GEMEENTE ANDERLECHT STADSVERNIEUWING RAADPLEIN 1 1070 BRUSSEL
ELEKTRISCHE INSTALLATIES
BIJZONDER BESTEK
INHOUD INHOUD
I
II.6.1. WONINGEN
14
II.6.2. GEMEENSCHAPPELIJKE DELEN
14
III.1.1. ALGEMEEN
17
III.6.4. VERLICHTINGSTOESTELLEN
32
III.9.1. DETECTOR
38
BIJLAGEN
1. Brandpreventie. 2. Lijst van de plannen. 3. Attest van plaatsbezoek aan de gebouwen.
HOOFDSTUK I: ALGEMEEN – ALGEMENE VOORSCHRIFTEN TECHNISCHE BEPALINGEN I.1. Algemene beschrijving van de installaties De werkzaamheden met betrekking tot deze opdracht betreffen de elektrische installaties in het kader van de bouw van een appartementsgebouw in Anderlecht in het raam van een stadsvernieuwing op de hoek van de Vrij Onderzoeksstraat en de Vander Bruggenlaan. De lokatie omvat 5 woningen, waaronder: - 2 appartement met één kamer - 3 appartementen met twee kamers. De aandacht van de aannemer wordt gevestigd op het bijzonder karakter van de gebouwen. Vooraleer hun offerte in te dienen, zijn de inschrijvers gehouden om de architectuurplannen in te kijken om met goede kennis van zaken, de moeilijkheid van het werk, door het type van de materialen voor de ruwbouw en afwerking gebruikt op de bouwplaats en het aanbrengen van het materieel (doorgang van leidingen) voorzien in deze opdracht. Het gebruik van slaghamers is ten strengste verboden. De werken moeten verplicht uitgevoerd worden door middel van draaiende machines. Alle sleuven of kokers in het metselwerk, worden droog uitgevoerd, met een slijpschijf voorzien van krachtige stofzuigers. Iedere doorboring in het metselwerk wordt droog geboord en heeft de kleinst mogelijke diameter voor de doorgang van de leiding. Het gebruik van een beitel is toegelaten in het metselwerk om een werk, begonnen met een mechanisch gereedschap, te beëindigen. De aannemer moet in het kader van zijn verplichtingen: − alle noodzakelijke of door de Bouwheer opgelegde veiligheidsmaatregelen treffen, − alle vereiste maatregelen treffen om de overlast door het bouw- en machinelawaai en door stof zo veel mogelijk te beperken, − alle maatregelen van uiteenlopende aard treffen om het verkeer te vergemakkelijken en de bescherming te verzekeren van de verschillende tussenkomende partijen. De kosten die voortvloeien uit deze verplichtingen zijn een last voor dit deel van de aanneming.
Op prestaties 's nachts, in het weekend en op feestdagen geldt geen enkele meerprijs tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Vóór ze hun offerte indienen, moeten de inschrijvers zich ter plaatse vergewissen van: a) de lokalen en plaatsen waarop de werken beschreven in dit bijzonder bestek betrekking hebben, waarbij ze letten op de bijzonderheden van de gebouwen, de toegangsmiddelen en de verbinding naar de plaatsen en lokalen b) de werkmoeilijkheden, gekoppeld aan het soort geplande constructies en uitrustingen, de te verplaatsen installaties, de doorgang van de leidingen enz. Bovendien kunnen ze zo bepaalde beschrijvingen in het bestek beter begrijpen die ze onvoldoende nauwkeurig zouden vinden wat betreft de juiste situatie en de aangewezen materialen en toestellen. c) de problemen om hun uitrustingen uit te voeren en in te werken in de bestaande installaties en lokalen. De kosten die daaruit resulteren vallen ten laste van dit deel van de aanneming en moeten begrepen zijn in de prijs van de offerte. Voor deze diverse bijkomende werkzaamheden wordt er geen meerprijs toegekend aan de aannemer. Hij kan er zich niet op beroepen dat hij niet op de hoogte was van bepaalde architectonische, technische of andere elementen of dat deze niet op de goedgekeurde plannen stonden, met name wat betreft de toegangs- en parkeermoeilijkheden. Vóór hij de uitvoering begint van een werk of een deel van de werken, is de aannemer verplicht om elke hindernis te melden die de werken belemmert waaraan hij zal beginnen. De Bouwheer zal op dat moment de nodige maatregelen (die hem als geschikt voorkomen) treffen om de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk te maken. De aandacht van de aannemer wordt gevestigd op het bijzonder karakter van het gebouw. Dit is immers van het "passieve" type, wat de inbouw van technieken in de buitenmuren van de woningen verbiedt. De inschrijvers voegen bij hun offerte een ondertekend attest van bezoek ter plaatse (in bijlage).
I.2. BESCHRIJVING VAN DE UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN Dit deel van de aanneming omvat, in volgorde van belangrijkheid: − de installatie van de meters "appartementen" en "gemeenschappelijk" volgens de specificaties van SIBELGA, − het leveren, plaatsen en aansluiten van: • de verdeelborden van de appartementen en het verdeelbord VB. gemene delen, • de verlichtingsarmaturen van de gemeenschappelijke delen, met inbegrip van de veiligheidsverlichting, • de verlichtingsarmaturen in de appartementen, • de stopcontacten, • de speciale voorzieningen, • de elektrische bekabeling, • de installaties op zwakstroom: parlofonie, bellen, toegangscontrole, brandbeveiliging, • de installaties voor telefonie en teledistributie, • de elektrische convectoren. De werken omvatten eveneens: − de doorboringen van de muren, vloeren, de verzorgde uitvoering volgens de regels van het vakmanschap van alle metselwerken, herstellings- en dichtingswerken met betrekking tot de plaatsing van de toestellen en alle voornoemde doorboringen, met uitzondering van de voltooiingswerken, − de verzorgde uitvoering van de uitsparingen en hun afsluiting met cementmortel, − de uitsparingen in de reeds bepleisterde wanden worden opgevuld met dezelfde bepleistering als de bestaande. − de levering van de uitvoeringsplannen en de "AS-BUILT"-plannen, opgemaakt conform de artikels 4 en 5 van het MB van 27 juli 1981, BS van 22 september 1981, − de oplevering van de installaties door een externe dienst voor technische controle (erkend organisme) naar keuze van de Bouwheer, − het geregeld weghalen van het afval en van waardeloze en onbruikbare materialen, afkomstig van de werkzaamheden van de aannemer, evenals het vervoer ervan op de kosten van en door de aannemer naar openbare stortplaatsen of naar een terrein dat hij op zijn kosten verwerft, de schoonmaak van de diverse lokalen waar er werkzaamheden werden uitgevoerd − de volledige indienststelling van de installatie, inclusief de levering van de brandstof en van de arbeidskrachten nodig voor de afstelling en het onderhoud van alle toestellen, tijdens de opstartperiode van de installatie en tijdens de testperiode voorafgaand aan de voorlopige oplevering de volledige voorlichting van het personeel dat door de Bouwheer is aangesteld om de exploitatie van de installaties te verzekeren.
Dit deel van de aanneming omvat ook de bijkomende werkzaamheden voor een perfecte coördinatie van de werkzaamheden. Die bijkomende werkzaamheden omvatten: − de coördinatie van de verschillende aannemingen van de speciale technieken tijdens het opstellen van de uitvoeringsplannen en op de bouwplaats, − de trajectaftekening met krijt van alle toestellen vóór de uitvoering. Op de muren zonder bekleding worden die sporen volledig weggeveegd vóór de voorlopige oplevering. I.3. AANNEMINGSGRENZEN VAN DE HUIDIGE AANNEMING I.3.1. Algemeenheden Dit deel van de aanneming start met het uitzetten van het tracé op de muren, plafonds en vloeren van de uit te voeren installaties. Dit tracé moet ter goedkeuring aan de Directie der Werken worden voorgelegd. I.3.2. Aansluitingen laagspanning De aansluitingen van de meters gebeurt door SIBELGA. Er is een meter per appartement. Er moet ook een meter worden geïnstalleerd voor de gemene delen. De technische voorschriften van de distributiemaatschappij moeten worden nageleefd. Hiertoe neemt de aannemer contact met de verantwoordelijke van SIBELGA om zijn offerte te kunnen opstellen met volledige kennis van de bijzondere voorschriften van de distributiemaatschappij. Hij zorgt ook voor de nodige administratieve formaliteiten (aanvraag van werken, voorleggen van het opleveringsverslag van de Externe Dienst voor Technische Controle, …). I.3.3. Diverse zwakstroominstallaies Zie technische bepalingen hierna. I.3.4. Teletechniek Zie technische bepalingen hierna. I.3.5. Diverse aansluitingen De onderhavige aanneming omvat de drijfkrachtkabels voor de voeding van: − de zonneproductie, − de verluchtingsinstallaties, − de verwarmingsbatterij.
Ter hoogte van de aansluitingen wordt een meerlengte van 3 m gelaten. De aansluiting van de kabels op de bovengenoemde voorzieningen wordt gerealiseerd door de betrokken aannemers. De kosten van eventuele extra keuringen zijn eveneens ten laste van dit deel van de aanneming. Hiervoor zijn er posten voorzien in de meetstaat.
I.3.6. Opleveringen Vóór de voorlopige oplevering worden proeven verricht en zo nodig herhaald tot ze volle tevredenheid geven. De elektriciteitsinstallaties worden gekeurd door de externe dienst voor technische controle. De formaliteiten voor de aanvraag van keuring aan de externe dienst voor technische controle en de overeenkomstige kosten zijn een last van het onderhavige deel van de aanneming. Indien het door de externe dienst voor technische controle opgestelde verslag opmerkingen bevat, is de Aannemer gehouden ze op te heffen en zijn installaties in orde te brengen. De kosten van eventuele extra keuringen zijn eveneens ten laste van dit deel van de aanneming. I.3.7. Doorbrekingen, inkepingen en herstellingen De aandacht van de aannemer wordt gevestigd op de volgende punten: − het is strikt verboden wapeningen in gewapend beton door te snijden of beton te doorboren zonder voorafgaande toestemming van de betoningenieur, − de doorbrekingen moeten beperkt blijven tot het strikt noodzakelijke voor de doorvoering van leidingen, − alle bevestigingen gebeuren met behulp van schroeven en pluggen, expansiebouten en vastgemetselde dookijzers, − de onderhavige aanneming omvat ook de aansluiting tussen kokers en leidingen, alsook de aansluiting tussen beton, metselwerk, … en leidingen wanneer er geen kokers zijn, ongeacht de afmetingen van de doorbreking. I.3.8. Afwerkingen a) Wanden De inzagingen uit te voeren in de wanden, alsook de reparatie van de inzagingen uitgevoerd in het zichtbare gedeelte, onder de verlaagde plafonds, worden uitgevoerd door de plaatser van de wanden, evenals alle werkzaamheden nodig om de afwerking en de oorspronkelijke prestaties van de wanden te verzekeren, zelfs wanneer die inzagingen structuurverstevigingen vergen om een normale stabiliteit te garanderen (de inzagingen mogen niet samenvallen met een tussenafstand tussen de staanders). Deze voorschriften blijven geldig ongeacht het aantal en de afmetingen van de uit te voeren inzagingen. De Aannemer van deze opdracht zal zijn collega-wandplaatser tijdig alle details meedelen over de uit te voeren inzagingen om een perfecte coördinatie van de werken te verzekeren.
