Die uw jeugd vernieuwt ais d i e v a n e e n a r e n d . . .
eReformatie
jaargang 60 1 5
3 nov. 1984
WEEKBLAD TOT ONTWIKKELING VAN HET GEREFORMEERDELEVEN Menselijk leven in de hedendaagse ethiek UIT DE SCHRIFT
Twee uitersten KERKELIJK LEVEN
Tweeërlei kinderen van het Verbond? UIT DE SCHRIFT
Vlucht uit het ambt BOEKBESPREKING
Gereformeerd in Gent Een voornaam en voortreffelijk boek over de Afscheidingvan 1834 UIT DE PRAKTIJK
'Bijbelse' verhaaltjes voor kinderen OPVOEDING EN ONDERWIJS
Vernieuwingen in de catechese nodig? II (slot)
Menselij k leven in de hedendaagse ethiek Als antwoord o p onze vraag wil ik beginnen met kortelijks in te gaan o p een artikel van Doeke Post: 'Euthanasie ook bij het begin van het leven' in 'Trouw' van 10.7.'84. Mijn eerste vraag is: mogen wij alle, nog ongeboren kinderen, waarbij ernstige afwijkingen met d e moderne methoden geconstateerd worden, weigeren in onze gezinnen te ontvangen door ze te laten aborteren? Als voorbeeld noemt Post d e 'hemofilie' een erfelijke aandoening die evident wordt in haast niet te stelpen bloedingen uit vaak lichte open verwondingen, alleen bij d e man; terwijl de vrouw van deze man van deze erfelijke eigenschap meestal niet afweet dat zij dat gevaar voor haar mannelijk nakroost allen maar 'doorgeeft'. O p onverantwoorde wijze echter door Post doorgegeven: bij constatering van een mannelijke vrucht: aborteren!
Daarmee ben ik het vierkant oneens. Elk 93 menselijk leven - een zeer enkele uitzondering daargelaten - dient beschermd te worden. Ook een mannelijk embryo, waarbij deze 'afwijking' met zekerheid geconstateerd wordt, dient uitgedragen te worden, ook al zal dit tranen kosten; eenmaal o p de huwbare leeftijd gekomen, zal met d e jonge man ernstig gesproken moeten worden en elk huwelijk ten sterkste afgeraden. Ik realiseer mij ten volle dat dit een zware opdracht zal zijn, maar hij zal moeten beseffen dat het - misschien tot in verre geslachten - voorkómen van ernstig geschonden nakroost, ver uitmoet gaan boven het doden ervan vóór d e geboorte. Ook dit nog jonge leven is mensenleven ! Doeke Post noemt vervolgens de problematiek rond het 'open ruggetje'. Bij een baby, die daarmee geboren wordt bestaat er een open communicatie tussen het eind van het ruggemerg - d e zgn. 'cauda equina' - en de buitenwereld. Dat hier een uiterst zorgvolle verpleging vereist is, is zonneklaar. In het geval dat Doeke Post noemt ontstond er door infectie, een meningitis-een ontsteking rond de opening in d e vliezen en d e ontwikkeling van een waterhoofdje, waarom het leven van dit kindje o p d e dertigste dag na d e geboorte kunstmatig afgebroken werd. Ik vraag: waarom? Kon o p die vijfde dag reeds met voldoende zekerheid geconstateerd worden dat dit kind geen lang leven beschoren zou zijn? Of.. . alleen maar vermoed? Dit laatste was natuurlijk voor d e hand liggend. Maar dat men deze baby ging doden 'op grond van de verwachting van een ongeneeslijk lijden' wil er bij mij niet in. Ik vraag allereerst: kan zo'n kind al lijden? 'Lijden' grijpt heel wat dieper in dan huilen bij het gewaarworden van pijn. 'Lijden' vereist reeds een zeker bewust-psychisch ondergaan van pijn, waarvan men d e oorzaak en de duur niet durft te taxeren: de
volwassen ouders zullen lijden, de baby slechts reageren o p ongewone prikkels. D e 'hoop (echter) die niet bedriegt' draagt voor d e gelovige het vooruitzicht 'van lijden tot heerlijkheid', de pasgeborene en de baby heeft van zulk een zalig vooruitzicht nog niet het geringste besef. Tenslotte: moet het voor zulke ouders niet afschuwwekkender zijn hun geschonden baby, die zij waarschijnlijk niet lang meer bij zich zullen hebben, door mensenhand - doktershand! - gedood t e zien worden, dan het nog korte tijd, mogelijk met tranen in de ogen, bij zich te mógen hebben? Is ook dit kind niet 'vlees en been van hun gebeente'? 'Lijden' (van d e ouders) betekent te moeten
derlijke liefde, met ere de één den ander voorgaande', schrijft Paulus aan d e gemeente in Rome. (St. V. 12 vs 10). Liefde wordt wel eens het cement van d e samenleving genoemd en daar kon onze hedendaagse samenleving wel eens een paar tobben vol van gebruiken. i Wat is 'zinvol' Aan het slot van zijn artikel in 'Trouw' schrijft coll. Post nog iets over 'de zin van het leven'. E n hij brengt deze 'zin' in verband met het steeds toenemend medisch kunnen; dat misschien eens zó ver zal gaan dat het mismaakte niet meer geaccepteerd zal worden. Hij besluit zijn artikel met deze waar-
Foto: Jaco Klamer
1
KERNREDACTIE: DR. K. VELING (eindredacteur), DS. C. J. SMELIK, DR. W. G. DE VRIES. BREDE REDACTIE: PROF. DRS. D. DEDDENS, PROF. DR. J. DOUMA, PROF. J. KAMPHUIS, PROF. DR. C. TRIMP, DS. C. J. SMELIK. DR. K. VELING, DR. W. G. DE VRIES. Alle stukken bestemd voor de Redactie aan: K. Veling, Postbus 99, 8050 AB te Hattem. ADMINISTRATIE: Uitgeverij Oosterbaan 8 Le Cointre B.V Postrekening 406040 Postbus 25,4460 AA Goes Tel. (01100) 15591 Abonnement: f 69,- per jaar. Buitenland: f 121,20 per laar (zeepost). Losse nummers f 1,40 (excl. porto). ADVERTENTIES: Uitgeverij Oosterbaan 8 Le Cointre B.V., Tel. (01100) 27555. Prijs: f 0.45 per mm. Contracttarief op aanvraag. Zonder schriftelijke toestemming van de uitgever is het niet toegestaan artikelen uit dit blad over te nemen.
gaan door d e donkerte van een diep dal, maar met de mogelijkheid van troost; 'doden' is, zoncler meer, het afsnijden van elke 'blijde verwachting'. Men zij gewaarschuwd tegen zulke 'euthanasie' o p lange tijd vóór de geboorte, evenzo als o p zuigelingen en baby's, die meermalen intensieve verzorging vereisen. Even een intermezzo; zo juist viel daar het woord 'verzorging'. 'Verzorging' eist inzet van kracht van d e 'verzorger'. Maar niet alleen kracht; meer - en véél meer - toewijding en betoon van liefde, ook als bv. een pasgeborene zich in d e verste verte nog niet kan realiseren wat liefde is, en zijn dank daarvoor o p generlei wijze kan betonen. 'Hebt elkander hartelijk lief met broe-
schuwing 'dat alleen gaaf leven niet een kenmerk is van zinvol leven'. Ik deel de vrees, die uit deze waarschuwing opklinkt. Maar ik mis bij hem wel -waar we toch van uit moeten gaan - dat d é zin van het leven is: 'de wil des Heren t e doen'. Het is zeer te betreuren, dat het leven naar die wil in heel zijn artikel niet eens aangestipt wordt. En daarmee is het in wezen geoordeeld. Natuurlijk wordt vóór elke grote operatie de 'zin' ervan, met zijn voor en zijn tegen, uitvoerig overwogen. In die overwegingen kunnen de meningen zeer tegenstrijdig zijn, meermalen ook in een christelijk operatieteam. Uiteindelijk zal d e arts die d e behandeling zal hebben te verrichten, moeten beslissen. Pater Iater
'
'!Vees niet te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs; waarom zoudt gij uzelf tot verbijstering brengen? Wees niet te zeer goddeloos en wees geen dwaas; waarom zoudt gij sterven vóór uw tijd?' Prediker 7 : 16, 17
Twee uitersten i Het juiste midden? Prediker 7 : 16, 17 lees je al gauw als volgt: Je moet niet altijd consequent zijn. Dat houd je niet vol. Je moet ook eens wat toegeven. Als je maar niet te ver gaat. Zo gelezen ben je het eigenlijk wel met die verzen eens. Je weet, dat bepaalde dingen moeten. Je weet ook, dat niet alles kan. Toch komen er ook vragen in je op. Bekend is Ps. 119 : 105: 'Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad'. 's Nachts in het donker lopen is in Palestina een riskante bezigheid. Je moet dan ook altijd weten waar je je voet neerzet. Vandaar die voetlamp. Voordat je als christen een beslissing neemt, moet je ook weten dat dat een goede beslissing is. Dat geldt van elk besluit. En leg dat dan eens naast Prediker 7 : 16,17. Je bent geneigd die twee teksten tegenover elkaar te stellen. Het gaat niet om het juiste midden maar om de juist; weg! Toch staat de tekst uit Prediker evengoed in het Woord van God.
iTe zeer rechtvaardig Hoe kun je nu ooit te zeer rechtvaardig zijn? In deze wereld is niemand rechtvaardig genoeg. Toch gebruikt Prediker deze uitdrukking. Waarom? De woorden der wijzen zijn als prikkelen. (Zie 12 : 11.) Ze zetten je aan het denken. Dat is ook nu zo. Een rechtvaardig iemand heeft rechtvaardigheidsgevoel. Onrecht stuit hem tegen de borst. Dat is goed. Want onrecht hoort niet bij Gods goede schepping. Maar iemand met rechtvaardigheidsgevoel
kan ook te ver gaan. Je accepteert het onrecht niet en nooit. Dat is niet goed. Daar heb je ook niets aan. Veel onrecht blijft toch. Wel gebeurt er dit. Je gaat er kapot aan. En nu vraagt Prediker: Waarom zul je jezelf te gronde richten? De formulering is tekenend. Je doet het jezelf aan. (Vgl. de Statenvertaling.)
