Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Energiesector
1. Context en belangrijkste actoren
opzichte van de inkomsten van het eerste jaar, met toepassing van regels voor de evolutie van de inkomsten van de volgende jaren. De bekomen inkomsten worden gedeeld door het aantal getransporteerde eenheden om eenheidstarieven te verkrijgen die over de hele periode constant zijn, tenzij zich uitzonderlijke situaties voordoen. Tussen de DNB’s geeft dit echter verschillen op het vlak van tarifering. Die zijn vooral te verklaren door topografische factoren, de bevolkingsdichtheid, de omvang van de sociale openbaredienstverplichtingen (ODV’s) en het al of niet aanrekenen van de heffing voor het gebruik van de gemeentewegen. Voor de drie gewesten van het land gaan de sociale ODV’s voortdurend in stijgende lijn en eisen ze een steeds groter deel van de budgetten van de DNB’s op. Andere mechanismen, zoals de overdracht van de saldi van de vorige jaren in de vorm van bonus-malus, kunnen eveneens de tarieven van de betrokken periode beïnvloeden.
Een aantal opvallende feiten op het vlak van energie1 waren belangrijk in 2010. Op Europees niveau trad op 3 september 2009 het • derde pakket energiewetten in werking voor de binnenlandse gas- en elektriciteitsmarkt, dat op 25 juni 2009 door de Europese Raad werd aanvaard. Die wetteksten (twee richtlijnen en drie verordeningen) hebben tot doel een regelgevend kader te creëren om de gas- en elektriciteitsmarkt volledig open te stellen en beter op elkaar af te stemmen. Dit pakket beoogt vooral een scheiding van het vermogen tussen de productie-, leverings- en transportactiviteit. De Europese Commissie heeft in het kader van haar communicatiebeleid een document “Energie-infrastructuur” uitgewerkt waarin de prioriteiten voor 2020 en later zijn vastgelegd. Dit document bevat eveneens een richtschema voor een geïntegreerd energienet. Bovendien vereist de toepassing van het politieke en juridische kader ter bevordering van hernieuwbare energie dat er initiatieven worden genomen, vooral op het vlak van de netinfrastructuur en de aanwending van tools, zoals slimme meters en netten.
In het Vlaams Gewest bestaat er een akkoord van de • Vlaamse regering voor de periode 2009-2014 over de prioriteiten op het vlak van energie. Naast het energiedecreet van 8 mei 2009 werden de verschillende besluiten op het vlak van energie, de sociale ODV’s inbegrepen, in de loop van 2010 in één enkel energiedecreet gebundeld. Het ging in totaal om 7 decreten en 24 besluiten. Het energiedecreet en -besluit traden op 1 januari 2011 in werking, met uitzondering van enkele bepalingen. In het kader van de ODV’s werden een aantal concrete krachtlijnen uitgewerkt, zoals het aansluiten van budgetmeters om de schuldenlast te beperken, het rationele energieverbruik, de specifieke initiatieven met groene elektriciteit, de installaties voor kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, het toekennen van waarborgen voor de leningen in het kader van het fonds voor de vermindering van de globale energiekosten en de realisatie van gesloten netten in industriële vestigingen. Bovendien is het oprichten van het platform SmartGrids Flanders in het kader van het plan “Vlaanderen in Actie” bedoeld om het beheer van slimme netten en systemen van slimme meters op elkaar af te stemmen.
Op federaal niveau moesten de bepalingen van het • derde pakket wetten uiterlijk 3 maart 2011 in nationale wetten zijn omgezet. België diende bij de Europese Commissie zijn actieplan in met het oog op de ontwikkeling van hernieuwbare energie tegen 2020. De CREG heeft gevraagd een duidelijk onderscheid te maken tussen de activiteiten die in België gereguleerd zijn en welke niet of enkel in het buitenland. De bedoeling hiervan is een impact te vermijden op de tarieven voor de verrichtingen buiten het gereguleerde kader. Sinds 2008 en 2009 werd respectievelijk voor de transportnetbeheerders (TNB’s) en de distributienetbeheerders (DNB’s) een methode ingevoerd die gebaseerd is op een meerjarentarifering. Het is een normatieve methode van het type “secured revenu”. Ze garandeert de TNB’s en DNB’s gedurende een hele periode inkomsten2 die toereikend zijn om hun opdrachten uit te voeren en een billijke marge als vergoeding voor het kapitaal dat in hun net wordt geïnvesteerd. Daarbij worden de totale inkomsten voor de periode berekend ten
1
2
CREG – Jaarverslag 2010; INTER-REGIES – Jaarverslag 2010; Intermixt – Jaarverslag 2010. De inkomsten bestaan uit directe kosten die door de TNB’s en DNB’s rechtstreeks kunnen worden beheerd en uit niet-beheerbare kosten die bij koninklijk besluit worden bepaald.
