E mma Los
b o o m | a mst er da m
Deze publicatie kwam tot stand met financiële steun van de Onderwijsraad.
Omslagontwerp en boekverzorging Bart van den Tooren, Amsterdam © 2012, Uitgeverij Boom, Amsterdam, en Emma Los isbn 978 94 6105 773 0 nur 680 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www. reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Inhoud
Voorwoord 9 1. De parochieschool 13 Het begin van het Nederlandse onderwijs 2. Erasmus 19 De invloed van het humanisme 3. Het Haneboek 25 De ontwikkeling van het leesonderwijs 4. Van wastafeltje tot tablet 31 De ontwikkeling van het schrijfonderwijs 5. ‘Volgens Bartjens’: 1 + 1 = 2 37 De opkomst van het rekenonderwijs 6. De vijf academies 43 De voorlopers van de moderne universiteit
Jacob Cats en Hieronymus van Alphen 49 De moraal van het opvoeden 8. De schoolopziener komt eraan 55 De betekenis van Adriaan van den Ende 9. Met de plak en de roe 61 Het wettelijke verbod op lijfstraffen 10. De strijd om de school 67 De Lager-onderwijswet van 1857 11. De eerste ambachtsschool 75 Opkomst, ondergang en terugkeer van het beroepsonderwijs 12. Modern of klassiek 83 De hogere burgerschool (hbs) en het gymnasium 13. Achter een gordijn verborgen 89 Onderwijs voor meisjes 14. De Landbouwhogeschool 95 De emancipatie van de praktische wetenschappen 15. Afke’s tiental 103 De invoering van de leerplicht 16. Scholing buiten de school 109 Van privéonderwijs tot autodidactie 17. Het begon met gebarentaal 115 Speciaal onderwijs 18. Van ondervoeding tot overgewicht 123 De komst van de schoolarts 19. Halfhartig onderwijs 131 Het onderwijs in de voormalige Nederlandse koloniën 20. ‘Het volle leven’ 139 De vernieuwende ideeën van de reformpedagogiek 21. Theo Thijssen en de emancipatie van de schoolmeester 147 Onderwijzen als beroep 7.
De invloed van Kohnstamm 155 Onderwijs als wetenschap 23. Schuiven met stoelen en tafels 161 Veranderende ideeën over het schoolgebouw 24. De Mammoetwet 169 De democratisering van het onderwijs 25. De Cito-toets 177 Het meten van leerresultaten 26. De moedermavo 185 Volwasseneneducatie 27. De onderwijswethouder 191 Wie betaalt en bepaalt de school? 28. Het curriculum 199 De opeenstapeling van schoolvakken 29. Het jonge kind 207 De vorming van kleuters en peuters 30. Het puberbrein 215 Probleemgedrag van alle tijden? 22.
Verantwoording van de canon 223 Om verder te lezen 227 Register 245 Verantwoording van de illustraties 253
Studiezaal voor de bovenbouw, Open Schoolgemeenschap Bijlmer, 2009. 8
Voorwoord
Aan de Lindengracht in Amsterdam kijkt Theo Thijssen toe hoe een van zijn leerlingen ijverig iets in een schriftje schrijft. Beiden zijn in brons gegoten. Schoolmeester Thijssen is niet voor niets op deze plek vereeuwigd. Hij is geboren en getogen in de Amsterdamse Jordaan. Net als twee decennia vóór hem die andere beroemde onderwijzer en onderwijsvernieuwer, Jan Ligthart. Destijds, in de tweede helft van de negentiende eeuw, was de Jordaan een armoedige volksbuurt. Maar zowel Thijssen als Ligthart hadden geluk. Ze konden goed leren. Ze mochten een opleiding volgen en konden zo hun dromen waarmaken. Vandaag de dag geldt dit gelukkig voor álle Nederlanders. Elk kind, elke jongere en elke volwassene kan naar school en zich ontwikkelen. Ons land beschikt over goed onderwijs. Daar mogen we trots op zijn. Een samenleving die werk maakt van goed onderwijs voor elke burger is rijker, socialer en democratischer dan een samenleving die dat niet doet. 9