UIT DE SCHRIF
i Uitersten naast elkaar Uitersten staan tegenover elkaar. Prediker plaatst twee uitersten naast elkaar. Dan valt meteen iets op. Twee totaal verschillende handelwijzen hebben hetzelfde resultaat. Je leven komt niet tot de ontplooiing waartoe het komen kan maar gaat kapot. (Over het verschil dat er ook is, spreekt Prediker nu niet.) Nu is het resultaat van wat je doet niet altijd belangrijk. Toch kan het je aan het denken zetten. Doe ik het wel goed? Is het antwoord positief, dan mag het resultaat je niet beïnvloeden. Maar het kan ook negatief zijn. Goddeloos is dat je met God niet rekent. Je gaat je gang, voor Hem ben je niet bang. Maar nu, als je te zeer rechtvaardig bent. Je accepteert het onrecht niet en nooit. Maar wie doet dat onrecht bestaan? God. Hij heeft gebogen wat recht was. (Zie 7 : 13.) Je aanvaardt dus niet wat Gód doet. En wat is dan het verschil met de goddeloze? Het gaat inderdaad om de juiste weg. Maar op die weg heeft ook de rechtvaardige het licht van Gods Woord nodig. Anders loopt hij er zomaar naast. i Gód maakt recht Soms valt aan onrecht niets te doen. Gewenning is dan niet goed. Maar agressie evenmin. Niemand kan recht maken wat God gebogen heeft. Dat moet je geduldig accepteren. Wat God gebogen heeft kan alleen God weer recht maken. Doet Hij dat ook? Jazeker. Hoe dan? Door Christus. Dankzij de zonde vindt er tussen mensen veel onrecht plaats. Jezus boet voor die zonde. Daardoor verdwijnt het onrecht ook. O p de nieuwe aarde is het er niet meer. Dat ons geduld nog wel enige tijd o p de proef gesteld wordt, is niet Gods schuld maar de onze. Tenslotte valt een door zonde kapotgemaakte maatschappij niet zomaar te veranderen. Intussen moeten wij netjes op het pad blijven. Daar niet vanaf gaan, niet naar links en evenmin naar rechts. Dat kan, omdat de Geest je doet beseffen dat je geen betere wereld hebt verdiend. Tegelijk ga je dan niet vóór God staan. Hij is wereldverbeteraar. Wij zijn dat niet.
T.S. Huttenga
C
KERKELIJK LEVEN
Tweeërlei kinderen van het Verbond? D e gelovigen èn hun kinderen, a1 hun kinderen behoren tot het Verbond. D e doop betekent en verzegelt dat. Ook de kinderdoop. Al de kinderen van d e gemeente, al de gedoopten zijn dus kinderen van het Verbond. Maar - zo vraagt dr. Arntzen - is daarmee nu alles gezegd? Kan men toch óók niet spreken over tweeërlei kinderen van het Verbond? Hij wijst dan vooral o p Rom. 9,7: 'niet allen die van Israël afstammen zijn Israël en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn'. Mijn antwoord is: de moeilijkheid zit m.i. in de vraagstelling. J e kunt d e vraag zowel met nee als met ja beantwoorden. Maar het punt in geding - juist ook in het geding van 1942! - is-de vraag of dat 'nee' èn dat 'ja' om zo te zeggen haaks op elkaar staan. Anders gezegd of de erkenning dat er tweeërlei kinderen van het Verbond zijn in mindering komt o p het feit, o p de werkelijkheid dat de gelovigen en al hun kinderen tot het Verbond behoren. Laten we proberen de zaak o p een (Schriftuurlijke) rij te zetten. Het is zonder meer duidelijk dat de H E R E het volk Israëlzijn zoon noemt. Ex. 4,23. Dat staat o p één lijn met 'mijn volk', Ex. 3,7. Maar het 'zoon' is in d e mond van de H E R E serieus bedoeld. Farao krijgt te horen: 'zoudt gij echter weigeren hem-nl. Gods eerstgeboren zoon Israël - te laten gaan, dan zal Ik uw
eerstgeboren zoon doden', Ex. 4,23 slot. Het is uit Egypte dat de H E R E zijn zoon heeft geroepen, Hos. 11,l. D e H E R E spreekt hier over zijn volk als geheel. Maar dat wil niet zeggen (zo als in ander verband het beruchte Praeadvies suggereerde, dat er uitzonderingen zouden zijn die bij dit collectieve spreken 'verwaarloosd' zouden worden. Want dat Israël Gods zoon is, dat wil zeggen dat de kinderen Israëls kinderen van God, de HERE zijn, Deut. 14,l. God kan Israël zelfs aanklagen, wanneer Israël zijn jeugd aan de afgoden opoffert: 'Zelfs is het zover gekomen, luidt het woord van d e Here H E R E , dat gij zonen en dochters die gij Mij gebaard hadt, genomen en ten offer gebracht hebt, hun tot spijze. Was uw ontucht niet voldoende, dat gij ook mijn zonen geslacht hebt en die hebt overgegeven door ze voor hen te verbranden?', Ezech. 16,20.21. Hoe schokkend is die aanklacht! Maar die kan dat alleen maar zijn, omdat d e H E R E werkelijk die jongens en meisjes van Israël als zijn kinderen kent en ziet. Dat méént de H E R E en daar zit verder niets tussen en daarom is Israëls spelen (in d e dienst van d e afgoden) met zijn eigen kinderen zo'n gruwelijke zaak. Dan hebben we maar niet alleen met wreedheid van ouders tegenover hun kinderen te doen, maar met kwetsing van het Verbond en van Gods recht in het Verbond o p dat zaad, dat Hèm toebehoort. En deze lijn loopt in het Nieuwe Testament zonder meer en met volkomen duidelijkheid door. Tot d e Joden zegt Petrus in zijn Pinksterpreek: 'Gij zijt d e zonen van d e profeten en van het verbond, dat God met uw vaderen gemaakt heeft...', Hand. 3,25 en nadrukkelijk telt Paulus onder d e voorrechten van Israël in het door dr. Arntzen aangehaalde negende hoofdstuk van d e brief aan d e Romeinen: 'hunner is d e aanneming tot zonen', Rom. 9,4, vgl. Jerem. 31,9 en 20. Dat de kinderen bij d e Here en zijn Verbond behoren is voor Paulus zelfs het uitgangspunt voor zijn positiekeus met betrekking tot de vraag, hoe d e verhouding in het huwelijk moet zijn als een gelovige daarin krijgt te maken met een ongelovige, l Kor. 7,14: '. .. anders zouden immers uw kinderen onrein zijn, maar nu zijn zij heilig'. Z o worden dan ook d e verhoudingen in het christelijk gezin door Paulus geordend vanuit de werkelijkheid van het 'in Christus geheiligd zijn' van ouders én kinderen, van kinderen én ouders. D e kinderen leven onder dezelfde wet van het Verbond als d e kinderen van Israël, Ef. 6,2. Zij moeten hun ouders 'in d e Here' gehoorzaam
zijn, Ef. 6 , l en omdat dit 'welbehagelijk is in de Here', Kol. 3,20. Nergens is er o p dit punt een spoor van onzekerheid in de Schrift. Dan moeten wij ook geen onzekerheid willen scheppen door de plaats van de kinderen in het Verbond vanuit iets anders te bepalen dan vanuit Gods genadige 'aanneming tot kind' en zijn souverein stellen tot zoon. We moeten o p dit punt bijvoorbeeld dan niet de vraag ter sprake brengen, of dit of dat kind wel echt gelooft of ook dat God bij dit of dat kind de wedergeboorte als begin van het nieuwe leven wel heeft gewerkt of ook dit of dat kind heeft gekend in het eeuwige besluit van zijn verkiezing. Dat zijn vragen die hier niet ter sprake zijn. En als vanuit deze vragen al dat positieve en stellige spreken van de Schrift over de kinderen in het Verbond wankel wordt gemaakt, dan is dat m.i. een zaak van scholastiek heersen willen over de Schrift. We laten dan niet iedere waarheid o p z'n eigen plaats staan. Maar we proberen het geheel van d e waarheid in één greep, één gedachte-greep te krijgen. We krijgen dan misschien wel een sluitend systeem. Maar we kopen het tegen een hoge prijs: we wringen en we ver-wringen de ons geopenbaarde waarheid en we proberen de werkelijkheid van het Verbond t e snijden op d e maat van ons systematisch inzicht. Hier is veel in geding! Ook zelfs de methode van de geloofsleer en van de dogmatiek. Tweeërlei kinderen van het Verbond? Nee vanuit Gods aanneming in het Verbond. Nee - vanuit de waarachtigheid van de belofte. Nee - ook vanuit d e kracht van de roeping, die in het Verbond uitgaat tot wie in het Verbond is opgenomen. Want - en dat is een tweede punt dat ik naar voren wil schuiven -die louterheid, waarmee God in het Verbond tot zijn kind heeft aangenomen (vgl. voor die louterheid van Gods Woord b.v. ps. 12,7) iszóvolkomen, dat God vanuit de werkelijkheid van het Verbond voortdurend appellerend spreekt. Het 'in het Verbond zijn' is voor niemand - dus ook voor geen enkele gedoopte jongen of meisje - een kwestie van 'voor kennisgeving aannemen' en verder 'overgaan tot de orde van de dag'. Nee, het is allemaal z6 echt, z ó werkelijk, dat vanuit deze positie in het Verbond d e HER E z'n claim o p ons legt - wervend e n lokkend, maar ook dreigend en klagend. Dan is 'de Verbondspositie' voor de H E R E geen post pro memorie. We krijgen te doen met een God die o p het scherp van de snede het zet: 'Een zoon eert zijn vader, en een knecht zijn heer. Indien Ik nu een Vader ben, waar
is d e eerbied voor Mij? en indien Ik een heer ben, waar is d e vrees voor Mij? zegt de H E RE der heirscharen tot u, o priesters die mijn naam veracht', Mal. 1,6. Maar dit 'indien' stelt het feit van het vaderschap niet in twijfel. Het gaat daar juist van uit! Maar het laat wèl zien dat feiten en werkelijkheden binnen het Verbond nooit vanzelfsprekendheden zij n : éénmaal te registreren en nu voorgoed vastgelegd! We horen ook de klacht: 'ik had gedacht, dat gij Mij zoudt noemen mijn Vader en dat gij u van Mij niet zoudt afkeren, maar zoals een vrouw ontrouw wordt aan haar vriend, zo zijt gij Mij ontrouw geworden huis Israëls', Jerem. 3,19.20. En als Israël zich niet Iáát werven, dan ontsteekt in het Verbond Gods te vrezen toorn: 'Toen d e H E R E dat zag heeft Hij hen verworpen omdat Hij gekrenkt was door zijn zonen en dochteren', Deut. 32,19. In dat oordeel van verwerping blijkt nóg d e realiteit van het Verbond en de waarachtigheid van d e Verbondspositie, Maar dan niet als iets wat in een religieuze 'oude kous' of in de brandkast veilig kan worden bewaard, maar als het recht van God dat tot in de ondergang toe het schroeiend recht van zijn heiligheid is: kinderen van het Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis, Matt. 8,12. Als men nú vraagt: tweeërlei kinderen van het Verbond? dan zou ik willen antwoorden met een tegenvraag: hoe is het in een gezin onder de mensen? H o e is het daar met d e . kinderen? Tweeërlei kinderen? Nee - als het gaat om de positie die zij in het gezin hebben ontvangen. Dan: allemaal eender. Maar als het gaat om de vraag, wat de kinderen dóen met hun kind-zijn, hoe ze er mee leven?, dan kunnen we met de smartelijke realiteit krijgen te maken, dat een kind zich niet als kind gedraagt. Hij loopt het huis uit. Hij wil niet meer van huis weten. Is hij nu een kind? Ja -wat zijn recht en wat zijn plicht en wat zijn 'komaf' betreft. Nee - wat zijn doen en zijn laten betreft. Dat kan dan nog heel gecompliceerd liggen: de jongste zoon, die zijn erfdeel ver van zijn vader doorbracht, kan zeggen: 'ik ben niet meer waard uw zoon te heten', Luk. 15,22, terwijl de vader hem weer opneemt. En d e oudste, die thuis bleef, kan een bastaard blijken, omdat hij d e klop van het váderhart niet erkent, Luk. 15,28 e.v. Nu, z ó weet de Schrift van 'tweeërlei' te spreken. Niet door een wig te drijven in het Woord van Gods 'aanneming tot zoon'. Maar omdat niet allen die van Israël afstammen, Israël zijn, Rom. 9,6. Het is d e tekst die dr. Arntzen ook citeert. Hij mag het doen. Maar
l Vgl. de reeds geciteerde psalm 12. waar het contrast scherp wordtgetekend tussen het menselijke leugenwoord en de louterheid van Gods Woord. Prachtig, zuiver is de berijming van het Liedboek:Gods mond alleen spreekt woorden die niet falen, zuivere woorden, onvervalst en klaar, als zilver dat de smeltkroes zeven malen gelouterd heen. Al wat God spreekt is waar.