Alle kosten verbonden aan deze werken vallen ten laste van dit deel van de aanneming. b) Verstevigingen in de wanden De wandenplaatser voorziet, ten laste van deze aanneming: − de montage van verstevigingen gepland voor de plaatsing van de toestellen en installaties die vallen onder de bijzondere technieken of uitrustingen van de onderhavige aanneming, − de levering en plaatsing van verstevigingen voor aparte zware belastingen die soms zwaarder doorwegen op de wand. Zo nodig plaatst de wandenplaatser bovendien extra palen om de structuur te verstevigen. De Aannemer van deze opdracht zal zijn collega-wandplaatser tijdig alle details meedelen over de nodige verstevigingen en de juiste locatie ervan. ALLE KOSTEN VERBONDEN AAN DEZE WERKEN VALLEN TEN LASTE VAN DIT DEEL VAN DE AANNEMING. c) Verlaagde plafonds De gaten en inzagingen in de verlaagde plafonds worden ten laste van deze aanneming uitgevoerd door de plaatser van de verlaagde plafonds. Dat geldt ook voor alle inzagingen voor inbouwuitvoeringen, de doorgang van buizen, … De Aannemer van deze opdracht zal zijn collega van de verlaagde plafonds tijdig alle details meedelen over de verlaagde plafonds en over de afmetingen en de locatie van de uitrustingen die zullen worden ingebouwd. Alle kosten verbonden aan deze werken vallen ten laste van dit deel van de aanneming.
I.4. REFERENTIEDOCUMENTEN De installaties worden uitgevoerd volgens de voorschriften van de documenten opgesomd in de algemene en bijzondere administratieve bepalingen, de voorschriften van dit bestek, en de aanwijzingen in de bij dit document gevoegde plannen, met name: 08-2092/PREL01 Installaties 08-2092/PREL02 Principeschema VB.Glvl./VB.Verd./VB.Gem.
van
elektrische
leidingen
–
en ook volgens de mondelinge aanwijzingen. De aannemer moet ook rekening houden met de architectuur- en stabiliteitsplannen met betrekking tot de uitvoering van de werkstukken waaraan de uitrustingen van de onderhavige aanneming moeten worden bevestigd; deze plannen worden tijdens de uitvoering aan de Aannemer geleverd op zijn verzoek, tegen kostprijs. De elektrische installaties worden, in prioriteitsvolgorde, uitgevoerd volgens de voorschriften van: -
-
de aanbestedingsdocumenten (bijzonder bestek, opmetingsstaten en plannen), het type-bestek 101 van 1987, het type-bestek 400, de laatste editie van het "Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties" vastgelegd in het Koninklijk besluit van 10 maart 1981 (B.S. van 29 april 1981), alsook de wijzigende en/of aanvullende besluiten verschenen tot 10 dagen vóór de aanbestedingsdatum, de voorschriften van de brandweer, het KB van 09.05.1977 met betrekking tot de toegankelijkheid van openbare gebouwen voor mindervaliden, de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV), de rondzendbrief ref. II/TEC/03-001575-02, uitgegeven op 15.04.2004 door de minister van Binnenlandse zaken, aangaande de weerslag van doorvoeren op de brandweerstand van de wanden, de normen gepubliceerd door het Belgisch Instituut voor Normalisatie tot 10 dagen vóór de aanbestedingsdatum, de laatste editie van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, rekening houdend met de Regentsbesluiten van 2 februari 1946 en 27 september 1947, gewijzigd bij Koninklijk besluit van 26 februari 1957 en 26 februari 1971 (met name art. 52), inclusief de meest recente bijwerkingen, de bijzondere voorschriften van de firma SIBELGA, de bijzondere voorschriften van de firma BELGACOM, met name de "Praktische gids Binneninstallaties voor telecommunicatie voor woongebouwen" van 02 oktober 2007, de bijzondere voorschriften van de kabeldistributiemaatschappij,
- het KB van 19.12.1997 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen, - het KB van 04.04.2003 (tot wijziging van het KB van 07.07.1994). Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming en de veiligheid - Het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming (ARAB) en de gepubliceerde koninklijke besluiten die deel uitmaken van de Codex over het welzijn op het werk. - Het Algemeen reglement op de Elektrische installaties (AREI). - De wet van 04 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (BS van 18.09.1996), evenals het Koninklijk besluit van 25 januari 2001. - De Koninklijke besluiten tot wijziging van het Algemeen reglement op de elektrische installaties voor zover ze gepubliceerd werden ten laatste op de datum van publicatie van deze opdracht of voor de niet-openbare procedure op de datum van de uitnodiging tot inschrijven. - Het Koninklijk besluit van 04.05.1999 (BS van 24.06.1999) tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van ondernemingen beoogd in in artikel 148 decies 2.5.9.3.4. van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming. - Het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 april 2004 tot bepaling van bijkomende verplichtingen inzake brandvoorkoming in de te huur gestelde woningen. I.5. TE VERSTREKKEN DOCUMENTEN I.5.1. Door de inschrijvers te verstrekken documenten De inschrijvers voegen bij hun inschrijving alle documenten op basis waarvan de Bouwheer zich rekenschap kan geven van de kwaliteit van het voorgestelde materieel. I.5.2. Door de opdrachtnemer te verstrekken documenten I.5.2.1. Vóór de uitvoering moet de aannemer de uitvoeringsplannen opstellen en de coördinatie met de andere technieken verzekeren op basis van de laatste architectuurplannen geldig voor uitvoering. In dat opzicht is de na te leven volgorde voor doorvoeren: − − − −
afvoerpijpen, ventilatiekokers, sanitaire leidingen voor toevoer van koud en warm water, elektriciteitsleidingen.
Deze plannen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Leiding der Werken binnen een termijn die verenigbaar is met de werkplanning en rekening houdend met het feit dat de
Bouwheer over twee weken moet beschikken om ze goed te keuren of opmerkingen te formuleren. De werken worden aangevat na voornoemde goedkeuring. Een vertraging in de levering van de uitvoeringsplannen verandert niets aan de vastgestelde termijnen. I.5.2.2. Vóór de voorlopige oplevering van de werken overhandigt de aannemer zijn AS-BUILTplannen met de installaties zoals ze werden uitgevoerd, met aanduiding van de kenmerken van alle toestellen, het tracé en de doorsnede van de leidingen, enz.: - een diskette (formaat DXF of DWG) van de bijgewerkte uitvoeringsplannen (As-built) met de installaties zoals ze werden uitgevoerd, - de definitieve versie van de bovengenoemde detailtekeningen en schema’s met vermelding van de kenmerken van alle toestellen, de aard en diameter van de leidingen en de precieze plaats van de eventueel ingebouwde leidingen. De aannemer levert ook: . de handleidingen met de werkings-, gebruiks- en onderhoudsinstructies van de gerealiseerde installaties (twee exemplaren in het Frans en twee in het Nederlands), . de controleverslagen van erkende organismen. De aandacht van de aannemer wordt gevestigd op het feit dat de installatie als onvolledig zal worden beschouwd indien de bovengenoemde documenten ontbreken. De documenten zijn in twee talen opgesteld (Frans – Nederlands). I.5.2.2. Technische gegevens Voor alle toestellen of inrichtingen die in het kader van de onderhavige aanneming worden geleverd, legt de aannemer aan de ontwerpers een technische fiche voor die duidelijk melding maakt van de herkomst van de levering, merk, type, technische kenmerken, plaatsinname, schets of plan, ... I.5.2.3. Stalen Samen met de technische gegevens moet de aannemer een staal van elk type materieel voorleggen. Deze stalen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de verschillende betrokkenen en worden tot het einde van de werken bewaard.
De stalen zijn niet inbegrepen in de hoeveelheden vermeld in de opmetingsstaat. I.5.2.4. Verantwoordelijkheid van de aannemer De aannemer is verantwoordelijk, niet alleen voor de goede werking van de toestellen en van de complete installaties maar ook voor de berekeningen en de uitvoeringsplannen. I.6. MATERIALEN De aannemer maakt enkel gebruik van nieuwe materialen van eerste kwaliteit of eerste keus. Elk stuk materieel of uitrusting wordt vooraf ter goedkeuring voorgelegd aan de Bouwheer. I.7. ONDERHOUD EN HERSTELLING De aannemer is verantwoordelijk voor de goede werking van alle installaties van zijn aanneming tot de definitieve oplevering. Hij staat niet in voor de prestaties en leveringen in het kader van het gebruik maar wel voor het regelmatig toezicht op de installaties om zeker te zijn dat ze naar behoren worden bediend. Zijn ten laste van de aannemer: - de dringende herstellingen, zelfs in het weekend en op verlof- en feestdagen, - de herstelling of vervanging van alle versleten, gebroken, verbrande of defecte onderdelen en accessoires, inclusief de werkuren. I.8. ALGEMENE MAATREGELEN I.8.1. Kleuren naar keuze van de architect Voor sommige toestellen bepaalt het bestek dat de architect de kleuren kiest. Indien voor sommige kleuren een prijstoeslag moet worden voorzien, dan moet die toeslag duidelijk vermeld worden in bijlage bij de inschrijving. I.8.2. Kwaliteit van de materialen en uitrustingen Alle uitrustingen gebruikt voor de uitvoering van de hierna beschreven installaties moeten van eerste kwaliteit zijn, van algemeen gekende merken en fabrikanten, die in België vertegenwoordigd zijn en die over een georganiseerde herstellingsdienst en voorraden reserveonderdelen beschikken. Geïmproviseerde en zelf in elkaar gestoken uitrustingen worden geweigerd.
