De oorsprong van CO2-emissies ten Gevolge van energieconversie Een analyse van wieg tot graf
Inhoudstafel Voorwoord Geschreven door W. D'haeseleer, K. U. Leuven Methodologie • De oorsprong van CO2-emissies ten gevolge van energieconversie: een analyse van wieg tot graf - Projectmethodologie Geschreven door B. Geeraert, TI-KVIV en KBVE/SRBE Specifieke verbruiken en afnamepatronen • Specifieke verbruiken en afnamepatronen: een kort overzicht van de gerealiseerde studies Geschreven door B. Sneyers, Secretaris Generaal van de KBVE •
Energy efficiency and CO2 emissions in the residential sector Geschreven door H. Hens, G. Verbeeck, B. Verdonck, K.U.Leuven
•
Survey of specific electric consumptions and consumption profiles of domestic appliances Geschreven door T. Van Gestel, B. De Moor, L. De Lathauwer, Ph. Lemmerling, J. Buijs and W. Favoreel, K.U.Leuven
•
De toepasbaarheid van de warmtepomp in woningen in België Geschreven door J. Berghmans, F. Verplaetsen, H. Duprez, K. U. Leuven
•
Verwarmingssystemen aangepast aan de woningen van de toekomst Geschreven door het onderzoeksteam van Pr. De Herde, UCL
•
Evaluatie van de verwachte energiebesparing en reductie van CO2-emissies als gevolg van de relighting in de gebouwen van de tertiaire sector in België Geschreven door B. Collard, Laborelec
•
Analyse van energieverbruik in industriële processen Geschreven door L. Cosijns, Laborelec
•
Specifiek energieverbruik en CO2-emissies per product in de Belgische industrie Geschreven door G. Liébecq, ECONOTEC Consultants
CO2 en energiedragers • Emissies en energieverbruik van energiedragers Geschreven door R. Torfs, G. Wouters, VITO; W. D'haeseleer, K. U. Leuven; Ph. Mathieu, Université de Liège •
Broeikasgasemissies en energiegebruik voor levering van energiedragers vanaf de ontginning tot aan de eindgebruiker Geschreven door R. Torfs, G. Wouters, VITO
•
De broeikasgasemissies van de elektriciteitscentrales met fossiele brandstoffen (met inbegrip van de warmtekrachtkoppeling) Geschreven door Ph. Mathieu, Université de Liège
•
Indirecte broeikasgasemissies van "emissievrije"centrales Geschreven door K. R. Voorspools, E. A. Brouwers, W. D. D'haeseleer, K. U. Leuven
Productiemix en afnamediagrammen • De invloed van de ogenblikkelijke energiemix voor elektriciteitsproductie op de overeenkomstige emissies Geschreven door K. Voorspools, S. Keijers, W. D'haeseleer, K. U. Leuven Externaliteiten • Externe kosten verbonden aan het energiegebruik: voorstelling van de 3 studies -
Externe kosten van elektriciteitsproductie Geschreven door L. De Nocker, R. Torfs, G. Wouters, VITO
-
Evaluatie van de externe kosten verbonden aan de verwarming van de woningen in België Geschreven door A. Fierens, V. Landrain, Ch. Ferdinand, W. Hecq, CEESE-ULB
-
Externe kosten van de brandstofschaarste Geschreven door F. Nemry, Institut Wallon
Specifieke verbruiken en afnamepatronen
Energy efficiency and CO2 emissions in the residential sector Geschreven door H. Hens, G. Verbeeck, B. Verdonck, K. U. Leuven Samenvatting:
