Pedagogisch Werkplan BSO Inleiding Dit werkplan maakt deel uit van het pedagogisch plan van kindercentrum Mijn Blokje, maar is specifiek toegespitst op de BSO. Ons pedagogisch beleid is opgebouwd rond een viertal competenties: 1. 2. 3. 4.
Emotionele veiligheid Ontwikkeling van sociale competenties Ontwikkeling van persoonlijke competenties Overdracht van normen en waarden
Bij ieder van deze competenties wordt hieronder beschreven wat wij eronder verstaan, waarom we er waarde aan hechten en wordt de rol van de pedagogisch medewerkers in duidelijke en observeerbare termen beschreven. EMOTIONELE VEILIGHEID Emotionele veiligheid is een centraal element in de ontwikkeling van een kind. Zonder emotionele veiligheid zal het kind minder “op ontdekking” uitgaan. Het is aan ons de taak om de emotionele veiligheid van het kind te waarborgen. Wij proberen deze emotionele veiligheid te waarborgen door een wenperiode aan te houden, vaste pedagogisch medewerkers op de groepen, het creëren van een goede sfeer (vb. geen geschreeuw), de aanwezigheid van bekende leeftijdgenootjes en het letten op de inrichting van de omgeving (duidelijke regels, dagritme). De wenperiode (wennen aan een nieuwe basisgroep) Sommige kinderen stromen door van het kinderdagverblijf naar de BSO. Vanuit het kinderdagverblijf gaan zij dan alvast een paar middagen wennen op de BSO. De kinderen die doorstromen vanuit het kinderdagverblijf krijgen een intake met een van de pedagogisch medewerksters. Zij kennen Mijn Blokje dan al zo goed dat er alleen maar verteld wordt hoe het er aan toe gaat op de BSO en de intakeformulieren worden ingevuld. Kinderen van buitenaf krijgen samen met hun ouders een intakegesprek met de pedagogisch medewerker om kennis te maken, de kindercentrumregels te bespreken, het beleid van Mijn Blokje toe te lichten en te vertellen hoe het eraan toegaat op de BSO Indien mogelijk spreken we met de ouders af tijdens de intake dat zij de eerste dag als we de kinderen ophalen meelopen of meefietsen vanuit school. Dit doen we zodat de kinderen dan samen met hun ouders ervaren hoe het ophalen vanuit school verloopt. De kinderen eten dan mee samen met de ouders. Na het eten kunnen de kinderen nog even blijven spelen. In overleg met de ouder spreken we een tijd af dat het kind weer wordt opgehaald. De tweede dag dat we ze ophalen zijn ze bekend met de route en met degene die ze ophaalt. We zorgen ervoor dat die tweede dag indien mogelijk dezelfde medewerker weer bij school staat. Kinderen die het wennen moeilijk vinden krijgen extra aandacht. Soms zijn er kinderen die op school verdrietig zijn omdat hun ouders hen niet komen ophalen van school. We troosten ze dan en geven ze onderweg naar de BSO extra aandacht. Vaak is het verdriet snel voorbij wanneer we gaan praten, bijvoorbeeld over hoe hun schooldag verlopen is en wat ze allemaal gedaan hebben in het weekend. Het ene kind heeft meer tijd nodig dan het andere om te wennen aan de BSO. Wij vinden het belangrijk om ze extra tijd en aandacht te geven totdat ze zich prettig voelen bij ons. Ook als kinderen gewend zijn proberen we alle kinderen de aandacht te geven die ze nodig hebben. Wij vinden het belangrijk een sfeer van veiligheid te creëren door respect te hebben voor de gevoelens van een kind. Wanneer een nieuw kind in de groep komt, wordt het centraal welkom geheten en stellen de andere kinderen zich voor evenals als de leiding. Ook wordt er aan het kind verteld hoe de naschoolse opvang vormgegeven wordt. Denk hierbij aan het eten van gezamenlijk fruit, keuze in activiteiten, het
buiten spelen en het vragen om naar de wc te mogen, zodat de pedagogisch medewerkers weten wanneer en waar een kind is. De benadering van een kind is een vak apart. Ieder kind verdient een eigen aanpak en inlevingsvermogen omdat ieder kind anders is. Belangrijk is om op ooghoogte te communiceren. Voor de pedagogisch medewerkers betekent dit bijvoorbeeld dat: • Ze niet aan tafel blijven staan maar een kruk erbij pakken en gaan zitten aan tafel; • Ze tijdens het fruit klaarmaken en eten tussen de kinderen in gaan zitten, i.p.v. staand fruit schillen en rondlopen tijdens het fruit eten; • Ze een kind laten uitpraten wanneer het iets wil vertellen en ervoor zorgen dat andere kinderen ook die aandacht opbrengen; • Ze, wanneer het rumoerig is, vragen om de aandacht centraal te houden. • Ze oogcontact maken met de kinderen. Sfeer is belangrijk om veiligheid te waarborgen. Wij willen een zo prettig mogelijke sfeer creëren tijdens de bso en proberen dit te bereiken door gesprekken te voeren, aan tafel en daarbuiten door open vragen te stellen als: ”Hoe was het op school, hoe was je weekend?” Naast de gesprekken, vinden we het belangrijk dat er gelachen wordt, bijvoorbeeld door het maken van een grapje of het vertellen van een leuke anekdote. Negatieve contacten en uitingen zien wij liever niet. Wanneer een kind een ander kind slaat, vraagt de leiding wat de aanleiding was van het slaan; zegt dat dit niet mag, geeft aan dat dit niet fysiek maar verbaal opgelost moet worden en dat een kind naar de leiding moet