hij moet niet vergeten dat in d e leeruitspraak van 1942 en niet minder in de Vervangingsformule van 1946 (vgl. voor d e tekst mijn Eeuwig Verbond, 153, 156) er een spanning wordt geconstrueerd tussen deze tekst èn Gods verbondsbelofte uit Gen. 17,7: 'dat d e Heere (zo lezen we in de uitsprak van 1942) in de belofte des Verbonds ongetwijfeld toezegt de God niet alleen -dan de gelovigen, maar ook van hun zaad te zijn (Gen. 17 : 7), D O C H in zijn woord ons niet minder openbaart, dat zij niet allen Israël zijn die uit Israël zijn (Rom. 9 : 6)'. Het is die spanning, waartegen in en door de Vrijmaking 'neen' is gezegd, omdat, ook blijkens heel de contekst van Toelichting en Praeadvies, het een loochening is van d e eenheid en de louterheid (ps. 12!) en de integriteit, d e onschendbaarheid van Gods beloftewoord. Dáármee heeft Jakob geworsteld. Toen werd hij Israël genoemd, Gen. 32,28. Maar dat begin van Israël betekent dan ook, dat een vleselijke afstamming uit deze JakobIsraël zonder gelovige toeëigening van Gods beloftewoord, dat in Christus heerlijk in vervulling gaat, geen recht geeft om trots zich het privilege 'Israël' toe te eigenen. Dat kan alléén in het geloof. Daar is d e Schrift óók vol van. D e H E R E die 'mijn volk' zegt, kan ook 'Lo Ammi', 'Niet-mijn volk' zeggen, Hos. 1,9. E n Paulus: 'Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dát is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God', Rom. 2,28.29 en zo ook in Rom. 9: 'zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: door Izak zal men van nageslacht van u spreken', Rom. 9,7. E n Christus zelf in zijn twistgesprek met de farizeeërs, die trots o p hun abrahamitische staat waren - Hij ontkent niet dat zij 'Abrahams nageslacht7zijn, Joh. 8,37. E n Hij neemt dat zelfs nog o p in zijn woord-van-appèl tot hen: 'Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham', Joh. 8,39. Maar hier tekent dan ook d e breuk zich af hierbij d e Christus, het zaad van Abraham! - 'indien God uw Vader was (zoals zij zeiden, vers 41) zoudt gij Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen; want Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. Waarom begrijpt gij niet wat Ik zeg? Omdat gij mijn woord niet kunt horen. Gij hebt de duivel tot vader en wilt d e begeerten van uw vader doen', Joh. 8,42-44a. Tweeërlei kinderen van het Verbond? Ja -
dat blijkt bij de Middelaar van het Verbond en in de positie tegenover Hem, die d e ware inhoud van het Verbond is. Het zal ook tot in eeuwigheid blijken, want in het nieuwe Jeruzalem komen alleen zij en zij alleen die 'geschreven zijn in het boek van het leven van het Lam', Openb. 21,27. En wie bij het Lam zijn nieuwe naam ontvangt (het is het grote geheimenis van liefde en genade dat ons opengaat in dat wonderlijke woord: 'Zegt tot uw broeders: Ammi en tot uw zusters Ruchama', Hos. 1,12) die kent in het Verbond en door de Middelaar van het Verbond de rijkdom van eeuwige uitverkiezing. Nu mag ik daarover spreken! Nu moet ik dat ook (vgl. Ef. 2,8 en Ef. 1,4). Nu is dat een heerlijke zaak! Want uit Hem en door Hem en tot H e m zijn alle dingen, Rom. 11,36-ook dat wij in waarheid kinderen van Abraham, vader van de gelovigen mogen zijn en in waarheid kinderen van God, de Almachtige. Daarin zal immers voor eeuwig de heerlijkheid van het Verbond zijn, vgl. 1 Kor. 6,18 vgl. Jes. 43,6.7. Maar wie dit 'tweeërlei' in het openbaar worden van wat in het hart is, wil gebruiken en wil misbruiken om in Godsgenade-woord een tweeërlei in te brengen - nu, die heeft d e leugenachtigheid en d e arglist van het menselijk hart en van het menselijk woord overgedragen o p het woord, dat uit d e mond van God is uitgegaan en dat voor ons de poort tot het leven is. O m het zuiver gehalte van dat woord is d e strijd gegaan in d e veertiger jaren En dat blijft altijd d e moeite méér dan waard. Want als Hij stelt in het Verbond, dan spreekt Hij. Sprékende stelt Hij in d e kind-positie. En ik weet maar van één spreker dat het 'onvervalst en klaar' is.' Daarom is hier een 'tweeërlei' echt 'uit de boze': 'Die was een mensenmoordenaar van d e beginne en staat niet in d e waarheid, want er is in hem geen waarheid7, Joh. 8,41. Dat zegt d e Heiland, die d e Weg, de Waarheid en het Leven is het Wóórd, dat vlees is geworden. Z o ons tot Heiland is geworden. J. Kamphuis
P.S. : Het vervolg van de beantwoording van d e vragen van dr. Arntzen moet wachten tot een volgende keer dat ik de verzorging van deze rubriek heb. J.K.
-
A4aar hij zeide: Och Here, zend toch iemand Mozes is nota bene door de Here Zelf geroepen. Hij krijgt een duidelijke taakomschrijanders Exodus 4 : 13 ving van zijn ambt: 'Nu dan, ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, d e Israëlieten, uit Egypte te leiden'. Bevrijder. Redder. Daar komt het o p neer. Mozes' bezwaren zijn legio. Wie ben ik? Dat is niets voor mij. E n ze zullen me toch niet geloven. Met eindeloos geduld ontzenuwt de Here zijn argumenten. Zelfs voor zijn spraakgebrek gaat de Here niet opzij. Mozes had immers ook gewezen o p het feit, dat hij geen man van het woord was. Wie weet was Mozes wel een stotteraar! Tenslotte komt de aap uit d e mouw. Mozes wil gewoon niet. Laat een ander het maar opknappen. Zend iemand anders.
Vlucht voor het ambt
Een aanvraag tot ontheffing uit zijn ambt. Z o kun je die woorden van Mozes het beste typeren. O p het eerste gezicht niets bijzonders. Een kerkeraad wordt er regelmatig mee geconfronteerd. Een broeder zegt dat hij zijn benoeming niet kan aanvaarden. Een andere broeder ziet geen kans zijn periode uit te dienen. Laten we maar erg voorzichtig zijn met ons oordeel. E r kunnen respectabele motieven zijn. Je gezondheid. J e leeftijd. Een veelomvattende werkkring. E r kunnen ook minder fraaie motieven een rol spelen. Misschien wil iemand wel onder het ambt uit, omdat hij er domweg geen zin in heeft. Hij ziet het ambt als een verspilling van tijd en energie. Bovendien kent hij de verhalen over lange kerkeraadsvergaderingen en moeilijke huisbezoeken. Mij niet gezien! Dan is er nóg een categorie bezwaren denkbaar. E n daar gaat het ons nu om. Je komt nogal eens het verschijnsel tegen, dat men angst heeft voor het ambt. D e aanvraag tot ontheffing wordt dan niet zoveel woorden uitgesproken. Maar het spookt door je hoofd. Je twijfelt aan jezelf. Kan ik het wel aan? Voor je idee bevind je je met die vraag in goed gezelschap. Zal het bij Mozes daar ook niet o p vast? Och Here, zend toch iemand anders.. . Kun je je achter Mozes verschuilen? Dat is maar de vraag.
Dat is heel opmerkelijk. Zo'n veertig jaar geleden had Mozes zich al opgeworpen als reddes voor één enkele Hebreeër. Dat deed hij o p eigen initiatief. Nu roept d e Here Mozes. O p initiatief van God mag Mozes het complete volk bevrijden. E n nu laat hij verstek gaan. Wat een onthullend moment! Israël staat o p het punt bevrijd te worden uit Egypte. Daarbij zal Mozes een centrale rol vervullen. Maar je moet niet denken, dat d e verlossing aan Mozes te danken is. Als het aan deze man gelegen had was heel dat feest van de exodus niet doorgegaan. Inderdaad. God zend iemand anders. D e engel van de Here brengt Egypte de slag toe, die tenslotte zal leiden tot de uittocht. Hij doet het. Maar hij schakelt mensen in. Ambtsdragers. Mannen als Mozes en Aäron. Z e mogen o p elkaar terugvallen. En sámen mogen ze terugvallen o p God. 'Ik zal zijn met uw mond en zijn mond en Ik zal u leren wat gij doen moet.' Zend iemand anders. Die vraag verraadt niet alleen menselijke onwil. E r spreekt ook onvermogen uit. Daarom heeft God Iemand anders gestuurd. Zijn eigen Zoon. Hij brengt o p Golgotha d e nekslag toe aan de slang, die oude tegenstander. E n Hij stribbelde niet tegen met allerlei bezwaren. Hij zei ook niet: Laat een ander dat maar opknappen. Integendeel. Zie, hier ben Ik, Vader, om Uw wil te doen. Hij doet het. Maar Hij schakelt mensen in. Ambtsdragers. Als Hij je roept, moeten er wel heel doorslaggevende redenen zijn om daar nee tegen te zeggen.
UIT DE SCHRIFT
99
Het is natuurlijk niet eenvoudig om de criteria van een ander te beoordelen. Maar je kunt aan Mozes zien, dat je jezelf d e toorn van God o p d e hals kunt halen door een ambtelijke dienstweigeraar te zijn. Om over Jona maar te zwijgen. Het is niet erg om je ambt te vervullen in het besef van eigen zwakheid er1 onvermogen. Integendeel. Dat maakt, dat je jesteeds meer afhankelijk weet van Hem die je roept. Hij is getrouw. Hij zal het ook doen. We moeten daar veel sterker o p vertrouwen! We hebben nog steeds met dezelfde Opdrachtgever te maken. Hij zegt: 'Ik zal zijn met uw mond en Ik zal u leren wat gij doen moet'. Wat een enorme bemoediging! Weten de ambtsdragers daar o p terug te vallen?