11
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Waals Gewest hecht de regionale beleidsverkla• Inringhet2009-2014 veel aandacht aan energiebesparing en de ontwikkeling van gedecentraliseerde productie. In 2010 werden een aantal initiatieven genomen, zoals het zoeken naar een mechanisme van progressieve tarifering in de woningsector, het herzien van de quota voor groene certificaten, het opstarten van een denkoefening over de ontwikkeling van duurzame en slimme elektriciteitsnetten, dat zowel een aspect “meting” omvat als een aspect “netten”. Daarnaast werden allerlei initiatieven genomen met betrekking tot de sociale aspecten die verband houden met de energiekosten, met name de mogelijkheid om het statuut van beschermde klant uit te breiden, en een evaluatie van de reeds genomen sociale maatregelen. Krachtens een eind 2010 gewijzigd besluit werden de gemeenten vrijgesteld van de betaling van de vergoeding voor het gebruik van de gemeentewegen en werd er voor deze heffing een indexering vastgelegd. Het gasdecreet, dat eind 2009 werd gewijzigd, bepaalt dat de DNB aan de gemeenten, provincies en het gewest een heffing moet betalen voor het gebruik van het openbaar domein door het gasnet. Het besluit van 10 juli 2010 schrijft voor dat die maatregel met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 moet worden uitgevoerd. Deze heffing wordt in de loop van het jaar N+1 aan de leveranciers gefactureerd. in 2010 onderging de Belgische energiemarkt • Ook wijzigingen. Zo verkocht GDF Suez zijn participatie van 12,5 % in het kapitaal van Elia aan Publi-T, dat op die manier zijn belang in Elia tot 45,37 % kon optrekken. Bovendien werd Elia een internationale speler via deelneming in de acquisitie van Vattenfall Europe, het Duitse transportnet 50Hertz. Dat gebeurde door een kapitaalverhoging van 300 miljoen EUR, waarop Publi-T als aandeelhouder heeft ingeschreven. In de gassector verhoogde de Publigaz-holding zijn belang in Fluxys tot 90 % door de aankoop van 38,5 % van de aandelen die tot dan toe in handen van GDF Suez waren. Naast zijn activiteiten in de stookoliedistributie werd Octa+ elektriciteits- en gasleverancier. De intercommunale ALG werd overgenomen door Tecteo. De haven van Antwerpen verkocht haar elektriciteitsnet aan IVEG (Infrax). In de loop van 2010 werd tussen Electrabel en de intercommunale Interfin een overeenkomst gesloten over de financiering van Sibelga via een kapitaalverlaging (belichaamd door A-aandelen) en een grotere investering van Interfin via inschrijving op E-aandelen. In 2010 werd gestart met een optimalisering3 van de kapitaalstructuur van de gemengde DNB’s in Vlaanderen met het oog op een bijsturing van het evenwicht tussen de publieke sector en de privéaandeelhouder, met dien 12
verstande dat het belang van deze laatste geleidelijk zal afnemen. Dit bijsturen van het evenwicht veronderstelt enerzijds een geleidelijke verhoging van het gereguleerde actief (RAB) voor de publieke sector tijdens de komende jaren en anderzijds een verhoogd rendement voor de publieke aandeelhouders. economische crisis en de weerslag ervan op de • De grondstoffenmarkten hadden een doorslaggevende invloed op de schommelingen van de elektriciteitsprijzen. Na een sterke stijging van de elektriciteitsprijzen in 2008 en een gevoelige daling in 2009, gingen ze in 2010, voor alle klanten samen, weer de hoogte in. Die stijging was vooral toe te schrijven aan de evolutie van de prijsindexen van de leveranciers. Anderzijds is de eenheidsprijs voor het gratis kilowattuur gedaald, wat een minder belangrijke verlaging is voor de Vlaamse klanten. Dat de bijdrage voor hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling gestegen is, is toe te schrijven aan het feit dat er meer certificaten werden afgeleverd. De federale bijdrage4, ten slotte, is met 1,6 EUR per megawattuur toegenomen. Net als de elektriciteitsprijzen zijn de gasprijzen in 2009 sterk gedaald na de forse stijging in 2008. In een context van economische crisis was er op de internationale markten een overaanbod aan aardgas als gevolg van de ontdekking van schaliegas en de overcapaciteit van autogas (lpg). Ook in 2010 steeg de prijs van aardgas, maar het peil van 2008 werd niet meer bereikt. In 2009-2010 werden de aardgasprijzen losgekoppeld van de olieprijzen. De stijging tussen 2009 en 2010 zou in de eerste plaats te verklaren zijn door de evolutie van de prijs van de leveranciers, die echter van leverancier tot leverancier verschilt. Die stijging werd evenwel gedeeltelijk gecompenseerd door de verlaging van de tarieven van het transportnet en de daling van de afgenomen hoeveelheden. Het tarief van het transportnet lag 15 % lager ten opzichte van 2009. De heffingen “federale bijdrage” en “toeslag beschermde klanten” daalden lichtjes met 0,06 EUR per megawattuur.
2. Kader van de financiële analyse De analyse neemt de actoren op waarvoor de gereglementeerde tarieven van de energiemarkt gelden, namelijk de transportnetbeheerders (TNB’s) en de distributienet beheerders (DNB’s), en die door de regulatoren zijn erkend, 3
4
Deze bijsturing bestaat uit een verlaging van het kapitaal van de intercommunale zodat de verhouding 70/30 tussen de publieke sector en de privéaandeelhouder ongewijzigd blijft, gevolgd door een kapitaalverhoging via een nieuwe investering van hun belang in het verlaagde kapitaal. De federale bijdrage is een toeslag die wordt aangerekend op de verbruikte hoeveelheden elektriciteit en aardgas. Ze dient om de door de CREG beheerde fondsen te stijven, die 417,8 miljoen EUR beliepen in het boekjaar 2010.
