ENGELAN en de Oozydigheid van
Motie van Sympathie met België in het Lagerhuis en Brief van den Engelschen Gezant te Beriyn over het afbreken van Diplomatieke Relaties met de Duitsche Regeering
Volledige en getrouwe vertaling
Sympathie voor Bels^ië. Adres aan Z. Majesteit in liet Laax^rlmis D E EEKSTE MINISTER (DE H E E R Ast>urrii): I k wensch A^oor te stellen " dat een nederig adres worde aangeboden aan Z. Majesteit om Hem te verzoeken aan Z. }.Iajestoit den Koning der Ijelgen de verzekering te ge\'en van de sjanpatliie en bewonderino' waarmede (lit Huws den heldhaftigen tegenstand aanschouwt door zyu leger en volk geboden aan den moedwiiligen inval van zyn grondgebied, en liem tevens de verzekering te geven van het onwrikbaar besluit van dit l'yk op alle niogelyke wyzen de pogingen van België te steunen om zyn eigen onafliankelykheid eu het Publiek Eecht van Europa te handhaven." De oorlog die thans het geheele Statenstelsel van Europa tot in zyn grondvesten schudt had zyn oorti])rong in een geschil waarin dit Ryk niet onmiddellyk betrokken was. W y streefden er naar met al onze krachten, zooals iedereen thans weet, het uitbreken van den oorlog te voorkomen, en toen dat niet langer mogelyk was, het terrein ervan te beperken. Het is van het hoogste belang dat men begry])8 wanneer en waarom wy tusschenbeide traden, xs'iet voordat wy voor de keus stonden
3 onze plechtige verbintenissen of na te komen óf te verbreken, de keus tussehen gestanddoen van gebietlende veiplichting en zwichten voor Jiaakt geweld, hebben wy het zwaard getrokken. Wy hebben geen beromv over ons besluit. Zulk een pleit kon, tenzy tot eeuwigdurende schande, ])i8t ontweken worden door eenig groot zich respecteerend volk, zeer zeker niet door ons geboren en getogen in dit oude land der vryhuid. "\Vy waren gehouden aan onze ^'crplichtingen, eenvoudig en gebiedend, O}) te komen voor en te liandhaven de bedreigde onafhankelykheid van een klein onzydig ryk. België had geen ander belang op het spel iiitgcnouien dat ééne oppermachtige steeds grootere belang van ieder volk, groot of klein, den naam van volk waardig: het behoud van zyn onafhankelykheid en nationaal bestaan. De Geschiedenis leert oiis dat in het verleden de taak dit groote beginsel te \'erdedigeu en te haiulhaven—het is ten slotte de oerbron van beschaving <-n vooruitgang—herhaaldeiyk en iiog vrol op kritieke keerpunten—ten deel is ge\'allen aan naties betrekkelyk klein in omvang en bevolking, maar groot in moed en durf: aan Athene en Sparta, aan de Zwitsersche kantons, en niet het minst roemruchtig-, nu drie eeuwen geleden, aan de ]Srederlanden. Nooit, durf ik bevreren, is die plicht op mepr open en moediger wyzo aanvaard, nooit is zy op meer krachtdadige eu heldhaftige vi^yze vervuld dan gedurende de jongste weken door den Kcniing en het Volk der llelgen. Tegen een haast onberekenbare overmacht hel)bjn zy zonder blikken onder de oogen, gezien de ver^chrikkingeu van inval, \er\voesting plundering en schending. Hardnekkig hebben zij
4 weerstand o'eboden en met a;oed we vol" teo'eiigehouden aanval op aanval van een reuzaclitige buiten verhoudino; sterkere les:erniacbt. De verdediging van Luik zal voor altyd het onderwerp blyven van een dev meest bezieleiide episoden in de annalen van de Vryheid. De Belgen hebben den onsterfelyken roem bevochten die toekomt aan een volk dat aan de vrvbeid de vooi'keur creeft boven rust, veiligheid, ja het leven zelf. Wy zyn trotsch op hun bondgenootschap en hunne vriendschap. "\Vy 'nrengen hun een eerbiedig eeresaluut. AVy staan met hart en ziel aan hunne zyde omdat wy daar met hen tegelykertyd twee gi'oote belangen verdedigen—de onaf hank elykheid van de kleinere Staten en de onaantastbaarlieid van internationale overeenkomsten. W y verzekeren hen in naam van dit Yereenigd Koninkryk en van het geheele Britsche Ilyk dat zy ten einde toe kunnen staat maken op onzen hartgrondigen en nimmer falenden steun. De Heer BoxAi; LAW (HOOFD VAN DE OPPOSITIE) : Ik verheo' mv de u'eie'>'enheid te hebben om de motie te ondersteunen, welke de Eerste Minister zuo even in zulke welsprekende en aandoeulyke bewoordingen heeft voorgesteld, en welke naar ik weet warme instemming vindt niet alleen in dit Huis, doch by de geheele Natie en in het ganache Eyk. In een oorlog, niet door hen gezocht, niet te vermyden door het beleid of de toegeeflykheid van hun Kegeering, heeft het Belgische Leger tegen overgroote overmacht een tegenstand geboden even vastberaden als heldhaftig'—een teü'enstand die de verbazing en Ijewomleriu'j; van de geheele wereld heeft opgewekt. Thans nu dat kleine leger niet