BOEKBESPREKING
Gereformeerd in Gent
A. van Houdt i Herdenking O p 19 september 1984 waren in d e kapittelzaal van het voormalig Predikheren-klooster in het vlaamse Gent ongeveer 250 mensen bijeen. O p uitnodiging van ds. P.H. van der Laan - gereformeerd predikant te Gent - waren zij daar gekomen om te herdenken, hoe 400 jaar geleden in Gent een einde kwam aan d e vrije uitoefening van de gereformeerde religie. D e Spaanse legers van d e hertog van Parma hadden van 1583 af een jaar lang de stad belegerd. E r kwam geen hulp. Ten langen leste was het beleg niet meer uit te houden: Gent gaf zich over. D e gereformeerde predikanten-opleiding, die er sinds 1578 had bestaan, werd opgeheven. Professoren en studenten verlieten d e stad, evenals bijna alle andere gereformeerden. Het werd een uittocht van ongeveer 12000 (!) personen.
De Beheerdersvan het Greijdanus-Kruithoffondsmaken bekend, dat voorstuderenden aan deTheologische Hogeschool, Broederweg 15 te Kampen de mogelijkheid bestaat, uit genoemd fonds een beperktetoelagete ontvangen. Hiervoorkomen allereerst in aanmerking studerenden die zich voorbereiden op een promotie. Eventuele verzoeken om in de cursus 1984-1985eentoelage uit dit fondsteontvangen, dienen voor 15 november 1984 schriftelijk te worden gericht aan: de Beheerders van het Greijdanus-Kruithoffonds, p.a. Administratie Theologische Hogeschool, Postbus 5026,8260 GA Kampen.
i Theologisch Athenaeum Ter herdenking van deze voor het gentse protestantisme zo ingrijpende gebeurtenis stelde ds. Van der Laan een boekje samen onder d e titel: Gereformeerde Predikanten 'ten Predickheeren' 1580-1584. Het belicht d e korte geschiedenis van d e kleine Theologische School, die er in Gent bestaan heeft. Inderdaad klein: het begon in oktober 1578 met één professor in d e theologie, Jacobus Kimedoncius, geholpen door een professor in het hebreeuws en door enkele stadspredikanten. Deze opleiding was een 'Illustere School', te vergelijken met de Athenaea, die nog tot in d e vorige eeuw in o.a. Deventer, Harder-
wijk, Amsterdam en Middelburg hebben bestaan. In 1580 werd er tevens een Latijnse School met internaat aan verbonden. Daarvoor werd het klooster 'ten Predickheeren' in gebruik genomen als werk- en woonruimte. Twee jaar later kreeg de Academie er twee professoren bij: de bekende Lambertus Danaeiis (specialist in kerkrecht) en Alexander Ratloo (voor filosofie en ethiek). Hoeveel studenten ze - gedeeltelij k - hebben opgeleid, is niet bekend. Het zullen er niet meer dan enkele tientallen zijn geweest. Onder hen werd Hermannus Faukelius de bekendste. Hij was de opsteller van ons Kort Begrip en assessor van de Dordtse Synode.
i Boekje In het boekje van ds. Van der Laan wordt op eigentijdse wijze een beeld gegeven van die oude gentse gereformeerde predikantenopleiding. Het werd een prettig leesbaar geheel, o.a. door de indeling in f 30 korte paragraafjes en door het opnemen van een groot aantal illustraties. Van de professoren en enkele bekende oud-studenten wordt aan de hand van jaartallen een biografie-in-notedop gegeven. Er wordt verder iets verteld over gehouden disputen, het dagelijkse onderwijs, de huisvesting en over de Latijnse School. Ook krijgen we informatie over het kerkelijk leven in Gent in die jaren, met name over figuren als Datheen, Moded en Saravia. En tenslotte komen de overgave van de stad en de opheffing van de Academie in beeld. Prof. Kimedoncius gaf op 19 september 1584 aan zijn vertrekkende studenten
twee teksten mee, aangeplakt aan de deur van het Predikherenklooster: Rom. 10 : 10 - 'met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis' en uit Op. 2 en 3: 'wie overwint en volhardt, zal gered worden'. i Lijnen naar vandaag Door heel het boekje heen heeft Van der Laan de authentieke documenten uit de Reformatie-tijd laten spreken.' Hij geeft citaten o.a. uit de stadsarchieven en uit eigen werken van bijv. Kimedoncius, Danaeus, Datheen en Baudartius. Maar tegelijk trekt hij voortdurend lijnen naar het heden. Want in 1584 zijn de gereformeerde religie en de gereformeerde theologie niet volledig en voorgoed uit Gent verdwenen. Gereformeerde Predikanten 'ten Predickheeren' laat enerzijds zien, dat de gereformeerde evangelie-prediking, zoals die anno 1984 in het Gereformeerd Kerkcentrum aan de gentse Ketelvest te horen is, niet nieuw is in Gent, geen geïmporteerde nieuwlichterij: ze heeft er heel oude papieren. Aan de andere kant is dit herdenkingsgeschrift een sprekend getuigenis, dat de gereformeerde religie in Gent vandaag nog springlevend is en dat zij een katholieke boodschap heeft: verlossing door de zoendood van Jezus Christus. De Gereformeerde Kerk geeft daarmee op boeiende en waardige wijze acte de présence in Vlaanderen. i Publiciteit O p 19 september j.1. werd zoals gezegd in Gent een stijlvolle herdenkingsbijeenkomst gehouden. Dr. R.H. Bremmer en Prof. Drs. D. Deddens hielden er een referaat. Ds. Van der Laan presenteerde zijn herdenkingsbundel. In de oude kapittelzaal van het voormalig klooster weerklonken opnieuw de stemmen van gereformeerde theologen! Weerklonk ook calvinistische kerkzang in psalmen op geneefse melodieën. Door middel van een persbericht in belgische kranten werd aan deze gebeurtenis bekendheid gegeven en het boekje op aanvraag verkrijgbaar gesteld. Hopelijk zullen vele Belgen reageren en mede via het lezen ervan de weg vinden naar de gereformeerde prediking. Voor gereformeerde Nederlanders is het onder een andere gezichtshoek waardevol. Van harte aanbevolen voor wie met de gereformeerden in Gent anno 1984 willen meeleven!
M. te Velde
'
Voor lezers die minder gewend zijn om oude teksten telezen, zoueen inlegvel met verklaring van vreemde woorden wellicht nuttig zijn.
t De kapittelzaal van het Predikheren-klooster te Gent.
BOEKBESPREKING
102 Onder de titelAfschei-
I
I
I
ding- Wederkeer verscheen onder redactie van prof. drs. D. Deddens en prof. J. Kamphuis een voornaam en voorfreffeliik boek over de~fscheidin~, die 150 jaargeleden plaatsvond. Een voornaam uitgegeven boek hoeft daarom nog niet voortreffeldk tezijn. Maar zonderenigeoverdrgving w'11enwe beide
Een voornaam en voortreffelijk boek over de Afscheiding van 1834 In hoofdstuk 1 wordt de 'Acte van Afscheiding' historisch belicht door ds H . Bouma. Met deskundige hand weet hij het saillante van deze 19e- eeuwse reformatie te schetsen, juist ook tegen de achtergrond van de vorige eeuw. Hoe actueel deze blijkt te zijn wordt duidelijk door o.m. dit citaat uit de leer van de Groningse theologie die bestrijdt de leer 'alsof Jezus ter voldoening aan Gods strafeischende gerechtigheid, of om Gods straffen va11 ons af te wenden door het Gode verschuldigde Hem te betalen, dien vreeselij ken dood had moeten ondergaan'. Nee, 'de menschen hebben dit gedaan van wege hunne boosheid, en deze hunne daad is door God ten strengste afgekeurd en gestraft'. Z o doet dit de mensen 'voor hunne boosheid' schrikken. daardoor krijgt de wereld een schok, zodat zij meer 'opstaat voor het geestelijke, hemelsche leven' (blz. 12, 13), Het kon zo uit een boek van dr. H. Wiersinga genomen zijn en vert o k t de huidige, moderne theologie. Hoe leerzaam is dit verleden!
Op één lijn zetten. Met zeldzaam genoegenhebben we dit boek ge,ezen dat toegankelijk is voor jeder die lezen kan, Graag zouden we dan ook een brede bespreking aan dit boek hebben gewijd, maar de ruimte Ons b'ad1aat dit 'Oe. Wanneer we dan ook van de 1 1 hoofdstukkendie dit boek telt kort iets doorgeven, vrezen we de auteursen/annjetvo//edjg recht te doen. Laat het voor de lezers van deze bespreking een Bijzonder interessant is de bijdrage van drs. reden des temeermo- D. Deddens over De Afscheiding in Genève. gen zijn, aan Zelden kwam mij een zo duidelijke analyse te schaffen.
onder ogen over de drie vormen van Afscheiding die in 'deze stad van Calvijn' in de vorige eeuw hebben plaatsgevonden. Het blijkt dat allerlei motieven en overtuigingen die b.v. in deze eeuw zich hebben laten gelden ook toen al aan de orde waren. Met name de strijd die gevoerd is tegen het independentisme en het gebrek aan confessionele belijndheid, die tot het ontstaan van de Nederlands Gereformeerde Kerken hebben geleid, krijgt hier een sterke historische belichting. Aan het eind van zijn diep-gravende studie merkt de auteur op: 'we zagen een Réveil waarbij het anders ging dan in Nederland. Een eerste afgescheiden kerk, zonder confessie, zonder ouderlingen, zonder kerkeraad, congregationalistisch. Een tweede afgescheiden kerk, gereformeerd, met terugkeer tot de gereformeerde belijdenis. Een derde gemeenschap, 'evangelisch'. Een evangelische vrije kerk, met een nieuwe belijdenis in zeventien korte punten'. Aan het begin van dit hoofdstuk werden vragen gesteld als: Hoe is men tot Afscheiding gekomen? Stond deze in hetzelfde teken als die in Nederland? Keerde men terug tot de gereformeerde leer? Aan het eind lezen we: 'De vragen die we in het begin stelden, zijn niet onbeantwoord gebleven' (blz. 58). Inderdaad! We aarzelen niet te zeggen: wie het heden wil verstaan moet naar dit verleden gaan! Een uitnemende bijdrage. Ook wat prof. dr L. Doekes schrijft over Het credo der Afscheiding Dordrecht en Ulrum is bizonder actueel. Het geeft ons een spiegel in handen, om wat in deze tijd gebeurt - b.v. het verwerpen van de Dordtse Leerregels in de synodaal-Gereformeerde Kerken en door de Nederlands Gereformeerde predikant, drs W.G. Rietkerk - duidelijk te herkennen. Het lichte nadeel dat bepaalde historische gebeurtenissen worden vermeld, die ook al door ds H . Bouma werden geschetst, neemt niet weg dat veel belangwekkende stof wordt aangedragen om de slotconclusie te rechtvaardigen: 'dat de in Dordrecht gehandhaafde leer der zaligheid niet is verouderd, maar nog altijd van kracht blijft, ook tot de rechte vergadering van Christus' kerk' (blz.
, !
