Herman Verbeek
EKONOMIE ALS WERELDOORLOG essay
Wat baat het de mens, zo hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel. Marcus 8,36
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
Verbeek, Herman Ekonomie als wereldoorlog: essay / Herman Verbeek. Kampen: Kok Agora Met lito opg. ISBN 90-242-7689-6 SISO 340.8 UDC 33.000.1 NUGI 361 Trefw.: economie: filosofie. © 1990 Kok Agora, Kampen Omslagontwerp Rob Lucas ISBN 90 242 7689 6 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD
Voorwoord 9
Ekonomie als wereldoorlog Voorval 1 15 Voorval2 17 Zakendoen is oorlog 17 Op voet van oorlog 22 Huishouden 25 Natuur arbeidt 30 Oergemeenschap 32 Slavenstaat 34 Feodale produktie 36 Massaproduktie 39 Geldwezen 41 Arbeidslegers 45 Particulier eigendom 50 Loon en winst 54 Mythe en feit 57 Kritiek op Marx 60 Vervreemding 63 Verdwaald 66 Gebiologeerd 71 Noodzakelijk kapitalisme Das Kapital 74 Waarde en prijs 77 Meerwaarde 79 Natuurnoodzakelijk 82
15
72
5
Eindige aarde 84 Ekonomische krisis 87 Kapitalisme en oorlog 88 Imperialisme 90 Wereldoorlog 93 West-Europa 95 Kapitalisme en socialisme 97 Kapitalisme als wereldkrisis 98 Kapitalisme als wereldoorlog 101 Kapitalisme als fascisme 104 Dekolonisatie 106 45 jaar vrede 109 Verspillingsstaat 110 Verzorgingsstaat 112 Oorlogen-epidemie 114 Oliekrisis 115 Supply-economy 117 Terugtredende overheid 120 Publieke sektor 121 Nieuwe armen 123 Nieuwe rijken 128 Kunst 130 Sport 131 EG 137 Binnenmarkt '92 140 EG-oligarchie 142 Demokratisch gat 144 De Muur 148 EG-oïsme 150 Duitsland 152 Oost-Europa 157 Sovjet Unie 162 Derde Wereld 166 Reddingssloep 168 Wereldvoedseloorlog 171 6
Groene proletariaat 176 Milieu-oorlog 180 Schuldenkrisis 183 Oorlog tegen de armen 187 Ontwikkelingshulp 191 Lomé-akkoord 194 Stop de hulp 197 Olie-oorlog 198 Zelfverdediging 206 Ekonomie als wereldoorlog 211
Ekonomie als wereldvrede
221
Voorvall 221 Voorval 2 222 Huishouden 223 Collaboratie en verzet 226 Gij zult niet 228 Opnieuw dienstweigeren 231 Res publica 233 Conversie van de ekonomie 239 Publieke sektor 243 Helsinki-proces 245 Verenigde Naties 247 De goede woorden 249
Literatuur 252
7
Voorwoord
Dit essay gaat over het Westen. Over het vrije en demokratische Westen. Over de Eerste Wereld. Over Europa. Over het liberalisme. Over oorsprong, wortels, werking, huidige verschijningsvormen van wat heet de "vrije markt". Het socialisme heeft verloren. Het liberalisme heeft gewonnen. De Tweede Wereld is failliet. De Eerste Wereld rijker dan ooit. Rijker? Wat is rijk? Wat maakt rijk? Op kosten van wie en van wat? Hoe maakt rijkdom arm? Het liberalisme triomfeert" Kapitalisme is superieur. De anderen moeten het nu overnemen. De wereld moet in liberalisme geloven. Het heeft, voorlopig, geen externe kritikus meer. Geen opposant. Geen alternatief. Heeft het die nog intern? Overwinnaars hebben het grote gelijk. Verliezers het ongelijk. Wie zegeviert, gaat zo door. Triomfators zijn niet het sterkst in zelfkritiek. Maar wie geen zelfonderzoek meer aan kan, kan zich niet korrigeren, is niet te helpen. Als het Westen ergens behoefte aan heeft, is het aan zelf-reflektie. Omwille van zichzelf. En om al degenen die het van zich afhankelijk maakt. De centrale vraag die in dit essay wordt onderzocht, luidt: is de liberale markt een vorm van oorlog, een permanent wereldoorlogsproces? Moet oorlog niet opnieuw worden gedefinieerd, in ekonomische termen? En dus ook vrede? Een essay is een poging. Het Duits zegt het even 9
duidelijk als het Frans en het Engels: Versuch. Een queste in goed oud-Nederlands. Een essayist schrijft op wat hem okkupeert. Hij is er niet door bezeten, maar door bezet. Door iets vreemds en vervreemdends. Het drukt op hem en beknelt hem. Het dwingt tot nadenken en tot uitdrukken. Het essay is een vorm van therapie. Een reinigingsproces. Geen louter persoonlijke en privé aangelegenheid. Voor zover het uit persoonlijke ervaring en reflektie voortkomt, is het deel van een kollektief proces. Het verzamelt en deelt mee. Het is een vorm van communicatie. Dat maakt het eerst tot essay. Een essayist overschrijdt grenzen. Dat moet hij. Want het gaat om brede samenhangen, grote overzichten, diepe processen. De essayist kruipt niet in de mikroskoop, maar in de satelliet. Deskundigheid en verantwoordelijkheid zijn specialistisch geworden en daarmee fragmentarisch en detaillistisch. Priegelwerk. Korte termijn. Het kan niet zonder. Maar de computeruitdraai is niet het einde van het onderzoek en het besluit voor morgen niet het einde van de weg. Het specifieke is deel van het algemene. Er is bijna geen universele beoefening van kennis meer. De pretentie is hoogmoedig en verdacht. Het woord is aan de specialist. Maar waar bevindt die zich, de mier? Onder welke boom, in welk bos, in welk jaargetijde? De specialist heet ekonoom, historicus, politicoloog, polemoloog, antropoloog, psycholoog, socioloog, filosoof, theoloog. Hij moet specialist zijn. Maar de werkelijkheid is alles tegelijk, samengesteld en verweven. Daarom moet de essayist grenzen overschrijden. Als ekonoom is hij historicus. Als historicus politicoloog. Enzovoort. Niet van alles een beetje. Maar misschien in de beste zin van het woord in alles "amateur" .
10
Een essay is meer uit op de vragen dan op de antwoorden. De veronderstellingen zijn belangrijker dan de bewijzen. Een essay is voorwerk. Het bevindt zich met één voet vooruit in niemandsland. Een essay is niet vaag en het hoeft niet visionair te zijn. Het is aangewezen op feiten. Het is niet zogenaamd neutraal en objektief. Het kiest positie" van het punt van waarneming en de manier van analyseren, tot het trekken van konklusies. Een essay kan ongelijk hebben. Het mag in zijn waarneming en gevolgtrekking onjuist zijn en onwaar. Dan nog kan het dienen om het juiste en het ware hun gelijk te geven. Een essay vraagt om weerwoord. In die dialektiek staat het. Dit essay biedt geen oplossingen. Het zoekt de diagnose. Het eindigt met niet meer dan het wijzen van een richting. Wie niet wil weten van de ziekte, wie geen arts wil raadplegen en geen arts wil zijn, is niet te helpen en kan niet helpen. Het liberalisme dat vandaag voor zogoed als de hele wereld de geneesmiddelen zegt te hebben en die met opdringerige gretigheid wil produceren en verkopen, dient eerst zichzelf te helpen. Geneesheer, genees uzelf. Daarom is dit essay niet pessimistisch. Medici zijn geen onheilsprofeten en geen boetepredikers. Hun optimisme is dat zij onderzoeken, zeggen wat er aan schort en, als het kan, voorstellen wat er aan te doen valt. Heten zij Jeremiah of Johannes de Apokalyps, Kafka of Orwell, Spengler of Huizinga, Club van Rome of Brandt-rapport, Brundtland-rapport of Zorgen voor Morgen, zij halen de kop uit het zand. Zij kennen de fataliteit van "ha ben nicht gewusst". Wat is weten? Wie geen afstand kan nemen, kan niet vinden. Wie niet kan vinden, kan niet weten. Wie niet kan weten, kan niet verbeteren.
11
Johan Huizinga, in 1872 geboren in Groningen, telg uit een Doopsgezinde predikantenfamilie en zelf humanist geworden, religieus humanist wellicht, schreef "In de schaduwen van Morgen" in 1935. "Een diagnose-" staat er in de ondertitel. De Voorrede omvat twee alinea's, samen zeven regels. De tweede alinea luidt: "Het is mogelijk, dat velen mij op grond van deze bladzijden een pessimist zullen noemen. Ik heb slechts dit antwoord: ik ben een optimist." Het motto van het boek is ontleend aan de Middeleeuwse monnik Bernard van Clairvaux: "Habet mundus iste noctes suas et non paucas - deze wereld heeft haar nachten en niet weinige." Als volgt luidt het beroemde begin van Hoofdstuk I: "Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze arme Europeesche menschheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken." Huizinga schreef tegen de tijdgeest van toen. Tegen de mode's en de wanen. Tegen de verwildering die leidde tot rechtse en tot linkse diktaturen. Het ging hem om het naleven van de spelregels. Om het terugvinden van de homo humanus, de menselijke mens. De mens die nog, die opnieuw, die eindelijk mens wordt. Hij vreesde dat dit meest normale het minst vanzelfsprekende zou worden, misschien teveel gevraagd zou zijn. Dit boek is geschreven in een klein huisje, in een smal straatje, in een klein kamertje, aan een klein tafeltje. Voorbij het raam dendert en dreunt het stadsverkeer. Een vorm van "straat-fascisme", zoals Henk Hofland dit lawaai, deze stank, deze razernij, deze vorm van dagelijkse onafgebroken terreur noemde. 12
Midden in het schrijven legde ik een namiddag de pen neer en reed op de fiets de stad uit. Als elke zomer, vanaf 1945, reed ik naar het dorp in OostGroningen waar mijn ouders mij als kind tegen het einde van de oorlog onderbrachten. Vader, neurochirurg, werd gezocht door de Gestapo. Hij bracht de kinderen in veiligheid bij patiënten die een boerderij hadden. Daar hadden zij goed te eten. Waar ik kwam, was de boerin door vader aan de rug geopereerd. Zij kon geen zwangerschap dragen. Ik werd het kind van Oom en Tante. Tot op vandaag. Op de boerderij boert nu een nieuwe generatie. Ik wandel met de jonge boer en zijn buurman over het zojuist geoogste gerstland. De combine heeft het werk gedaan in een paar uur. 45 jaar geleden deden de arbeiders en de paarden, de zichtmachine en de dorsmachine er vele vele malen langer over. Terwijl we de gerst op de hand schouwen en wegen, spreekt de jonge akkerbouwer zich uit: "Wat Den Haag en Brussel en Genève en Washington doen met de landbouw, ze maken ons kapot. De regering, de EG, de GATT, de zogenaamde marktgerichte politiek, de liberale handel, ze maken ons doodziek. Met ons land worden wij vergiftigd. De chemisering, de industrialisering, de commercialisering is de dood, het einde van ons bestaan, van de natuur, van de voedselveiligheid, in de Derde Wereld 't ergst. Het grote geld doodt de grondslagen van het leven. Het grote geld vernietigt de kleine wereld." Bij het avondeten vertel ik van mijn herinneringen. Toen ik in 1944 met een begrafeniskoetsje, met één oud bruin paard ervoor, hier op de boerderij gebracht was, kwam vader na een paar weken. Op de fiets met harde rubberbanden. Hij was bezweet en in paniek. Een jonge Duitse soldaat had zijn fiets onderweg opgeëist, langs het eenzame, eindeloos lange kaarsrechte veenkoloniaalse kanaal. Vader had gewezen op het esculaapschildje op het stuur. Het hielp
13
niet. Toen greep hij de soldaat in de kraag van diens uniform en trapte hem het kanaal in. En fietsen ... Dagen hield hij zich verborgen hoog in het hooi. Hij ging langs een omweg terug, de fietstassen vol· met erwten, bonen, graan en boter. Ik zag in de verte de stad branden waar hij naar terug fietste. Hij oorlögsarts. Ik oorlogskind. 1945 werd 1990. Wat werd er anders? Wat bleef anders hetzelfde? Europa! Geneesheer, genees uzelf. Groningen 1990
14
Herman Ver beek
Ekonomie als wereldoorlog
Voorval 1 Het politieke is persoonlijk. Het persoonlijke is politiek. Eigen ervaringen, meegemaakte incidenten, zijn niet louter privé anekdotes om te vertellen in particuliere kring. Ze kunnen symptomatisch zijn en als zodanig grotere verschijnselen, verbanden, samenhangen, processen zichtbaar maken. Dan wordt een verhaal tot parabel. Tot symbool van kollektieve en publieke ervaringen. Dan belichaamt het geschiedenis. Dan heeft het politieke betekenis. Daarom, om te beginnen, een recente herinnering. In het Europees Parlement in Straatsburg is de Amerikaanse minister van landbouw op bezoek, Clayton Yeutter. Het is het laatste jaar van de GATT Uruguay-ronde (1986-1990). Er moeten nu eindelijk zaken gedaan worden, de tijd raakt op. De onderhandelingen worden gevoerd door ambtenaren" diplomaten, vakministers en als het vastzit of de verdragen kunnen worden getekend, bemoeien regeringsleiders en staatshoofden zich ermee. Parlementen komen er niet aan te pas. Zij worden, op z'n best, op de hoogte gehouden. Zij moeten immers achteraf formeel de voldongen feiten ratificeren. Een beetje goodwill is dus nooit weg. Daarvoor is Yeutter die dag even in Straatsburg. Officieel voor een diskussie met de landbouw-commissie van het parlement. In feite voor zielsmassage van de parlementariërs. Yeutter is een en al beminnelijkheid, glimlach van oor tot oor. Hoe moeilijker vraag, hoe geestiger antwoord. Afleidingsmanoeuvres. Gaandeweg de séance
15
groeit bij mij de irritatie. Dit is theater. Dit is de gebruikelijke belediging en vernedering van de volksvertegenwoordiging. De vragen zijn behalve beleefd ook zwak. Alsof men er zich bij heeft neergelegd niets te zeggen te hebben en daarom de aktieve interesse heeft verloren. Yeutter heeft gemakkelijk spel en zal aan het slot met evenveel gemak bedanken voor "een van de meest serieuze diskussies" die hij heeft gevoerd. Als ik aan de beurt ben - de parlementaire hiërarchie laat de kleinere frakties 't laatst aan het woordstel ik twee vragen. "Mister State-secretary. Is het juist dat de VS met de GATT-liberalisering beoogt grotere delen van de EG-markt te veroveren, vooral ook met landbouw- en voedselprodukten? Tweede vraag: is mijn oordeel juist dat als de GATT-liberalisering, zoals u die wilt, er door komt, parlementen en regeringen er nauwelijks nog aan te pas komen? Maken dan internationale concerns, samen met een handvol handelsattachés van de GATT, de dienst uit?" Yeutter lijkt even te aarzelen, heel even maar. Hij noteert iets. Dan is zijn reaktie kort en duidelijk: " Yes, uw statements zijn korrekt. De US wil de EGBinnenmarkt na '92 vrij kunnen penetreren. Wij zijn sterk in landbouw. De EG ook. Wij willen delen van de wereldvoedselmarkten op de EG terug veroveren. Ja, wij willen ons ook op uw eigen EG-Binnenmarkt manifesteren. Maar dat kan de EG dan ook in de US. Uw tweede stelling is ook juist. Als de GATT-regels opnieuw zijn vastgesteld, tot ver over het jaar 2000, in liberale zin naar wij hopen, dan kan, nee dan moet de President zeggen tegen het Congres: wat u wilt is prachtig, steun aan de boeren, maar de GATT-reglementen laten het helaas niet toe, ik moet dus het veto uitspreken. " Na een paar uur Straatsburg - de parlementariërs en
16
de pers kregen ongeveer elk de helft van de tijd vliegt de landbouwminister terug naar Washington. Die twee woorden, die ik zelf in mijn vraag gebruikte en Yeutter in zijn antwoord: markt veroveren, blijven in mij hangen. Wij zeiden precies wat wij bedoelden. En wij bedoelden precies hoe het gaat. Het verschil was dat hij het zo wil en ik niet. Veroveren is een oorlogsterm. Handel is oorlog. Ekonomie is oorlog met ekonomische middelen. En oorlogsvoering, ook ekonomische, doet een aanslag op demokratie. Volksvertegenwoordigers, zelfs regeringen worden er voor in- en uitgeschakeld. Systematisch, struktureel, permanent. Vrije markt, kapitalistische markt, is onverenigbaar met demokratie. Voorval 2 Op de afdeling "ekonomie" van De Slegte stoot ik op het boek "Verover de markt - De onderneming op oorlogspad". De auteur is de Amerikaan Barrie G. James. Hij publiceerde zijn onderzoek onder de titel "Business Wargames". Waarom komt zo'n boek bij De Slegte terecht? Waarom heeft het zo weinig aandacht gekregen? Op de kaft van de Nederlandse uitgave staat een ouderwets kanon op hoge wielen. Zo een als waarmee ze vandaag saluutschoten geven. Je denkt er de paarden bij. De korte loop spuwt vuur. De omslag-ontwerper heeft in het vuur het dollarteken aangebracht. Oorlog wordt gevoerd met geld. Met dollar, yen, D-Mark, pound, franc, lire, peseta, gulden. Geld is wapen. Zakendoen is oorlog Wat James heeft gedaan, is verbanden onderzoeken tussen "zakendoen en militaire strategieën". De idee ertoe kreeg hij al in het begin van de jaren '70. Het werk zelf werd verricht van 1981 tot 1984. De auteur
17
zegt met zijn research veel geleerd te hebben over "oorlogvoering op de markt". Wat hij gedaan heeft, is nagaan hoe zakendoen een vorm is van vechten. En hoe ondernemingen, multinationals, vandaag, letterlijk en bewust, militaire strategieën toepassen in hun zakendoen. James hoopt dat zakenlieden, ondernemers, managers, nut van zijn boek zullen hebben, dat ze het gebruiken, dat ze dus meer oorlogsmethoden zullen gaan toepassen in het ondernemen. James' hoogleraar, Bernard Taylor, beveelt het boek in een Voorwoord ook precies om die reden van harte aan. In de studie van Barrie J ames wordt niet de conclusie getrokken: zakendoen, ondernemen, markt, is oorlog. Dat kan hij ook niet, want dan zou hij het moeten afkeuren. Hij is ervoor. Hij analyseert en constateert echter niet alleen. In zijn conclusies zit verborgen dat het zo moet gaan. Dat het zo goed gaat. En zo alleen. Dat het zo het beste is. Aanbevelenswaard om het zo te doen. Dat het normaal IS.
Achter in zijn boek heeft James een "Begrippenlijst" opgenomen. Wat Yeutter in de politiek doet, oorlogstermen gebruiken als het over ekonomie gaat, blijkt ook in ondernemerswereld volkomen vanzelfsprekend. Maar: als ekonomie oorlogstaal hanteert, is ekonomie dan ook niet oorlog? Taal spreekt vaak in vergelijkende, in analoge zin. Maar ook dan is daar nog reden toe, is er verband tussen het gezegde en het aangeduide. Taal bestrijkt wellicht een continuüm, van heel ver weg en vaag de werkelijkheid weergeven tot heel dichtbij en scherp. Bedoelen ondernemers, politici, die zo praten, dus niet precies wat zij zeggen? Zij zijn het zich toch ook bewust als zij willens en wetens niet alleen de taal van het militair bedrijf gebruiken, maar ook precies be-
18
slissen en uitzoeken welke middelen, methoden, strategieën zij zullen inzetten? Ekonomie is oorlog. Er hoeft geen tussenvoegsel "als" te hulp te worden geroepen: "ekonomie is als oorlog". Nee, ekonomie is het zelf. En is het bewust, daadwerkelijk, permanent, onontkoombaar. De taal zegt het omdat het zo is. En omdat het zo is en zo wordt bedoeld door de actoren, wordt het zo gezegd. De nazi's wisten al hoe gevaarlijk het is als mensen op taal gaan letten. Als ze' je gaan betrappen op het gebruik van bepaalde woorden. Toen Hanna Ahrendt (1906-1975), de grote onderzoekster van het fenomeen "Totalitarisme", nog studeerde bij Karl Jaspers in Marburg, in 1933 toen Hitler de macht greep, wist zij al hoe de taal van de propaganda de werkelijkheid moet versluieren, verduisteren, onzichtbaar maken. Zij gaf er zich ook rekenschap van dat haar eigen taalonderzoek toen al gevaar liep als "subversieve aktie" te worden vervolgd, reden waarom zij haar aantekeningen in het Grieks opschreef, waar de politie bij huiszoeking niet uit wijs bleek te kunnen worden. Barrie James doet meer dan taalonderzoek. Hij gaat na hoe bedrijven te werk gaan. Hoe zij de markt veroveren of verliezen, de concurrent verslaan of door de concurrent verslagen worden. In zijn Begrippenlijst geeft hij toelichtingen bij 127 oorlogsbegrippen die normaal worden toegepast in het huidige ondernemen. Dit zijn ze: aanvalsdoel, actieve verdediging, afschrikking, algehele strategie, beleid, bewapening, Blitzkrieg, bondgenootschap, brandgang, brinkmanship, bruggehoofd, bufferzone, camouflage, capability, choke-point, clandestiene inlichtingen, coalitie-oorlog, collectieve veiligheid, command and control, commitment, containment, 19
contingency plan, contra-inlichtingenactiviteiten, counterforce-strategie, crisis-management, cumulatieve strategieën, D-day, diepteverdediging, directe strategieën, divisie, doelstelling, dreiging, economy of force, escalatie, first strike, flankaanval, flankhergroepering, flexible response, frontale aanval, frontlijn, gecoördineerde aanval, geheime inlichtingenacitiviteiten, geloofwaardigheid, geweld, graduated response, guerrilla-oorlog, hard doel, hiërarchie, indekken, indirecte strategie, informatie, infrastructuur, inlichtingen, intentie, interne veiligheid, isoleringsstrategie, kamikaze-aanvallen, kerngebied, kosten-effectiviteit, kritiek gebied, kwetsbaarheid, launch-on-warning, lebensraum, lines of communication, logistiek, macht, machtpolitiektheorie van zakelijke conflicten, machtsvertoon, manoeuvre, massale vergelding, misleiding, mobiele verdediging, mobilisatie, moreel, nederlaag, l'offence à l'outrance' (blindelings aanvallen, koste wat het kost), offensieve maatregelen, omvatting, onconventioneel offensief, ontplooiing, oorlog, openlijke inlichtingenaktiviteiten, overkill, overlevingskracht, overwinning, pariteit, pàssieve verdediging, penetratie, piecemealaanvallen, politiek van de verschroeide aarde, politieke oorlogvoering, principe, principes van oorlogvoering tussen ondernemingen, produktiebasis, propaganda, psychologische oorlogvoering, pyrrusoverwinning, Realpolitik, risico, schadebeperking, second strike capability, sequentiële strategie, steunpuntenverdediging, strategie, strategisch zwaartepunt, strategische plannen, strategische reserve, subversieve activiteiten, superioriteit, tactiek, talionic attack (leer om leer), technologische oorlogvoering, terugtocht, throw-weight, totale oorlog, Trojaanse Paard-strategie, tweede front, uitputting, veiligheid, verdediging, verkenning, voldoende inzetbaarheid, voorzorgsaanval, vrede, vrije kaart-theorie, vuurkracht, zacht doel.
20
Men ziet: niet alleen begrippen uit de tijd van von Clausewitz, uit de wereld van de massale legers en veldslagen, maar ook uit die van de nog geldige NAVO-strategieën, tot de nucleaire toe. Voor de uitleg bij elk van de begrippen zij verwezen naar het betreffende boek zelf. Barrie James haalde zijn feiten en gegevens uit voor iedereen beschikbare bronnen: dagbladen, economische en politieke tijdschriften en vakliteratuur, zoals The Economist, The New York Times, The Financial Times, The Wall Street Journal, Business Week, Forbes, Fortune, Newsweek, New Scientist, Management Review, McKinsey Quarterly, Time, The International Heraid Tribune, Esquire enz. Kranten en bladen in iedere kiosk te krijgen. Niets geen geheime jaarverslagen van bedrijven, geen in ambtelijke buroladen verborgen gehouden rapporten. Alledaagse informatie en die heeft hij onderzocht en geduid. Het onderzoek behandelt enkele dozijnen, voor ieder bekende multinationals. Ook Nederlandse. Uit civiele sektoren waarvan elke consument praktisch gebruik maakt. Om enkele te noemen, in de vliegtuigindustrie: Fokker, Boeing, Cessna, Lockheed, McDonnel L. Douglas, Northrop, Vickers Aircraft Limited. Van de luchtvaartmaatschappijen: American Airlines, Delta Airlines, Laker Airways, Southwest Airlines, Swissair, TWA. Electronica: AEG-Telefunken, Grundig, Honeywell, IBM, Panasonic, Philips, Siemens, Sony. Auto-industrie: BMW, British Leyland, Chrysler, Daimler-Benz, Fiat, Ford, General Motors, Honda, Jaguar, Mazda, Mercedes, Mitsubishi, Nissan, Peugeot, Renault, Rolls-Royce, Saab, Suzuki, Toyota, Vauxhall, Volkswagen, Volvo, Yamaha. Banden: Dunlop, Firestone, Goodyear, Michelin. Olie: Exxon, Shell, Standard Oil, Texaco. Voeding: Budweiser, Cadbury-Schweppes, CocaCola, Del Monte, Heineken, Heinz, Kellogs, Kentuc-
21
ky Fried Chicken, Mars, McDonalds, Nestlé, PepsiCola, Philip Morris, Seven Up, Unilever. Op voet van oorlog De resultaten van het onderzoek van James liegen er niet om. Wat hij vaststelt is: "Ondernemingen en legers hebben wat doelstellingen en organisatie betreft veel van elkaar weg; ondernemingen nemen onbewust de systemen, principes, manoeuvres, functies, structuren, procedures en zelfs taalgebruik, opleiding en gedragingen over van militaire organisaties." Stuk voor stuk gaat hij deze onderdelen na. Steeds aan de hand van zijn konkrete feitenmateriaal, met naam en toenaam van concerns, produkten enz. Hij concludeert: "Gegeven de organisatorische en op strijd gerichte overeenkomsten tussen ondernemingen en legers, alsmede de aard van het conflict op de markt, is studie van de militaire strategie, met haar onder gevechtsomstandigheden bewezen succesgeschiedenis, voor de leiding van ondernemingen van grote waarde." Managers dus niet meer naar de Business School, maar naar de Militaire Academie. Of liever: nu er toch bezuinigd, gesaneerd, gerationaliseerd moet worden: zo gauw mogelijk samenvoegen deze onderwijs-instituten. Nog eenmaal Barrie James, in zijn ontwapenende èn beangstigende eerlijkheid: "Op geen enkel moment in het recente verleden heeft het concurrentieaspect in het zakenleven zo'n grote rol gespeeld als nu, waar de nadruk ligt op overleving en groei onder ongunstige omstandigheden. Het zakenleven verkeert feitelijk op voet van oorlog. In teruglopende markten berust zakelijk succes op de bepaling van het juiste moment van terugtrekken - op geordende wijze - of het vinden van nieuwe manieren om toch te kunnen winnen. In verzadigde of langzaam groeiende markten is succes afhankelijk van gehele
22
of gedeeltelijke overname van het grondgebied van de tegenstanders. In groeimarkten worden ondernemingen geplaatst voor de taak, een gebied te bezetten en te behouden, daarbij geconfronteerd met legioenen op buit beluste concurrenten." "Militaire ervaringen vormen een ware goudmijn voor concurrentie-strategieën, allemaal onder gevechtsomstandigheden beproefd; de zakelijke leider kan veel leren van zijn militaire collega. Dit boek gaat over de toepassing van beproefde militaire strategieën in het zakenleven, met als doel het winnen van veldslagen op de markt." Tot zover het onderzoek van James. In dit essay gaat het om meer. Ekonomie is politiek. Ondernemen heeft politieke gevolgen. Markt en staat hebben direkte relaties. Dit essay heeft daarom een politiek doel. Dat moderne wereldconcerns hun ondernemen zien als oorlogvoeren en ook daadwerkelijk zo te werk gaan, leidt tot een verdere vraag die noodzakelijk van politieke aard is: is de Westerse inrichting van de ekonomie, die van de vrije markt, is het heersende ekonomisch liberalisme te definiëren als oorlog, als oorlogshandeling, als permanent wereldoorlogsproces? En als deze hypothese juist is, moeten er dan niet de consequenties uit getrokken worden aangaande de heersende wijze van ekonomie bedrijven en van ekonomische politiek, ekonomische ideologie, die vandaag zelfs claimt het enig overlevende, goed funktionerende model van ekonomie te zijn, dat een toekomst kan bieden van welvaart en voorspoed? Eigenlijk is de kwestie een open deur. Het is eerder verbijsterend dat de aandacht ervoor moet worden geworven, dat het bijna onmogelijk is de vraag op de publieke agenda geplaatst te krijgen.
23
Markt is oorlog. Nou en? Dat weten we toch! We gaan over tot de orde van de dag. Verder in vredestijd. Is onze wereld, onze geest, ons kollektief bewustzijn zo schizofreen? Wordt er zoveel verdrongen? Rust er op deze vraag zo'n alles overheersend taboe? Iedereen ziet het en niemand zegt het. Iedereen zegt het en niemand ziet het. In het voorjaar van 1990 werd in "de Volkskrant", in de weekend-bijlage van 26 mei, door de ekonomisch medewerker Harry van Seumeren een recensie geschreven over het boek "Krijgen is een kunst" van Robert G. Ogilvie. Deze auteur stelt hetzelfde als James: "Bestudeer de krijgskunde en je wordt de meest succesvolle manager." Van Seumeren wil Ogilvie de voet dwars zetten. Wat die wil mag niet. De journalist waarschuwt: "Ogilvie mag denken dat hij een gat in de markt heeft gevonden, het is een valkuil die snel moet worden gedempt. Voetbal was al oorlog, nu moet de onderneming een slagveld worden. De lijn doortrekkend behoort dus het hele leven oorlog te zijn." Wat van Seumeren wil bezweren, is normale alledaagse praktijk. Hij sluit zijn recensie met: "Ogilvie is een dolgedraaide marketingfanaat, die vanuit een onstilbare honger naar kennis over de krijgskunst op een kwade dag tot de ongelukkige gedachte kwam om militaire concepten en ondernemingsstrategie tot een instructief geheel samen te brengen. Een enge man." Zo concludeert van Seumeren. Enge man? Ogilvie is niet anders dan de boodschapper van de enge werkelijkheid. Was het maar niet waar, nog niet, wat hij aanbeveelt. Dat zelfs de ekonomisch specialist van het ekonomisch zo goed informerende ochtendblad dit niet ziet. Dan is een essay als het hier ondernomene misschien toch niet geheel zonder zin. De heersende liberale ekonomie is een vorm van oorlog. De vanzelfsprekendheid daarvan is in concern-kringen een uitgemaakte zaak. Ethische vragen
24
doen er niet toe. Markt is concurrentie, concurrentie is oorlog. Het gaat erom wie de slimste, de meest agressieve, de meest succesvolle strategieën toepast. Wetenschappers staan daarbij de ondernemers ten dienste. De literatuur, vooral Amerikaanse, over militaire strategieën in het zakendoen neemt snel toe. Vlak voor het verschijnen van dit boek vond de auteur, in de bookshop van het vliegveld Straatsburg, van David Rogers: "Waging business Warfare" (1987); in Franse vertaling: "Les strategies rnilitaires appliguees aux affaires". Rogers ziet oorlogvoeren en zakendoen als "sociale processen" . Je kunt ze aan elkaar koppelen, je kunt ze beide verbeteren met technische en wetenschappelijke middelen. Lering valt daarbij te trekken uit de geschiedenis van de grote veldslagen, van Marathon tot Austerlitz, van Maginot tot Dien Bien Phu; en van de grote veldheren, van Alexander de Grote en Caesar tot N apoleon en Nelson, van Machiavelli tot Clausewitz, van Eisenhower tot Mao Tsé Tung. Rogers past acht hoofdregels van het krijgsbedrijf toe op het bedrijfsleven, doel, concentratie, aanval, mobiliteit, verrassing, veiligheid, effektiviteit, gebruik van krachten. Huishouden Ekonomie is huishouden. Een ekonomische school is een huishoudschool. Een volk heeft een volkshuishouding. Een staat een staatshuishouding. Een Europees Huis een Europees huishouden. Een wereld een wereldhuishouding. Een huishouden kent orde. Maar is die gekend? Er moet regelmaat zijn. Maar als regel is dat er geen regels zijn? Wetmatigheid. Maar wie stelt de wet? Legaliteit. Maar wie beslist daarover? Het kan geen kwaad dienaangaande enig huiswerk te doen. Temeer als er een huishouden is dat huishoudt. Daarbij hoeft men geen marxist en geen socialist te zijn om de onderzoekingen van Marx
25
opnieuw serieus te nemen. En geen liberalist en kapitalist om serieus te nemen waar Marx faalde. Men hoeft geen communist te zijn om Lenin te bestuderen. En geen imperialist om hem te verwerpen. Men hoeft Marx en Lenin niet te overtreffen door nog totaler greep op de materie voor te geven en nog radikaler beloften te doen. Het gaat niet om rode blauwdrukken. Wel om enig mogelijk inzicht. Om het stellen van oude en nieuwe vragen. Eerst dus maar enige herhalingsoefeningen. Repetities op de huishoudschool. Markt moet. Dat moeten ze nu ook erkennen in Leipzig en Warschau, in Praag en Boedapest, tot in Moskou en Peking. Maar welke markt? Het Westen spreekt van vrije markt. Gorbatsjov van socialistische markt. Het Westen draait het om en zegt dat Gorbatsjov een vrije markt-socialisme wil, een aanbod-socialisme naar de school van Friedman, van de Chicago Boys. Het socialisme van de nieuwe socialisten zou het kapitalisme zijn van de nieuwe kapitalisten. Alles draait om de markt. Markt is heel gewoon. Dat begint al vroeg, thuis, twee kinderen ruilen knikkers. Een oorlog op de markt begint al even vroeg, als het sterkste kind het te doen is om de knikkers en niet om het spel, de knikkers eenvoudig afpakt. Markt begint met ruilen. Ik heb in het bos bessen geplukt. Meer dan ik op kan. Jij hebt een schaap over. Jij wilt bessen. Ik wil melk en wol en vlees van het schaap. Maar hoe ruil je een mand bessen tegen een schaap? Jij zegt: mijn schaap is zeker drie manden bessen waard. Zeker waard. Wie maakt dat uit? Hoe maak je dat uit? Wij worden het eens. Ik geef jou twee scherven, ten bewijze dat jij, in ruil voor jouw schaap, nog recht hebt op twee manden bessen. Geld is geboren. Twee scherven, of steentjes, of stukjes hout of huid. Voorwerpen van
26
waarde. Ze geven recht op een goed. Pecunia, van pecus, vee. Van het schaap. Geld bemiddelt bij een ruil tussen ongelijksoortige goederen. Je doet er iets bij. Of je koopt een schaap zonder dat je er iets tegenover hebt te stellen. Alleen maar geld. Tot zover alles in orde. Behalve die vraag: wie maakt de waarde uit? Ik wilde beslist dat schaap hebben. En jij mijn bessen. Wij hadden allebei een behoefte waarin we zelf niet konden voorzien. Maar we konden wel in elkaars behoefte voorzien. We werden zo afhankelijk van elkaar en kregen macht over elkaar. Door onze behoefte en door ons bezit. De twee scherven die jij nu hebt, die bewaar je zorgvuldig. Want je kunt er recht mee doen gelden op nog twee manden bessen van mij. Jij hebt geld. Ik moet nog aan het werk. Jij niet. Jij kunt rustig afwachten. Als ik straks geld nodig heb, om aan iets anders te komen, dan moet ik eerst bessen plukken. Arbeiden. Jouw geld heerst over mijn arbeid. Ik moet mijn arbeid, mijn handen, mijn lijf inzetten om het geld te krijgen dat ik nodig heb. Hier gaat het nog om een eenvoudige ruil, in een eenvoudige en overzichtelijke situatie. Maar als het zover komt dat enkelen heel veel geld hebben en velen nauwelijks of geen? Dom Helder Camara, bisschop van Recife, Brazilië, zei: "Als ik armen help, ben ik een heilige; als ik vraag waarom zij arm zijn, ben ik een communist." Blijkbaar is het gevaarlijk, subversief, tast het de gevestigde orde, het huishouden aan, als je nagaat hoe de verhoudingen in elkaar steken, hoe de markt werkt en in het geding is, hoe geld, bezit en macht in het spel zijn op de markt. Ze zeggen dat de markt geen probleem is. Dat die eerder alle problemen oplost. Als je de markt maar zijn gang laat gaan. Het spel van vraag en aanbod. Tussen de bessen en het schaap ontstaat altijd een evenwicht. De scherven helen alle wonden. Geld vergoedt en verzoet alles. Vraag en aanbod vinden elkaar altijd op de juiste
27
manier. De markt werkt als door een Onzichtbare Hand geleid. Maar als je nu meer wilt weten van die Hand? Dan wordt er geheimzinnig gedaan. Het wezen ervan is juist dat die onzichtbaar werkt. Je moet de Hand de vrije hand geven. Je moet niet ingrijpen. Liefst niet. Met politiek, met overheid en staat. Helemaal niet met moeilijke vragen. De vrije markt lijkt zo meer mythe dan feit, meer credo dan kennis. Als er wetmatigheid zit in de werking van de markt, dan moet die te kennen zijn. Ekonomie is niet alleen een kunde en kunst, maar allereerst kennis. Bij voorbeeld aangaande die kwestie van de waarde. Waarom precies drie manden bessen voor een schaap? En die kwestie van mijn arbeid en jouw kunnen afwachten met de handen en de scherven in je schoot. Als we die ruil nog een tweede keer doen, heb ik twee schapen en jij zes manden bessen. Ik wilde een van de schapen doorverkopen, ik kon er maar twee manden bessen voor krijgen. Ze zeggen dat jij twee manden bessen hebt doorverkocht voor een schaap. De scherven stapelen zich bij jou op. Paulus zei, omstreeks het jaar 48: "Geldzucht is de wortel van alle kwaad" (1 Timotheüs 6,9). Marx zei, in 1848 in het Communistisch Manifest: "De prijzen van de waren zijn als de artillerie, waarmee de kapitalisten in de industriële revolutie wereldwijd de lokale strukturen kapotschieten en tot kapitulatie dwingen." De in de jaren '70 uit de DDR gezette ekonoom-filosoof Rudolph Bahro stelt de vraag: Wat is dat voor markt waar geschoten wordt? Is die niet erger dan oorlog? Daar weet je dat ze schieten. Je kunt het zien en het duurt niet eeuwig. Hier gebeurt het zonder geweer, onzichtbaar, op afstand, ononderbroken en des te dodelijker. En heel ordelijk en legaal. Met de Onzichtbare Hand.
28
Ik rijd auto. Koop benzine. Voor de vastgestelde prijs. Ik kan die betalen. Ik rijd auto en verzuur de bossen. Ik rijd de natuur dood. Ik ga naar de supermarkt. Duik in de diepvries. Pak een wegwerpschaaltje, van niet onverdacht materiaal, met een borststukje erop, of een vleugeltje of een pootje, cellofaan er ov€rheen met een merk en een prijs erop. Kip. Dan eerst is het kip. Als die kip dood is. Gedood. Na wat voor leven? Geen leven, in de legbatterij. Ekonomische noodzaak. Onzichtbare Hand. Ik drink een kop koffie. Room erin. Klontje suiker. Koekje erbij. De kleine koffie-coöperatie in Brazilië krijgt zo'n lage prijs voor de koffie-oogst dat er honger heerst. Kinderen sterven. Het klontje suiker is deel van de EG-overproduktie aan bietsuiker.. De overschotten worden op de wereldmarkt gedumpt, ver onder de wereldmarktprijs. Met exportsteun die de boer, als heffing aan Brussel, zelf moet opbrengen. De dump van de EG-suiker drukt de prijs en drijft de kleine rietsuikerteler op de Filippijnen van de markt, de werkloosheid in. Honger op Negros. Wolkje koffieroom. De melkveehouder in Friesland moet steeds meer produceren, voor steeds lager prijs. Omdat de agro-industrie daar baat bij heeft en de EG-politiek dat moet steunen als de GATT-liberalisering het eist. Het gezin in Friesland moet steeds meer produceren voor de wereldmarkt. Groter worden. Steeds meer investeren. Lenen bij de agro-bank. Terwijl de prijzen dalen. Onzichtbare Hand. Koekje. De graanteler in Groningen kan voor de marktprijs niet meer produceren. Aan zijn aanbod mankeert niets. Hij moet boeten, medeverantwoordelijkheidsheffing betalen, voor de overproduktie waar maar 20% van de graantelers, de grote bedrijven in het bekken van Parijs, in Zuid-Engeland, debet aan is. De Amerikaanse gigantische graanvlakten produceren net iets goedkoper. Op kosten van de Amerikaanse farmer en het Amerikaanse mi-
29
lieu. De grootgrondbezitter in de derde wereld kan het spel blijven meespelen. De grond is er goedkoop, de arbeid kost haast niets. Zo wordt de markt veroverd. Op kosten van de boerengezinnen, hun arbeid, hun inkomen. Op kosten van het milieu. Op kosten van de derde wereld. Onzichtbare Hand. Ik rijd auto, eet mijn kippetje, drink mijn koffie. Ik zit aan het eind van de ekonomische keten, op het uiterste hoekje van de markt, in mijn auto, in mijn keuken. Ik weet van niets. Wereldhuishouding. De Hand doodt. Van wie is de Hand. Van Mr. Nobody. Wie is schuldig? Waar begint collaboratie? Tegenwoordig krijgen ze op school al vroeg ekonomie. Gedegener dan het bovenstaande. Nu dus wat systema tischer. Natuur arbeidt Mensen hebben behoeften. Aan voedsel, kleding, woning. Aan goederen. Die moeten zij met elkaar produceren. Zij vinden er alles voor in de natuur. Wat zij maken, maken zij van de natuur. Maken is creëren. Het gebeurt door arbeid. Misschien komt het woord van het Germaanse "arbonas - zwoegende os". In feite wordt verreweg de meeste arbeid verricht door de levende natuur. De natuur is de voornaamste arbeidskracht in iedere ekonomie. De grond, de miljarden mikro-organismen op elke vierkante meter. Water. Licht. Lucht. De planten. De dieren. Zij leveren de grondstoffen en de energle waarmee menselijke arbeid verder werkt. Een van de hoofdoorzaken van de wereldwijde milieu-krisis is de ekonomie die de arbeid van de natuur niet meer herkent en honoreert. Niet als kostenfaktor volledig in de prijsberekening opneemt. Ekonomen zeggen zelfs dat zij niet eens weten hoe je die 30
prijs zou moeten berekenen. Natuur is gratis . En eindeloos voor handen. Zo is het niet. Natuur is eindig, als alle leven. Als het rode proletariaat de uitgebuite menselijke arbeidskracht is,dan is het groene proletariaat de naam voor de uitgebuite arbeid van de natuur, van alle leven. Grond - alle natuur waarover men beschikt, olie uit de grond bij voorbeeld - is niet allereerst kapitaalgoed, maar dient ekonomisch te worden gewaardeerd als arbeid. Met de arbeid van de mens moet die van de natuur worden bevrijd. Dat is de inzet van de milieu-beweging. Dat vraagt een andere ekonomie. Niet van "de vervuiler betaalt", maar: betalen dat er niet vervuild en vernietigd hoeft en mag worden. "Rentmeesterschap" bedoelt dat. Natuur is in zichzelf uiterst doeltreffend en "ingenieus" georganiseerd. Maar niet maatschappelijk. Natuur heeft geen stemrecht. Natuur heeft helemaal geen rechten. Natuurrecht is zo door mensen geformuleerd, alsof het de eigen wetmatigheid van de natuur zou zijn, dat de mens over de natuur moet heersen. In plaats van dat de mens de natuur rechtdoet en representeert. Een parlementariër kan zich ook gemandateerd achten in de volksvertegenwoordiging door de levende natuur. Als mensen de natuur vernietigen, vernietigt de natuur de mens. Zo vecht de natuur terug. Milieukrisis is oorlog. Daarom heet de milieubeweging terecht Milieu-Defensie en Greenpeace. Het bijzondere van de mens is dat die zich gereedschappen, instrumenten kan maken. Daar wapent de mens zich mee om de natuur te lijf te gaan. En elkaar. Met gereedschap intensiveert de mens zijn eigen werk en dat van de natuur waarmee hij werkt. Produktiekracht benut produktiemiddelen. Wie beheert, bezit, beschikt over de produktiemiddden? Dat was een van de voornaamste vragen die Karl Marx stelde aan de kapitalistische markt-ekonomie.