I.8.3. Bescherming van de installaties De aannemer staat als enige in voor de bescherming van zijn installaties tegen ongewenste spatten van materialen afkomstig van andere bouwvakken en in het bijzonder van de pleisteraars en schilders. De aannemer moet zijn installaties in het bijzonder beschermen tegen de inwerking van vocht, slecht weer, enz. De metalen delen worden op afdoende wijze beschermd. I.8.4. Schoonmaak van de toestellen Op het einde van zijn werken verwijdert de aannemer alle beschermingsmiddelen en maakt hij de toestellen die hij heeft geplaatst grondig schoon zodat ze een volkomen nieuw aspect hebben. Ieder toestel dat ondanks de beschermingsmiddelen beschadigd is, wordt vervangen door nieuw materiaal van dezelfde kwaliteit. I.9. RESULTAATSVERPLICHTING Van de aannemer wordt verwacht dat hij het gevraagde werk uitvoert volgens de regels van het vak en al zijn ervaring aanwendt om de gestelde problemen zo goed mogelijk op te lossen. Hij is gebonden door een resultaatsverplichting. Uit hoofde van zijn specialisatie, is de aannemer gehouden de voorstellen te doen die hij uit technisch oogpunt absoluut nodig acht om het gevraagde resultaat te bereiken. Zo nodig en indien een oplossing hem onvolledig of verkeerd lijkt, stelt hij bij zijn inschrijving een betere oplossing voor; hij beschrijft zijn oplossing, voegt er een opmeting bij met de hoeveelheden en eenheidsprijzen en bepaalt de gevolgen voor de termijn. I.10. RECYCLAGE VAN VERLICHTINGSARMATUREN Conform de wetgeving van toepassing vanaf 1 juli 2004 en het Regeringsbesluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 3 juni 2004, is de Aannemer van deze onderneming verantwoordelijk voor de terugname van de gebruikte verlichtingsarmaturen en voor hun recyclage. Hij stelt een afzonderlijk plan op voor het beheer van het afval en laat dit goedkeuren door de overheid. Dit plan beschrijft de wijze waarop de aannemer het verzamelen, sorteren, vervoeren en recycleren van de gebruikte verlichtingsarmaturen plant, evenals de communicatie dienaangaande en het verslag aan de overheid.
HOOFDSTUK II: BESCHRIJVING VAN DE INSTALLATIES II.1. LAAGSPANNINGSBORDEN II.1.1. Algemeen De laagspanningsverdeling omvat: - de meters, - de verdeelborden van de woningen, - het gemeenschappelijke verdeelbord. De borden zijn berekend op 3 x 400 V + N + A. II.1.2. Meters De meetinrichtingen omvatten voor elke woning en voor de gemene delen: - de kasten (volgens de voorschriften van de distributiemaatschappij) met hoofdschakelaar en beveiliging van de meters, - de aansluiting van de installaties op de meters. De technische voorschriften van de distributiemaatschappij moeten worden nageleefd. De aannemer neemt contact met de verantwoordelijke van SIBELGA om zijn offerte op te stellen met kennis van de bijzondere specificaties van de distributiemaatschappij. 1.3. Verdeelborden Deze omvatten de algemene differentieelschakelaar, de beschermingsschakelaars van de kringen en de lokale bedieningen zoals schakelklokken, bewegingsmelders, … II.2. VOEDINGSSTANDLEIDINGEN Deze omvatten de kabels tussen de meters en de verschillende verdeelborden. Deze kabels worden in opbouw geplaatst op kabelbanen en/of kabelladders, in buizen. Ze zijn van het type XVB-F2 en hebben een doorsnede van 4 x 10 mm². De doorsneden waarvan sprake in bovenstaande alinea mogen ook kleiner zijn, zonder evenwel onder de grenswaarden van het AREI te zakken, in de volgende gevallen: - wanneer de kring bestaat uit een kabel geplaatst in opbouw of in de open lucht; - wanneer de kring bestaat uit geïsoleerde geleiders geplaatst in een leiding met een minimale diameter van een inch of 25 mm; - wanneer een reserveleiding dezelfde plaats van stroom kan voorzien.
II.5. BEDIENINGSTOESTELLEN EN CONTACTDOZEN In de technische lokalen en buiten zijn de bedieningstoestellen en stopcontacten van het opgebouwde half-hermetische type. In de andere lokalen zijn ze van het ingebouwde type in een kleur gekozen door de architect, met hendel ingewerkt in de afdekplaat. De contactdozen zijn van het kindveilige type. II.6. VERLICHTINGSTOESTELLEN II.6.1. Woningen In de woningen zijn armaturen voorzien voor de verlichting: – – – –
van de douchekamer van het appartement PBM, van de badkamer en het toilet voor de andere appartementen, van het werkblad in de keuken, boven de gootsteen, van het terras en de bergruimte, voor de appartementen op de verdiepingen.
Ook in de gemeenschappelijke delen worden verlichtingsarmaturen voorzien. De andere lokalen worden voorzien van lichtpunten, bestaande uit een fitting en een lamp. II.6.2. Gemeenschappelijke delen De verlichting van de gemeenschappelijke delen (behalve de trappenhuizen) wordt bediend via een schakelaar of een bewegingsdetector en wordt uitgevoerd met dichte armaturen (zie verder). De verlichting van de trappenhuizen wordt uitgevoerd met muurarmaturen (zie hierna) en wordt bediend door drukknoppen met verklikkerlichtje, verbonden met een tijdschakelaar. II.6.5. Veiligheidsverlichting Er wordt veiligheidsverlichting voorzien in gemene delen. De in het kader van deze opdracht voorziene toestellen zijn, naar gelang het geval, van het type VS8 AUT of VSh8 AUT (zie verder). II.7. PARLOFOONS De aanneming omvat:
-
de buitenpost (parlofoons), de parlofoon-belcombinaties van de appartementen, de elektrische sloten van de toegangsdeuren tot de gebouwen, de nodige bekabeling.
II.8. TOEGANGSCONTROLE Deze aanneming omvat: − − − −
de badgelezer voor de toegang tot het gebouw, de badges, de ontgrendeldrukknop voor het openen van het appartement PBM op het gelijkvloers, de nodige bekabeling.
II.9. BRANDBEVEILIGING Deze aanneming omvat de autonome optische detectoren die in de appartementen moeten worden geïnstalleerd. II.10. TELEFONIE EN TELEDISTRIBUTIE II.10.1. Telefonie De telefonie omvat: − de kokers voor de invoer van kabels in de gebouwen, − de buizen en kabels vanaf de verdelers van BELGACOM tot aan de plaats van de telefoonaansluitingen, − de telefoonaansluitingen van de appartementen. II.10.2. Teledistributie De installatie van de teledistributie omvat: − de kokers voor de invoer van kabels, − de buizen en het trekken van de kabels tot aan de tv-aansluiting, evenals het markeren van de kabels, − de behuizingen, voorzien van een afdekplaat. II.10.3. Contacten Voor de inschrijving neemt de inschrijver contact op met BELGACOM en de kabeldistributiemaatschappij teneinde alle mogelijke inlichtingen te verkrijgen over de voorschriften van die maatschappijen en de kostprijs die hij ten laste moet leggen. Hij kan dan zijn inschrijving opstellen met perfecte kennis van zaken.
De kosten voor de aansluiting aan deze netten zijn niet in deze aanneming inbegrepen.
HOOFDSTUK III: TECHNISCHE BESCHRIJVINGEN EN VOORSCHRIFTEN III.1. LAAGSPANNINGSBORDEN III.1.1. Algemeen III.1.1.1. Laagspanningsdistributie De laagspanningsdistributie omvat: - de meetinrichtingen, - de verdeelborden van de appartementen, - het gemeenschappelijke verdeelbord. III.1.1.2. Meetinrichting De meetinrichtingen omvatten alle door de normen, de reglementen, en door de stroomleverancier opgelegde elementen. De distributiemaatschappij staat in voor de volgende werken: - de uitvoering van de aftakking tussen het elektriciteitsdistributienet en het gebouw, - de plaatsing van de meters in de kasten. De installatie omvat de verschillende contacten met de distributiemaatschappij en de coördinatie tijdens de uitvoering van de werken. III.1.1.3. Verdeelborden van de appartementen De verdeelborden zijn van het type muurkast die in opbouw of inbouw gemonteerd kunnen worden. Ze worden in de inkomhallen van de appartementen geplaatst (zie plannen). Vóór de uitvoering wordt de plaatsingswijze aan de Bouwheer voorgelegd. De verdeelborden zijn vervaardigd uit zelfdovende thermoplastische stof. Beschermingsgraad IP 47. Ze zijn uitgerust met een afneembaar montageframe, een beschermingscarter en een ondoorschijnende deur. Bij opbouw worden de boven- en onderkant van de kasten bekleed met afwerkingstoebehoren zoals kappen en goten.
De afmetingen van de borden zijn zo berekend dat er later nog elektrische componenten kunnen worden bijgevoegd, afhankelijk van de toekomstige inrichtingen. III.1.1.4. Gemeenschappelijk verdeelbord Het bord wordt geplaatst in de kelder in het lokaal waar de meterkasten staan. Opbouwmuurkastje uitgevoerd in een thermohardend isolerend materiaal met deksel in doorzichtig polycarbonaat. Beschermingsgraad: IP 55-11. De afmetingen van het bord zijn zo berekend dat er later nog elektrische componenten kunnen worden bijgevoegd, afhankelijk van de toekomstige inrichtingen. III.1.2. Uitrusting van de borden De uitrusting van de borden wordt weergegeven in de principeschema’s in bijlage bij het ontwerp. Deze schema’s vermelden: - voor de uitschakelaars: de nominale intensiteit van de uitschakelaar en de maximale regelwaarde van de thermische veiligheid; - voor de differentieelinrichtingen: hun regelwaarde. De volledige uitrusting voldoet aan de toepasselijke IEC en NBN-normen. III.1.3. Beschrijving van de componenten III.1.3.1. Magnetothermische schakelaar Twee-, drie- of vierpolige magnetothermische schakelaar, berekend op een bedrijfsspanning van 400 V. Conform NBN C 61-141 of NBN C 61-142. Bevestiging op DIN-rails. De nominale sterkte staat aangeduid op het principeschema dat bij het ontwerp is gevoegd. Het gebruik van eenpolige “kleine automatische schakelaars” is niet toegestaan. III.1.3.2. Differentieelschakelaar - Samengesteld uit een automatische aardstroomschakelaar met differentieelinrichting. - Uitgerust met een testknop.
- De gevoeligheid staat aangeduid op het principeschema in bijlage bij het ontwerp. III.1.3.3. Tijdschakelaar trap Algemeenheden De tijdschakelaar van de trap zorgt voor de manuele sluiting van een verlichtingscircuit (door drukknop), gevolgd door de automatische opening na een bepaalde tijd. Normalisatie IEC 669-2-3, EN 50021-1, EN 50082-2, VDE 0632. Voorschrift − − − −
De tijdschakelaar van de trap is elektronisch en heeft een NO-contact. Een compact apparaat waarvan de breedte beperkt blijft tot een enkele module. Bevestiging door klikken op DIN-rail. Wederinschakeling op elk moment mogelijk.
III.1.3.4. Beschermingscarter Een isolerende plaat in de vorm van een beschermingscarter (IP 20 volgens NBN C 20-001) zorgt ervoor dat de delen onder spanning onbereikbaar zijn wanneer het bord wordt geopend. III.2. VOEDINGSSTANDLEIDINGEN III.2.1. Algemeen Het betreft de verbindingen met en/of tussen de verschillende borden. De aandacht van de aannemer wordt gevestigd op het feit dat de posten van de opmetingsstaat betreffende de kabels het volgende omvatten: de kabel, de buis en/of kabelbaan en alle plaatsingsmiddelen. III.2.2. Beschrijving De voedingsstandleidingen binnen worden gerealiseerd met kabel XVB-F2 volgens NBNIEC 502-NAD. Ze worden geleverd uit één stuk, geen enkele kabel mag een verbinding bevatten. III.2.3. Bevestiging van de kabels Plaatsing in kabelbanen et in verticale kolom.