Zoals alle geïndustrialiseerde landen heeft België er zich in het protocol van Kyoto toe verbonden de emissie van broeikasgassen tegen 2012 te verminderen in vergelijking met 1990. Voor ons land wordt dat -7.5% ten opzichte van 1990 of ±-17% ten opzichte van 1999. Bij de broeikasgassen staat CO2 voorop. De belangrijkste bron ervan ligt in het gebruik van fossiele brandstoffen. In België staat de residentiële sector in voor 28% van het landelijke energiegebruik, het grootste daarvan deel fossiel. Gevolg is dat het procentuele aandeel in de totale CO2-emissie van dezelfde grootte is. Bijgevolg lijkt het stimuleren van rationeel energiegebruik de beste politiek ter vermindering. De vraag daarbij is welke beslissingen en invloeden het grootste effect hebben. Na een kort overzicht van het energiegebruik in de residentiële sector, bespreekt het artikel een bottom-up methodiek voor het ramen van het landelijke energiegebruik en bekijkt het de resultaten van een reeks simulaties. Het antwoord op de gestelde vraag blijkt minder eenvoudig dan gewenst. Het gebouwenpark reageert nu eenmaal als een zeer traag systeem. De impact van energiezuinige nieuwbouw blijft daardoor marginaal, zeker als de periode die we bekijken kleiner blijft dan 10 jaar. Over langere perioden is er wel een significante daling van het verbruik en de emissies. De uiteindelijke daling hangt echter in gelijke mate af van de bouwpolitiek die de deelstaten zullen voeren - vooral de verhouding renovatie en vervangingsbouw ten opzichte van uitbreidingsbouw is doorslaggevend - als van de evolutie van het aantal huishoudens.
Survey of specific electric consumptions and consumption profiles of domestic appliances Geschreven door T. Van Gestel, B. De Moor, L. De Lathauwer, Ph. Lemmerling, J. Buijs and W. Favoreel, K. U. Leuven Samenvatting:
In deze studie werd het huishoudelijk elektriciteitsverbruik in de residentiële sector gedetailleerd onderzocht. In de studie werd gebruik gemaakt van kwartuurmetingen van de elektrische deelverbruiken in de lage-energie woning Pleiade en van kwartuurmetingen van het totale elektriciteitsverbruik van een representatief staal van 250 residentiële klanten in België. Gedurende het eerste stookjaar werd de Pleiadewoning elektrisch verwarmd met een gemengde accumulatie- en directe verwarming, gedurende het tweede stookjaar werd verwarmd met een bivalente gas- en directe elektrische verwarming. De meetgegevens van de verbruiken van de twee stookjaren laten toe het energieverbruik en de CO2-emissie voor beide systemen te vergelijken. In een tweede fase van het project werden de verbruikspatronen van de verschillende toepassingen in de Pleiade-woning bestudeerd. Dit leverde interessante informatie op zoals bijvoorbeeld wanneer de toestellen gebruikt worden en wat hun aandeel is in het verbruiksprofiel van het totale elektriciteitsverbruik in Pleiade. Deze studie werd afgerond met een onderzoek naar het verbruikspatroon van het totale huishoudelijke elektriciteitsverbruik in de residentiële sector. De residentiële klanten werden onderverdeeld in vier categoriën: klanten met accumulatieverwarming, met directe verwarming, met elektrische boilers en klanten zonder elektrische verwarming. De verbruiksprofielen uit deze studie worden gebruikt in de programma'sv VERBCO2 en Promix, die ontwikkeld werden in het kader van het CO2-project.