31
De weg naar die markt is hij teruggegaan tot in de vroege "beschavingen", van het eerste schaven van de mens aan zichzelf, aan de natuur. Oergemeenschap De oergemeenschap begon met het maken van werktuigen. De speer voor de jacht. En voor de krijg. De bijl. De vuursteen. De hand krijgt een verlengstuk. Het verlengstuk maakt de mens langer, sterker, veelzijdiger, effektiever, produktiever. Maakt de mens machtiger. Het ding dat hij maakt kan ook macht krijgen over de mens zelf. Ik heb een speer, dus moet ik doden. Ik heb vuurstenen, dus moet ik verbranden. De mens gaat zich te buiten. Al met de blote hand, de vuist. Sterker en sterker met de middelen waarmee hij zich wapent. Produktiemiddelen zijn tegelijk vaak middelen om te doden, te jagen, te slachten; te verslaan, te moorden. Van vissen tot koppensnellen. In kleine groepen leefden ze. Clan's. Stammen. Van het verzamelen van vruchten leefden zij. Van het jagen op vissen, vogels, landdieren. Met het aanleggen van akkers vestigt de mens zich. Hij wordt sedentair. Gezetene. Planten worden gezaaid. Dieren getemd, gefokt voor vee, mestvee, trekdier, melkvee, vleesvee, het landbouwhuisdier. De eigendom was collectief. De grond, de andere produktiemiddelen en de vruchten van de arbeid. Ieder had zat en werd zat. Er was overvloed van het weinige dat nodig was. Als er geen krijg was. En geen vulkaanuitbarsting, stormvloed, orkaan, epidemie. Er werd niet meer gewerkt dan nodig. Niet meer geproduceerd dan er behoefte aan was. Zo primitief was dat nog niet. Ieder had zijn en haar taak. Naar geslacht, leeftijd, plaats in de gemeenschap. De arbeid was verdeeld. De oudste gemeenschappen bestemden de verwant32
schap naar de moederlijn. Zij waren matriarchaal. In de herderstijd en het landbouwtijdperk begonnen de patriarchale samenlevingen. Het werd een mannenaangelegenheid. De gemeenschappen werden groter. Maar er was nog geen particulier eigendom. Er was geen uitbuiting. Er was geen machtsapparaat nodig. Geen staat. De herdersmaatschappij produceerde meer dieren, melk, wol, vlees, huiden dan ze nodig had. Ze had landbouwprodukten nodig, plantaardige. De ruil ging van start. De zelfvoorziening nam af. De arbeidsdeling nam toe. Handwerk ontwikkelde zich. Houtsnijders. Smeden. Pottenbakkers. De ruil breidde zich uit. Er kwam individuele arbeid. En daarmee particuliere eigendom. Die kwam voort uit de arbeidsdeling en de ruil. De oudsten, de patriarchen, bestierden de gemeenschap en hielden die bijeen. De grond bleef nog gemeenschappelijk eigendom. Maar de verwantschapsgroep werd al dorpsgemeenschap. En die was een marktgemeenschap. De leidende posities werden oudsten, legeraanvoerders, priesters. Zij eigenden zich meer toe dan hun onderdanen.. Zij raakten los van de massa. Ze vormden een stam-adel. Hun macht werd erfelijk. De adellijke families werden rijker en rijker. Zij maakten zich ook meester van mensen. Die moesten arbeid voor hen verrichten. Meer moesten die mensen arbeiden dan zij voor zichzelf zouden hebben gedaan. Meerarbeid noemt Marx het. Daar kwam meerprodukt van. Van slaven. De uitbuiting van de mens door de mens was een feit. In de taal ontstonden nieuwe woorden: ik, mijn, van mij. Ik zeg jou. Ik heb dit. Ik zeg jou dat ik dit van jou wil hebben. Ik bezit. Ik beveel. Ik bezit en beveel jou. Bezit en bevel werden onaantastbaar. Absoluut. Heilig. Er kwamen religieuze taboes op te liggen. Er ontstonden geboden en verboden. Wetten, niet alleen om het leven in geregelde banen te leiden, zoals
33
de Tien Woorden, maar wetten om de ongelijkheid veilig te stellen. Slavenhouders kregen het voor het zeggen. Met de slaven hadden zij ook het recht in eigen hand. Slavenstaat Het bestel van slavenhouders en slaven was - en is, waar het nog is - de grofste vorm van uitbuiting. Tot hoogste ontwikkeling kwam het in Rome, van twee eeuwen voor tot twee eeuwen na het begin van onze jaartelling. Er waren slaven, slavinnen, voor vele soorten werk. Voor twee hoofdsoorten van arbeid: landbouw en handwerk. De waar die zij vervaardigden kwam op de markt. Zoals de slaven en slavinnen zelf. De waar die zij waren en de waar die zij maakten werd verkocht en gekocht voor geld. Geld is de algemene waar waarmee de waarde van alle andere waar wordt uitgedrukt. De markt werd stad. Kooplieden gingen wonen bij de markt, in de stad. Stad en land raakten van elkaar gescheiden. En de rijke scheidde zich af van de arme. De rijken hadden de produktiemiddelen. De armen hadden schulden bij de rijken en werden hun slaven. De schulden ontstonden uit woeker. De rijken waren de vrijen. De armen de slaven. Die tweedeling vroeg om spanning en konflikt. Spanning en konflikt vroegen om de sterke arm. Om de staat. De sterkste stamhoofden en legeraanvoerders werden vorsten, koningen, keizers. De staat was het schild van de rijken tegen de armen in het eigen rijk. En tegen de rijken van buiten, andere rijken. De staat ontstond om de uitgebuite meerderheid in toom te houden onder de uitbuitende minderheid. Dat is voor Marx het begin en de bestaansgrond van de staat.
34
De demokratie in het oude Athene en Rome was de demokratie van de slaven staat. De slaaf is het ding dat werkt. Gebruiksvoorwerp. Werktuig. Tuig. Aristoteles schrijft er, in de 4e eeuw voor X, heel onbekommerd over. Arend Th. van Leeuwen heeft er zijn Oikonomikè en de Politikè recent op herlezen in "De nacht van het kapitaal". De slaaf is prooi uit de rechtvaardige oorlog. Hij, zij, is huisdier, lastdier, bezit. De slaaf behoort niet tot de polis, de stadsstaat. Het is een ondermens. De natuur heeft het zo verstandig en nuttig ingericht. Als de slaaf geluid geeft, doet hij het zoals vee geluid geeft. Hij is een wezen zonder ziel. Zonder eigen bestemming. Partner van zijn heer, omdat en voor zover die hem nodig heeft. De slavenstaat was de normale staat van de slaven. Veel kleine boeren kwamen daarin terecht. Van het land verdreven door de grootgrondbezitter, gestort in het lompenproletariaat. De heer werkte niet. Hij was vrij, had altijd vrij. Hij was parasiet. Hij had tijd voor wetenschap, voor kunst, voor geestelijke arbeid. De slaaf deed de lijfelijke arbeid. In de tempelbedrijven sanctioneerde de priester-aristokratie deze staat. Ook ten eigen faveure. Toen de toevloed van goedkope slaven opdroogde de groei was eruit, de grens bereikt - kwam daarmee ook het einde van de slavenstaat. Van de imperia die daarop waren gebouwd. Zo kwamen de Pax Helenica en de Pax Romana tot verval. Voor het zover was, moesten de slavenopstanden bloedig worden neergeslagen (Spartacus 74-71). Slaven kwamen vrij. Ze kregen weer grond. Ze kregen een status tussen vrije en slaaf. Colonos heetten ze. Zij waren de voorlopers van de lijfeigenen in de feodale Middeleeuwen.
35
Feodale produktie Met zevenmijlslaarzen gaan we door de twaalf eeuwen, van de Se tot de 17e. Uit de vervallen Romeinse slavenmaatschappij met zijn wingewesten ontstond in West-Europa de horigheid. De horige moest herediensten verrichten. De heer moest hij geld betalen en delen van de oogst van het land. Maar de horige had een zekere eigen bedrijvigheid en daarmee ontstond een nieuwe produktieverhouding. Germanen, Galliërs, Kelten, Slaven en andere volken namen de plaats in van de Romeinen. Nog speelde de dorpsgemeenschap een grote rol, de Germaanse :Mark. De stam adel had eigen grond, de rest was gemeenschapseigendom, gemene grond, gemeentegrond. Om de paar jaar werden weiden, akkers, bossen, vijvers opnieuw verdeeld. Maar de tweedeling rukte verder op. De rijke families werden rijker, de arme armer. De grootgrondbezittende adel versterkte de staatsmacht. Er ontstonden nieuwe vorstendommen, nieuwe staatjes en staten. De kerk, met haar bisschoppen en kloosters, werd steunpilaar en partner van de adel. Het land kwam te leen: feodum. Maar langzaam werden de leenheren eigenaar. De massa's werden lijfeigene. Zo ging het in het Europa van de Se en 6e tot de ge en 1Oe eeuw. De lijfeigene verrichtte eigen arbeid en meerarbeid. Met die laatste produceerde hij meerprodukt voor de heer. De meerarbeid werd uitgedrukt in de grondrente van de boer aan de heer. Te onderscheiden vallen arbeidsrente, een hoeveelheid dagen werk voor de heer, met eigen werktuigen op het landgoed van de heer; produktrente, een belasting in natura, koren, vee; later kwam er de geldrente bij, geldheffingen in het laatste stadium van het feodalisme, als de kapitalistische verhoudingen ontstaan. Op basis van de grondeigendom waren de heren dus con-
36
sumptieve parasieten op de lijfeigen boerenfamilies die hun gedeeltelijk bezit waren. In de stad vormden zich de ambachts- en de koopmansgilden. In Florence, Venetië, Lyon, Parijs, Brugge, Londen, Amsterdam. Van het land kwamen de grondstoffen, in de stad werden die verwerkt en verhandeld. Steden vochten zich vrij van de feodale heren en verwierven het recht op zelfbestuur:, op eigen rechtsspraak, het slaan van munten, het heffen van belastingen. De feodale stadsstaat was geboren. Veel beginnende ambachtslieden en kooplui waren lijfeigenen die zich hadden vrijgevochten of waren gevlucht. Zij werden een nieuwe klasse van bezitters, uitbaters, uitbuiters. Franciscus van Assisi zag dit al, in de 12e eeuw, en nam ertegen stelling. Hij zag zijn vader weinig betalen voor zijde, linnen, wol, die hij van de boeren op het land kocht. En hij zag hem hoge prijzen bedingen voor laken, stoffen, kleding die hij verkocht. Franciscus gooide zijn prachtkleren voor de voeten van vader koopman en vader bisschop en vluchtte naakt naar het land, naar de naakte armoede. Hij werd bedelmonnik. Hij kreeg volgelingen, het kwam tot een monnikenorde die machtige kloosters bouwde en deel werd en model van wat Franciscus had verlaten en bestreden. Hij zou de eerste zijn geweest die zou zijn uitgetreden. Het gilde was de feodale vorm van het ambacht en van de handel. Naarmate de waren en de markten toenamen, gingen zij lijden aan een steeds zwaardere hiërarchisering en teveel aan reglementering. Gezellen konden praktisch geen meester meer worden, zij raakten voor het leven loon-afhankelijk. Zij werden erbarmelijk beloond en vormden geheime verbonden.
37
De kooplieden werden het rijkst. Met hun gilden beschermden zij hun stand. De gilden controleerden maten en gewichten, handhaafden de rechten tegen de feodale heren. De handel bestreek steeds groter gebieden, de waren maakten steeds verder reizen. Steden verbonden zich; de Duitse Hanze, die handel dreef overzee, voor uitvoer en invoer. Omdat de heren op het land geld nodig hadden om in de stad te kunnen kopen, geen eerste levensbehoeften maar luxe produkten, moesten de boeren belasting in geld in plaats van in natura gaan betalen. De feodale landheren kwamen aan het hoofd van de staat. Zij vormden de adelstand. Naast hen bevond zich de, eveneens veel grond bezittende, geestelijke stand, met rijke bisdommen en abdijen. Op de onderste en breedste treden van de feodale ladder stond de boerenstand. Nog steeds lijfeigene, onderworpen aan lijfstraffen en al. In de steden werd de stand van de kooplieden door woeker steeds rijker. Zij bezaten stedelijke grond, huizen, zij werden patriciërs. De ambachtsgilden moesten tegen deze nieuwe aristokratie optornen. De gildemeesters vormden vaak twee handen op een buik met de kooplieden. Lijfeigen boeren en ambachtsgezellen vormden de coalitie op het land en in de stad van de onderklasse. Europa was versnipperd in talloze grotere en kleinere staten en staatjes. Die kregen eindeloze onderlinge konflikten en twisten en voerden eindeloze oorlogen om die uit te vechten. Daar waren wapenen voor nodig. Er kwamen ovens voor smeltbaar en smeedbaar materiaal. Met de komst van de gegoten geweren en kanonnen, van kogels en bommen en kruit, in de 14e eeuw, was een nieuw soort oorlog mogelijk, het doden op afstand en van meerderen tegelijk.
38
In de steden vormde zich handelskapitaal. Begin van het kapitalisme in meest eigen zin, nog binnen de schoot van het feodalisme. De markt bekommerde zich niet om de omstandigheden waaronder de waar was geproduceerd. De wereld van de produktie-arbeid werd de koopman vreemder en vreemder. De versplintering van de staten maakte de handel traag. Er waren grotere, nationale markten nodig voor de groei van de produktie, de waren, de handel, het geldverkeer. Daarvoor moest de staatsmacht worden geconcentreerd. Dat was de eis van de opkomende stedelijke boergeoisie. De koningen kozen hun zijde. Er ontstonden absolute monarchieën. De weg lag open naar de wereldmarkten. Omdat de Turken Constantinopel en de oostelijke Middellandse Zee veroverden en Europa voor zijn handelswegen naar de Oriënt was afgesneden, belandde Columbus in 1492, op zoek naar Indië, in wat zou gaan heten Amerika. Vasco da Gama zou in 1498 om de Afrikaanse Kaap varen en de zeeroute naar Indië ontdekken. De Atlantische Oceaan werd druk bevaren. Nederland, Engeland, Frankrijk werden daar de grote zeenaties. Massaproduktie Door de wereldhandel groeide ook in de thuislanden de vraag. Het ambacht kon aan de behoeften van eigen consumptie en export niet meer voldoen. De massa-produktie moest beginnen. De kapitalistische uitbuiting van de loonarbeider stond voor de deur. Daarmee belandt Marx in zijn historische analyse bij zijn eigen tijd, de 1ge eeuw. Ontelbare boeren waren gewelddadig verdreven van het land. Er waren massa's beschikbaar zonder eigendom, zonder middelen van bestaan. En er hadden zich voldoende rijkdommen aan geld geakkumu-
39
leerd om grote produktie bedrijven op te zetten. In het 15e-eeuwse Engeland was de vraag naar wol aanleiding om de kleine boeren hun land af te nemen. Door de grootgrondbezitters werden de landerijen, met behulp van de staatsmacht, omheind, voor de grootschalige schapenhouderij. Daarmee kon de grootschalige industriële produktie van wol beginnen. De massa's konden gedisciplineerd worden in de loonarbeid. De massale prostitutie van de arme boeren werd de massale prostitutie van de industriearbeiders. De burgerlijke eigendom zette dit proces in gang. In de vreemde werden de "inboorlingen", primitieven, kleurlingen, Indianen, beroofd, uitgemoord, tot slaven gemaakt. Europese kooplieden, Nederlandse vooraan, organiseerden in Afrika de jacht op "negers", als waren het roofdieren. Van roofdieren voerden zij overigens en voeren zij bij voorkeur de symbolen in hun wapenschilden, de leeuwen de adelaar, tot in de staatswapenen van vandaag. Scheepsladingen negerslaven, vrouwen, mannen, kinderen, werden in Amerika aan land gebracht, voor zover zij de overtocht hadden overleefd. De compagnieën konden beginnen de rijkdommen van verre landen aan te voeren. Uit het kapitaal "druipt uit alle poriën bloed." In Europa gaven de boeren zich niet voetstoots over aan de opkomende bourgeoisie. Boerenoorlogen waren aan de orde van de dag. In Frankrijk de Jacquerie; in Engeland de Tyler-opstand, in de 14e eeuw; in Duitsland, in de 16e eeuw onder leiding van Thomas Müntzer; Maarten Luther, de dwarse monnik-theoloog-reformator, zou tegen de boerenopstanden de zijde van de hard terugslaande adellijke staatsmacht kiezen. In Rusland voerde Stepan Rasin in de 17e eeuw de boerenopstanden aan. In China gingen de
40
opstanden op het platteland door tot in de 1ge eeuw, de T aiping-opstand onder de Tsing-dynastie. Met dit langdurig proces werden de fundamenten onder het feodalisme ondermijnd. De lijfeigenschap werd langzaam ten einde gebracht. De overgang naar het kapitalisme zou in de ~Testeuropese staten voltrokken worden door de burgerlijke revoluties. De bourgeoisie gebruikte de opstanden van de boeren om zich in de steden van het feodale systeem te ontdoen. In de Nederlanden werd het tijd voor de eerste burgerlijke revolutie. Voor Willem van Oranje. Voor de Republiek. Dan zijn we ver in de 16e eeuw. Tegen het einde van de feodale tijd waren er de eerste "utopisch socialisten", Thomas More in Engeland in de 16e eeuw, T omas Campanelia in Italië in de 17e eeuw. In die landen en ook in Frankrijk kwam het Mercantilisme op. De aandacht concentreerde zich niet op de produktie, maar op de handel en de geldcirculatie, vooral op die van goud en zilver. Daarvoor werden de koloniën geplunderd. In de handelsoorlogen werden nieuwe slaven als buit mee naar huis gebracht. Invoerrechten, het eerste protectionisme, moesten de thuismarkten beschermen tegen buitenlandse concurrenten, bij voorbeeld van Engelse tegen Nederland. Geldwezen Waarde, zegt Marx, komt tot stand, als in het ruilproces de ene waar vergeleken wordt met de andere. Dan komt de ruilwaarde tot stand. Een schaap tegen drie manden bessen, tegen een mand bessen plus twee scherven. Hoe meer waren, hoe ingewikkelder ruilproces. Ik heb de bessen, maar ik heb geen schaap nodig, ik zoek graan. En die graan heeft, zoekt geen 41
bessen en geen schaap, maar een bijl. Er is dus algemene behoefte aan scherven. Aan een algemeen equivalent. Vee werd ervoor benut, pecus als pecunia, of zout, of bont. Geleidelijk kwam er een uniform equivalent, van edelmetaal, zilver, goud. Voortaan konden alle waarden worden uitgedrukt in de waar die als algemeen equivalent ging gelden. Geld is goud, is geldig betaalmiddel. Zo ontstonden twee polen: gewone waren en geldwaar . Geld ging dienen als waardemaat, circulatiemiddel, akkumulatiemiddel, betalingsmiddel, wereldgeld. De eerste, de maat voor waarde, is de voornaamste. De in geld uitgedrukte waarde van de waar is de prijs. Ook de hoeveelheid geld moet worden gemeten. Dat gebeurde door het bepaald gewicht van het geldmetaal. Het Britse pond sterling kwam vroeger overeen met een pond zilver. Later werd de geldeenheid losgemaakt van de gewichtseenheid. Dat kwam door de invoer van buitenlandse munten, de overgang op goud, de vervalsing van munten door regeringen die het gewicht van de munten verminderden. Geld dient als circulatiemiddel. Zo kan de warencirculatie stromen. Geld gaat van koper naar verkoper, als waar gaat van verkoper naar koper. Geld bemiddelt bij ruil die altijd ongelijksoortig is. Bessen ruilen tegen bessen heeft geen zin. Een schaap ruilen tegen een dankjewel is een gift. Het is de staat die munten slaat. Zo ontstaat het wettig betaalmiddel. Munten slijten. Ze hoeven niet zelf de waarde te hebben die ze vertegenwoordigen. Munten werden steeds meer symbool van waarde, geldsymbool. De werkelijke waarde werd veel geringer dan de nominale. Geld dient, ten derde, als akkumulatiemiddel, middel tot schatvorming. Het belichaamt dan rijk42
dom. Het kan elk moment in elke gewilde waar worden omgezet, als die voorhanden is. Als geld, korter of langer, wordt onttrokken aan de circulatie, raakt het opgehoopt. Bij voorbeeld om er produktiemiddelen van te kopen. Ten vierde is geld betaalmiddel, wanneer koop en verkoop van waar gebeurt op crediet, op uitstel van betaling, op het vertrouwen dat je in staat bent later te betalen. Het dient ook op andere wijze als betaalmiddel, bij het betalen van belasting, van grondrente enz. Wie op crediet koopt, maakt schulden, wordt schuldenaar. Zo ontstaan nieuwe tegenstellingen, afhankelijkheden. Tot individueel bankroet en kollektief bankroet toe. Dan is er krisis. De werking van geld werd steeds ingewikkelder. Marx wilde de wetten ontdekken volgens welke geld werkt. Hij onderscheidde als Se dienst die geld verricht, de funktie van wereldgeld. Op de wereldmarkt krijgt geld weer de oorspronkelijke vorm, van staven goud. Goud is tussen landen een algemeen koopmiddel, betaalmiddel, maat van maatschappelijke rijkdom. Goud wordt vervangen door papiergeld. De staat drukt bankbiljetten, geldsymbolen, met een opgelegde koers. De hoeveelheid papiergeld is in overeenstemming met de koopkracht van het goudgeld. De staat ging echter steeds meer papiergeld uitgeven, meer dan de eigen goudvoorraad toestond. Omdat de staat geld nodig had, in krisis, voor oorlogvoering bij voorbeeld. Amerika begon met papiergeld in 1692 in de oorlog tegen Canada. Frankrijk in 1716. Engeland in de oorlogen tegen Napoleon. Rusland onder Catharina 11. Komt er meer papiergeld in omloop dan de hoeveel43
heid die het aanwezige goud vertegenwoordigt, dan wordt dat papiergeld minder waard. Er treedt inflatie op. Men kan voor zijn geld minder kopen. Wie weinig geld heeft, wordt daarbij het ergst de dupe. De prijsstijgingen treffen het ergst de lage klassen. De lonen blijven achter bij de prijzen. De rijken worden er rijker van, als zij hun goederen voor hogere prijs kunnen verkopen. Aan dat er beter van worden is ook een grens; ook bezitters moeten duurder kopen en naar hun duurdere produkten is minder vraag als er geen koopkracht is. De producenten van de waren proberen er zoveel mogelijk van te verkopen op de markt. Daarvoor probeert elk voor een zo laag mogelijke prijs te produceren. Zo ontstaat de concurrentie. Kapitalisten achten concurrentie de natuurlijke regulator op de markt. Concurrentie regelt het spel tussen vraag en aanbod. Wie kan het goedkoopst aanbieden? Dan kan de vraag het goedkoopst kopen. Zo werkt de Onzichtbare Hand. De concurrentie is een permanente strijd van allen tegen allen. De een wordt rijk, de ander geruïneerd. Zo ontstaan machtsverhoudingen tussen mensen, door de waarde van de dingen die tussen hen in staan, door het maken van geld, van winst. Mensen gaan leven om die dingen, om het geld, de winst. Dingen en geld krijgen macht over hen. Mensen worden dingen, worden vereenzelvigd met geldmaken, worden kapitalisten. Het wezen van geld maakt mensen tot geldwezen. Marx drukt het zo uit: de waren worden een fetisj voor de mensen, het meest de waar geld. Zij worden erdoor gefascineerd, geobsedeerd, zij raken ervan bezeten. Religies vereren dingen, zelf gemaakte dingen waar zij een andere werkelijkheid in aanwezig zien. Het Gouden Kalf. In de kapitalistische religie worden dingen goddelijk verlangd en aanbeden. De
44
Heilige Koe. Bovenal de God Geld. "God with us" op de dollar. "God zij met ons" op de gulden. De God van het christendom op het geldstuk van de kapitalist. Arbeidslegers De kapitalistische produktie van de waren in de industrie kent drie stadia; die van de eenvoudige coöperatie, van de manifactuur en van de machine. Het post-industriële tijdperk, dat van de high-tech, de informatie-maatschappij, computer en ship, maakte Marx nog niet mee. Kapitalistische produktie begint als de produktiemiddelen in particuliere handen zijn geconcentreerd. En als daardoor degenen die van de produktiemiddelen zijn beroofd, hun arbeidskracht als waar op de arbeidsmarkt moeten verkopen. Het klinkt volkomen normaal: arbeidsmarkt. Maar daarmee is elke werknemer en loonarbeider waar met alle waar op de markt. Hij, zij, is ook deel, inzet, objekt van de permanente concurrentieslag op de totale markt. Arbeidskracht wordt gekocht voor zo weinig mogelijk geld, wordt in dienst genomen voor zo weinig moge. lijk loon. Werkzoekenden worden tegen elkaar uitgespeeld. Sterke, intelligente, beter opgeleide zijn meer waard dan ongeschoolden. En het loonaanbod kan omlaag als de arbeidsvraag laag wordt gehouden en het aanbod hoog is. Het reserve-leger van werklozen drukt het loon. Waarom gingen de werklozen "leger" heten? Omdat men er "woon-kazernes" vol van wilde hebben? Gedisciplineerde, tot in de woontoestand gelijkgeschakelde, uniform opgestelde rijen arbeidersgezinnen, die elk moment kunnen worden opgeroepen, gemobiliseerd op het ekonomisch slagveld van de concurrentie. En weer naar huis gestuurd. Termen ontstaan niet toevallig. Ze komen 45
voort uit opvattingen. Opvattingen die in praktijk worden gebracht. Die de werkelijkheid maken. Wie legers wil, reserve-legers, gaat praten van reservelegers. In de eenvoudige coöperatie verrichten legers loonarbeiders tegelijk dezelfde soort arbeid. Vele arbeiders in één bedrijf. Dat werkt goedkoper, bespaart kosten, levert dus meer winst. Het maakt de prijs van de waar lager. Wie daar het eerst werk van maakt, maakt het eerst en het meest winst. Tot allen zo te werk gaan. Dan is een nieuwe ronde in de eeuwige concurrentieslag noodzakelijk. Het beroemde voorbeeld van Marx is dat van de naalden-manifactuur. Er is een arbeidsdeling georganiseerd binnen de naaldenfabriek, een concentratie van produktiemiddelen in handen van één kapitalist. Daarmee kan binnen vier muren het ene eindprodukt, naalden, worden gemaakt, van ongevormde hoeveelheid staal tot ingepakte naalden. De arbeiders verrichten, met verschillende gereedschappen, verschillende werkzaamheden die voor de produktie van naalden nodig zijn. Op alle manieren wordt op de arbeid bezuinigd. Op arbeidsomstandigheden, werktijden, lonen. Dat komt ten goede aan de winst. Mooi is als een deel van het werk weer bij arbeid(st)ers thuis kan gebeuren. Dat scheelt produktiekosten, als gebouwen, verwarming, verlichting enz. Van de manifactuur komt het tot de machinale industrie. In de laatste 30 jaar van de 18e eeuw voltrekt zich die overgang. De totale maatschappij zal praktisch industrieel worden. De fabrieksproduktie wordt de overheersende produktie. Ook in de landbouw. Daar worden de boeren gedwongen hun bedrijven industrieel op te zetten, uit te breiden en in te richten. Met produktiemiddelen van de industrie, machines, traktoren, chemie, tot de afgeleverde pro46
dukten, die grondstoffen worden voor de verwerkende industrie. Een boer verbouwt en produceert geen voedsel meer, maar grondstoffen waar de industrie voedsel van maakt. De boer moet industrieel worden. Grootindustrieel. Miljoenen boeren moeten daarvoor het veld ruimen. Nog steeds gaan zulke processen door. Noodzakelijk door het "natuurlijke" proces van de mededinging, de concurrentie op de markt. Boven elke fabriek, elk bedrijf, hangt de Onzichtbare Hand. De grootindustrie vormt de derde en tot diep in de 20e eeuw, tot na Wereldoorlog I en 11, de hoogste trap van de kapitalistische produktie. Iedere machinerie bestaat uit drie delen. De bewegingsmachine drijft aan, de stoommachine kwam het eerst. Het overbrengingsmechanisnie regelt de beweging en zet die zonodig om; tandwiel, drijfriem, elektrische aandrijving enz. De arbeidsmachine tenslotte werkt direkt in op het arbeidsobjekt en maakt ervan wat het worden moet. Machines verhogen de produktiviteit van de arbeid. Een arbeidskracht kan meer, in minder tijd. Er zijn minder arbeiders nodig. Of er wordt met hetzelfde leger arbeiders meer geproduceerd. De machine wordt dus de concurrent van de arbeider. De arbeider wordt het verlengstuk van de machine. Tot hij, zij overbodig is: automatisering, ro bot. De machine wordt gemaakt door wetenschap en techniek. Kapitaal zet die machine in. De arbeider raakt er meer en meer aan ondergeschikt. De zwakke koetsier moet de enorme (paarde)krachten bedienen. In Engeland kwam de machinale grootindustrie het vroegst op gang. Dat kon omdat daar de remmende lijfeigenschap en de feodale versplintering het eerst werden opgeruimd en het kapitaal zich het snelst groot had gemaakt door koloniale plundering. De
47
belangrijkste industrietak was die van de textiel. Van 1770 tot 1825 voltrekt zich die revolutie in Engeland. In 1733 was de automatische weefspoel uitgevonden. In 1765-67 de spinmachine, met al 400 klossen. In 1785 kwam het mechanisch weefgetouw. Chemische bewerkingen verkortten en verbeterden de processen van katoen bleken, kleuren, bedrukken. De stoommachine werd in 1763 in Rusland uitgevonden, maar niet in gebruik genomen. Hij werd opnieuw uitgevonden in Engeland in 1784 en ging toen het waterrad vervangen. De fabriek hoefde dus niet meer aan een stroom te staan, die voldoende waterpeil moest hebben. In 1807 werd in Amerika het eerste stoomschip, in 1825 in Engeland de eerste spoorweg gebouwd. De mobiliteit explodeerde en daarmee de bereikbaarheid, de koppeling van de wereldmarkten. Alle ontdekkingen werden geleidelijk in praktijk toegepast. Alle kapitalistische en industriële stadia vloeiden, zoals alles in de geschiedenis, in elkaar over. Oude vormen worden mengvormen, worden nieuwe vormen. Het zeilschip vervoerde nog vracht, op binnenwateren en over de zeeën, tot direkt na de Tweede Wereldoorlog. In Frankrijk heeft de industriële revolutie zich een paar decennia na de burgerlijke revolutie van 17891794 voltrokken. In Duitsland handhaafde zich de feodale struktuur nog langer. De grootindustrie brak er pas goed door omstreeks 1840. Het tempo versnelde zeer na de totstandkoming van de Duitse eenheidsstaat in 1871. In de VS ontwikkelde zich de grootindustrie in het begin van de 1ge eeuw. Na de Burgeroorlog, 1861-1865, trad evenzeer een enorme versnelling in. Uit Europa vloeiden technische vindingen, kapitaal en arbeidskracht toe. Fundament voor de kapitalistische industrialisering is de zware industrie, de produktie van de produktie48
middelen. Daarvoor zijn grote investeringen nodig. Het kapitaal circuleert er langzamer. De winst komt trager. De lichte industrie, voor direkte menselijke behoeften, akkumuleert sneller winst. Deze winst wordt geleidelijk ingezet in de zware industrie.
In 1877 kwam de eerste verbrandingsmotor beschikbaar, in de vorm van de gasmotor. De dieselmotor, lopend op vloeibare brandstof, kwam in 1893. Aan het eind van de 1ge eeuw kwam de doorbraak van de elektriciteit als energie-bron. De kapitalistische industrialisering maakte veel slachtoffers. Het proletariaat van de loonarbeid binnen het industriële bedrijf zelf. De geplunderde koloniën. De verslagenen en gesneuvelden in de oorlogen tussen de kapitalistische landen, die elkaars grondstoffen- en afzetmarkten beconcurreerden en in handen trachtten te krijgen. De half-kolonialisering van nog achterblijvende landen. Zij moesten voor leningen concessies toestaan. Zo werd het tsaristische Rusland een half-kolonie van het kapitalistische Westen. Het proletariaat werd opgestapeld in de industriecentra. De stadsarbeiders en de van het land verdreven boeren en boerenarbeiders. Tussen de kapitalist die de fabriek in handen heeft en de arbeiders schuift de categorie van het leidend personeel, de chefs. Zij voeren het commando over de arbeiders. De term is niet toevallig. De fabriek krijgt een militair hiërarchische en gedisciplineerde kazernematige gehoorzaamheidsstruktuur. Orde is orde. Bevel is bevel. Het fabriekscommando moet zien het maximale uit machines en arbeiders te halen, steeds meer in korter tijd. De machines worden verbeterd. Ze zijn liefst continu in bedrijf. De arbeid wordt er bij aangepast. Machines kunnen de arbeid verlichten; vrou-
49
wen, kinderen kunnen het werk doen. Niet de machine zelf is de vijand van de arbeid, maar de kapitalist die machines zo laat ontwerpen en zo inzet dat hij er maximale winst mee maakt, o.a. door er minder arbeid voor te hoeven inzetten. Hoe goedkoper de kapitalist loonarbeid kan krijgen, hoe meer voordeel hij ervan heeft. Hij probeert dus minder hoeveelheid arbeid nodig te hebben en hij zet zijn fabriek daar waar arbeidskracht het goedkoopst is. Tot op vandaag woekert dat kapitalistisch proces wereldwijd voort. Produktie die verplaatst wordt naar lage lonen-landen in de derde wereld. Machine-arbeid wordt geestdodend. Geesteswerk is ander werk. Zoals in de Griekse slaven-staat, slavendemokratie, al werd beseft. Wetenschappers verrichten hoog betaald denkwerk om lopende banden uit te vinden en machines die arbeid overbodiger maken. Hoofdarbeid maakt zich los van, plaatst zich deels tegenover handarbeid. Hoofdarbeid schuift naar het kapitaal toe. Particulier eigendom In zijn kapitalisme-analyse en -kritiek bereikt Marx de kern als hij de kapitalistische revolutie gebaseerd ziet op het particuliere bezit van de produktiemiddelen. Daar vindt hij de grondwet van het ekonomisch systeem dat hij overigens zelf niet kapitalisme noemt, de term is van anderen. Hij spreekt van de burgerlijke maatschappij, waarvan de grondslag bestaat uit de produktie-verhoudingen. De eigendom van de produktiemiddelen is particulier. Ze is niet verworven door arbeid, maar op kosten van de arbeiders. En wordt ingezet als uitbuiting van de loonarbeiders. De niet-arbeiders bezitten kapitaal en grond. De massa's bezitten slechts hun lichaam, hun handen. De loonarbeiders zijn vrij van feodale boeien,
50
maar om in leven te blijven moeten zij hun arbeidskracht verkopen aan de kapitalist voor loon. Waar geld gebruikt wordt voor de uitbuiting van vreemde arbeid, wordt dat geld kapitaal. Die transformatie is het oogmerk van de kapitalist. De zelfverrijking door het maken van winst. Burgerlijke ekonomen beweren dat de winst komt uit de waren-circulatie. Maar hoe kan dat, bij ruil tegen equivalenten, van waren van gelijke waarde? Blijkbaar weet de winstmaker op de markt een waar te vinden, die bij consumptie ervan waarde schept, meer waarde dan die waar zelf bezit. De gebruikswaarde van die waar zelf moet de eigenschap hebben bron van waarde te zijn. Deze waar is de arbeidskracht. Het kapitalisme maakt de arbeidskracht tot waar. Wat Marx niet benadrukte is de kwestie wie en wat allemaal arbeidskracht levert en dus waar kan zijn waarop meerwaarde, winst kan worden gemaakt. Als, zoals eerder gesteld, de levende natuur eerste arbeidskracht is, is ze ook eerste uitgebuitene. Het groene proletariaat. Milieu-uitbuiting, in al zijn vormen, is het niet in de kostprijs berekenen van de arbeidskosten van de levende natuur die duurzaam moet kunnen blijven arbeiden, grondstoffen moet kunnen blijven leveren, materiaal waarmee de arbeid kan produceren. Winststreven en winstmarges schakelen het eerst de natuur uit als rechthebbende op "betaling", kostenvergoeding ten bate van blijvende toekomstige beschikbaarheid. Arbeid van mens en natuur wordt gezamenlijk uitgebuit. Het meest direkt in de landbouw waar boer en boerin de direkte coöperatie met de levende natuur verrichten. Ruim 80% van het aardoppervlak wordt door boerengezinnen onderhouden en bewerkt, als agrarische cultuurgrond. Boeren - behalve grootgrondbezitters, maar die mogen geen boeren
51
heten, want zij zijn geen "buren" maar verdrijven die, - zijn niet de uitbuiters van de natuur, maar worden met de natuur uitgebuit. Zij zijn niet de vervuilers ervan, maar moeten het vuile werk doen. Zij zijn niet de vernietigers van de natuur, maar worden ermee vernietigd. Boeren zijn niet de bezitters van de agrarische produktiemiddelen. Dat zijn de concerns en de bank met wie zij gedwongen zijn kontrakten en leningen aan te gaan. Boeren zijn geen vrije ondernemers meer. Zij zijn minder dan arbeiders die vaste CAO's hebben, lonen, werktijden, voorzieningen. Boeren hebben verplichtingen en risico's, geen rechten. Boeren zijn de . meest deskundige en de meest goedkope milieubeweging. Maar dan moet de prijs voor hun produkt een sociaal rechtvaardige en ecologisch verantwoorde produktie mogelijk maken. Landbouw is de modernste vorm van kapitalistische uitbuiting. We schrijven dat hier om de aktualiteit en de noodzaak van de kapitalisme-kritiek. Hoe meer de arbeid - en die houdt dus meer in dan alleen de loonarbeid - kan worden uitgebuit, hoe groter de meerwaarde wordt. Die meerwaarde eigent de kapitalist zich toe. Meerwaarde is het resultaat van onbetaalde arbeid van de arbeider. Winst is gestolde, is gestolen arbeid. In de slavenmaatschappij en in de feodale lijfeigenschap was de uitbuiting direkt zichtbaar. De kapitalistische uitbuiting is verborgen. De arbeider krijgt toch zijn loon! Dat is toch een korrekte ruil, werk tegen geld. Marx zegt: de Romeinse slaaf was aan kettingen geketend, de loonarbeider met onzichtbare ketenen aan de eigenaar van de fabriek. De eigenaar, dat is de klasse van kapitalisten in zijn totaliteit. Nooit heeft uitbuiting, niet in de slavenmaatschapPlJ, niet in het feodalisme, zo'n stuwende kracht
52
voorwaarts gehad. Dat is de kern van de industriële revolutie. Lenin zou later zeggen dat de ekonomische theorie van de meerwaarde, de bron van de uitbuiting van de arbeidersklasse, . de belangrijkste ontdekking van Marx is geweest en het belangrijkste wapen om het kapitalisme ten val te brengen. De leer van de meerwaarde achtte hij de doodsteek voor de harmonieverzinsels van de zogenaamde samenvallende klassenbelangen in het kapitalisme. Kapitaal is het hart, de motor van het gewelddadige kapitalistische systeem. Daarom moet het ook zo worden genoemd. Kapitaal doodt arbeid. Het is gestorven arbeid. Kapitaal kan slechts leven als de vampier die de arbeid zuigt uit het kollektieve lichaam van het wereldproletariaat. Het nooit bevredigd kunnen zijn van het kapitaal is de geeuwhonger naar meerwaarde uit de meerarbeid. De geeuwhonger wil liefst geen fysieke en geen morele grens aan de arbeid accepteren. Kapitalisme is niet bekommerd om leven, het wil er geen verantwoordelijkheid voor dragen. Het parasiteert op leven. Kapitalisme probeert de staatsmacht te veroveren, naar zijn belangen te vormen, naar zijn hand te zetten, om de loonarbeid in slagorde te houden en aan zijn marsbevelen te doen gehoorzamen. In 1833 bereikte de arbeidersstrijd van Engelse arbeiders dat de fabriekswet werd afgekondigd, waardoor de arbeid van kinderen onder de 13 jaar wordt beperkt tot 8 uur; van jongeren tussen 13 en 18 jaar tot 12 uur. In 1844 wordt de eerste wet op de beperking van de vrouwenarbeid uitgevaardigd. In 1847 wordt voor jongeren en vrouwen de 10-urige werkdag vastgesteld. In 1901 veroveren de volwassen arbeiders de beperking tot de 12-urige werkdag. De eerste overwinningen van de arbeidersstrijd. Overwinningen afgedwongen ook van de staat in kapitalistische handen. Verovering van een eerste beetje staatsmacht.
