van rov. 7.7 op, om de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars gedragingen en verklaringen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. Hiermee geeft het hof, gelet op wat hierboven omtrent artikel 7:967 lid 2, eerste volzin, BW is opgemerkt, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daarover wordt in onderdeel 1 derhalve terecht geklaagd, alsmede over het passeren in rov. 7.9 van het bewijsaanbod van X.
3.
onderdelen 2, 3, 4, 5 en 6 2.7 Gelet op wat hierboven omtrent onderdeel 1 is opgemerkt, behoeven de onderdelen 2 en 3 geen nadere bespreking. 2.8 Voor onderdeel 4 geldt dat het feitelijke grondslag mist. Het gaat uit van een oordeel van het hof over artikel 6:34 BW dat in het bestreden arrest niet voorkomt. 2.9 Over de onderdelen 5 en 6 valt op te merken dat X bij de klachten in die op de begunstiging van erflater betrekking hebbende onderdelen geen belang heeft, aangezien het in de onderhavige zaak gaat om de vraag of de twee kinderen uit het huwelijk van erflater met Y als begunstigden kunnen worden aangemerkt. Het antwoord op die vraag hangt niet (mede) hiervan af dat in rechte komt vast te staan dat erflater zelf als begunstigde is aan te merken.
onderdeel 7 2.10 Onderdeel 7 bouwt mede voort op onderdeel 1 en treft daardoor ook doel.
Conclusie Wegens gegrondheid van de onderdelen 1 en 7 van het voorgedragen middel van cassatie wordt tot vernietiging van het bestreden arrest geconcludeerd.
Voetnoten
Voetnoten [1.] [2.] [3.] [4.] [5.]
Zie r.o. 4.1. van het (in cassatie niet bestreden) tussenarrest van het Hof 's-Hertogenbosch van 12 oktober 2010. Productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg. Productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg.. Productie 10 bij de dagvaarding in eerste aanleg. Productie 6 bij de memorie van grieven. Het aanvraagformulier bevat een standaardregeling van de begunstiging, waarin als begunstigden worden genoemd: 1.Verzekeringnemer(s); 2.Diens echtgeno(o)t(o)e/geregistreerd partner; 3. Diens kinderen; 4. Diens erfgenamen. Daarbij is aangetekend dat
Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 10
Kluwer Navigator documentselectie
[6.] [7.] [8.]
[9.] [10.]
de standaardbegunstiging geldt, tenzij afwijkend is aangegeven. Dit laatste is niet gebeurd. Dat is nog tijdig gebeurd, nu 8 mei 2011 een zondag was en de cassatietermijn bijgevolg op 9 mei 2011 verstreek. Parl. Gesch. Verzekering, Hendrikse/Martius/Rinkes, p. 233. W.M.A Kalkman doelt op p. 166, bovenaan, van zijn boek De overeenkomst van levensverzekering, 2007, bij de bespreking van art. 7:967 lid 2 ook op de bedoeling van de verzekeringnemer. Zie ook Asser/Wansink, Van Tiggel&Salomons, 7-IX, 2012, nr. 712, het voorbeeld op p. 619 onderaan en p. 620 bovenaan betreffende de als ‘mijn echtgenoot’ aangeduide begunstigde. Zie in dit verband Asser/Wansink, Van Tiggel&Salomons, 7-IX, 2012, nr. 709. Daarmee geraakt de verzekeraar niet in een onhoudbare situatie in verband met de vraag aan wie hij bevrijdend de verzekerde som kan uitbetalen. Voor wat die vraag betreft is art. 6:34 lid 1 BW bepalend. Heeft de verzekeraar uitbetaald aan iemand die hij op redelijke gronden voor de schuldeiser heeft mogen houden, dan heeft hij bevrijdend betaald. Zie hierover meer bij: Asser/Wansink, Van Tiggel&Salomons, 7-IX, 2012, nr. 710 en Asser/Hartkamp&Sieburgh, 6-1* , 2012, nr. 220 e.v.
Dit document is gegenereerd op 28-03-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 11