De toepasbaarheid van de warmtepomp in woningen in België Geschreven door J. Berghmans, F. Verplaetsen, H. Duprez, K. U. Leuven Samenvatting:
Warmte kan spontaan van een hoog temperatuurniveau (Th) naar een laag temperatuurniveau (Tl) overgaan. Het omgekeerde, warmte van een laag naar een hoog temperatuurniveau brengen, gebeurt niet spontaan, maar kan wel gerealiseerd worden met behulp van een warmtepomp. De warmtepomp maakt hiervoor gebruik van aandrijfenergie die warmte of arbeid kan zijn. De warmtepomp heeft dus twee energieinputs : de warmte op lage temperatuur (hetzij bijvoorbeeld hernieuwbare omgevingswarmte, of afvalwarmte van een of ander thermisch proces) en de aandrijfenergie ; daarnaast is er één energieoutput, zijnde de nuttige warmte op hoge temperatuur. Elektriciteit als aandrijf-energiebron leidt tot de elektromotorgedreven warmtepomp, meestal de compressiewarmtepomp genoemd. Bij gas als energiebron zijn twee toepassingen mogelijk : de gasmotor warmtepomp en de gasgestookte absorptiewarmtepomp. Deze tekst handelt uitsluitend over de elektrisch aangedreven warmtepompen. In de warmtepomp die beroep doet op arbeid als aandrijfenergie laat men een koelmiddel een thermodynamische cyclus doorlopen, zodanig dat het koelmiddel condenseert bij een temperatuur boven het hoge temperatuurniveau (Th+∆Th) en verdampt bij een temperatuur lager dan het lage temperatuurniveau (Tl-∆Tl). Op deze manier kunnen de gewenste warmtewisselingen met beide temperatuurniveaus gerealiseerd worden. De aandrijfenergie wordt gebruikt om met behulp van een compressor het koelmiddel op hoge druk te brengen. Voor praktisch elke woning in België kan een geschikte warmtepomp gevonden worden. De warmtepomp heeft bijgevolg een enorm potentiëel op de belgische markt. Momenteel wordt echter een zeer klein percentage van de woningen met een warmtepomp verwarmd. De grote concurrenten van de warmtepomp zijn de verwarmingssystemen op aardgas en stookolie, die het overgrote aandeel van de markt bezetten. De warmtepomp heeft een aantal nadelen, maar zeker ook een aantal voordelen ten opzichte van deze traditionele systemen. Afhankelijk van de prioriteiten die men stelt zal gekozen worden voor een traditioneel systeem of voor een warmtepomp. Tot op heden kan men dus stellen dat de nadelen het gehaald hebben van de voordelen van de warmtepomp. Verder in de tekst zal duidelijk worden welke deze voor- en nadelen zijn en ook wat dient veranderd om de prioriteiten te verleggen.
Verwarmingssystemen aangepast aan de woningen van de toekomst Geschreven door het onderzoeksteam van Pr. De Herde, UCL Samenvatting:
Op basis van de ervaringen met het proefhuis PLEIADE, heeft de cel Architectuur en Klimaat van de UCL een studie verricht van de verwarmingssystemen aangepast aan de woningen met laag energieverbruik. Er wordt een analyse voorgesteld van het verbruik van het PLEIADE-huis en van het elektrisch verwarmingssysteem met dynamische accumulators.
Evaluatie van de verwachte energiebesparing en reductie van CO2emissies als gevolg van de relighting in de gebouwen van de tertiaire sector in België Geschreven door B. Collard, Laborelec Samenvatting:
De evaluatie van het energiebesparingspotentieel in België steunt op een tweevoudige strategie: de vervanging van de gloeilampen door compacte fluorescentielampen in alle subsectoren van de tertiaire sector en de relighting van de TL-verlichting in de Belgische scholen en kantoren. Wat de TL-relighting betreft, wordt gekeken naar de mogelijkheid om gebruik te maken van lampen van type T5 (∅16 mm) of T8 (∅26 mm), gecombineerd met een continue dimming naar gelang de natuurlijke verlichting. Het meeste werk ligt in de simulaties verricht met het softwareprogramma ADELINE1. De originaliteit ligt vooral in het feit dat rekening wordt gehouden met geautomatiseerde zonneweringen. Het reductiepotentieel dat voortvloeit uit deze twee hoofdscenario’s wordt ten slotte toegepast op de bestaande belastingsdiagrammen voor de verlichting in België, om de totale energiewinst te bepalen.
1
Het programma ADELINE werd ontwikkeld in het kader van taak XII van het Internationaal Energieagentschap “Building Energy Analysis and Design Tools for Solar Applications”. ADELINE is een programma voor analyse en ontwerp van verlichting dat precieze gegevens biedt over de gedraging en de prestaties van binnenverlichtingssystemen. Met ADELINE kunnen verschillende dimmingscenario’s worden gesimuleerd, zodat problemen inzake natuurlijke en elektrische verlichting samen kunnen worden aangepakt.