53
Maar ook de kapitalisten zetten hun aanvallen voort. Moesten zij aan de kant van de arbeid veren laten, aan de kant van het kapitaal ging het kapitalistische proces verder in hun kollektief voordeel. Geld werd meer en meer onpersoonlijk. Het bedrijf wordt een onderneming. Eigendom van onbekende en onzichtbare eigenaars. Het bedrijf is geen vent meer. De bank geen meneer. Het familieconcern zal grotendeels uitsterven. Het groeit de oude feodaal-kapitalistische resten boven het hoofd. Kapitaal wordt anoniem. Naamloos als de Vennootschap. Maar daarom niet minder dwingend, despotisch. Integendeel. Wat niet weet, wat niet deert. En niemand is jegens niemand aansprakelijk. De kapitalist is een anonimiteit. Ook de staat wordt daarnaar gevormd. De staat wordt een apparaat. Burokratie van ambtenaren, politie, gerecht, gevangenis, leger. Van werkkampen in werklozentijd. Uiteindelijk van concentratiekampen. Zo ontwikkelde zich de diktatuur van de bourgeOlSle. Loon en winst Loon is de prijs voor de arbeid. Maar geeft het ook de waarde van de arbeid weer? Op de Filippijnen krijgt een arbeidskracht minder voor dezelfde arbeid als die van een arbeidskracht in Nederland, onder veel slechtere omstandigheden. Nog na de eenwording in 1990 krijgt een Oostduitse arbeider voor hetzelfde werk minder dan een Westduitse. Wat is de werkelijke waarde van de arbeid? Hoe wordt die bepaald? Loon komt pas na de arbeid. Loon wordt uitgekeerd voor een gedurende een bepaalde tijd verrichte hoeveelheid arbeid. Arbeid wordt door arbeid gemeten. Arbeid is geen waar, bezit zelf geen waarde. Alleen de arbeidskracht heeft waarde. Die wordt op de arbeidsmarkt verhandeld. Marx stelt dat maar een deel van de arbeid, van de arbeidsdag, wordt betaald. Het 54
loon is niet de werkelijke waarde van de arbeidskracht. In de tijd dat Marx zijn onderzoek deed, werd de loonarbeider nog veel erger opgejaagd dan nu. Er was het Taylor-systeem dat de sterkste arbeiders selekteerde. Henri Ford voerde de lopende band in. Wie het uniforme tempo niet aankon, werd ontslagen. Er werden vormen van verhulde diefstal op arbeiders ingevoerd. Het loon werd laag gehouden, maar er kwam winstdeling. In feite is het een ingehouden deel van het loon. De meerwaarde is het deel van het loon dat niet wordt uitbetaald, maar als winst naar de ondernemer vloeit. Daar zet de strijd van de vakbeweging in. Bij verhoging van de technologische processen, de organisatorische strukturen enz. ontstaan steeds hiërarchischer geledingen onder de werknemers. Er vormt zich een arbeiders-aristokratie, witte boorden versus blauwe boorden. Dat verzwakt de klassenstrijd aan de kant van de werknemers. De witte boorden schuiven steeds verder naar de bourgeoisie en de burgerlijke staat. Internationaal zet zich de tweedeling in de wereld van de arbeid voort. Arbeiders met een normaal loon in de eerste wereld zijn rijken voor arbeiders in de derde wereld. Zelfs werklozen hier zijn rijk vergeleken bij werkenden ginds. Kapitalisten moeten winst maken. Daarvoor moeten ze - afgezien van de pure geld-spekulanten en vermogens-renteniers - produceren en verkopen. Om te kunnen blijven produceren, moet er worden geconsumeerd. Produktiegroei vereist consumptiegroei. Het produktieproces wordt steeds herhaald en vernieuwd. Reproduktie heet dat proces. Ook de produktieverhoudingen worden daarmee steeds opnieuw geproduceerd. Als de kapitalist steeds weer arbeidskracht koopt, doet hij dat van het geld dat
55
hij van de arbeider heeft ingehouden, op hem heeft veroverd. Hij betaalt in de volgende ronde opnieuw pas na de verrichte arbeid het loon uit. De arbeider schiet hem opnieuw voor. De kapitalist verdient er rente op. De arbeider gebruikt zijn loon als koopkracht, om in zijn levensbehoeften te voorzien. De produktie, door de arbeiders zelf geproduceerd, koopt de arbeider van de kapitalist, die op de verkoop opnieuw winst maakt. Zo akkumuleert het kapitaal. In de onderlinge, moordende concurrentie, de strijd tussen de kapitalisten, moet de produktie worden opgeschroefd, naar technisch nivo, kwaliteit, hoeveelheid, kostenbesparing, liefst alles tegelijk. Zo verslaat de ene kapitalist de andere, samen met de arbeiders van de verslagene. Die worden ontslagen. Ontslag is deel van die permanente slag. Het concurrentie-proces stuwt noodzakelijk de groei op. Het slagveld van veel verliezers en weinig winnaars concentreert steeds meer het kapitaalbezit. Bedrijven fuseren, worden overgenomen. Zwakke firma's, afdelingen, sektoren, gaan failliet, worden afgestoten, worden gesloten. Opnieuw worden arbeiders ontslagen. Er is overtollige arbeid, een vorm van relatieve overbevolking. Voor koopkracht zijn ook de werklozen welkom, ja onmisbaar. De staat moet voor hen minstens een minimum aan sociale voorzieningen en uitkeringen garanderen. Want als de koopkracht inzakt, de vraag, stagneert de produktie en daarmee het winstmaken. De sociale fondsen worden voor een deel door de werknemers zelf opgebracht, middels premies en inkomensbelasting. Kapitalisten rechtvaardigen deze toestanden door ze te verklaren tot natuurwet. Malthus construeerde zo zijn ekonomische theorieën. Hij prees zelfs oorlogen en ook epidemieën als een natuurlijk proces om over-
56
bevolking en werkloosheid als probleem uit de weg geruimd te krijgen. Dat het kapitalisme zelf oorzaak, uitvoerder en verantwoordelijke voor dit proces is, wordt zo verhuld. Kapitalisme produceert armoede, steeds meer en steeds erger verarming. Het reële loon daalt als de prijzen stijgen. Inflatie. De werkloosheid neemt toe. De arbeidsomstandigheden verslechteren. In de fase van het wereldkapitalisme moet men deze gevolgen op wereldschaal bekijken. Het kapitalistisch proces maakt de kloof steeds breder en dieper tussen minder rijken die rijker en meer armen die armer worden. Dat is het anarchisme van de "vrije" markt. Mythe en feit Marx wilde geen mythen scheppen. Hij wilde ze ontmythologiseren. Hij wilde niet liegen maar leugens ontmaskeren. Hij wilde feiten en samenhangen aan het licht brengen. Hij wilde verklaren en bewijzen. Zoals elke wetenschapper. Is hij daarin geslaagd? Of heeft hij nieuwe mythen in de wereld gebracht? Mythen zijn gedachten van mensen, interpretaties van de werkelijkheid, waarnaar mensen zich gedragen, waarnaar samenlevingen worden ingericht. Het worden mythen als ze een algemeen goed worden, een algemene geldigheid krijgen, waardoor ze cement van samenleving en organisatie kunnen worden. Als mythen macht in stand houden en men wil die macht aantasten, dan moet men ook die mythen te lijf, aantonen op welke werkelijkheid ze berusten, welke werkelijkheid ze in stand houden en welke verhinderen. Er is geen werkelijkheid zonder werkelijkheidsbeleving. Er is dus geen werkelijkheid zonder mythen. De kwestie is niet of er mythen zijn en aan het werk, maar welke en hoe en waarom. Mythen zijn niet in zich vals, onwaar, verderfelijk. Geen samenleving bestaat er zonder. Het gaat om het
57
gehalte ervan. Wie mythen geheim wil houden, het geheime, onkenbare, mysterieuze karakter ervan benadrukt, heeft daar belang bij, heeft belang bij het verborgen houden van dat deel van de werkelijkheid, van de maatschappij, dat door die mythen wordt afgedekt. Mythen zijn des te gevaarlijker waar ze als ongekend hun gang kunnen gaan. Als degenen die belang bij hun mythen hebben, daardoor vrij hun gang kunnen gaan. "Vrije" markt is de mythe waarmee kapitalisten vrij de hun voordeligste ekonomische en maatschappelijke orde in stand kunnen houden en blijven dikteren. Daarom doet Marx moeite de heersende mythen te ontmaskeren, de kapitalistische. Als bij iedere ontmythologisering loopt ook hij gevaar ze door nieuwe te vervangen, die nieuwe wantoestanden en wanverhoudingen in het leven roepen en sanctioneren. Daarom is Marx-kritiek de enige mogelijkheid om Marx serieus te nemen. Marxisme, als dogmatisch voor waar houden wat Marx heeft gezegd, is onverenigbaar met Marx. Hij moet op zijn betekenis, werking en geldigheid voor toen en voor nu worden onderzocht. Met zijn elementaire theorieën bedoelde Marx duurzame verklaringen te geven. Die stonden al onder druk en zijn onder druk blijven staan, vanaf het moment dat hij ze gaf en zolang ze bestaan. Niet uit wetenschappelijke plicht en discipline. Eerder vanwege het omgekeerde. Omdat er velen veel belang bij hadden dat hun mythen niet werden verklaard. Dat de theorieën van Marx vanaf het begin zo luidruchtig en rigoureus zijn verworpen en bestreden, komt niet op de laatste plaats door zijn gelijk. Kapitalisten hebben veel van hem te vrezen. Marx stootte op waarheid. En die waarheid onthult onrecht, geweld. Nu het reëel bestaande socialisme, communisme, dat 58
zei zich op Marx te baseren en dat voor een deel ook deed, is ingestort, worden de beelden van Marx, en met hem van Lenin, Stalin, van Breznjev, Honecker, Ceausescu en de anderen, weggehaald. Openlijk of heimelijk. Van de Karl Marx-Allee tot het StalinPlein. In Leningrad en Karl Marxstad zijn het niet alleen de standbeelden en straatborden die worden vernietigd, maar ook de visies, de boeken. Misschien worden ze heimelijk bewaard. Tot de storm gaat liggen. Geen taboe is eeuwig. Misschien kan Marx voorlopig vrijer bestudeerd en bediskussieerd worden in het Westen dan in het Oosten. Vanwege de kater ginds en de allergie. Maar kapitalisme-kritiek moet ook voor alles binnen het heersende kapitalisme zelf voltrokken worden. Urgenter dan ooit, nu dat kapitalisme in zijn huidige verschijningsvorm en werking het alleenrecht op alleenverkoop wil hebben. De gretigheid en vanzelfsprekendheid waarmee de Marx-theorieën worden weggelachen, zijn dezelfde als waarmee Marx steeds in de kapitalistische wereld is afgedaan. Hij heeft teveel gelijk. Het gelijk verdwijnt niet als de fouten, ook fundamentele, eruit worden gehaald. Het gelijk wordt er geldiger van. Trefzekerder. In 1983 heeft Bart Tromp, in een biografische studie "Karl Marx" , een grondige Marx-kritiek geleverd. Tromp is sociaal-demokraat. Dat beïnvloedt de manier waarop hij zijn kritiek benut. Sociaal-demokraten zijn vandaag sociaal-demokratische kapitalisten. Zij zijn deel van het systeem. Zij onderzoeken, in het beste geval, Marx. Maar gooien hem, in het slechtste geval, ook weg. Zo ver gaat Tromp niet. Wij gaan minder ver. Als men Marx niet de doodsteek wil geven, mag men hem ook niet laten uitsterven. We volgen Tromp in zijn geldige Marx-kritiek. En gaan dan verder met, hopelijk geldige, kapitalisme-kritiek.
59
Kritiek op Marx
\
Marx wilde een wetenschappelijk socialisme. Maar het begrip wetenschap had in zijn tijd een andere inhoud en klank. Het was allereerst filosofie. En daarmee speculatief. Speculatie met ideeën. Marx stamt uit het Duitse idealisme en bleef er tot zijn dood een zoon van. Hij zette Hegel op zijn kop, maar hij deed het op zijn beurt op idealistische wijze, filosofisch, abstrakt, theoretisch. Hij verzamelde bergen historische feiten, maar plaatste ze, selekteerde ze ook, binnen zijn denkraam. Hij is politiek theoreticus en kon, naar de stand van de toenmalige wetenschap, niet meer zijn. In zijn theorieën moeten dus opnieuw feiten van mythen worden gescheiden, geldige van ongeldige interpretaties. Er zal meer dan voldoende overblijven. Kapitalisme wordt er niet onaanvechtbaar van. Integendeel. Socialisme wordt er niet onmogelijk van. Evenmin. Het reëel bestaande socialisme faalde, wellicht juist daar waar het een variant van het kapitalisme werd. Het ontaarde, deels door de externe druk van het voortgaande kapitalisme zelf. Het heersende kapitalisme faalt door zijn succes. Dat is veel moeilijker aan te tasten en te ontmantelen. Marx was Duitser. In Trier geboren, in 1818. In Bonn gestudeerd, in Berlijn en Jena. In het Pruisische Duitsland, dat steeds reaktionairder werd. Marx onderging wat hij analyseerde. Hij onderging er de spanningen en tegenstelingen van, de dialektiek. Zo zou ook het grondpatroon van zijn onderzoekstheorie zijn. Pruisen vroeg om een Tegen-Pruisen. Hegel om een Tegen-Hegel. Macht vraagt om tegenmacht. Theorie om tegentheorie. Positie om oppositie. These om anti-these. Marx zal zich zijn levenlang bevinden in de positie van de opposant. En daarin zal hij op zijn beurt weer zeer stellig, positioneel, thetisch
60
zijn. Tot de pretentie van de absolute geldigheid van zijn uitleggingen, stellingen en voorspellingen toe. Hoezeer hij wetenschap ook zag met de lijfspreuk die hij koos: "De omnibus dubitandum - aan alles moet worden getwijfeld." Hij ontdekt wetten. En wetten hebben voor hem geldigheid als natuurwetten. Ekonomische, historisch-materialistische wetten zijn natuurwetten. Het is niet zo omdat hij het zegt. Hij zegt het omdat het zo is. De diktatuur van het proletariaat was historischnoodzakelijk. Het zou er vanzelf van komen en niet tegen te houden zijn. Ook al bedoelde Marx zelf daarmee een tussenfase van korte duur. Hij ontleende de term aan de Romeinse Republiek, waar in krisistijd een diktator kon worden aangesteld, maar voor ten hoogste zes maanden. De diktatuur van het proletariaat was dus de noodzakelijke overgang van de kapitalistische naar de klassenloze maatschappij. En niet naar de permanente diktatuur van de communistische partij-staat met zijn nieuwe klassen-verhoudingen. Alleen het proletariaat kan zichzelf van zijn ketenen bevrijden èn de kapitalist. Van het begin af aan is er in Marx' denken die paradox en gespletenheid: de absoluutheden tegenover en tegen elkaar, die niettemin absoluut zeker in één absoluutheid, de klassenloze maatschappij, zullen eindigen. Zoals ook het heersende kapitalisme de ene absoluutheid vandaag voor zich opeist: in Hegeliaanse zin is er één overwinnaar, één synthese overgebleven, het kapitalisme. Daarmee is de geschiedenis ten einde, in zijn definitieve, voor de kapitalist gelukzalige fase beland. De tegenstelling der ideologieën is definitief opgeheven. Waar de Marx-mythe van de klassenloze maatschappij valt, waant de kapitalistische mythe zich vast in het zadel.
61
De Pruisische staat waarin Marx zich bevond, ontdeed hij als eerste van zijn absolute aanspraken. Dat is de eerste mystificatie die hij opruimt. Niet dat hij Pruisen omver kan werpen. Hij ontleedt en ontmaskert het als systeem. De staat is geen god. Zoals God geen god is, met Feuerbach. Het goddelijke is projektie van menselijke geest. Of het nu politieke, ekonomische, of militaire, psychologische of religieuze projektie is. Marx keert de absolutistische staat om. Eerst komen mensen, komt de samenleving, dan de staat. Zo keert hij Hegel om. Er is een sociale transformatie nodig voor de politieke. Demokratie is volk-in-kracht. Samenleving is te omschrijven als een zichzelf dragende gemeenschap. Op eigen benen. In eigen regie, zeggenschap, zelfbeheer. In plaats van opgehangen aan een vreemde en vervreemdende mogendheid van boven. De staat. De keizer. De monarchie. De kapitalistische klasse. Het is de ironie van Marx' absoluutheids-paradox dat de socialistische staat, van Lenin en Stalin, tot Breznjev en Ceaucescu, dezelfde totalitaire aanspraken van boven zou claimen, die Marx vanaf zijn vroegste geschriften bestreed. Het totalitaire socialisme en communisme heeft zich beroepen op de absoluutheidsaanspraak van Marx, waarmee hij het heersende absolutisme bestreed. Marx wil de duistere, mystieke, dogmatische bewusteloosheid, waarin het proletariaat is gevangen en de kapitalist ook zelf - vervangen door het historische bewustzijn van de werkelijkheid. Het subjekt van dat bewustzijn moet en kan alleen de arbeidersklasse zijn. Marx vindt het proletariaat uit. Dat moet Duitsland bevrijden. De klasse van de bezitloze loonarbeiders is niet alleen een Duitse klasse, een klasse in Pruisen, maar een universele. Omdat haar lijden universeel is. Zij alleen kan de emancipatie van Duitsland, van Europa, van de mensheid voltrekken.
62
Marx raakte de positie van de toenmalige Duitse staat met een voltreffer. Maar hij zou zijn stellingen over de staat nooit volledig uitwerken. Des te meer concentreerde hij zich op het proletariaat, als slachtoffer van het kapitalisme. En daar zal hij wetenschappelijk dan ook 't meest in de problemen raken. Het probleem dat hij ontdekte, dat van het proletariaat, zou meer problemen blijken te bevatten dan hij op kon lossen. Om dat nieuwe probleem te ontlopen, hulde hij zich opnieuw in abstrakte, uiteindelijk weer metafysische constructies. Opnieuw een Deus-ex-Machina. In plaats van de goddelijke kapitalisme-machine en -machinerie, zijn absoluut geldig maaksel, de diktatuur van het proletariaat, die de klassenloze maatschappij zal inluiden. Hij heeft er het kapitalisme helaas nog voor tijden alle alibi's mee verschaft om zich het aanzien van onaantastbare geldigheid te blijven verlenen. Niet omdat het kapitalisme werkelijk de enige en beste weg is naar welvaart en geluk voor allen. Niet omdat het kapitalisme gelijk heeft. Evenmin omdat Marx ongelijk heeft, in materiële, historische en morele zin. Maar omdat zijn analyse te ver wilde en teveel en daarin bleef steken. En zich zo tegen zichzelf keerde. En tegen de klassen die hij ermee te hulp wilde komen. Vervreemding Proletariaat heeft maar één eigendom. En dat moet het afstaan. Arbeid. Arbeiden is produceren. Is waar voortbrengen waaraan behoefte is. Is een manier van ekonomie, van huishouden. Kapitalisme is allereerst een ekonomische werkelijkheid. Als zodanig leidt het tot politieke werkelijkheden. Omwentelingen. Permanente krisis. Revolutie. Marx stapt binnen in ekonomen-land. In wat toen al heette: politieke ekonomie. Wat daar geaksepteerd en vanzelfsprekend was
63
- en weer is - voorzag hij van vraagtekens. De taal en de wetten ervan achtte hij alles behalve vanzelfsprekend, normaal, laat staan aanvaardbaar en houdbaar. Privé eigendom maakt arbeid tot koopwaar. Concentratie van privé-eigendommen loopt uit op absolute monopolie-macht. Een race tot de laatste tegenstander is verslagen. De bezitters staan elkaar noodzakelijk naar het leven. Tot de laatste man. En offeren daarvoor 't eerst en 't meest de loonarbeiders, over de rug waarvan hun strijd wordt gevoerd. Zoals oorlogvoerders, vorsten, staten, diktators, het eerst hun legers, de soldaten, offeren. Marx vraagt waarom de wijze van produceren en ruilen van de burgerlijke samenleving de enig mogelijke zou zijn. Is concurrentie, het jagen op winst ten koste van elkaar, een algemene en dus noodzakelijke menselijke eigenschap en dynamiek? Is er nog niet iets anders als bezit van geld, meer geld, kapitaal? Er zijn sociale relaties. Zijn die te onderwerpen aan, uit te drukken in, te vereenzelvigen met geld? En daarmee te bezitten, te bemachtigen, te manipuleren? Als arbeid wordt gereduceerd tot waar, wordt de arbeider dan zelf niet tot waar? Wordt hij, zij, daarmee niet tot in het hart van het menszijn aangetast? Ontmenselijkt? Zijn dus privé eigendom en arbeid, in de zin van loon-arbeid, niet èn van elkaar èn van zichzelf vervreemd? Vier kanten ontdekt Marx aan dit proces. De arbeider raakt vervreemd van het produkt van zijn arbeid. Dat wordt objekt dat buiten hem staat. De arbeidende mens vervreemdt van zichzelf, richt zich tegen zichzelf, tegen zijn menszijn. De individuele arbeider raakt vervreemd van het menszijn als zodanig, van het vrije mensen zijn. En daarin wordt hij vervreemd van de direkte medemensen in zijn nabijheid. Tot de meest intieme toe. 64
Het eerste en wezenlijkste wat kapitalistische ekonomie dus doet, is de vervreemding van en door de arbeid. Ook de kapitalist verliest zijn menselijkheid. Hij raakt geobsedeerd door, bezeten van, geïdentificeerd met zijn bezit, met zijn kapitaal, met het kapitaal. Zo ontstaat er de totale vervreemding. Allen, ieder, alles wordt objekt, ding, om te kopen en te verkopen, om te maken en te breken, om te veroveren en weg te gooien. Geld in de vorm van kapitaal wordt de extreme vervreemding van de mensen, van de wereld van de mensen. Met geld is alles te koop. Geld maakt alles mogelijk. Alle deuren gaan open. Achter de deuren is niets. Alleen geld. Dood geld. Geld dat doodt. De tempels van het geld hebben maar één meubel, één interieur: het altaar. Geld slachtoffert alles en allen. Geld kent en erkent alleen geld. Als de arbeider meer loon krijgt, heft dat dan ook de vervreemding niet op. Hij wordt er alleen een beter betaalde vervreemde van. Opheffing van de privé eigendom leidt ook op zich nog niet tot opheffing van de vervreemding. Het is er wel de noodzakelijke voorwaarde voor. Maar het menszijn is er nog niet mee teruggevonden. Hier raakt ook Marx aan het eind van zijn mogelijkheden. Hij heeft het hart van de problematiek geraakt, de kern van wat kapitalisme is en aanricht. Maar het ontrukken van het kapitaal, van het bezit van de produktiemiddelen aan het privé eigendom, brengt niet automatisch de menselijke, de niet-vervreemde mens terug. Men hoeft er de socialisme-geschiedenis, tot de komst van Gorbatsjov en de val van de Berlijnse Muur, maar voor na te gaan. Wat Marx aantreft, legt hij genadeloos bloot, als de beste chirurg. Maar hoe genezing gaat, daar tast hij in het duister. Hij wordt vaag. Communisme acht hij de positieve onteigening van de privé eigendom. Die onteigening zal de vervreem-
65
ding opheffen. Communisme is volmaakt. Het is het volkomen humanisme. De strijd, tussen mens en natuur, mens en mens, klasse en klasse, lost op. De tegenstellingen, tussen objektivering en zelfbevestiging, tussen noodzakelijkheid en vrijheid, tussen soort en individu, worden opgeheven. De geschiedenis komt aan haar doel. De mens wordt mens. Wat Marx achter zich ziet en om zich heen, heeft hij ontmaskerd. Het heeft bestaan en bestaat. Wat hij voor zich ziet, bestaat niet. Nog niet. En zo niet. Hij verdwaalt in zijn visioen. Het visioen is goed, reëel, humaan, stellig tot hoofddoel te stellen. Marx kan niet verdragen dat hij de weg erheen niet kent. Hij forceert de weg, construeert er een. Des te erger verdwaalt hij. Als daarom de kapitalist zegt: zie je wel, wees bescheidener, onze ongelijkheid zal toch allen voor~ spoed brengen, heb geduld, durf egoïstisch te zijn, dat allen het worden en allen genoeg zullen hebben, als de kapitalist dat zegt, verschaft hij zich het valse alibi dat het ongelijk van Marx hetzelfde is als zijn eigen gelijk. Hij permitteert daarmee zichzelf en hij dwingt er allen mee, die van zijn privé bezit en beslissing afhankelijk zijn, stappen terug te doen in de vervreemding. Marx heeft het mechanisme van de kapitalistische vervreemding gezien. Hij heeft de opheffing ervan niet ontdekt. Daarmee mag die nog niet voor onmogelijk worden verklaard. Verdwaald Waardoor ontstaat de tweedeling tussen have's en have-not's, tussen kapitalist en proletariaat? Die ontstaat door en al in het vroegste stadium van de arbeidsdeling. Daar ligt de wortel ervan, zoals eerder aangeduid. Marx ziet die al in het verschil der sexen. Niet in de sexen op zich, maar waar die onder-
66
scheidenheid toe heeft geleid. Of bedoelt hij toch het biologisch gegeven zelf? Blijft hij er daarom vaag over? Omdat er dan ook voor hem vanaf het begin een onontkoombaar determinisme heerst waaruit geen uitweg bestaat? Geen emancipatie, die al begint bij man en vrouw? Arbeid is de fundamentele, de meest primaire menselijke categorie. Zowel bij Marx als bij Hegel. Arbeid is scheppen, voortbrengen, realiseren, maken wat niet is. Materiële produktie-arbeid, om te voorzien in materiële behoeften, is daarom eerste en voornaamste deel van alle creëren. Arbeid is fysieke uitwisseling tussen mens en natuur. Is dialektiek van stofwisseling. Naarmate een mens meer eigen arbeid kan verrichten, schept hij meer zichzelf, komt tot zichzelf, tot zelf-verwerkelijking. Dat dient de opzet, vorm en doelstelling te zijn van samenleven, van elke samenleving. Dus van elke ekonomie, huishouden van klein tot groot. Marx, zegt Tromp, is hier op zijn best. Filosofisch het sterkst. Op het negativum van de vervreemding ent hij het positivum van de bevrijding, de zelf-vinding. Maar hij blijft vissen, het blijft gissen naar een samenhangende uitwerking en realisering van deze visie. Terwijl Marx studeert en schrijft - Friedrich Engels kan hier, als populariseerder van wat primair Marx' gedachtengoed was, buiten beschouwing blijven stormt het overal in Europa. Overal doen zich revolutionaire woelingen voor. Marx meent dat op het punt staat te gebeuren wat hij als noodzakelijk voorzag. Dat brengt hem in feite nog verder van huis . De arbeidersklasse wordt, meent hij, nu subjekt van omwenteling en bevrijdt zichzelf en het kapitalisme van zichzelf. Noodzakelijk moet het zo gaan. De tijd breekt aan voor de samenleving zonder klassen, zonder privé eigendom. Marx is even begaan met het
67
proletariaat als hij het daarmee in de steek laat. Hij bevindt zich ver van de werkelijkheid, in zijn theoretische, idealistische constructie. Strijdorganisaties, ook die hij zelf opzet, of helpt opzetten, die hij toerust met manifesten, blijken niet te bestaan uit proletariaat, maar veel meer uit vrije en half-vrije beroepen. Het Communistisch Manifest wordt geschreven, als in Parijs de tweede revolutie bloedig wordt onderdrukt en de macht wordt overgedragen aan de tot president gekozen neef Louis van Napoleon Bonaparte. De revolutie komt niet, sterft in de kiem, slaat om in het tegendeel. Het communisme wordt uitgesteld. Het program ervoor had Marx op hoofdpunten aangegeven: onteigening van de grond; progressieve belastingheffing; afschaffing van het erfrecht (waaraan hij zelf in het laatst van zijn leven een dragelijke bestaansbasis met zijn gezin te danken zou hebben); inbeslagneming van de eigendommen van rebellen en emigranten; centralisatie van de credietverschaffing door een nationale bank; centralisatie en nationalisatie van vervoer en transport; uitbreiding van het aantal staatsondernemingen; arbeidsplicht voor iedereen; samenvoeging van industrie en landbouw ten einde het verschil tussen stad en platteland op te heffen; openbaar en gratis onderwijs; afschaffing van kinderarbeid in de bestaande vorm; het combineren van onderwijs en arbeid. Marx zag niet gebeuren wat gebeuren moest. Maar met zijn visie moest hij zijn visioen overeind houden. Hij blijft even absoluut als het absolutisme dat hij bestrijdt. Daarmee bestrijdt hij in feite niet zijn tegenstander, die de tegenstander is van de uitgebuitenen, maar alleen zichzelf, met de wapens van de tegenstander. Zo kan hij ook de uitgebuitenen uiteindelijk niet meer van dienst zijn. Zij zullen hem ook in zijn
68
direkte omgeving steeds moeilijker herkennen als hun bondgenoot. De echte tegenstander blijft ongemoeid. Niet omdat dat terecht is. Maar omdat Marx nog niet verder kan komen. Dat heeft iets van doen met de wetmatigheid van de historische evolutie, de kennis-, de bewustzijns-evolutie waaraan ook hij gebonden is. Het is niet alleen vruchteloos, maar ook in die zin onterecht Marx verwijten te maken. Zo goed als na ons vastgesteld zal worden hoe arm ons denken was, maar voor onze tijd bij de tijd. Omdat Marx verder wilde doorstoten dan hem "objektief" historisch was toegestaan, moest hij wel nieuwe mythen construeren. Die hebben meer recht van spreken dan de oude. Maar de oude hebben vooralsnog de macht. En blijven daarom in werking. Tot nader, hopelijk beter, orde. Marx krijgt dus nog niet echt greep op de sociale werkelijkheid. Deze blijkt veel complexer dan in het schema klassenstrijd en opheffing daarvan door de diktatuur van het proletariaat is te vatten. Hij ontbeert nog de methodische toerusting om zijn analyse, de ontdekking van zijn "wetten", verder waar te maken. En van daaruit een begaanbare weg, een alternatief te wijzen. De charme van zijn eenvoud is zijn tekort. Zijn ruwe schets werd een ruw socialisme. Door Leninisme en Stalinisme verergerd. Zo zou het reëel bestaande socialisme ten gronde gaan. Er is een direkte lijn van Marx naar de Muur die valt op 9 november 1989. Daarmee is Marx niet schuldig aan en verantwoordelijk voor alles wat socialisme en communisme achter Muur en Gordijn hebben aangericht. Partijen, partij staten, leiders. Maar hun mislukken heeft wel wortels in het mislukken van Marx. Het maakt de voortzetting van de kapitalisme-kritiek, tot de vervanging van het heersende kapitalisme, niet minder geboden.
69
De historische Marx maakte op zijn plaats halt, tegen wil en dank. Hij bleef in theoretische cirkels steken en ronddraaien. Hij bestreed ideeën, theorieën, die effektief werden uitgevoerd. Het reëel bestaande socialisme zou een pendant worden van de kapitalistische tegenstander. De gegijzelde ervan en de gevangene van zichzelf. Daarmee heeft het niet niets bereikt. Het tsarisme in Rusland werd beëindigd. Al werd het vervangen door wat de Goelach zou worden. Maar zonder Stalin was Hitler, die fascistische vorm en fase van het kapitalisme, niet overwonnen. Dat maakt het niet minder erg dat het Kremlin-socialisme daarna van 1945 tot 1985, nog 40 jaar te lang duurde. Binnen het kapitalisme kreeg het socialisme de vorm van de sociaal-demokratie. Daar viel het Marx-beeld al veel sneller om. De sociaal-demokratie heeft heel wat arbeids-rechten bevochten, in kapitalistische coalities. De prijs was precies dat compromis. En dat was inlijving bij het reëel bestaande kapitalisme. Zijn we dus terug bij af? Nee. Wie Marx weggooit, gooit de juiste en noodzakelijke kritiek op het kapitalisme weg. Maar de grond van gelijk moet nog worden gevolgd door het onderzoek van de grond, om er vruchtbaar op te kunnen verbouwen. Zoals de diagnose dat iemand daar en daar aan lijdt, vraagt om onderzoek, hoe die kwaal werkt en met welke therapi~ men ervan kan genezen. Hoe ervoor kan worden gezorgd dat de ziekte wordt uitgebannen in plaats van steeds epidemischer om zich heen te grijpen. Het kapitalisme-onderzoek bevindt zich in ongeveer hetzelfde stadium als het Aids-onderzoek. We kennen de kwaal. Hoe ervan te genezen, hoe de epidemie te stoppen, hoe de ziekte onmogelijk te maken ten behoeve van een blijvende gezonder wereld, weten we nog geenSZlllS.