komen in plaats van te slaan. We proberen altijd een alternatief te bieden, dus niet alleen maar vertellen dat iets niet mag, maar ook laten zien wat een kind dan wel mag doen in een bepaalde situatie. Hierdoor leert het kind wat niet goed is en wat dan wel goed is. Respect voor een ander is belangrijk. Vanuit de leiding naar de kinderen, de kinderen naar de leiding, als de kinderen en de leiding onderling. Zijn er spanningen, dan moet ervoor gezorgd worden dat deze spanningen verminderd worden of verdwijnen. Dit kan bewerkstelligd worden door te praten met de betreffende partijen. Het is belangrijk dat een kind de ruimte krijgt om zijn emoties te uiten en dat wij aansluiten op de ervaringen van het kind (Thomas Gordon). Ruimte krijgen voor emoties bewerkstelligen we door de emotie er te laten zijn. Een kind schiet er niets mee op wanneer we zeggen dat er niet gehuild mag worden, of “veeg je tranen weg”. Wanneer een kind boos is, laten we het kind even met rust opdat het tot rust kan komen vóór we gaan praten. We houden het kind wel goed in de gaten en spelen in op de behoefte van het kind. Vaak kunnen kinderen niet goed communiceren wanneer ze boos of verdrietig zijn. Wanneer een kind verdrietig is, kan er op verschillende manieren ingesprongen worden, vb.: aai over de bol, even op schoot nemen, een vriendje of broertje/zusje erbij halen, vertellen dat het vast heel veel pijn deed en zeggen dat je snapt dat iemand verdrietig is. Bij boosheid is het ook belangrijk dat boosheid er mag zijn. Boos zijn we namelijk allemaal wel eens. Wij proberen hierop in te spelen door te vertellen dat we snappen dat het kind boos is en/of te vragen wat de reden van de boosheid was. Het is wel zaak om, nadat de emoties weer wat ingedamd zijn, verder te praten over dat moment. Het gaat hier vooral om een goede communicatie en inlevingsvermogen. De werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de basisgroep. De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste: 1. 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 4 jaar. 2. 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar. Of De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste: 1. beroepskrachten en een extra volwassene per 30 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar
Op onze BSO bestaat de stamgroep uit maximaal 19 kinderen per dag. De kinderen zijn in de leeftijd van 4 jaar tot en met de leeftijd waarop zij het basisonderwijs verlaten. Afhankelijk van het aantal kinderen worden de vaste beroepskrachten volgens de beroepskrachtkindratio ingezet. We kiezen er bewust voor om zoveel mogelijk vaste gezichten op de groepen te plaatsen. Bij ziekte en verlof wordt in eerste instantie gebruik gemaakt van de eigen medewerkers. Als dit niet lukt schakelen wij een uitzendbureau in die o.a. gespecialiseerd is in het leveren van pedaogisch medewerkers. Dagindeling De BSO heeft een eigen dagindeling en vaste rituelen, die kinderen heel snel houvast en vertrouwen geven. Deze dagindeling volgt hun natuurlijke behoefte om te eten, te drinken, te spelen en te ontspannen. Een middag op de buitenschoolse opvang heeft ongeveer het volgende programma: Einde schooltijd tot 14.15 uur • • •
De kinderen worden van school gehaald en naar de buitenschoolse opvang gebracht. Tijd voor een drankje met een cracker of boterham. Dit is vaak ook een goed moment om even bij te praten, in groepsverband of één op één. De kinderen zijn zelfstandig aan het spelen of doen mee met een activiteit die de pedagogisch medewerkers aanbieden.
1700 uur tot 18.30 uur • De ouders komen hun kinderen weer ophalen en er vindt een mondelinge overdracht plaats. Dagindeling tijdens vakantiedagen 07.30 uur tot 9.00 uur • De ouders komen hun kinderen brengen en er is tijd om vrij te spelen. • De pedagogisch medewerkers gaan met de kinderen aan tafel om wat te drinken en fruit te eten. • Er is een gezamenlijke activiteit, maar vrij spelen mag natuurlijk ook. Middag • Na het handen wassen gaan de kinderen samen met de pedagogisch medewerkers lunchen. • Tijd voor vrij spel. • De pedagogisch medewerkers bieden een activiteit aan, kinderen mogen zelf kiezen of ze hieraan mee willen doen. • Tijd voor een drankje met iets lekkers erbij. Dit is vaak ook een goed moment om even bij te praten, in groepsverband of één op één. • De kinderen zijn zelfstandig aan het spelen of doen mee met een activiteit die de pedagogisch medewerkers aanbieden. 17.00 uur tot 18.30 uur De ouders komen hun kinderen weer ophalen. Tijdens vakantiedagen vinden er ook activiteiten buiten de BSO plaats. Dit gaat altijd in overleg met ouders en wordt van te voren besproken. Inrichting van de omgeving Om de emotionele veiligheid van kinderen te waarborgen is het belangrijk dat er bewust aandacht geschonken wordt aan, en nagedacht wordt over, de omgeving waarbinnen kinderen zich kunnen bewegen. Hiermee doelen we op de dagindeling als de ruimte waarin de kinderen zich kunnen bewegen. Allereerst moet het duidelijk zijn voor de kinderen wat ze te wachten staat. Hiermee doelen wij op het dagritme/dagelijkse routine.