Het is goed om dit te beseffen. Het is goed om kennis te nemen van de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs en van de traditie waarin wij met z’n allen staan. Wij zijn geworden wie we zijn dankzij mensen als Theo Thijssen, Jan Ligthart en anderen. Zonder Aletta Jacobs had ik het als meisje niet vanzelfsprekend gevonden om te gaan studeren. Zonder mensen als Nienke van Hichtum, schrijfster van Afke’s tiental, was nooit het besef doorgedrongen dat armoede ernstige gevolgen had voor kinderen – en dat onderwijs daar iets aan kon veranderen. Zonder mensen als Hieronymus van Alphen was er geen kinderliteratuur geweest. Wie zich verdiept in de geschiedenis van het onderwijs ziet leuke weetjes (wist u dat kinderen in de negentiende eeuw al vanaf de leeftijd van 2 jaar naar school konden?), maar ook verrassend veel overeenkomsten tussen toen en nu. Thijssen kon met een rijksbeurs naar de kweekschool vanwege een lerarentekort. De behoefte aan rekenvaardigheden in de Gouden Eeuw doet denken aan de huidige behoefte aan mensen die zijn opgeleid in de exacte vakken. En discussies over wat kinderen precies moeten leren (en wanneer) zijn van alle tijden. Dat is maar goed ook. Onderwijs is nooit definitief, en de ontwikkelingen gaan ons allemaal aan. Niet alleen de grote namen uit het verleden dragen het stelsel, maar ook alle onbekende mensen die zich ervoor inzetten. Er is veel om trots op te zijn, maar er valt, ook nu nog, veel te verbeteren. Deze uitgave laat zien hoe de verbeteringen in het onderwijs tot stand zijn gekomen. U krijgt een mooi inkijkje in de geschiedenis van het onderwijs via dertig markante ‘vensters’. Een commissie onder leiding van Sijbolt Noorda heeft deze onderwijscanon uitgewerkt. Het is een cadeau aan het onderwijs, aangekondigd bij het afscheid van Fons van Wieringen als voorzitter van de Onderwijsraad. Dit boek is een aanvulling op de canon van de algemene Nederlandse geschiedenis, waarvoor Van Wieringen zich eerder sterk heeft gemaakt. Het is een inspiratiebron voor iedereen die hart heeft voor het onderwijs, niet in 10
de laatste plaats voor de hedendaagse collega’s van Thijssen en Ligthart. Zij maken immers nog steeds het verschil. Mevrouw prof. dr. Geert ten Dam Voorzitter van de Onderwijsraad
11
Miniatuur van een middeleeuwse kloosterschool.
12
1. De parochieschool H et b egi n va n h et N ederl a n ds e o n derw ijs
Onderwijs is zo vanzelfsprekend dat het moeilijk voorstelbaar is dat er ooit geen scholen bestonden en dat die ook niet nodig werden geacht. Pas in de middeleeuwen veranderde de samenleving zo ingrijpend dat er behoefte ontstond aan onderwijs. Op de houten bankjes van de parochieschool schoven steeds meer kinderen aan.
Opgroeiende kinderen pikten eeuwenlang in de dagelijkse praktijk wel op wat ze moesten weten. Het leven speelde zich vooral in de eigen dorpsgemeenschap af. Dat veranderde in de achtste en vooral in de elfde eeuw. De Romeinen zullen rond het begin van onze jaartelling wel iets van scholing in de Lage Landen hebben gebracht, maar in de middeleeuwen begint de geschiedenis van het onderwijs pas echt. Hoe de introductie van het onderwijs precies is verlopen, blijft door het gebrek aan bronnen schimmig. In ieder geval ging ze hand in hand met de introductie van het christendom. 13
Religi euz e o pvo edi n g In het begin van de achtste eeuw staken monniken, onder wie Willibrord en Bonifatius, vanuit Engeland de Noordzee over. Ze wilden de heidenen die het vasteland bevolkten, bekeren tot het christendom. Willibrord werd de eerste bisschop van Utrecht. Bonifatius werd in 754 bij Dokkum door de Friezen gedood, maar een van zijn leerlingen zou in diezelfde periode een kloosterschool bij Utrecht beginnen. Daar werden jongens uit de hogere stand voorbereid op een leven als monnik of priester. Tegelijkertijd wist Karel de Grote (742?-814) greep te krijgen op steeds meer gebieden in Europa, waaronder de Lage Landen bij de zee. Hij had functionarissen – schrijvers en ambtenaren – nodig om het grote Frankische rijk te kunnen beheren en beheersen. Zelf had hij pas laat en gebrekkig leren lezen en schrijven, en hij was overtuigd van de noodzaak van een goede en vroege scholing voor zijn dienaren. De kerk moest deze verzorgen. In 789 bepaalde Karel de Grote dat in alle bisschoppelijke steden in zijn rijk scholen moesten worden gesticht. Ze waren alleen bestemd voor jongens. Al het onderwijs ging in het Latijn, de lingua franca van die tijd.
Karel de Groote bezoekt de scholen. Historieplaat bij de lesmethode Geschiedenis des Vaderlands van J.H. Eichman en H. Altmann, 1858.