70
Gebiologeerd We volgen opnieuw Bart Tromp in zijn Marx-analyse. Marx zag de proletarische, gewelddadige omwenteling van kapitalisme naar socialisme als een organisch, natuurlijk, natuur-noodzakelijk, natuurhistorisch proces. Het zou vanzelf komen. Het proletariaat zou het punt vanzelf bereiken. Zoals water aan de kook raakt. Marx was door Darwin gebiologeerd. In diens "On the Origin of Species" zag hij de projektie van het concurrentie-principe, dat hij aantrof in de burgerlijke samenleving, op het rijk van de natuur. Selektie in de natuur en concurrentie in de ekonomie zijn een en hetzelfde proces. Des te merkwaardiger dat hij het in de natuur wel aanvaardt en in het kapitalisme niet. Hij had moeten stellen: in het kapitalisme is het niet noodzakelijk en niet aanvaardbaar, zoals het in de natuur niet het enige mechanisme is. Hoe het zij, hij vroeg Darwin in 1880, drie jaar voor zijn dood, nog of hij het tweede deel van "Das Kapital" aan hem mocht opdragen. Darwin bedankte voor de eer. En deel twee kwam niet af. Het natuur-noodzakelijke in het denken van Marx maakt hem tot een positivist. Tot de historisch-materialist die, als het er op aankomt, het eigene van het leven, van de natuur, uiteindelijk ook van de mens als soort en als individu, ontkent. Het kreatieve waarvoor hij pleit, als verwerkelijking zonder vervreemding, als eigenste aard van arbeid, schakelt hij op die manier zelf uit. Marx vervalt zo, met zijn natuurnoodzakelijkheid, tot wat hij bestrijdt. Hij levert het rijk van de vrijheid opnieuw in voor het rijk van de noodzaak, van de dwang. De mens is de gedwongene die moet dwingen. Socialisme en kapitalisme worden zo beide belichamingen van hetzelfde soort noodlot. Het gaat zo, omdat het zo moet gaan. Menszijn als 71
robot. Geschiedenis als volautomatische machine. Noodzakelijk het rijk van de vrijheid bereiken loopt uit op blijven steken in de noodzakelijkheid, in de dwangmatigheid. Is kapitalisme onverenigbaar met demokratie, met gelijkwaardigheid, met vrijheid van allen, socialisme wordt het zo - wetenschappelijk, wetmatig en al - evenzeer. Intussen bewijzen Marx' privé omstandigheden, zijn benarde materiële situatie, hoe hij in een kapitalistische werkelijkheid leefde. Als vrij auteur, zwoegend als geen, is hij in feite werkloos, baanloos, zonder loon-inkomen. Hij is aangewezen op hulp, ook van zijn kapitalistische familie, oom Lion Philips, bankier in Zaltbommel, die het vermogen beheert van zijn in 1863 gestorven moeder. Marx zoekt in de Bibliotheek van het British Museum in Londen de kasten leeg naar feiten, om zijn gelijk, waaraan niet valt te tornen, te bevestigen. Tromp: hij is de advokaat bij wie niet de feiten, maar zijn gelijk voorop staat. Ten behoeve van zijn cliënt die hij voor het gerecht verdedigt. De advokaat hoopt te bewijzen dat de aangeklaagde niet gemoord heeft, zelfs als die het wel gedaan heeft. Marx is dan wel advokaat van het omgekeerde: hij moet aantonen dat het kapitalisme schuldig is, terwijl de rechters steeds de onschuldigheid ervan menen te moeten vaststellen. Marx is dus de officier van justitie. Noodzakelijk kapitalisme Als Marx aan het werk is, is dat vier eeuwen nadat Columbus voet aan wal zette op wat het Amerikaanse continent zou gaan heten. Hij heeft dus al een groot deel van het koloniale tijdperk achter zich. Dat deel van het kapitalisme dat zou leiden tot het kapitalistisch imperialisme zou eerst Lenin grondiger te lijf gaan. Maar Marx zag in Londen de werking van het
72
Britse imperium van dichtbij. En hij prijst het aan! Als tijdelijk en noodzakelijk stadium. Hij heeft India voor ogen, zoals het, dat zegt ook Marx, immoreel en gewelddadig door de Britten is gekoloniseerd. Maar dat bracht ook de sociale revolutie in Azië. Marx zei: het Britse imperialisme brak in India het oosters despotisme. De Britse kolonisatie werkte noodzakelijk en juist. Met zijn laag bij de grondse belangen bracht het de radikale revolutie in India teweeg. Kapitalisme is een noodzakelijke fase in de geschiedenis van de menselijke beschaving. Maar het kan niet het definitieve stadium zijn. Kapitalisme is de weg naar vrijheid. Zonder kapitalisme geen proletariaat. Zonder proletariaat geen socialisme. Kapitalisme is noodzakelijk om van het despotisme en feodalisme te bevrijden. Kapitalisme is nodig om van het kapitalisme te bevrijden. Men verbaast zich vandaag over de merkwaardige logica van Marx' ijzeren konsekwente denken. 1Wat historisch is, moet zo zijn. Omdat kapitalisme bestaat, moet het er zijn. Omdat het eindig is, moet het eindigen. Het proletariaat zal het dragen naar het zelf-gegraven graf. De Britse kapitalistèn moesten naar India komen. Marx trof ze er immers aan. De Britten moesten India modern maken, tot politieke eenheid brengen, er vrije pers vestigen, spoorwegen aanleggen, industrie opbouwen. De wereld werd opengebroken door het kapitalisme en daarom stelt Marx vast dat het zo moest gaan. Hij leeft en sterft in het rijk van de noodzakelijkheid. Van het determinisme. Zo is ook de toekomst gedetermineerd. Via de diktatuur van het proletariaat breekt het definitieve tijdperk aan van de klassenloze maatschappij. De determinist die Marx is, is noodzakelijk ook utopist. Zoals de religieus fundamentalist noodzakelijk messianist en eschatologist is. De mensheid raakt noodzakelijk tot zijn voltooiing. Is daar zelf de historische drager van. De onderklassen zijn als bevrijdlen-
73
de klassen de wegbereiders naar de definitieve voltooiing. Wat Hegel was voor de Pruisische en de burgerlijke staat en klassen, was Marx voor de proletarische. Marx heeft dus met zijn India~betoog de noodzaak van de imperialistische fase van het kapitalisme verdedigd. Binnen zijn denk dwang kon hij niet anders. Hij heeft het imperialisme niet verder onderzocht. Hij concentreerde zich in de laatste periode van zijn leven geheel op "Das Kapital", op de analyse van de ekonomische werking en wetmatigheid van het kapitalisme. Hij schrijft in het Duits. Zijn hoofdwerk zal in Duitsland, in Ham,burg, uitkomen. Is "Das Kapital" een monument op drijfzand? Een theoretische schijn-konstruktie? Was Marx zelf van mening dat zijn theorie mogelijk een reus op lemen voeten was? Spotte hij een ogenblik met zichzelf, of zag hij zijn werk in een flits haarscherp en duidelijk, toen hij aan Engels schreef, naar aanleiding van zijn India-beschouwing: "Het is mogelijk dat ik me blameer. Met een beetje dialektiek is dat natuurlijk altijd weer te redresseren. Ik heb vanzelfsprekend mijn stellingen dan ook zó ingenomen, dat ik in het omgekeerde geval ook gelijk heb." Das Kapital De burgerlijke produktie-maatschappij vervreemdt. Alles wordt ding. Om te maken en te hebben. Alles wordt geld. Geld wordt geld om geld, wordt kapitaal. Kapitalisme is de uiterste vervreemding van de mensen. Daarom concentreert Marx zich op de politieke ekonomie, op de vraag hoe de burgerlijke produktiewijze ontmenselijkt. Hij bestrijkt daarmee een toenmaals breed vakgebied. Niet alleen dat van politiek en ekonomie, maar ook van geschiedenis, socio- . logie, psychologie. Politieke ekonomie was een voor-
74
aanstaande wetenschap. Omdat zij de grote veranderingen in West-Europa, die aan het eind van de 18e eeuw waren losgebroken, die van de industriële revolutie, wilde onderzoeken en verklaren. Er was dus vóór Marx al veel werk gedaan. Vanuit de posities en de vanzelfsprekendheden van de burgerlijke klassen en hun wetenschappelijke methoden en uitgangspunten. De intellektuelen waren immers deel van de burgerlijke klassen. Marx had de positie gekozen van de uitgebuitenen. Naar morele keuze, wetenschappelijke positie en ook persoonlijke levenswijze. Daarmee werd hij nog geen deel van de klasse waar hij voor opkwam. Hij pretendeerde wel met de ogen van de onderklassen te kijken en uit die ooghoek objektief te kijken en wetenschap te beoefenen. Individuen nemen deel aan het ekonomisch proces. Dat maakt het ekonomisch proces zonder plan, maar niet zonder struktuur. De struktuur, zeiden de politieke ekonomen, wordt gevormd door het ruilprincipe. Mensen hebben relaties. In hun relaties wisselen zij uit. Het uitwisselen maakt de markt. De "klassieke", voor Marx burgerlijke, ekonomen, Adam Smith (1723-1790), David Ricardo (1772-1823), Thomas Malthus (1766-1834), onderzochten het ekonomisch proces van de markt. Zij stelden: als ieder zo rationeel mogelijk zijn eigen belang nastreeft, komt er voor iedereen het best mogelijke resultaat uit. In alle sektoren van de markt. Voor alle drie klassen, de bezitters van grond, van fabrieken en ook van arbeid, de arbeiders. De burgerlijke ekonomen wisten ook: een chronisch tekort aan arbeiders doet de lonen naar een absoluut minimum dalen. Ekonomische groei komt van vergroting van kapitaal. Kapitaal groeit door winst. Maar de groei van de ekonomie stelt grenzen aan de groei van de winst, van de winstvoet. Het proces stagneert. Er ontstaat armoede. Het is een naargeestige, maar onontkoombare vaststelling. 75
Marx - en ook zijn tijdgenoot en latere stadgenoot in Londen, John Stuart Mill (1806-1873) - onderzochten dat systematischer. Waarom gaat het zo in de ekonomie van het kapitalisme? Waarom gaat het daar noodzakelijk zo? De klassieke ekonomen stelden, dat de markt funktioneert naar onwrikbare natuurwetten. Het is altijd een natuurlijk proces. Een stuk natuur. Marx stelde een ander uitgangspunt: markt werkt alleen noodzakelijk zo in de burgerlijke ekonomie. Die is zo ingericht. Daarin leven wij. Maar daarin heeft de mensheid niet altijd geleefd en hoeven we ook niet altijd te blijven. Zullen we niet blijven. Is de ekonomie eenmaal naar de kapitalistische eigendoms-verhoudingen ingericht, dan moet die ekonomie ook noodzakelijk zo verlopen. Maar die ekonomie zelf is niet noodzakelijk. Er is een andere ekonomie mogelijk. Een andere markt. Van een andere natuur. Marx zet de aanval in met het hoofdpunt van zijn kritiek: de produktiewijze van de burgerlijke maatschappij. Die houdt noodzakelijk in dat het proletariaat ekonomisch en moreel wordt uitgebuit, wordt vernederd en verlaagd. Zijn aanval is een ekonomisch-ethische. De analyse, waarmee hij het gelijk van zijn these meent te bewijzen, zal politiek-ekonomisch moeten zijn. De klassieke ekonomen kwamen tot de, ook moreel negatieve, conclusie dat het groeiproces van de burgerlijke produktie moet leiden tot armoede. Marx gaat verder: het systeem zal zichzelf verarmen, tot zelfvernietiging toe. Het systeem komt vanzelf, natuurnoodzakelijk, door innerlijke wetmatigheid, aan zijn eind. De burgerlijke ekonomie is een vorm van ekonomische zelfmoord. Daar zal het op uitlopen. De burgerlijke klassen werken aan hun eigen einde, hun zelf-opheffing. Uit die ondergang zal de klassenloze maatschappij voortkomen. Het proletariaat zal opstaan en het heft in handen nemen 76
om, via die periode van diktatuur, de overgang te bewerkstelligen. In "Das Kapital" - we slaan het werk slechts op hoofdpagina's op - neemt Marx van Ricardo het onderscheid over tussen gebruikswaarde en ruilwaarde van de produkten. Waren hebben beide gekregen. Ze hebben een dubbelkarakter. Ze worden geruild om er mee te voorzien in behoeften, om ze te gebruiken. Maar ze worden ook geruild om het ruilen zelf, als ruilmiddel. Aan het ruilproces als zodanig moet ten grondslag liggen dat alle waren iets gemeenschappelijks hebben. Alleen dat maakt de ruil mogelijk. Die gemeenschappelijkheid is de hoeveelheid arbeid, die gemiddeld nodig is om de waar, het goed, te produceren. Dat is de arbeidswaardeleer van de klassieke ekonomen. Waarde en prijs Maar Marx koppelt daar een stelling aan vast. Waren worden geruild naar de afzonderlijke arbeid die opgeslagen ligt in elke afzonderlijke waar. De waarde die een waar heeft, wordt gedefinieerd naar de produktiekracht arbeid die ervoor nodig is. Nu rijst een probleem en het is fundamenteel. Een waar moge een waarde hebben, maar op de markt heeft de waar een prijs. Prijzen komen op andere manier tot stand. Ze hangen af van vraag en aanbod op de markt. Het aanbod komt van de kant van de produktie, de vraag van die van de consumptie. Hoe verhouden zich nu waarde en prijs? Marx meent dat ook prijs uiteindelijk overeen zal komen met de arbeidswaarde. Maar komt die transformatie wel zo tot stand? Volgens welke regels, welke wetten, kunnen prijzen omgerekend worden in de in de goederen opgeslagen hoeveelheid arbeid en omgekeerd? Men
77
is nooit tevreden geweest over dit deel van Marx' analyse. Maar het behoort wel tot het hart van zijn theorie. Omdat de prijsvorming het hart vormt van de markt. Marx verbindt prijs aan waarde. Doordat die twee in de kapitalistische ekonomie uit elkaar worden getrokken, ontstaat de uitbuiting. Zo bewijst Marx wetenschappelijk de uitbuiting van het proletariaat. Gebruikswaarde en ruilwaarde zijn gescheiden. Het gaat in het kapitalisme niet meer om de gebruikswaarde - wat kan ik ermee doen? - maar om de ruilwaarde - wat kan ik eraan verdienen? Ruilwaarde wordt geruild tegen ruilwaarde. Zo wordt het totaal aan ruilwaarden vergroot. De kapitalistische markt is het er zo niet meer primair om te doen in behoeften van mensen te voorzien - natuurlijk altijd nog voor een deel, de waar moet gekocht worden en geconsumeerd - maar om de winst, om het geldmaken. Het kapitaal stapelt zich op. De waar, waarmee dat kapitaal wordt opgestapeld, stapelt zich op. Wat Marx "vervreemding" noemde, heet hier "fetisjkarakter" van de waar. De waar schept fake-verhoudingen tussen mensen. Marx ziet de burgerlijke ekonomie hetzelfde doen als de burgerlijke religie. De waren worden schimmige, geheimzinnige beelden. 't Meest de waar geld. De beelden gaan een eigen leven leiden. Ze krijgen een eigen macht. Ze heersen over de mensen. En ze maken het heersen van mensen over mensen mogelijk. Heb je de beelden, dan heb je de mensen. Dat wordt er van de waar die door mensenhanden wordt gemaakt. Wat de arbeiders maken, gaat het meest over hen heersen. Omdat het hen onthouden wordt. De fetisj, het godenbeeld, is in handen van de kapitalist. Die stalt het uit. Hij is er ook zelf aan onderworpen. Omdat hij steeds rijker en machtiger godenbeelden wil. Het proces staat niet
78
stil. De honger wordt niet gestild. Het proces veroordeelt daarmee zichzelf. Er komt noodzakelijk een eind aan. Meerwaarde Zo ontmenselijkt het kapitalisme de mens die zich uitlevert aan de waren die hij produceert. De ontmenselijking belichaamt twee klassen, die van de uitbuiters en die van de uitgebuitenen. Marx meent hier zijn belangrijkste wetenschappelijke ontdekkingen te hebben gedaan. Hij meent te bewijzen dat de winst door de meerwaarde van de arbeid tot stand komt. Alleen de arbeid levert toegevoegde waarde. Met de arbeid van de arbeiders en met niets anders maakt de kapitalist zich rijk. Waar wordt verkocht voor geld. Met het geld wordt weer andere waar gekocht. Zo verloopt de kringloop van de consumptie. Geld bemiddelt daarbij. De produktie beschrijft ook een kringloop. Maar die gaat anders. Er worden goederen gekocht om waren van te maken. Die waar wordt verkocht voor geld. Hier ligt de grondslag van het kapitalisme. Er zit minder geld in de aangekochte goederen voor de produktie dan in de opbrengst van de verkochte produkten. Daar is het de producent ook om te doen. Anders was hij voor niets bezig. In de burgerlijke produktiewijze is de behoeftebevrediging van mensen als motief vervangen door de vergroting van de hoeveelheid ruilwaarde, de akkumulatie van kapitaal. De enige, allesoverheersende behoefte van de kapitalist. De akkumulatie komt van de winst. Hoe komt de winst tot stand? Marx zegt: niet door het ruilproces, niet door vraag en aanbod op de markt. Al daarvóór, vóór de waar op de markt komt. In de fabriek. Op
79
het land. Daar wordt voor de arbeidskracht minder betaald dan die waard is. Arbeidskracht is de enige waar die waarde schept. De kapitalist geeft aan de arbeider het equivalent van de ruilwaarde van zijn arbeidskracht. Dat is het loon. Dat krijgt de arbeider voor zijn arbeid terug. De kapitalist legt zelf beslag op de gebruikswaarde van de arbeid van de arbeider. Voor de ruilwaarde kan de arbeider net arbeid verrichten. Zijn gezin moet ervan in leven blijven. Anders blijft er geen arbeidskracht meer. De arbeider moet proles, nakomelingschap, houden. Dat is de ondergrens van het loon. Maar de kapitalist beschikt over de gebruikswaarde van de arbeidskracht. Hoe meer die waard is dan de ruilwaarde, hoe groter de meerwaarde die hij incasseert. Stel de arbeider maakt een werkdag van 10 uur. Maar hij krijgt slechts 5 arbeidsuren uitbetaald. Dan is de meerwaarde die de kapitalist opstrijkt, gelijk aan 5 uur arbeid. De uitbuitingsgraad is 100%. Het gaat de ondernemer niet om de uitbuiting - dan zou hij zo weinig mogelijk kapitaal en zo veel mogelijk arbeid, waaruit hij geld kan slaan, blijven inzetten - maar om de winst. De ondernemer besteelt niet persoonlijk de arbeiders. De produktiewijze doet het. En die is algemeen. Het is geen komplot van enkelen, maar een struktuur waarin allen zich bevinden. De ondernemer moet er aan deelnemen, wil hij overeind blijven. Het gaat niet om slechte of goede bedoelingen van mensen, maar om het systeem. Daarbij zijn de ondernemers zich, individueel en kollektief, natuurlijk heel goed bewust, welke rol zij in het systeem en in het proces spelen. Kollektief houden zij dan ook betere arbeidsvoorw~arden tegen. Individueel zou dat niet mogelijk zijn. De staat moet de arbeidsvoorwaarden regelen, in wetten vastleggen, de uitvoering ervan kontroleren ..
80
De kapitalisten dwingen die af. Op de staat en de vakbonden. Niet de staat stelt de wet. Maar de klasse der kapitalisten die de produktiemiddelen in handen heeft en dus de produktievoorwaarden dikteert. De staat is allereerst de representatie van de kollektieve belangen van de kapitalisten op de arbeiders. Zo is het in de kapitalistisch gedomineerde maatschappij. Hiermee is Marx' arbeidswaardenleer rond. Hij zegt die te hebben uitgevonden. Maar Tromp noteert dat Stuart Mil! al in 1848 hetzelfde deed. Hij verbond er alleen andere konklusies aan. Marx de zijne. Maar ook hij bouwt op zijn arbeidswaardenleer voort en leidt er allerlei gevolgen uit af. Hij spreekt van wetten. Hij bewijst hoe het gaat. En het gaat natuurwetenschappelijk, wetmatig zo. Tromp wijst op een daardoor noodzakelijk tweevoudig falen van Marx. Hij raakt verstrikt in innerlijke tegenstrijdigheden. Zo stelt hij, dat arbeid als objektieve maat niet afhankelijk is van wat de markt doet. De waarde staat los van de markt. Tegelijk blijkt die waarde door de arbeidsmarkt te worden bepaald. De waarde wordt uitgedrukt in loon. Dat is de prijs voor de waar arbeid. De arbeidswaardenleer geeft dus geen objektief proces aan. De leer verklaart niet. De leer wijst alleen op de ontmenselijking door het kapitalistisch systeem van de produktie en van de markt. Wij weten vandaag ook, dat het marktsysteem - elk marktsysteem, ook het kapitalistische - ingewikkelder in elkaar steekt. Winst is niet alleen ingehouden loon. Winst komt uit een samenspel van veel faktoren tot stand. Zoals meerwaarde niet alleen gehaald wordt uit arbeid. We hebben al gewezen op de uitbuiting van de natuur. Hoe komt, voorts, de producent aan de grondstoffen? Welke prijs wordt dlaarvoor betaald? Hoe wordt die vastgesteld? Het prijsproces is een kompleks proces, waarin vraag en 81
aanbod op de markt een hoofdrol spelen. Het is een wereldwijd proces. En alle produktiemiddelen en -faktoren zijn erbij in het geding. N atuurnoodzakelijk Marx moest - naar de stand van de wetenschap van zijn tijd - blijven steken. Omdat hij zo grondig te werk ging, liep hij zo grondig vast. Hij blijft steken in abstrakte theorieën. Zonder echte bewijzende verifikatie met feiten. En hij blijft steken in het natuurwetenschappelijk denken van zijn tijd, waarin ook het ekonomisch denken nog was gevangen. Ekonomie is een spel van mensen. Mensen kreëren samen met de natuur. Ekonomie is geen wetmatig proces van de natuur. Die overigens zelf al haar spelingen kent. Het kapitalisme graaft zijn eigen graf. Natuurnoodzakelijk loopt het daarop uit. Door wiskundige wetmatigheid raakt het kapitalisme op zijn eind. Hervormingen binnen het systeem, ook binnen het kapitalistische, maken aan.de uitbuiting geen eind, zomin als ze het bestel zelf beëindigen. Reformisme is geen historisch beslissende kategorie. De diktatuur van het proletariaat verbetert het systeem niet, het kan het niet vermenselijken. Ook niet zij die het voor de arbeidersklassen willen opnemen, in de arbeidersstrijd, de politiek. Het proletariaat zal doen waar de geschiedenis het toe roept: als uitgebuite klasse het kapitalisme omverwerpen. Niemand houdt dat tegen. Het gebeurt als het uur daar is. Het uur slaat als het kapitalisme zichzelf door de uitbuiting dodelijk heeft ondermijnd. Dat het noodzakelijk zo gaat, moet Marx nog noodzakelijk aantonen. Hoe breekt het kompleks loonprijs-winst noodzakelijk de benen van het systeem?
82
Daarvoor heeft hij de theorie van de dalende winstvoet nodig. De eerdere politieke ekonomen formuleerden die al. Van Adam Smith tot John Stuart Mill. Zij waren er zeker van dat, hoe meer de markt zich uitbreidt, hoe kleiner de mogelijkheden voor de ondernemers worden om winst te maken. De dynamiek van de groei stopt zichzelf en keert zich daarmee tegen zichzelf. De stagnatie leidt het einde in, stelt Marx. In het produktieproces wordt steeds meer arbeid vervangen door kapitaaL Hoe minder arbeid, hoe minder mogelijkheid tot winst. Die kan immers alleen uit arbeid komen, meent Marx. Marx wordt het slachtoffer van zijn theorie, dat meerwaarde, winst, uitsluitend uit arbeid te halen is. Als dat zo was, zou de vervanging van arbeid door kapitaal het kapitaal de keel dicht knijpen. Maar kapitaal heeft veel meer werkingen en daarmee mogelijkheden tot uitbuiting en winst. Voor Marx niet. Hij kan dus snel doorstoten naar zijn doel. De arbeiders kunnen op een gegeven moment niet verder worden uitgebuit. De uitbuiting bereikt zijn absolute grens. De winstvoet is dan tot de diepste grens, tot 0 gedaald. De verpaupering, de "Verelendung", is maximaal verergerd. De dalende winstvoet voert tot overproduktie. Die is dus te erger, omdat de arbeiders met hun maximaal verlaagde lonen een minimale koopkracht overhouden. Het kapitaal, het bezit van de produktiemiddelen, is maximaal gecentraliseerd en geakkumuleerd. Daar, in het hart van het kapitalisme, scheurt het. Het laatste uur van de privé eigendom heeft geslagen. De onteigenaars worden onteigend. Het is de beroemde formulering waarmee Marx de ineenstorting van het kapitalisme voorspelt, poneert en dikteert. Marx poneert op zijn stelligst. Maar niet zonder innerlijke twijfels. Werkt het zo wel? Gaat de wet wel
83
op? Zet de wet van de dalende winstvoet weer nieuwe wetten in werking?
OOK
niet
Dat dat het geval is, bewijst ons de geschiedenis na hem. Stagnatie leidt tot nieuwe aanvallen van het kapitaal. Nieuwe technische vindingen, nieuwe produkties, nieuwe markten, nieuwe groei, nieuwe winst. Zo komt het kapitalisme van fase tot fase en niet tot zijn eind. Maar aan zijn volgend moment van zelfverwerkelijking. En van uitbuiting. Dat heet het succes van het kapitalisme. De burgerlijke ekonomie noemt het het oneindige aanpassingsvermogen van het kapitalisme. Het blijft uitbuiten, maar niet zichzelf. Het doodt, maar pleegt geen zelfmoord. Of toch? Als de uitbuiting zo totaal wordt, dat ook het kapitalisme er zelf niet meer aan kan ontsnappen? Zal dat de fase zijn van de definitieve uitbuiting van de aarde? Eindige aarde Stelt de aarde de grens aan het kapitalisme? Gaat het kapitalisme tot die grens? Omdat het moet? Is dat de innerlijke wetmatigheid, de noodzakelijkheid, die Marx voelde maar niet kon aantonen? Is het de Verelendung van de aarde als geheel, met de Verelendung van de volken, waaruit geen herstel, geen aanpassing, geen nieuwe groei en winst meer mogelijk is? Is dat de definitieve krisis van het kapitalisme? Deze vraag zullen we opnieuw stellen aan het eind van dit hoofdstuk. Is er dus toch een noodzakelijke grens aan de vernietiging door het kapitalisme, waar het ook zichzelf vernietigt? Niet omdat het natuurnoodzakelijk zo moet gaan. Maar omdat het kapitalisme daarop uit moet lopen? Omdat kapitalisten niet tijdig genoeg tot inzicht en inkeer, tot omkeer komen? Omdat zij de drang tot bezit, de fetisj-fasci84
natie van de dillgen, van de gelddingen, sterker ondergaan dan dat de menselijke intelligentie hen kan stoppen? Is er uiteindelijk dan toch een noodzakelijke kategorie, een fatum? Geen natuurwet, maar een wet van het historisch gegroeide kapitalisme? Mislukt zo het projekt mens? Is de onmogelijkheid van de mens om te overleven, om toekomst te scheppen, gegeven door oorzaken van buiten? Ook van buiten, van vooraf het kapitalisme? Objektieve oorzaken? Had het anders kunnen gaan? Of moet het uitlopen op zelfvernietiging van de mens als soort? Is het kapitalisme niet de weg van bevrijding, naar de klassenloze maatschappij, naar de gelukzaligheid, maar naar de ondergang? Is dat de toch "natuurnoodzakelijke" wetmatigheid van het kapitalisme? Is kapitalisme dan niet anders dan de naam voor het laatste stadium van de mensheid? Maarten Luther zei: "Als morgen de wereld vergaat, plant ik vandaag nog een boompje." Of: de laatste en voornaamste mogelijkheid van de mens is leven te planten. Is de dood en het doden voor te zijn. Tot die het allerlaatste woord hebben? De hoop is gegrond op de mogelijkheid van de mens om vernietiging en zelfvernietiging te onderkennen, voor te zijn, tegen te houden, te stoppen, om te keren. De mens hoeft geen noodlotswezen te zijn. De mensheid niet. De Verelendung hoeft niet noodzakelijk over de mens te komen. Ook kapitalisme kan worden onderbroken. Kapitalisme dat gaat tot het einde. Omkering gaat niet zomaar. Niet zonder meer kennis ervan. Kennis van de werking. Kennis van de mens ook. Van zijn veranderbaarheid. Van het menselijk vermogen systemen te vervangen. Tromp zegt: de ondertitel van "Das Kapital" luidt: "Kritik der politischen Ökonomie". Hij heeft willen
85
aantonen hoe de wetten, zoals ze door Smith en Ricardo zijn ontdekt, niet, zoals zij meenden, gelden voor alle samenlevingen van alle tijden, maar alleen opgaan onder het kapitalisme. Het zijn dus wetten binnen dit ene systeem. En geen natuurwetten, waaraan het systeem, waaraan elk systeem moet gehoorzamen. Toch loopt het met het kapitalistische systeem natuurnoodzakelijk slecht af. Het kapitalisme is historisch en niet universeel. Maar het is in die historische bepaaldheid en beperktheid absoluut. Omdat het zo in elkaar steekt, moet het zo aan zijn eind komen. Het is in zijn beperktheid absoluut beperkt. Het gaat absoluut fout. Marx klampte zich daaraan vast. En werd zo de gegijzelde van het systeem dat hij met zoveel recht en zo scherp aanklaagde. Marx was de laatste vertegenwoordiger van de arbeidswaardenleer. De ekonomische wetenschap zou andere wegen gaan. Niet ten gunste van de arbeidsleer. Niet tot opheffing van de uitbuiting. De populaire ekonomische school, die van het liberalisme, het monetarisme, de aanbodekonomie, toont het aan. De funktie, betekenis en aard van de arbeid zal opnieuw in de wetenschappelijke, publieke en politieke belangstelling moeten komen. Arbeid als zelfverwerkelijking van de mens. En als zodanig als ekonomische kategorie. Arbeid als scheppende, veranderende, transformerende kracht. Ook als kracht die een gevaarlijk, desastreus, dodelijk systeen kan doorvorsen, stoppen, vervangen. Denkkracht is arbeidskracht. Maar denkkracht is op zich nog geen oppositie. Kennis is wel ook het begin van macht. Marx bleef met zijn kennis eenzaam achter. Hij eindigde als kamergeleerde. Toen hij stierf, op 14 maart 1883, was hij alleen, in zijn studeerkamer. Wat hij naliet, zit vol onduidelijkheden en te-
86
genstrijdigheden. Zijn erfgoed is deterministisch, sociaal-darwinistisch van karakter. Dat is er de voornaamste aanvechtbaarheid van. Maar binnen die onhoudbaarheid, heeft hij ontdekkingen gedaan die de doelstellingen en de werking van het kapitalisme blootleggen. Marx heeft meedogenloos de meedogenloosheid ervan ontmaskerd. Daarom wordt hij zo verketterd en gemeden. Als vandaag socialisten terug moeten naar de markt, waarvan zij zich historisch hadden losgemaakt, in de socialistische staat, dan dreigt dat onontkoombaar de kapitalistische markt van vandaag te zijn. En dat is de markt die Marx aan de kaak heeft gesteld. Die ongelijk maakt. Die slachtoffers maakt meer dan dat er behoeften worden verholpen. Een andere markt, waar alle vraag en alle aanbod gelijkwaardig toegang toe hebben, van elke mens en elk volk, die markt is er nog niet. De "vrije" en "demokratische" markt die heerst, is alles behalve vrij en demokratisch. Daarover gaat dit essay. Ekonomische krisis De politieke ekonomen wisten dus dat kapitalisme noodzakelijk tot krisis moet leiden. Marx meende dat het kapitalisme de grote krisis is die zichzelf opheft. Het duurt langer dan hij hoopte. Het gebeurt niet als hij dacht. Maar van krisis heeft het kapitalisme weet. De groei van de produktie leidt tot overproduktie. De vraag kan het aanbod niet verwerken. Als men, bij voorbeeld, de huidige voedseloverschotten ziet van het kapitalistische Westen, daar kunnen de eigen burgers niet tegen eten. Maar precies op hetzelfde moment is er ook nog nooit zoveel honger in de wereld geweest. Kapitalisme veroorzaakt schaarste.
87
Op meerdere manieren. Wie meer heeft, wil nog meer hebben. Nieuwe mogelijkheden moeten ook worden vervuld. De eisen, de ontevredenheid, de onvervuldheid en onverzadigbaarheid nemen toe. Wie veel hebben, hebben het van anderen genomen. Het tekort elders neemt toe. De grote voet van de een is de kleine van de ander . Waar het een is, kan het ander niet zijn. Overvloed van de een is tekort van de ander. Overvloed aan mobiliteit is tekort aan rust. Overvloed aan lawaai tekort aan stilte. Overvloed aan communicatie tekort aan kontakt, enz. Het kapitalisme veroorzaakt, naar binnen en naar buiten, steeds meer en steeds erger schaarste en schade, steeds meer gebrek aan steeds vitaler behoeften, materiële en geestelijke. Hebben is noodzakelijk meer moeten hebben. Het meer hebben gaat ten koste van anderen en van zichzelf, andere mensen, andere behoeften, andere waarden. De onvermijdelijkheid van deze krisis, dit tekort door teveel, is gelegen in het systeem van de kapitalistische ekonomie zelf. Wat het kapitalisme wil bieden, neemt het af. Wat het zegt op te lossen, veroorzaakt het. Kapitalisme is anarchie. Het kan de problemen niet aan die het veroorzaakt. Het is in zichzelf onbeheersbaar. Kapitalisme en oorlog Een planmatige, verstandige, produktie en verdeling van produktie is in het kapitalisme onmogelijk. De tendentiële daling van de winstvoet jaagt steeds de anarchie van de groei, omwille van de winst, weer op. De winstmakers groeien, op de rug van de achterblijvenden, de geruïneerde concurrenten, de werklozen, de have-not's. In principe is er één produkt dat men dan nog, juist dan, kan blijven aanmaken. Wapens. Mits ze worden gebruikt. Binnen en buiten het territorium van de kapitalisten. Om de onderklassen er onder te houden. Om elkaar te bestrijden. En om 88
een externe vijand aan te vallen. De groei moet vijanden maken. Wil oorlog. Moet die maken.. De noodzakelijke concurrentie, die hoort tot het wezen van het systeem, is in zichzelf al strijd van allen tegen allen. Maar als het systeem dwingend met zichzelf in konflikt komt, projekteert het deze dynamiek naar buiten. Het maakt een vijand. En valt die aan. Het is oorlog. Kapitalisme doorloopt dat proces in cycli. Over de periodiciteit, de lengte ervan, worden allerlei tijden gegeven. Zo zijn kapitalistische krises ook voorspelbaar. Niet precies naar de kalender en het horloge, maar naar innerlijke noodzakelijkheid. De krisis moet komen. De volgende. Niet dus met de natuurnoodzakelijkheid waarmee de klassieke ekonomen dachten en ook Marx het einde van het kapitalisme zag komen. Maar wel, omdat kapitalisme, als dit bepaalde ekonomische proces, een permanent krisisverschijnsel is. Letterlijk naar het Griekse woord: "krinoo - groeien". De groei die in zichzelf wordt opgestuwd, bereikt steeds weer een kritische grens. Dan bevindt het kapitalisme zich in zijn periodieke, zoveelste kritieke fase. Recessie. Depressie. Geen krisis is gelijk. Omdat het systeem, als alle geschiedenis, steeds nieuwe faktoren en verschijnselen schept. Vier fasen zijn er aan een kapitalistische krisis te onderscheiden. Krisis, depressie, opleving, bloei. Krisis leidt dus niet tot het einde van het kapitalisme. Wel tot het einde van velen. Maar door de depressie heen wordt een nieuwe fase bereikt. De stuwing gaat weer door. Tot de volgende grens. Als het gegroeide aanbod opnieuw de vraag en daarmee zichzelf boven het hoofd groeit. Het is vandaag veel beter mogelijk dan in Marx' tijd, om de historie van de kapitalistische krises te onder-
89
zoeken. Omdat die krises zich steeds verder hebben verdiept. De feiten zijn beter beschikbaar. Het onderzoek is meer ontwikkeld. In de kapitalistische krisis moet de burgerlijke staat meer dan anders te hulp snellen. In de fase dat het kapitalisme het meest hulpbehoevend en het meest gewelddadig is. Het "laissez faire" voor de kapitalisten zelf moet worden ondersteund met drie soorten bijstand. Direkte hulp aan de kapitalisten-onderdruk, door lastenverlichting, subsidies, meer staatsbestellingen. Ten tweede, opvang van de slachtoffers, van de werklozen. Er moet een minimum aan koopkracht in stand gehouden worden om de vraag enigszins gaande te houden. Disciplinering van de werklozen-legers. En van de loonarbeid, de looneisen moeten omlaag. Sociale onrust, stakingen, opstand, moeten gewelddadig worden onderdrukt. Tot burgeroorlog toe. Ten derde, kreëren van de externe vijand. Dat kan een andere kapitalistische natie zijn, meerdere naties. Of een vijand buiten het kapitalistische territorium. De oorlog is in een strukturele krisis de laatste mogelijkheid van het kapitalisme om zichzelf in stand te houden, te blijven produceren, winst te blijven maken. Wapens en alles wat verder voor oorlog nodig is, de staat moet het bestellen. En inzetten. Na de oorlog kan het groeiproces met verhevigde intensiteit weer aanvallen. Aan de wederopbouw valt veel te verdienen. Daar moet de staat dan weer de condities voor scheppen. Winst gaat vóór loon. De gong voor de volgende ronde heeft geluid. Wie heeft aan de bel getrokken? Er is geen scheidsrechter. De Onzichtbare Hand is de geheimzinnige klokkeluider. Imperialisme Als het kapitalisme het stadium van het imperialisme 90
bereikt, aan het einde van de 1ge eeuw, is Marx er niet meer. Lenin heeft, binnen het denkraam van de historisch-materialistische analyse, dat het kapitalisme aan zijn eind ziet komen, deze fase het hoogste stadium genoemd. Het is het stadium waarin de vrije konkurrentie overgaat in de heerschappij van het monopoliekapitaal. De voorfase, de 1ge eeuw, maakte dit mogelijk. Door de ontwikkelingen in de techniek, de verbrandingsmotor, stoomturbine, elektromotor, steenkoolwinning, raffinaderijen, elektrische centrales, chemische industrie, fabricage van auto's, vrachtwagens, vliegtuigen, de telefoon, telegraaf enz. Produktie en distributie kregen een enorme stuwing. Deze groei stuwde de kapitaalvorming weer op. En deze concentreerde en centraliseerde zich. De zware industrie overheerste. De naamloze vennootschap werd de karakteristieke naam voor het geconcentreerde kapitaal. Anonieme eigenaren, aandeelhouders, winstmakers, speculanten, rentetrekkers. Over de hele wereld breidde de kapitalistische produktie zich uit, overal waar deze markten kon binnendringen. Wat betreft het aanboren van grondstoffen en energie als wat betreft de produktie en de afzet. De markt werd wereldmarkt. Gedirigeerd vanuit de centra van het kapitalisme. Voornamelijk West-Europa en Noord-Amerika. De Eerste Wereld.
In het stadium van het imperialisme ontstaat niet één imperium. Niet zoals de vroegere imperia, als die van de Perzen, van Hellas, van Rome in de Oudheid. Er ontstaan meerdere. Daarom is ook sprake van imperia-lisme. Kapitaal-concentraties, ondernemers-imperia, zijn gevestigd in landen. Die landen worden imperia mee. Waar zulke mammoetconcerns tegen elkaar opstaan, zulke kluwens en verstrengelingen van concerns en kapitaal, staan staten tegen elkaar
91
op. Het financieel-ekonomisch imperialisme en het politiek-militair imperialism zijn ten nauwste met elkaar verweven. Het is één kluwen. De kapitalisten hebben in hun roofzucht steeds meer ruimte nodig. Steeds meer gebied waar grondstoffen gehaald kunnen worden. Steeds meer markten waar hun produkten kunnen worden gesleten. Hoe groter de markten worden, hoe krapper. De bedrijfs-imperia zitten elkaar steeds meer in de weg. Hun staten worden in deze spanningen betrokken. Imperiale oorlogen ontstaan uit ekonomische spanningen. Zo worden ze uit de kapitalistische krises "geproduceerd". De cycli van de overproduktie herhalen zich vaker en sneller. De stagnaties maken steeds meer massa's werkloos en inkomenloos. De koloniale bezittingen worden veroverd met imperialistische oorlogen. Vijf ekonomische kenmerken zag Lenin in het imperialisme. 1. Concentratie van kapitaal en produktie tot monopolies. 2. Versmelting van bankkapitaal en industrieel kapitaal, ontstaan van financierings-oligarchieën. 3. Kapitaal-export. 4. Verdeling van de wereld door monopolistische kapitaalgroepen. 5. Territoriale verdeling van de wereld door kapitalistische grootmachten. Als er niets meer te verdelen is, valt er alleen nog te veroveren op elkaar. De wereld is "ontdekt". Nu betwisten de imperia elkaar de markten en de gebieden. Monopolies kunnen dikteren. De grondstofprijzen, de produktieprijzen. Dat gaat veel gemakkelijker dan op een markt met ontelbare kleine bedrijfjes. Er worden kartels, trusts, concerns gevormd. De stuwing houdt daar geen halt. Zolang er meer monopolies zijn, in één sektor, binnen één invloedssfeer, is er geen absoluut monopolie. De monopolies zetten de strijd tegen elkaar voort. Die strijd wordt steeds grootschaliger, strategischer, internationaler. 92
Wereldoorlog De monopolies bezetten de kommandoposten van de ekonomie van de kapitalistische landen. Zij beheersen zware en lichte industrie, spoorwegen, scheepvaart, banken enz. Zij hebben de basisvoorzieningen in handen. Tot de voorziening van de meest primaire levensbehoefte toe. De landbouw. Wij blijven met opzet opnieuw stilstaan bij de kapitalistische ontwikkelingen in de landbouw, omdat ze symptomatisch zijn voor het systeem als geheel. Boeren worden gedwongen steeds grootschaliger te produceren. Zij zijn voor input en output in de greep geraakt van de agroindustrie en het agro-kapitaal. Het grote geld verzamelt zich daar en zuigt de kleine familie-kapitaaltjes weg van de gezinsbedrijven. Op hun produkten wordt steeds meer meerwaarde gemaakt. De voedselketen wordt steeds verder verlengd. De boer moet industrieel worden. Zo wordt hij vervreemd van de natuur waarmee hij werkt. De consument, aan het andere einde van de voedselketen, raakt vervreemd van het voedsel en van de oorsprong ervan. De stedeling eet van de supermarkt, niet meer van de natuur. Nog eenmaal gaat hij, in vakantietijd, bessen plukken in het bos en kijken naar het schaapscheren. Marx heeft in zijn analyse van de burgerlijke, industriële produktie, steeds ook al de uitputting van de natuur, van de grond, gezien. Al zag hij de natuur nog als natuur-mechanische machinerie, als produktie-apparaat, als kapitaalgoed. In verkeerde handen, maar op zich een produktiemiddel zonder meer. Hij zag de natuur nog niet als levend ecologisch samenspel met de mens, als arbeidskracht die in het kapitalisme juist als zodanig wordt uitgebuit. Zoals wij ook vandaag nog volop leven in het heersende mechanistische wereldbeeld. De heersende landbouw is meer 93
dan ooit onderworpen aan industriële wetten, middelen, methoden, markten en prijzen. Wereldwijd is de landbouw en voedselvoorziening hieraan uitgeleverd. Het is deel van het imperialisme-proces van het kapitalisme. Het is het verhaal van het kopje koffie. In de Derde Wereld worden de grondstoffen voor geen geld weggehaald. Hier worden ze evenzeer onder de produktieprijs van de boer afgenomen. De nationale en internationale concentratie vindt ook bijzonder plaats in het bankwezen. De akkumulatie van kapitaal, de vergroting van de bedrijven en concerns, vraagt om grotere banken. Er worden bank-konsortia gevormd. Giganten met duizenden filialen. Daar waar vroeger kleinere, lokale, zelfstandige banken bestonden. Banken worden mede-eigenaar van industrie-, handels-, transportondernemingen. Topmannen van die laatste krijgen commissariaten bij de banken en omgekeerd. Zo verstrengelen zich monopolie-netwerken. Er ontstaat een kleine groep van personen, die praktisch alle touwtjes in het ekonomisch leven in handen heeft. Met direkte lijnen naar de politiek. Zij leveren rechtstreeks kamerleden en ministers, afkomstig uit het bedrijfsleven, bankwezen, de advokatuur, het notariaat, kringen die de wetgeving ten behoeve van het kapitaal beheersen. "Captains of industry". De term stamt zowel uit het maritieme als uit het militaire bedrijf. Omdat het kapitaal blijft akkumuleren, op een steeds kleiner aantal geldbergen, ontstaat daar ook steeds meer kapitaaloverschot. Dat wordt geëxporteerd. Naar de "onderontwikkelde" landen. Daar gaat het proces van uitbuiting met vernieuwde hevigheid verder. Die volken en staten worden kollektieve schuldplichtigen. De strijd om de koloniale gebieden wordt steeds harder. De monopolies geven voor dat zij de wereld welvaart en vrede brengen. Ook de arme 94
volken. In werkelijkheid verscherpen zij de tegenstellingen en de uitbuiting. West-Europa Het monopolie-kapitalisme raakt zo in permanente internationale strijd verwikkeld, om markten en territoria. Dus ontwikkelt het ook noodzakelijk een permanente oorlogsindustrie. Als de wereld vf'rdeeld is door de imperiale grootmachten, brandt de strijd om de herverdeling ervan los. Koloniën zijn het bezit geworden van imperiale staten. Zoals de ekonomische monopolies zichzelf legitimeren met de bewering welvaart en voorspoed te brengen, zo legitimeren de staten zich met het brengen van "beschaving" aan de primitieven, de achtergebleven rassen. Dit proces is wereldomvattend. En het is uit West-Europa ontketend. West-Europa, het gebied dat op de wereldkaart niet groter is dan een postzegel. Lebensraum! Van Skandinavië tot Portugal, van Ierland tot Griekenland, kan men het Westeuropese oppervlak kwijt in een land als Algerije, of Soedan, of Saoedi Arabië. Vanuit dat uiterst beperkte gebied, het schiereiland WestEuropa, zijn alle kontinenten overvaren en overlopen, uit het lood geslagen. Door het van huis uit Westeuropees imperialisme. Waarom ontstond het daar? Dat kompleks van kulturele superioriteitsaanspraak, ekonomische uitbuiting, imperialistische wereldverovering, materiële groei door produktie en winstdwang die de mogelijkheden van de aarde forceert? Waarom konden al die krachten zich hier concentreren? Moet men voor het verklaren bij het klimaat beginnen? Leidt het middenklimaat - in de tropen te heet, aan de polen te koud - tot een maximale aktiviteitsontplooiing en vergroting van aktieradius? Spekuleren, generaliseren, is geen kennis op95
doen. Maar men moet wetenschappelijk wel vooraan beginnen. "Moederlanden" noemden zich de Westeuropese grootmachten. Vooraan Engeland, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Portugal, Italië, Nederland, België. De expedities van de ondernemingen, de "compagnieën", waren rechtstreekse veroveringsoorlogen. Ekono-uie werd zo zelf tot oorlog. Marktverovering werd landverovering. Verovering met kapitaal werd verovering met wapens. Beheer van bronnen werd heersen over volken. In de Amerika's, in Afrika, Azië ontaardden de koloniale oorlogen tot uitroeiingsoorlogen. En nog is de trots groter dan de schaamte. De "Amsterdam", het nagebouwde vlaggeschip van de OostIndische Compagnie, wordt in 1990 door miljoenen langs het IJ aangestaard. In 1992 moet er een Wereldtentoonstelling in Sevilla aan gewijd worden om 500 jaar Columbus te "vieren". De interne spanningen van elke moderne imperiale mogendheid, die telkens weer uit zijn eigen jas groeit, leiden tot de permanente betwisting van elkaars veroverde werelddelen, leidt tot talloze onderlinge oorlogen, tot wereldoorlog, tot een permanent proces van interne en externe oorlogen. Tot één permanent wereldoorlogsproces. Ekonomie wordt oorlog met ekonomische middelen. Wereldekonomie wordt wereldoorlog met wereldekonomische middelen. Wereldekonomische middelen worden wereldmilitaire middelen. En omgekeerd. En nog altijd is de kapitalistische drijfveer, de motor: winst. Dat is het hart van dit over-aktivistische wereldlichaam. Een wezen in permanente toestand van geweld.