Analyse van energieverbruik in industriële processen Geschreven door L. Cosijns, Laborelec Samenvatting:
Iedereen wil de CO2-uitstoot verminderen!Maar, ten koste waarvan? Hoge investeringskosten? Drastische verandering van het productieproces? Vermindering van de flexibiliteit van de productie? Hogere exploitatiekosten? Maar zijn deze veronderstellingen wel juist? Indien we de evolutie van het energieverbruik analyseren dan stellen we vast dat het aandeel van elektriciteit stijgt t.o.v. de andere vormen van energie. Deze verschuiving van primaire energie naar elektrische energie is als volgt te verklaren: −
De steeds verder doorgedreven automatisering doet beroep op elektrische drijfkracht − De vraag naar producten met hoge kwaliteit. Elektriciteit is gemakkelijk te regelen en is daarom de geschikte energiebron voor het produceren van dergelijke producten − De strengere milieuwetgeving: elektrische processen zijn altijd minder vervuilend voor het milieu dan thermische. Men kan stellen dat een gedeelte van de CO2-uitstoot kan verminderd worden door gebruik te maken van elektro-technologieën, zonder gevreesde nadelen te ondervinden voor de exploitatievoorwaarden. In dit onderdeel van het CO2 project wordt: − Een beschrijving van de manier waarop het CO2 verbruik van een proces berekend wordt, − een korte beschrijving gegeven van enkele veel verspreide elektro-technologieën − de vergelijking van het specifiek energieverbruik van enkele metallurgische processen naargelang de keuze van de energie.
Specifiek energieverbruik en CO2-emissies per product in de Belgische industrie Geschreven door G. Liébecq, ECONOTEC Consultants Samenvatting:
Het computerprogramma PROMIX is bestemd om de impact te evalueren van de technologische keuzes inzake elektriciteitsproductie of –verbruik op de CO2-emissies in België. Het bevat onder meer een module «industrie» om het specifieke energieverbruik van meer dan 70 industriële productietypes na te gaan en de eraan verbonden CO2emissies te bepalen.
CO2 en energiedragers
Emissies en energieverbruik van energiedragers Geschreven door R. Torfs, G. Wouters, VITO; W. D'haeseleer, K. U. Leuven; Ph. Mathieu, Université de Liège Samenvatting:
Sub-project 1 "Emissies en energieverbruik van energiedragers" had als doel het ontwikkelen van een methodologie om voor elke significante energiedrager voor België het primaire energieverbruik en de belangrijkste emissies te kunnen bepalen. Het sub-project werd uitgevoerd door een samenwerkingsverband, bestaande uit de onderzoeksgroep van Prof. D’Haeseleer van KULeuven, het team van Prof. Matthieu van de Universiteit van Luik, en onderzoekers van de Vito. Door intense samenwerking zijn de onderzoeksploegen erin geslaagd de informatie van de verschillende onderdelen van de energieketen samen te voegen tot een overzichtelijk geheel, hetgeen de opdrachtgevers en andere besluitvormers in staat moet stellen een inzicht in de globale emissies van energiedragers en in de veroorzakende processen te kunnen verwerven. In dit artikel wordt de gemeenschappelijk gevolgde methodologie besproken en wordt een overzicht gegeven van de bereikte resultaten. Er wordt ook aandacht besteed aan de onzekerheden en de spreiding van de gehanteerde gegevens. Voor de details wordt verwezen naar de artikels van de respectievelijke onderzoeksploegen.