Z E E R G R O T E B E L A N G S T E L L I N G MAAK'
AFSCHEIDING
-
WEDERKEEF
B E S T E L B I J UW B O E K H A N D E L A A R O F B I J I
91). Tot onze verwondering misten we in het 'notenmateriaal' een verwijzing naar de rede van prof. dr K. Schilder De dogmatische beteekenis der 'Afscheiding' ook voor onzen tijd, die wel elders vermeld wordt (blz. 112), waarin de terugkeer tot de Dordtse Leerregels centraal wordt gesteld. Maar dit is wellicht te wijten aan het feit dat ondergetekende op zich had genomen daarover te schrijven en wegens tijdsgebrek daaraan niet toekwam. De bijdrage van prof. J. Kamphuis over De kerk in de Acte van Afscheiding begint met een interessant exposé over d e vraag wat onder d? Acte van Afscheiding valt te verstaan en wat de toevoeging 'of Wederkeering' betekent. Zijn conclusie is even actueel als veelzeggend: 'Wederkeer verenigt - al moet het ook door afscheiding heen' (blz. 111). In een uitvoerige analyse van de Acte van Afscheiding en van andere geschriften van Hendrik de Cock toont prof. Kamphuis aan dat 'Wederkeer' bij hem betekent: de wederkeer tot het Woord van God als enige norm. Hij schrijft dan ook: 'Maar voor iedere gereformeerde belijder van de Christus, ja voor iedere christen blijft d e vraag wel: Heeft de A f scheiding niet terecht de wederkeer tot de canon van de Schrift gesteld boven de 'trouw' aan een bepaald kerkelijk instituut?' (blz. 110). Waardevol is ook dat de interpretatie van ds C. Vonk van art. 29 K 0 duidelijk als onjuist aan de kaak wordt gesteld. En wat het argument betreft van hen 'die bleven' in de Hervormde Kerk wordt dit als kern van het geding gesteld: 'De vraag was toen (én nu!) niet relevant, of Hendrik de Cock o p d e kansel in Ulrum nog wel een gereformeerde preek mocht houden. Maar de ene grote vraag was of die preek o p die dorpskansel wel opgeno-l men mocht zijn in die gehoorzaamheidsgang van de wederkeer, de oecumenische gang naar de kerk van alle eeuwen' (blz. 103). Wat het argument van de huidige 'gereformeerde bonders' in de Hervormde Kerk betreft dat de belijdenis van de reformatie in 'de kerk der v ~ d e r e n nooit ' is afgeschaft (ze is intussen wel 'buiten spel' gezet) is het ant-
, I
,'
I l
!
/
I
1 1
1-
woord van prof. Kamphuis wel klemmend: 'hebben de vaderen hun appel tot wederkeer soms laten neutraliseren door d e overweging, dat het apostolicum en de geloofsbelijdenis van Nicea, zoals ook de belijdenis van Chalcedon, 451 (over d e goddelijke en de menselijke natuur van Christus), door Rome nooit zijn afgeschaft?' Terecht voegt hij er dan aan toe dat een dergelijke opmerking t.a.v. van de roomse kerk innerlijk nog méér waarde heeft, omdat daar het geloof in de drieëenheid nog bewaard is gebleven, maar in d e z.g. 'kerk der vaderen' reeds is afgeschaft, o.m. door prof. dr H. Berkhof (blz. 111). Actuele woorden ook voor deze tijd! Over De Afscheiding en de gezangenstrijd treffen we een interessante bijdrage aan van drs. H. van Veen. D e nog altijd omstreden zaak van het zingen van vrije gezangen krijgt een duidelijke belichting. Juist bij bepaalde nazaten van d e Afscheiding blijkt aversie tegen het zingen van gezangen te bestaan. En dat gaat mee terug o p het standpunt van Hendrik d e Cock die de gezangen 'hoerenliederen' durfde noemen. Van Veen schrijft daarover: 'Met Van Velzen en anderen moeten we dit schrijven van D e Cock ernstig betreuren.' (blz. 123). Het heeft d e zaak van d e Afscheiding ernstige schade berokkend. D e Cock heeft nl. in zijn verzet tegen de gezangen niet onderscheiden tussen goede en slechte gezangen. Van Veen wijst er dan op: 'Met uitzondering van D e Cock heeft geen van hen (nl. de Afgescheidenen) een principiële uitspraak gedaan tegen het 'vrije lied' in de eredienst' (123). Nadat de schrijver allerlei 'vaders' van de Afscheiding in hun standpunt t.a.v. de gezangen heeft beschreven, met d e kerkelijke procedures die daarvan het gevolg waren, komt hij tot 'opmerkingen tot slot'. Daarin wijst hij o.m. o p het standpunt van W.H. Gispen die het zingen van gezangen niet in strijd acht met het formeel beginsel van d e Gereformeerde Kerk dat d e Schrift d e enige regel van het geloof is. Immers: het gebruik van liturgische formulieren en formuliergebeden, die toch door mensen zijn opgesteld, wordt wel aanvaard. Het punt in geding is dan ook
r E OPLAGEVERHOGING NOODZAKELIJK i
IS NU VOLOP VERKRIJGBAAR
) E UITGEVER - V I J L B R I E F HAARLEM 0 2 3 - 2 4 9 0 41
--
-- - -
p -
P
p P
-
p -
--
'of ons spreken en ons zingen de toets van Gods Woord kan doorstaan' (blz. 145). Over De Vervolgingen geeft drs M . te Velde een uitvoerig overzicht. Hoezeer overheid en kerk daarin hand in hand gingen wordt duidelijk aangetoond. De regering ging op eigen initiatief tot de vervolgingen over, maar werd daartoe herhaaldelijk aangespoord door hervormde kerkbesturen en predikanten (blz. 155). De schrijver geeft navrante voorbeelden van de totale beroving wegens opgelegde boetes van talrijke Afgescheidenen, van militaire inlegering, van spot en molest. Hij wijst ook op de positieve en negatieve reacties naar
Het yrafmonument van ds. Hendrik de Cock op de Zuiderbegraofplaats te Groningen, Monumentum Hendrik de Cock, in leven de eerste afgescheiden predikant in Nederland,geboren den 12 april 1801, overleden den 14 no>ember 1842. en zijne echtgenote FrouweVenemageboren den 4 mei 1803, overleden den 24 september 1889. Op een andere plaatsDe gedachtenis des rechtvaardigenzal tot zegening zijn. spreuken 10 : 7a. Elders: Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof en dat niet uit u. Het is Gods gave, niet uit de werken, opdat niemand roeme. want wij zijn Zijn maaksel. geschapen in Christus Jezus tot goede werken. welke God voorbereid heen, opdat wij in dezelvezouden wandelen Efeze 2 : 8,9,10. Uit genade, door het geloof hebben zi] de zaligheid verkregen. Op het laatste gedeelte: Afscheiding in nederland 14 oktober 1834, oprichting van het monument 4 mei 1891. vernieuwd in 1911 door de familie en ouderling M. Dekker en overgedragen aan de Gereformeerde Kerk te Groningen.
N a.v. D. Deddens en J. Kamphuis (red) e.a.. ~ f scheiding-Wederkeer OpstellenoverdeAfscheid,ng van 1834. Uitg. Vijlbrief. Haarlem. f 32.50 (wordt f 38.95).
binnen en naar buiten. D e vervolging bracht wei samenbinding, maar toch: 'Daardoor ontbrak de rust en energie voor een goede opbouw van binnenuit. Wie ziet, hoe de vervolgde afgescheidenen intussen nog allerlei
onderlinge geschillen en twisten uitvochten, zal geen behoefte hebben om hen als verdrukte geloofshelden af te schilderen. Het gaat na honderdvijftig jaar niet om hen, maar om het evangelie, dat hen samenbracht op een weg van smaad en verdrukking' (blz. 179). D e figuur van De oefenaar in de kerken van de Afscheiding trekt de aandacht in de bijdrage van dr J. Wesseling. Hij schetst hun optreden tegen de achtergrond van voorgaande eeuwen en vervolgens het verschil in taxatie bij de Afgescheiden predikanten. Ook de moeiten die onderscheiden oefenaars veroorzaakten worden weergegeven. Verder lezen we: 'In sommige gemeenten waakte men op curieuze wijze tegen het gevaar, dat de oefenaar zich zou gaan voelen, b.v. in Leeuwarden. Daar haalde men de preekstoel uit de kerk weg!' (blz. 191). Dat de' Afgescheidenen kerk wilden zijn en niet een conventikel, blijkt uit het toenemend verzet tegen de figuur van de oefenaar. Toen er dan ook particuliere opleidingsschooltjes kwamen duurde het niet lang of de oefenaar verloor aan krediet (blz. 192). Veel oefenaars zijn dan ook later gewaardeerde predikanten geworden. Een interessante bijdrage over een figuur die we allang in onze kerken niet meer kennen. Dr. C. Smits geeft onder de titel De Afscheiding bewaard een exposé van de strijd van ds S. van Velzen te Amsterdam. In de lijn van wat hij al eerder heeft geschreven werkt dr Smits hier aan 'eerherstel' van ds. Van Velzen in zijn controverse met ds H.P. Scholte. Volgens hem hebben 'een aantal historici en anderen elkaar nageschreven' in hun negatieve beoordeling van Van Velzen, met termen 'die komen uit de groep Scholte-Wormser' (blz. 216). Hij blijkt volgens Smits geen heerszuchtig mens te zijn geweest, maar een vredestichter, juist t.a.v. verdeeldheden in de Afgescheiden kerken. Een o.i. overtuigende analyse van leven en werk van Van Velzen in zijn confrontatie met 'het welhaast legendarisch optreden van Scholte' (blz. 216). Een waardevolle bijdrage over S. van Velzen als prediker en homileet geeft prof. dr C. Trimp. Het is boeiend zijn weergave en analyse te volgen van de opbouw en de inhoud van de prediking door Van Velzen. Ook onderlinge tegenstellingen inzake de wijze van preken komen aan het licht. We kunnen helaas niet breed ingaan op deze studie, die zéér de moeite waard is. Daarom volstaan we met de fijnzinnige conclusie: In de prediking en predikkunde van S. van Vel-
b
zen hebben wij te maken met een door morgennevels gedempt licht. Vandaar dat we verder lezen: 'Wanneer d e zon opgaat, kan het licht getemperd worden door morgennevels. Maar opgaand licht doet d e nevels verdampen. Wie laat zich zijn blijdschap om een nieuwe dag ontnemen door d e aanwezigheid van d e nevel? Z o willen wij, uit de verte, Simon van Velzen groeten' (blz. 238). Voor deze tijd voegt Trimp er nog aan toe: 'Het is aan Óns om ons af te vragen of ónze preken niet meer dan eens bedreigd worden door een exegetisch, heilshistorisch of dogmatisch objectivisme' (blz. 238). Een vraag die we graag onderstrepen. Ds H . Bouma heeft aan een minder bekende zaak aandacht gewijd: Het begin van de zendingsaktie door de afgescheiden kerken. Al vroeg komt er aandacht voor zendingswerk bij de Afgescheidenen. Dit werd als een kèrkelijke roeping gezien en niet als die van een vereniging. Welke moeite, tegenslagen en teleurstellingen d e eerste - nauwelijks toegeruste - zendelingen ondervonden komt duidelijk uit de verf. Veel namen passeren de revue en verre landen komen in onze aandacht. D e lezer wordt geboeid door d e wederwaardigheden van deze eerste zendelingen. Wel moet de conclusie zijn: 'Zo eindigde d e eerste periode van de geschiedenis van het zendingswerk van d e kerken uit d e Afscheiding van 1834, na 30 jaar'. Waarmee? Met het terugroepen van d e laatste zendeling om financiële redenen. Ds Bouma vervolgt: 'Het was, helaas, een teleurstellend einde. Niet, omdat het standpunt, dat zending taak van de kerk is, onjuist zou zijn. Wel is deze afloop te wijten aan te gebrekkige opleiding en aan te weinig ervaring o p het gebied van d e zending' (bz. 259). Hoe dankbaar mogen wezijn, dat dit - 150 jaar later - zo anders en zoveel beter is geworden! Als laatste bijdrage treffen we vijf historische documenten aan, gepubliceerd door ds H . Bouma, die nog niet eerder (in hun geheel) werden uitgegeven. Registers van persoonsen plaatsnamen zijn toegevoegd. Speciale aandacht wil ik nog vragen voor d e vele illustraties waarmee het boek verrijkt is. Het zijn er meer dan honderd! Onze slotconclusie is: een uitnemend boek, goed toegankelijk voor elke lezer en voornaam uitgegeven. Aan de redactie en medewerkers alle lof! W.G. d e Vries
UIT DE PRAKTIJK
'Bijbelse' verhaaltjes voor kinderen i Een brief Een zuster uit het noorden van het land vroeg mijn mening over wat zij gezien en gehoord had in de uitzending van een kinderprogramma van de Evangelische Omroep voor d e televisie o p dinsdag 2 oktober j .l. In haar brief gaf zij de volgende samenvatting van een verhaal, dat een bijbelse vertelling moest zijn. 'Sara, Abrahams vrouw, is bij een vriendin o p bezoek. Deze vertelt Sara dat ze een kindje verwacht. Sara is daar erg blij om en ze besluit een mooi jasje voor het kind van haar vriendin te maken. Gauw gaat ze naar huis om mooie gekleurde wol o p te zoeken en vlug te beginnen met het jasje. Dan is Abraham al thuis en ze vertelt hem wat ze van plan is. "Je zal het niet meer kunnen geven," zegt Abraham. "Want d e Here heeft gezegd dat we dit land moeten verlaten." Dat vindt Sara niet leuk. Maar als Abraham zegt dat het moet, maakt ze snel het jasje en geeft het vast aan haar vriendin.' En dan schrijft zij: 'Ik ergerde me zo aan dit verhaal en trouwens aan heel veel dingen meer in deze uitzending van de E O . Moet en mag dat nu zo? Of zie ik dit fout en is het maar een onschuldig verhaaltje? Mijn kinderbijbel van Anne de Vries is heel anders. Wilt u uw mening eens zeggen over zulke onschuldig lijkende dingen? Misschien kunnen ook anderen er winst mee doen'. Tot zover de brief.