96
Het is 1854. De Amerikaanse regering wil het land kopen van de Indiaanse Dwamisch-stam. Het opperhoofd Seattle houdt zijn grote rede: "Hoe kun je de lucht bezitten?" Kapitalisme en socialisme Oorlogen zijn niet de uitvinding van het kapitalisme. En koloniale veroveringen en het vormen van wereldrijken niet. Maar in het systeem en in de historie van het kapitalisme speelt de koloniale verovering, de wereldverovering, een eigen rol en heeft een heel eigen aard en werking. Het moderne imperialisme is niet het werk van een despoot, maar van een despotisch systeem. Niet van een despotengeslacht of -familie, uit de tijd van de voor-feodale en feodale machtsvorming, maar van een ekonomisch dwangmatige dynamiek. Het akkumulerende kapitaal moet blijven groeien, moet steeds meer grondstoffen aanboren, kapitaal en kapitaalprodukten kunnen exporteren. Zo wordt kapitalisme tot imperialisme. De imperialisten zijn de roofdieren - met excuus aan de roofdieren zelf die veel vreedzamer zijn - die hun territoria, hun bronnen en markten, afbakenen. De wereld wordt opgedeeld in invloedssferen. Daarvoor zijn overal militaire steunpunten nodig. De wereldbevolking, wordt in twee werelden verdeeld. De imperialistische en de koloniale. De socialistische wereld, met zijn socialistische imperatieven, lijkt zich daar tijdelijk aan te hebben kunnen onttrekken. Tot het met zijn staatskapitalistische monopolievorming een eigen socialistisch imperialisme had gevormd. Dat concurreren moest met het kapitalistische en daarvan verloor. Het kon de voorsprong van het Westers imperialisme onmogelijk inhalen. Intern niet en extern evenmin. Ekonomisch niet en daarom uiteindelijk in het geheel niet. De
97
militaire evenwaardigheid was niet op ekonomische gelijkwaardigheid gefundeerd. Aan de interne onderdrukking door het staatsapparaat van de partij-nomenklatura en de externe bewapeningswedloop tegen het Westers imperialisme ging het reëel bestaande socialisme, dat een vorm van imperialisme was geworden, ten gronde. Het was een imperialisme van veel beperkter omvang en van veel jonger datum. Het kon de race tegen de grote broer, Big Brother, niet volhouden. Glasnost en peristroïka, noodzakelijk geïntroduceerd door Michael Gorbatsjov in 1985, politieke pluriformiteit en marktekonomie, die daar noodzakelijk uit moeten volgen, zijn in feite de val van het socialistisch imperialisme. Of de vervanging ervan door een variant, een marktvariant. Het is nog te vroeg dat te voorzien. Het socialistisch imperialisme, gevestigd op de despotie van de tsaar, had vanaf het begin, vanaf 1917, een gering aandeel in de wereldheerschappij. Het tsaristische Rusland was immers zelf een halfkolonie van het Westers kapitaal. Het Westers kolonialisme was veel ouder en al alomtegenwoordig. Het SovjetImperium werd vanaf het begin ingepakt met "containment" door het door de Verenigde Staten gedikteerde Westen. De Russische Revolutie vond plaats tijdens de Eerste Wereldoorlog. Vanaf het begin was het Sovjet-Imperialisme in het defensief en in het nadeel. Dat maakte het ook zelf des te kwaadaardiger. Kapitalisme als wereldkrisis Er is veel studie nodig om de samenhang na te gaan tussen de geschiedenis van het socialistisch en het kapitalistisch imperialisme. En de samenhang tussen de, minstens voorlopige, ondergang van de eerste, en de nieuwe boom-fase van de andere. Zoals er ook 98
nüg veel studie nüdig zal zijn aangaande de histürische en materiële samenhang tussen het kapitalistisch imperialisme en Wereldüürlüg I en II en alles wat daarin ten ünder ging en tOlt blüeikwam. Slechts enkele delen van de wereld hebben zich tOlt nu tüe kunnen ünttrekken aan het Westers wereld-imperialisme. Het Süvjetrijk müet zich tOlt üp de fundamenten hervürmen. Daarbij müet het tüelaten dat de müdellen en de macht van de kapitalistische markt binnendringen. China lijkt langer bestand te zijn tegen deze "inmenging". Het is kultureel histürisch en territOIriaal afzijdiger. Het heeft üük intern tijdiger hervürmingsmaatregelen getrüffen. Tenminste ekünümisch. Het is, met name in de primaire levensbehüeften, de landbüuw, zelfvüürzienend. Tüch zal üük China - en het düet dit al - gedwüngen würden een liberaler en internatiünaler ekünümisch beleid te vüeren. Dat zal vrüeg üf laat interne pülitieke gevülgen hebben. De juni-tragedie üp het Plein van de Hemelse Vrede van 1989 is slechts vüürlüpig een succes vüür de gerontükratie van Peking. Wij hOleven geen weg uit te zetten vüür China. En geen verantwüürding af te leggen vüür het Süvjetimperialisme. Wij hebben ürde üp zaken te stellen in eigen huis, in het Westen. In het huishüuden van het reëel bestaande kapitalisme. Het is juist in zijn succes en euphorie het groütste krisis-gevaar. Vüür zichzelf en VOl OIr de wereld die het dOl mineert. Het heeft in zijn permanente strijd een nüg altijd grüeiende, een eeuwige behüefte aan strategische gründstüffen en afzetmarkten. Daarom is het in permanente staat van agressie. Daarüm üük van permanente paraatheid, gereedheid en bereidheid tOlt üürlüg; het is er doür innerlijke nüüdzaak tüe gedwüngen. Het imperialistisch kapitalisme is per definitie para99
sitair. Het leeft op de rug van anderen die het permanent moet bestelen. Het heeft steeds minder eigen reserves en moet ze steeds meer van elders halen. Het kan steeds minder de eigen groei consumeren, het moet op steeds meer markten kunnen verkopen. Als kapitalisme identiek is met noodzakelijke, dwangmatige, permanente groei, dan is het identiek met permanente krisis. Groeistuipen, groei-agressie. Daar lijdt het zelf aan en doet het anderen aan lijden, de niet-kapitalisten in het eigen gebied en in de externe invloedssferen. Het proces gaat door dat particulier bezit steeds verder concentreert en dit steeds erger op geprivatiseerden, of beroofden, verhaalt. Het parasitair kapitalisme maakt in zijn huidige fase drie soorten slachtoffers. Het eigen, nog altijd bestaande proletariaat van loonarbeiders en werklozen. Vrouwen met name onder hen. De volken in de Derde Wereld. En de natuur, het wereldmilieu, van bodem tot oppervlaktewater, van bossen tot zeeën, van broeikaseffekt tot ozonlaagaantasting. Het steeds harder parasitair karakter maakt de toename van de militarisering noodzakelijk. De imperialistische staten, mogendheden, moeten er het belastinggeld voor vrijmaken, de wapens kopen - de vernietigingsmiddelen -, de legers paraat houden. Voor zover dat nog legers zijn. Onder legers verstaat men manschappen die zelf vechten. Moderne militaire akties worden achter beeldschermen aan knoppenpanelen gevoerd. Legers zijn in het tussengebied veel meer objekt dan subjekt geworden van strijd. Samen met de civiele bevolkingen. Het militair bedrijf anonimiseert en automatiseert zich als het technologisch-industrieel kompleks waaruit het voortkomt. Elk moment kan het in het imperialisme tot oorlog komen. Het scharnierpunt, waar ekonomisch imperialisme overgaat in militair imperialisme, vraagt
100
veel onderzoek. Ekonomie, zeggen de ondernemers, is ekonomie. Zaken zijn zaken. Ekonomie is vrede. Wij zijn ambassadeurs van de vrede. Oorlog is oorlog. Dat is iets heel anders. Kapitalisten hebben er het grootste belang bij zulke mythen van gescheiden werelden in stand te houden. Daarom is de polemologie, waar die wetenschap komt tot analyse van imperialisme als oorlog, ekonomie als oorlog, zo verdacht. Er kan als eerste op de universiteiten op bezuinigd worden. In Groningen was prof. Röling als oprichter van het Polemologisch Instituut sacrosanct. Maar Hylke Tromp, zijn opvolger, kan opkrassen. Oorlog, vooral in zijn maatschappelijke en nog meer in zijn ekonomische samenhangen, moet met rust gelaten worden. Wat niet weet wat niet deert. De mythe moet blijven, moet allen in slaap houden. De slachtoffers, maar ook de daders, ook de imperialistische belligeranten. Zij zijn het immers niet zelf. Hun naam is haas. Zij zijn uitgeleverd aan het systeem waarin zij overeind moeten zien te blijven. Het systeem heeft geen naam en geen adres. Het legt geen verantwoording af. Niets is gevaarlijker dan het gewekt worden uit de slaap, het wekken van het bewustzijn, van een geweten wellicht. Kapitalisme als wereldoorlog De twee Wereldoorlogen zijn in Europa ontketend. Het lukt nog steeds de· verklaring van hun ontstaan en van hun aard in mythen verhuld te houden. Als er al wetenschappelijke kennis over voorhanden is wat men niet moet overschatten, oorlogsdokumentatie en -beschrijving is nog geen verklaring -lukt het nog altijd die kennis af te schermen van de publieke opinie, van het openbaar bewustzijn. De Eerste Wereldoorlog, die brak uit omdat een gek een vorst doodschoot in een auto op straat in Serajewo. En Wereldoorlog 11, dat was de gek Hitler. Dat was
101
Duitsland. Niet dat dat niet waar is. Een mythe heeft altijd een element van waarheid waarom zich de mythe heen bouwt. Zo wordt het waarheidselement opgeblazen tot de enige en algemene waarheid. Daarmee kunnen samenhangende, veel wezenlijker waarheden, diepere, oudere, nog bestaande en werkende, verborgen worden gehouden. Wereldoorlog I en 11 waren ondenkbaar en zijn onverklaarbaar zonder het krisis-karakter van het kapitalisme in zijn imperialistische verschijningsvorm. Vooraf aan 1914-1918 was er de kapitalistische stagnatie, overproduktie, werkloosheid. Die werd chronisch. Het onderscheid tussen conjuncturele en strukturele krisis is een onderscheid dat burgerlijke ekonomen graag maken. Een keten van incidentele, conjuncturele krisissen is in zijn totaliteit een strukturele, permanente krisis. Kapitalisme is dat de ekonomische bloeddruk steeds oploopt, het hart op hol doet slaan. Dat moet zich ontladen. Uit de loop van het geweer, van het kanon, het luik van de bommenwerper, de lanceerinrichting. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is niet te begrijpen zonder het Duitse imperialisme dat verscheen op het Europees en het wereldtoneel. Duitsland had Engeland industrieel ingehaald. Duitsland begon Frankrijk en Engeland te verdringen van de eigen en van de wereldmarkten. Dat was niet meer tegen te houden met marktgrenzen, geprotectioneerde grenzen, staatsgrenzen, grenzen van koloniale rijken en invloedssferen. De Eerste Wereldoorlog was een strijd om politiek-ekonomische herverdeling. Elk zocht zich bondgenoten. Wie geen bondgenoot was, was vijand. Duitsland kreeg Oostenrijk, Hongarije en Italië aan zijn zijde. Engeland en Frankrijk kregen het nog net tsaristische Rusland mee. Duitsland wilde koloniën, vooral van Engeland in het Midden102
Oosten. Het wilde de heerschappij op zee. Het wilde Polen, de Oekraïne, de Baltische gebieden. Het wilde Midden- en Zuid-Europa. Engeland wilde ook meer. Het Midden-Oosten in vastere greep, de overmacht op het Afrikaanse kontinent. Frankrijk wilde het erts-rijke Elzas-Lotharingen terug, dat Duitsland in 1870-71 had veroverd, het wilde het Saar-gebied. Ook de Russische tsaar wilde nog gebiedsuitbreiding. De Eerste Wereldoorlog was de strijd tussen de twee imperialistische blokken, het Engels-Franse en het Duitse. Beide wilden meer wereldheerschappij. De eigen kapitalistische groei-dwang noodzaakte daartoe. Japan, de Verenigde Staten, nog andere landen, zouden zich in deze imperialistische strijd mengen. Met name Amerikaanse monopolies hebben zich in de vijf oorlogsjaren - er werd niet op Amerikaans grondgebied gevochten - enorm kunnen verrijken. Daar ligt het begin van de Amerikaanse imperialistische wereldhegemonie. De Oktober-Revolutie haalde een deel van het EuroAziatische kontinent uit de kapitalistische greep. Het kapitalisme zal een tegenspeler krijgen: het socialistisch Sovjetimperium. Het tsaristisch despotisme werd ten val gebracht. Het feodaal imperialisme van de tsaar zou overgaan in het socialistisch imperialisme van de communistische partij staat. Het een kon alleen maar voortkomen uit het ander. Stalin zou de communistische tsaar worden. Toen de Eerste Wereldoorlog was uitgewoed, Europa en de wereld deels opnieuw waren verdeeld en ingericht, kon het kapitalisme zich in zijn volgende fase storten. De wederopbouw verkeerde in de kortste keren in een nog erger krisis. De groei groeide zo snel, dat de stagnatie des te spoediger en heviger intrad. Het werd de Grote Depressie. De chronische 103
werkloosheid deed het industriële reserveleger massaal groeien. Dat leed honger. De vicieuze cirkel van stagnatie naar meer stagnatie werd een draaikolk naar beneden. Nauwkeurig moeten die historische processen in kaart gebracht worden. Dit essay is daar niet voor, het is hier slechts bezig met repetitie-werk. Dat de Depressie zo snel kwam, betekent een essentiële verandering in de kapitalistische cyclus. De Tweede Wereldoorlog was niet identiek aan de Eerste. Niet alleen wat wapenen, verloop, afloop betreft, maar ook wat de oorzaken aangaat. De krisis van de 20-er en 30-jaren was heviger en erger van diepte en omvang. In de cyclische krisis van 1929-1933 wreekte zich veel intenser de algemene krisis die het kapitalisme geworden was. De krisis was inderdaad algemeen, betrof praktisch alle ekonomische sektoren en alle kapitalistische landen. Daarom was er geen uitweg. Dat maakte de Depressie een van een geheel andere orde. Er was geen sprong naar nieuwe opleving mogelijk. Kapitalisme als fascisme Japan verklaarde de oorlog aan China. Duitsland en Italië zetten hun industrie om in oorlogsindustrie. De landen die dat op dat moment niet deden of niet konden doen, liepenfatale achterstand op. Het imperialisme bevond zich in een dodelijke spiraal. Het was een systeem geworden zonder gezicht. Maar nog altijd zijn het mensen, kapitalisten, die ook toen aan de touwtjes trokken. Het systeem werd onbeheersbaar, teugelloos. Ook de kapitalisten zijn, met hun besluiten en stappen, in dat stadium uitgeleverd aan het monster dat zij in de wereld hebben gebracht en waarop zij moeten blijven rijden. Het imperialisme raakte op hol. Het raakte in totale razernij. Het verviel tot het stadium van fascisme. 104
Italië, Duitsland en Japan gingen voorop. Zij vormden een blok. De Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk vormden het andere blok. Toen het Duitse Hitler-fascisme het Sovjetcommunisme niet op de knieën kon krijgen - de Verenigde Staten hoopten deels dat die elkaar zouden afslachten en hadden deels ook imperialistische behoeften waar de Duitse agressie en de Sovjet-aspiraties een mooi alibi voor vormden - namen zij Stalin met de Westerse geallieerden tot bondgenoot. Van de kant van Duitsland was het een veroveringsoorlog. Van de kant van de Westerse geallieerden en van de Sovjet Unie was het een verdedigings- en bevrijdingsoorlog. Maar dan wel vermengd met de eigen imperialistische aspiraties van zowel de Westerse geallieerden, het meest de VS, als van de SU. De twee imperialistische blokken moesten voortaan ook op elkaar territorium zien te veroveren. Waarom verloor het fascisme? Omdat het het zelfmoord-stadium van het kapitalisme belichaamt? Heeft het fascisme meer verloren van zichzelf dan dat het door de geallieerden overwonnen is? Heeft het, omdat het van zichzelf verloor, van de geallieerden verloren? En hebben de Sovjet Unie en de Westerse geallieerden dus gewonnen, omdat het fascisme van zichzelf verloor? Is het kapitalisme een organisch lichaam dat kwaadaardige gezwellen in zichzelf regenereert, die het moet afstoten? Is het lichaam dan weer "gezond"? Kan het weer groeien? Kunnen ook de uitgesneden gezwellen, organen, de geamputeerde ledematen weer groeien? Dat is een van de centrale vragen van dit essay, de vraag naar de continuïteit, van de regenereerbaarheid binnen het kapitalisme. Is het kapitalisme in een continu fascistisch stadium gekomen? Is het in 1945 helemaal niet definitief bezworen?
105
De Tweede Wereldoorlog eindigde. Maar er kwam geen Vredesverdrag. Eindigde de Tweede Wereldoorlog wel? Het Duits, het Europees, het Japans fascisme was ten einde. Het Japanse capituleerde vier maanden na het Duitse. De Japanse keizer had al gekapituleerd, toen de Verenigde Staten de atoombommen wierp op Hiroshima en Nagasaki. Was de bom de onmiddellijke volgende fase van het fascistisch geworden kapitalisme? Nucleair fascisme? De bommen hoefden niet om Japan zelf te worden geworpen. Maar om de Sovjet Unie. Daar dreigde het Stalin-fascisme. Het had de interne zuiveringen van de jaren-30 al achter zich. Wie dit essay leest, is wellicht na afloop van de Tweede Wereldoorlog geboren. Of in de oorlog. Of kort ervoor. Of heeft de Depressie meegemaakt. Of de Eerste Wereldoorlog nog. Is het allemaal achter ons? Of is wat achter ons ligt, nog om ons heen en hebben wij het vóór ons? Met een ander gezicht, maar met dezelfde geschiedenis? Geleidelijk komt dit essay bij zijn eigenlijke vragen. Dekolonisatie De Tweede Wereldoorlog liep af met de wereldverdeling in tweeën. Het Westers imperialisme hield verreweg het grootste gebied in handen. De Sovjet Unie kreeg er een reeks satellieten door toegespeeld in Centraal-Europa. Het kapitalisme stond dat gebied, voorlopig, af. Europa werd gedeeld. De Sovjet Unie probeerde zijn invloedssfeer naar andere kontinenten uit te breiden. De Tweede Wereldoorlog ging naadloos over in de Koude Oorlog. De Westerse geallieerden waren in werkelijkheid nog altijd elkaars concurrenten op de wereldmarkten en het wereldtoneel. De Koude Oorlog leverde een gemeenschappelijke vijand. En dus de schijn van een eigen
106
bondgenootschap. Waarom is de periode vanaf 1945 Koude Oorlog genoemd? Niet voor niets. Ook Koude Oorlog is oorlog. De Koude Oorlog institutionaliseerde zich politiekmilitair in NAVO en Warschau Pakt. Beide bedoelden beperkte gebieden veilig te stellen tegen elkaar. Het Atlantische gebied van het kapitalistische blok. Het Euro-Aziatische gebied en het Centraal-Europees gebied van het communistische blok. Beide blokken en bondgenootschappen werden en worden gedomineerd door de twee wereldmachten, Ver . Staten en Sovjet Unie. Politiek-ekonomisch werd de Koude Oorlog geïnstitutionaliseerd. Communistisch in de Comecon, die werd beheerst door de ekonomische grootmacht van de Sovjet Unie, met de beschikking vooral over de grondstoffen- en energievoorraden. Het Westers kapitalisme werd ook opnieuw geïnstitutionaliseerd. Maar naar zijn inwendige tegenstrijdigheid, zijn kapitalistische imperialistische konkurrentie-dynamiek, veel gekompliceerder. Er ontstonden IMF en Wereldbank, onder dollar-hegemonie. EG, van 6 tot 12 Westeuropese lidstaten. OESO, van 24 Westerse industrielanden. Japan werd er als Westers kapitalistisch land bij gezien en aanvaard. De G-7 en G-5, de selektie van de sterkste en machtigste Westerse industriestaten, met de VS, Japan en steeds meer, Duitsland aan het hoofd. Er is één wereldmarkt, maar het West-blok wil er tegen het Oostblok de grootste greep op houden. En van het Westblok wil elk lid en elk subblok het grootste deel in handen hebben. Men infiltreert elkaars markten en schermt de eigen markten tegen de anderen af. Men beloert elkaars Derde Wereld-delen, voor grondstoffen en afzet. 107
De Verenigde Staten hadden na 1945 het "Say". Dat bepaalde in sterke mate het proces van dekolonisatie. De oude koloniale schema's vielen uiteen. Het Britse Gemenebest als het grootste het eerst. India en Pakistan werden onafhankelijk en van elkaar gescheiden. Nederland moest Ned. Indië afstaan. Niet dan na laatste koloniale oorlogs-stuiptrekkingen. "Politionele akties" werden ze verhullend genoemd. De VS breidde zijn monopolie-krachten en daarmee zijn politiek-militaire invloedssferen uit. In Latijns-Amerika, als vanouds. In de Stille Oceaan. Afrikaanse naties, willekeurig door de Westeuropese kolonisten-staten ingedeeld, dwars door stamgebieden en geografische afgrenzingen heen, wilden hun onafhankelijkheid. Nationale elites kwamen aan de macht met Westerse goedkeuring en in het Westen gevormd en voorbereid. Het ergst waren de dekolonisatie-oorlogen in Noord-Afrika en in Indochina, waar vooral Frankrijk en de VS gebieden wilden behouden en veroveren, resp. als oud-koloniaal marktgebied en als deel van de containment-strategie tegen de Sovjet Unie. Tunesië, Marokko, Algerije, werden tenslotte onafhankelijk. Korea werd met de communisten gedeeld. Vietnam moest worden afgestaan, de grootste en smadelijkste nederlaag in de geschiedenis van de VS. Het dekolonisatie-proces was een half, een schijnproces. Politieke onafhankelijkheid werd praktisch onvoorbereid "opgelegd". Er werd tweezijdige ekonomisch-politieke afhankelijkheid mee in stand gehouden en vernieuwd. De "onafhankelijke" landen moesten goedkope grondstoffen blijven leveren aan de Westerse markten en waren voor onontbeerlijke eindprodukten afhankelijk van invoer tegen dure deviezen uit het kapitalistisch gebied. Wapens inbegrepen. De banden met de oude koloniale "moederlanden" bleven. De banden met de wereldmarkt
108
kwamen erbij. De kapitalistische wereldtafel werkt met ekonomische middelen. De tafel wordt schever en schever getrokken. 45 jaar vrede Het monopolie-kapitalisme werd imperialisme" Het imperialisme ontaardde in Wereldoorlog I en II. In 1945 was het vrede. Sinds 1945 geniet Europa vrede. Wat er direkt na 1945 gewoon verder ging, wat Stalin deed, Franco, wat er gebeurde in Hongarije, in Tsjechoslowakije, in Spanje, het valt binnen de leus: sinds 1945 heeft Europa vrede. Het is in zoverre waar dat in de periode 1945-1990 geen oorlog en geen wereldoorlog in Europa werd ontketend. Burgeroorlogen, bezettingen, Stalin-fascisme en Francofascisme worden weggepoetst als schoonheidsvlekJes. Een wereldoorlog zou ook niet mogelijk zijn. Zeker niet met Europa als inzet. De beide grootmachten VS en SU hebben beide de voeten diep in Europese bodem geplant. De SU met "vriendschapslegers" in de meeste landen van het Warschau Pakt, tot en met Oost-Berlijn. De VS vriendschappelijke legers en bases van Turkije tot Engeland, van Spanje tot Nederland, van Griekenland tot de Bondsrepubliek en West-Berlijn. In Europa werden vanaf 1945 de grootste wapenarsenalen, troepenconcentraties, militaire bases aller tijden, waar ook ter wereld, opgebouwd. Nergens liggen meer chemische,nucleaire, conventionele wapens op zo'n klein territorium. Maar een wereldoorlog is er sinds 1945 niet mogelijk. Dat zou een nucleaire Holocaust worden. Dat wisten en weten de supermachten en hun wederzijdse bondgenoten. Ook na het inzakken en afzeggen van de Koude Oorlog in 1990 blijven de twee supermachten elkaars supergelijken. Europa ligt tussen beide in. 109
De Westelijke geallieerden wisten dat HiroshimaNagasaki het einde was van de militaire wereldoorlog die in 1939 in Duitsland was ontketend. En dat het het einde moet blijven. De imperialistische drang moet zich dus anders ontladen en andere mogelijkheden zoeken. Ekonomische. Omdat de Eerste Wereld ekonomisch opnieuw moest groeien, maar nergens heen kon, moesten de groei-bergen allereerst ter plaatse hoger en hoger worden. De Marshall-hulp als startmotor was voor de VS om twee redenen van groot (eigen-)belang. Afzet voor de Amerikaanse overproduktie, van een gemilitariseerde oorlogs-industrie die moest worden geconverseerd naar civiele. En middels de hulp een door de publieke opinie geaksepteerde aanwezigheid met troepen op Europees grondgebied. Onze bevrijders bleven onze helpers. En invloed heette preventieve aanwezigheid. West-Europa werd opgenomen in het cordon sanitair tegen het commumsme. In de jaren '50 was de wederopbouw van WestEuropa in no-time gerealiseerd. De groei stagneerde al weer. Welvaartsgroei was de ontsnapping uit de recessie. De verspillings- en de wegwerpmaatschappij brak uit. Dat vroeg ongekende hoeveelheden grondstoffen en energie. De Derde Wereld was er goed voor. De welvaartsstaten reserveerden zich elk hun achtertuin. De VS, Latijns-Amerika en delen van het Pacific-bekken. Japan, delen van de Pacific en Azië. West-Europa, Afrika en delen van Azië en Latijns-Amerika. Verspillingsstaat Toen de "Club van Rome" in 1972 waarschuwde dat er grenzen waren aan de groei en dat die grenzen angstig dichtbij kwamen, werden alom luide bezwe-
110
rende verzekeringen gegeven dat de reserves aan steenkool, gas, olie, uranium, metalen, nog voor eeuwen voorradig waren. En dat snel nieuwe vervangende grondstoffen, vooral gemaakt uit olie, beschikbaar zouden zijn. In de jaren-70 woonde 20% van de wereldbevolking in de Eerste Wereld en die claimde toen al85 % van alle energie- en grondstofbehoeften. Het eerste percentage neemt steeds verder af, het tweede toe, het meest in de VS, het ergst verspillende werelddeel. Een voorbeeld van dicht bij huis geeft een idee van de enorme toename van energie-verbruik. Een gemiddelde boerderij in Nederland stak vóór de oorlog 1 Watt energie in het bedrijf en haalde er daarmee 10 Watt uit. Nu steekt een gemiddeld agrarisch bedrijf in ons land er 15 Watt in om er 1 Watt uit te krijgen. Zo is de energie-balans omgeslagen van positief naar negatief. Onze ekonomie kost meer dan ze oplevert. In de landbouw, de primaire ekonomische sektor, wordt veel meer energie, aan menskracht, veevoer, mest, bestrijdingsmiddelen, machines, elektriciteit, traktoren, olie, benzine, ingebracht dan er uitkomt aan voedselprodukten, mest en non-food grondstoffen (hout, wol, katoen enz.). De verspillings- en wegwerpekonomie draait op de onderbetaalde grondstoffen uit de Derde Wereld, roofbouw op het wereldmilieu en interen op de reserves voor de toekomst. Als de Derde Wereld eenzelfde levenspeil zou moeten hebben, zouden daar opnieuw meerdere Derde Werelden voor nodig zijn. Als het Oostblok, dat nu bij de marktekonomie van het "'X!esten wordt ingelijfd, ook naar het consumptie-nivo daarvan zal groeien, zal dat een nieuwe gigantische druk temeer op de Derde Wereld gaan leggen. De aarde kan dat niet dragen.
111
Verzorgingsstaat De kapitalistische ekonomieën moeten, naar de inwendige drang van het concurreren, tegen elkaar op blijven groeien. De mondiale concurrentie kreeg drie hoofdcentra, de "Triad" Ver. Staten, Japan en WestEuropa. Wetenschap en technologie voedden de groei. De groei voedde de consument, tot die oververzadigd raakte. Oververzadiging geeft minstens zoveel schaarste en problemen die door de overconsumptie worden gewekt en geschapen. De monopolies van de drie centrum-regio's infiltreren in elkaars gebieden en op elkaars markten. Handelsoorlogen zijn aan de orde van de dag. De financiële en industriële transnationals dwingen tot internationale politieke spanningen. Maar van een wereldoorlog in de klassieke, militaire zin kan het niet komen. De bewapeningsspiraal, nodig om het militair-industrieel kompleks te bevredigen, kreeg zijn legitimatie van de Koude Oorlog. Het Communistisch Gevaar moest groeien met het groeien van de militariserings-behoeften. Omdat het Sovjet-imperialisme intussen hetzelfde stadium had bereikt, waren beide supermachten jegens hun bevolking gelegitimeerd tegen elkaar op te bewapenen. Het Westen stond een aantal landen toe kapitalistisch van de grond te komen, ook al zou dat de koek op de markt kleiner maken voor elk. De "New Industrialised Countries" (NIC's) in het gebied van de Pacific-gordel, hielpen de containment-ring rond het communisme te sluiten. De noodzaak van een steeds verder opgeschroefd consumentisme in de kapitalistische landen voerde naar de verzorgingsstaat. Een concessie van de kapitalistische uitbuiting? Of noodzaak? Het laatste het
112
meest. Zeker heeft de sociale strijd van de arbeidersbeweging tot verworvenheden geleid, tot rechten die gerealiseerd zijn. Het groeiend demokratisch bewustzijn in de jaren '60, vooral van de jonge middenklassen, studenten het eerst, versterkte dat proces opnieuw. Maar het is niet de enige verklaring voor het ontstaan van de verzorgingsstaat. Betere kondities, lonen, arbeidsomstandigheden, woningen, vervoersmogelijkheden, gezondheidszorg, onderwijs, bejaardenzorg, vrijetijdsbesteding, toerisme, cultuur, vermaak enz., het kon ook allemaal omdat het moest. Het kapitalisme had al die sektoren nodig voor de afzet. Aan alles kon worden verdiend. Zo kon de ekonomie blijven groeien. De sociaal-demokratie heeft zo het liberale groeiproces van de markt geholpen. De thuismarkten konden steeds verder worden uitgebreid en geïntensiveerd. Het systeem moest in konditie gehouden worden. De konditie daarvoor was de verzorgingsstaat. De staat als grootste consument en als herverde" Ier en verspreider van koopkracht. De verzorgingsstaat is de uitlaapklep voor de surplus-produktie van het kapitalisme in zijn heersende vorm. Het systeem dwingt zijn onderdanen gebrek te lijden aan arbeid en te lijden aan overvloed van consumptie. Tot ook daarvan de grens is bereikt. Dan stagneert de groei opnieuw. De verzorgingsstaat moet dan als eerste boeten. De jaren '80 hebben dat laten zien. De thuismarkten van de verzorgingsstaat zijn intussen voor het kapitalisme niet voldoende. Het monopolie-kapitaal is internationaal en heeft dus een internationaal operatiegebied nodig. Zowel wat aanvoer van grondstoffen als wat investeren van kapitaal en afzet van produkten betreft. De strukturele overproduktie maakt de wereldmarkten kleiner en kleiner. Met alle spanningen van dien.
113
Oorlogen-epidemie Sinds 1945 is het vrede. Maar de oorlogen zijn epidemisch. Er zijn er sinds 1945 zo'n 150 geteld. Van allerlei aard, omvang, duur en in allerlei gebieden. De imperialistische mogendheden zijn er zo goed als altijd bij betrokken. Omdat geen vierkante meter aarde en wereldzee niet is verdeeld. Het overgrote deel ligt binnen de Westerse invloedssfeer. Het Westen, met aan het hoofd de VS, is dan ook verreweg 'tmeest bij die oorlogen betrokken. Omdat beide supermachten naar hun aard imperialistisch zijn, zijn ze ook beide steeds vaker direkt of indirekt bij lokale en regionale konfrontaties betrokken. De Koude Oorlog is een oorlog, het is een permanent wereldoorlogsproces. Vietnam is daar het ergste voorbeeld van. Er is een grote categorie lokale oorlogen buiten het eigen territorium van de grootmachten waarheen die grootmachten hun behoefte aan, hun noodzaak tot oorlog exporteren. Naar Derde Wereld-landen waar ze elkaar de invloed en hegemonie bevechten. En waar ze hun militaire overpotentie kunnen laten afvloeien. En er zijn de oorlogen in de eigen achtertuin. In die van de VS o.a. in Chili, Nicaragua, El Salvador, Columbia, Panama. Tot in verder gelegen strategische belangengebieden toe, Israël, de Golf. Achtertuinoorlogen van de SU: Hongarije, Tsjechoslowakije, Afghanistan. De noodzakelijke krises, de groeistuipen van het eeuwige puberale kapitalistische wereldlijf, werden dus afgereageerd in de welvaarts- en verzorgingsstaat en in het proces van permanente militaire interventies wereldwijd. Het SU-imperium, dat een veel trager
114
interne welvaartsgroei doormaakte, werd noodzakelijk in de bewapeningsspiraal en in de confrontaties meegesleept. Naar binnen was het reëel bestaande socialisme nog geen welvaartsstaat, met grote verschillen in de onderscheiden landen, naar buiten was het noodzakelijk wel een imperialistische mogendheid. Oliekrisis De ekonomische stagnaties werden talrijker, volgden elkaar sneller op en werden heviger. Recessies kregen in de jaren '70 depressie-karakter. De verklaring die men ervoor gaf heette: oliekrisis. Voor een deel is dat juist. De zet van de oliestaten in het OPEC-kartel in 1973 en in 1979, om de produktie te beperken, te quoteren en zo de marktprijzen op te jagen, verhoogde ingrijpend de energiekosten en daarmee de produktielasten van het industrie-kapitaal. Nog veel erger uiteraard die van de olie importerende landen in de Derde Wereld en in Oost-Europa. Hoewel die laatste in dat stadium nog op goedkopere leveranties van de SU konden rekenen. De strategie van de monopolistische olieproducenten, het meest de Arabische Golfstaten, lag vanuit kapitalistisch zicht voor de hand. Er waren er ook die profiteerden van de stijgende olieprijzen. De staat der Nederlanden bij voorbeeld en de gaswinners. Omdat de prijzen van de andere energieleveraars mee omhoog gingen . De NAM, consortium van staat, Shell en Esso, met hun "Herenakkoord", kon met grote winsten de gasproduktie en -export vergroten. Maar de hoge olieprijzen en de vloed van oliedollars van de sheiks, die daarmee de Westerse geldmarkten overvielen, vormden niet de enige recessiereden. Er werd een mooi alibi, een afleidingsmanoeuvre in gevonden om de eigen problemen van de groei-ekono-
115
mie te verdoezelen. Overal op. de Westerse markten stagneerde de vraag. Alles was er, alles had men. De consumenten konden eenvoudig niet meer verteren. Zo kwam bij voorbeeld de EG voor het eerst met immense voedseloverschotten te zitten, van zo goed als alle basisprodukten, granen, suiker, zuivel, rundvlees, olijfolie, wijn, citrusvruchten. De EG begon tegen de VS voedselprodukten op de wereldmarkt te dumpen. Dus voor uitverkoop-, voor opruimingsprijzen, ver onder de kostprijs, met miljarden subsidies van Brussel, inclusief de fraudes. Dat de EGlandbouwbegroting uit de hand liep, kwam niet van het feit dat de boeren teveel subsidie zouden krijgen. Die kregen te lijden van de steeds lagere prijzen voor de overproduktie die zij nog steeds verder moesten opjagen om hun investeringen er enigszins uit te krijgen en nog aan enig inkomen te komen. De EGsubsidies gingen naar de agro-business, naar de verwerkende, bewarende, vervoerende, verhandelende, exporterende concerns. De handelsoorlog in voedsel tussen EG en VS werd struktureel. Die zou in 1986 leiden tot de landbouwonderhandelingen in de "Uruguay-ronde" van de GATT. De consument kon letterlijk niet meer verstouwen. Ook niet aan koelkasten, wasautomaten, kleurent.v.'s, video's, auto's. Het Oostblok had geen geld om onze welvaartsprodukten, als het dat al zou willen, af te nemen. De Derde Wereld al helemaal niet. De kapitalistische produktie moest dus vastlopen en worden teruggeschroefd. De veel te ver opgevoerde produktie-kapaciteit bleef onbenut. In de moordende konkurrentie moest de noodzakelijke werkloosheid door massa-ontslagen als onontkoombaar en akseptabel worden verkocht. In de toen nog 10 lidstaten tellende EG alleen al werden begin jaren '80 18 miljoen geregistreerde werklozen geteld. Waar116
schijnlijk gold en geldt het dubbele aantal. In ZuidEuropa met name staan de arbeidszoekenden, het meest vrouwen, minder goed geregistreerd. Werkloosheid leidde niet tot algemene honger . De verzorgingsstaat moest garanderen dat de supermarkt kon blijven verkopen, dat de tv in huis bleef, de auto voor de deur. Daarom kreeg de recessie ook voldoende "draaglijkheid" en kon zij rustig langer duren. Brood en spelen, ook al was het zonder werk, moesten de burgers rustig houden. Het welvaartskapitalisme als verdoving. Zelfs de potentiële maatschappelijke en politieke oppositie kon daarmee rustig en klein gehouden worden. Oppositie was vrijetijdsbesteding geworden. Alleen de onophoudelijke nucleaire wapenmodernisering, van neutronenbom tot kruisraketten, maakte het geïnformeerde deel van de bevolking angstig genoeg om tot massale akties te komen. Die bereikten echter ook slechts de fase van het afreageren van emoties. Niettegenstaande de politisering met name dankzij het Interkerkelijk Vredes beraad (IKV), die ook internationaal werd georganiseerd, bleef het toch bij zachte demonstratieve akties. Politici hadden de petities al in de prullenmand liggen nog vóór de demonstranten 's avonds weer thuis waren. De politiek werd er nauwelijks door beroerd. Machtsverschuivingen via de verkiezingen kwamen er niet van. Supply-economy Het groot-kapitaal en de transnationale concerns konden niet in de beklemming van de strukturele recessie gevangen blijven. De uitbraak en de aanval kwamen in de laatste van de jaren '70. Agressie was noodzakelijk om door de barrières van de recessie heen te breken.