Broeikasgasemissies en energiegebruik voor levering energiedragers vanaf de ontginning tot aan de eindgebruiker
van
Geschreven door R. Torfs, G. Wouters, VITO Samenvatting:
In dit artikel worden het primaire energiegebruik, de CO2- en andere broeikasgasemissies en de verzurende emissies, die verbonden zijn aan het beschikbaar maken van de voor ons land significante energiedragers vanaf de ontginning tot aan de eindgebruiker bepaald. Als eindgebruiker worden zowel de elektriciteitsproducenten als de industriële, tertiaire en residentiële sector beschouwd. De aanvoerketen levert enkel voor de klassieke brandstoffen een significante (2 tot 10 %) bijdrage tot de globale milieubelasting van de energieketen, zowel voor het energieverbruik, emissies van broeikasgassen en van verzurende stoffen. Voor de hernieuwbare energievormen geeft de brandstofaanvoerketen enkel een betekenisvolle bijdrage in de biomassaketen (2 % voor snel rotterende gewassen) en bij de verwerking van rioolwaterzuiveringsslib (50 % voor droging van het slib). De levenscyclusanalyse van de aanvoerketen wordt beperkt tot deze significante energiedragers.
De broeikasgasemissies van de elektriciteitscentrales met fossiele brandstoffen (met inbegrip van de warmtekrachtkoppeling) Geschreven door Ph. Mathieu, Université de Liège Samenvatting:
De CO2-emissies die gepaard gaan met de productie van elektriciteit, worden berekend voor conventionele en geavanceerde centrales met een gecentraliseerde productie, die gas en steenkool verbranden. Een steenkoolcentrale met zuivering van de rookgassen heeft typisch een uitstoot tussen 800 en 1000 g CO2/kWhe naar gelang van haar rendement. Een centrale met stoom- en gasturbine (STEG) zal slechts de helft uitstoten (400 g /kWhe). De bijdrage van de investeringsgoederen (constructie) tot deze emissies is daarbij verwaarloosbaar. Een berekeningsmodel van de emissies in functie van het rendement van de centrale en van de aard van de brandstof (koolstofgehalte, lager calorisch vermogen) wordt voorgesteld in de mate dat zij kunnen worden gebruikt in het Belgische productiepark. We presenteren een toewijzingsmethode van de CO2-emissies aan de elektriciteit en aan de warmte uit warmtekrachtkoppeling gebaseerd op de winst qua brandstof ten opzichte van een afzonderlijke productie en van de warmte-exergie. Door in warmtekrachtkoppeling een gasturbine te gebruiken, worden de emissies verminderd met 14 tot 15 % ten opzichte van de afzonderlijke productie. Daarenboven wordt aangetoond dat, wanneer het vermogen van de gasturbine groter is dan 10 MWe , de emissies die gepaard gaan met de productie van elektriciteit en warmte respectievelijk lager zijn dan die welke voortvloeien uit de afzonderlijke productie van zelfde hoeveelheden elektriciteit en warmte. Onder de 10 MWe benaderen de emissies het uitstootniveau in afzonderlijke productie en kunnen ze zelfs hoger liggen. Bovendien, hoe hoger de warmtekwaliteit, hoe zwakker de reductie. Voor 1 GWe geïnstalleerd in WKK in plaats van in STEG, bedraagt de reductie van de emissies zo'n 4-5 % voor de elektriciteitssector en minder dan 1 % voor het land.