I
vervolg o p pagina 110
OPVOEDING EN ONDERWIJS
I
106 Is uit-het-hoofd-leren opdecatechkatieuii de tijd? Moet heet acceni op kennis of op motivatie liggen? Is er dringende behoefte aan overleg over de catethese op plaatselijk, regionaal of landelijk niveau? Ds M. te Velde ven~olgtzijn reactie op artikelen van Jasper Klapwijk over de catechese uit augustus van dit jaar. De Redactie
Vernieuwingen in de catechese nodig? 11 (slot) r
-
Uit het hoofd leren? Door de artikeltjes van Klapwijk loopt een rode draad van verzet tegen het uit het hoofd leren van Catechismus-antwoorden. Hij vindt zulk leren niet erg zinvol en noemt als argumenten: 1. ze kunnen het niet onthouden. 2. ze hebben zelden de ervaring, dat ze er iets aan hebben. 3. het accent komt teveel te liggen o p het cognitieve. 4. de goede leerders zijn steeds in het voordeel. 5 . e r zijn veel zinvolle alternatieven. Ik zou daar graag - voorzover het nog niet gebeurd is - het een en ander tegenover willen stellen. i Geen doel in zichzelf Het uit het hoofd leren van de Catechismus is geen doel in zichzelf. Klapwijk doet steeds alsof z.ulk leerwerk eigenlijk geen positief effekt heeft en alsof het een dorre, o p zichzelf staande aktiviteit is, zonder veel verband met de werkelijkheid. Maar dat is wel een heel oppervlakkige waarneming. Wanneer d e jongelui een stuk Catechismus leren, zullen ze het na enkele weken niet meer feilloos kunnen opzeggen. Dat hoeft ook niet. Z e leren het immers niet om het alleen maar te kunnen opzeggen. Waar het wel o m gaat en wat er ook gebeurt, is, dat zich de woorden, uitdrukkingen en inhouden ervan in hun geest - méér dan alleen in het geheugen vasthechten. Zij maken zich die eigen, worden e r vertrouwd mee. Het wordt hun passief
bezit en van lieverlee ook hun aktief bezit, zodat ze de woorden voorhanden hebben in het spreken over de H E R E , zijn Woord en zijn dienst. Daarbij is het een zegen, dat de Catechismus zich in d e formulering zo nauw aansluit bij de Schrift. J e zou maar 'es alle uitdrukkingen moeten onderstrepen in de Catechismus, die letterlijk uit d e Bijbel zijn genomen, dan zou e r heel wat onderstreept zijn. Vertrouwd zijn met de Catechismus = vertrouwd zijn met d e Schrift. Dat wordt bereikt door het uit het hoofd leren in combinatie met een goede uitleg bereikt. Deut. 6 spreekt van 'inprenten'. Dat is een mooi woord voor iets wat ook in onze catechese plaatsvindt. Het 'stampen' is daar een middel, o m het doel van het 'vertrouwd-zijn-met' te bereiken. Terwille van tiet doel zullen we e r goed aan doen het middel in ere te houden. iToerusting Als we d e jongelui de Catechismus uit het hoofd laten leren, is dat een stuk toerusting voor nu en later. Elke keer slibt e r a . h.w. bij hen iets aan: een nieuwe uitdrukking, een tevoren niet begrepen bijbeltekst, een stukje inzicht in Gods heil. D e kennis, die ze al 'dreunend' en repeterend zich eigen maken, leidt tot een 'beeld' van God Drieënig en ook van onze ellende, verlossing en dankbaarheid. Z o groeien ze toe naar een bewuste persoonlijke keus voor de H E R E en naar het doen van openbare geloofsbelijdenis. Wij werken daarheen, dat ze leren hun geloof te belijden. Dat belijden is moeilijk. Over d e H E R E en zijn beloften en zijn dienst praten is moeilijk. H o e zul je daar d e goede woorden voor vinden? Wat is het dan een zegen, als je de Catechismus hebt ingeprent! Niet om altijd maar domweg letterlijke stukken Catechismus o p te zeggen. Niet om napraters te zijn. Maar je hebt aan de uitdrukkingen en hoofdpunten ervan houvast. J e kunt erop terugvallen in gesprekken in eigen kring e n ook met buitenkerkelijken. Je kunt e r ook o p terugvallen, als je voor jezelf nadenkt over wat Gods heil voor je betekent. Dat wat je uit het hoofd geleerd hebt, geeft steunpunten en kapstokken om je geloof onder woorden te brengen ofwel te belijden. J e kunt ermee werken. Parate kennis van 'zinnige' dingen is niet gauw ballast. Twee voorbeelden. Als het over 'geloven' gaat - met ongelovigen, in 't gezin of o p een vereniging - is het een zegen, als je antw. 21 van d e Catechismus inhoudelijk paraat hebt: geloven is zeker weten è n vast vertrouwen. Als het over de betekenis van Pasen en de opstanding van Christus gaat - in of buiten
eigen kring - is het een zegen, als je de drie punten van antw. 45 je eigen gemaakt hebt. En zo kun je ten aanzien van elke zondag van de Catechismus de toerustende waarde voor het christenleven duidelijk maken. Men stelt tegenover het uit het hoofd leren wel eens als ideaal, dat je in eigen woorden je geloof onder woorden kunt brengen. Dat is misschien goed bedoeld, maar belijden is naspreken. D e woorden van de Schrift - via de Catechismiis - zullen ons spreken beslissend bepalen; pas vandaaruit is er plaats voor 'eigen woorden'. Waar die eigen woorden zo vaak te kort schieten, is het broodnodig, dat we onszelf en onze kinderen de belijdenistaal van de kerk, zoals die o.a. in de Catechismus te vinden is, inprenten. i Een nuttigheids-ervaring Is het waar, dat de catechisanten ten aanzien van de Catechismus zelden d e ervaring hebben, dat ze er iets aan hebben? Om te beginnen: veel catechisanten zijn in een leeftijd, dat ze nergens het nut zozeer van inzien. Wat je ze ook bijbrengt, ze zijn gewoon aan de fase van het met plezier hanteren van hun kennis nog niet toe. Het lijkt me een paedagogische misslag, als we ons beleid in de catechese daarop gaan afstemmen. Bovendien heeft wat ze leren heus wel een direkte betekenis. Ik denk aan het begrijpen van de Bijbellezing thuis, aan het spreken over het geloof met d e ouders of anderen, aan de godsdienstlessen o p school, aan discussies over 't geloof met medescholieren, aan het jeugdverenigingswerk en aan het begrijpen van de preken. Daar zijn allemaal raakvlakken met de kennis die ze zich uit de Catechismus bezig zijn eigen te maken. Vaak zullen ze het zich niet bewust zijn, maar ik ben ervan overtuigd, dat zich 'onderhuids' het een met het ander verbindt. E r is regelmatig zelfs een bewuste herkenning: 'hé, dat hebben we op catechisatie ook gehad'. Z o wordt de kennis van d e Catechismus door de jaren heen levend gehouden en uitgediept en wordt er o p verder gebouwd. Vaak zullen ze later van een bepaald stuk kennis niet meer weten, dat ze het op catechisatie geleerd hebben, maar ze weten het en daar komt het maar op aan. O p school moeten ze veel leren. Overigens zeker niet meer dan 15 tot 20 jaar geleden. Laten we geen misplaatst medelijden hebben. En laten we geen voet geven aan d e neiging, dat jongelui de hoogst haalbare opleiding moeten volgen, maar vooral niet teveel tijd 'kwijt' mogen zijn met de catechisatie. En bij alles wat ze leren: er zal geen kennis zijn, die zo blijvend van betekenis is als de
kennis van de Schrift en d e belijdenis! Een kennis die niet veroudert. Laat ze maar veel daarvan in zich opnemen en vastzetten. Z e zullen er hun leven lang profijt van hebben! i Motiveren en toetsen Geven we met het overhoren van de Catechismus niet de indruk, dat het o p catechisatie alleen maar om het domweg opzeggen gaat? Dat hangt ervan af. Het is nodig de catechisanten er regelmatig bij te bepalen, waarom ze iets uit het hoofd moeten leren. Goede voorlichting werkt hier motiverend. E r moet hun duidelijk gemaakt worden, dat dit leren en opzeggen een middel is om zich Gods beloften gelovig te leren toeëigenen en om Gods naam in kerk en wereld te leren belijden. Het is ook nodig om hun uit te leggen, wat het praktische nut is van die parate Catechismus-kennis. Z e krijgen daarin een 'geestelijke timmerkist' mee, - maar dat moet je ze er wel bij vertellen! Klapwijk gaat ervan uit, dat je door het gebruikelijke overhoren niet méér toetst dan alleen het intellectuele. Daarover maak ik graag drie opmerkingen. In de eerste plaats blijkt uit d e wijze waarop de jongelui hun leer-opdracht uitvoeren wel degelijk ook het een en ander over motivatie, interesse en inzicht. Als de catecheet een goed verstaander is, leert het overhoren hem daar zeker ook iets over. In de tweede plaats is het overhoren beslist niet de enige toetsing die er o p de catechisaties plaatsvindt. Die toetsing is steeds aanwezig, waar de catecheet met zijn catechisanten in gesprek is en hen tot reakties uitlokt. Daar had het Convent van Wezel in 1568 al oog voor (III,3): '. .. alle ijver worde aangewend, opdat d e kinderen wier leeftijd dit veroorlooft, niet alleen leren d e woorden van d e Catechismus letterlijk o p te zeggen, maar ook de inhoud zelf leren verstaan en deze niet alleen in hun geheugen, maar ook in het diepst van hun hart o p te nemen. Daarom zullen zij niet alleen ondervraagd worden naar de woorden, die hun voorgezegd zijn, maar ook naar het wezen der zaak zelf, nadat hun dit door d e catecheet klaar en duidelijk is uitgelegd.' Naar dit oude wijze advies wordt in onze catechisaties nog steeds gewerkt: onze toetsing is breder dan alleen maar het overhoren aan het begin van het uur. Bovendien dragen ook het uitblijven van bepaalde reakties en het gedrag van d e jongelui bij aan onze beeldvorming over hun motivatie etc. In de derde plaats zullen we vaak tevergeefs proberen te proeven, wat er ten diepste in de jongelui omgaat. Tussen hun 13e en 17e jaar
komen ze bijna niet 'uit hun tent' met persoonlijke reakties of ontboezemingen. Z e zullen gek zijn! Z e houden zich 'gedekt' en zeggen meestal niet, wat ze er zelf van vinden. Misschien zijn er manieren om er wat meer zicht o p te krijgen, hoe het met hun persoonlijke groei in het geloof, met hun motivatie en levenshouding is. Maar wordt het niet gauw vervelend - om niet te zeggen: methodistisch - als we steeds weer zulke peilingen doen? Ik heb er wat bezwaar tegen, als men zo opzettelijk telkens deze dingen wil toetsen. Een ontluikende bloem moet je goed verzorgen, maar je moet er niet steeds aan peuteren om te kijken, hoe mooi hij al wordt.