14
Een g ro ei en de b eh o efte a a n sch o li n g Na de dood van Karel de Grote in 814 kwam er weinig van zijn plannen terecht. Pas vanaf de elfde eeuw werd onderwijs voor brede groepen in de Nederlandse samenleving toegankelijk. In die tijd ontgonnen kloosterorden grote stukken land. Overal kwamen nieuwe nederzettingen, de bevolking groeide. Om al deze mensen te kerstenen waren naast de bestaande kloosterscholen ook lekenscholen nodig. Rond 1200 kwamen de ‘parochiescholen’ op, die verbonden waren aan door landeigenaren opgerichte parochiekerken. In die tijd moest elke parochie van de katholieke machthebbers in Rome een meester aanstellen. Meestal was dat de koster en voorzanger van de kerk. Echte schoolgebouwen waren er niet; vaak gaf de koster les in zijn eigen woning. Met harde hand handhaafde hij zo goed en zo kwaad als dat ging de orde in de klas. Op de parochieschool leerden de kinderen naast wat basisbeginselen Latijn – de taal van de kerk – vooral een godvrezend christen te zijn en de pastoor bij te staan bij (het zingen van) de mis. De jongens – pas in de loop van de tijd zouden er ook steeds meer meisjes volgen – raakten langzamerhand vertrouwd met het begrip ‘school’. Omdat in principe elk gebied door een parochie werd bestreken en er dus overal wel een school was, konden ze er al op jonge leeftijd naartoe. Naar schatting zal rond 1400 een zesde van de jongens de parochieschool van binnen hebben gezien. In de oogsttijd waren de schooltjes op het platteland opvallend leeg. Dan werden de kinderen massaal thuis gehouden om mee te helpen op het land. Daaruit is, later, de zomervakantie ontstaan. G roote Sch o o l Vanaf de elfde eeuw ontstonden in de Nederlanden de eerste steden. Daar maakten de parochiescholen een heel eigen ontwikkeling door. Binnen de stadsmuren bloeiden de handel en nijverheid op. Omdat het voor ambachtslieden en handelaren erg handig was als zij een beetje konden lezen, schrijven en rekenen, werden de behoefte aan en de nood15
De Abt Emo school in Westeremden ziet er in 2012 heel anders uit dan in de middeleeuwen. De Abt Emoschool in het Groningse dorpje Westeremden is de opvolgster van de oudst bekende parochieschool in Noord-Nederland. Ze is in de twaalfde eeuw gesticht. Westeremden heette in die tijd nog Emethe en hoorde bij Frisia (Friesland). Emo (circa 1175-1237) was er de eerste schoolmeester, zijn broer Addo de plaatselijke pastoor. De adellijke Emo had gestudeerd aan de universiteiten van Parijs en Oxford; aan die laatste staat hij bekend als de eerste buitenlandse student. Later zou hij abt worden van klooster Bloemhof in Wittewierum. Het dagelijks leven in die tijd heeft hij beschreven in een bewaard gebleven kroniek. Anno 2012 telt de achthonderd jaar oude Abt Emoschool op het schaars bevolkte Groningse platteland zo weinig leerlingen dat ze moet vechten voor haar voortbestaan.
zaak van onderwijs groter. De vroege verstedelijking van de Nederlanden en de daarmee gepaard gaande bureaucratisering zorgden ervoor dat onderwijs steeds verder doordrong in de samenleving. In de veertiende en vijftiende eeuw begonnen de steden de parochiescholen over te nemen of zelf eigen stadsscholen te stichten. Deze kregen al snel de naam ‘Groote School’. Het was voortaan de stad die voor een schoolgebouw zorgde en het 16
onderwijs financierde. Aan het leerprogramma veranderde daarbij weinig; de religieuze vorming bleef net zo belangrijk als voorheen. Naast Latijn kwam er wel steeds meer onderwijs in de eigen taal, het Nederduits. Dat gold vooral voor de laagste klassen, die meer dan honderd leerlingen konden tellen. Er werd eerst lezen geleerd, dan schrijven en vervolgens soms ook rekenen. Zodra de leerlingen de belangrijkste basisbeginselen kenden, gingen de meesten van school af om te gaan werken. Enkelen volgden nog voortgezet onderwijs. Leerplicht bestond niet. De leerlingen, onder wie nu ook meisjes, behoorden vooral tot de stedelijke burgerij. De lagere standen en de plattelandsbevolking zouden pas in de achttiende en vooral de negentiende eeuw hetzelfde alfabetiseringsniveau bereiken.
17