'I •', *
| 3 ' '
5 langer by machte, is den voortgang van zyn vyancl tegen te houden is het toch nog vol ongebroken moed. Onze bewondering en onze synipatliie bepalen zich niet tot het Belgische Leger. In volle mate strekken zy zich uit tot het Belgische A'olk dat al de verschrikki)ige]i van den oorlog verduurd heeft en nog verduurt. Ook na ten volle in aanmerking te nemen de bronnen waaruit wy onze inlichtingen putten, kunnen wy er niet aan twyfelen dat zy lyden op een wyze die ouder beschaafde volken onmogelyk behoorde te zyn. Welken twyfel ook onder ons gerezen moge zyn omtrent het goed recht of de noodzakelykheid van dezen oorlog deel te nemen, hy is A^erdwenen door hetgeen gebeurd is en nog gebeurt in België. W a t daar heeft ])laats gegrepen bevestigt de overtuiging waarmede wy in dezen oorlog begonnen, namelyk dat het inderdaad een stryd is van de morcele krachten van de beschaving tegen naakt (bruto) geweld—geweld niet te minder naakt (brutal) doordat het beschikt o^'er alle materieele liulpmiddelen van uitvinding en ^^•etenschap. België heeft aanspraak op de dankl)aarheid van de wereld. Het Jieeft een nieuwe plaats bekomen op de lange lyst, waarvan de Eerste Minister sprak, van groote daden verricht door de heldhaftige vaderlandsliel'de der kleine naties; maar voor ons en •onze bondgenooten heeft het meer gedaan dan een voorbeeld stellen. Het heeft ons een verplichting opgelegd, die wy als volk niet zullen vergeten. H e t is gepast dat wy die schuld by monde erkennen, doch liet is een schuld niet met woorden te betalen, en op dit oogenblik is naar myn inzien de beste wyze waarop wy kunnen trachten die schuld of te lossen, te beseffen, zooals tot nog toe ons land niet
6 beseft heofi-, dat voor ons zoowel als voor België het hier geldt een strj'd op leven eu dood, en dat \YJ zonder overhaasting doch rusteloos en tot het niterste al onze krachten moeten aanwenden dien stryd tot een geshiagil eind te brengen. i)E HEKU JOIIN IERSCHE PAIÏÏY): Ik
EBD^^IOXI)
(HOOFD
VAX
DE
])en niet zoo aanmatigend te meenen dat it iets zon knnnen toevoegen aan het ge^vicht of de welsprekendheid van de redevoeringen van de beide geachte heeren die zoo even gesproken heljben. Echter meen ik dat dit Huis het niet geheel te onpas zal vinden, wanneer ik niy veroorloof op besliste wyze Ierland aan deze motie te verbinden. In geen enkel deel der wereld is met meer oprechte geestdrift eu bewondering kennis genomen van de heldhaftigheid van de Belgische iiatie dan biimen de boorden van Ierland, en er is geen hulde die met mogelyklieid aan België gebracht kan worden, v/elke het lersche volk niet van harte zal brengen, geen opotferingnaar it meen welke Ierland zicli niet zou getroosten om België te hulp te komen. In dit opzicht ben ik er trotseh op dat op dit oogenblik menig dapper Ier bereid is zyn deel te nemen aan de gevaren, zyn bloed te storten en den dood onder de oogen te zien by het helpen van het I>elgiKche volk in de verdediging \ a n zyn vryheid en onafhankelykheid. Het schouwspel van dit kleine A^'olk dat deze heldhaftige opofleringen maakt voor de verdediging van onafhankelykheid en eer tegen al te groote overmacht doet een eigenaardig beroe]) op de gevoelens en emoties van Ierland. De gcaclite afgevaardigde die zooeven gesproken heeft zegt terecht dat de verbonden naties de diepste verplichting aan België
7 hebben. Ik heb onlangs in de nienwsbladen het denl;beeld geopperd gezien van een leening voor België op groote schaal. Het komt my voor dat hier geen sprake moet zyn van een leening doch dat de Belgische natie gevraagd moet worden een gift te aanvaarden. Hoe dat zy—ik heb gesproken met slechts één doel—dat is dat met hnn geheele hart het volk van Ierland sympathie heeft voor België en dat het bereid is te doen wat plicht gebiedt om het by te staan in het behoud van zyn onafhankelykheid. De motie werd by acclamatie aangenomen.