Indirecte broeikasgasemissies van "emissievrije"centrales Geschreven door K. R. Voorspools, E. A. Brouwers, W. D. D'haeseleer, K. U. Leuven Samenvatting:
Zonder bronnen van emissies ten gevolge van directe verbranding worden andere bronnen dominant bij zogeheten "emissievrije" centrales. In deze studie worden de indirecte broeikasgasemissies ten gevolge van de constructie, het onderhoud en de afbraak van nucleaire centrales, windturbineparken, fotovoltaische systemen, waterkrachtcentrales en centrales met biomassa in kaart gebracht met behulp van twee verschillende types van levenscyclus analyse. De procesketen analyse verdeelt investeringsgoederen in zijn materiële componenten (in ton materiaal) en ontrafelt het volledige productieproces van elk materieel product. De gebruikte energie, evenals de hoeveelheid uitgestoten broeikasgassen, verbonden aan de bouw van elke centrale wordt verkregen door integratie over alle stappen in elk productieproces en alle materialen gebruikt in de beschouwde centrale. De input/output analyse deelt investeringsgoederen op in de economische sectoren die aangesproken worden in de verwezenlijking ervan. Alle economische sectoren zijn verantwoordelijk voor een hoeveelheid energiegebruik en broeikasgasemissies. Resultaten worden verkregen door een gedetailleerde studie van elk van de betrokken sectoren en de inpassing ervan in de verwezenlijking van de centrale. Deze technieken kunnen gebruikt worden voor de constructiefase, het onderhoud en de afbraak van de centrales. Voor de onderzochte centrales leidt de concrete invulling (dus enkel voor de investeringsgoederen van die centrales) van de twee technieken tot volgende orden van grootte: nucleair: 40kJprim/kWhel, 3gCO2/kWhel; windkust: 120kJprim/kWhel, 9gCO2/kWhel; windbinnenland: 350kJprim/kWhel, 25gCO2/kWhel; fotovoltaisch1996: 3000kJprim/kWhel, 130gCO2/kWhel; fotovoltaisch2005: 1500kJprim/kWhel, 60gCO2/kWhel; pompcentrales: 110kJprim/kWhel, 8gCO2/kWhel; micro waterkrachtcentrales: 200kJprim/kWhel, 15gCO2/kWhel; houtvergassing: 260kJprim/kWhel, 15gCO2/kWhel; coverbranding slib: 40kJprim/kWhel, 3gCO2/kWhel.
Productiemix en afnamediagrammen
De invloed van de ogenblikkelijke energiemix elektriciteitsproductie op de overeenkomstige emissies
voor
Geschreven door K. Voorspools, S. Keijers, W. D'haeseleer, K. U. Leuven Samenvatting:
Alvorens een energetische of ecologische maatregel te treffen is het nuttig en aan te raden vooraf de impact ervan af te schatten. Alhoewel voor verschillende gevallen dikwijls vuistregels gebruikt worden, is het aan te raden een eenduidige methodologie te volgen. In voorliggend artikel wordt een methodologie en een concreet simulatiemodel besproken waarmee scenario's rond de vraag- en aanbodszijde van elektriciteitsproductie kwalitatief en kwantitatief kunnen geëvalueerd worden. Dit model is nodig omdat a-priori lineaire schattingen niet altijd geldig zijn. Resultaten van elektrische maatregelen hangen sterk af van het elektrisch systeem en de dynamische werking ervan. Om elektriciteit te leveren, verandert de samenstelling van het aangesproken gedeelte van het centralepark met variaties in de vraag naar elektriciteit. Deze ogenblikkelijke productiemix is bepalend voor de ogenblikkelijke emissies en het ogenblikkelijk energiegebruik. Wat deze ogenblikkelijke en geïntegreerde productiemix precies is hangt in eerste instantie af van de opstartvolgorde van de centrales die op haar beurt bepaald wordt door het gekozen opstartcriterium (bv. minimale kost). Daarnaast zijn er nog andere voorwaarden waaraan het model moet voldoen om de werking van het centralepark accuraat in kaart te brengen, zoals de werking van pompcentrales, de onzekerheid rond revisieplanning, het unit-commitment probleem, betrouwbaarheid van centrales, gascontracten, enzovoort. Indien evolutieve scenario's worden uitgewerkt moet niet alleen de verandering van de vraag, maar tevens de variatie van het centralepark beschouwd worden. Zo kunnen uitdienstnames van oudere centrales en indienstname van nieuwe eenheden (enerzijds ter vervanging van de uitdienstgenomen eenheden en anderzijds om aan de stijging van de vraag te voldoen) de evolutie van het energiegebruik en de broeikasgasemissies zeer sterk beïnvloeden.