De kinderen worden dagelijks op het speelplein van de school opgehaald. Vanuit de Corantijnschool lopen de kinderen samen met de schoolleiding naar de bso en vanuit het Schreuder Instituut worden de kinderen opgehaald met een bakfiets. Als de groep compleet is wordt er gezamenlijk eetmoment georganiseerd en kunnen kinderen een cracker of boterham eten. Met mooi, maar ook minder mooi weer gaan de kinderen onder begeleiding van de pedagogisch medewerker(s) buiten spelen in de naastgelegen buurtspeeltuin of Vondelpark. Wanneer er binnen gebleven wordt, bieden de pedagogisch medewerker(s) de mogelijkheid om een activiteit aan tafel te doen bijvoorbeeld kleuren, knutselen, sieraden maken, kleien of themagebonden knutselactiviteiten. Daarnaast mogen de kinderen altijd vrij spelen. Als er gekozen is voor een activiteit wordt er van het kind wel verwacht dat het eerst de activiteit afrond alvorens te gaan spelen. Voor ons is het belangrijk dat een kind de ruimte krijgt om zelf te kiezen wat het wil doen. Omdat de kinderen al de hele dag op school hebben doorgebracht, willen wij een fijne en ongedwongen sfeer creëren. Vaak wordt voorgelezen; door de pedagogisch medewerker(s) of door kinderen die kunnen lezen. De kasten in het lokaal zijn open zodat de kinderen zelf een boekje of spel/puzzel kunnen pakken. In de groep is er een duidelijke verdeling. Aan de ene kant staan de tafels waar gegeten en gedronken wordt maar ook gepuzzeld en geknutseld kan worden. Verder is er een computer aanwezig waar de kinderen onder toezicht gebruik van kunnen maken. Zo worden de oudste kinderen in de gelegenheid gesteld om tijdens de buitenschoolse opvang te werken aan bijvoorbeeld hun werkstuk of boekbespreking. In de ruimte staat verder een grote knutselkast, een sportkast, een dj tafel, een puzzelkast, een groot poppenhuis en kast met allerlei spellen. Het speelgoed is leeftijdgebonden. Wij letten bij aanschaf van het speelgoed op de leeftijdindicatie. Zo zijn er bijvoorbeeld gemakkelijke en moeilijkere puzzels, gezelschapsspellen, speelgoed voor jongens en speelgoed voor meisjes. Wanneer er nieuw speelgoed aangeschaft moet worden, vragen we aan de kinderen wat ze missen of wat leuk zouden vinden om in de groep te hebben. We vragen de kinderen het speelgoed na gebruik weer op te ruimen en er voorzichtig mee te zijn. Het is goed om kinderen ervan bewust te maken dat speelgoed kapot kan gaan en dat ze voorzichtig moeten zijn met spullen, ook omdat het niet hun eigen speelgoed is. De pedagogisch medewerker(s) zijn altijd betrokken bij de kinderen. Zij kleuren en bouwen bijvoorbeeld mee, doen een spelletje mee of puzzelen met de kinderen. Buiten wordt erop toegezien dat de kinderen goed met elkaar spelen en er wordt door de pedagogisch medewerker(s) geholpen met touwtje springen of er wordt mee gevoetbald. Wanneer kinderen zich gaan vervelen, wordt er gekeken of die kinderen met andere kinderen kunnen spelen of wat leuks met de pedagogisch medewerker(s) kunnen doen. Overleg en communicatie tussen pedagogisch medewerkers en kinderen is hierin belangrijk.