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Tabel 1 – Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren voor de sectoren energie en energiefinanciering – 2010 Energiefinanciering
Energie Type onderneming Aantal
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Federaal Totaal
Balanstotaal (in miljoen EUR)
Aandeel (%)
Aandeel van de intercommunales (%)
Aantal
Balanstotaal (in miljoen EUR)
Aandeel (%)
18,3 %
Zuivere intercommunales
5
2 449
9,7 %
14,3 %
6
571
Gemengde intercommunales
9
8 065
31,9 %
47,0 %
-
-
-
Gemeentebedrijven
2
26
0,1 %
-
-
-
52,1 %
Zuivere intercommunales
4
1 694
6,7 %
9,9 %
9
1 621
Gemengde intercommunales
8
3 600
14,3 %
21,0 %
-
-
-
Gemeentebedrijven
1
65
0,3 %
-
-
-
-
Zuivere intercommunales
0
0
-
-
-
-
29,6 %
Gemengde intercommunales
1
1 367
5,4 %
8,0 %
3
920
Andere sleutelactoren in de sector
4
7 991
31,6 %
-
-
-
-
34
25 257
100,0 %
-
18
3 112
100,0 %
ongeacht hun rechtsvorm. Het gaat om lokale overheidsbedrijven die actief zijn in de elektriciteits- en gasdistributie, namelijk de intercommunales en de gemeentebedrijven, plus enkele privéondernemingen die sleutelactoren van de sector zijn en deel uitmaken van de gereguleerde markt. Er zijn 34 spelers op de Belgische energiemarkt (tabel 1), verdeeld over 27 DNB-intercommunales, waarvan 14 in Vlaanderen, 12 in Wallonië en 1 in Brussel. Er zijn 3 gemeentebedrijven, waarvan 2 in Vlaanderen en 1 in Wallonië. De sector telt 4 sleutelactoren, waaronder 3 TNB’s en 1 DNB. Naast de lokale overheidsbedrijven voor energie zijn er 18 intercommunales actief op het terrein van de energiefinanciering. Ze hebben participaties in de ondernemingen die verbonden zijn met de energiesector: er zijn er 6 in Vlaanderen, 9 in Wallonië en 3 in Brussel.
3. Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren van de energiesector 3.1. De lokale overheidsbedrijven die het energietransport/distributienetwerk beheren Balans De totale activa van de energiesector vertegenwoordigen voor het boekjaar 2010 een bedrag van 25,3 miljard EUR, waarvan 68 % voor de intercommunales, 31,6 % voor de sleutelactoren en 0,4 % voor de autonome gemeentebedrijven. Bij de intercommunales hebben de gemengde intercommunales een meerderheidsaandeel van 75,9 % in het balanstotaal, tegenover 24,1 % voor de zuivere intercommunales. De Vlaamse intercommunales vertegen-
woordigen 61,2 % van het balanstotaal, tegenover 30,8 % voor de Waalse en 8 % voor de Brusselse. In 2010 werkten bij de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren voor energie 3 128 VTE’s. Daarbij komen nog 7 223 VTE’s die in de operationele dochterondernemingen van de sector actief zijn. De vrijmaking van de energiemarkt heeft immers de rol van de lokale overheidsbedrijven van de energiesector beperkt tot die van DNB. Om de exploitatie en het onderhoud van de netwerken te garanderen, hebben de DNB’s bepaalde activiteiten toevertrouwd aan gemeenschappelijke operationele entiteiten, die volle dochterondernemingen van de DNB’s zijn. In Vlaanderen werden twee vennootschappen opgericht, namelijk InfraX (vandaag Infrax West), dat op 7 juli 2006 werd opgericht en de zuivere intercommunales omvat, en Eandis, dat op 30 maart 2006 in het leven werd geroepen en uit de gemengde intercommunales bestaat. In Brussel werd Brussels Network Operations (BNO) opgericht met aandelen die toebehoorden aan de DNB en aan een financieringsintercommunale. In Wallonië overkoepelt ORES, opgericht op 6 februari 2009, de gemengde energie-intercommunales, terwijl de zuivere intercommunales geen operationele dochteronderneming hebben opgericht. Sinds 2009 is Indexis bovendien een technische dochteronderneming van Eandis (70 %) en Ores (30 %). Aan de actiefzijde vertegenwoordigen de vaste activa gemiddeld 83 % van het balanstotaal van de sector voor het boekjaar 2010 (tabel 2). In de energiesector overwegen de materiële vaste activa met 65,7 % van het balanstotaal. Dat is de waarde van de distributienetten voor energie die deze intercommunales bezitten. Voor de overige actoren (sleutelactoren en gemeentebedrijven) beloopt het aandeel van de materiële activa slechts 30,8 %. Dat heeft te maken met de specifieke deelnemingsstructuur van de TNB voor elektriciteit, 13
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Tabel 2 – Structuur van de voornaamste balansrubrieken van de energie-intercommunales en andere actoren (in % van het balanstotaal) – 2010 Vlaanderen Zuivere intercom.
Wallonië
Gemengde intercom.
