ONTWERP
EN ONDERWIJS Volgens de Japanner is kopiëren een kunst, kato. Kopiëren en imiteren is hard werken, streven naar het niveau van perfectie van de sensei, de leermeester. Belangrijk hierbij is ook de Bhinto-godsdienst, die aan alle dingen een ziel toeschrijft, een ziel die een naar perfectie strevende vakman er in legt.
S. U m b e r t o Barbieri
G o u d e n tijden Aan het begin van de j a r e n tachtig breken voor de nederlandse architectuur gouden tijden aan. Overheid en bedrijfsleven nemen en ondersteunen uiteenlopende initiatieven waar architectuur en architecten een centrale plaats innemen. Het Ministerie van WVC initieert een krachtig bouwkunstbeleid en bedeelt zich een actieve rol toe bij het verhogen van de kwaliteit van de nationale architectonische vormgeving en ruimtelijke ordening. Bij de oprichting van het instituut van individuele subsidies, dat de oude BKR-regeling verving, is ruime aandacht geschonken aan bouwkunst en vormgeving. Een omvanrijk budget is vrij gemaakt om pas afgestudeerde, talentvolle architecten in staat te stellen zich zelfstandig te vestigen, een praktijk te beginnen en tevens om culturele activiteiten in de architectuur te ondersteunen. Nederland komt in de ban van de grote architectuur en initiatieven en belangstelling voor architectuur nemen ongekende vormen aan. Er zijn niet alleen architecten en belangstellend publiek, maar ook politici en bestuurders die nu grote interesse tonen voor architectuur-happenings. Het resulteert in vernieuwingen in de opdrachtenstructuur: openbare architectenselecties, prijsvragen, en meervoudige opdrachten, die vooral discussies opleveren en een grote betrokkenheid van de media bij ruimtelijke kwesties, vervangen de gebruikelijke, traditionele verhoudingen tussen architect en opdrachtgever. Soms wordt dit (cultureel) proces afgesloten met een ontwerp en een bouwwerk. Vaker echter beperkt zich het eindresultaat tot een tentoonstelling en een publicatie die als eindproduct van het ontwerp worden beschouwd. In dit veranderde klimaat in overheidsbeleid en opdrachtenstructuur, bloeit een omvangrijk cultureel bedrijf waarvan de omvang geen vergelijking in de wereld kent. Het betreft een werkelijke overvloed aan architectuurprijzen, aan bijeenkomsten, discussies en symposia, aan tentoonstellingen, manifestaties en publicaties die oplettend door talloze en gelijkluidende architectuurtijdschriften worden gevolgd en gecommentarieerd. Publicaties volgen elkaar in een steeds sneller tempo op en iedere architect kan tegenwoordig een welwillende uitgever vinden om een monografie, een bouwplaat of een beschouwing op de markt te brengen, en een instantie of een bedrijf dat hiervoor subsidie wil toekennen. Het architectuuronderwijs speelt inventief in op deze veranderingen in de maatschappij. De noodzakelijke sanerings-ingrepen, om een uit-de-hand gelopen management te corrigeren, hebben geresulteerd in een efficiënt universitair bedrijf dat in vier j a a r afgestudeerde architecten oplevert. Hierop ent zich het particuliere initiatief met een vervolgopleiding die top-architecten zal opleiden voor de toekomstige Europese markt. De architectonische 'armoede' is voorgoed overwonnen en binnenkort zullen de nieuwe, gouden tijden h u n bekroning vinden in de oprichting van het Nederlands Architectuur Instituut en in de realisering van diens nieuwe behuizing in Rotterdam.