ONTWIKKELING VAN SOCIALE COMPETENTIES Leven in een groep kent de volgende belangrijke aspecten: • samen dingen doen • samen spelen en delen • vriendschappen opbouwen • hoe om te gaan met conflicten en ‘het niet zijn van vriendjes’ • samen een veilige, geborgen sfeer creëren • samenwerken en daarbij respect hebben voor elkaar en de omgeving • Individuele activiteiten naast groepsactiviteiten • grotere en kleinere groepjes creëren. De groep zien wij als één grote leeromgeving, waarbij de ontwikkeling van de sociale competenties centraal staan. Het draait hier allemaal om de interactie met leeftijdgenoten en met de pedagogisch medewerkers. Groepsactiviteiten/individuele activiteiten In een groep leren kinderen dat hun gedrag consequenties heeft voor henzelf en anderen. Het is een voorbereiding op het leven in de maatschappij waar mensen ook rekening met elkaar moeten houden. Naast het feit dat de kinderen onderdeel uitmaken van de groep, vergeten wij niet dat ieder kind individuele aandacht nodig heeft. Kinderen moeten om die reden ook los van de groep gezien worden en moeten ze de gelegenheid hebben alleen te spelen. Het is belangrijk dat een kind ook in een grotere groep op zichzelf kan zijn. Iedereen heeft wel eens een moment voor zichzelf nodig. Wel blijven we alert dat een kind niet ‘vervreemd’; het zich geheel ontrekken van activiteiten met anderen, is voor ons pedagogisch medewerkers toch een signaal dat we het kind in de gaten moeten houden, ook al is ieder kind anders. Grotere en kleinere groepjes worden gecreëerd wanneer kinderen gevraagd wordt door de pedagogisch medewerkers wat ze willen doen. Er kan een maximaal aantal kinderen een spel doen, computeren, puzzelen op de Wii, et cetera. Samenwerken Wij bieden kinderen de mogelijkheid om samen te spelen en hierin ook te delen. Wanneer er een activiteit gedaan wordt en een kind vindt het maken van een kleibakje moeilijk, dan vragen we of een ander kind dat al klaar is, wil helpen (dus niet altijd zelf al ingrijpen). Mocht het zo zijn dat een kind iets van een ander afpakt, dan laten wij het kind eerst zelf oplossen. Blijkt dat uit de hand te lopen, doordat het kind bijvoorbeeld een ander kind slaat, dan grijpen wij in en vertellen we dat we gezien hebben dat het speelgoed afgepakt werd. We vertellen ook dat slaan niet de juiste manier van handelen is. In het vervolg als iets niet terug gegeven wordt, kan het kind beter naar de leiding gaan en het voorval uitleggen. Wij vertellen het kind dat wat afpakt ook dat het niet leuk is wat hij deed, wat hij er zelf van zou vinden als er wat afgepakt zou worden. Vriendschappen/vijandschappen Als kinderen elkaar niet mogen, maar in elkaars buurt blijven en elkaar irriteren, dan grijpen wij in en vertellen wij dat ze op dit moment beter niet met elkaar kunnen spelen omdat ze elkaar blijkbaar irriteren. Als een kind buitengesloten wordt: “zij wil niet met mij spelen”, dan haken wij daarop in door te vertellen dat dit niet leuk is, dat de situatie soms zo is dat een ander niet met je wilt spelen, net zoals het kind zelf ook niet altijd met een ander wil spelen. Misschien zijn er andere kinderen met wie ze wèl wil spelen. Soms leiden wij als pedagogisch medewerkers af door zelf met het kind een spel te gaan doen. Belangrijk is dat de gevoelens van de kinderen er mogen zijn. Soms kunnen uitingen echter beter op een andere manier. Wanneer er conflicten zijn tussen kinderen, proberen wij in eerste instantie afstand te houden zonder de situatie uit het oog te verliezen. Het kind leert ook sociaal vaardig te worden door “zelf te ondergaan”. Wanneer een situatie uit de hand dreigt te lopen grijpen wij in. Dit om ervoor te zorgen dat een kind zich niet onveilig of in de steek gelaten voelt. Wij als leiding moeten “oplettend” zijn en een toeziend oog hebben.
ONTWIKKELING VAN PERSOONLIJKE COMPETENTIES Bij de ontwikkeling van de persoonlijke competentie vinden wij het belangrijk dat: · een kind de mogelijkheid krijgt zichzelf beter te leren kennen · Leert te vertrouwen op zijn eigen kunnen · Leert zelfstandig te worden/blijven en willen wij dat een kind · een positief zelfbeeld behoudt of krijgt. Vaardigheden van pedagogisch medewerkers in uitlokken en begeleiden van spel Bij deze competentie wordt van de pedagogisch medewerkers gevraagd hun vaardigheden te gebruiken d.m.v. uitlokken en begeleiden van het spel (variatie in spelmateriaal, speelplekken, rust/actie en een aansluitend aanbod bij ontwikkeling). Ook moet de pedagogisch medewerker invoelend zijn wat betreft het tempo waarop ieder kind zich ontwikkelt en de eigenheid van het kind. De pedagogisch medewerker geeft de