Brussel
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Andere spelers
Totaal
Activa Vaste activa
87,1 %
86,2 %
74,5 %
85,4 %
78,2 %
80,1 %
83,0 %
Materiële activa
76,7 %
85,7 %
70,4 %
85,2 %
77,9 %
30,8 %
65,7 %
Financiële activa
10,1 %
0,2 %
3,6 %
0,3 %
0,3 %
46,8 %
16,3 %
Vlottende activa
12,9 %
13,8 %
25,5 %
14,6 %
21,8 %
19,9 %
17,0 %
5,6 %
4,6 %
8,6 %
5,6 %
9,5 %
16,8 %
9,3 %
Eigen vermogen
71,3 %
50,1 %
79,7 %
48,9 %
66,7 %
40,5 %
51,8 %
Reserves
24,4 %
4,9 %
35,7 %
6,6 %
6,7 %
6,7 %
9,8 %
3,7 %
0,4 %
1,3 %
0,5 %
8,3 %
3,0 %
2,1 %
24,9 %
49,5 %
19,0 %
50,6 %
24,9 %
56,5 %
46,1 %
KT-vorderingen, geldbeleggingen en liquide middelen Passiva
Voorzieningen en uitgestelde belastingen Schulden Schulden op meer dan één jaar Totaal
10,9 %
39,2 %
9,4 %
40,2 %
9,5 %
43,2 %
34,3 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
waarvan een belangrijk deel van de vaste activa gerealiseerd wordt via financiële deelnemingen in dochter ondernemingen, wat bevestigd wordt door het relatief grote aandeel van de financiële vaste activa. De financiële vaste activa vertegenwoordigen gemiddeld 16,3 % van de totale activa van de sector. Verhoudingsgewijs zijn ze belangrijker in het segment van de zuivere intercommunales in Vlaanderen en Wallonië, omdat sommige ervan belangen hebben in andere vennootschappen van de energiesector (bijvoorbeeld Publi-T). De vlottende activa bedragen 17 % van de totale activa voor de geanalyseerde ondernemingen van de energiesector, die zich op een hoog peil bevinden in Wallonië en Brussel, wat nog gedeeltelijk een gevolg is van de volledige vrijmaking van de energiemarkt, handelsvorderingen op vroegere gebonden afnemers en het feit dat facturen soms met enige vertraging worden vereffend. De TNB’s/DNB’s voor energie hebben verhoudingsgewijs een vrij hoog eigen vermogen binnen de totale passiva (gemiddeld 51,8 % voor het boekjaar 2010, tegenover 52,7 % voor het vorige boekjaar). Het aandeel van het eigen vermogen in de totale passiva is het grootst voor de zuivere intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië. Ten opzichte van de gemengde intercommunales zouden de verschillende verhoudingen van het eigen vermogen kunnen worden verklaard doordat het dividendbeleid en het reserveren meer uitgesproken zijn bij de zuivere financieringsintercommunales die aan de DNB zijn gelinkt. De herstructurering van het kapitaal (cf. supra, punt 1) die in 2010 in de gemengde intercommunales in Vlaanderen 14
en Brussel werd doorgevoerd, heeft een vrij geringe impact op het aandeel van dit kapitaal in het balanstotaal. Het aandeel van de voorzieningen en uitgestelde belastingen ligt laag voor het boekjaar 2010, namelijk 2,1 % van de totale passiva. De verhouding van de schulden tot het balanstotaal bedraagt iets minder dan de helft van de passiva (46,1 %), dus ongeveer hetzelfde peil als vorig boekjaar (45,5 %). Resultaat van het boekjaar Het resultaat van het boekjaar 2010 na belastingen beloopt 948 miljoen EUR (tabel 3a). Het aandeel van de intercommunales bedraagt 587 miljoen EUR, d.i. 61,9 % van het resultaat van de hele sector. De Vlaamse intercommunales leveren een bijdrage van 37,9 % aan het resultaat, tegenover 17,9 % voor de Waalse en 6,1 % voor de Brusselse. Uit een analyse van de componenten van het resultaat blijkt dat het bedrijfsresultaat gemiddeld verreweg het sterkst bijdraagt in het resultaat van het boekjaar (121,5 %). 2010 was het jaar dat volgt op de volledige vrijmaking voor alle segmenten, zodat het bedrijfsresultaat het bedrag van de geraamde billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal weerspiegelt. Omdat de tarieven 2010 tijdens het eerste deel van het boekjaar niet konden worden toegepast, werd de winstderving van de DNB’s voor het boekjaar 2010 aan de actiefzijde bijgestuurd. Het aandeel van het bedrijfsresultaat is het grootst voor het segment van de gemengde intercommunales in Vlaanderen (+ 149,3 %), gevolgd door dat van de gemengde intercommunales in Wallonië (+144,9 %). Het financieel resultaat vertoont een tekort van 264 miljoen EUR, dat in
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Tabel 3a – Structuur van het resultaat van de energiesector per segment – 2010 Vlaanderen
Bedrijfsresultaat Financieel resultaat Uitzonderlijk resultaat Belastingen
Resultaat van het boekjaar (in miljoen EUR)
Brussel
Wallonië
Andere spelers
Totaal
125,5 %
99,6 %
121,5 %
-7,1 %
-22,4 %
-27,8 %
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
114,5 %
149,3 %
81,1 %
144,9 %
-0,2 %
-47,5 %
3,5 %
-43,2 %
-14,3 %
-0,1 %
15,5 %
0,0 %
-11,3 %
46,6 %
16,5 %
0,0 %
-1,7 %
-0,1 %
-1,8 %
-7,0 %
-23,6 %
-10,2 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
90
269
48
122
58
361
948
mindering moet worden gebracht op het bedrijfsresultaat (-27,8 %). Het vloeit vooral voort uit de stijging van de lasten in verband met de financiële schuld van de intercommunales als gevolg van de investeringen van de sector. Het uitzonderlijk resultaat komt bij het bedrijfsresultaat met een aandeel van gemiddeld 16,5 % voor de energiesector. Het negatieve uitzonderlijk resultaat is evenwel het grootst voor de zuivere intercommunales in Vlaanderen, wat door de aanzienlijke kosten voor pensioenbijdragen zou kunnen worden verklaard. Tabel 3b geeft een uitsplitsing van het bedrijfsresultaat van de energiesector per segment, met een positieve brutomarge van 2,4 miljard EUR voor het boekjaar 2010. Het bedrag van de bezoldigingen van 342 miljoen EUR houdt verband met het aantal VTE’s die actief zijn in de intercommunales, de gemeentebedrijven en de sleutelactoren, met uitzondering van de VTE’s van de operationele dochterondernemingen, die niet in deze bedragen zijn opgenomen. De afschrijvingen belopen 653 miljoen EUR en zijn vooral in de gemengde intercommunales te situ-
eren, met 267 miljoen EUR in Vlaanderen, 113 miljoen EUR in Wallonië en 40 miljoen EUR in Brussel. Het verschil tussen de aanvankelijke Regulatory Asset Base (RAB of waarde van het net) en de boekwaarde van de materiële vaste activa wordt geneutraliseerd in de rubriek afschrijvingen ten belope van 2 % per jaar op basis van het Koninklijk Besluit van 2 september 2008. Het resultaat van de energie-intercommunales is voortdurend blijven dalen tussen 2003 en 2007. Voor het boekjaar 2007 bedroeg de daling van het resultaat 29,2 %. Het boekjaar 2008 vormt een breuk met de vorige boekjaren en vertoont een nettogroei van het resultaat met 25,3 % als gevolg van uitzonderlijke verrichtingen. Over het boekjaar 2009 liep het resultaat dan weer terug, en het daalde verder tijdens het boekjaar 2010 (grafiek 1). Die daling geldt vooral voor Wallonië, waar de vrijmaking van de sector blijft nawerken. De laatste twee boekjaren blijven de gemengde intercommunales, zowel de Vlaamse als de Waalse, sterk doorwegen in de cijfers.