De sterkstroomleidingen beantwoorden aan de kenmerken en specificaties van de volgende hoofdstukken van bestek nr. 400 – Deel 400.B.01, 02 en 03 van het Ministerie van openbare werken: - hoofdstuk h: leidingen binnen de gebouwen, - hoofdstuk i: kabelleidingen buiten de gebouwen. III.2.4. Markering van de vermogenskabels Over het hele traject worden de geïsoleerde kabels geïdentificeerd met strips met gegraveerde markeringen. De markeercode van de kabels wordt bepaald door de Bouwheer. In principe worden gekleurde ringen voorzien rond de leidingen en de isolatie, in de vorm van gekleurde zelfklevende strips van ten minste 2 cm breed. Ze worden geplaatst met een tussenafstand van ongeveer 3 m, en ook bij iedere verbinding en iedere schakelaar. Kleurencodes -
sterkstroomleidingen: signalisatieleidingen: telefoonleidingen: kabeldistributieleidingen: leidingen klokken: leidingen controlesysteem:
rood geel blauw zwart wit groen
III.2.5. Algemene opmerkingen Het lossen, het vervoer en de terugzending van de lege kabelspoelen zijn ten laste van de aannemer, die de verantwoordelijkheid ervan op zich neemt. Alvorens met de werken te beginnen, legt de aannemer het tracé en de plaatsingwijze van de kabels voor aan de Bouwheer en de raadgevend ingenieur. III.3. VERDEELKRINGEN De sterkstroomleidingen beantwoorden aan de kenmerken en specificaties van de volgende hoofdstukken van bestek nr. 400 – Deel 400.B.01, 02 en 03 van het Ministerie van openbare werken: - hoofdstuk h: leidingen binnen de gebouwen, - hoofdstuk i: kabelleidingen buiten de gebouwen.
De aandacht van de aannemer wordt gevestigd op het feit dat de posten van de opmetingsstaat betreffende de elektrische leidingen stroomafwaarts van de verdeelborden de buizen en/of kabelbanen, inclusief bedrading en/of bekabeling omvatten, ongeacht de plaatsingsmethode, alsook alle plaatsingstoebehoren. III.3.1. Aard en type van de elektrische leidingen 400/230 V - 50 Hz Ze worden uitgevoerd: a) in VOB draad, in doorlopende ingebouwde thermoplastische buizen van het versterkte type, b) in XVB-F2 kabels, geplaatst in versterkte harde thermoplastische buizen, De kabels beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN- IEC 502-NAD (XVB-F2 of XFVB-F2). c) voor de veiligheidsinstallaties voldoen de kabels aan de voorschriften van het Koninklijk besluit van 19 december 1997. III.3.2. Verdeelkringen Tenzij anders aangegeven in het schema van het overeenkomstige bord, hebben de geleiders van de stroombanen van de contactdozen een doorsnede van 2,5 mm². Voor de verlichtingskringen bedraagt de doorsnede 1,5 mm² en voor de fornuiskringen van 6 mm². III.3.3. Algemene plaatsings- en montagevoorwaarden De buizen hebben een diameter van ten minste 3/4". De diameter is altijd groot genoeg om minstens één VOB-draad te kunnen toevoegen aan het oorspronkelijk voorziene aantal voor de verlichtingskringen en om de draden van het krachtcircuit te kunnen vervangen door draden met een iets grotere doorsnede. Om defecten makkelijker te kunnen opsporen, worden in de hele installatie VOB-leidingen van dezelfde kleur gebruikt voor de aardingsdraden en van een verschillende kleur voor elke fase. De zwarte kleur is voorbehouden voor de stuurdraden. De bevestigingspunten zijn zo geïsoleerd dat er geen overdracht van trillingen optreedt in de buizen. De positie van de leidingen, toestellen, werkstukken, toebehoren, verlichtingstoestellen, kortom van alle elementen van de installatie, worden in de plannen in bijlage bij dit bestek enkel schematisch weergegeven. Vóór hij met de montage van de leidingen begint, is de aannemer gehouden het tracé op muren, vloeren en plafonds, met aanduiding van de plaats van de toestellen en borden, aan de architect en de raadgevend ingenieur of hun afgevaardigde
voor te leggen. Hij coördineert dit tracé vooraf met dat van de installateurs van verwarming en sanitair. De architect en de raadgevend ingenieur behouden zich het recht voor om, zonder vergoeding voor de aannemer, elke leiding of elk toestel waarvan het tracé hen niet vooraf werd voorgelegd, te laten verwijderen. De verplaatsing van de verlichtingstoestellen, contactdozen, motoren, diverse toestellen en verdeeldozen voor zwakstroom in een straal van 3 m rond de in de plannen voorziene locatie, geeft geen aanleiding tot verrekening in meer of in min, voor zover vóór de plaatsing over die verplaatsing wordt beslist. De op de plannen weergegeven plaatsen waar de wachtleidingen moeten uitmonden, worden tijdens de werken door de architect of de raadgevend ingenieur gepreciseerd. De verplaatsing van die aankomstpunten binnen een straal van 3 m ten opzichte van de op de plannen aangeduide plaatsen, geeft geen aanleiding tot verrekening. De vrije lengte van de wachtkabel bedraagt minimum 3 m voor de elektrische toestellen en 5 m voor de borden. Om de buizen en dozen makkelijk te kunnen lokaliseren met het oog op latere aanpassingen, worden de ingebouwde leidingen in de mate van het mogelijke tot bundels verenigd. Het aantal trekdozen en/of aftakdozen wordt beperkt tot het noodzakelijke minimum om de kabels vlot te kunnen trekken. In het algemeen worden de dozen voornamelijk geplaatst in de secundaire lokalen (bergingen, inmaakkasten, …) of in de bereikbare verlaagde plafonds. Ze mogen ook geplaatst worden achter de schelpen en dozen van verlichtingstoestellen. De inbouwdozen voor de schakelaars, stopcontacten of timerknoppen zijn uit thermoplastisch materiaal vervaardigd. Ze zijn "diep" (6,5 cm) en dragen het CEBEC-merk. Naar gelang het geval zijn ze enkel, dubbel of drievoudig. Vóór de volledige afwerking van de plafonds moet de aannemer alle maatregelen treffen opdat de toestellen achteraf makkelijk bevestigd kunnen worden zonder de bekledingen te beschadigen. Daarom voorziet hij bij het leggen van de buizen, alle bevestigings- en ophangelementen, klossen, haakjes, enz. voor alle verlichtingstoestellen. Deze elementen moeten bestand zijn tegen een gewicht gelijk aan 7 x het gewicht van de voorziene toestellen. Op elke verdieping mogen de draden pas getrokken worden na volledige voltooiing van de buizen, de bepleistering en betegeling en na voldoende droging van de dichting van de sleuven. Op de uiteinden van de vrije buizen worden afgeronde isolerende ingangen geplaatst. De te trekken draden zijn uit één stuk en zijn lang genoeg om een reserve van ten minste 10 cm te laten in de aftakdozen, in de inbouwdozen van het installatiematerieel en in de schelpen of behuizingen van de verlichtingstoestellen, en van 20 cm in de borden.
De aansluitingen van de stroomgeleiders in de aftakdozen gebeuren met isolerende koppelingen. De aardingsgeleiders van de borden, de omhulsels van de dozen, de massaklemmen van de stopcontacten worden onderling op zo'n manier verbonden dat ze één aardingsnet vormen voor het hele gebouw. De uitvoering van de inbouwkokers in het metselwerk gebeurt verplicht met een gleuventrekmachine om te voorkomen dat de wanden loskomen. De door de inschrijver opgegeven prijzen slaan op kabels of draden geplaatst met alle plaatsingstoebehoren, inclusief de buizen, alle bevestigingsmiddelen, doorboringen, inbouwgleuven, diverse dichtingen en eventuele reparaties. III.3.4. Verdeelzuiltje Enkelzijdig zuiltje in geëxtrudeerd alumunium voor bevestiging op de vloer. Het zuiltje bestaat uit: - een rond steunprofiel (breedte 120 mm, diepte 61 mm) met vloerbeugel in grijs gelakt aluminium met een rubber om uitglijden te vermijden en om de vloerbekleding te beschermen. - een deksel (breedte 80 mm) over de gehele lengte van het steunprofiel; het profiel klikt vlot in de dekselopening. Dit deksel kan later zonder schade met een speciale dekselopener worden geopend, - een eindstukje in grijs gelakt aluminium sluit de zuil, - aardingsklemmen aangepast aan de groef van het deksel. De zuil is maximaal 70 cm hoog. Alle verbindingspunten moeten toegankelijk zijn voor een persoon met beperkte mobiliteit. Materiaal van het deksel en de voet: Aluminium conform SS 4104 natuurlijk geanodiseerd 5-10 µm. Gelakt volgens het elektrostatisch (poeder)sproeiprocédé, de kleur wordt gekozen uit het RAL-gamma. Operationele gegevens: Omgevingstemperaturen - 15 °C tot + 60 °C. Beschermingsgraad IP40 conform EN 60529.
Toebehoren: •
vloerbeugel in grijs gelakt aluminium met een voedingskanaal in aluminium van dezelfde fabrikant (hoogte: 18 mm, breedte: 91 mm) die perfect in elkaar passen;
•
montagedozen, gemaakt voor elk merk installatiemateriaal voor bevestiging met ring. Deze montagedozen passen in de opening van het deksel en zijn voorzien van randen die de doos met een eenvoudige klik in de zuil bevestigen. De ruimte tussen de montagedoos en de rug van de zuil blijft vrij om kabels te kunnen trekken. De dozen zijn standaard uitgerust met een rode trekdop zonder schroef. Geleverd met schroeven voor de bevestiging van het installatiemateriaal. De asafstand bedraagt 71 mm;
•
adapters in aluminium voor het installatiemateriaal type 45 x 45, die in de dekselopening van het steunprofiel worden geklikt. De modules 45 x 45 passen op hun beurt in de opening van de adapters. Er zijn adapters beschikbaar voor 1, 2, 3 of 4 modules.