mogelijkheid tot zelf spelen en eigen fantasie gebruiken tijdens het spel. Niet alles moet aangereikt worden, vb.; een leeg vel papier i.p.v. een kleurplaat. Wanneer een kind zegt dat het niet weet wat het moet kleuren of zegt: “Ik kan het niet”, dan zal de pedagogisch medewerker handreikingen geven. Bijvoorbeeld: opa en oma komen vanmiddag, misschien kun je iets moois voor ze maken, wat vinden ze leuk? Daarnaast kan ze het kind stimuleren door ook te gaan tekenen of kleuren. Ook andere kinderen kunnen gevraagd worden mee te kleuren. Soms zullen pedagogisch medewerkers de kinderen ook enthousiast proberen te maken voor bepaalde activiteiten, zoals kleien. Hier gaat het om de intonatie en het nieuwsgierig maken van de kinderen: “We hebben iets heel leuks bedacht, …. wie wil er mee kleien?”. Inrichting ruimte en aanbod van materialen en activiteiten Bij de inrichting van de ruimte en het aanbod denken we aan: • het aansluiten van leermomenten en de emoties van de kinderen, • grenzen verleggen en uitbreiden van waar een kind al goed in is. Wanneer een kind extra moet oefenen met lezen, zal de pedagogisch medewerker het voorstel doen om te gaan zitten en het kind te vragen een boekje te pakken. Tijdens het voorlezen worden er complimentjes gegeven en handreikingen hoe het nog beter zou kunnen door bijvoorbeeld het veranderen van toon tijdens het voorlezen. Kijkend naar het kind kan dan ook nog gekeken worden of er individueel gelezen of in een grotere groep. Vaak durven kinderen makkelijker wanneer er meer kinderen zijn die nog niet zo goed zijn in lezen, of juist andersom. Het is belangrijk dat een kind probeert grenzen te verleggen. Hier helpen wij graag bij. Wanneer een kind altijd dezelfde puzzel pakt, kijken wij of er een andere puzzel is. Ze mogen die ene puzzel natuurlijk gewoon maken maar dan maken we er misschien wel nog een. Ditzelfde geldt voor een makkelijke puzzel. Wat nu als er een moeilijkere puzzel ligt? Wanneer gezegd wordt dat ze het niet kunnen, of wordt gezien dat het moeizaam gaat, helpt de pedagogisch medewerker met stukjes mee, of probeert de pedagogisch medewerker het geheel te laten zien van de puzzel (voorbeeld op de doos van de puzzel, eerst te kantjes, kleuren bij elkaar leggen, et cetera). Het is belangrijk dat een kind altijd de mogelijkheid krijgt iets te doen waar het al goed in is, zeker na een dag op school. Vindt het kind het heerlijk om te voetballen?, dan is het belangrijk dat die bal er ook is en dat die kinderen ook een balletje kunnen trappen. De wat jongere kinderen mogen ook met de oudere kinderen voetballen. Zo leren ze voor zichzelf opkomen en dat het soms wat moeizamer gaat omdat oudere kinderen vaak behendiger zijn. Aanwezigheid bekende leeftijdgenootjes Bij de aanwezigheid van bekende leeftijdgenootjes gaat het er vooral om dat een kind leert om deel uit te maken van een groep d.m.v. delen en wachten in het bijzijn van bekende kinderen. Wanneer er bekenden in de groep zijn, biedt dit de veiligheid om te ontwikkelen, te ontdekken en te spelen. Er zijn vrijwel altijd bekende leeftijdgenoten in de groep. Het is belangrijk dat een kind zich op kan trekken aan andere vriendjes/vriendinnetjes. Hierbij geldt ook dat ze zich prettig moeten voelen wil de ontwikkeling goed verlopen. Ook moet het kind in de groep leren voor zichzelf op te komen en te delen. Wanneer een kind samen met een ander kind aan het puzzelen is en het andere kind pakt constant alle stukjes, dan grijpen wij op een gegeven moment in. Er wordt dan vb. gezegd: “Jantje jij pakt wel heel veel stukjes iedere keer, kan je ook wat stukjes aan Pietje geven?” Het is belangrijk dat je weet
wat het karakter is van een kind (eigenheid). Het ene kind staat steviger in zijn schoenen dan het andere. Dit kan ook per situatie verschillen. OVERDRACHT VAN NORMEN EN WAARDEN Het overdragen van normen en waarden is een belangrijk punt. Het is zaak om ervan bewust te zijn dat iedere pedagogisch medewerker opgevoed is met eigen, en soms ook andere, normen en waarden. Het is van belang dat de pedagogisch medewerkers onderling blijven communiceren. Wij hebben geregeld teamoverleg waarin dit soort zaken ook besproken worden en de discussie niet geschuwd wordt. Afspraken, regels en omgangsvormen Net als in het gezin, moet ook het team op één lijn zitten. Het kan niet zo zijn dat van de ene pedagogisch medewerker iets wel mag en van de andere pedagogisch medewerker iets niet. De leiding moet zich bewust zijn van het feit dat ze een spiegel vormen voor de kinderen en een voorbeeldfunctie hebben. Het gedrag van de leiding is dus van cruciaal belang en wordt voor een groot deel