Tabel 3b – Componenten van het bedrijfsresultaat van de energiesector per segment (in miljoen EUR) – 2010 Vlaanderen Zuivere intercom.
Brussel
Wallonië
Gemengde intercom.
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Sleutelactoren
Gemeentebedrijven
Totaal
Bedrijfsopbrengsten
614
2 019
259
937
382
1 464
16
5 692
> Omzet
560
1 927
214
914
313
1 365
10
5 304
> Andere bedrijfsopbrengsten
-54
-91
-45
-23
-69
-106
-394
-782
Aankoop handelsgoederen en diverse diensten
-274
-1 283
-99
-615
-241
-818
-9
-3 339
340
735
160
322
141
647
8
2 352
-120
-2
-67
0
0
-150
-3
-342
Afschrijvingen en waardeverminderingen
-71
-267
-40
-113
-40
-121
-2
-653
Waardeverminderingen en voorzieningen voor risico’s en kosten
-46
-15
-6
-24
-18
-4
-4
-118
Brutomarge Bezoldigingen
Andere bedrijfskosten Bedrijfsresultaat Relatief aandeel (in %) in het totale resultaat van de sector
0
-51
-8
-9
-10
-10
0
-88
104
401
39
176
73
362
-2
1 152
9,0 %
34,8 %
3,4 %
15,3 %
6,3 %
31,4 %
-0,2 %
100,0 %
15
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Grafiek 1 – Evolutie en verdeling van het resultaat van het boekjaar voor de energie-intercommunales (in miljoen EUR) – 2001-2010
1 800 1 600 134
134
200
187
112
93
1 400 1 200
187
1 000
107
800 600
835
1 006 697
400 200
180
149
130
171
173
146 375
290
0 2001
155
146
72
2002
2003
2004
Vlaanderen zuivere
Vlaanderen gemengde
165 167
182 2005 Wallonië zuivere
Financiële ratio’s Dankzij de gemiddelde financiële ratio’s voor het boekjaar 2010 van de ondernemingen uit de energiesector hebben we een beeld van de thesaurie (liquiditeit), het terug betalingsvermogen (solvabiliteit) en de prestatie (rentabiliteit) van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren (tabel 4). De liquiditeitsratio’s in de ruime zin (current ratio) vertonen gemiddeld resultaten boven 1 voor het boekjaar 2010, met uitzondering van de zuivere intercommunales in Vlaanderen. De restrictievere ratio van de acid test is gemiddeld echter kleiner dan 1 en blijft er enkel boven voor de gemeentebedrijven en de sleutelactoren. Ten
57 178 47
43 192
58
150
103 148 21
267
178
63
83
131
81
90
2006
2007
2008
2009
2010
212
Over het boekjaar 2010 stijgt het resultaat van de zuivere intercommunales voor Vlaanderen met 12,2 % ten opzichte van het vorige boekjaar, terwijl het resultaat van de gemengde intercommunales tussen 2009 en 2010 vrijwel stabiel bleef. Voor Wallonië daalde het resultaat met 34,4 % bij de zuivere intercommunales en met 36,5 % bij de gemengde intercommunales. De trend is omgekeerd voor Brussel, waar het resultaat een forse groei van 34,4 % vertoont. In de toegepaste methode moeten de behoeften voor energie, de investeringen en de daarmee gepaard gaande werkingskosten één jaar vooraf worden ingeschreven (exante) en zijn ze bepalend voor de tarieven die in de loop van het jaar moeten worden toegepast. De CREG doet een controle ex-post na afsluiting van het boekjaar, met een boekhoudkundige verrekening van de verschillen. Die controle ex-post kan dus het verwachte resultaat positief of negatief beïnvloeden.