zegging: zijn Woord zal niet ledig terugkeren. Laten we toetsen, of onze jongeren dat Woord verstaan hebben. Laten we ook goede aandacht hebben voor wat ze aan geestelijke leiding nodig hebben en hun die zoveel mogelijk geven. Dat het de bedoeling is, dat hun geloof versterkt wordt en dat zij hun leven beteren, is in alle catechese voorondersteld; dat weten de jongelui zelf ook wel.
Ook zonder toetsing van het 'affectieve leren' hebben we vele generaties jongeren na de puberteit gelovig zien 'openbloeien'. Z e beleden persoonlijk hun vertrouwen o p hun hemelse Vader, dat door d e jaren heen gegroeid en bevestigd was. Wij hadden ons misschien afgevraagd, of er wel echt iets bij hen groeide. Maar het zaad was toch ontkiemd, zonder, dat wij wisten hoe (Mk. 4 : 27). Wij moeten m.i. in d e catechese ruimte laten voor d e stille, wondere doorwerking van het Woord, waarin we d e jongeren onderwijzen; ruimte voor het onnaspeurbare werk van de Geest. Wie te snel naar vruchten gaat vragen, maakt de jeugd onrustig en bezorgt zichzelf veel teleurstellingen. Als de catechese onderwijzende Woordverkondiging is, mogen we rekenen o p Gods toe-
hij over dit werk kan doorpraten. Toch is hij m.i. allerminst een solist. Als catecheten hebben we een plaats in het bredere kader, waar ook ouders, onderwijsmensen, jeugdleiders en predikers bezig zijn. Ieder is voor z'n eigen aandeel in het grote geheel verantwoordelijk en werkt daarin vaak alleen. Overleg met de anderen die zich met d e geloofsopvoeding van de jeugd bezighouden, is er in geringe mate. Daarnaast maakt de catecheet als regel deel uit van de kerkeraad, waar hij over de catechese rapporteert en over het werk zo nodig doorspreekt. Al werkt hij in d e catechese alleen, daarom is hij nog geen aan zichzelf overgelaten solist! Zijn onderdeel catechese staat in een breder terrein, waar ook anderen aan het werk zijn. En wanneer we moeite hebben met dit ver-
i Is de catecheet solist? Ook bij wat Klapwijk schrijft over d e catecheet als solist, zet ik nogal wat vraagtekens. Zeker, de dominee heeft doorgaans voor zijn catechisatiewerk weinig praktische scholing gehad. Ook zijn e r weinig mensen, met wie
Foto: Jaco Klamer
antwoordelijk werk, mogen we ons laten bemoedigen door het besef, dat de Here achter ons staat, de hoogste Profeet en Leraar. Wie dat ziet, zal zich niet gauw solist voelen. Moeten we er dan ook anderen bij betrekken? Moeten we denken aan een catechesewerkgroep in elke gemeente? Bijvoorbaat ben ik wat huiverig voor het spreken over de catecheet als solist. Zijn we dan in ons preken-maken en -houden ook niet enorme solisten? En in de zieken- en bejaarden-bezoeken? Het spreken over solisme doet mc te veel denken aan ongereformeerde visies op ambt en kerk. Daar wordt de ambtsdrager iemand die de gemeente representeert en vooral niet boven die gemeente mag staan. Hij moet alles samen met die gemeente doen. Van harte ben ik het ermee eens, dat de gemeente bij de catechese betrokken moet worden. In de praktijk zal echter wel blijken, dat je in dit opzicht weinig méér kunt doen dan één keer in de paar jaar er op een wijk- of gemeente-avond over praten, en er af en toe iets over schrijven in een kerkblad. D e meest regelmatige bijdrage dient het gebed te zijn in de gezinnen en in de erediensten. Daarop zal zeker zegen rusten van Hem, die een Hoorder van de gebeden is. Het oprichten van catechese-werkgroepen is m.i. minder zinvol dan het lijkt. Wat moeten we daarvan verwachten? Hoe ingewikkeld moet het 'leerplan' dan worden, dat een dominee dat niet met z'n kerkeraad kan vaststellen? Bovendien is het onjuist om 'ouders, onderwijskundigen en anderen' te willen inschakelen bij het catechiseren zelf. Ik dacht, dat volgens de Schrift en de gereformeerde beroepsbrieven het catechetisch onderricht nog altijd naast de prediking de belangrijkste taak van de dienaar des Woords was. Hij moet aan het werk met de jongelui. Niet in de eerste plaats als deskundig onderwijsman of jeugd-vormingswerker. Maar als man, die van de Here de charismata ontvangen heeft voor de dienst van het Woord; die daartoe opgeleid, geëxamineerd, beroepen en bevestigd is. Hij moet ambtelijk aan het werk, niet als representant van de gemeente, maar als gezant van Godswege. Als hij moeite heeft met de catechese, moet hij extra hard werken, studeren, bidden, zich oefenen en ook met z'n ouderlingen en anderen praten. Maar hij moet het werk doen; het is zijn ambtelijke roeping, die hij niet aan anderen moet overdoen. Als hij dan veel alleen doet, betekent dat niet, dat de catechese een stiefkind van moeder kerk is geworden!
w Onderling overleg
Binnen de boven aangegeven lijnen kan het goed zijn, als de catecheten van een regio af en toe bij elkaar komen om het werk door te praten. Daar kan ook het gereformeerde onderwijs in betrokken worden. Uitwisseling van ervaringen en ideeën kan plezierig en nuttig zijn voor alle partijen. Als we er maar niet teveel van verwachten en teveel waarde aan hechten. Het zullen altijd incidentele en vrijblijvende gesprekken blijven. Aan institutionalisering van catecheten-overleg is daarom m.i. weinig behoefte. i Zijn er geen problemen? Uit alles wat tot nu toe is betoogd, moet men niet afleiden, dat we op het terrein van de catechese geen problemen zien en dat alles goed gaat zoals het gaat. Er zijn wel degelijk problemen. Klapwijk heeft er ook wel iets van gezien, maar zijn diagnose, zijn probleemstellingen en de oplossingen die hij aandraagt brengen ons meer achteruit dan vooruit. Er wordt in onze kerken wel eens geklaagd over een al te grote verstandelijkheid in prediking en catechese. Men noemt het dan 'intellectualisme', 'objectivisme'. Misschien zijn die tendenzen wel hier en daar aan te wijzen. Maar ik geloof er niets van, dat we daar iets tegen doen, als we de Catechismus voor een deel van de catechisanten te moeilijk verklaren en het uit het hoofd leren afschaffen. E r zijn inderdaad problemen. We leven in een beeld-cultuur. Jongeren en ouderen zijn sterk visueel ingesteld, ze zijn vaak niet meer gewend iets te lezen of naar een verhaal te luisteren, zonder dat er 'plaatjes' bij zijn. Bovendien is men ongeconcentreerd: er is geen geduld om lang met hetzelfde bezig te zijn. En men is consumptief: men leest en luistert oppervlakkig en is gewend veel van het gehoorde direkt weer te vergeten. Daardoor komt de kerk met haar prediking en catechese in het isolement. Waar moet je nog zo lang luisteren, zo zonder illustraties lezen en zo veel uit je hoofd leren als in de kerk?
In zo'n tijd moeten prediking en catechese gewoon doorgaan. Het is denk ik de moeite waard om na te gaan, in hoeverre er audiovisuele middelen bij de catechese in te schakelen zijn. Voor kerkgeschiedenis en voor ethische vragen liggen hier waarschijnlijk goede mogelijkheden. Maar in het algemeen zal toch de levende overdracht (viva vox) door de predikant de aangewezen weg blijven voor het geloofs-onderricht. Audiovisueel materiaal kan daarbij niet anders dan een marginaal hulpmiddel zijn.
Waar we zo sterk o p d e mondelinge overdracht zijn aangewezen, is d e catechese temeer een moeilij k en verantwoordelij k werk. Een van d e gevaren die ons bedreigt is, dat we zo geconcentreerd zijn o p het 'lerende' karakter van d e catechese, dat we het 'pastorale' element verwaarlozen en te weinig ons realiseren, wat er omgaat in d e catechisanten. Daardoor kan onderbelicht raken, dat het om verbonds-onderwijs gaat, in dienst van een levende omgang van de H E R E met zijn kinderen en van de kinderen met d e H E R E . D e catechese wordt niet - zoals Klapwij k meent - intellectualistisch door een nadruk o p uitleggen en leren, maar door een gebrek aan persoonlijke gerichtheid. In elk catechisatieuurtje moet doorklinken, dat het gaat om onze 'eigen' God, onze eigen troost, onze eigen ellende, onze eigen verlossing, onze eigen Heiland, onze eigen bekering, onze eigen dankbaarheid. Z o mogen we altijd weer d e lijn trekken naar het eigen leven van de catechisanten en van onszelf. Mocht er ooit al een objectiverend-intellectualistische trek zijn in onze catechisaties, dan is d e remedie niet, dat we de Catechismus minder gebruiken en het uit het hoofd leren afschaffen. D e remedie mogen we biddend en werkend daarin zoeken, dat we beter leren om 'toeëigenend' d e schatten van Gods heil voor de jongelui uit te stallen. In hun doop hebben ze een schatkamer vol genadebeloften meegekregen. Wij mogen hun de betekenis, de waarde en d e vrucht daarvan aanwijzen. Ondanks alles is dat een heerlijk werk!