gekopieerd door de kinderen. Hier moet ieder zich van bewust zijn. Hieronder zijn een aantal van de vele afspraken, regels en omgangsvormen beschreven: • Agressief gedrag bij kinderen wordt niet goedgekeurd. Het mag niet zo zijn dat pedagogisch medewerkers dit wel mogen doen. Door het gedrag te benoemen en af te leiden probeert de leiding het gedrag weg te nemen. Blijft dit gedrag terugkomen, dan wordt een waarschuwing gegeven, mocht dit niet helpen, dan kan een kind voor korte tijd op een stoel gezet worden (nooit meer dan vijf minuten!). Communiceren blijft hierin erg belangrijk. • We leren kinderen “ te vragen”. Bijvoorbeeld: “Mag ik naar de wc?” i.p.v.: “Ik moet naar de wc”. We corrigeren het kind door te zeggen: “Het is beter te vragen: mag ik naar de wc?”. • Ook vinden we het belangrijk dat er “dank je wel” gezegd wordt, wanneer een kind iets heeft gekregen. Omdat het niet vanzelfsprekend is dat je iets krijgt en dat een ander waardering mag krijgen voor iets wat hij / zij voor je doet. • Kinderen mogen andere kinderen niet optillen. Het is slecht voor de rug van het kind dat optilt en daarnaast kan het tillende kind het opgetilde kind laten vallen. Straffen en belonen Straffen is een veelgebruikt middel om kinderen te laten doen wat wij willen. Een kind in een hoekje zetten, niet mee laten doen, wegsturen. Dreigen met straf gebeurt ook veel: “Als je niet mee helpt met opruimen, mag je straks niet mee naar buiten”. Kinderen doen wat wij zeggen, maar alleen omdat zij afhankelijk zijn van ons en bang zijn voor de straf. Helaas is angst niet de beste manier om kinderen iets te leren. Een kind dat straf krijgt voelt zich boos en vol wrok. Straffen belemmert de ontwikkeling van de relatie tussen jou en het kind. Veel straffen schaadt de relatie. Je hebt de macht, maar verliest er eigenlijk ook een stukje invloed mee. De afstand tussen jou en het kind wordt groter. Een kind dat bepaald gedrag doet zal het stiekem gaan doen. Een ander nadeel is dat een kind die veel gestraft wordt een negatief zelfbeeld ontwikkelt. “Ik ben zo stout, ik verdien veel straf”. Hoewel straffen vaak op korte termijn wel effect heeft, in de zin dat kinderen doen wat je wilt, vindt Thomas Gordon het beter geen gebruik te maken van straf. Het feit dat het werkt, wil nog niet zeggen dat het goed of gerechtvaardigd is. Belonen Voorbeelden van belonen; “Pas als je hebt opgeruimd, lees ik een verhaaltje voor.” Het risico van beloningen is dat het alleen werkt wanneer de kinderen er behoefte aan hebben. Houden ze niet van voorlezen, dan gaan ze ook niet opruimen. Het nadeel van belonen is dat kinderen niet leren van binnenuit gemotiveerd te raken iets te doen. De volgende keer dat je ze vraagt iets te doen, zullen ze vragen: “En hoeveel krijg ik daarvoor? “ Het liefst wil je ze de waarde bijbrengen dat je een ander af en toe onbaatzuchtig kan helpen. Je hebt iets voor een ander over of helpt iemand anders. Dat sociale aspect gaat verloren als je te vaak beloningen invoert. Bovenstaande beloning werken ook als een soort straf: want als je niet opruimt, lees ik dus geen verhaaltje voor.
Je kunt het kind ook belonen zonder daar eisen aan te verbinden. Dat heeft geen schadelijke bijeffecten maar verhoogt de sfeer van gezelligheid. Voorbeeld: “Weet je wat jongens, we ruimen eerst op en dan koop ik daarna voor allemaal een lekker ijsje, ok? “Het ijsje na afloop is bestemd voor iedereen, zonder uitzonderingen. Dus ongeacht of een kind veel of weinig meehelpt. Rituelen en feesten Tijdens rituelen en feesten heb je ook te maken met het overdragen van normen en waarden. Als een kind jarig is mag het ook bij de bso trakteren. Meestal trakteert een kind echter al in de klas en is er geen traktatie tijdens de bso. Wij geven het kind wel extra aandacht voor deze speciale dag door te vragen hoe het op school was, of er nog een feestje komt en wat voor cadeautjes het kind heeft gekregen. Wanneer het bijvoorbeeld Ramadan of een feestdag uit een andere cultuur dan de Christelijke is, bespreken we dit met de kinderen. Wat betekent die dag, kan een kind de andere kinderen hier meer over vertellen en wat doe je voor speciale dingen deze dag? Het is belangrijk dat kinderen in aanraking kunnen komen met, en open te leren staan voor andermans normen, waarden en gebruiken om elkaar nu en in de toekomst beter te kunnen begrijpen. Thomas Gordon Ons pedagogisch handelen is gebaseerd op de theorieën van Gordon. Thomas Gordon was een ontwikkelingspsycholoog die uitging van gelijkwaardigheid in relaties. Het belangrijkste doel van Gordon is om een warme, open relatie met het kind te ontwikkelen, gebaseerd op wederzijds