III.3.5. Vloerdozen Het gaat om vloerdozen voor de plaatsing van 4 elementen. De minimale afmetingen zijn de volgende: − eigenlijke doos: 170 mm x 190 mm, − deksel: 145 mm x 160 mm. Inklemming van de dozen en bescherming van de stekkers en snoeren Elke doos bevat een elektrische uitgang, een klemsysteem met kunststof schroeven voor de voedingskabels, zodat een toevallige trekbeweging wordt vermeden. III.4. AARDINGEN EN EQUIPOTENTIAALVERBINDINGEN Dit deel van de aanneming omvat de aardingen en de equipotentiaalverbindingen. De uitvoering van de aarding laagspanning maakt geen deel uit van deze aanneming. III.4.1. Aarding laagspanning De uiteinden van de aardgeleider komen uit in het lokaal van de elektrische meters en worden aangesloten met behulp van een geschikte aardonderbreker. III.4.2. Aarding van de installaties De aarding van de installaties is als volgt samengesteld: - de aardingsverbindingen van elk toestel: aan de aardklem van het voedingsbord;
- de aardingsleidingen in de gewapende kabels worden aangesloten op de aardklemmen van de verdeelborden waarmee de kabels worden verbonden; - de metalen frames van de verlichtingsarmaturen, stopcontacten en stroominvoeren worden geaard met behulp van een van de geleiders die hiervoor voorzien zijn in de kabels of voedingsleidingen; - de kabelgoten worden op minstens twee punten met de aardklem van de borden verbonden met een geïsoleerde koperen geleider van 16 mm². De VOB van 16 mm² is inbegrepen in de prijs van de buizen; - de aansluiting van de apparatuur aan de aardingen gebeurt tot aan de aardklem van het verdeelbord door een geïsoleerde geel/groene geleider met dezelfde doorsnede als de voedingsgeleiders van deze apparatuur of door de leiding XFVB-F2; - elk verdeelbord is afzonderlijk met de aarding verbonden. Deze verbinding gebeurt met een aparte draad van de voedingskabel. III.4.3. Hoofdequipotentiaalverbindingen en secundaire equipotentiaalverbindingen Alle hoofd- en secundaire equipotentiaalverbindingen worden uitgevoerd conform de bepalingen in het AREI. De hoofdverbinding is een kabel uit een stuk, die niet mag worden doorgesneden aan de aansluitingen van de kabels. III.5. BEDIENINGSTOESTELLEN EN CONTACTDOZEN III.5.1. Algemene specificaties van het materieel III.5.1.1. Kwalificatie van het materieel Al het te plaatsen materieel moet nieuw en vrij van gebreken zijn en moet worden geplaatst door bekwaam en gekwalificeerd personeel. Het voorgestelde materieel moet het CEBEC merk of conformiteitsmerk dragen. Al het materieel zonder CEBEC-goedkeuring, moet van een type zijn dat voldoet aan de NBN-normen. III.5.1.2. Gelijkvormigheid van het materieel Alle schakelaars, drukknoppen en contactdozen in de hele installatie moeten van dezelfde herkomst zijn.
De afdekplaten van de inbouwapparaten zoals schakelaars, drukknoppen en stopcontacten 10 A, moeten onderling verwisselbaar zijn. Overal waar schakelaars of contactdozen op één plaats verenigd zijn, worden ze onder dezelfde afdekplaat gemonteerd. Voor dit materieel wordt een minimum aantal constructeurs gekozen. Het is belangrijk om een constructeur te kiezen met een ruim assortiment CEBEC-goedgekeurd materieel dat vlot verkrijgbaar is. Afwijkingen kunnen verleend gelijkvormigheid te garanderen.
worden
voor
bepaald
materieel
om
een
grotere
III.5.1.3. Locatie van de bedieningen van de verlichtingskringen en contactdozen Tenzij anders aangeduid in de plannen, gelden de volgende plaatsingshoogtes (as van de toestellen): • voor de schakelaars en drukknoppen: klinkhoogte, • voor de contactdozen: 0,20 m boven de afgewerkte vloer behalve de werkcontactdozen in de keuken, die op 1,2 m boven de afgewerkte vloer worden geplaatst, • elektrische plinten: 0,20 m boven de afgewerkte vloer, • dampkappen: 1,90 m boven de afgewerkte vloer. Tijdens de uitvoering moet voor elk lokaal of type lokaal de bevestiging van die hoogtes gevraagd worden aan de Bouwheer en de architect. Opmerking De op de plannen weergegeven plaatsen gelden slechts als aanwijzing. De Bouwheer behoudt zich het recht voor om de plaatsen te wijzigen zonder dat de aannemer op grond hiervan enig supplement kan eisen. III.5.1.4. Aansluiting van de schakelaars en de contactdozen Eenpolige schakelaars en wisselschakelaars moeten altijd de fase verbreken wanneer de andere geleider van de kring een nulgeleider is. Bij distributie met een nulgeleider, wordt die geleider aangesloten op het rechtergat van de tweepolige contactdozen (als u voor de geplaatste contactdoos staat). De inbouwdozen van het installatiematerieel worden op dezelfde manier geplaatst op het einde van de buizen die erop uitmonden, zodat ze zich op de juiste diepte bevinden ten opzichte van het ruwe niveau van het pleisterwerk en/of afgewerkte niveau van de
bekledingen, en ten opzichte van de faiences. In dit laatste geval wordt de precieze plaats van de klos bepaald door de raadgevend ingenieur. III.5.2. Schakelaars De schakelaars beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN C 61-111. Ze zijn van het type stille kipschakelaar 10 A - 250 V. De halfdichte opbouwschakelaars weergegeven in de plannen hebben een beschermingsgraad IP X4. Alle halfdichte schakelaars zijn tweepolig. III.5.3. Drukknoppen De drukknoppen hebben een kaliber van 10 A, ze zijn van hetzelfde type als de schakelaars. De contacten worden gereinigd door wrijving tijdens de actie en de druknop wordt over het hele traject geleid om blokkering te vermijden. Ze zijn uitgerust met een symbool dat hun gebruik aangeeft ("verlichting", "bel" enz.) en een verklikkerlampje. Alle drukknoppen worden verlicht met een lampje, type neon. De schakelklokken worden in de verdeelborden geplaatst.
III.5.4. Contactdozen Ze zijn van hetzelfde type als de schakelaars. De opbouwcontactdozen zitten in een omhulsel in een isolerend materiaal. Alle contactdozen worden geleverd met aardingsklemmen en zijn van het kindveilige type. De precieze plaats van de contactdozen zal door de Bouwheer worden aangeduid bij het uitzetten van de installatie. De pennen van de stekkers moeten makkelijk in de basis van de contactdoos gestopt kunnen worden. Er mag geen materieel worden geleverd waarvan de contacten uit elkaar kunnen worden geplooid. III.5.5. Bewegingsmelders De verlichting van de kleine doorgangen wordt bediend via bewegingsdetectoren. Een bewegingsdetector is een automatische schakelaar die het licht doet branden vanaf het moment dat iemand binnenkomt en het automatisch uitdoet als deze persoon het lokaal verlaat. Hij onderscheidt zich van de aanwezigheidsdetector door het feit dat zijn werking niet bestaat uit het opsporen van een zittend persoon maar alleen van een persoon in beweging. De plaatsingswijze wordt bepaald door de voorschriften van paragraaf h van bestek nr. 400 Delen 400.B.01, 02 en 03 van het Ministerie van Openbare Werken, en volgens de aanwijzingen die tijdens de uitvoering door het Bouwplaatsbestuur worden gegeven. De detector heeft de volgende kenmerken: -
-
observatiehoeken: 180° en 360°, voeding: 230 V 50 Hz, contacten: 1 of 2 contacten 10 A, cos φ = 1, 2000 W voor gloeilamp. 1000 W voor halogeenlampen 230 V. 300 W voor halogeenlampen laagspanning. 400 W voor ongecompenseerde TL-lampen. observatiezone: regelbare diameter van 1 tot 7 m, hoogte van 2,4 m, detectie: 4 supergevoelige elementen voor een totaal van 304 sensoren, beschermingsgraad: IP 54, werkingstemperatuur: - 10 °C tot + 45 °C,
III.6. VERLICHTINGSTOESTELLEN De verlichtingsplannen tonen de locatie van de verschillende lichtpunten die gevoed moeten worden. De plannen geven ook de bedieningswijze van de verschillende lichtpunten weer. De verlichtingstoestellen zijn in de plannen aangeduid met letters die het type toestel weergeven. De verlichtingstoestellen voor gloeilampen beantwoorden aan de voorschriften van publicatie 25 van de EEG: "Specificaties voor verlichtingstoestellen met gloeilampen voor huishoudelijk en soortgelijk gebruik". De verlichtingstoestellen voor fluorescentielampen voldoen aan de voorschriften IEC 598 en NBN C 71-598. III.6.1. Plaatsings- en montagevoorwaarden van de verlichtingstoestellen III.6.1.1. Bevestiging en montage De door de inschrijvers opgegeven prijzen moeten alle plaatsingstoebehoren, bevestigingen, regelingen en zo nodig het uitzagen in de verlaagde plafonds bevatten. Vóór de inschrijving informeert de aannemer bij de architect naar de kenmerken van de plafonds. III.6.1.2. Positie van de verlichtingstoestellen De plaats van de verlichtingstoestellen is weergegeven in de plannen. De aannemer moet echter de precieze plaats bepalen, rekening houdend met de aannemingen "verwarming" en "sanitair". Vóór de plaatsing moet hij zijn tracé laten goedkeuren door de Bouwheer, de architect en de raadgevend ingenieur. Verplaatsingen van de verlichtingstoestellen binnen een straal van 3 m rond de oorspronkelijk voorziene plaats geven geen aanleiding tot een prijssupplement. III.6.1.3. Aansluiting van de verlichtingstoestellen voor gloeilampen De verlichtingstoestellen voor lampen met een vermogen gelijk aan of groter dan 75 W worden aangesloten op de vaste leidingen van de installatie met behulp van geleiders van 10 à 20 cm lang, geïsoleerd onder een glaskoker of met een hittebestendige kabel. De aansluitingen van deze geleiders op de vaste leidingen gebeuren in een klemmendoos. III.6.1.4. Levering van verlichtingstoestellen
De levering van een verlichtingstoestel omvat altijd het complete toestel met lamp(en) en hulpapparatuur overeenkomstig de algemene specificaties, alsook de beschrijving en aanduiding van het type. III.6.2. Voorschriften betreffende alle toestellen voor fluorescentielampen III.6.2.1. Starters De starters beantwoorden aan de voorschriften van de normen IEC 155 en NBN C 71-155. III.6.2.2. Ballasten De ballasten zijn van het elektronische type. Ze beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN C 71-122 en zijn CEBECgoedgekeurd. Ze worden zo geïnstalleerd dat er geen enkel geluid of trilling wordt overgedragen op de doos of de omgeving. De ballasten in de verlichtingstoestellen bediend door een dimmer zijn van het dimbare elektronische type. III.6.2.3. Fittingen De fittingen zijn van het rotortype, conform de normen IEC 61 en NBN C 72-061. Elk fittingpaar is uitgerust met een automatische compensatie-inrichting die de mogelijke lengteverschillen van de lampen opvangt. III.6.2.4. Fluorescentiebuizen Deze buizen zijn van het type met warme kathode en ontworpen voor ontsteking met elektronische ballast. Ze hebben de volgende kenmerken: - type met “hoog rendement”, - diameter van de lamp: 26 mm, - kleurweergave-index: > 84, - kleur: wit (4000 °K), - minimum lichtstroom: . 18 W: 1.450 lumen . 36 W: 3450 lumen . 58 W: 5400 lumen III.6.2.5. Binnenbedrading
De bedrading van de fluorescentie-armaturen wordt uitgevoerd met geïsoleerde draden van 1,5 mm² en/of 2,5 mm² die zorgvuldig worden gelegd, aan de armatuur vastgemaakt en aan de uiteinden afgestript over 1 cm. Ze zijn bestand tegen een temperatuur van 105°C. De volledige bedrading moet gemakkelijk bereikbaar zijn na het afnemen van de reflector. Alle maatregelen worden genomen om ieder contact tussen draden en plaatwerk van de toestellen bij de verbindingspunten te vermijden. III.6.2.6. Aansluitklemmen en aardingsklem De draden worden aangesloten met klemmen en/of klemmenblokken. Het klemmenblok wordt zó bevestigd dat het op geen enkele manier kan draaien. Een aardingsklem moet worden voorzien. De klemmen zijn stevig en moeten geschikt zijn voor de aansluiting van ten minste 2 geleiders van 2 x 2,5 mm² + aarding. III.6.2.7. Temperatuurvoorwaarden voor toestellen in werking De verlichtingstoestellen zijn zo berekend dat de ballast(en) bij een omgevingstemperatuur van 25°C in normaal bedrijf kunnen functioneren zonder dat de temperatuur aan de buitenkant van het toestel oploopt tot meer dan 35°C. Bij een defect van de lamp en/of starter van een toestel met meerdere lampen, mogen het toestel en de hulpapparatuur niet beschadigd raken door de opwarming en mogen de aangrenzende vlakken en steunvlakken niet worden blootgesteld aan temperaturen van meer dan 80°C, met dien verstande dat het toestel wordt geacht normaal geventileerd te worden (omgevingslucht). In andere omstandigheden mag deze temperatuur in geen geval 100°C overschrijden (bijvoorbeeld inbouwtoestellen). III.6.3. Kenmerken en bijzondere specificaties voor de fluorescentielampen - Ballasten bestand tegen een temperatuur van 130°C en waarvan de gemiddelde opwarming van de spoel bij werking in genormaliseerde installatie-omstandigheden (NBN 257) onder 60°C blijft. - "Duo"-montage voor verlichtingstoestel met twee buizen die op dezelfde ontsteking werken met behulp van een niet-gecompenseerde ballast en een tweede overgecompenseerde ballast. - Vermogensfactor minimum 0,9.