M. te Velde
vervolg van pagina 105 i Voorzichtigheid geboden Graag wil ik mijn mening geven over dergelijke 'bijbelse' verhaaltjes. Maar wel met sterk voorbehoud. Ik heb dit programma niet gevolgd en weet dus niet of het recht is weergegeven. Daarmee trek ik d e eerlijkheid van d e briefschrijfster niet in twijfel. In het minst niet. Maar zelfs met letterlijke citaten van wat geschreven staat moeten we voorzichtig zijn. Gemakkelijk kan daardoor toch een onjuiste weergave van de totale strekking worden gegeven van wat geschreven is. Helemaal onbedoeld. Wat er neergeschreven is kan ander licht werpen o p het geciteerde. E n dat licht wordt dan de lezers onthouden. Dit geldt te sterker van een korte samenvatting van een televisie-uitzending. Is dit alles wat over d e roeping van Abraham om uit U r te gaan is gezegd? Is er werkelijk niets gezegd van de bedoeling van de H E R E met Abraham, dat hij Abraham wegriep om hem apart te stellen en hem de vader te maken van het volk waaruit d e Here Jezus zou worden geboren en dat hij zo tot een zegen voor alle volken zou worden? En dan nog dit. Is dit maar een 'incident' geweest, een eenmalige uitglijding, die niet karakteristiek is voor dit kinderprogramma van de E O ? Ik kan dit niet beoordelen. Ik heb de uitzending van 2 oktober niet gezien en kan ook andere uitzendingen niet controleren. Want wij hebben geen televisie en ik wil ook geen televisie in huis hebben. Ik acht d e gevaren ervan altijd nog veel groter dan d e voordelen. W e hebben er ook geen enkele behoefte aan. We zijn nog gezond en kunnen gaan en staan waar we willen, waarom zouden we ons moedwillig in gevaar begeven? Ook dominees zijn niet immuun voor slechte invloeden, zoals er zoveel van d e beeldbuis uitgaan. E n het 'baas zijn over d e knop', dat vaak als argument wordt gebruikt om dat gevaar weg te wuiven, heeft mij nooit aangesproken. D e zaak is dat we geen baas zijn over onszelf, dat de kracht van d e zonde in ons gedurig verhindert om scherp te onderscheiden tussen goed en kwaad en onze weerstand tegen het verkeerde afbreuk doet. Ook in dit geval acht ik het niet nodig zelf dit kinderprogramme van de E O te gaan toetsen, door bij een ander e r naar te gaan kijken en luisteren. Als ik mijn mening geef, geldt dat uitsluitend het probleem zoals het mij voorgelegd is. Voor een algemeen oordeel over dit programma en andere programma's van de E O acht ik mij niet bevoegd. Daarbij wil ik echter nog wel aantekenen dat 'evangelisch' een erg ruim en verwarrend begrip is.
Het staat zeker niet gelijk met bijbelgetrouw. Dat geldt voor alles wat zich vandaag 'evangelisch' noemt. Wat zich onder die naam aandient kan voor ons gevaarlijker zijn dan wat met open vizier als vrijzinnig of humanistisch zich presenteert. Ik meen deze opmerking te moeten maken, omdat ik onbelijnde, gemoedelijke, warm aandoende 'vroomheid' bressen zie slaan in onze gereformeerde gelederen. Vooràl onder onze jonge mensen. D e rijkdom van het belijnde gereformeerde leven wordt door meerderen, misschien al wel door velen, niet meer gezien en gewaardeerd. Het gevaar dat van die kant komt acht ik voor ons groter dan het gevaar van d e moderne theologie. i Maar nii de zaak zelf Als aan kinderen de bijbelse geschiedenis wordt verteld, dan eist dat goede voorbereiding. Maar vooral is dan nodig een recht gelovige instelling tegenover de Bijbel als het Boek van Gods heilsopenbaring. W e mogen van de Bijbel geen verhaaltjesboek maken. Wie de Bijbel gebruikt om daaruit motieven te putten voor gezellige, knusse verhaaltjes, schendt het goddelijke karakter van de Bijbel, maakt Gods openbaring profaan. Z o wordt aan de kinderen geen eerbied voor d e Bijbel bijgebracht. Zij gaan dan d e Bijbel o p één lijn stellen met andere verhalenbundels, waarin de H E R E ook wel als God wordt erkend. Het is zeer terecht dat hierop gewezen en tegen gewaarschuwd wordt. Dit is zeker geen onschuldige zaak. We zitten hiermee o p dezelfde lijn als de moderne theologie, die van de Bijbel een bundel geloofsgetuigenissen maakt en verhalen van geloofsbeleving in vorige eeuwen. Naar zulke verhalen moeten we onze kinderen niet laten luisteren. Het lijkt zo onschuldig. Meer dan één zal wel erkennen dat zo'n verhaaltje weinig inhoud heeft, erg oppervlakkig is. Maar hier is werkelijk veel meer aan de-hand. Het gezag van Gods Woord wordt ondermijnd. Dat Woord wordt van z'n waarde beroofd. Dat gevaar wordt lang niet door allen onderkend. 'Och, het is maar een kinderverhaaltje,' zegt
men dan. Maar indrukken die jonge kinderen opdoen stempelen vaak hun leven. Z o leren zij o p een heel verkeerde manier omgaan met d e Bijbel. Het goud van Gods Woord verliest zo voor hen zijn glans en waarde. Het wordt voor hen als blinkend blik, meer niet. Een mooi verhaaltje. Maar enig zicht o p Gods heilsplan en o p Zijn heilshandelen krijgen zij niet. E n daar moet het toch om gaan bij vertellingen uit de Bijbel voor kinderen. O p een voor hen bevattelijke manier moet verteld worden hoe de H E R E gedurig heengewerkt heeft naar de komst van d e Here Jezus Christus in de wereld, om die komst voor te bereiden. Alles in de Bijbel is daarop gericht. Daarvoor gebruikt d e H E R E zijn mensen, daarop worden zij voorbereid, daarnaar leert d e H E R E hen verlangen en uitzien. Als zo verteld wordt leren de kinderen d e grootheid van de H E R E zien, hoe barmhartig e n genadig d e H E R E is. Z o leren zij God kennen als hun eigen heerlijke, machtige Vader. i Bijbelse vertelboeken E r zijn verschillende bijbelse vertelboeken, die o p een veel betere manier uit d e Bijbel vertellen dan het gebeurt in d e aangehaalde vertelling. Ik houd niet van de aanduiding: 'kinderbijbel'. E r is geen andere Bijbel voor kinderen dan voor volwassenen. We hebben maar één Bijbel en daar moeten onze kinderen van jongsaf bij opgroeien. Daarnaast kan dan van een vertelboek gebruik gemaakt worden. Maar zo'n vertelboek moet wel met grote zorg uitgekozen worden. Zelf heb ik altijd veel waardering gehad voor het vertelboek van mej. G . Ingwersen, die zelf jarenlang zondagschoolondenvijzeres is geweest. Z e blijft heel dicht bij de tekst van d e Bijbel en weet toch kinderen echt aan te spreken. Later zijn er meer goede vertelboeken verschenen. Mijn briefschrijfster noemt die van Anne de Vries. Dit boek acht ik ook heel geschikt. Anne d e Vries kan vertellen! -maar nooit mag het vertelboeken d e Bijbel verdringen. D e kinderen moeten van jongsaf d e Bijbel leren zien als het Boek van Gods openbaring en de bijbeltaal leren verstaan. Heel
Welovemvogen Zo mag u het verzekeririgsadvies van een NVA-lid wel noemen.
assurantiebedrijf
a. de kievit Jahan de Wiltslraal 2 2902 HG Caoelle ale IJssel
5 0 - 2900 AB C a ~ e t l ealo IJsseI reietoon 10101 50 58 22' POSIDUS
De NVA is de Nederlandse Vereniging van Makelaars in Assurantiën en Assurantie-adviseurs, waarvan uitsluitend assurantie-kantoren lid zijn, die zijn toegelaten op hun vakmanschap, hun kwaliteit van advies en begeleiding. m
eee'eee e.e ....
nva Llid De NVA is uw verzekering voor het beste advies.
I
I
goed werkt het als de kinderen bij de Schriftlezing aan tafel allemaal zelf een Biibel voor zich hebben, zodra ze enigszins zelf hebben leren lezen. Dan worden ze veel minder gauw afgeleid. En wat het oog ziet doet beter verstaan wat het oor hoort. Als er alleen maar geluisterd moet worden naar voorlezing uit d e Bijbel gaat veel over hun hoofden heen. Z e horen wel 'klanken', maar geen 'stem'. Het gehoorde dringt maar al te vaak niet tot hen door. Z e hebben er hun gedachten niet bij. Maar als elk een eigen Bijbel voor zich heeft en ze meelezen (!) gaat dat veel beter. Dan is er ook meer gelegenheid om en over door te spreken, vragen te stellen. Daarvoor mag d e Schriftlezing best onderbroken worden. W e moeten oppassen dat d e Schriftlezing aan tafel geen 'formaliteit' wordt. Het gaat er om: 'verstáát gij ook wat gij leest?' i Nog even terug naar de brief Het blijkt dus wel noodzakelijk dat ouders zelf ook de kinderprogramma's volgen, wéten waar d e kinderen naar kijken en luisteren. Geen enkel etiket maakt een programma goed. Wat onschuldig lijkt, als vroom wordt aangediend kan heel gevaarlijk en schadelijk zijn. D e knop omdraaien is in het genoemde geval niet genoeg. Wanneer d e EO dergelijks programma's geeft, is een gepast beklag o p zijn plaats. W e zijn niet klaar met het constateren van feilen en gevaren. W e moeten ons best doen om daar een einde aan te maken en verbetering te bewerken. Bij de EO mag een appel worden gedaan o p d e grondslag en doelstelling. Verwacht mag worden dat in het bestuur van de EO voor gefundeerde critirk een open oor zal worden gevonden.
C.G. Bos
rechtstreeks van de uitgever Zend mi] via boekhandel ................................................................................. O Sola dl. 1 O Sola dl. 2
O Personen O Kernwoorden
O Gegeven land O Boekenbrochure
Naam: .............................................................................................................. Adres: ............................................................................................................... Postcode: ......................................................................................................... Plaats: Stuur deze bon in een open envelop zonder postzegel naar: Uitgeverij Oosterbaan,Antwoordnummer 10.4460 VB Goes.
I
I