16
107
Wallonië gemengde
255
73 268
122 48 269
Brussel gemengde
opzichte van het vorige boekjaar is de liquiditeitssituatie ietwat verslechterd. In Vlaanderen vertonen de ratio’s van de zuivere en de gemengde intercommunales de zwakste liquiditeit voor de acid test. Dit betekent dat de kortlopende schuld groter is dan de som van de vorderingen op ten hoogste één jaar, de beleggingen en de thesaurie, wat erop wijst dat er gemiddeld een thesauriebehoefte bestaat. Achter het gemiddelde van elk segment kunnen echter individuele situaties schuilgaan die sterk verschillen van de ene intercommunale tot de andere. De liquiditeitsratio’s (acid test) voor Wallonië liggen eveneens onder 1 voor het boekjaar 2010, zowel voor de zuivere als de gemengde intercommunales. Ten opzichte van het vorige boekjaar zijn de ratio’s kleiner en ze weerspiegelen de inkrimping van de vorderingen op korte termijn na de volledige vrijmaking van de sector in 2007. De situatie van de ratio’s voor Brussel vertoont gelijkenissen met de trend die voor Wallonië werd vastgesteld en kan op dezelfde manier worden verklaard. De gemeentebedrijven hebben hoge liquiditeitsratio’s voor het boekjaar 2010 en blijven stabiel in vergelijking met het vorige boekjaar. De liquiditeitsratio’s van de sleutelactoren van de sector, ten slotte, tonen een aanzienlijke thesaurie. De gemiddelde solvabiliteitsratio’s, die een beeld op langere termijn geven van de onderneming, laten voor 2010 een globaal positieve situatie van de sector zien, met evenwel verschillen afhankelijk van het soort ratio en het geanalyseerde segment. De ratio van de financiële onafhankelijkheid komt voor alle segmenten boven 50 % uit, behalve voor het segment van de sleutelactoren en dat van de gemengde intercommu-
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Tabel 4 – Ratio’s van de energiesector per segment – 2009-2010 Vlaanderen
Wallonië
Brussel Gemeentebedrijven
Sleutelactoren
Energiesector
1,4
2,1
1,4
1,3
0,6
0,7
1,6
1,8
0,9
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Current ratio
0,7
1,3
1,4
1,4
Acid test
0,5
0,5
0,9
Boekjaar 2010 Liquiditeit
Solvabiliteit Financiële onafhankelijkheid
71,3 %
50,1 %
79,7 %
48,9 %
66,7 %
73,6 %
40,1 %
51,8 %
Langetermijnschuldratio
20,6 %
79,1 %
13,5 %
83,4 %
26,7 %
18,0 %
116,2 %
70,2 %
Zelffinancieringsgraad
24,5 %
6,2 %
38,5 %
6,7 %
6,7 %
31,9 %
7,2 %
10,6 %
Cashflow/vreemd vermogen
29,4 %
13,7 %
27,4 %
14,0 %
25,5 %
34,3 %
10,1 %
14,1 %
Rentabiliteit van het eigen vermogen
5,2 %
6,6 %
3,5 %
6,9 %
6,4 %
3,5 %
11,2 %
7,2 %
Rentabiliteit van het actief
3,7 %
3,3 %
2,8 %
3,4 %
4,2 %
2,6 %
4,5 %
3,8 %
Operationele rentabiliteit
16,9 %
19,9 %
15,0 %
18,8 %
19,0 %
-11,8 %
24,7 %
20,2 %
Netto operationele rentabiliteit
91,2 %
95,5 %
82,7 %
97,5 %
82,0 %
63,6 %
93,2 %
93,2 %
Current ratio
0,6
1,2
1,2
1,9
1,6
1,7
1,7
1,4
Acid test
0,6
0,4
1,0
0,9
0,6
1,6
2,4
1,0
Rentabiliteit
Boekjaar 2009 Liquiditeit
Solvabiliteit Financiële onafhankelijkheid
72,0 %
52,2 %
78,8 %
49,6 %
61,6 %
79,7 %
40,4 %
52,7 %
Langetermijnschuldratio
18,8 %
70,3 %
3,8 %
83,0 %
35,3 %
5,0 %
120,6 %
67,2 %
Zelffinancieringsgraad
22,8 %
5,6 %
39,2 %
6,1 %
18,5 %
36,7 %
8,6 %
11,6 %
Cashflow/vreemd vermogen
22,0 %
14,3 %
31,8 %
14,8 %
26,0 %
27,3 %
7,0 %
13,0 %
Rentabiliteit van het eigen vermogen
4,5 %
6,7 %
5,1 %
10,7 %
6,4 %
1,9 %
5,7 %
6,5 %
Rentabiliteit van het actief
3,2 %
3,5 %
4,0 %
5,3 %
3,9 %
1,5 %
2,3 %
3,4 %
Rentabiliteit
Operationele rentabiliteit
17,5 %
23,5 %
14,2 %
25,2 %
14,4 %
-0,9 %
22,2 %
21,7 %
Netto operationele rentabiliteit
93,5 %
95,8 %
83,1 %
96,9 %
88,4 %
75,7 %
93,4 %
93,9 %
nales in Wallonië. Er bestaan evenwel grote verschillen tussen de segmenten, die te maken hebben met de rechtsvorm van de onderneming. De ratio’s liggen hoog voor de zuivere intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië, alsook voor de gemeentebedrijven, doordat het eigen vermogen, en in het bijzonder de reserves, doorwegen in deze structuren. Die situatie druist in tegen de regel dat het eigen vermogen 1/3 van de totale passiva moet bedragen, zoals door de CREG wordt voorgestaan. Het aanzienlijke eigen vermogen bestaat voor bijna de helft uit reserves die in deze intercommunales worden aangehouden. In tegenstelling tot de zuivere intercommunales hanteren de gemengde intercommunales, met deelneming van de privépartner en de financieringsintercommunales van de energiesector in het kapitaal, een andere logica wat de verdeling van de resultaten betreft.