III.6.4. Verlichtingstoestellen III.6.4.1. Voorlopige lichtpunten Op de uiteinden van de draden wordt een fitting met een lamp van 60 W – E 27 gemonteerd. De lichtpunten zijn eveneens uitgerust met een ophanghaakje. III.6.4.2. Type PBFb Montage: opbouw Beschrijving Het betreft een dichte armatuur met beschermingsgraad IP 55 (NBN C 20-001), samengesteld uit: - een basisbehuizing in grijs, glasvezelversterkt polyester; - een elektrische eenheid in wit geëmailleerd plaatstaal die een reflector vormt en in het huis kan worden vastgeklikt; - een diffusor in inwendig gepareld plexiglas, die op het huis wordt vastgeklikt in een groef met dichtingsvoeg; een van de kanten van het huis bevat aan elk uiteinde een clip die dienst doet als scharnier om het plexiglas te doen kantelen zonder het af te nemen voor het vervangen van de lampen. Totaal werkingsrendement: minimum 0,63. III.6.4.3. Type PSFh Het betreft een langwerpige, getrapte lichtlijst die aan de volgende kenmerken voldoet: -
-
voet in zilverkleurig, met epoxy behandeld aluminium profiel, uiteinden in helder persglas, bescherming in kunststof gesatineerd materiaal, ingebouwde ballasts, elektrische beschermingsklasse I, beschermingsgraad IP 40, rechthoekige gesatineerde bescherming binnenin, afmetingen: L = 685 mm, b = 82 mm, h = 62 mm. uitgerust met een fluorescentielamp van 14 W of van 28 W.
III.6.4.4. Toestel type MBCd Het betreft een ronde muurarmatuur met de volgende kenmerken: -
ring en voet in polycarbonaat, bol in opaalkleurig polycarbonaat, behandeld tegen UV-straling, reflector in glanzend aluminium 99,8, klasse F, IP 65, schokenergie: 20 joule, brandweerstand: 850°, vervaardigd conform de Europese normen EN 60598-1, CE-markering, uitgerust met twee compacte fluorescentielampen van 9 W of twee lampen van 18 W, waarvan een met noodwerking. In dit laatste geval is het toestel voorzien van de hiervoor noodzakelijke uitrusting, - afmetingen: Diameter Dikte
2x9W 240 140
2 x 18 W 350 160
III.6.4.5. Type PBCd Het betreft het vorige toestel, tegen het plafond geplaatst. III.6.4.6. Type: Veiligheidsverlichting Het toestel is een permanent autonoom veiligheidsverlichtingstoestel voor buisvormige fluorescentielamp met warme kathoden dat voldoet aan de voorschriften van paragraaf D.d.2.1. van het typebestek 400 - deel 400.D.02, aangevuld met de volgende voorschriften: Toestel volledig in polyester, kap in polycarbonaat, conform de norm IEC 598 (alle metalen delen zijn beveiligd tegen rechtstreeks contact). De elektronische schakeling omvat een vermogensmosfet en een monolithische microcomputer die zorgen voor de automatische controle van het verlichtingstoestel. De microprocessor controleert regelmatig de werking en de autonomie van het verlichtingstoestel. De frequentie van de controles wordt bepaald door de Bouwheer. Alle informatie betreffende de toestand van het verlichtingstoestel wordt weergegeven door middel van drie LED-lampjes:
- het groene lampje geeft aan dat er stroom is en maakt het mogelijk om na te gaan of de batterij normaal geladen is. Dit lampje brandt bij druppellading en gaat uit wanneer de batterij in werking is, maar ook bij een abnormale belasting en bij stroomonderbreking, - het gele lampje blijft permanent branden wanneer de batterijen snel laden en knippert wanneer het verlichtingstoestel in teststand is, - het rode lampje blijft permanent branden: een controle moet binnen de 24 uur volgen. Als het knippert, wijst dit op een storing. VS 8 AUT: opbouwtoestel VSh8 AUT: hermetisch opbouwtoestel (IP65) Alle toestellen zijn van het permanente type. 5.4.11. Types H en B – buitenverlichtingstoestellen Montage:
opbouw
Beschrijving: Dichte, afgeronde driehoekige toestellen in polycarbonaat voor buitenverlichting, met diffusor in gehard en gezandstraald glas, 45° hellend en met beschermingsrooster met vierkante mazen. Rendement ± 63%. Het licht wordt op een indringende manier verspreid als een lichtkrans. De reflector accentueert en versterkt het potentieel vermogen van de bron. Afmetingen: Driehoek: Basis: 261 Hoogte: 242 Breedte: 261 Bescherming tegen vandalisme. Type H: lamp HQI van 70 W. Type B: lamp PL van 18 W of 26 W. 5.4.12. Type: veiligheidsverlichting VSex 8: opbouwtoestel van het explosieveilige type.
Alle toestellen zijn van het permanente type. III.7. PARLOFOONINSTALLATIE III.7.1. Geheel “parlofoon – deuropener” Algemeen Er wordt een parlofooninstallatie voorzien voor het beheer van de toegangen tot de verschillende gebouwen. De installatie omvat voor de woningen: - een oproeppost (buitenpost) bij de toegangsdeur van het gebouw, - een binnenpost per appartement met een tweetonige bel, namelijk één toon voor een oproep van de straatpost en één toon voor de drukknop op de overloop, - een elektromagnetische vergrendeling van elke toegangsdeur. III.7.2. Beschrijving van het materieel III.7.2.1. Parlofonie «Portier » Esthetische buitenpost in roestvrij staal (klavier en toetsen), beveiligd tegen vandalisme. Hij is samengesteld uit modulaire plaatjes, afhankelijk van de specifieke situatie. De esthetische buitenpost (deurluidspreker) bevat in het bijzonder een transistorversterker en verlichte oproepknoppen. De ontvangststerkte is regelbaar. Het toestel is extra-plat (maximum 15 mm uitsprong en 45 mm inbouwdiepte). Het is samengesteld uit: - vierkante modules (90 x 90 mm), uitgerust met drukknoppen, - een kader rond alle modules. De boven- en onderranden zijn in een andere kleur dan de zijranden. Gelakt aluminium in een kleur naar keuze van de architect. Het etiket wordt beschermd door een polycarbonaatplaatje van 4 mm dikte.
III.7.2.2. Binnenposten De esthetische binnenposten met beperkte afmetingen omvatten een basis en een hoorn in stevige kunststof in twee grijstinten. De hoorn loopt uit op een gedecentreerd smaller stuk. De posten omvatten een storingsvrije zoemer en de inrichtingen om de deur te openen. Het onderbrekingsmechanisme is ingebouwd in de hoorn, die met het toestel verbonden is door een spiraalsnoer. III.7.2.3. Bellen voor woningen De bel van de woning is ingewerkt in de parlofonie (2de toon) en wordt bediend met een drukknop die op de overloop is geïnstalleerd. III.7.2.4. Elektrische schootplaat Deze beantwoordt aan de volgende eigenschappen: -
opening rechts of links, 12 volt gelijkstroom, maximaal verbruik van 110 mA van de spoel, ontgrendeling van de deur door het onder spanning brengen.
De aannemer moet contact opnemen met de installateur van de deuren voor de montage van de elektrische schootplaat met het oog op een perfecte coördinatie van de werken. III.8. TOEGANGSCONTROLE Deze aanneming omvat het leveren, plaatsen en aansluiten van: – een badgelezer voor de bediening van de elektrische schootplaat bij de ingang van het gebouw, – een drukknop voor het openen van de deur van het appartement PBM. III.8.1. Badgelezer Werkingsprincipes De badgelezer kan de code van de badges lezen. Het principe is gebaseerd op de proximiteitstechnologie. De leeskop is een antenne. Deze zendt een elektromagnetisch veld uit dat de badge activeert. Deze badge stuurt naar de antenne de gegevens terug die op zijn microchip staan. Het
geïntegreerde circuit in de lezer reageert onmiddellijk door de gegevens uit te zenden, die worden gedecodeerd en doorgegeven aan het elektronisch beheersysteem. Beschrijving De badgelezer bestaat hoofdzakelijk uit: -
een behuizing in harde kunststof type ABS of gelijkaardig, dat het hieronder beschreven materiaal bevat: . de leeskop, . een polychrome light-emitting diode (LED) met interne besturing of besturing door het systeem, . een geluidsinrichting die de leesstaat aangeeft.
Karakteristieken − − − −
leesafstand: 10 tot 14 cm, voeding: 12 V DC, geleverd door de lokale beheereenheid, werkingstemperatuur: - 30 °C tot + 65 °C, maximale afmetingen bij benadering: h x b x d = 150 x 50 x 30 mm.