respect en liefde, waardoor kinderen kunnen uitgroeien tot psychisch gezonde mensen. Hij reikt luister- en confrontatievaardigheden aan die opvoeder en kind een kans geven om in conflicten en probleemsituaties effectief in actie te komen, zonder dat het de relatie schaadt. Centraal in Gordon’s visie staan respect en aandacht voor elkaar en ruimte voor ieders eigen karakter. De rode draad van zijn methode is de taal van acceptatie. We nemen kinderen serieus en laten ze in hun waarde, zodat we goede relaties met ze op kunnen bouwen. In die context kan een kind groeien, zich ontwikkelen en problemen leren oplossen. Actief luisteren Gordon hecht veel waarde aan communicatie. Door goed te luisteren naar het kind (verbaal en nonverbaal) leren we te begrijpen wat een kind wil. Door te benoemen wat je ziet en hoort toont de pedagogisch medewerker respect aan het kind. Deze actieve manier van luisteren werkt een goede relatie met het kind in de hand en versterkt het effect van de communicatie met elkaar. Door vragen te stellen en het kind ruimte te geven om te reageren versterk je de eigenwaarde van het kind en geef je het de kans tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties. Ik-boodschappen Gordon introduceerde de term ‘ik-boodschap’ voor een heel specifieke vorm van communicatie. Als een kind gecorrigeerd moet worden, omdat het onaanvaardbaar gedrag vertoont, dan spreekt de pedagogisch medewerker het kind op zijn/haar gedrag aan en benoemt heel concreet waarom zij dat gedrag onaanvaardbaar vindt. Een kind krijgt daarmee de kans zich in een ander te verplaatsen, zonder dat het zich persoonlijk aangevallen voelt. Een pedagogisch medewerker zegt dus niet: ‘jij mag niet op de tafel klimmen,’ maar bijvoorbeeld: ‘Als jij op de tafel klimt, dan val je er misschien vanaf en doe je jezelf zeer´. Daarnaast wordt zoveel mogelijk de nadruk gelegd op wat er wel goed gaat. Deze oplossingsgerichte techniek voor conflicthantering is effectief gebleken, kinderen worden minder opstandig en zijn sneller geneigd tot luisteren. Hieronder hebben we een tweetal praktijkvoorbeelden uitgewerkt die illustreren hoe de methode van Thomas Gordon in de praktijk kan worden toegepast in de BSO. Voorbeeld 1: In dit voorbeeld luistert de pedagogisch medewerker actief. Sanne (4 jaar) komt sinds een paar weken naar de BSO. Wanneer ze de pedagogisch medewerker (Jane) ziet begint ze te huilen. “Mama komt mij ophalen”. Ze klampt zich vast aan de tafel. “Ik ga niet mee!” Jane: “Jee dat is ook wat, zegt ze. “Je bent echt boos he ? Wil je niet mee? “ “Nee”, Sanne schudt heftig haar hoofd. “Je bent geschrokken omdat je dacht dat mama je kwam halen. Dat is vervelend he als het anders loopt dan dat je dacht? “
“Ik wil naar huis, “snikt Sanne. “Je was veel liever naar huis gegaan.” Voorbeeld 2: Joshua (9jaar) is voor de derde keer los van de groep naar de buitenschoolse opvang gelopen. Ik ben daar erg van geschrokken, omdat ik hem ineens kwijt was. We moesten bovendien een drukke weg oversteken. De vorige keer dat ik hem erop aansprak , zei hij dat hij het niet meer zou doen. ‘Joshua, ik wil graag iets met je bespreken’, zeg ik tegen hem. “Zullen we dat na het fruit doen?, dan kunnen we even apart gaan zitten zodat we niet gestoord worden”. “mwah…,reageert Joshua. Met een boos gezicht gaat Joshua na het fruit eten met mij mee. “Joshua,ik wil niet een gesprek met je voeren om boos tegen je te doen of te zeggen wat wel en niet mag. Ik wil wel graag met je praten, omdat we samen een probleem hebben. Ik wil dat graag samen met je oplossen . Wil jij dat ook? Joshua kijkt iets minder boos en knikt aarzelend. “Zal ik eerst vertellen wat ik denk dat ons probleem is? “ ‘Ja, ik weet het wel. Ik was vooruitgelopen en dat mag niet”. “Ik was je vanmiddag ineens kwijt. Ik ben er erg van geschrokken. Ik heb de ouders van alle kinderen beloofd dat ik goed op jullie zal passen, maar dat gaat niet als de een hier loopt en de ander daar. Als iedereen op elkaar wacht ,kunnen we samen lopen”. ( in de Ik-taal je behoefte weergeven). “Ja, ik zei toch al dat ik het niet meer zou doen?, reageert Joshua geïrriteerd. “Je bedoelt dat je vindt dat ik een beetje zit te zeuren?” (met actief luisteren de behoefte van het kind achterhalen). “Ja, iedereen zit te zeuren. Altijd. “Doe dit, doe dat!” Ik ben toch geen baby? “ “Je vindt het vervelend dat iedereen je zo commandeert.” “Op school mag ik ookal niets en hier ook niet”. “Het klinkt alsof je wel wat meer vrijheid zou willen”. “Ja,! Joshua zucht en kijkt wat minder boos. “Ik ben echt geen zes meer hoor, al denkt iedereen van wel.” “Je vindt dat je als een te klein kind wordt