De langetermijnschuldratio bedraagt over 2010 gemiddeld 70,2 % voor de energiesector, wat neerkomt op een groei ten opzichte van het vorige boekjaar, toen de ratio gemiddeld op 67,2 % uitkwam. Een analyse per segment wijst op verschillen tussen de zuivere en de gemengde intercommunales, waarbij die laatste een grotere ratio hebben dan de eerste, die zich veeleer met eigen middelen financieren. Dit is toe te schrijven aan het feit dat er, naast de energie-intercommunales (DNB), intercommunales voor de financiering van de energiesector bestaan. De gemengde intercommunales in Brussel vertonen een langetermijnschuldratio die vrij zwak is en lager ligt dan de schuldratio’s van de gemengde intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië. De gemengde intercommunales in Wallonië behouden voor het boekjaar 2010 een zeer hoge langetermijnschuldratio (83,4 %). 17
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
De zelffinancieringsgraad van de energiesector bedraagt gemiddeld 10,6 % voor het boekjaar 2010. Deze ratio, die het dividendbeleid van de onderneming weerspiegelt, weegt door voor de zuivere intercommunales in Wallonië (38,5 %), alsook voor de gemeentebedrijven (31,9 %) en de zuivere intercommunales in Vlaanderen (24,5 %). Die intercommunales en gemeentebedrijven beschikken gemiddeld over meer reserves en overgedragen winsten dan de gemengde intercommunales en de sleutelactoren. De ratio van de cashflow op het vreemd vermogen over het boekjaar 2010 bedraagt voor de energiesector gemiddeld 14,1 %. Deze ratio blijft vrij stabiel ten opzichte van het vorige boekjaar, toen ze 13 % beliep. Ze geeft aan dat het schuldniveau alsook de voorzieningen en uitgestelde belastingen gestegen zijn. De rentabiliteitsratio’s geven goede resultaten voor het boekjaar 2010 die aansluiten bij die van het vorige boekjaar. De rentabiliteit van het eigen vermogen, die de return on investment voor de aandeelhouders weergeeft, bedraagt gemiddeld 7,2 % voor het boekjaar 2010, d.i. een stijging ten opzichte van de ratio die voor het vorige boekjaar werd berekend. De rentabiliteit van het actief bedraagt 3,8 % voor het boekjaar 2010, wat iets meer is dan het vorige boekjaar (3,4 %). Deze ratio vertoont een tegengestelde ontwikkeling tussen de zuivere intercommunales in Vlaanderen, waar ze stijgt, en die in Wallonië, waar ze daalt.
De operationele rentabiliteit meet de efficiëntie van de bedrijfsvoering. Over 2010 bedraagt ze voor de sector gemiddeld 20,2 %, d.i. een lichte daling ten opzichte van het vorige boekjaar (21,7 %). De netto operationele rentabiliteit, die de verhouding van de omzet tot de totale verkoop uitdrukt, komt over 2010 uit op 93,2 %, wat vrijwel hetzelfde resultaat is als het vorige boekjaar (93,9 %).
3.2. Financiële analyse van de financieringsintercommunales uit de energiesector Balans Voor het boekjaar 2010 belopen de totale activa van de financieringsintercommunales 3,1 miljard EUR (tabel 1). Het aandeel van de totale activa van de intercommunales in Wallonië weegt door met 52,1 %, tegenover 18,3 % voor de intercommunales in Vlaanderen en 29,6 % voor de Brusselse intercommunales. Die verschillen zijn voornamelijk te verklaren doordat in Wallonië en Brussel de intercommunales zelf participaties nemen in naam van de gemeenten in de energiesector, wat minder het geval is in Vlaanderen, waar de gemeenten rechtstreeks participaties nemen. Het gemiddelde aandeel van de vaste activa voor alle segmenten samen bedraagt 58,8 % (tabel 5). De vaste activa bestaan bijna uitsluitend uit financiële vaste activa. Ze omvatten gediversifieerde belangen in ondernemingen uit de energiesector om, via aan de gemeenten uitgekeerde dividenden, een financiële stroom te behouden die vol-
Tabel 5 – Structuur van de voornaamste balansposten van de financieringsintercommunales (in % van het balanstotaal) – 2009-2010 2010
2009 Vlaanderen Activa
Wallonië
Brussel
Totaal
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
1,5 %
1,2 %
54,4 %
51,7 %
14,6 %
14,5 %
7,6 %
29,5 %
54,7 %
63,2 %
52,5 %
34,2 %
53,7 %
83,0 %
58,8 %
Financiële activa
29,5 %
54,7 %
63,2 %
52,4 %
34,2 %
53,6 %
83,0 %
58,7 %
Vlottende activa
70,5 %
45,3 %
36,8 %
47,5 %
65,8 %
46,3 %
17,0 %
41,2 %
KT-vorderingen,geldbeleggingen en liquide middelen
44,8 %
38,7 %
36,8 %
39,3 %
30,5 %
31,3 %
17,0 %
26,9 %
Eigen vermogen
42,5 %
62,3 %
90,0 %
66,6 %
46,5 %
66,4 %
94,1 %
70,9 %
Reserves
20,6 %
27,2 %
50,3 %
32,6 %
21,7 %
28,0 %
56,7 %
35,3 %
0,0 %
0,8 %
0,0 %
0,4 %
0,0 %
0,7 %
0,0 %
0,4 %
Schulden
57,5 %
36,8 %
10,0 %
33,0 %
53,5 %
32,9 %
5,9 %
28,7 %
Schulden op meer dan één jaar
16,7 %
20,2 %
0,0 %
13,7 %
4,1 %
19,3 %
0,0 %
10,8 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Vaste activa
Passiva
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Totaal
18
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