Montage en bevestiging De badgelezer wordt bevestigd op het metselwerk van de buitengevel of ook binnen op een wand in gipsplaat of in metselwerk. De bevestiging gebeurt met minstens twee punten volgens een procédé dat ter goedkeuring voor te leggen is aan de leidende ambtenaar of zijn afgevaardigde. III.8.2. Badges De badges met de afmetingen van een betaalkaart zijn gemaakt in plastic dat zonder beschadigd te raken bestand is tegen schokken, slijtage, veelvuldig gebruik en veroudering. Ze bevatten geen enkele voedingsbron (passieve badges). Ze zijn gebaseerd op de proximiteitstechnologie. De badge mag niet vervormd raken bij temperaturen tussen – 20 °C en + 75 °C. Hij moet wasbaar zijn en slijtvast. De code is beveiligd tegen verkeerd gebruik, onveranderlijk, ongevoelig voor elektrische en magnetische verschijnselen. Hij kan in geen geval worden gereproduceerd of vervalst. Zichtbare informatie: − badgenummer, − naam van de houder. Onzichtbare informatie: − gebruikscode, − leverancierscode, − personeelscode.
III.9. AUTOMATISCHE BRANDMELDINGSINSTALLATIES De onderhavige aanneming omvat de installatie van brandmelders met ingebouwde batterij, overeenkomstig het desbetreffende besluit van het Brusselse Gewest. III.9.1. Detector Rookdetectiesysteem voor snelle vaststelling van smeulbranden en open branden met rookontwikkeling in gebouwen. De rookmelders werken volgens het principe van de lichtverstrooiing (Tyndall-effect) en bevatten dus geen enkele radioactieve stof. Wanneer, door de aanwezigheid van rookdeeltjes, minder licht de receptor in de meetkamer bereikt, gaat een luid alarmsignaal af (ongeveer 85 dB A) en gaat een LED-lampje branden. Het basistoestel wordt gevoed met een 9 V batterij en is dus onafhankelijk van het stroomnet. Het toestel verricht regelmatig een zelfwerkingstest en geeft dit aan door het kort knipperen van het LED-lampje. Het toestel kondigt het einde van de levensduur van de batterij aan met een geluidssignaal en een lampje dat om de 45 seconden knippert, gedurende max. 30 dagen. De behoorlijke werking van de rookmelder kan ook worden gecontroleerd door middel van een testknop. Het toestel is voorzien van een ingebouwde interface voor uitbreiding van de functie en is, via de in het basistoestel ingebouwde aansluitklemmen, geschikt voor de aansluiting van max. 40 rookmelders. Verschillende rookmelders kunnen onderling draadloos worden verbonden door middel van een speciaal hiervoor bestemde radiomodule die werkt op een frequentie van 868 MHz. Technische kenmerken Werkingsprincipe: lichtverstrooiing Gevoeligheid: volgens ISO 12239. Bedrijfsspanning: DC, 9 V. Batterij: blok, 6LR61 alkali-mangaan Signalisatie van zwakke batterij: om de 45 sec. gedurende 30 dagen. III.10. INSTALLATIES VOOR TELEFONIE EN TELEDISTRIBUTIE Al het materiaal dat wordt gebruikt voor de uitvoering van de installaties voor telefonie en teledistributie beantwoordt aan de voorschriften van BELGACOM en de teledistributiemaatschappij. De bestekken van BELGACOM die tien dagen voor de inschrijvingsdatum of de indiening van de prijsopgave gelden, zijn van toepassing op de telefooninstallaties (met name de
"Praktische Gids – Binneninstallaties voor telecommunicatie voor woongebouwen" van 02 oktober 2007). III.11. CONVECTOREN De convector is van het type lage temperatuur in geperste plaat, tegen corrosie beschermd door een gepolymeriseerde epoxylaag. De maximale oppervlaktetemperatuur bedraagt ± 45 °C en de maximale uitgangstemperatuur 80 °C. Het toestel is vervaardigd met een frontale luchtuitlaat, zodat het binnendringen van voorwerpen – wat de warmteafgifte kan wijzigen – moeilijk is. Het verwarmingselement bestaat uit een NiCr weerstand en een turbine met aluminium schoepen, voorzien van uitzettingsspleten voor een stille werking. De convector is uitgerust met een aan-/uitschakelaar en een thermostaat met bruggen die voor een blokkering zorgen op een ingestelde waarde. Hij is ook uitgerust met een thermische veiligheid en een nachtreductieweerstand die geprogrammeerd kan worden met een externe klok via de bruine pilootdraad. De elektrische voeding wordt voorzien met een verbindingssnoer (van ± 50 cm), aan één uiteinde uitgerust met een speciale op de convector te klikken stekker. Het toestel wordt aan de muur bevestigd met een rugplaat die toegankelijk is zonder het toestel zelf te moeten uitpakken. Zo blijft het beschermd tegen diefstal of krassen tijdens de werkzaamheden. De convector voldoet aan beschermingsklasse IP43. Afmetingen - maximale hoogte: - maximale dikte:
400 mm 80 mm
Vermogen: De waarde van de vermogens wordt vermeld op de plannen en de meetstaat. Een tolerantie van 5 % is toegelaten.
* * *
BIJLAGEN 1. Brandpreventie. 2. Lijst van de plannen. 3. Bewijs van plaatsbezoek
BIJLAGE 1 Brandpreventie
MINISTERIELE OMZENDBRIEF VAN 15 APRIL 2004 BETREFFENDE DE BRANDPREVENTIE – AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE WEERSTAND TEGEN BRAND VAN DE DOORVOERINGEN VAN BOUWELEMENTEN. (Ref. II/TEC/03-001575-02) Mevrouw, mijnheer de Gouverneur, Een van de belangrijke principes waarop de brandvoorkoming gebaseerd is, is de compartimentering, waarvan het doel is de ontwikkeling van de brand gedurende een bepaalde tijd te beperken tot het compartiment waarin brand ontstaan is. De doorvoeringen doorheen wanden van leidingen voor fluïda, vaste stoffen, elektriciteit of elektromagnetische golven vormen in de compartimentering een zwak punt, omdat de rook, de warme gassen en de vlammen, naar het naburige compartiment, zich kunnen verspreiden en de brand in het gebouw kan daarlangs uitbreiden. Daarom voorziet het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, in de punten 3.1 van de bijlagen 2, 3 en 4, dat de doorvoering van een bouwelement door leidingen voor fluïda of voor elektriciteit de vereiste graad voor weerstand tegen brand van dit element niet nadelig mag beïnvloeden. Bij gebrek aan bijkomende verduidelijking moet de naleving van deze bepaling gecontroleerd moeten worden door een test van weerstand tegen brand van elk type “bouwelement – doorvoeringen”. Dit is praktisch onuitvoerbaar. De brandweerdiensten beoordelen de regels voor de installatie van de doorvoeringen tijdens hun controleopdracht inzake de toepassing van de reglementen betreffende brandvoorkoming. Hiertoe baseren zij zich op hun kennis en hun ervaring.
Gelieve de burgemeesters van uw provincie in kennis te stellen van deze omzendbrief. Met de meeste hoogachting, De Minister van Binnenlandse Zaken,
Civiele
Als bijlage vindt u de aanbevelingen betreffende de weerstand tegen brand van de doorvoeringen van bouwelementen.
de
Ik deel u mee dat ik tegelijk de procedure opstart met het oog op een wijziging van de bepalingen in kwestie in het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen.
innenlandse Zaken ene Directie van
Aangezien de verspreiding van deze aanbevelingen zowel dringend als noodzakelijk is en hun bekendmaking onder de vorm van een koninklijk besluit tijd zal vragen, heb ik het nuttig geacht ze te verspreiden via een omzendbrief ter attentie van de gemeenten.
Veiligheid –
In antwoord op hun vragen, heeft de Hoge Raad voor Beveiliging tegen brand en ontploffing aanbevelingen uitgewerkt voor de toepassing van punt 3.1 van de bijlagen 2, 3 en 4 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994. De oplossingen die de Hoge Raad voorstelt, zijn gebaseerd op een reeks proeven, uitgevoerd in het kader van een door de FOD Binnenlandse Zaken gesubsidieerd onderzoeksprogramma.
AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE WEERSTAND DOORVOERINGEN VAN BOUWELEMENTEN.