Brief van Z. Majesteits Gezant te Beiiyii over liet afbreken van Diplomatieke B.elaties met de Dnitsclie Br^a^eerins: SIK E. G O S G H E : ^ AAN S I E E D W A R D
GEEY.
LONDEX,
8 Augufitns, 1914. . Overeenkomstig de instructies van nw telegram van den 4n dezer, bezocht ik den Minister (von Jagow) dienzelfden namiddag, en vroog namens Z. Majesteits Eegeering of de Keizerlyke Eegeering
SiE,
8 zich zou onthouden van schending der neutraliteit van België. Herr von Jagow zeide onmiddellyk dat tot zyn spyt het antwoord „ ISTeen " moest zyn, aanö-ezien door het overtrekken der Duitsche troepen dien morgen de Belgische neutraliteit reeds geschonden was. Herr von Jagow trad opnieuw m de redenen welke de Keizerlyke Eegeermg tot dien stap verplicht hadden, namelyk dat Frankryk moest binnengedrongen worden langs den kortsten en gemakkelyksten weg, ten einde vlug voortgang te maken en zoo spoedig mogelyk een hesLssenden slag • te slaan. Het was voor hen (de Duitschers) een zaak van leven of dood, omdat indien de meer zuidelyke weo- crenomen ware, men niet had kunnen hopen, o-ezlen de weiniue toegangswegen en sterkte der forten, door te dringen zonder geweldigen tegenstand, hetgeen groot tydverlies zou veroorzaken. Dit tydverhes zou beduid hebben gewonnen tyd voor de Eussen om hun troepen naar de Duitsche grenzen te brengen. Snelheid van actie was liet groote Duitsche voordeel, terwyl dat van Ensland "elegen was in een onnitputtelyken toevoer van manschappen. Ik bracht Herr von Jagow onder het oog, dat dit fait accompli van de schending der Belgische grens den toestand hoogst ernstig maakte, zooais hy gereedelyk begrypen zou, en ik vroeg hem of het niet nog tyd ware om terug te trekken om mogelyke gevolgen te vermyden die zoowel hy als ik "zouden betreuren. H y antwoordde, dat om de redenen die hy my gegeven had, het nu voor hen onmogelyk was om terug te trekken. In den namiddag ontving ik uw nader telegram van denzelfden datum, en naar de daarin vervatte instructies begaf ik my nogmaals naar het Ministerie
9 van BuitenlandRche zaken en deelde den Minister mede dat tenzy de Keizeriyke Kegeering vóór 12 uur 'snachts de verzekering kon geven dat zy met verder zou gaan met de schending der Belgische grens en voortgang tegenhouden, men my gelast had niyn paspoort' te "vragen en de Keizerlyke Itegeering mede te deelen dat Z. Majesteits Eegeering alle maatregelen in haar vermogen zou hebben te nemen voor de handhaving van de neutraliteit van België en de nakonnng vau een verdrag waarin Duitschland evenzeer party was als zyzelve. Herr von Jagow antwoordde dat hy tot zyn grooten spyt geen ander bescheid kon geven dan dat vroeger in'den daggegeven, nanielyk dat het behoud van het Eyk het volstrekt noodzakelyk maakte dat het Iveizerlyk leger door België zou voorttrekken. _ Ik gaf Zyn Excellentie een schriftelyke samenvatting van uw telegram en opmerkende ilat Gy 12 uur als den tyd genoemd hadt waarop Z. Majesteits Eegeering een antwoord verwachtte, vroeg ik of met het oog op de verschrikkelyke gevolgen het nog niet mogelyk was zelfs op het laatste oogenbhk dat antwoord te wyzigen. Hy antwoordde dat zelfs indien de gestelde tyd vier en twintig \mr of meer w^are, zyn antwoord hetzelfde moest luiden. Ik zeide dat ik in dat geval myn paspoort moest vragen. Uit onderhoud had plaats omstreeks 7 uur. In een kort gesprek dat volgde sprak Herr von Jagow zyn grievend leedwezen uit'üver het ineenstorten van geheel het beleid van hemzelf en den Kanselier, dat beoogde vriendschap met Groot Brittanje en door Groot Brittunje toenadering met Frankryk. Ik zeide dat dit plotsehng einde van myn werk in Berlyn ook voor my reden was voor diep leedwezen en teleurstelling, doch dat