Architecture d'Aujourd'hui, t h e m a n u m m e r over Nederlandse architectuur
Diepe crisis Aan het begin van de j a r e n tachtig raakt de N e d e r l a n d se architectuur in een diepe crisis. Het levendige klimaat dat in de j a r e n zeventig was ontstaan als gevolg van de democratisering en van de b e t r o k k e n h e i d van architecten bij de maatschappelijke processen is in formalisme omgeslagen en in een elitaire h o u d i n g van de ontwerpers. Tegenover de dienend e functie van architectuur staat nu de autonomie van het vak en de grote afstand die is geschapen tussen gebruikers en ontwerpers. De overheid pareert de politieke aanvallen van architecten tegen h a a r bezuinigings- en afkalvingsbeleid met het stimuleren en prijzen van een artistieke b e n a d e r i n g van het vak en d o o r een wig te slaan tussen ontwerpers en gebruikers. Het p r o d u c e r e n van mooie p r e n t e n is nu voorwaarde voor steun en e r k e n n i n g . De multidisciplinariteit wordt afgebouwd en de pluriforme deskundigheid aan b a n d e n gelegd. Het groeiproces n a a r een volwaardige praktijkervaring, gekarakteriseerd door
de collectie, e x p o s i t i e te R o t t e r d a m
geleidelijke en lange opbouw van kennis en ervaring, is gefrustreerd door de subsidiëring van pas afgestudeerde n die oneerlijk met de gevestigde, traditionele a r c h i t e c t e n b u r e a us k u n n e n c o n c u r r e r e n . Deze vervalsing van de N e d e r l a n d se architectenmarkt heeft grote consequenties voor de v e r h o u d i n g architech versus opdrachtgever. Er is geen sprake meer van een normaal o p d r a c h t e n b e l e id en architecten zijn overgeleverd a a n de willekeur van politiek, burocratie en markt. O p zoek n a a r publicitaire stunts richten politici en c u l t u u r m a n a g e r s zich n a a r vreemde architecturen die on-Nederlands zijn en d o o r buitenissigheid uitblinken. Het post-moderne en de tekeningen-cultuur zegevieren en dit gaat ten koste van eerlijkheid, functionaliteit en bouwkundige vakmanschap. Tentoonstellingen en manifestaties, b e e l d e n en woorden, vervangen de bouwwerken en er bestaat nauwelijks meer a a n d a c h t voor volkshuisvestelijke kwaliteiten, voor participatie, gebruik en b e h e e r . Critici, beschouwers en historici zijn slaaf geworden van mythen en grote n a m e n uit het b u i t e n l a n d en in plaats van o n d e r s t e u n i n g te verlenen aan het typische Nederlandse product, hollen zij achter vreemde uitingen, gekleurd papier en oubollige verhalen aan. De mythen van de grote architectuur vervangen de dagelijkse praktijk van huisvesting en ruimtelijke ordening. Architecten zijn d a n ook bedolven met een stroom van publicaties die niet of nauwelijks i n g a a n o p de maatschappelijk e functies en realiteit van architectuur en worden gedreven in de ban van het internationalisme. H i e r d o o r is ook de afkalving van het architectuuronderwijs uit het o o g verloren. De verschraling van het onderwijs, als gevolg van bezuiniginge n en gebrek aan ideeën over de i n h o u d , zet zich o n g e h i n d e r d voort. Een voorbeeld bij uitstek van dit ontbindingsproces van de Nederlandse architectuur zijn de vele o p d r a c h t e n aan b u i t e n l a n d s e architecten (Meier, Bofil, Rossi, Kleihues, Mendini, Stirling, Snozzi en vele anderen), de grote a a n d a c h t voor Europese en Amerikaanse activiteiten en publicaties en de wilde gebeurtenissen in het onderwijs. Het begint bij de initiële opleidingen met een willekeurige groei van initiatieven om te eindigen bij de post-doctorale opleidingen voor top architecten. Het negatieve h o o g t e p u n t is bereikt met de verwikkelingen rond het Nederlands Architectuurinstituut waar de grote, b e k e n d e en e r k e n d e meester van de N e d e r l a n d s e m o d e r n e architectuur schaamteloos is gepasseerd. Een d i e p g a a n d e herb e z i n n i n g en het herstel van de b a n d e n met de traditie van het Nieuwe Bouwen is de enige mogelijkheid om deze d i e p g a a n d e crisis te keren en de N e d e r l a n d s e architectuur een plaats te geven in de internationale context.