117
Technologische innovaties werden verhaasd, civiele en militaire, in onderlinge kruisbestuiving. De hightech kwam gereed voor massaproduktie. Van generaties mega-computers tot personal computers, van video tot cd-speler, van nieuwe auto-series tot nieuwe series vliegtuigen, van satellieten tot ruimteschepen, van nieuwe chemische stoffen en produkten tot bio-technologische, genen-gemanipuleerde vindingen, van light- en fast-food tot vrijetijdsbesteding en fantasiekleding en -modes. De massalisering en demokratisering van de luxe-consumptie. Er werd de ideologie van het neo-liberalisme bij geleverd. Een frontale aanval op de verzorgingsstaat. Al moest men blijven spreken van "sociale markt-ekonomie" en "gemengde ekonomie", om de koopkracht van de massa's voeding te blijven geven omwille van de afzet. Het credo van de supply-ekonomen, de Friedmans en Hajeks, luidde: laat de markt vrij. Laat de ondernemers hun supply, hun aanbod, vrij kunnen produceren en op de markt brengen. Het marktmechanisme zorgt er dan voor dat de ekonomie weer gezond wordt. We moeten dan wel af van de tirannie van de overheidsreglementering. Iedere burger moet voor zichzelf vechten. En moet dat ongehinderd kunnen. De ondernemer zo goed als de werkzoekende. Beide moeten zij vrijelijk op de markt van vraag en aanbod terecht kunnen. Weg met de verzorging van de wieg tot het graf. Die maakt mensen maar lui en week. We zijn allemaal gelijk geschapen. We kunnen allemaal onze kans grijpen. Van krantenjongen tot miljonair. No nonsense. Geen mededogen maar competitie. Zo moest het particulier kapitaal opnieuw kunnen akkumuleren. Daarvoor moest de akkumulatie van de kollektieve overdracht worden teruggebracht. De ondernemers zullen nieuwe produkten brengen. Zij 118
zullen nieuwe werkgelegenheid scheppen. Er zullen nieuwe markten worden aangeboord. Er zal nieuwe koopkracht ontstaan, nieuwe groei, nieuwe voorspoed, nieuwe winst. De SO-ers dienden zich aan. Een nieuwe generatie frisse, aktieve, ondernemende 40-ers. De "young urban professionals", de yuppies. Goed opgeleid, uit op nieuwe luxe. JooP den Uyl ging dood. En met hem de zorg voor de zwakken; al groeiden ook bij den Uyl de bomen, vanwege de oliekrisis, al niet meer tot de hemel en zou het nooit meer worden als vroeger. Nu werd de sky de limit. Alles werd mogelijk. En alles mocht. Het optimisme kende geen grenzen. De beloften deden feilloos hun kapitalistische werk. De plotselinge ekonomische boom was veel meer dan een puur financieel-industriële markt-strategie. Er brak een nieuwe ekonomische kultuur uit. Een die ook het kapitalisme zo nog niet had gekend en geproduceerd. Informatiemaatschappij, communicatiemaatschappij , mobiliteitsmaatschappij . Totale propaganda en reklame. Heel dat kluwen legde zich over de samehleving en drukte er de ideologische indoktrinatie op. Groei moest. Weelde mocht. De Derde Wereld zag men wel, maar die was ver weg. Van de milieu-verloedering wist men wel, maar die werd met plastic afgedekt. Glitter op de kleren, glitter op de ziel. Wat ekonomisch en ideologisch werd gelanceerd, kreeg zo goed als onmiddellijk zijn politieke vertaling. De parlementair-demokratische drijfriemen brachten de boodschappen feilloos over. Supply-regeringen kwamen in het Westen overal aan de macht. De kiezer geloofde de boodschap, vertrouwde op werk, begeerde de luxe, genoot van de new style. De kiezers brachten in 1979 al Margareth Thatcher aan 119
de macht. In 1980 Ronaid Reagan. In 1982 Helmut Kohl, Ruud Lubbers. In Zuid-West Europa waren het nog sociaal-demokratische regeringen. Mitterand, Gonzales, Soares, Craxi, Papandreou. Maar ook zij werden meegezogen in de nieuwe dominantie van het particulier grootkapitaal. Ook zij zagen zich gedwongen tot re-privatisering en deregulering. Thatcherisme, Reaganomics, Soziale Marktwirtschaft en Zorgvolle Samenleving waren de liberaalconservatieve politieke vertalingen van het supplytijdperk. Terugtredende overheid Financiers en ondernemers hadden de teugels weer vast in handen. Zij leverden hun eigen conservatieve regeringen de liberale diktaten. De overheid moest aantreden en terugtreden. Als in de Echternach-processie. Enerzijds moest de staat als groot-consument de nieuwe waren afnemen. De hard- en software van de informatica bij voorbeeld. Daarmee kon meteen de staat als alomtegenwoordig kontrole-apparaat worden toegerust. Nieuwe generaties wapens. Conventionele, maar wat betekent dat woord vandaag nog, als een van de schouder gelanceerde raket als de Sting al massale verwoestingen kan aanrichten? Nucleaire modernisering, van strategische tot taktische "wapens", van slagveld-granaten tot ruimtewapens. Van wapens moet men niet meer spreken, als het massale vernietigingsmiddelen - en niets anders zijn. Er wordt niet mee gevochten, ook niet mee gewonnen en verloren, alleen vernietigd, inclusief de zelfvernietiging. Als er op aarde geen Lebensraum meer valt te veroveren, dan gaan we de ruimte in. Star War's, SDI. De staat moest, ten tweede, zorgen voor subsidies en investeringspremies aan het bedrijfsleven, voor re120
search en produktie. Ook daar moest de staat aantreden. Ten derde, de ondernemers belastingen moesten omlaag. En er moesten exportgaranties komen. Tenslotte moest de staat aantreden om de infrastrukturen aan te passen, uit te breiden, te vernieuwen. Industrieterreinen, wegen, havens, vliegvelden. Overigens worden zulke infrastrukturen, in het geheim, tegelijk voor militair-strategische doeleinden en funkties ontworpen. Voor als het oorlog wordt. Publieke sektor Wat is de publieke sektor, waar de overheid moest terugtreden? De publieke sektor is de erkenning van het kapitalisme dat het niet kan voldoen aan de meest elementaire behoeften en rechten van de samenleving. De vrije markt is niet in behoeftenvoorziening geïnteresseerd. Alleen in dat deel waaraan valt te verdienen en winst te maken. Daarom moest daarvoor een bijzondere sociaal-ekonomische sektor worden ingericht. Die is vooral na de Tweede Wereldoorlog enorm gegroeid en heeft, althans in de rijkste landen van West-Europa - veel minder in de VS die geen socialistische geschiedenis en daarom minder sociale geschiedenis kent - geleid tot de verzorgingsstaat. In de publieke sektor zijn vitale voorzieningen ondergebracht en veiliggesteld. Voornamelijk onder verantwoordelijkheid van en op kosten van de overheid. Daarbij zijn ook weer de garanties voor het bedrijfsleven prominent aanwezig, van goedkope energievoorziening tot het leveren van koopkracht voor de laagste klassen. Een steeds groter aandeel van de publieke sektor gingen de sociale voorzieningen innemen. Sociale verzekeringen, uitkeringsfondsen, bejaardenvoorzieningen, gehandikaptenzorg, onderwijs, sociale woningbouw, publieke omroepen
121
enz. Ook daar is de markt, is vraag en aanbod. Ook daar zijn ondernemers aktief. Bouwfirma's, uitgevers van schoolboeken, medische industrie enz. Er gelden in de publieke sektor vier centrale regels. 1. Er wordt geproduceerd naar behoefte. Niet meer en niet minder. Er zal eeuwige strijd en diskussie zijn hoe hoog de werkelijke behoeften liggen, maar in principe wordt alleen naar die behoeften geproduceerd. 2. Er wordt betaald naar kostprijs. Geen superwinsten, geen onverantwoorde verliezen. 3. Er worden subsidies verleend waar producenten of consumenten de lasten onmogelijk kunnen dragen, de prijs van de markt niet kunnen opbrengen. 4. Er wordt beslist aan ronde tafels. Werkgevers, werknemers, overheid, elk binnen de eigen verantwoordelijkheid en belangensfeer, komen gezamenlijk tot afspraken en besluiten. In de jaren '80 is de milieusektor daar een belangrijke post bij geworden. Ook daar moet de overheid aantreden. Het beginsel van "de vervuiler betaalt" wordt gretig vertaald in: Het bedrijfsleven kan de vervuiling niet betalen. Of: het bedrijfsleven is de vervuiler helemaal niet, dat is de afnemer, de consument, aan het eind van de wegwerpketen. Het bedrijfsleven in het supply-tijdperk heeft een breed, strategisch offensief ingezet: de bruin kan het niet trekken. Niet alleen op milieu-terrein niet, maar ook de gehele "zachte" sektor is veel te duur geworden. Daar moet de overheid dus ook het eerst en het meest aantreden om de kosten terug te dringen. Dat doet de supply-overheid met graagte. Want die segmenten van de publieke sektor, het sociale deel ervan, kosten de staat ook veel te veel belastinggeld. Het overheidstekort is ermee uit de hand gelopen. Niet met wapenaankopen en belastingverlaging, maar met uitkeringen. De werkloosheid is op de overheid afgewenteld en mag tegelijk niets kosten. 122
bè'zwakkenheten ineens verwend. Zij moeten weer leren vechten voor het bestaan. Net als de ondernemers zelf. Je krijgt niets kado. En zo is het ook gezond. Op de markt moet iedereen zichzelf bewijzen. Alleen de echte zwakken - de arbeider die een arm in de machine gekregen heeft, de moeder die overspannen is geraakt - mag een minimum hoeveelheid hulp krijgen. 't Liefst dan ook nog van particulieren, burenhulp, vrijwilligerswerk, kerken, liefdadigheid. Zo weinig mogelijk overheidshulp. Nieuwe armen In een dorp in het Noorden van het land wilde het CDA een sociaal rechercheur aanstellen. Die moet misbruik van sociale fondsen opsporen. B&W kwamen met het voorstel in de Gemeenteraad. De Groene vertegenwoordiger zei in het Raads-debat: zolang belastingontduiking niet dezelfde behandeling krijgt, zullen wij tegen stemmen. Er is in Nederland 30 miljard gulden zwart geld. Misbruik van uitkeringen staat daartoe in geen verhouding. Het voorstel verdween van de College-tafel. Wie niet verdwenen, dat waren de nieuwe armen. Het waren de kerken die er het eerst aktie voor ondernamen: "De arme kant van Nederland". De Raad van Kerken ging een stap verder dan het traditionele charitatieve roepen om steun. De Raad bracht de systematische kapitalistische uitbuiting van het Westen aan het licht. Zij berekende in 1987 dat er in Nederland op dat moment 700.000 huishoudens waren in langdurige financiële nood. En dat daaronder 150.000 huishoudens waren met vrijwel onoplosbare schuldproblemen. Huishoudens. Ekonomieën. De kleinste vorm van ekonomie. De basis ervan. De christelijk-liberale re-
123
gering bracht de "stelselherziening" tot stand. Daarmee werden de sociale voorzieningen en uitkeringen over de volle breedte verlaagd. De sociale veiligheid werd systematisch verzwakt. Het grote huishouden drukte de kleine huishoudens weer terug in de ethisch alleen voor de armen geldende "soberheid". De regerende politiek-parlementaire meerderheid bracht zijn 80-er jaren rapporten uit. Het CDA "Van verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij". Daarin gaat het om de "verantwoordelijke samenleving". De VVD "Liberaal Bestek", over de "Waarborgstaat" . Ook de PvdA ging mee, tot november 1989 nog in de oppositie: "Schuivende Panelen". Overal moest de overheid terugtreden, de publieke sektor ingekrompen, op de sociale voorzieningen bezuinigd. Rigoureus kwam het CDA in 1990 voor de dag met het beleidsadvies "Armoede en participatie". Je moet mensen niet zo snel als slachtoffer zien en behandelen. Je moet ze motiveren tot zelfhulp. Ze blijken dan veel meer potenties in zich te hebben. De verzorgingsstaat brengt die niet tot ontwikkeling. Integendeel, de eigen krachten van mensen worden passief gemaakt. Het CDA heeft met die aanval vooral ook de Raad van Kerken op het oog gehad. Armoede is relatief. Je moet niet overdrijven. De kerken doen te dramatisch. Niemand lijdt hier honger. De toon van De Graaf, De Koning en Ruding. Opnieuw een taboe op armoede. Het mag er niet zijn, dus is het er niet. Het wordt doodgezwegen. "Sociale vernieuwing" is: niet kinderachtig doen. Het CDA vindt dat de overheid zelfs bij het scheppen van werkgelegenheid nog verder terug kan treden. Het tripartite-overleg moet een bipartite worden, werkgevers en werknemers moeten elkaar maar vinden, bij de loonmatiging voor banen. En dat in een
124
maatschappij met een ekonomie die produktiekosten zo ver mogelijk omlaag moet drukken, 't eerst de loonkosten. Arbeid is op de liberale markt te duur. Dus moet arbeid worden uitgewezen, verwezen naar de samenleving, naar de overheid. Daarop wordt arbeid struktureel afgewenteld. Maar het CDA weet van niets. Niemand hoeft in principe werkloos te zijn. Zo worden de eigenlijke oorzaken gewoon ontkend. De willens en wetens krap gehouden arbeidsmarkt en de bezuinigingen op arbeidskracht. Het CDA heeft het almaar over het "maatschappelijk midden". Daar moet het particulier initiatief solidariteit tonen. Zo worden de problemen opgelost. Terwijl tegelijk het particulier bezit van de produktiemiddelen - de sleutels van de ekonomie en van de maatschappelijke verhoudingen - heilig worden verklaard. Het Koninkrijk der Nederlanden als de BV Nederland plus de rest. Het maatschappelijk afval waar noch de BV noch het Koninkrijk verantwoordelijk voor is. En die zelfde kapitaal-klassen, diezelfde liberalen en christen-demokraten spreken er schande van dat aan de onderkant van de samenleving de kriminaliteit en het geweld zo toenemen. Meer politie, meer cellen. De uitsmijter van het CDA is even brutaal als wereldvreemd. Er moeten weer meer "ruilaktiviteiten" komen tussen mensen. Zo kunnen ze elkaar helpen. Misschien moet vrijwilligerswerk, sociale hulp, wel naar sponsoring op zoek. Bedelen om wat een recht is. De nieuwe charitas. De eeuwige schaamlap van het keiharde kapitalisme. Rechten worden weer afgebroken tot plichten en gunsten. Natuurlijk loopt de verzorgingsstaat het gevaar te bevoogden. Ook de sociaal-demokratie kent hardnekkige restanten van de oude autoritaire, 125
patriarchale zorg voor de zwakken die de hand moeten ophouden en zo blijven gestigmatiseerd. De onderkant van de samenleving kan zich alleen zelf sterken en helpen als daarvoor de financiële en ekonomische middelen en strukturen worden geschapen. Sociale .vernieuwing is een kwestie van keiharde maatschappelijke hervorming, het is een kwestie van ingrijpende nieuwe macht-verdeling. Maar dat is het laatste wat de zo sociaal bewogen kapitalistische machten bedoelen. Het bedrijfsleven heeft wel beloften gedaan. Bij lagere lasten en hogere winsten zullen er vanzelf banen komen. "Winst voor werk". Het heeft niet gewerkt. In Nederland waren in 1988 675.000 langdurig werklozen. In de 24 industriële lidstaten van de OESO 40 miljoen. Dat zijn de officiële cijfers. Maar de statistieken worden met bekwame kunstgrepen bijgesteld, zodat de schijn kan worden gewekt dat de werkloosheid vermindert. Wie niet als zodanig staat geregistreerd, vrouwen bij voorbeeld, is niet werkloos. Zo iemand bestaat dus eenvoudig niet. Gedwongen deeltijdbanen, uitzendkrachten tegen wil en dank, "flexibele" werkgelegenheid, dat zijn banen. Je kunt ze van de werklozenlijst schrappen. Friedman verdedigde zijn liberale krap geld-ideologie, het monetarisme, met de morele opmerking: "Je mag niet goeddoen op andermans kosten". Daarom moet de overheid minder sociaal geld uitgeven. Sociale voorzieningen als diefstal. De werkloze, afhankelijke, arme, wordt als parasiet gebrandmerkt. De kapitalist heeft zijn geld eerlijk zelf verdiend. Friedman verhult dat de rijke zich verrijkt op kosten van de arme. Armoede is produkt van ondernemersrijkdom. Of het nu gaat om de 700.000 gezinnen die de Nederlandse Raad van Kerken telt, in een van de rijkste landen van de wereld. Of dat het gaat om de
126
500 miljoen ondervoeden die de Derde Wereld telt. Kapitalisme, liberalisme, is een geloof, een religie. Als elke religie heeft die zijn theologen. De Amerikaanse katholieke ekonomisch theoloog Novak publiceert werken als "Naar een theologie van de onderneming", "De geest van een demokratisch kapitalisme". De ondernemer is in die moraliserende werken van schuld en boete de veelgeplaagde, de lijdende knecht Gods, de geminachte die de wereld te eten geeft en te werken, de verlosser die welvaart brengt, het messiaanse rijk op aarde. Vele leidende figuren uit bankiers- en ondernemers kringen en uit de daaraan gelieerde politiek achten zich met vanzelfsprekendheid en graagte christen. Het staat serieus en verantwoordelijk. Het geeft metafysieke status. Er zal een tegen-theologie moeten opstaan die zegt: het heersende Westerse christendom is het centrum van de burgerlijke religie. En die is - vroom en weldoor en door atheïstisch, totaal bezeten van afgoden. Het is een lege vroomheid gelegd op een volle portemonnee. De kapitalist heeft zijn eigen god en tempel en tabernakel. Met geld in de villa en in de kluis. En heeft zijn eigen offers, de armen, op veilige afstand, anoniem, met hermetische afgrenzingen van steeds noodzakelijker geachte beveiligingen. Het heersende neo-liberalisme ontdoet zich, ",zuivert" zich van de zwakken. Van de zwakke concurrenten en van de zwakke klassen. Sanering heet dat, het gezond maken van ekonomie en ekonomische politiek. Het is een natuurnoodzakelijk en dus een eerbaar proces. Wat het liberalisme Marx altijd verweten heeft: dat de diktatuur van het proletariaat, de klassenloze maatschappij vanzelf zouden komen, blijkt het zelf steeds weer te huldigen: het natuur-
127
noodzakelijke moeten. Het krijgt zelfs een religieuze, metafysieke geldigheid. Niet kleinzielig zijn. Handen uit de mouwen. Ieder voor zich en God voor ons allen. En de nieuwe weelde staat voor de deur. Proudhon zei: "Eigendom is diefstal". Het kleine, weerloze, afhankelijke wordt als parasiet aan de kaak gesteld. Het grote parasiteren heeft de handen vrij en wast ze in onschuld. Dat heet geen gestolen, maar verdiend eigendom. Het gaat ons er niet om wie er arm zijn en wie rijk. Het gaat ons er om wat rijkdom is en wat armoede. Waar het van komt. Hoe ze tot elkaar in oorzakelijke relatie staan. Het gaat ons om armoede als produkt van rijkdom. Om rijkdom als vorm van geweld. Om bezit als macht. Om bezits-akkumulatie als verovering. Om rijkdom die moordt. Om ekonomie als vorm van oorlog. Nieuwe rijken De obsceniteit van de nieuwe rijkdom wordt niet gezien. Niet omdat er niets te zien is. De rijkdom is inderdaad grotendeels onzichtbaar. De geheime bankrekening. De anonieme aankoop en verkoop van aandelen. Het bezit zonder naam. Het verre geld. Maar rijkdom laat zich ook weer graag zien. Het extravagant exhibitionisme, van villa's en buitens, van sleeën en jachten, het zich luid manifesterende society-leven, het luxe zakendoen, met parties, culturele evenementen voor de happy few, de overdadige sponsoring als reklame, al die noodzakelijke zelf-manifestatie van het extroverte en agressieve geld. Nog altijd 80% van alle vermogen in Nederland is in handen van maar 5 % van de bevolking. Er is het kollektief vermogen van pensioenfondsen enz. Maar de particuliere rijken zijn enorm in aantal toegeno128
men. Er zijn nu 28.000 miljonairs in Nederland. Van de 100 rijkste mensen is een recente lijst samengesteld. Het zullen ruwe schattingen zijn. Maar mevrouw Brenninkmeijer van C&A is goed voor 9 miljard gulden. Katholieke guldens. Mijnheer Philips wordt met Koningin Beatrix geschat op 8 miljard. 1Loudon, van Shell, op 6.5 miljard. 22 Nederlanders zijn miljardair. Op de 100-ste plaats prijkt R.F.M. Lubbers, met 90 miljoen. Het familiebedrijf Hollandia-Kloos wordt geschat op hooguit 30 miljoen. De rest is dus belegd. De "nouveaux riches" van het yuppie-tijdperk zijn omhoog geschoten met de middelen en mogelijkheden van het neo-liberale 80-er jaren tijdperk. Het meeste geld is gemaakt met geld. Met beurs-spekulatie. Met koop en verkoop van vastgoed. De kampioen "junk-bonds" is de Amerikaanse casino-bezitter Donaid Trump. Hij ziet geldmaken zelf ook als een casino-spel. Vergeleken bij de rijkste Nederlanders is hij overigens maar een kleine jongen. Zijn vermogen werd midden '90 geschat op een kleine 4 miljard dollar. Dat was op het moment dat hij in feite failliet ging. Zijn schulden waren opgelopen tot ruim 3 miljard. Zijn banken, Citycorp, Manufacturing Hanover, Chase Manhattan, waren zijn gijzelaars. Zij moesten wel opnieuw lenen om iets terug te zien. In Makkum, Friesland, werd de bouw van zijn jacht "Trump Princess" voor 400 miljoen gulden, afgeblazen. Zo ontstaan de nieuwe "imperia" en gaan zij in de kortste keren weer ten onder. Een spoor van vernielingen achter zich latend. Zij zijn niet een randverschijnsel, een uitzondering in het heersende kapitalisme, ze zijn er het hart van. Natuurlijk geneert zich de elite voor zo'n banaliteit. Tegelijk wordt de extravagante geldmaker heimelijk bewonderd. In feite is iemand als Trump de zichtbaarwording 129
van wat het onverzadigbare kapitaal doet. De akkumulatie van het kapitaal tot in het absurde. Trump is in 111 juridische processen verwikkeld. Omdat er grenzen zijn aan de praktijken van de verrijking? Nee, omdat men elkaar zogenaamd alleen mag bestelen met eerlijke middelen. Kapitalisten zijn elkaars doodsvijanden. Zij zijn altijd in gevecht. Daarom hebben zij ook altijd advokaten en rechters nodig. Mensen die geen geld hebben om te procederen, kunnen ook hun dieven niet aan. Het grote ekonomisch geweld blijft ongestraft. Het is legaal, het is liberaal. Kunst Rijkdom kleedt zich rijk aan. En kunst staat chique. Je doet aan cultuur. Je bent geen patser, je hebt nivo en smaak. Mecenaat is er in het kapitalisme altijd geweest. In al zijn historische stadia. Vorsten en bisschoppen namen kunstenaars in dienst en gaven ze opdrachten. Zo zijn veel Europese klassieke kunstschatten ontstaan. Van Michelangelo en Bach, van Mozart en Rembrandt. Vincent van Gogh verkocht niets. Hij kreeg geld van zijn broer. De "Irissen" werd in 1987 voor 53.9 miljoen dollar gekocht door de Australische biermagnaat Alon Bond. Het schilderij kwam weer op de markt, omdat Bond geld nodig had om schulden te kunnen afbetalen. Kopen zulke mensen omdat zij van kunst houden? Of is het een obsessie? Waarom kopen vooral neo-kapitalisten, in Japan, Hongkong, Zuid-Korea? Om bij de Westerse cultuur te behoren? Is kunst onmisbaar deel van de kapitalistische religie? Elk heiligdom moet vol raken met afbeeldingen. De god geld is onzichtbaar. En moet naar zijn wezen onzichtbaar blijven. Maar hij moet des te meer worden gemanifesteerd, in afbeeldingen, 130
rituelen, liturgieën. Kerkelijke kunst werd kapitalistischekunst. Ook kerkelijke kunst zelf was allang deel van en ten nauwste gelieerd aan rijkdom. Al moesten de armen haar vaak betalen. Van de kathedraal tot de dorpskerk. Vandaag manifesteert de god geld zich in kunst. En daarnaast, als altijd, in oneindig veel kitsch. Voor de massa's. De popsterren, de show-programma's, de tv-quizzen, de sterren-cultus. Rijkdom heeft een inwendige, onzichtbare kant, maar moet zich tegelijk noodzakelijk uiten. Hoe groter innerlijke leegte, hoe wilder uiterlijke manifestatie. Sport Voetbal is oorlog. Rinus Michels zei het als bondscoach spontaan voor de tv-camera. Bezigde hij een metafoor? Trok hij een vergelijking om eigenlijk het omgekeerde te zeggen: voetbal is geen oorlog, behoort het niet te zijn? Als wij het verband onderzoeken tussen ekonomie en oorlog, de mogelijke identiteit tussen vrije markt en oorlog, dan willen we juist niet spreken in metaforen. Metafoor-gebruik verdoezelt meer dan het identificeert en verifieert. Het schept analogie op afstand. In dit essay wordt nagegaan of het tussenvoegsel "als" niet moet worden vervangen door het is-gelijk -teken: ekonomie als oorlog wordt: ekonomie = oorlog. De ontwikkelingen in de sport zijn daarbij meer dan illustratief. Ze zijn deel van het bewijsmateriaal bij de stelling, bij de aanklacht: ekonomie is oorlog. Michels was in zijn uitlating zelf tweeslachtig. Als official van de KNVB moet hij geweld afwijzen. Als bondscoach moet hij het nationaal elftal opwarmen voor de EK. Het is ernst. De tegenstanders zijn sterk. Zij zijn de vijand. Niet alle middelen zijn geoorloofd.
131
Maar het gaat wel om alles of niets. Er moet worden gewonnen. En je moet je je plaats in het elftal veroveren en verdienen. Een stamspeler moet bewijzen dat hij hard is en tegen hardheid kan. Oog om oog. Michels uitspraak is niet zo onschuldig. Hij bedoelde toch meer dan dat hij vergeleek. In het Engelse prof-voetbal valt elke wee,k een invalide. De vakbond voor professionals in Londen deelde dat in het begin van 1989 mee. Per seizoen moeten 30 tot 50 spelers met blijvend letsel hun loopbaan vroegtijdig opgeven. Per jaar neemt het aantal met 3 % toe. Meer verplichte beschermingsmiddelen worden als remedie aanbevolen. Meer tijd voor herstel van blessures. Gevaarlijke en verboden middelen en methoden worden heimelijk en openlijk toegepast. Doping wordt met steeds luider aangekondigde kontroles bezworen. Mensen beslissen zelf wat zij van hun lichaam vergen en aan middelen innemen. Beslissen zij zelf? Of worden zij meegesleept in de dynamiek van de topsport waarvan zij de bezetene en gevangene worden? Ook daar heiligt het doel de middelen. Waar mensen in elk geval zelf verantwoordelijk blijven en het zichzelf aandoen, is d~t met dieren anders. In de hippische sport bij voorbeeld wordt het paard meer en meer geïnstrumentaliseerd. Het paard is als een bal. Raakt de bal lek, raakt het paard kreupel, dan komt er een andere bal, een ander paard. Het dier kan zich niet verweren. Het heeft geen rechten. Het gaat niet meer op de eerste plaats om het samenspel met het paard. Maar om het verdienen van geld en om het te gelde maken van het paard. Professionele topsporters kosten veel geld. En het publiek wil de sterren zien. De sporters moeten aan die dubbele dwang gehoorzamen. PSV - AC Milan, 132
· Bayer Leverkusen - Olympic Marseille, is voetbal nog een spel tussen clubs? Of tussen firma's en firmanten? Tussen elektronica gigant Philips en mediabezitter Berlusconi?Tussen chemie-concern Bayer in de Bondsrepubliek en de Franse zakenman Tapi? Sport is zelf markt geworden. Spelers worden verhandeld. Er worden kapitalen gevraagd en geboden. Sport is een zelfstandige bedrijfstak, een eigen ekonomische sektor, een groot-industrie geworden. In plaats van dat sport een kontrast vormt met de prestatie- en produktiemaatschappij, is het er de ultieme bevestiging van. Het gaat steeds minder om het spel en steeds meer om de knikkers. Spelers zijn bezit van clubs. Clubs zijn bezit van bedrijven, van kapitaalbezitters. Clubs zijn zelf bedrijven, een afdeling van industriële bedrijven, resorterend onder de afdeling public relations. Sporters zijn rennende, fietsende, trappende, rijdende reklamezuilen. Er is een hiërarchie van lukratieve sporten. Boksen staat bovenaan. "Forbes Magazine" publiceert regelmatig de rangorde. Zwaargewicht, oud-wereldkampioen boksen Mike Tyson was in 1990 de best betaalde sportman ter wereld, hij verdiende 51,5 miljoen gulden, 48,5 miljoen aan gages, 3 miljoen aan reklamerechten. Drie boksers stonden bovenaan op de wereldranglijst. Op de vierde plek de Formule-l auto-coureur Senna; vijfde Prost, resp. met 18 en 16 miljoen. Het auto-racen als direkte promotie voor steeds snellere wagens, waarbij ook steeds beter veiligheidsmiddelen moeten worden getest. Het circuit omgeven met reklames van sponsorende olie- en bandenconcerns. Het visitekaartje van de alom tegenwoordige automobielindustrie. Miljoenen potentiële kopers op de tribunes en voor de t.V. De camera's vooral opgesteld op de plekken waar de crashes het meest gebeuren. De deftige sport golf hoort ook tot de top-tien. De duurst betaalde
133
voetballer stond in 1990 pas op de 1ge plaats; Diego Maradonna was goed voor 9 miljoen gulden. Tour de France winnaar Greg Lemond was pas 25e met 7,5 miljoen. Gerekend over hun gehele karrière is de 23-jarige Tyson goed voor 380 miljoen gulden. Tennisser John McEnroe voor 162 miljoen. Martina Navratilova, de eerste vrouw, voor 154 miljoen. Sport wordt steeds meer bepaald door topsport in plaats van omgekeerd. Vrije tijd wordt geïnstrumentaliseerd, geïndustrialiseerd, gekommercialiseerd. Daarmee wordt ook dat segment van het menselijk en maatschappelijk leven tot arbeid en inkomen, tot geld en tot winstmaken gemaakt. Zo wordt het menszijn "bezet" door ekonomische belangen, spelregels, machten. Sport is altijd al politiek geweest. Niet alleen in de moderne tijd. Olympische Spelen zijn meer dan ooit propaganda, allereerst voor het organiserende land. De nazi-spelen van 1936 in Berlijn. In München in 1972 werden de Spelen tot scène van het terrorisme, door de aanslagen op de Israëlische sporters. De Spelen funktioneren ook als politiek pressiemiddel, ten goede en ten kwade. De langdurige boykot van de Zuid-Afrikaanse sporters. De boykot van de Spelen in Moskou, na de inval van de Sovjet Unie in Afghanistan. De Grieken zagen hun Olympische Spelen als oorlogstraining. De natuurlijke agressie en competitiedrift werden getransformeerd voor maatschappelijke en politieke doelen. Griekse atleten sportten naakt. In de Middeleeuwen werden duels uitgevochten in harnas. Daar lag sport dus direkt bij krijg, het was krijg. De moderne sporten zijn niet militair aangekleed, maar ekonomisch, met reklame. Hoewel er takken van sport zijn die nog aan het militair bedrijf
134
herinneren. De driedaagse veldoefening te paard stamt af van de cavallerie-praktijk te velde en heet nog altijd "military". Sport wordt gekleed in nationale kleuren. Dat is geen verleden tijd. Nationalisme in de sport lijkt eerder weer op te leven. Wellicht omdat naties steeds minder rituelen ter beschikking hebben om hun identiteit expressie te geven. Sport als uithangbord voor naties. De EK's en WK's zijn er niet alleen voor individuele sporters en voor teams. Zij dragen de nationale kleuren. Overal zijn de nationale vlaggen en hymnes te zien en te horen. Er is een inflatie aan kampioenschappen. Sport heeft als ekonomische sektor, als markt, een produktie- en een consumptiezijde. Wat het laatste betreft, dient het de maatschappelijke voorziening van "brood en spelen". Hoe minder werkgelegenheid, hoe meer sport. De media transporteren het produkt naar elke kijker. De huiskamer als stadion. Sport is spiegel van de heersende maatschappij en van de maatschappelijke verhoudingen. Toen het Heysel-drama in Brussel zich voltrok, in mei 1985, zag men de perfekte afspiegeling van de tweedeling door de kapitalistische maatschappij. Er vielen vele doden. Het offer voor de finale. Heel Europa keek ernaar. Het doden op de tribunes was deel van het schouwspel. Daarna werd de wedstrijd gewoon gespeeld. Om nieuw geweld te voorkomen. De voetbalwedstrijd in de "ere-divisies" manifesteert de tweedeling van de bestaande maatschappij. Eenkleine elite speelt het spel. Naar de wetten van de kompetitie. En hoogst betaald. Niemand anders heeft toegang tot de heilige grond waar het spel wordt gespeeld. Op de tribunes, achter de hekken, bevinden zich de massa's. Zij moeten werkloos toe135
zien. En zij moeten daar goed voor betalen. Zij mogen bewonderen, aanmoedigen, juichen, uitfluiten, applaudiseren. Het zijn niet meer hun clubs die daar spelen. Als leden hebben zij niets meer in te brengen. De binding wordt verbroken. De club is van de yuppies op de ere-tribune. Het heiligdom is afgezet met reklame. Van de bezitters en de sponsors. Zo realiseert zich de vervreemding. De vervreemding bewijst zich met het geweld om en in de stadions. De club die je lief is, val je niet aan. Je vernielt niet haar bezit. Je maakt het haar niet onmogelijk aan de Europa Cup mee te doen. Wat drijft dan de daders van geweld? Niet alleen de spelers takelen elkaar immers toe. De supporters zoeken een· alternatief voor wat ze ontnomen is. Wie een nobody is, niets mag, niets kan, niets heeft, kan nog iets met geweld. Net als het kapitalisme zelf. Het produceert ook hier wat het is. Voetbal is dus wel degelijk\oorlog. Vernielingen in de trein, in de stad, in het stadion. F-sides opgesloten achter hekken, bewaakt met politiehonden en ME-troepen, die zijn gewapend met schilden, wapenstokken, traangas, waterkanonnen. Doden vallen. De militarisering van de sport. Als deel van de militarisering van de maatschappij. Sport als spiegel. Voor het WK voetbal 1990 in Italië werden speciaal getrainde anti-terreureenheden ingezet, met gasmaskers, gasgranaten, helikopters, de modernste kommunikatie systemen. De maffia had toen al miljarden buitgemaakt met de kosten-explosies voor de bouw van de stadions. De Italiaanse Rekenkamer noemde het de "infiltratie van de georganiseerde ekonomische misdaad." FC Napels, bezit van de camorro. Als deel van het kapitalisme heeft sport tenslotte ook een religieus karakter gekregen. Spelers dragen en slaan kruisjes. Het Ierse voetbalteam ging tijdens de Mondiale in 1990 bij de paus op audiëntie. Bijbeltek-
136
sten staan op spandoeken op de tribunes, Johannes 14,6, Johannes 3,16, Romeinen 4,1-3. Atleten zijn "witnesses for Christ", vooral in de vs. Carl Lewis, maar ook Nelly Cooman. De kampioenen dragen en kussen de zegebokaal, de heilige schrijn. Zij knielen om de grasmat te kussen. Deze plek is heilige grond, ze heeft mij de zege, het doelpunt, het wereldrekord geschonken. De grasmat het groene altaar. De bal de hostie. De spelers de priesters. De god het geld. In de sport tikt de tijdklok. Van een wereld die steeds sneller moet. De Guiness Book of Record's Maatschappij. De leuze van Pierre De Goubertin's moderne Olympische Spelen: "citius, altius, fortius - sneller, hoger, sterker" als identiteit van het kapitalisme: concurrentie als dwangmatige groei. Als de Duitser spreekt van Wetkampf, gebruikt hij hetzelfde woord in de sport en in de Wirtschaft. Rekords moeten worden gebroken. In de sport en in de ekonomie. Want sport is geld. En ekonomie is het spel van winnen en verliezen. Aan de Katholieke Hogeschool in Tilburg kan de student zich inschrijven voor de opleiding "Sportekonomie" . De cultuur van de prestatiemaatschappij werd de cultuur van het moeten "scoren" . EG Terug naar de markt. Het grote projekt "Eén Europese Binnenmarkt" is de Europese transformatie van het supply-tijdperk. Met beide hoofdkenmerken: laat de ondernemers vrij en laat de politiek zich terugtrekken. De EG is direkt voortgekomen uit de afloop van de Tweede Wereldoorlog en uit het onmiddellijke begin daarna van de Koude Oorlog. Zowel om ekonomische als om politieke redenen was een geïntegreerd
137
West-Europa gewenst. De Ver. Staten hadden een sterke buffer nodig tegen de Sovjet Unie. Daarin moest ook West-Duitsland worden opgenomen. Wat de BRD zou gaan heten moest dus snel weer op krachten worden gebracht en tegelijk ingebonden. De Marshall-hulp was het start-kapitaal voor de EG. Het grootkapitaal in Europa kon na 1945 niet terugvallen in nationale versplintering. Het had zich immers al verregaand geïnternationaliseerd. De oude Europese politieke landkaart, de versnippering van de 1ge eeuw, het Europa van de vele nationale staten, was onbruikbaar geworden voor de belangen van het kapitaal. Zo grepen ekonomische en politieke redenen ook nu in elkaar. Frankrijk, West-Duitsland en Italië legden de grondslag voor de EG. De Benelux-landen waren er als de kippen bij, vooral ook de handelsnatie Nederland. Twee karakteristieken vallen direkt op aan de naam "Europese Gemeenschap". Het Westelijk deel van Europa claimt heel Europa te representeren. Het is dus - na de tweedeling - een ideologisch zwaar geladen, bewust geladen, naam. Men besloot van EG te spreken en niet van WEG: Westeuropese Gemeenschap. Ten tweede werd de alleen maar ekonomische integratie als Gemeenschap geïdealiseerd. Het ging om de veiligstelling van de basis-produktiemiddelen voor het monopoliekapitaal. Aan de oorsprong van de EG stond de "Kolen en Staal Gemeenschap". Al zeer snel kwamen er kernenergie, Euratom, en landbouw bij, het Europees Garantie Fonds. Voor die ekonomische uitbreiding was een politiek lichaam nodig. Dat werd de EG. Dit West-Europa kreeg een sterk christelijk stempel. En dat stempel was Rooms. Anno 1990 wordt door het Vatikaan overwogen voor Robert Schumann een proces tot zaligverklaring in te leiden. De christen-
138
demokraat, Europeaan van het eerste uur na de oorlog, confessor-belijder, die het wonder van de Europese markt heeft gewrocht. Niet toevallig werd de Grondwet voor de EG in 1957 in Rome getekend en draagt het sindsdien de naam " Verdrag van Rome". De nieuwe Pax Romana. Het nieuwe Europese imperium. De huidige Poolse paus denkt vanuit een sterke EG heel Europa te her kerstenen en terug te veroveren op het communistisch atheïsme en op het gesekulariseerde westerse atheïsme. Het Vatikaan wordt, behalve door het Amerikaanse katholicisme, voor een aanzienlijk deel gefinancierd door het Westduitse. West-Duitsland is Rooms, Oost-Duitsland is Luthers. EG en NATO zijn de Siamese tweeling, voortgekomen uit WO II en ingezet in de Koude Oorlog voor de ekonomische en militaire heerschappij van het Westen. De EG als ekonomische, de NATO als militaire institutionalisering. Ze dekken elkaar niet totaal. De NATO stond vanaf zijn oprichting in 1949 onder suprematie van de VS. De EG was door het VSkapitaal in het zadel geholpen met de Marshall-hulp voor de wederopbouw. In het Oostblok kregen EG en NATO hun institutionele tegenhangers in Comecon en Warschau Pakt. De EG werd geleidelijk van geholpene en partner van de VS tot concurrent. Dit proces versterkt zich steeds verder. De wet van de remmende voorsprong sloeg, na de oorlogsvernietiging, om in de wet van de aandrijvende achterstand. Het sterkst zou die wet werken in het meest vernietigde land, West-Duitsland. Het concurrentie-kapitaal kreeg op het Westeuropese schiereiland na 1945 grote expansiekansen. Die expansie stagneerde, met de algemene Westerse stagnatie, in de jaren '70. De grenzen aan de groei waren bereikt. Niet omdat de "Club van Rome" het 139
zei, omdat de aardse reserves eindig zijn, maar omdat de kapitalistische groei over zichzelf heen rolde, zoals de branding breekt op het strand. De consumptieve vraag- en afnamemogelijkheden konden het almaar groeiende aanbod niet meer verwerken. De ekonomische stofwisseling, de spijsvertering, raakte verstopt. De EG was in de jaren '70 met zijn strukturele overschotten uiterst agressief de wereldmarkten opgegaan. Wij schetsten dat al wat betreft de voedselbergen. De handelsoorlog EG-VS werd permanent en verhevigde zich vooral in de landbouwprodukten, omdat de VS ook juist daarin het grootste deel van de exportmarkten claimde. Industrieel en financieel verloor de VS immers steeds meer op Japan, dat met zijn high-tech de elektronica- en de automarkten infiltreerde, terwijl het agrarisch potentieel van Japan, met zijn relatief klein oppervlak, weinig voorstelt. De handelsoorlog tussen de drie Westerse ekonomische grootmachten leidde tot steeds meer ekonomische front-versterkingen met subsidies en heffingen, met exportsteun en importbeperking. Het komplekse arsenaal voor de ekonomische oorlogsvoering was permanent in gebruik. Binnenmarkt '92 Toen de VS het supply-program lanceerde, reageerde de EG snel. Ook in West-Europa grepen niet het eerst de politieke elites, maar de ekonomische het initiatief. Het was een club van concern-leiders die begin jaren '80 naar Brussel kwam om daar een paar wensen op tafel te leggen bij de Europese Commissie. De club noemde zich de "Round Tabie" , naar oud Rotary-gebruik wellicht. Voorzitter was Philips-topman Wisse Dekker. De wensen van de transnationals waren heel welkom in Brussel. De EG zat in het slop. Er was geen politie-
140
ke vooruitgang meer. De eerste direkte verkiezingen voor het Europees Parlement in 1979 waren een flop geworden. De opkomst was slecht. De EG leefde niet en leeft nog niet onder de burgers.·· Men voelt zich geen Europeaan. En men komt niet op voor het parlement waar taal noch teken van wordt vernomen. Brussel, Straatsburg, Luxemburg zijn ver weg. Al is de EG in je keuken. De Eurokraten zagen de publieke goodwill voor de EG ernstig teruglopen. Dekker en de zijnen kwamen als een geschenk uit de hemel. De boodschap was kort en helder. Of de EG maar alle binnengrenzen wilde opheffen. Alle fysieke, juridische, ekonomische. en financiële belemmeringen moesten weg. Het bedrijfsleven had als de bliksem nieuwe ruimte nodig voor expansie. Eén grote binnenmarkt van 320 miljoen EG-consumenten, dat zou de afzet lucht geven. "Laissez faire, laissez passer". Vrij verkeer van, zo is feitelijk de volgorde, kapitaal, goederen, diensten en burgers. "Croire la croissance". De Europese Commissie haakte onmiddellijk in op de voorstellen. De groeipercentages die voorspeld werden, verspreidden een eerste golf van euforie. Maar die werd al snel door gemengde gevoelens vertroebeld. Aan het verplichte eur-optimisme werden bange vragen gesteld. Ook uit de financiële wereld en het bedrijfsleven. Men besefte natuurlijk de noodzaak van territoriumvergroting door grensopheffing. De naties waren te klein geworden, er moest één Euro-natie komen. Het was het natuurlijk diktaat van de groei door de concurrentiedwang. Maar wie zou die race gaan winnen? Wie zou het overleven? Welke bedrijven, welke bedrijfstakken, welke staten, welke regio's? Dat het een veldslag werd, wist men dus heel goed. Er 141
brak een hyper-concurrentie uit met een ongekende darwinistische violentie. Vooral het tempo was welhaast panisch te noemen. In de ekonomische veldslag werd dagelijks de ene fusie op de andere gemeld. En het proces gaat verder. Bedrijven smelten samen, de een neemt de ander over, overvalt de ander. Het boek van James, waarmee dit essay begon, bewijst zijn gelijk in het supply-tijdperk ook op de Europese grootmarkt ondubbelzinnig. De aanvallen en veroveringen zijn zo uit de militaire handboeken weggelopen. Het saneringsproces, zoals de survival of the fittist als altijd zo optimistisch wordt genoemd, kreeg zijn beslag in een nieuwe golf van concentraties, de vorming van nog grotere oligopolen, het meest in de centrale ekonomische markt-sektoren: bankwezen, auto-industrie, elektronika, chemie, agro-industrie, bio-technologie, enz. EG-oligarchie Het supply-diktaat werd ook wat de politieke komponent betreft perfekt gehonoreerd. De EG-lidstaten lieten de Commissie een bijlage ontwerpen bij het Verdrag van Rome. Waar decennia lang geen schot in had gezeten - nationale staten zijn taaier dan nationale bedrijven die omwille van de concurrentie wel moeten internationaliseren -lag nu in de kortste keren op tafel. Het kreeg de hoogdravende naam van "Plechtige Europese Akte". De EG doelstellingen werden erin bevestigd en geaktualiseerd. Ze zijn geheel van ekonomische aard. Primair staat opnieuw de groei, de concurrentiekracht op de wereldmarkt. Die moet worden bereikt door technologische innovatie. De EG moet die met programma's ondersteunen en helpen koördineren. Het bedrijfsleven moet in één Europese ruimte kunnen opereren en van daaruit op de wereldmarkten.