10 hy moest betiiTpen dat in de oinstandighedeii en volo'ens hare verplichtingen Z. Majesteits Eegeering onmogelyk anders had' knnnen handelen dan zy gedaan had. Ik zeide toen dat ik gaarne den Kanselier zou willen bezoeken, daar het wellicht de laatste maal kon zvn dat ik de gelegenheid had hem te zien. H y verzocht my dringend dit te doen. Ik vond den Kanseher zeer opgewonden. Zyn Excellentie begon onmiddellvk een lano-e toes])raak die ongeveer 20 minuten duurde. H y zeide dat de stap door Z. Majesteits Eegeering genomen in de hoogste mate vreescdyk was; eenvoudig om een woord „ neutraliteit," een woord dat in oorlogsiyd zoo ddcwyls genegeerd werd—eenvoudig voor een stuk papier tring Groot Brittanje oorlog voeren tegen een verwant volk dat niets meer l)egeerde dan vriend met haar te zyn. Al z}'n pogingen in die richting waren nutteloos gemaakt door dezen laatsteil vreesclyken stap, en het beleid waaraan hy zich, naar ik wist, had toegewyd sedert zyn auilistbeklimming was iueengevallen als pen kaartenhuis. Wat \vy gedaan liadden was ondenkbaar : het was iemand van achteren aanvallen die voor zyn leven vecht tegen twee aanranders. H y hield Groot r>ritlanje verantwoordelyk voor al de verschrikkelyke dingen die gebeuren zoiiden. Ik protesteerde" krachtig tegen deze bewering, en zeide dat op dezelfde wyze als hy en Herr von Jagow my te verstaan gaven dat het om strategische redenen voor Duitschland een kwestie van leven of dood was door ]3elQ;ié te trekken en de onzydigheid te schenden,'" ik op myn beurt hem te verstaan gaf dat het, om zoo te"zeggen, een zaak van „leven of
J f ^ I 1
f ^
11 dood" voor de eer van Groot Britiaujo was liaar plechtige verbiutenis na te komen om tot het niterstede onzydigheid van België te verdedigen, indien deze werdt aangerand. Die plechtige verbintenis behoort nagekomen te worden, of welk vertronwen zon iemand in de toekomst knnnen stellen in verzekeringen gegeven door Groot Brittanje ? De Kanselier zei de : „ Maar tot welken prys zal de verbintenis worden nagekomen. Hoeft de Britsehe Eegeering daaraan gedacht ?" Ik zinspeelde zoo duidel}dv mogelyk tegen Zyn Excellentie dat vTees voor de gevolgen nauwelyks beschouwd koa worden als verontschuldiging voor het verijreken van plechtige overeenkomsten, doch Zyn Excellentie v.'as zoo opgev/onden, zoo blykbaar ontzet door de tyding van ons ingrypen, on zoo weinig geneigd naar rede te luisteren dat ik my outliield van olie in het vuur te storten door verdere redewisseling. Toen ik vertrok zeide hy dat de slag—Groot Brittanje zich scharend onder Duitschlands vyanden—des te grooter was omdat hy en .zyn Ptegeering tot byna het laatste oogenblik met ons samengewerkt hathleu en onze pogingen ondersteund hadden om den vrede te Ijowaren tusachen Oostenryk en Paisland. Ik zeide dat dit deel uitmaakte van de tragedie die de twee volken tegen elkaar stelt juist op het tydstip dat de onderlinge verhouding vrienschappelyker en hartelyker was dan in jaren het geval was. Ongelnkkigerwyze, niettegenstaande onze pogingen om vrede te bewaren tusschen Oostenryk en Knsland, had de oorlog zich uitgebreid, en had ons geplaatst voor een toestand onmogelyk te vermyden imlien wy onze verplichtingen nakomen, en die helaas met zich jneebracht scheiding van hen