m
Piet Blom,
Blaakoverbouwing
N i e t s aan de han d Met de vinger aan de pols blijkt echter dat met de gezondhei d van de N e d e r l a n d se architectuur niet veel aan de h a n d is. Lichte verkoudheid, pathologische anemische kenmerken en wat last met het doorspoelen, omdat verstoppingen zich afwisselen met snelle leegloop: een gewoon en oud verschijnsel in de Lage L a n d e n . O p een afstand bekeken worden de tegenovergestelde excessen keurig gecompenseerd en vormt het gemiddelde een rechte lijn. De vrije markt is getemd in een burocratisch spinneweb en de s p a n n i n g tussen theorie en praktijk, tussen cultuur en maatschappij, tussen kosten en baten is redelijk geneutraliseerd. Hiervoor tekenen deskundige commissies die voor het evenwicht zorgen door afwisselend het accent te leggen op i n h o u d , vorm, structuur en financiën . Besturen verandere n van m e n i n g d o o r afwisseling van bezetting of inzichten hetgeen leidt tot een verantwoord beleid. Jury's van prijzen en prijsvragen worden zorgvuldig samengesteld met het oog op het voorkomen van h e r h a l i n g e n (continuïteit); hierdoor komt iedereen, vroeg of laat, aan de beurt. Dit geldt ook voor het media beleid. Een g e b a l a n c e e r d e en o n o n d e r b r o k e n redactionele samenstelling zorgt voor pluriformiteit en evenwichtigheid en de grenzen van het b e o o r d e l e n van kwaliteit worden zeer dynamisch g e h a n t e e r d . Paradoxen worden niet vermeden: traditie van vernieuwing wordt letterlijk in praktijk gebracht. Hierdoor is de betekenis van zowel traditie als vernieuwing een absolute willekeurige aangelegenheid. Negatief geformuleerd heet dit kameleontisch beleid, positief geformuleerd open, democratisch en progressief. Gelukkig staat in deze bijdrage niet het architectuurbeleid of de architectonische cultuur centraal, m a a r het architectuuronderwijs dat de speelbal tussen politiek en praktijk is geworden. Het onderwijs heeft noch o p de g o u d e n tijden, noch op de crisis een antwoord gevonden. H a a r invloed op de architectonische cultuur en het beleid is tot het m i n i m u m gereduceerd. Tegenwoordig wordt de tol betaald aan de lange traditie van directe vlechting tussen onderwijs en praktijk, tussen theorie en pragmatiek, tussen cultuur, markt en overheidsinstituten. De onderwijsinstituten, de o u d e vestingen van autonom e productie en reproductie van kennis, h e b b e n h u n zelfstandigheid prijs gegeven; ze zijn vogelvrij verklaard en onderworpen aan de willekeur van mode en markt waarover ze invloed noch greep h e b b e n . De academische status van de onderwijsinstituten, die vanaf het begin van de j a r e n zeventig in het algemeen is uitgehold, is voor architectuu r letterlijk verbrokkeld. Dit is zeker niet toe te schrijven aan de democratiseringsprocessen m a a r e e r d e r aan het objectieve gebrek aan culturele en theoretische i n h o u d van het architectuuronderwijs en aan de onverschilligheid van diegene die zich hierin bewegen. Het referentiekader, namelijk de beroepspraktijk met al zijn inhoudelijke en institutionele b e p e r k i n g e n , levert absoluut geen stimuli meer o p voor inhoudelijke vernieuwingen. O p de cacofonie en cacoscopie in de praktijk heeft het onderwijs geen antwoord. Het past zich a a n en tracht partieel in te spelen op de verscheidenhei d van talen, h o u d i n g e n en posities die zich in snel tempo opvolgen. Deze paniek-reactie vertoont in de kortste tijd al zijn beperkingen: de afgestudeerden konstateren op de markt dat h u n kenni s is a c h t e r h a a l d en dat de ontwikkeling geenzins h e e f t stil gestaan. In plaats van het anticiperen op ontwikkelingen of van het bieden van een deugdelijke algemene basis w a a r o p verschillende attitudes ontplooid k u n n e n worden, volgt het onderwijs de trendmatige ontwikkeling van de praktijk w a a r d o o r de afgestudeerden buitenspel worden gezet omdat zij net te laat komen. Terwijl een commissie zich opnieuw over het architectuuronderwijs in Nederland buigt en de verschillende opleidingen, vanaf Universiteiten en Academies tot aan Hogere Technische Scholen en instellingen voor Beeldend e Kunst, zich haasten om nieuwe curriculae te ontwikkelen, ontstaat er ruimte voor een b e k n o p t e en ongeb o n d e n reflexie over i n h o u d en vorm van het architectuuronderwijs. 54