TEGEN
BRAND
VAN
DE
HOOFDSTUK I - TOEPASSINGSGEBIED Deze aanbevelingen zijn van toepassing op de doorvoeringen doorheen bouwelementen van leidingen voor fluïda, vaste stoffen, elektriciteit of elektromagnetische golven, die de vereiste weerstand tegen brand van deze elementen niet nadelig mogen beïnvloeden (punt 3.1 van de bijlagen 2, 3 en 4 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen). Deze aanbevelingen zijn niet van toepassing op de luchtkanalen, verluchtingskokers, rookkanalen en brandwerende kleppen. HOOFDSTUK II - TERMINOLOGIE Voor de toepassing van deze aanbevelingen wordt verstaan onder: 1° een doorvoering: een opening in een scheidingselement, voor de doorgang van een leiding voor fluïda, vaste stoffen, elektriciteit of elektromagnetische golven, zoals licht (bvb. data- en glasvezelkabels); 2° een afdichting: een inrichting die ter plaatse van een doorvoering wordt gebruikt om de verspreiding van brand doorheen het bouwelement te beperken;
fig 1 4° onbrandbaar isolatiemateriaal: bouwproduct voor de isolatie van leidingen dat:
Civiele
Veiligheid –
3° enkelvoudige doorvoering: een doorvoering van een leiding of kabel die op een voldoende afstand van andere doorvoeringen gelegen is zodat er geen wederzijdse beïnvloeding is. De onderlinge afstand tussen twee willekeurige leidingen of kabels is tenminste gelijk is aan de grootste diameter van de beide leidingen (met inbegrip van eventuele brandbare isolatie) of kabels;
5° brandbaar isolatiemateriaal: bouwproduct voor de isolatie van leidingen die geen onbrandbare isolatie is; 6° mortel: een mengsel op basis van gips, kalk en/of cement met anorganische vulstof al dan niet met toevoeging van composietversterking en chemische toeslagstoffen;
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van
• ofwel opgebouwd is uit een isolatiemateriaal dat beantwoordt aan de klasse A0, zoals omschreven in bijlage 5 bij de basisnormen, en een eventuele bekleding van de isolatie met een materiaal dat beantwoordt aan de klasse A1, zoals omschreven in bijlage 5 bij de basisnormen;
de
• ofwel beantwoordt aan de klassering A2,s1,d0 volgens de norm NBN EN 13501-1;
HOOFDSTUK III - ALGEMEENHEDEN Vereiste criteria De brandweerstand van een bouwelement wordt omschreven als de tijd gedurende welke het bouwelement gelijktijdig voldoet aan de eisen betreffende stabiliteit (R), vlamdichtheid (E) en thermische isolatie (I). Om de overeenstemming van de doorvoeringen met de vereiste van weerstand tegen brand, vermeld in punt 3.1 van de bijlagen 2, 3 en 4 van de basisnormen, te evalueren, houdt men geen rekening met hun invloed op het draagvermogen (R) van de bouwelementen. Enkel het scheidend vermogen, dit wil zeggen het vermogen om te voldoen aan de criteria van de vlamdichtheid (E) en de (thermische) isolatie (I), wordt in aanmerking genomen. Er wordt bovendien rekening mee gehouden dat de invloed van enkelvoudige doorvoeringen van leidingen met een diameter kleiner dan of gelijk aan 160 mm zonder isolatie of met onbrandbare isolatie, op de thermische isolatie (I) mag verwaarloosd worden. De vereiste criteria om de invloed van een doorvoering van een bouwelement op het scheidend vermogen van deze laatste weer te geven, worden bijgevolg geven in onderstaande tabel. ISOLATIE VAN DE LEIDING
DIAMETER D * Vereiste criteria nodig om de weerstand tegen brand van een doorvoering te karakteriseren –
geen of onbrandbaar isolatiemateriaal
Brandbaar isolatiemateriaal
D ≤ 160 mm
E (enkel vlamdichtheid/integriteit)
D > 160 mm
EI (vlamdichtheid/integriteit en thermische isolatie
Alle D
Tabel 1 *nominale buitendiameter leiding of de kabel
van
de
Vereiste tijdsduur De afdichting moet voldoen aan de vereiste criteria gedurende ten minste dezelfde tijdsduur als vereist voor het bouwelement. Wanneer het bouwelement de wand van een leidingenkoker is, moet aan de vereiste criteria worden voldaan gedurende een tijdsduur ten minste gelijk aan de helft van de tijdsduur als vereist voor het bouwelement, en ten minste gelijk aan een minimale tijdsduur van 30 minuten. HOOFDSTUK IV - BEOORDELING VAN DE BRANDWEERSTAND VAN DOORVOERINGEN De brandweerstand van de afdichting in termen van vlamdichtheid (E) en thermische isolatie (I) kan aangetoond worden:
Veiligheid Civiele de FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van
• hetzij door de CE-markering, rekening houdend met de gegevens die deel uitmaken van deze markering; •
hetzij, bij gebrek aan een geldende CE-markering voor deze producten, door een BENOR- en/of ATG-goedkeuring, of een equivalent, rekening houdend met de gegevens die betrekking hebben op deze goedkeuring;
•
hetzij, bij gebrek aan een geldende CE-markering voor deze producten, door een test, uitgevoerd volgens de norm NBN EN 1366-3 of NBN 713.020;
• hetzij door de toepassing van één van de typeoplossingen beschreven in hoofdstuk V. HOOFDSTUK V – OPLOSSINGEN – TYPES VOOR DE DOORVOERINGEN DIE DE VEREISTE WEERSTAND TEGEN BRAND NIET NADELIG BEINVLOEDEN Oplossing A : Afdichten van een enkelvoudige doorvoering met mortel of steenwol
E 60
E 120
50
50
50
50
25
25
Afdichting met mortel of met steenwol
160
160
75
(automatisch) gevuld met water in geval van brand
160
160
160
brandbare leidingen Afdichting met mortel en elektrische kabels Afdichting met steenwol onbrandbare leidingen*
* Leiding uit metaal of uit een andere onbrandbare stof, waarvan het smeltpunt hoger is dan 1000 K ( 727°K), met uitzondering van glas.
Tabel 2 De volgende aanbevelingen moeten evenwel nageleefd worden: 1) De bouwelementen waarin de doorvoeringen zijn aangebracht, hebben een brandweerstand van tenminste Rf 1 h volgens NBN 713.020 of EI 60 volgens NBN EN 13501-2. 2) Bij afdichting met mortel
Civiele
E 30
de
Afdichting
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van
aard van de leiding
Veiligheid –
In tabel 2 zijn de maximale diameters (in mm) van de leidingen door bouwelementen weergegeven waarvoor een eenvoudige afdichting met mortel of steenwol de aangegeven vereiste brandweerstand niet nadelig beïnvloeden.
fig. 2a -
fig.2b
De leidingen worden rondom volledig afgedicht met een mortel en dit over een afdichtingdiepte van minstens Lm = 50 mm voor een vereiste vlamdichtheid van 30 en 60 minuten (E30 en E60) en Lm = 70 mm voor een vereiste vlamdichtheid van 120 minuten (E 120) Er kan rekening gehouden worden met de dikte van een eventuele bepleistering voor het verkrijgen van de afdichtingdiepte Lm.
-
De afdichting gebeurt bij voorkeur langs beide zijden van het bouwelement. In dit geval kan de totale dikte Lm gerealiseerd worden door het optellen van B + C ≥ Lm, op voorwaarde dat B ≥ 25 mm en C ≥ 25 mm (fig. 2a).
- Als de afdichting maar langs één zijde gerealiseerd kan worden, moet de totale dikte Lm langs deze zijde gerealiseerd worden: A ≥ Lm (fig. 2a). -
In geval van een lichte scheidingswand (of een bouwelement met een grote holle binnenruimte), zal de afdichting in het algemeen langs beide zijden moeten gebeuren om de vereiste dikte te kunnen bekomen (fig. 2b).
3) Bij afdichting met steenwol
fig.3 -
De leidingen worden rondom volledig afgedicht met steenwol en dit over een totale diepte van tenminste 50 mm (fig. 3).
-
De afdichting kan langs één zijde gebeuren.
-
De steenwol dient goed stevig aangedrukt te worden.
-
In geval van een lichte scheidingswand moet in de kern ter plaatse van de
doorvoering een isolatiemateriaal met zodanig dichtheid aangebracht zijn dat het stevig aangedrukt kan worden. De afdichting met steenwol moet bovendien langs beide zijden van het bouwelement gebeuren.
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van
de
Civiele
Veiligheid –
4) De leidingen moeten ondersteund en bevestigd zijn volgens de regels van goed vakmanschap. De bevestigingen het dichtst bij het bouwelement mogen niet verder dan 500 mm langs weerszijden ervan gelegen zijn (fig. 4).
fig.4
Oplossing B – Enkelvoudige doorvoering met een mantelbuis De regels van de goede praktijk schrijven in sommige gevallen het gebruik van een mantelbuis voor. In tabel 3 zijn de maximale diameters (in mm) van de leidingen door bouwelementen weergegeven waarvoor een afdichting met mantelbuis, al dan niet met open speling, de aangegeven vereiste brandweerstand niet nadelig beïnvloeden. Lengte L van de mantelbuis
Metalen of onbrandbare materialen mantelbuis
Speling*
E 30
E 60
E 120
Open speling
110
110
90
110
110
25
90
90
25
50
25
25
Met steenwol gevulde speling
L= 300 mm Metalen of onbrandbare materialen mantelbuis L=140 mm
Open Speling Met steenwol gevulde speling
PVC-U mantelbuis
Open speling 40
L=140 mm *ruimte verschil leiding.
tussen tussen
40
25
de leiding en de mantelbuis, gekarakteriseerd door het de binnendiameter van de mantelbuis en de buitendiameter van de
Tabel 3
De volgende praktische aanbevelingen moeten evenwel nageleefd worden:
3) De mantelbuizen zijn gemaakt - uit metaal of andere onbrandbare materiaal met een smeltpunt groter dan 1000 K (727°C), met uitzondering van leidingen in glas of - uit harde polyvinylchloride (PVC-U) geklasseerd in B, s3, d0 volgens de norm NBN EN 13501-1 of in A1 volgens methode nr. 2 zoals gedefinieerd in bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994; de wanddikte van de mantelbuis is tenminste gelijk aan de wanddikte van de leiding. -
De mantelbuis wordt gedeeltelijk zichtbaar gelaten en moet uitsteken ten opzichte van het bouwelement.
-
Als de speling tussen de leiding en de mantelbuis open blijft, moet deze zo klein mogelijk zijn (maximum 4 mm).
-
Als de speling tussen de leiding en de mantelbuis opgevuld is, mag deze maximaal 45 mm bedragen en wordt deze rondom volledig afgedicht met steenwol,
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van
de
Civiele
2) De afdichting tussen de mantelbuis en het bouwelement wordt uitgevoerd in mortel en voldoet aan de voormelde voorwaarden voor de afdichting van de leidingen in mortel (oplossing A, punt 2), met dien verstande dat de opvulling steeds langs beide zijden van het bouwelement dient te gebeuren, op een minimale diepte van 25 mm.
Veiligheid –
1) De bouwelementen zijn in metselwerk of beton.
volgens de aanbevelingen beschreven voor de oplossing –type A, in punt 3. -
Indien de diameter van de mantelbuis kleiner dan of gelijk aan 25 mm is, worden er geen voorwaarden opgelegd betreffende de speling.
4) De leidingen zijn onbrandbare leidingen of leidingen in harde polyvinylchloride ( PVC- U) 5) De leidingen moeten opgehangen en bevestigd zijn, zoals aangegeven voor de oplossing - type A, punt 4. Oplossing C : Rechtstreekse aansluiting op een hangtoilet In het geval van een hangtoilet is de doorvoering in belangrijke mate beschermd door de closetpot. Men erkent dat de aansluiting, uitgevoerd door middel van een brandstofleiding met een diameter van maximaal 110 mm, de vereiste weerstand tegen brand niet nadelig beïnvloedt in de volgende omstandigheden: • het bouwelement waarop het toilet is bevestigd, bestaat uit metselwerk of beton; •
de afdichting gebeurt met mortel of steenwol, overeenkomstig de aanbevelingen beschreven voor de oplossing – type A, punt 2 of 3;
• de maximale vereiste duur bedraagt 30 minuten. Gezien om bij de omzendbrief van 15 april 2004 te worden bijgevoegd. De
landse Zaken Directie van
de
Civiele
Veiligheid –
Minister,
BIJLAGE 2 Lijst van de plannen
BIJLAGE 3 Bewijs van bezoek ter plaatse
ATTEST VAN BEZOEK AAN DE GEBOUWEN Ik ondertekende, Technisch Verantwoordelijke van de gemeente Anderlecht – Wijkcontract "Aumale-Wayez", verklaar dat: DE AANNEMER: ADRES:
PLAATS:
POSTNUMMER:
TELEFOON:
FAX:
NAAM VAN DE VERANTWOORDELIJKE: zich begeven heeft in de appartementen op de hoek van de Vrije Onderzoekstraat en de Vander Bruggenstraat – 1070 – ANDERLECHT om er de verschillende plaatsen te bezoeken waar de elektriciteitswerken moeten worden uitgevoerd. DATUM VAN HET BEZOEK:
UUR:
Opgemaakt te Anderlecht, op .................................................................................... 2009.
Stempel van de gemeente Anderlecht
Technisch verantwoordelijke van de gemeente Anderlecht – Wijkcontract "Aumale-Wayez", Mijnheer (handtekening)