12 die noff onlangs onze medewerkers waren. Hy zou immei^ begrypen dat niemand dit meer betreurde dan ik. . Na dit eeni.üszins pynlyk onderhoud keerde ik terug naar de Ambassade en stolde een telegraphiscli rappOTt op van hetgeen voorgevallen was. Dit telegram werd aangeboden aan het Centraal Telegra/ifkantoor iets voor 9 uur. Het werd daar aangenomen, doch blykbaar nooit verzouden.* Ongeveer ten 9 uur 30 kwam Herr von Zünmennann, de Onder-Minister, my bezoeken. Na zyn diep leedwezen betuigd te hebben dat de zeer vriendschappelyke oliicieele en persoonlyke relaties tussclieu ons op het punt stonden te worden afgebroken, vroeg hy niy terloops of een verzoek on"i paspoort equivalent was met een oorlogsverklaring.^ Ik zeide dat zulk een autoriteit op het ffebied" van internationaal recht als hy geacht was te zyn, even goed of beter dan ik moest weten hetgeen "in dergelyke gevallen gebruikelyk was. Ik voegde daarauu toe dat er vele gevallen waren waar diplomatieke betrekkingen waren afgebroken en nochtans oorlog niet uitgebroken was; doch dat in dit geval hy gezien zou hebben m myn instructies, waarvan ik aan Herr von Jagow een schriftelyke samenvatting had gegeven, dat Z. Majesteits Eegeering een antwoord verwachtte op een stellige vraag vóór 12 uur 'snachts en dat zy by gebreke van bevredigend antwoord gedwongen^zou zyn dusdanige maatregelen te nemen als hare verplichtingen vereischtcn. Herr Zimmerman zeule dtit dit inderdaad een oorlogsverklaring was, daar " Dit telegram kwam niet aan het Ministerie van Bultenlandsehe Z
13 de Keizerlvke Ilegeeving met geen inogelyldieid de vereisehte verzekering kon geven hetzy dien avond of eenigen anderen avond. Intusöcb.en werd, nadat Ilerr Zininiernian my verliet, door het „Berliner Tageblatt" een bulletin verspreid, aankondigende dat Groot Bnttanje den oorlog had verklaard aan Diiitschland. Het onmiddelyk gevolg van deze tyding was de yanienscholing van eene hoogst opgewonden en ordelooze volksmenigte voor Z. Majesteits Ambassade. Ue kleine politiemacht die gezonden was ter beschermmg van de Ambassade werd spoedig o^'erweldigd en de houding van de menigte werd meer dreigend. Wy namen geen notitie van deze betooging zoolang zy zich bepaalde tot rumoer, doch toen het geluid van cj-ebroken glas en het belanden van straatkeien m den salon waar wy allen zaten, ons waarschuwden dat de toestand onaangenaam begon te worden, telefoneerde ik naar het Ministerie van Buitenlandsche Zaken over heto-een voorviel. Herr von Jagow verwittigde onmiddelyk het Hoofd der Pohtie, en een behoorlyke macht bereden politie, zonder tydverlies^gezonden, veegde zeer spoedig de straat schoon. Yan af dat oogenbhk werden "wy goed bewaakt, en verdere directe onaangenaamheid viel niet meer voor. Nadat de orde hersteld was kwam Herr von Jagow niy bezoeken en sprak zyn hartgrondig leedwezen uit over hetgeen voorgevallen was. Hy zeide dat het o-edrag van zyn landgenooten hem meer beschaamd maakte dan hy in woorden kon uitdrukken. Het was een onuitwischbare vlek op den goeden naam van Berlyn. H y zeide dat het buUetüi in de straten verspreid niet door de Eegeering was toegelaten : inderdaad had de Kanselier hem per telefoon
14 gevraagd of liy vau oordeel was dat een dergelyke aankondiging uioestj verspreid, \vorden, en hy had geantwoiud: „Zeker niet \óóv morgen." Het was liet geA'olg van zya beslissing in dien zin, dat slechts een kleine politiemaeht in de nabyheid van de ambassade vcas gezonde.n, daar hv ü:emeend liail dat de tegenwoordigheid van een groote niaciit onverndjdelyk ile a;indacht zou trekken en wellicht tot oploojjen leiden. Het was het „ pestilente Tageblatt" dal hoe dan ook het nieuws machtig was ge^vorden, dat zyn berekeningen in de war had gestuurd. Hy had geruchten gehoord, dat de ^•olksmenigte tot geweldaiUgheden was uitgetard door gabaren en voorwerpen geworpen vanuit de ambassade, ducli hy \\-as zeker dat dit niet waar was (ik was in staat hem sjjoedig te verzekeren dat het bericht