De p a r a d o x van het o n t w e r p Bescheiden en vanuit de overtuiging dat er geen sprake is van een tabula rasa, m a a r dat er talloze a a n k n o p i n g s p u n t e n zijn om over architectuur en onderwijs te spreken, kan men constateren dat in het huidige architectuuronderwijs, met n a m e in Nederland, een spook waart: de magie van het begrip ontwerpen. Architectuurinstituten streven n a a r het opleiden van studenten tot architecten die in principe in staat b e h o r e n te zijn het ontwerpen te b e h e e r s e n . Het betreft niet een o n g e b o n d e n intellectuele of artistieke ontwerppraktijk, m a a r het uitoefenen van een vak dat steunt op pragmatische kennis die in de architectuur noodzakelijk is en die tevens het onderscheid vormt tussen architectuur en b e e l d e n d e kunst. Vergelijkenderwijs en nominalistische of moralistische vertogen vermijdend, kan gesteld worden dat architectonische kennis zich b e h o o r t te enten op algemeen vormend e kennis die de culturele en technische basis is voor humanistische, artistieke en wetenschappelijke studies. Over de verschillende o n d e r d e l e n die in elke architectuuropleiding o n m i s b a a r zijn, bestaat in principe geen verschil van mening. In het algemeen wordt niet getwist over de n o o d z a ak van kennis van en inzicht in constructie (techniek en technologie van het bouwen), over p r o g r a m m a (functie's, normen en typologieën) en over middelen en methodieken van presentatie. Evenmin wordt er getwijfeld aan de noodzakelijkheid van kennis van en inzicht in historische en actuele problematieken en in de omvang van de culturele bagage van de bouwkundige student. Wat echter omstreden is, zijn alle kwesties die betrekking h e b b e n op wat ik hier gemakshalve compositorische problematiek zal noemen. Het betreft i n h o u d en methodes , middelen en technieken die worden a a n g e w e nd om vorm, functie en constructie in een architectonisch ontwerp te vertalen. Over dit thema zijn talloze boeken en essays geschreven en eindeloze discussies gevoerd die nooit tot een definitief resultaat c.q. algemeen consensu s zullen leiden. Dit omdat in de architectuur, en met n a m e in het ontwerp, de input bekend is en de output of het resultaat onvoorspelbaar blijft. Het paradoxale in de architect u u r o p l e i d i n g e n ligt juist in het wezen van dit begrip dat noopt tot p o g i n g e n tot voorspellen van het onvoorspelbare of het b e h e e r s e n van het o n b e h e e r s b a r e . Buiten de sfeer van speculaties, is het in het architectuuronderwijs alleen mogelijk om over structurele aspecten te spreken en over voorwaarden w a a r b i n n e n het ontwerpen potentieel mogelijk is. Wij b e w a n d e l en opnieuw de b e k e n d e weg: kennis en inzicht in de formele, constructieve en p r o g r a m m a t i s c he aspecten van architectuur k u n n e n worden gestructureerd. Zij zijn o n d e r w e r p e n die in het onderwijsprogramma k u n n e n worden gerangschikt en tevens vertaald in het ene of a n d e r e didactische model. Hierbij is het m.i. alleen nog mogelijk om compositorische methodieken aan te bieden die k u n n e n variëren tussen de extremen van de vrije artisticiteit enerzijds en anderzijds van het strenge en formalistische Classicisme. Het bepalen van posities in dit principieel vrije architectuurveld kan echter alleen op grond van onderzoek, theorievorming en culturele b e g a a f d h e i d . H i e r d o o r worden vrijblijvendheid en willekeurigheid g e p a r e e r d en k u n n e n op analysen en evaluaties, op experimente n en simulaties uitspraken en keuzen volgen. Hierop enten zich tevens b e g r i p p e n als kwaliteit en waarde die dientengevolge i n h o u d en d a a r m e e maatschappelijke en culturele betekenis krijgen.