142
Dan komt er in de verdragstekst een hele tijd niets. En eerst daarna volgen wat mooie woorden over het sociale gezicht van Europa, over het Europa dat zorg draagt voor het milieu, over de nijpende problemen in de Derde Wereld. En het Europees Parlement moet wat meer worden opgekalefaterd. Het sociale Europa, het ekologische Europa, het solidaire Europa, het demokratische Europa, dat zijn in feite franjes aan het Europa van de markt. Het Europees Parlement kreeg een "samenwerkende bevoegdheid", Er moeten vóór 1992 zo'n 300 richtlijnen de deur uit. Niet om het bedrijfsleven te beteugelen, maar juist om de liberalisering te harmoniëren en van valse concurrentie enz. te ontdoen. Het Witboek van de Commissie is één groot liberaliseringsprogram. Het parlement mag tot in tweede lezing bij de wetsontwerpen voor de binnenmarkt adviezen geven en amendementen maken. Maar waar het de grote besluiten betreft, staat het parlement ook nu nog altijd zo goed als buiten spel. Als het er op aan komt, neemt de Europese Raad de besluiten alleen, op voorstellen voorbereid door de Commissie. Als men het tenminste in de Raad eens wordt. De sleutelbesluiten voor de liberalisering moeten unaniem worden genomen. En lidstaten blijven uiteraard voor een deel tegengestelde belangen houden. De EG heeft dus in werkelijkheid geen parlement en geen parlementaire demokratie. Dan moet men het parlement ook niet zo noemen. Het is het café op de hoek van de Grote Markt. Het grote praathuis, met 518 praatjesmakers uit de 12 lidstaten. Zij willen parlement zijn, maar mogen het niet. Ze kunnen het dus alleen maar spelen. Overigens, waar hebben nationale parlementen wel de echte en enige wetgevende bevoegdheid? Waar is die ooit echt bevochten? Hoe is ze steeds meer uitgehold en weggesleten, om-
143
dat heersende parlementaire partijen zaken doen met hun regering, die de belangen van "het bedrijfsleven" voorop stelt, in het supply-tijdperk meer dan ooit. De parlementaire uitholling is niet alleen een EG-fenomeen. Het Europees Parlement bewijst bij voortduring dat het politiek en wetgevend tot zeer hoogwaardig werk in staat is. Op het gebied van milieu, energie, landb('uw, transport, sociale rechten, vrouwenzaken, regionale ekonomie, werkgelegenheid, Derde Wereld, mensenrechten, minderheden enz. En ook tot herziening en aanpassing van het grondwettelijke verdragswerk van de EG. Maar Commissie en Raad kunnen telkens weer aan dat werk voorbijgaan. En zo bereikt het Parlement niet waar het voor bestemd hoort te zijn: het parlementair-demokratisch beslissingsrecht. Het Europees Parlement is in ketenen gevangen. Te vrezen valt dat daarin ook in de Monetaire Unie en in de Politieke Unie geen essentiële verandering zal komen. De EG-Verdragen dreigen fundamenteel ondemokratisch te blijven. Alleen de kiezers kunnen dit veranderen. Te beginnen in 1994 bij de volgende EG-verkiezingen. Een opkomst beneden de 50% zou betekenen dat de EG en het EP hun legitimiteit door de kiezers ontnomen is. Binnenkort lijkt er in Oost-Europa meer demokratie te zullen zijn dan in West! Demokratisch gat Er is dus een levensgroot demokratisch vakuüm in de EG. En dat is willens en wetens gekreëerd en niet gedicht. Men doet steeds of men een parlementaire demokratie in de EG wil. Maar eerst moeten alle grote beslissingen zijn genomen. Eerst moeten de voldongen, liberale, feiten zijn binnengehaald. Dat is precies wat het supply-diktaat eist. Politieke pottekijkerij is maar lastig. Het is een blok aan het been, 144
terwijl je razendsnel op de markt vooruit moet. Zo weinig mogelijk demokratische inmenging en komplikaties. Dat hoort allemaal bij een "terugtredende overheid". Zo blijft de politiek een opstelsom van nationale dwergen die de greep op het geïnternationaliseerde bedrijfs- en bankwezen kwijt is. De demokratie komt later. Men voelt wel dat daar iets schort. Met name de heersende grote politieke partijen - die nog nationaal zijn georganiseerd, maar wel vrij losse internationales vormen - voelen dat zij hun geloofwaardigheid jegens hun kiezers aan het verspelen zijn. Dat is een lastig dilemma. De opkomst voor de verkiezingen van het EG-parlement in 1984 en 1989 daalde verder, tot rond de 50%. Dat gaat lijken op Amerikaanse toestanden, waar de president door een minderheid wordt gekozen, omdat veel Amerikanen niets van Washington te verwachten hebben en dus geen biljet gaan afhalen om te kunnen stemmen. Hoe groter en hoe verder af dat wat men kiest, hoe minder de binding en de interesse van de kiezers. En dan heeft een president nog een gezicht. Hij voert als kandidaat een miljoenen kostende persoonlijke kampagne. De EG is een burokratie, een apparaat, zonder gezicht. Wie kent Commissie-voorzitter Jacques Delors? Wie weet in Griekenland van de vice-voorzitter Frans Andriessen die een Nederlander is? Wïe heeft gehoord van Carlo Ripa di Meana, die commissaris is voor milieu ?Wie van Christiane Scrivener en zij gaat toch over Europese belastingen en de douane-unie? Wie van Abel Matutes, commissaris voor ontwikkelingssamenwerking? De EG leeft niet bij zijn burgers. Men is Nederlander, Fransman, Duitser, Italiaan, Ier, Portugees. Maar geen Europeaan. Zo wordt zichtbaar wat ekonomische macht doet. De samenleving wordt gereduceerd
145
tot markt en de burger tot consument, tot objekt, tot eenheid waaraan zo en zoveel kan worden afgezet en verdiend. De EG is van Philips, Volvo, Daimier Benz, Hoechst, Unilever, Renault, Ferruzi, de Generale, ABN-Amro. Dat is het concept van de Binnenmarkt. De supra-nationale markt negeert mensen, culturen, talen, tradities. Negeert de menselijke maat en kondities. Negeert het sociale en ekologische, de fijnmazige en kwetsbare netwerken en strukturen van samenleven. Hoe meer de EG één grote stad wordt, hoe meer vernietigt het de steden. Hoe meer het één groot dorp wordt, hoe meer verdwijnen de dorpen. De schrijver Hans Magnus Enzenberger pleit, in "Ach Europa", voor een onverenigd Europa. Voor een subcontinent van verscheidenheid, een rijkdom van verschillen. In plaats van de Amerikanisering, de kapitalistische uniformering, de McDonalds nivellering en gelijkschakeling op zijn Europees. Enzenberger voorspelt vijf kris es in het dwingende eenwordingsproces. Het verval van nationale soevereiniteit. Het vastlopen van de planning. De onbestuurbaarheid van de steeds complexere werkelijkheid. De werkloosheid. Het verval van de rechtsstaat en van gerechtigheid. De open markt maakt het kapitaal ongrijpbaar. Maakt de vrije marktprocessen onbeheersbaar. Maakt krises onbeteugelbaar. De politieke komponent blijft evenzeer achter als aan het begin van de parlementaire demokratie. De Europeaan Montesquieu draait zich om in zijn graf. Van de "Trias Politica" komt niets terecht. Het noodzakelijke evenwicht - cheques and balances - van de drie gescheiden politieke krachten wordt genegeerd. Er is geen Europees Parlement met daadwerkelijke volledige wetgevende bevoegdheid. Er is geen Europese regering die wordt gekozen door de burgers, of door
146
partijen op basis van verkiezingsuitslagen wordt geformeerd en bij interne tegenstellingen kan vallen of door het parlement naar huis kan worden gezonden. Wat er wel is, is een gekozen parlement dat vervolgens zo goed als niets voor de kiezers kan doen. Een Europese Commissie die langs diplomatieke weg om de 4 jaar wordt samengesteld, wordt bezet met dikwijls uitgediende politici die men uit de lidstaten wil lozen. En een Europese Raad. Een conglomeraat van Minister-Raden, steeds samengesteld uit 12 portefeuille-ministers uit de 12 lidstaten. Daarboven de Europese Top-Raad van staatshoofden en regeringsleiders, die normaal tweemaal in het jaar bijeenkomt. Met grote luister voor een maximale media-werking. Zie eens hoe Europa leeft. De Raad vergadert achter gesloten deuren. Zo goed als de Commissie wekelijks in het geheim beraadslaagt. Er worden persconferenties gegeven. Er wordt verslag gedaan aan het Europees Parlement. En aan de nationale regeringen en parlementen. Na afloop, over voldongen feiten. Het Europees Hof van Justitie moet de uitvoering van de EG-wetgeving juridisch kontroleren. Maar wat kunnen juristen, rechters, doen waar de wetgeving ontbreekt of grote hiaten vertoont? Recht dat er niet is, kan niet worden toegepast. Het Hof in Luxemburg kan geen Europese rechtsstaat garanderen, als er geen recht en geen staat is. De EG is een liberale markt. En daar moet de politiek minimaal interveniëren. De bestaande EG heeft de kommando-struktuur van het heersende Westerse bedrijfsleven. Dat zijn de kommando's van de kapitalistische markt. De ultimo ratio van deze EG is het geld.
147
De Muur Het supply-concept van de Binnenmarkt is al verouderd vóór het in 1992 zijn volle werking moet bereiken. Als 1992 is bereikt, is er trouwens nog geen Binnenmarkt. Er treden alle mogelijke vertragingen op, vanwege divergerende nationale en ekonomische belangen. Men kan wel één markt willen. En het kapitaal heeft zich inderdaad al eerder geïnternationaliseerd. Maar nationale, regionale, lokale restanten zijn veel koppiger en weerbarstiger dan men had gewild. De overmoed vervalt tot twijfel. Veel genegeerde vragen worden nu toch gesteld. Een Europese markt vraagt om een Europese Monetaire Unie. Met één Munt en één Centrale Bank. Maar al die nationale munten geven zich zo maar niet gewonnen, de nationale banken niet, de belastingstelsels niet. Niet alle munten zijn even sterk, omdat de nationale ekonomieën, voor zover ze nog existeren, dat niet zijn. De staatsvoorzieningen en -kosten zijn heel verschillend. Dat alles laat zich niet zo snel harmoniseren. Na de Monetaire Unie moet daar bovenop een Politieke Unie worden gemonteerd. Het dak van het EG-Huis. De Europese markt heeft een politieke afdekking nodig, een althans minimale staatkundige identiteit. Dat lijkt nog veel moeilijker te worden. De lidstaten kunnen door de feiten gedwongen worden heel wat ekonomische en financiële soevereiniteit af te geven. Maar er is ook nog zo iets als de natie, de volksziel, even ondefinieerbaar als ongrijpbaar. De markt-machten willen een politieke legitimatie, tegelijk willen zij niet dat die hen tot last is. De nationale remmingen en blokkades zijn dus tegelijk heel welkom. Zo paradoxaal en tegenstrijdig zit het eenwordingsproces van de EG in elkaar. Wat een Politieke Unie aangaat, zal het nooit verder komen dan een licht federatief verband dat de nationale identiteiten, al is het ook zonder veel ekonomisch-financiële be148
voegdheid, intakt zal houden. Zoals de monarchieën, waarvan er in de 12 lidstaten van de EG nog 6 zijn. Vijf koningshuizen en een hertogdom. De Binnenmarkt loopt niet alleen vertraging op, maar loopt ook achter op de razendsnelle historische ontwikkelingen die door de vrije markt worden opgestuwd. Het supply-tijdperk heeft zijn top, zijn climax en zijn langste tijd al gehad. Men kan niet ongestraft sociale voorzieningen afbreken. De milieu-krisis vraagt om een daadkrachtige overheid. En het meest struktureel-kapitalistische: de supplygroei komt zichzelf tegen. De jaren '80 brachten explosieve groei. Maar die stagneert op het moment dat de jaren '90 zijn bereikt. De groei-golf lijkt op eigen kracht de 10 jaar niet te kunnen overleven. De torenhoge golf valt over zichzelf heen. En toen viel de Muur. Het socialisme; de commandostruktuur van de partij staat, was aan zijn eind. De markt van het socialisme was leeg geraakt. OostEuropa moest open. Een markt kwam plotseling open te liggen. Het Westen likkebaardde. Eerst helemaal laten leegbloeden. Dan Westerse, vooral \XlestDuitse staatsgaranties. En dan die markten op. Men vindt er versleten en verroeste produktiemiddelen. De basis-industrieën moeten voor miljarden worden vervangen. En men vindt er miljoenen gretige consumenten, die jaren lang door de Westerse media zijn geprepareerd. De val van de Muur kwam als geroepen. Exakt op het moment dat de supply-groei stootte op de grens van de stagnerende vraag. Het Westerse kapitaal en bedrijfsleven krijgt een enorme Oosteuropese markt in de schoot geworpen. Daar is een tweede Wirtschaftswunder te verrichten. Eerst wederopbouw en dan welvaart. Als het zover is, zijn we bij het jaar
149
2000 aangeland. Europa kan ekonomisch vooruit. We liggen veel dichterbij en dus gunstiger dan de VS en Japan. De Europese ekonomie gaat het maken. EG-oïsme Het sociaal en ekologisch vanaf het begin falende supply-program kan dus nog even doordenderen. De politieke concepten moeten zich daar bij aanpassen. De EG-Binnenmarkt moet, ver voor 1992, worden bijgesteld, moet worden geopend naar Centraal- en Oost-Europa. Europa kantelt, zoals de Franse ondernemer-auteur Alain Minc al vroeg signaleerde. Duitsland trekt, als Europa's hartland, heel WestEuropa mee. De Atlantische bindingen zullen er losser van worden. Het Engeland van Thatcher zal het er het moeilijkst mee hebben. Wil het de boot niet missen, dan moet het continentaal worden. De Oostontwikkeling zal trouwens de, door Londen het meest vertraagde, integratie van de EG verder kunnen doen stagneren. West-Duitsland zal, eenmaal Duitsland geworden, eerst maximaal profijt willen trekken van zijn nieuwe positie. Het zal zich met de mond EG-trouw belijden, maar tegelijk dikteren, met de D-Mark in de hand, wat in Brussel wel en niet mag. De EG trekt zich op zijn beurt evenzeer op aan de visioenen die de val van het socialisme oproept. De EG stelt zich superieur op. Het Westen heeft gewonnen. Het liberalisme, waarvan de EG de zo prominente vertegenwoordiger is geworden aan het eind van de jaren '80. De EG kan dikt aten uitvaardigen. De vigerende Franse voorzitter van de Europese Commissie, de socialist Jacques Delors, krijgt zijn concepten direkt van het Elysée. De Franse belangen zijn EG-belangen. Alleen zo kan Parijs iets blijven voorstellen tegenover Bonn en Berlijn. Delors stelt 150
voor, Europa op concentrische cirkels te ordenen. Een inrichting met de EG in het centrum. Daar omheen de EVA-landen. De Westeuropese industrielanden die vrijhandelsassociaties hebben met de EG, maar er geen lid van zijn. Oostenrijk, Zwitserland, Zweden e.a. Zij mogen op den duur lid worden, naar het model en op de kondities van de dan definitief gevormde EG Unie. In de derde en buitenste cirkel mogen de van Moskou losgeweekte satellieten in de EG-wachtkamer plaatsnemen. Van satellieten van Moskou mogen ze satellieten van Brussel worden. De gevallen socialistische staten moeten eerst aan de kapitalistisch-politieke eisen voldoen. De DDR moet dat direkt. De drang naar de Duitse eenwording was door niemand en niets tegen te houden. Maar landen als Hongarije, Tsjechoslowakije, Polen, moeten eerst orde op zaken stellen. Ze krijgen mondjesmaat hulp van Westerse credieten, middels de in 1990 opgerichte Oost-Europa Bank. Hulp die Westerse bedrijven het aantrekkelijk moet maken de markten in die landen op te gaan. Kan het zo? Kan uit die Westeuropese superioriteit één Europa worden gesmeed? Kan men een verenigd Europa zo afdwingen? Kan zo'n Europa worden bestierd en bestuurd vanuit Brussel-aan-Zee? Of wordt Berlijn de hoofdstad van Europa? Laten de volken van Europa, van zo grote en diepe historische verscheidenheid en herinnering, zich zo Europeaniseren? Aapt Europa zijn beide grootmachtburen, de VS en de SU, na? En wordt die pretentie, die geforceerde weg, de kiem voor de volgende Europese krisis? Komt op deze gelijkschakeling een reaktie? Terwijl Oost-Europa decentraliseert, demokratiseert, re-nationaliseert, gaat de EG door met centraliseren, burokratiseren, internationaliseren, liberaliseren. Dat wordt èn de eigen lidstaten, nationaliteiten, gemeenschappen, opgelegd, èn die in Centraal- en Oost151
Europa. Loopt dat eenmaal vast? Als alle consumenten zijn bevredigd en men merkt dat de verzadiging is omgeslagen in schaarste? Als het kapitalisme omslaat in depressie? Worden dat de kiemen voor de volgende Europese krisis, de derde in de 20e eeuw, of de eerste in de 21e? Duitsland Moeten we spreken van EG of van DEG, Duits Europese Gemeenschap? Van Emu of van Demu, Duits Europese munt? De EG-Binnenmarkt wordt gedomineerd door de Bondsrepubliek. En als er een Monetaire Unie komt, zal die staan onder de heerschappij van de Duitse Bank. Van een Europese Munt zal de D-Mark de zwaargewicht zijn. Een land als Nederland is een ekonomische provincie van de BRD, straks van het ene Duitsland. De gulden is van DMark-metaal. De haven van Rotterdam is de bek van de buik Duitsland. Dat wordt in een Europese Binnenmarkt en Monetaire Unie definitief voltrokken. Men moet van Duitsland geen mythe maken. Juist nu niet. En men moet van de Duitse eenheid niet paranoïa worden. Men moet het fenomeen Duitsland ernstig nemen. Geen Europeaan kan heen om de Duitse ziel en de Tüchtigkeit van de Duitser. De wederopstanding van Duitsland heeft twee verklaringen. De eerste is het Wirtschaftswunder van de Bondsrepubliek. De vernietiging werd de wedergeboorte. De achterstand werd de voorsprong. De nederlaag werd de overwinning. Het Wirtschaftswunder is niet met Ludwich Ehrhardt gestopt, maar doorgestoten naar de jaren '80 en '90. De D-Mark, de Franse franc en het Britse pound ver voorbij, is de evenknie of de meerdere geworden van de dollar en van de yen. Dat zijn nu de drie wereldmunten. De Bondsrepubliek beslaat van de drie centrumgebieden 152
van het moderne kapitalisme het kleinste territorium, maar groeit de beide andere machtige ekonomieën naar de kroon. Duitsland is de snelst expanderende markt. Van elke 3 arbeiders in de Bondsrepubliek werkt er een voor de export. In 1988 had de BRD een exportvolume van 309 miljard dollar. Ter vergelijking: dat was 2x zoveel als een land als Frankrijk, dat maar 10 miljoen minder burgers, 50 miljoen, telt. De Bondsrepubliek is een surplusmarkt. Er is steeds meer buitenland voor nodig. Voor de aanvoer van grondstoffen en energie. En voor de afzet van industrieprodukten en overschotkapitaal. En toen viel de Muur. 9 november 1989. En dat is de tweede en beslissende verklaring voor de wederopstanding van Duitsland. De Bondsrepubliek kreeg ekonomisch ineens nieuwe Lebensraum. En het kreeg de sleutels van de politieke toekomst in de schoot geworpen. De DDR is niet alleen een markt van 16 miljoen ongeduldige consumenten erbij, die Westduitse produkten willen. De eenwording is veel meer. Het is de terugkeer van de Duitse natie. Landen als Tsjechoslowakije, Hongarije, Polen, dat waren oude nationale staten, die waren ondergeordend als satellieten aan de Sovjet Unie. Maar de DDR was als zodanig nooit een zelfstandig land met een eigen identiteit geweest. Het was grotendeels het oude Pruisische gebied. Zoals de Sovjet Unie voornamelijk het tsaristische Rusland van voor 1917 belichaamt. Maar de DDR was een Moskou-vazal. En alleen in die onderhorigheid kreeg het, voetje voor voetje, staats erkenning van Westerse mogendheden en staten. De DDR-burgers - socialist of niet - bleven Duitsers. Daarom moest de eenwording op 3 oktober 1990 zo overrompelend tot stand komen. De DDR kon ekonomisch door de BRD onder curatele worden gesteld, opgekocht en ingelijfd, tot ver153
nederens toe, omdat de Duitse ziel Duits was gebleven. En omdat de Westduitse Wohlfahrt lokte. Men mag spreken van een ekonomisch-politieke Putch en Blitzkrieg. In klassiek kapitalistisch-imperialistische zin. Het was een inval niet van vreemden bij vreemden, maar van Duitsers bij Duitsers. Sebastiaan Haffner, de grote kenner van de Duitse geschiedenis, zei nog in december 1989, vlak na de val van de Muur, dat hij een Duitse Wiedervereinigung niet zag. Of wilde hij die niet zien, omdat hij die vreesde? Deed hij de hand voor zijn intellektuele oog? Haffner, de Londen-balling onder Hitler, vertegenwoordigt hij hiermee veel meer Duitsers die bang zijn voor zichzelf, voor hun toekomst? Vrezen zij een toekomstig Duitsland als het verleden Duitsland? Men is niet alleen in de DDR overrompeld door de BRD. De Duitsers, alle Duitsers, Duitsland is overrompeld door zichzelf. In de DDR klonk al 6 weken na "Wir sind das Volk" het "Wir sind ein Volk". Voor dat "ein" groeit ook onder Duitsers huiver. "Deutschland einig Vaterland" wordt gek arikaturaliseerd tot "Deutschland eilig Vaterland". Dat "eilig" is meer dan een tijdskwestie. Het gaat zo "eilig" , omdat het zo "heilig" is. De tijdsfaktor is de vertaling van een veel dieper wortelende dynamiek. Die is niet louter frisch und fröhlich. Men steekt de kop in het zand, als men dat negeert. En men mythologiseert het, als men er fatalistische konklusies uit trekt. Duitsland is op dit moment niet anders dan de ekonomisch-politieke grootmacht, in Europa en als zodanig in de wereld. Het hecht aan zijn erkenning, aan zijn behoren tot de Europese en Atlantische bondgenootschappen. Het doet zich voorstaan op zijn demokratisch gehalte. Op zijn meest moderne Grundgesetz. Maar dat Duitsland is ook Duits. En het is ook Duits-kapitalistisch.
154
Dat Duitsland moet - of het wil of niet en het wil voorwaarts. Het zal ook zijn politieke positie gaan innemen. En daarmee vroeg of laat ook een militaire. De christen-demokraat Kohl voelt die noodzakelijke historische dynamiek feilloos aan. En hij maakte er, persoonlijk en partij-politiek, ongegeneerd gebruik van. Hij moest en zou de eerste Bundeskanzler aller Deutschen zijn. Zo gaat Real-politik. Maar kon hij anders? Zou een ander het anders hebben kunnen doen? Het zou wat geleidelijker, wat geacheveerder, wat socialer hebben gekund. Of zelfs dat niet? Rijdt iemand als Kohl op de tijger die door niemand te houden is? Is dat niet precies de aard van het huidige kapitalistische imperialisme? Helrnut Kohl, Duitsland, dikteert nu Oost-Berlijn, Washington, Parijs, Londen, Brussel, ja Moskou. Het gebeurt in voor de media vriendelijke omgangsvormen, maar daarmee niet minder hard. Wordt Duitsland daarin niet ook door zichzelf gedikteerd? Door zijn historische onontkoombare nieuwe positie? Dat is de positie van het moderne monopoliekapitaal dat zich allang weer in de Bondsrepubliek heeft gevestigd en zich nu, even natuurnoodzakelijk, verbindt aan de "Deutsche Stunde". Michael Gorbatsjov heeft.precies begrepen waarom hij, als Real-politiker, de glasnost en de peristroïka in 1985 moest laten gaan. Hij overzag nog niet de razendsnelle en de alles omvattende konsekwenties. Maar als Real-politikus had hij er het aanpassingsvermogen voor om met de feiten mee te buigen. In 1990 bracht hem dat bij Kohl. Gorbatsjov verkocht de DDR aan Bonn, aan de EG en aan de NATO. Het werd met één handslag beslist, op 16 juli in het jachthuis in Stavropol in de Kaukasus. Kohl en Gorbatsjov beide in trui en shiller-hemd. De wereld herordend in de vrije tijd. Hoeveel crediet aan D-Mar155
ken Moskou heeft gekregen en nog zal krijgen, het is de prijs voor het afstaan van de DDR. Otto von Bismarck was de ijzeren kanselier. Hij smeedde de Duitse eenheid met wapens en oorlog. In 1871 had hij Europa op de knieën. Oostenrijk en Frankrijk hadden gekapituleerd. In Versailles werd het Duitse Keizerrijk uitgeroepen. Helrnut Kohl belichaamt de tweede Duitse eenwording. Niet met wapens, maar met D-Marken. Met de D-Mark als wapen. Is er sprake van kapitulatie van de SU, van de EG, van de VS? Een ekonomisch-politieke kapitulatie? Er is geen Duits komplot. 1940 is niet 1990. Herr Kohl is niet Herr Hitler. Toch is er in die 50 jaar ook continuïteit. De D-Mark is geen bom, maar wel een wapen. Niemand weet hoe dat wapen in de jaren '90 precies zal werken. Duitsland hangt, zwaarlijvig en comfortabel, in de hangmat tussen de SU en de VS. Beide kan het dienen en gebruiken. Met de VS kan het militair sterk staan. Met de SU ekonomisch, het meest wat de zo noodzakelijke energie en grondstoffen betreft. De EG mag als maitresse bijslapen in de hangmat. De beide reuzen-bomen buigen, maar breken voorlopig niet. Ze kreunen en kraken zoveel mogelijk onhoorbaar. De EG draagt onderdanig diensten aan. Duitsland is beide, heer en bemiddelaar, in de wereld geworden. Als heer is het bemiddelaar. Als bemiddelaar moet het heer blijven. Of dat kan? Nicolas Ridley, minister van Handel en Industrie onder Margaret Thatcher, reageerde in "The Spectator" in juli 1990 zeer instinctief en impulsief. Hij heeft HitlerDuitsland nog vers in het geheugen, zo blijkt. Hij reageerde uit dat Britse trauma, dat een algemeen Europees trauma is. Maar daarmee is het ook het
156
Duitse trauma. En wel het eerst en het meest. De nazi's hebben Europa vernietigd. Maar het meest Duitsland. Dat was de hersteldrift achter het 'XTirtschaftswunder. Dat is naar zijn aard onbevredigbaar. Als alle grootkapitaal. Als Duitsland weer in het offensief zal gaan, dan is het op het moment dat alle kapitalisme weer in staat van agressie is. Duitsland kan dan opnieuw de lont in het kruitvat zijn. Als men Duitsland wil beheersen, moet men Europa beheersen. Als men Europa wil beheersen, moet men het kapitalisme beheersen. En als de landen van Centraal- en van Oost-Europa ook marktmogendheden zijn geworden? Als zij straks mee willen gaan doen op de kapitalistische markt? Als zij hun deel van de koek willen veroveren, naar de wetten van het liberalisme? Als de Sovjet Unie, of hoe die dan zal heten en zal zijn opgebouwd, zich met de Westerse markt heeft geïdentificeerd? Wordt de wereldmarkt dan niet in de kortste keren opnieuw uiterst krap? Niet alleen Duitsland, het gehele kapitalisme heeft altijd groeiend gebrek aan Lebensraum. Oost-Europa Goethe en Schiller schreven het al in 1796, zij werden geciteerd in de Volkskrant, 6 weken na de val van de Muur: "Deutschland? Aber wo liegt es? Ich weiss das Land nicht zu finden." Twee grote Duitsers die niet weten wat Duitsland is. Weten de Duitsers het wel na 9 november 1989? Wat is Europa? Weten de Europeanen dat? Wat is het territoriaal? Wat is het historisch? Wat cultureel? Wat politiek? Wat is de identiteit van Europa? Aan een enkele grens in Europa wordt vastgehouden, door de ene zijde wanhopig, door de andere knarsetandend. De Oder-Neisse. En 157
de oude nationale grenzen zijn nog heilig. Maar wat doet de markt ermee? Het Europese statenmodel, dat het Westeuropees kapitalisme en imperialisme de wereld opdrong, is toch verouderd en versleten? Markt kent en erkent geen grenzen en geen identiteit. Markt kent en erkent alleen kapitaal. Kapitaal overschrijdt noodzakelijk grenzen. Dat is de wet van de vrije markt, van de concurrentie, van de expansie. Dat is wat nu in Europa gaande is. De tweedeling schuift op naar het Oosten. De Muur ligt om. Het Ijzeren Gordijn is aan flarden. De markt houdt geen grens tegen. De markt rukt op. En dat gebeurt met totale vanzelfsprekendheid. Er zijn er die bang zijn voor Duitsland. Maar wie is er bang voor die markt? Waaraan ook Duitsland zijn succes, zijn drang en zijn behoeften ontleent. Wie is bang voor de ijzeren wet van het Westen, de markt? Wij smeden het ijzer nu het heet is. De Koude Oorlog is voorbij. De Markt is heet. En die is van ons. In de Westerse ziel staat het V-teken op. Victorie. Dat is het meest beangstigende teken van dit moment. Het gaat er hier niet om OostEuropa te onderzoeken. Laat staan het de weg te wijzen. In deze paar bladzijden gaat het er alleen om iets van de huidige gedragsverschijnselen van het Westen jegens Oost-Europa te onderkennen. Overwinnen maakt blind. Don't change a winning team. Don't change a winning strategy, ideology, policy. Wat het Westen doet, is zijn zelfverzekerdheid, zijn gebrek aan zelfkritiek, zijn onvermogen tot zelfkorrektie, kortom zijn ideologische verstarring en autisme te projekteren op Oost-Europa. OostEuropa is wat de ontwikkelingslanden waren en zijn. Leeg. Hulpbehoevend. Zielig. Oost-Europa is inge-
158
stort. Ons bedrijfsleven moet als de bliksem op ontdekkingsreis. De Columbus sen per jet. Zo gaat koloniseren vandaag. Je legt jezelf op aan de ander. De ander is een niemand. Oost-Europa is een niemandsland. Het mag, het moet, het wil worden veroverd. Het smeekt erom. Het vraagt onze Beschaving. Het rukte zich los uit het Rijk van het Kwaad. Nu roept het om ons, om de Verlosser. Dit is geen kwasi-religieuze metaforiek. En geen goedkoop gemoraliseer. Het is zoeken naar wat leeft in de Westerse ziel. Natuurlijk is Oost-Europa verzwakt. Natuurlijk heeft het hulp nodig. Natuurlijk houdt het als bedelaar de hand op. Oost-Europa is nu niet in de positie om eisen te stellen. Maar is dit de weg? Waar leidt dit toe? Communisme en kapitalisme waren elkanders antipoden. Daarin stonden ze frontaal tegenover elkaar. In de gedaante van de SU en de vs. Beide met hun satellieten. En met hun ekonomische en militaire instituties, resp. Comecon en Warschau Pakt en OESO, G-5, G-7, EG en NATO. Tegelijk convergeerden de beide supermachten meer en meer. Hun systemen ontwikkelden gelijksoortige wapensystemen, gevangenen als zij werden van elkaar, beide gevangen in de wapenspiraal, de innovaties bij elkaar bespionnerend en stelend. Beide systemen leden aan hun burokratische verzwaring en verstarring. En boven alles waren zij beide elkaars spiegelbeeld geworden als imperialistische grootmacht. Nu gaat het ene blok over tot peristroïka. En het andere roept: gewonnen! Peristroïka wordt dus gelijkgesteld met verlies, nederlaag, ineenstorting. Is dat niet de kardinale en fatale historische denkfout die het Westen nu maakt? En is daarmee niet nood159
zakelijk gegeven dat de praktijk die het Westen aan deze denkfout verbindt, even fout en fataal moet zijn? De markt dikteert. In plaats van dat een dialoog begonnen wordt hoe het Europees Huis zou kunnen worden gebouwd en ingericht. Is dit niet de kiem voor de volgende Europese krisis? De volken, de mensen in Centraal- en in Oost-Europa, hebben zich van hun regiems bevrijd. Wat in 1956 in Hongarije niet kon lukken. In 1968 in Tsjechoslowakije niet. Daarvoor was de SU van Kroetsjov en van Breznjev nog te sterk en waren dus de paladijnen in de Centraal- en Oosteuropese hoofdsteden nog te gedwee. Maar hebben Sacharov en Dubeek, Mazowiecky en Havél, Michnik en Konrád, Havemann en Biermann het hiervoor gedaan? Hebben Charta 77 en Solidarnosc dit bedoeld? Neues Forum, Burgerforum, Demokratischer Aufbrug, hebben zij dit beoogd? Eindigde hun blik bij Mercedes en AEG? Hebben de mensen in Oost-Europa bedoeld om van de ene diktatuur in de andere te komen? Van die van de staat en de partij in die van de markt van "vrijheid en demokratie"? Niemand weet hoe de overgang van socialisme naar kapitalisme anders moet. Niemand weet een tussenvorm. Zeker zo snel niet. Er is geen vreedzame overgang van staat naar markt. De Tsjechoslowaken maakten hun "fluwelen revolutie". En nu moeten ze geloven aan de supermarkt. Aan de harde eisen van de vrije markt. Die heeft allang met zijn consumptieverleiding de verlangens van de mensen bezet. BMW wordt gebrandmerkt in de geesten. Het kan niet anders gaan. Niet omdat velen in Oost-Europa niet anders zouden willen. Maar omdat het Westen alleen maar benul heeft van de markt. En daar alle oplossingen aan verbindt. Het kan alleen maar denken in: helpen, ekonomische shocktherapie, overnemen, 160
veroveren, inlijven. Kapitalisme kent geen andere werkelijkheid. Daarom kan het IMF de Derde Wereld geen ander regiem opleggen. En nu Oost-Europa niet. Daarom is het ook de enige houding die de EG zich voorstellen kan. Het blinde Westen zegt: met bloed, zweet en tranen zullen we jullie helpen. Of is het met ras, bloed en bodem? Het superieure kapitalistische ras? De zuivering van de markt? De sanering tot het kapitalistische ras? Oost-Europa heeft zo geen keus. Prijsverhogingen van 30, 50, 100,200% moeten als normaal würden uitgevaardigd en gedragen. Voor de eerste levensbehoeften, voedsel, kleding, woning, warmte, energie, vervoer enz. Die behoeften gaan voor alles. Wie er ook regeert en bestuurt, in de DDR, in Polen, in Tsjechoslowakije, er is geen keus. Nog gekompliceerder zal het straks gaan in de Balkan-landen als Joegoslavië, Bulgarije, Roemenië; Vooral in die twee laatste, waar restanten communisten eerst nog weer aan de macht konden komen, zogenaamd legaal, via verkiezingen. Maar er komt een dag, dan keert de overrompeling door het Westen zich tegen zichzelf. Stank voor dank, zullen velen in het zo hulpvaardige Westen dan zeggen. Nee. Wie de eigenwaarde van volken zo negeert, wie het recht op echte zelfbeschikking zo passeert, die krijgt daarvan vroeg of laat de rekening. Wat het Westen nu doet, met het imperialisme van de markt, is geweld. En de reddeloosheid van OostEuropa is daarvoor geen ekskuus. Integendeel. Van mensen- en volkenrecht, dat juist nu zo nodig is, spreekt niemand in het Westen. Zij hadden dat niet. Wij brengen het hun. Maar in Oost-Europa weet men allang: wij worden achtertuin van Duitsland, van de EG, van het Westen. Oost-Europa mag niet hervormen, het mag zich al161
leen overgeven. West-Europa heeft zich niet te hervormen. Het moet overnemen. John Kenneth Galbraith zei: "Wat nu met Oost-Europa gebeurt, heeft niets met de werkelijkheid te maken. Het is puur ideologische kapitalistische overval. Adam Smith is de Heilige Schrift. De winnaar lijdt aan het ergste waaraan mens en macht lijden kan, aan zelfvoldaanheid." Dat is de titel van het nieuwe boek van Galbraith: "De politieke ekonomie van de zelfvoldaanheid". Sovjet Unie Nog neveliger is de Westerse geest over de Sovjet Unie. Die ligt verder weg. En is groter, veel groter. De SU is nog een grootmacht. Geheimzinnig was al het Rusland van de tsaren. Mysterieus altijd al de Slavische ziel. Gevaarlijk is nog steeds de SU van Stal in en het post-Stalinistische Moskou. Met Michael Gorbatsjov doet het Westen graag zaken. Als de Koude Oorlog voorbij is, is die ook goed voorbij. Wereldmachten kunnen alleen elkaars vijand of vriend zijn. Geen vijand meer, dan vriend. Omdat je die nodig hebt en voor zolang. Kohl had Gorbatsjov nodig in 1990 om de DDR te kunnen kopen. En hij zal met Moskou graag handelsakkoorden sluiten. De as Duitsland - Sovjet Unie werd al gesmeed op 13 september 1990, één dag na de soevereiniteits-teruggave aan Duitsland door de " 2 + 4 conferentie" van de geallieerden van 1945. Bush had Gorbatsjov nodig in 1990, in de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad, om Sadam Hoessein in te sluiten. Lubbers, de EG, heeft Gorbatsjov nodig om een Europees Energie Agentschap op te richten. Pijpleidingen van Siberië tot Pernis. En voor wat hoort wat. Wij stellen onze energiebelangen veilig. En voor de Westerse deviezen kan Gorbatsjov dan produkten
162
van onze overladen markten afnemen. Machines uit Duitsland; graan uit Frankrijk; zuivel, groenten uit Nederland; telecommunicatie uit Engeland. De Sovjet Unie hoort ineens tot d" beschaafde internationale gemeenschap van vredelievende volken. Hoe lang? Op welke kondities? Ook dat is een blinde vlek van het Westen. Men komt opnieuw niet verder dan het zelfbeeld te projekteren op de SU. Zij moeten zich bekennen tot de marktekonomie. Onverwijld en onvoorwaardelijk. Gorbatsjov wordt gewaarschuwd met zijn eigen woor-· den, oktober '89 in Oost-Berlijn aan Honecker gericht: "Wie te laat komt, die straft de geschiedenis". De processen in de oude satellietlanden van de SU zijn nog enigszins te overzien, vergeleken bij die in de reusachtige Su. Wat moet daar nog loskomen? Het is niet belachelijk te stellen dat het supply-kapitalisme van de jaren '80 de SU op de knieën heeft gekregen en de peristroïka heeft afgedwongen. T egen die techno-industriële explosie, met politiek-militaire fall-out, van het Westen kon de SU niet meer op. De jarenlange bewapeningsspiraal had de Sovjetekonomie langzaam maar zeker uitgehold en ondermijnd. Nog altijd is de SU een oorlogsstaat met een oorlogsekonomie; 17% van het BNP wordt anno 1990 nog besteed aan "defensie", aan het militairindustrieel kompleks. Toen het ekonomisch-militaire supply-bombardement halfweg was, in 1985, werd de SU met twee beslissende klappen knock out geslagen. De twee voltreffers waren: Star Wars en totale consumptiemarkt. Die dubbele achterstand bracht Gorbatsjov in het Kremlin. , Maar wat moet hij uiteindelijk met het Westen? Laten infiltreren? De markten laten veroveren? Gebie-
163
den, sektoren verkopen? Zich de IMF-diktaten laten stellen? Zover is het nog niet. In de Sovjet Unie gaat het trager. Maar daarom is er niet minder explosiegevaar. Na zoveel eeuwen tsaren-diktatuur, na 70 jaar diktatuur van de Communistische partij, in plaats van een overgangs-diktatuur van het proletariaat, is het de grote vraag, of een enigszins geleidelijke ombouw, sociaal, ekonomisch, politiek, wel mogelijk is. En dan ook nog met zoveel druk uit het Westen: markt en snel. Peristroïka is geen politiek program, geen model voor een andere maatschappij. Het is een geest, een mentaliteit, een intentie, een richting. En die is even noodzakelijk als gevreesd en riskant. Wie in Moskou, Kiev, Leningrad op straat vraagt: peristroïka? ziet de duimen en de gezichten naar beneden zakken. Gorbatsjov staat voor drie veranderingsprocessen tegelijk. De sprong naar de markt, hoe die ook mag heten, socialistische, gereguleerde, gereglementeerde markt. De sprong naar een meer-partijen politiek. En de sprong naar het herstel van de rechten van de nationaliteiten, de ontbinding of lossermaking van de unie, tot een open federatieve vorm. Tegelijk staat Gorbatsjov voor drie interne tegenkrachten. De nomenklatura van de communistische partij en van de staatsburokratie. Die heeft geen ketens te verliezen, maar baantjes, macht en privileges. Ten tweede, het zich vernederd voelende militair establishment van het Rode Leger, de staat in de staat, vooral het militaire middenkader. En ten derde de ontevredenheid onder de bevolking, onder gebrek aan voedsel en woningen; de onvrede onder de intelligentia die zich afvraagt of er alleen maar schijnveranderingen plaatsvinden. Want beweegt Gorbatsjov werkelijk? Of stelt hij de
164
noodzakelijke sprongen uit en schuift hij de problemen de toekomst in? Tot de grens van het ongeduld wordt bereikt? Wint dan de reaktie? Of wint Boris Jeltsin? Een conservatieve, reaktionaire staatsgreep, met burgeroorlog? Of een evolutie, vol breuken en spanningen, maar toch, een evolutie naar ekonomische en politieke pluriformiteit en demokratie? Kan een grootmacht van deze omvang en van deze aard zich geweldloos evolueren? Stel dat de VS, de EG, Duitsland, Nederland, zo'n alles omvattend veranderingsproces moest voltrekken. Zo iets wordt hier onmogelijk geacht. Onmogelijk omdat men het ongewenst acht. En omdat men het ongewenst acht, acht men het onnodig. Losbreken uit tekorten in het Oosten gaat beter als losbreken uit overdaad in het Westen. Dat is het verschil tussen Oost en West. Maar daarmee is nog niet gezegd dat een supermacht als de Sovjet Unie van binnenuit, zogezegd op eigen kracht, een werkelijke peristroïka en de konsekwenties ervan aan kan. Is er een inwendige onmogelijkheid tot hervorming? En voert die tot een volgende fase van verharding? Komt dan een nieuwe reaktionaire wind te waaien uit het Kremlin? En komt die des te sneller en des te noodzakelijker, omdat het Westen zo agressief met markt dwingt? Wat in Oost-Berlijn en Warschau, in Boedapest en Praag nog kan worden afgedwongen en opgelegd, loopt dat in het grote diepe achterland daarachter vast? Veroorzaakt het Westen als externe faktor mede een nieuwe regressie van de Sovjet Unie? Moet men niet concluderen dat de Koude Oorlog helemaal niet ten einde is? De fase van de ideologische oorlogsvoering, van de militaire afschrikkings-
165
escalatie, van de ekonomische uitputtingsslag, heeft de Sovjet Unie op de knieën gekregen. Niet als grootmacht, maar als huis zonder keuken. Maar de VS is ekonomisch ook verzwakt. Het land met de hoogste schulden ter wereld, door civiele en militaire overconsumptie. Daarheen vloeien gretig de overtollige yens, D-Marken, peseta's, guldens enz. Het Westen laat de Sovjet Unie daarentegen niet met rust. Er is geen adempauze. Wat "ontspanning" heet, "einde van de Koude Oorlog", is de hete oorlog van de eenzijdige ekonomische aanval. Het overschot-kapitaal en de overschot-produktie van het Westen "helpen" het Oostblok, infiltreren de markten ervan, veroveren die en lijven ze in. Tot de reaktie komt. Dan zal onmiddellijk weer van Koude Oorlog gesproken worden. Die is dan door de Westerse ekonomische agressie mee uitgelokt. Derde Wereld De Derde Wereld bestaat niet. Zoals de Eerste en de Tweede niet bestaan. Het is de globale indeling waarmee het Westen zich tot Eerste heeft verklaard. De Tweede en het ergst de Derde Wereld zijn historische produkten van het Westen. Ook de Tweede die vanaf het begin, vanaf 1917, in het defensief tegen het Westen stond en er daardoor als grootmacht meer en meer het spiegelbeeld van werd. De huidige tragedie in overgrote delen van Derde Wereld-landen en -regio's is niet te begrijpen en te verklaren zonder de analyse van de internationale arbeidsdeling, de meerwaardenleer, de imperialistische geschiedenis, kortom de analyse van het Westers kapitalisme. Daaraan is in dit essay in vorige paragrafen gaandeweg aandacht besteed. Waar het ons hier om te doen is, is de lijn door te trekken naar de jaren '80 en '90. Naar de heersende, verslindende 166
groei- en consumptie-honger van het Westers kapitalisme. De Derde Wereld wordt ingewisseld voor de Tweede. Het Westen gaat Oost. Zuid is uit, Oost is in. Bankkredieten, privaat-investeringen, hulpfondsen vloeien ineens naar Oost-Europa. Het meest uit West-Europa. Zoals gezien heeft de EG, als het meest nabij gelegen, Duitsland vooraan, de beste geo-strategische uitgangspositie en kansen op de Oosteuropese markten. Lucky EG. De VS doet des te meer moeite een ekonomische gemeenschap van het hele Amerikaanse dubbelcontinent te maken. Van Alaska en Canada tot Argentinië en Chili. Het Westen gaat Oostwaarts. IMF en Wereldbank buigen me~. De zuignappen van de Westerse melkmachine worden aan de tepels van de Oosteuropese melkkoe gehecht. Het Zuiden is leeggemolken. Oost-Europa, daar is meer "zog". Daar waren ooit grotendeels kapitalistische landen. Die moeten op 1917 en 1945 worden terugveroverd. Het waren al industrie-naties. De industrieën zijn verouderd. Dat is prima voor de investeringsbehoeften van het Westen. Er zijn op de Oosteuropese markten 280 miljoen begerige consumenten met een hoge consumptie-capaciteit. En de Derde Wereld? Daarvoor verslapt de aandacht. Voor zover die er was. Het Westduitse ontwikkelingsbudget is in de jaren '80 teruggezakt naar 0.41 % van het BNP. Het]apanse naar 0.31 %. Terwijl in de Ver. Naties zo plechtig was beloofd dat het, na het "verloren decennium" moest stijgen naar
0.7%. Het proces van uitputting van de Derde Wereld gaat gewoon door. Nog rigoureuzer, met minder hulp. In Latijns Amerika, Afrika, grote delen van Azië, kan het kapitaal vrijer zijn gang gaan. De camera's zijn weg. De grondstoffenroof, ver onder de 167
produktieprijs, wordt opgevoerd. Dat is noodzakelijk voor de groei-eisen van het Westen. Dat blijft verdienen aan leverantie van onmisbare produkten, voedsel, wapenen. En blijft de rente en aflossing eisen van de schulden. Van de tafel van het Westen wordt een tafelblad uitgetrokken naar het Oosten. Van de Zuid-rand van de tafel worden mensen, volken, verder afgedrukt. Regio's van de Derde Wereld worden afgekoppeld. Ze heten niet meer te redden. Reddingssloep Malthus beschreef in 1798 hoe de bevolking sneller groeide dan de voedselproduktie. En dat daartegen oorlog en hongersnood de oplossing waren. Anno 1990 schrijft de Amerikaanse neo-malthusiaan Garrett Hardin, dat je de planeet aarde moet zien als een reddingssloep. Er kan maar een beperkt aantal mensen aan boord worden genomen om te worden gered. De rest moet je afschrijven. Daar moet je ook geen voedselhulp meer heensturen. De moderne "life boat ethics" van het kapitalisme, dat zich bedreigd ziet door bevolkingsexplosies die het zelf ontketend heeft en door vernietiging van de aarde, die het zelf op zijn geweten heeft. Hier zijn wat aktuele feiten. De rijke industrielanden verbruiken 80% van alle aardse reserves. Zij herbergen 26% van de wereldbevolking. Zij produceren 78 % van het totaal. Consumeren 81 % van alle energie. Gebruiken 70% van alle kunstmest, 85% van alle traktoren, 88% van alle ijzererts, 87% van alle wapens. Als er van overbevolking op aarde wordt gesproken en het Westen daar family-planning als strategie te168
gen in het veld brengt - Nederland doet mee voor 100 miljoen gulden - dan is de vraag wat overbevolking eigenlijk is. Het is de gulzigheid van het Westen die de aarde uitput, de mensen arm maakt en ze tot hoge geboortegetallen dwingt. Armen zijn geheel aangewezen op hun "proles". De vrouwen dragen er de zwaarste lasten van. Stel de 5 miljard mensen die de aarde nu herbergt, worden er 10. Dan is er, in de taal van Hardin gesproken, nog geen man overboord. Als de verdeling maar verandert. Wanneer alle huidige verbruik van bestaansmiddelen gelijkelijk zou worden verdeeld over 10 miljard mensen, kunnen de armen van nu hun gebruik nog verdubbelen. Is zo'n herverdeling reëel? Een land als Nederland kan met 15 miljoen burgers leven van zijn 2 miljoen hectare landbouwgrond. Maar wij hebben er nog 80%, nog 8 miljoen hectare bij in de Derde Wereld. Daar graast ons vee, daar komt ons veevoer vandaan. Daar drinken we onze koffie. Daar groeien onze zuidvruchten. We voeren de aktie "Gast aan Tafel", maar wie is eigenlijk gast bij wie? Gast? Of parasiet? Terwijl de kloof met de Tweede Wereld wordt gedicht, wordt die met de Derde verder verbreed en verdiept. De druk op de Derde Wereld dreigt daarmee snel te worden verhevigd. Want in het kapitalistische levenspeil en consumptienivo voor een nieuwe 280 miljoen burgers kunnen de bodemschatten en reserves van het Oosten zelf niet voorzien. Daarvoor moet dus ook het nodige uit de Derde Wereld komen. West en Oost samen zullen een Zuid veroorzaken dat nog dieper wegzinkt. De tafel komt nog schever te staan. En het Westers kapitalisme zelf zal moeten blijven groeien. Een Amerikaan verbruikte in 1980 2x zo169
veel energie als een Europeaan; 55x zoveel als een Indiër; 168x zoveel als een Tanzaniër; 900x zoveel als een Nepalees. Die afstand tussen over- en onderconsumptie wordt elk jaar met meerdere procenten vergroot. Men kan er vele andere officiële statistieken van VN-organisties naast zetten die dezelfde "ontwikkeling" aantonen. Met een halve dag militaire uitgaven van de wereld kan alle malaria worden uitgebannen. Met de prijs van één tank, 1 miljoen dollar, kan rijst voor 500.000 mensen worden opgeslagen; kunnen scholen voor 30.000 kinderen worden gebouwd. Voor de prijs van één gevechtsvliegtuig, 20 miljoen dollar, kunnen 40.000 dorps apotheken worden gebouwd. De getallen zijn van de Noord-Zuid Commissie-Brandt en van de "World Health Organisation" (WHO). Aan het Bruto Sociaal Produkt van de landen laat zich aflezen hoe de kapitalistische landen zich steeds verder verrijken op kosten van de arme landen. In de periode 1970-1980, dat was nog vóór de schuldenkrisis de ekonomieën van zoveel arme landen verder verlamde, groeide het BSP in de armste "ontwikkelingslanden" met 17 dollar. Die van de olie exporterende landen met 624 dollar. Die van alle ontwikkelingslanden samen met gemiddeld 251 dollar. Die van de Westelijke industrielanden met 2117 dollar. Vrouwen zijn in de arme landen vanaf hun jeugd in het nadeel. In het basisonderwijs worden in Afghanistan naast 100 jongens 20 meisjes opgeleid; in Pakistan 37; in Ethiopië 53; in Indië 68; in de armste ontwikkelingslanden gemiddeld 76; in de "middenontwikkelingslanden" 89; in de industrielanden 100 meisjes naast 100 jongens.