staat teneinde de gevolgen van de vrijmaking tegen te gaan. Er werden onder meer belangen genomen in TNB’s (Elia, Fluxys) via Publi-T, Publigaz, Suez en energieleveranciers. Bovendien zijn de financieringsintercommunales aanzienlijk versterkt door de volledige vrijmaking van de energiesector. Het aandeel van de financiële vaste activa bedraagt 58,7 % over 2010, d.i. een groei ten opzichte van 2009 (52,4 %). In Vlaanderen stijgt het aandeel van de vaste activa van 29,5 % in 2009 naar 34,2 % voor het boekjaar 2010, wat kan worden toegeschreven aan een herstructurering van het kapitaal van de DNB’s tussen de privé- en de overheidssector (cf. supra). In Wallonië daalt het aandeel van de financiële vaste activa lichtjes van 54,7 % in 2009 naar 53,6 % in 2010. In Brussel bedraagt het aandeel van de financiële vaste activa 83 % in 2010, tegenover 63,2 % in 2009, wat op dezelfde manier kan worden verklaard als in Vlaanderen. Aan de passiefzijde verschillen de bronnen van middelen fundamenteel tussen de gewesten. Het eigen vermogen vertegenwoordigt 46,5 % van de totale passiva in Vlaanderen, terwijl het 66,4 % bedraagt voor Wallonië en piekt op 94,1 % voor Brussel. Het eigen vermogen bestaat er voor ongeveer de helft uit reserves. Het aandeel van de schuld is omgekeerd evenredig aan het aandeel van het
eigen vermogen. Zo bedraagt de schuld in Vlaanderen 53,5 %, tegenover 32,9 % in Wallonië en slechts 5,9 % in Brussel. Resultaat van het boekjaar Het resultaat van het boekjaar 2010 komt uit op 460 miljoen EUR. Het financieel resultaat (56 %), dat vooral uit dividenden van participaties bestaat, draagt het meest bij tot het resultaat van het boekjaar (tabel 6). Het bedrijfsresultaat over 2010 beloopt 66 miljoen EUR (tegenover 54 miljoen EUR het vorige boekjaar) en draagt slechts voor 14,4 % bij in het eindresultaat. Het financieel resultaat over het boekjaar 2010 bedraagt 257 miljoen EUR, wat duidelijk minder is dan het vorige boekjaar. Verklaring hiervoor is dat de impact van de verkoop van het Publigaz-belang in Distrigas aan ENI op de resultaten verdwijnt. Het uitzonderlijk resultaat is fors gestegen over 2010 (29,8 %) ten opzichte van het vorige boekjaar, toen het slechts 0,2 % bedroeg. Die gevoelige toename is te danken aan de resultaten van de financieringsintercommunales in Vlaanderen als gevolg van de herstructurering van de aandeelhoudersstructuur tussen de overheids- en de privésector en aan de aanvullende inkomsten uit een grotere participatie. Ook Wallonië heeft zijn inbreng in die
Tabel 6 – Structuur van het resultaat van de financieringsintercommunales (in % van het totale resultaat) – 2009-2010 2010
2009 Vlaanderen Bedrijfsresultaat Financieel resultaat Uitzonderlijk resultaat Belastingen Totaal
Wallonië
Brussel
Totaal
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
2,1 %
26,9 %
-0,4 %
7,8 %
25,9 %
19,5 %
-0,5 %
14,4 %
97,5 %
73,1 %
100,8 %
92,1 %
48,9 %
34,5 %
100,8 %
56,0 %
0,4 %
0,2 %
-0,3 %
0,2 %
25,3 %
46,2 %
-0,2 %
29,8 %
0,0 %
0,1 %
0,0 %
0,0 %
0,1 %
0,2 %
0,0 %
0,1 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Grafiek 2 – Evolutie en uitsplitsing van het resultaat van het boekjaar van de financieringsintercommunales (in miljoen EUR) – 2001-2010
1 200 1 000 137 800 413
600
173
400 200 0
25 75 21 2001
26 100 25 2002
Vlaanderen
28
38
130
128
29 2003
59 2004
Wallonië
52 442
2005
133 92 2006
178
197 140 134 2007
137
70 108 62 2008
347
265
2009
58 2010
Brussel
19
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
toename, namelijk door de strategische versterking van een intercommunale in de elektriciteitssector via Publi-T. Wat de laatste negen jaar betreft, stellen we vast dat het resultaat van het boekjaar van de financieringsintercommunales is toegenomen tussen 2001 en 2005, met een uitzonderlijke piek in 2005, toen Suez de aandelen van Electrabel overnam (grafiek 2). Die uitzonderlijke piek buiten beschouwing gelaten, blijft het resultaat stijgen tot in 2007. In 2008 daalt het resultaat, wat gedeeltelijk kan worden verklaard door het tijdsverschil met het boekjaar waarin de volledige vrijmaking van de energiemarkt in Wallonië en Brussel plaatsvond. De nieuwe piek in het boekjaar 2009 is deels het gevolg van de ontvangsten uit de verkoop van de Distrigas-aandelen. Door het nemen van belangen in vennootschappen uit de energiesector realiseren de financieringsintercommunales hun doelstelling om de gemeenten zo stabiel mogelijke inkomsten te garan-
20
deren. Het resultaat van het boekjaar 2010 daalt ten opzichte van het vorige boekjaar, maar ligt duidelijk hoger dan in 2008. Het resultaat 2010 werd uitgesplitst per gewest. Hieruit blijkt dat 12,6 % afkomstig is van de Vlaamse financieringsintercommunales, tegenover 57,7 % voor de Waalse en 29,7 % voor de Brusselse. De rentabiliteit van het eigen vermogen, d.w.z. het resultaat van het boekjaar ten opzichte van het eigen vermogen, bedraagt gemiddeld 20,8 % voor de financieringsintercommunales in hun geheel. De Waalse financieringsintercommunales hebben de hoogste rentabiliteitsratio’s (24,6 %), gevolgd door de Vlaamse (21,8 %). De Brusselse financieringsintercommunales vertonen een ratio van 15,8 %. De hoge percentages zijn het gevolg van de resultaten van de financiële verrichtingen op hun participatieportefeuille voor het boekjaar 2010.