D a n i ë l H. B u r n h a m , C h i c a g o ,
1893
55
F r a n k Loyd Wright, Taliesin
De wisselwerking tussen ontwerp, theorie, geschiedenis en kritiek is de basis voor de vorming van een architectonische cultuur en de voorwaarde voor communicatie met maatschappelijke krachten. Deze architectonische cultuur schept tevens de mogelijkheid van het trotseren van de maatschappelijke s p a n n i n g die architectuur o p r o e p t als gevolg van het labiele evenwicht tussen ontwerp en plan. In situaties en culturen waar traditie en humanistische zekerhede n h e e r s e n zal een klassieke b e n a d e r i n g van het compositorische vraagstuk in het architectuuronderwijs zegevieren. Daar waar d a a r e n t e g e n v e r a n d e r b a a r h e i d en dynamiek, techniek en nuttigheid in het vaandel staan, zal vooral o p vrije artisticiteit worden gemikt. Tussen deze twee polen zal de plaats van de Nederlandse architectonische cultuur b e p a a l d moeten worden. O n m i s k e n b a a r is echter de constatering dat de opleidingen, b i n n e n de huidige structurele b e p e r k i n g e n, zich vooral richten op het afleveren van technici die zowel het vrije b e r o e p k u n n e n uitoefene n als een ambachtelijke taak vervullen. Deze conclusies met betrekking tot het tekort schieten, vooral in ontwerpend e en culturele zin, van de afgestudeerden, zijn geenszins graduit. Het ontwerpen vooronderstelt immers naast specifieke vakkennis, -inzichten en -ervaring, ook een brede cultureel-maatschappelijke en een diepe disciplinaire kennis. In de opleidingen en vervolgopleidingen moet er ruimte vrij worden gemaakt en mogelijkheden worden g e b o d e n voor een dergelijke verbreding en verdieping. Het inspelen o p de vraag van een ontwikkelde bouw-markt en op de steeds groter wordende eisen van architectonische kwaliteit in i n t e r n a t i o n a a l verband, veronderstelt het t o e k e n n e n van een centrale plaats b i n n e n het onderwijs a a n het ontwerpvraagstuk oftewel het geven van i n h o u d aan het begrip ontwerp en architectuur in de toekomst. Deze toekomst ligt zowel in de pragmatiek van de huis-tuin-en-keuken filosofie en in de cultuur van het gemiddelde, als in het ideaal van het m o n u m e n t a l e en het bijzondere die ten grondslag lagen a a n de opbouw van de N e d e r l a n d s e stad vanaf de gouden eeuw tot aan het begin van de twintigste eeuw. In deze stad h e b b e n De Keizer en Van C a m p e n , Van Gent en Cuyper, Berlage en de architecten van de Amsterdamse School, Duiker en Van der Vlugt, Oud, Rietveld en Van Eyck h u n architecturen k u n n e n realiseren en i n h o u d k u n n e n geven a a n een architectonische cultuur die nog steeds internationaal opzien baart. Met de werkzaamhede n a a n het Durand- en vervolgens a a n het Berlage Instituut zijn de eerste bouwstenen gelegd en mogelijkheden g e o p e n d voor e e n nieuw elan voor het ontwerp-onderwijs en voor aansluiting van de Nederlandse architectuur bij i n t e r n a t i o n a l e ontwikkelingen.
H e n r y S u a v a g e , Parijs, 1922
56
0
0