Iioegenaamd geen groml Iiad), doch zelfs indien dat zoo was zou iiet geen veronlschuldimno; zyn voor de schandelyke gebeurfc'Miissen die plaats gegrepen hadden. H y vreesde dat ik een ])overe indruk van T)erlynsche manieren iri oogenblikkeu van opwinding n.iede zou nemon. Inderdaad geen verzoek om excuns had meer omval tend of volledig kunnen zyn. Den volgimden morgen, den 5en Augustus, zond de Keizer een van Z. Majesteits adjudanten naar my met de volgende lioodschap : " D e Keizer heeft my gelast zyn leedwezen te betuigen aan Uw ivxcellcntie voor de gel)eurtenissen van gisteren avond, doch om U tevens te zeggen dat Uw Exc. uit deze gebeurtenissen zich een denkbeeld kan vorincn van de gevoelens van zvn volk aang;'.ande de handeiins; van Groot Briltanje, dat zich me-L andere ^'olken
15 schaart tegenover zyn oude bondgenooten van Waterloo. Zyn Majesteit verzoekt eveneens dat Uw Exc. den Koning wil zeggen dat by trotscli is geweest o]) de titels van Britscli ^Veldmaarschalk en Britsen Admiraal, doch dat hy zich nu, tengevolge van hetgeen is voorgevallen, terstond van deze titels moet ontdoen." Ik zou willen toevoegen, dat bovenstaande boodschap niets van haar scherpte verloor door de wyze waarop zy werd uitgesproken. Aan de andere zyde zou ik willen verklaren dat ik gedurende geheel dezen moeielyken tyd niets dan beleefdheid ondervond van de zyde va-n Herr von •Jagow en de ambtenaren v<-ai het Keizerlyk Ministerie van Bnitonlandsche Zaken. Denzelfden morgen omstreeks 11 uur overhandigde Graaf Wedel my )nyn paspoort—waarom ik vroegor in den dag schriftelyk verzocht had—en zeide my dat hy gelast w^as met my te confereeren over den weg dien ik zou nemen voor terugkeer naar Engeland. H y zeide dat hy meende te weten dat ik de voorkeur gaf aan de route via Hoek van Holland boven die via Kopenhagen ; zy hadden daarom maatregelen genomen dat ik kon vertrekken volgens de eerste route, echter zou ik moeten vrachten tot den volgenden morgen. I k nam hier .genoegen mede, en hy zeide, dat ik stellig verzekerd kon zyn dat er geen herhaling zou zyn van de schaudeiylce t!)oneelen van den vorigcn avond, daar volledige voorzorgen zouden getroiïen worden. H y voegde er aan toe dat zy al het mogclyke deden om een restauratievv-ageu aan den trein te ko})pelen, doch dat dit nogal nioeielyk was. Ook overhandigde hy my een heuschen brief van Herr von Jtigow geschreven op
16 den meesi vrieiidschappelj^ken toon. De dag werd doorgebracht met liet pakken van zooveel dingen als de tyd veroorloovde. De " nacht ging rustig voorby zonder eenig incident. In den morgen was een sterke politiemacht opge;-^teld langs'den gebruikelyken weg naar het Lehvter Station, terwyl de ambassade langs zystraten naar het Station werd gesmokkeld in taxi's. AYy ondervonden geenerlei molestatie, en ontgingen "de behandeling die de menigte myn Enssische en Fransche Collega's deed ondergaan. Graaf Wedel was aan het Station om ons vaarwel te wenschen namens Herr von Jagow en om zich te overtuigen dat alle maatregelen, gelast voor ons gerief, behoorlyk getroffen waren. Een gepensioneerde kolonel van de Garde ging mede in den trein tot aan de Hollandsche grens, en was buitengewoon vriendelyk in zyn pogingen om de groote menigte, die de perrons vulde van ieder station waar wy ophielden, te l)eletten ons te beledigen ; doch uitgenomen het gillen van nationale liederen, en eenige smaadkreten en beledigende gebaren hadden wy ons werkelyk over niets te beklagen gedurende onze vervelende reis naar de Hollandsche grens. [Hier volgen dankbetuigingen aan den Amerikaanschen Gezant en aan het personeel der Engelsche Ambassade.] Ik ben, etc., ^y. E. GOSCHEN.