Externaliteiten - Externe kosten verbonden aan het energiegebruik: voorstelling van de 3 studies -
Externe kosten van elektriciteitsproductie Geschreven door L. De Nocker, R. Torfs, G. Wouters, VITO Samenvatting:
In dit artikel worden de externe kosten of schade aan mens en milieu van elektriciteitsproductie besproken. De berekening van de externe kosten is gebaseerd op de methodologie van het Europees ExternE project, en verder aangevuld in het kader van het CO2 project van de Belgische elektriciteitsproducenten (Vito, 1999b) We onderscheiden hierbij 3 energiedragers (kolen, aardgas en splijtstof) en een representatieve set van actuele en toekomstige (2005) centrales. Voor de hele brandstofcyclus worden de impacts op werknemers, volksgezondheid, gebouwen, landbouw en ecosystemen besproken en worden zij onderling vergeleken.
Evaluatie van de externe kosten verbonden aan de verwarming van de woningen in België Geschreven door A. Fierens, V. Landrain, Ch. Ferdinand, W. Hecq, CEESE-ULB Samenvatting:
Het CEESE – ULB heeft de methodologie van het Europese project ExternE (External costs of Energy) aangepast en ontwikkeld om een evaluatie te maken van de externe kosten verbonden aan het gebruik van verwarming in de woningen in België in 1995 en 2005. De drie belangrijkste brandstoffen: stookolie, aardgas en steenkool, werden bestudeerd. De onderzochte impacttypes zijn: de opwarming van de aarde, de aantasting van de gezondheid, de ongevallen en de schade aan de gebouwen. Deze effecten, uitgedrukt in monetaire termen, leiden tot kosten die niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de brandstofprijzen. Uit de resultaten blijkt dat de gemiddelde externe kosten, uitgedrukt in BEF/kWh verbruikt in 1995 en 2005, het hoogst zijn voor steenkool, waarvan de verbranding ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid. Gelukkig wordt deze brandstof steeds minder gebruikt voor de verwarming van de woningen in ons land. De externe kosten voor aardgas en stookolie zijn heel wat lager dan die van steenkool. De externe kosten van stookolie zijn echter nog 2 maal zo hoog als die van aardgas. Omgerekend tot een percentage van de brandstofprijs, stelt men vast dat de externe kosten hoog zijn voor alle brandstoffen. Voor stookolie lopen ze op tot meer dan 200%, terwijl ze ongeveer 60% van de prijs van het aardgas vertegenwoordigen. Van de bestudeerde impacttypes verklaart de impact «broeikaseffect» alleen meer dan 50% van de externe kosten toe te schrijven aan aardgas zowel in 1995 als in 2005, terwijl deze impact voor stookolie stijgt van ongeveer 30% in 1995 tot meer dan 50% in 2005. In het algemeen neemt de impact in de vorm van broeikaseffect voor alle brandstoffen toe met de tijd. Om de evolutie van deze impact in te perken, zou men alle maatregelen moeten aanmoedigen die gericht zijn op een reductie van het gebruik van die fossiele brandstoffen die het meest koolstofdioxide voortbrengen (doorberekenen van de externe kosten, overstappen op andere brandstof, rationeel energiegebruik, enz.).
Externe kosten van de brandstofschaarste Geschreven door F. Nemry, Institut Wallon Samenvatting:
In het kader van het subproject 4 «Externe kosten» van het CO2-programma van Electrabel-SPE, kreeg het Institut Wallon de opdracht een nieuwe methodologie voor te stellen om de externe kosten verbonden aan de schaarste van de niet-hernieuwbare brandstoffen te waarderen en die kosten te berekenen. In het programma ExternE van het DGXII van de Europese Commissie werden de externe kosten van de brandstofschaarste niet in aanmerking genomen. Nochtans worden alle natuurlijke rijkdommen die vandaag worden opgebruikt, ontzegd aan de toekomstige generaties. Er is dus reden om in de prijzen van de brandstoffen een factor in te calculeren die representatief is voor het niveau van die schaarste. In een eerste fase hebben wij de fysische schaarste van de brandstoffen geëvalueerd en de intensiteitsgraad, met name op basis van de CO2-emissies die de vraag naar energie op wereldniveau meebrengt. Vervolgens hebben wij een methodologie voorgesteld om een orde van grootte van de externe kosten van de brandstofschaarste te bepalen.