behandeld? “ “Ja”. “En je zou willen dat je wat meer zelf mocht beslissen en doen?’” “Ja, ik kan heus zelf wel naar de BSO lopen . Ik loop echt niet met die baby’s mee.” “Dus je wilt eigenlijk het allerliefste zelf naar de BSO lopen, omdat je vindt dat je daar groot genoeg voor bent?” “Ja”. “Dat is best een lastig probleem he?, zouden we iets kunnen bedenken dat jij wat meer zelf kan beslissen en dat ik niet ongerust ben? “ (oplossingen verzinnen) Joshua: “Ik zou mijn mobiel mee kunnen nemen en je de hele tijd bellen, of ik laat je weten dat ik eraan kom. “We zouden ook kunnen of je samen met andere grote kinderen kan lopen…of…we zouden kunnen oefenen met een stukje alleen lopen, of oefenen met de grote weg oversteken. Laten we eens kijken naar onze ideeën. Welk idee is nou het beste? “ (oplossingen beoordelen) Joshua; “oefenen dan..? En dan met andere kinderen samenlopen?” (oplossing kiezen) “Dat is een idee. Dan vragen we aan jouw ouders en aan de ouders van Jip en Sophie of jullie samen mogen lopen.” (oplossing uitwerken) “Dus we spreken af dat we gaan oefenen voor de grote weg, het aan jullie ouders vragen, en dat jullie dan over twee weken zelfstandig mogen lopen. Dan heb jij meer vrijheid en dan kan ik ervan op aan dat je dus echt niet meer in je eentje naar de BSO loopt, oke? “ “Nee, echt niet zegt Joshua, je hoeft je niet meer bezorgd te maken”. “Ik vind dat we ons probleem prima hebben opgelost. Laten we volgende week even kijken of ons plan goed werkt. (nagaan of de oplossing werkt) Buiten spelen in een niet aangrenzende buurtspeeltuin De BSO maakt geen gebruik van de aangrenzende buitenruimte, maar van een naastgelegen buurtspeeltuin welke onderdeel is van de openbare ruimte. De buurtspeeltuin is gelegen midden in een woonwijk op het Parambariboplein. In de speeltuin staat een klimtoestel met een glijbaan, wippers en ook is er een voetbalveld aanwezig. De route naar de speeltuin is simpel, omdat we bij de uitgang van het kindercentrum links lopen en aan het einde van de straat de hoek om gaan (bij willems woonpaleis) en vervolgens steken we één keer de weg over met kinderen. Het oversteekpunt is niet
druk qua verkeer. Voor het naar buiten gaan hanteren we verder de regels die zijn vastgelegd in het protocol “naar buiten gaan”. Hoe worden beroepskrachten bij hun werkzaamheden ondersteund door andere volwassenen We zullen in de toekomst mogelijk gebruik gaan maken van stagiaires met een relevante beroepsopleiding op MBO niveau. Dit zijn in de regel stagiaires van een BOL opleiding (beroepsopleidende leerweg). Zij gaan vaak 3 dagen naar school en lopen 2 dagen stage. De stagiaires zullen altijd als boventallig boven de groep worden geplaatst. Hoe is ondersteuning vormgegeven indien slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is. Op alle groepen in het kinderdagverblijf is er één beroepskracht aanwezig om 7.30 uur en sluit er één beroepskracht op 18.30 uur. Het komt dus niet voor dat er slecht één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is. Hoe is ondersteuning vormgegeven indien slechts één beroepskracht in het kindercentrum wordt ingezet in afwijking van de beroepskracht-kindratio. Zoals boven vermeld komt het niet voor dat er slechts één beroepskracht op het kindercentrum aanwezig is. Ook dus niet gevallen dat er wordt afgeweken van de beroepskracht-kindratio op de BSO. Het beleid ten aanzien van het gebruik maken van kinderopvang gedurende extra dagdelen In de regel wordt geen gebruik gemaakt van het afnemen van flexibele dagen. Om de rust en regelmaat van kinderen te waarborgen hebben we ervoor gekozen om met vaste groepen (met iedere keer dezelfde kinderen) te werken. Indien ouders incidenteel gebruik wensen te maken van een extra dag, dan kan dit alleen indien de beroepskracht-kindratio op de groep het toelaat. Wanneer di teen structureel karakter begint te krijgen, adviseren wij ouders de plaatsingsovereenkomst bijvoorbeeld uit te breiden met één of meerdere dagen. Bij welke (spel)activiteiten verlaten kinderen hun basisgroep. De BSO beschikt over één groepsruimte/lokaal. In de regel vinden dan ook alle binnen activiteiten hier plaats. Alleen voor buiten activiteiten verlaten de kinderen de groepsruimte, maar dit doen ze wel met de eigen basisgroep (de kinderen van hun eigen groep). Vaak wordt er gespeeld in de buurtspeeltuin op het Paramariboplein of gaan de kinderen naar het vondelpark. Tijdens vakanties wordt er bij toestemming van ouders ook uitjes ingepland (bijvoorbeeld een bezoek aan de Artis). De regels en voorwaarden die wij hanteren bij dit soort uitjes staan beschreven in het protocol “naar buiten gaan”.