170
Zo kan met de statistieken opstapelen. Ze vertonen alle hetzelfde beeld. We vermelden hier alleen nog een aantal gegeven oveer de wereldvoedselverdeling. Daar wordt de meedogenloosheid van de verhoudingen die het Westers kapitalisme schept, het scherpst zichtbaar. Honger is geen probleem van voedselgebrek, maar van voedselverdeling. De cijfers zijn opnieuw van 1980. Gemiddeld waren er toen voor elk mens op aarde 3140 calorieën en 65 gram proteïnen per dag beschikbaar. Daarvan waren er beschikbaar in de industrielanden: 3400 calorieën, 134% van de behoefte; in Afrika 2200 calorieën, 93% van de behoefte; in Azië 2020 calorieën, 91 % van de behoefte; in Latijns-Amerika 2500 calorieën, 106% van de behoefte; in China 2500 calorieën, 107% van de behoefte. Dat lijkt mee te vallen. Het valt ook mee. Er is meer dan voldoende voedsel beschikbaar. Wat niet meevalt, is hoe, per regio, per land, per klasse, per mens, de calorieën worden verdeeld. Als voorbeeld Mexico. Een land dat de sprong naar de beschaafde wereld mag maken, zo dicht gelegen tegen de vs. De VS begeert die markt en de bodemschatten daar en het wil nette zuidgrenzen hebben. Maar de verschillen binnen Mexico worden er niet minder schrijnend van. De 8% rijksten eten er 55 kg vlees per jaar. De 12 % die daaronder komt 35 kg. De armste 65 % van de Mexicaanse bevolking krijgt 4 kg vlees per jaar. Wereldvoedseloorlog Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) werd door de Westelijke geallieerden in 1944 opgericht, in Bretton Woods, vs. De geallieerde munten sloten zich aaneen rond de dollar en de Westerse goudreserves.
171
Het IMF zou achterblijvende broeders helpen met zijn hulpfonds. Op die manier zou er geen destabiliteit, geen financiële en monetaire krisis, meer kunnen uitbreken. De geallieerde munten zouden samen sterk staan tegen de communistische munten. Die mochten niet meedoen, wilden dat ook niet, aan het wereld-valutaspel, aan de convertibiliteit en aan het kapitalistische Beursspel. Tegen roebel en consorten schermden de West-munten zich na 1945 gezamenlijk en strategisch af. En zij beoogden met hun IMFbondgenootschap een nog veel harder strategisch doel: de valuta en dus de landen in de koloniale en imperiale regio's van het kapitalisme. Dat ziet men af aan de nu heersende praktijken van het IMF. De arme landen, die eerst het Westers overschot-kapitaal mochten lenen, staan nu onder het door de rijke valuta-landen gedikteerde IMF-regiem. Zij moeten hun heil zoeken in verhoging van export, ten koste van eigen consumptie. Daar lijden de armsten uiteraard het ergst onder. En het Westen kan de verhoogde export-quota uit de Derde Wereld-landen tegen elkaar uitspelen. Er komt teveel koffie op de markt, dus zakt de prijs. Dus produceren de arme landen nog meer koffie. Vaak zijn het monocultures uit de koloniale tijd, waar zij op zijn aangewezen. Nog meer koffie, cacao, thee, tin enz. op de markt, doet de prijzen ervoor nog verder dalen. Voor het handjevol deviezen dat de Derde Wereld-landen ermee verdienen, moeten zij de onmisbare produkten uit de Eerste Wereld betalen. En de rentes op de schulden. Een voorbeeld uit Afrika. Senegal voerde in 1970 voor 62 miljoen dollar aan pinda's uit en voerde voor 66 miljoen dollar aan voedsel in. In 1980 waren die cijfers 130 en 190 miljoen dollar. De balans was dus opgevoerd in negatieve zin. In de Derde Wereld moe172
ten cash crops, mono cultures voor export, worden geproduceerd, in plaats van food crops, verscheidenheid aan kleinschalige traditionale voedselgewassen voor de voeding van de eigen bevolking. Tegelijk moet Westers overschot-voedsel worden aangenomen. Eerst als hulp, dan tegen keiharde marktvoorwaarden. Zo voeren de VS en de EG hun graanoorlog, om steeds meer markten in de Derde Wereld te veroveren en die bevolkingen te doen overgaan op hun Westerse tarwe-overschotten. In plaats van dat die landen hun eigen graan-cultures weer kunnen opbouwen. De wereldoorlog op de markt wordt allereerst gevoerd met het voedselwapen. Het vee van het vleesetende Westen vreet een steeds grotere hap van het beschikbare graan. Varkens, kippen, koeien, paarden eten 586 miljoen ton, dat is 47% van de wereldgraanproduktie. Daar zou men, wereldwijd, 2 1/2 miljard mensen extra van kunnen voeden. De vleesproduktie veroorzaakt een immense graanverspilling. Eén calorie in tarwe is één calorie in brood, is één calorie voedingswaarde. Dat is direkte voeding met plantaardige produkten. Indirekte voeding, dierlijke, vergt 7 plante-, graan-calorieën voor één dierlijke calorie, vlees, eieren, melk, voor één calorie voedingswaarde. Bij brood is dus de calorieomzetting van tarwe naar voeding 1: 1. Bij varkensvlees is die 3: 1. Bij eieren 4: 1. Bij melk 5: 1. Bij rundvlees 10:1. Bij kippevlees 12:1. In de rijke landen wordt vlees in conserven geproduceerd voor honden en katten. In de VS waren in 1980 35 miljoen honden en 30 miljoen katten. Zij aten resp. voor 75 en 77% van hun caloriebehoeften vlees uit blik. In Europa waren er 30 miljoen honden en 28 miljoen katten. In Engeland kregen de honden voor 37% vlees uit blik, de katten 53%. In Zwitserland 32 en 42%. In de Bondsrepubliek 25 en 27%. 173
De arme landen moeten soja-monocultures exporteren voor de vleesconsumptie van de rijken. In Brazilië werd in 1982 8.2 miljoen hectare soja voor export verbouwd. In het rijke Westen kregen dat 40 miljoen varkens in hun krachtvoer. Nederland heeft evenveel varkens als mensen, pm. 15 miljoen. Per jaar komt er 30 miljoen ton veevoergrondstoffen de haven van Rotterdam binnen. Brabant ligt daar het dichtst bij. De vleesindustrie en vleesexport heeft daar het meeste v()ordeel van. Niet de varkenshouder. Niet de varkens. De boeren moesten steeds meer leveren tegen steeds lager prijs en bij steeds hoger milieukosten. De varkens mogen geen jaar meer leven, in 6 maanden moeten zij slachtrijp zijn. In Brazilië zouden op die 8.2 miljoen hectares zwarte bonen, eiwit, voor 35 miljoen Brazilianen verbouwd kunnen worden. Of maïs, met een caloriehoeveelheid voor 45 miljoen Brazilianen. Maar de grootgrondbezitters spelen hun lucratieve spel mee met de Westerse veevoerfirma's. Pogingen tot landhervorming betekenen slag op slag oorlog. De grootgrondbezitters zetten terreur- en moordbrigades in. De regeringen moeten met politie en leger te hulp komen. En de ogen sluiten voor de privé oorlogen en moorden van de rijken. Terwijl kleine boerderijen veel ekonomischer produceren dan grote, worden die in dit systematisch proces van industrialisering en kapitalisering van hun land en erf verdreven. In de Derde Wereld, maar ook in de VS, in de EG, overal. Nu moeten ook de DDR, Polen enz. eraan geloven. De grootschalige coöperaties en "Kombinate" gaan niet over in familiebedrijven, maar voor een groot deel in grootschalige concern-bedrijven. De rijke landen hebben een steeds energie-intensiever voedselproduktie, die absoluut geen voorbeeld kan
174
zijn voor de wereld. In Guatemala wordt voor de produktie van 1 hectare maïs menskracht ingezet en 1.5 liter olie. In Mexico en de Philippijnen, behalve ook dierlijke trekkracht, 35 liter olie. In de VS is dat 900 liter olie, voor 1 hectare maïs. Die energie wordt verslonden met kunstmest, bestrijdingsmiddelen, tractoren, oogstmachines enz. Wat aan de wereldvoedselsituatie duidelijk wordt is, dat het Westen steeds meer consumeert met verhoudingsgewijs steeds minder mensen, die de grondstoffen opeisen van de meerderheid van de wereldbevolking. De overschotten, die het Westen zelf niet door de keel kan krijgen, moeten de armen afnemen. Voedsel, van vreemde aard, veel te duur geproduceerd, her en der over de wereld versleept. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Voedselafhankelijkheid is de methode waarmee vandaag de wereld veroverd wordt. Voedsel is tot het voornaamste politieke wapen gemaakt. Zes graanhuizen hebben praktisch de hele wereldgraanmarkt in handen. De beide Amerikaanse handelsfirma' s, Cargill voor 17-28 % en Continental Grain voor 17-25%. Het Franse huis Louis Dreyfus voor 13-15%. De Argentijn Bunge voor 8-12%. Het Zwitserse André voor 8-10%. Het Duitse Toepfer voor 8-10%. In feite brengen die handelshuizen maar een greintje van de totale wereldgraanproduktie op de markt. Voor elk volk is graan het basisvoedsel. In alle varianten van klimaat, bodem en cultuur. Verreweg het meeste graan verbouwen volken en boeren dus voor zichzelf en voor de lokale markt. Maar de restmarkt bepaalt wel de wereldprijs voor alle graan. Dat is een uitverkoopprijs. Omdat het overschotten betreft, die de rijke landen, VS en EG voorop, kwijt moeten vóór ze bederven. Het wordt dus ver onder de kostprijs gedumpt, met ex175
portsubsidies niet aan de boeren maar aan de handelshuizen. De boeren zouden veel liever minder verbouwen, op ecologisch verantwoorde wijze, voor een kostendekkende rechtvaardige prijs. Maar dat kan alleen langs politieke weg bevochten worden, als die prijs voor alle telers wordt gegarandeerd en produktiequota worden afgesproken voor elk land, elke regio, elk bedrijf. De Uruguay-ronde van de GATT wilde precies het omgekeerde. Onder aanvoering van de VS wordt liberalisering van de landbouw gepropageerd. Het klinkt zo "vrij". Het betekent in werkelijkheid, dat de, financieel en industrieel achter rakende, VS het goedkoopst graan op de wereldmarkt dumpt, op kosten van het eigen milieu en van miljoenen Amerikaanse boeren. En op kosten van de lokale voedselmarkten en de kleine lokale boeren, die tegen die prijs niet kunnen concurreren. Oorlog met voedsel. Legaal. Met wetgeving van de GATT. Met uitschakeling ook van regeringen en parlementen. Want een handvollandbouwattachés zal straks vanuit Genève, met de verdragsteksten in de hand, eenvoudig deze wereldvoedselstrategie regelen. Nederland zat die GATT landbouwonderhandelingen voor. Ir. A. de Zeeuw, oud direkteur generaal van het ministerie van landbouw. Nederland is tweede agrarisch exportland ter wereld. Anders verover je zo'n voorzitterschap niet. Nederland volgt de VS. Zij de graanmarkt, wij de zuivelmarkt. Groene proletariaat Kapitalisme buit het arbeidsproletariaat uit. Als het dat niet meer nodig heeft, in de eigen centrum-landen, verheft het de arbeiders tot werkloze consumenten. In de Derde Wereld wordt de strijd voortgezet. Goedkope arbeidskrachten in de lage lonen-landen. En nog veel grotere massa's werklozen. Onder hen de ontelbare van het land verdreven kleine boeren gezinnen.
176
Het kapitalisme staat, zoals we gezien hebben, niet stil bij het arbeiders-proletariaat. Met het rode proletariaat offert het ook het groene proletariaat, de arbeid van alle leven, van alle natuur. Dit essay definieert uitdrukkelijk de levende natuur - grond, water, licht, lucht, plant, dier - als de eerste en voornaamste arbeidskracht. De mens werkt met de natuur samen. Boer en boerin in de landbouw. Maar ook de delver van kolen delft een natuurprodukt. De boorder naar olie. Dat zijn organisch gevormde bodemschatten van de levende natuur, in miljoenen jaren gevormd en bewaard in de provisiekelder van de aarde. Industrie, verkeer, diensten, alle ekonomie werkt met produkten, met arbeid van de natuur. Kapitalisme heeft, in zijn nog maar korte historische bestaan, het meest en het meest rigoureus verdiend aan de uitbuiting van de natuur. Door de prijs niet te betalen aan de volken-eigenaars. Door de prijs voor een duurzame natuur niet te berekenen in de kostprijs. De natuur kan geen rekening uitschrijven, kan zich niet in vakbonden organiseren, heeft geen stemrecht. Christenen belijden, met de mond, het "rentmeesterschap". Mensen alleen kunnen maatschappelijk instaan voor overleven, voor het vitaal en beschikbaar blijven van de onmisbare arbeid van de natuur. Die arbeid is in zichzelf schitterend georganiseerd in ecologische organismen, strukturen en kringlopen. Die worden onder aanvoering van de rijke landen steeds sneller onherstelbaar verwoest. Zoals de kapitalist menselijke arbeid minimaal moet betalen opdat de arbeid in stand blijft, zo geldt dit voor de arbeid van de levende natuur. Arbeiders kunnen zich organiseren. De natuur kan dit niet. Daarom kan er rücksichtsloser mee worden omgesprongen. Enkele gegevens. Van het tropisch regenwoud is in Oost- en West-Afrika 72% verwoest. In CentraalAfrika 45%. In Latijns-Amerika 37%. Zuid-Azië 177
63%. Zuidoost-Azië 38%. Wereldwijd is van de aarde-omspannende gordel van tropisch woud 42% vernietigd. Elke sekonde wordt een oppervlak ter grootte van een voetbalveld gekapt en verbrand. 20.000 planten- en dierensoorten worden ermee uitgeroeid. Van de tropische wouden krijgt de aarde zuurstof. Zij zorgen voor 42% van de plantaardige biomassa en zuurstof op het landoppervlak van de aarde. Zij zijn de longen van het leven op aarde. Grasland en savannen zorgen voor 18%. Bos in de gematigde zones voor 14%. Wouden in het Noorden voor 9%. In cultuur gebrachte akkers en weiden 9%. Moerassen, woestijnen, toendra's, bergweiden 8%. Het tropisch woud is onze voornaamste "bio-bank". Maar de Wereldbank levert credieten en verdient daarop om 18 miljoen hectare Amazone-woud te rooien voor aanleg van de trans-Brazilië autoweg. In Indonesië veroveren Japanse hout-firma's kaprechten van de militaire regering in Djakarta. Zo komt die aan deviezen. Door menselijke produktie overbelaste cultuurgrond erodeert tot woestijn. Anno 1982 was 3700 miljoen hectare weide verwoestijnd. 50 miljoen mensen werden erdoor getroffen. Verder wordt 80% van de overbegraasde weidegronden bedreigd. Van het beschikbare akkerland is 570 miljoen hectare woestijn geworden. 60% loopt dat gevaar. 170 miljoen mensen worden erdoor bedreigd. Van geïrrigeerd akkerland is 131 miljoen hectare woestijn geworden. 30% loopt gevaar. 60 miljoen mensen worden daarmee bedreigd. Monoculturen veroorzaken bodemerosie. Dat wordt "bestreden", verergerd met steeds meer kunstmest. Hier zijn cijfers van de periode 1970-1980. In Brazilië nam het kunstmestgebruik in die 10 jaar toe met
178
202%. De opbrengst nam toe met maar 13~Yo. In Mexico werd 106% meer kunstmest gebruikt, de opbrengst nam toe met 38%. In Egypte waren die cijfers 64 en 4 %. In Thailand 103 % meer kunstmest, de op brengst daalde met 4 %. Thailand levert mil joenen tonnen cassavewortel, tapioca, voor het Hollandse veevoer. In de Amerikaanse staat Iowa, een van de grote graanschuren van de VS, waar zoveel boeren creperen en in verzet komen, gaat voor iedere kubieke meter tarwe 2 kubieke meter humus voorgoed verloren. De humuslaag is daar van 35 tot 15 cm ingedrukt. Voor de vorming van 2,5 cm humus is minstens 100 jaar nodig. Zo verovert de VS de wereldgraanmarkten. Met uitbuiting van het menselijk en ecologisch potentieel. Dat heet "liberalisering" van de wereldlandbouw. Gerept werd al over de honger van de motor. Als men brandstof haalt uit akkerbouwprodukten, uit tarwe, maïs, soja, suikerbieten, aardappelen enz., dan zijn daarvoor de volgende arealen nodig. Voor de voeding van een arm mens zijn 8 aren nodig. 1 are is 10 x 10 meter. Voor de voeding van een rijk mens zijn 36 aren beschikbaar. Voor de brandstof uit suikerriet van één auto in Brazilië is 80 are nodig. Voor de brandstof uit maïs van één auto in de VS 302 are. Straks moeten onze auto's "milieu-vriendelijke" bioethanol in de tank mengen. Dan kan het wagenpark weer groeien, zeggen de autofabrikanten en de beleidsmakers. Nederland heeft al 5,5 miljoen auto's op de weg. Dat is meer dan op het hele contÏlnent Afrika, inclusief Zuid-Afrika. Bio-ethanol kan Nederland, kan de EG, kan de Eerste Wereld nooit voor al zijn auto's zelf produceren. Voor zoveel graan is in de verste verte geen grond beschikbaar. Dat moet de 179
Derde Wereld dan dus weerJeveren. De strijd van de motor tegen de maag. Het is duidelijk wie dat zal winnen. Op onze verstopte autowegen vallen de verkeersdoden. In de EG 50.000 per jaar. Verkeer als oorlog, helmen op, koppelriemen om. Vlees eten, auto rijden, zo doodt de consument, onwetend, onschuldig, de verhongerende wereld. Milieu-oorlog Zijn de hete zomers van de jaren '80-'90 op het Noordelijk halfrond de eerste tekenen van het broeikaseffekt, van de temperatuurverhoging? Rukt de Sahel op over de Middellandse Zee naar Zuid-Europa? Komt het Noorden zo zichzelf tegen? Als de produktie-consumptie van de rijke landen per jaar nog met 3 % moet toenemen, dan is dat omstreeks het jaar 2010 een verdubbeling van 100%. Dat zal zich vooral uiten in het energieverbruik, de verbranding van fossiele voorraden steenkool en olie. Met de CO 2 -uitstoot, het meest in het verkeer en in de chemische industrie, die de veroorzaker is van het broeikaseffekt. De vrije markt, hebben we gezien, moet vanwege zijn concurrentie-dynamiek altijd weer een groeimarkt zijn. Het Westen ontbeert politieke instrumenten om die groei te reguleren, te selekteren, terug te dringen. We zouden in 201050-60% zuiniger met energie moeten omgaan. Daarvoor zijn beheersinstrumenten nodig. Maar het supply-tijdperk van de vrije markt heeft doelbewust en strategisch de rol van de politiek, van de parlementaire demokratie, van de staat, teruggedrongen. Terugtredende overheid. Deregulering. De anarchie, de groei van allen .tegen allen, werd dus geïntensiveerd op het moment dat beheersing uiterst urgent geworden was. De VS en de SU hebben beide CO 2-emissies van meer dan 3 ton per hoofd. Ook het staatskapitalisme had 180
geen regulerings-mechanisme en had er geen geld voor om de industrie om te bouwen. In plaats van heffingen op energie, waaruit men duurzaamheid kan bekostigen, schoonmaak, ontwikkeling van alternatieve energieën, moesten de prijzen omlaag. Nederland heeft de laagste energieprijzen van Europa. Hoe meer er verbruikt wordt, hoe meer de staat, Shell een Esso, verdienen aan de gasbel. Het energieverbruik van de Nederlandse bedrijven is sinds 1985 verslechterd. Voor energie worden alleen de kosten en winsten betaald aan de producent die ze gereedmaakt en levert voor verbruik. De kosten voor een milieu dat duurzaam energie kan blijven produceren, worden door de heersende ekonomie stelselmatig geëxtrapoleerd, afgeschoven, op de samenleving, op de Derde Wereld, op de toekomst. De aantasting van de ozonlaag gebeurt door de overmaat van chloorverbindingen, de cfk's, die in de atmosfeer opstijgt. Ze zitten o.a. in onze koelkasten. Het Noorden heeft de ozonlaag beschadigd. Nu enkele delen van de Derde Wereld hun koelkast-tijdperk bereiken, industrialiserende landen als India, China, Latijns-Amerika, ziet het Noorden als een boemerang naar zich terugkeren wat het heeft veroorzaakt. Het had er het privilege van en wilde het tegelijk aan de wereldmarkten verkopen. 1 molecuul chloor kan 100.000 moleculen ozon afbreken. Als er nu geen cfk's meer zouden vrijkomen, zou het nog 60 jaar duren vóór de ozonlaag terug is in de toestand van 1985. Toen was zij al aangetast. Maar er wordt vóór 2000 nog 15 miljoen ton chloor-chemicaliën in de atmosfeer gejaagd. 85% daarvan komt uit het Westen. Per hoofd 10x zoveel als in de Derde Wereld. De industrie wil nu de harde cfk's, omdat ze verboden worden, vervangen door zachte. Die zijn 181
minder stabiel en dus minder langdurig kwaadaardig. Maar er zal des te meer van worden geproduceerd. Deze aarde-omvattende processen van broeikas en ozonlaag zijn demokratisch in de negatieve zin. Ze treffen alle volken en mensen. Maar niet allen zullen gelijk getroffen worden. Dat is het niet-demokratische. De rijke landen zullen proberen te ontsnappen met de vlucht vooruit. Zal de Koude Oorlog, die zich transformeert in de Noord-Zuid oorlog, in de wereldvoedseloorlog en de wereldmilieu-oorlog, aldus zijn vervolg krijgen? Met nieuwe vijandbeelden van vervuilers? Wordt de oorlog tegen het milieu, tegen het groene proletariaat, de oorlog om de laatste restanten aardse reserves? Zullen in die "vuile" oorlog de ergste vervuilers het langst de handen schoonwassen in onschuld? Omdat ze het geld ertoe hebben en de macht? Milieu-defensie en Greenpeace zijn wereldorganisaties in statu nascendi. Krijgen zij een veel massalere aanhang dan de internationale vakbeweging en de internationale vredesbeweging ooit gehad hebben? Omdat niet allen arbeider waren en zijn en omdat niet overal kernbommen liggen, maar wel allen lucht, water en voedsel om te leven nodig hebben? Milieu-politiek is net als sociale politiek franje van het kapitalisme. Aarde, grond, bos, zee, alle natuur, moet minimaal in conditie blijven om erop te kunnen blijven parasiteren. De heersende politiek moet de ongerust wordende publieke opinie de indruk geven dat er hard aan wordt gewerkt het milieu te "helpen". Die twee voorwaarden stellen de grenzen van de ekonomische en politieke inzet voor het milieu. Toen de Duitse auteur Siegfried Lenz in 1988 in Frankfurt de Friedenspreis van de Duitse boekhandel ontving, zei hij in zijn dankrede: "De schepping sterft langzaam. Zij kan te gronde gaan als gevolg van onze 182
verachting en ons egoïsme. Met oproepen valt niets te bereiken, wij kennen hun ellende, zij hebben geen effekt. Als er al iets is dat verandering kan brengen, dan alleen een daadkrachtige en fantasievolle politiek die bereid is eerst de invloed terug te winnen die ekonomie en industrie haar hebben afgenomen. Wij leven op de rand van de vrede. Want lijkt het resultaat van de milieuvervuiling niet op dat van een oorlogsaktie ?" Schuldenkrisis "Koop nu - betaal later" . Zo werden de overschotkapitalen van het Westen in de jaren '70 en begin jaren '80 aan de Derde Wereld gesleten. Het mes sneed aan twee kanten. Het overschot-kapitaal kon rente beuren. En er ontstonden koopkrachtmarkten voor de Westerse overprodukties. Onder de leningen waren de "euro-dollars", de over de wereld zwervende kapitalen, o.a. van de oliesheiks, die zochten naar vraag. Omdat er zoveel geld was geakkumuleerd en men non-stop, 24 uur per etmaal, via de computerbeurzen op de geldmarkten naar kopers zocht, was de rente laag. Dat kon de in het nauw zittende regeringen in de Derde Wereld verlokken. Tot het geld krap werd. De supply-machten lieten met hun beleid van monetarisme het beschikbare geld op de geldmarkten krimpen. Dus steeg de prijs van het geleende geld, de rente. Tegelijk joeg het supply-tijdperk de investeringen, het aanbod en de consumptie op. President Reagan maakte de grootste staatsschulden met zijn Star Wars program. Zo steeg de vraag naar het krappe geld. Zo leefde het kapitalisme zich in de jaren '80 uit in de Derde Wereld. Daar liep de schuldenspiraal torenhoog op. In 1983 bedroegen de totale schulden van alle ontwikkelingslanden samen 113 miljard 183
dollar. In 1984 896 miljard dollar. Om een paar landen te noemen. In Argentinië 1560 dollar per hoofd. In Mexico 1300 dollar per inwoner. In Brazilië 800 dollar. In Tanzania 100 dollar. De schulden veroorzaakten nieuwe schulden. Regeringen moesten lenen om de rentes te kunnen betalen. Aflossen was er meestal niet meer bij. Zo ging er meer geld de ontwikkelingslanden uit dan er in kwam. Een netto kapitaalstroom vloeit van Zuid naar Noord. De schuldenkrisis is een kapitaal-oorlog met miljoenen slaclitoffers. "Voor elke dollar die Brazilië binnenkomt, halen ze er vier weer uit", zegt kardinaal Evaristo Arns van Sao Paulo. Enkele rekenvoorbeelden. Een land dat 100 miljoen leent, tegen 10% rente, over 10 jaar, heeft in het 1e jaar een positief saldo van 90 miljoen. In het tweede jaar van 80 miljoen. In het 3e jaar van 70 miljoen. In het ge jaar is dat nog een positief saldo van 10 miljoen. Maar in het 10e jaar wordt dat een negatief saldo van 100 miljoen, voor rente en aflossing. In het 11e jaar idem. De hoge rentes verscherpen de betalingskrisis van de arme landen. In Brazilië is 1 % renteverhoging op de buitenlandse schuld gelijk aan afstaan van 25% van de opbrengsten van de koffie-export; 100% van die van de cacao-export; 6% van de uitgaven voor olieimport; 10% voor nieuwe credieten en leningen. De netto kapitaalstroom van Zuid naar Noord was in 1984 als volgt: er vloeide 85 miljard dollar uit de industrielanden naar de Derde Wereld; er stroomde 92 miljard dollar, dat is 108%, terug aan rente en aflossingen van de schulden. De winsten op privaatinvesteringen zijn daar niet bij gerekend.
184
De kapitaalvlucht van de elites in de Derde Wereld verergerden deze stroom Zuid-Noord. Wat LatijnsAmerika betreft, ging tot 1983 uit Mexico 22 miljard dollar; uit Venezuela 20 miljard; Brazilië 15-20 miljard; Argentinië 20 miljard; Centraal-Amerika 2,5 miljard; Columbia 2,5 miljard; Peru 1,2 miljard; Bolivia 3 miljard; Chili 7-8 miljard. Het geld van al die kapitaalvlucht was welkom in de supply-honger van het Noorden waar veel geld gevraagd werd en dus de rentes hoog waren. Het IMF is de grote regulator in de schuldenkrisis. Het moet schulden-landen dwingen tot "aanpassing". Maar bij liberalisering, zoals de IMF-medicijn luidt, hebben de rijke landen altijd grotere voordelen dan de arme. Zoals het IMF zelf ook allereerst de belangen van de rijke landen dient. Er wordt gestemd, niet naar het demokratisch principe "one man one vote", dus per bevolkingsaantal, maar naar het kapitalistisch principe van het recht van de sterkste. Wie, van de 152 lidstaten van het IMF, het meeste geld inbrengt, heeft de meeste stemmen. Zo hebben de industrielanden samen 59% van de stemmen, de OPEC-landen 11 %, de ontwikkelingslanden 30%. Direkteur Camdessus van het IMF wil het fonds verdubbeld zien, tot 450 miljard gulden. Niet alleen omdat de schuldennood in de Derde Wereld totale terugvordeting eenvoudig onmogelijk maakt, maar ook omdat het IMF er een werelddeel bij krijgt: Oost-Europa. Bij de Wereldbank zijn de stemverhoudingen, omdat het een puur kapitalistische rentebank is, nog drastischer. Daar hebben de industrielanden 63% van de stemmen in handen, de OPEC plus de ontwikkelingslanden 37%. De IMF-kuur van de schuldensanering maakt de samenleving van de betrokken landen zieker. De armsten worden het ergst getroffen. Lonen worden ver185
laagd. Daarmee daalt de koopkracht. Tegelijk exploderen de prijzen. De sociale fondsen van de overheid, voor zieken, werklozen, onderwijs, gezondheidszorg, worden gekort. De voedselsubsidies worden geschrapt. De valuta worden in waarde verlaagd. Dus de exportprijzet1 dalen, de imp6rtprijzen stijgen. Exporteren in plaats van consumeren, luidt het bevel van het IMF. De schulddelging wordt betaald met honger, halvering van het rantsoen brood, rijst, aardappelen, melk, bonen, suiker, vlees. Vermindering van het aantal calorieën per hoofd per dag, van 2250 naar 1560, van eiwit van 56 naar 26 gram. Schulden afbetalen, maar de VS doet zelf stelselmatig het omgekeerde, steeds meer schulden maken, kapitaal aantrekken, meer importeren en consumeren. Omdat de spanningen toenemen, volksoproer, criminaliteit, burgeroorlog, regio-oorlog, drugsoorlog, worden regeringen door militaire dictaturen overgenomen, of moeten zelf een gemilitariseerde staat opbouwen. Meer politie, meer leger. Doodseskaders. Wapenaankoop. In het Noorden staan de wapenhandelaars klaar. Wie op de wereldkaart de regio's inkleurt waar na 1945 oorlogen en gewapende konflikten hebben gewoed, ziet dat die zo goed als alle in de Derde Wereld, op het Zuidelijk halfrond, plaatsvonden. In zo goed als geheel Midden- en Zuid-Amerika, zo goed als geheel het Afrikaanse continent en grote delen van Zuid- en Zuidoost-Azië. Het kapitalisme exploiteert de Derde Wereld en exporteert er zo de oorlog naar toe. Waarbij het dan ook weer betrokken is, met geo-strategische belangen en invloedssferen. En waaraan het verdient met wapenleveringen. De achtertuinen in de Derde Wereld zijn een voor de wapenmarkten onmisbaar afzetgebied. In de periode 1962186
1982 - dus nog vóór de grote maatschappelijke afbraak door de schulden - steeg de export van fabrieksgoederen van de industrielanden naar de Derde Wereld met 300%. Maar die van de export van zware wapens met meer dan 500%. Als leverancier stond de Sovjet Unie bovenaan met 32%, de VS volgde met 31 %. Dan Frankrijk met 12%, Italië met 7%, Groot-Britannië met 6%, de Bondsrep'l!bliek met 2%. De beide supermachten waren dus ook elkaars militaire export-gelijken geworden. Met dezelfde belangen: wapeninkomsten en "vrienden". De wapens werden door de Derde Wereld-landen betaald. Of men kreeg ze kado. Of op crediet. Of bij bestellingen van andere produkten, bv. graan, tegen gereduceerd tarief. Het markt-imperialisme verzwakt de ekonomieën van de Derde Wereld. De verzwakking vraagt om wapens. De markt levert ze. De spiraal neerwaarts gaat verder. De schuldenbergen stijgen. De negatieve balans van verhongerden en van vernietigd milieu wordt in de schuldenbalans niet meegeteld. Oorlog tegen de armen Toen de Berlijnse Muur viel, in de nacht van 9 november 1989 - 9 november 1938 was de Kristallnacht; het eufore Duitsland wist het zich in 1989 niet te herinneren - zwenkten alle wereldcamera's naar Oost-Europa. Een nieuwe Eurocentristische fase in de geschiedenis was aangebroken. Er was ontspanning. De Koude Oorlog was overbodig. Het communisme was immers ingestort. In de VS wordt daar wel anders over gedacht. In precies dezelfde novembermaand werden in El Salvador 6 Jezuïeten-priesters thuis vermoord, met hun 187
huishoudster en haar kind. Omdat de priester-docenten kritische ekonomisch-theologische en politiek-theologische studies publiceerden. Omdat zij met de christelijke basisgemeenschappen in de sloppenwijken solidariseerden en samenwerkten. Dat er jaarlijks duizenden politieke moorden plaatsvinden, met name nu in Centraal- en Zuid-Amerika, haalt haast de media niet meer. Nog minder de dood van 30 miljoen naamloze verhongerde, ondervoede, verzwakte, zieken in de "onderontwikkelde landen". De collega van de 6 Jezuïeten, Jon Sobrino van de Centraal-Amerikaanse Universiteit, die toevallig de dans ontsprong omdat hij in Thailand was, zei na de moord: "De dood wordt verzwegen, wordt onzichtbaar gemaakt. De armoede wordt buitenbeeld gedrukt." Bisschop Romero, wiens medewerker Sobrino is geweest, zei kort voor zijn dood: "Er zijn nu twee grote afgoden, de welvaart en de nationale veiligheid." Toen de bisschoppen van Latijns-Amerika in 1968 in Medellin, Colombia, een pastoraal plan aannamen over de "Goddelijke voorkeur voor de armen", reageerde Rockefeller in New York met: "Als dit wordt uitgevoerd, is de VS in gevaar." Sindsdien ontwerpen CIA, "Central Intelligence Agency", en de CIEA en CEA, de geheime diensten van het Pentagon, de strategie van de "Low Intensity Conflict's" (LIC's). Dat is de permanente strijd tegen de "subversieven" in de achtertuin van de VS, Latijns-Amerika. Alles wordt in kaart gebracht. Elke basisgemeente, elke bevrijdingstheoloog, elke kritisch onderzoeksen scholings-instituut, elke mensenrechten-organisatie. In elk land, elke provincie, elke stad, elk dorp. Dat alles valt onder de noemer "communisme-ge188
vaar". Het heet communisme, omdat de b'asisbewegingen van de armen zich wapenen met kapitalismeanalyses en daarbij het onderzoeks-instrumentarium van Marx benutten. Zonder daarmee ideologische marxisten of georganiseerde communisten te zijn. Maar deze desinformationele mythe, die bewust en systematisch wordt verspreid, moet het de VS rechtvaardigen een veelheid van geheime middelen in het veld te brengen om in de permanente LIC's de controle te houden over de achtertuin, met de onmisbare bronnen en markten daar. De moord op de 6 Jezuïeten was een routinezaak voor de overal parate moordescaders. Als de Sovjet Unie vandaag een dergelijke aanslag zou wagen in Polen, in Hongarije, zou de wereld van verontwaardiging op zijn kop staan, de VS voorop. In LatijnsAmerika gaat de VS ongehinderd zijn gang. Ekonomische ontwrichting, intimidatie, repressie, sabotage, rechtstreekse moorden, het is alles toegestaan omwille van de "nationale veiligheid". De mensenrechten-voorvechtster Marianella Garcia Villas" die in El Salvador is vermoord, zei: "Ze moeten het gras goed kort maaien." Zij zelf stak te hoog boven het maaiveld uit. De Duitse theoloog Ulrich Duchrow, hoogleraar in Heidelberg, heeft in 1989 met anderen in de Bondsrepubliek geheime dokumenten gepubliceerd van de CIEA en CEA. In zijn kommentaar kan hij niet anders concluderen dan dat de "Low Intensity Conflict' s" -strategie de "Totaler Krieg gegen die Armen" is. De geheime papieren van het Amerikaans militair establishment betreffen de zg. dokumenten van Mar del Plata, Argentinië, van november 1987. En de dokumenten van Santa Fé I en II. Dit zijn verslagen en besluitenlijsten van geheime conferenties, die in 1980 in Santa Fé zijn begonnen. Met het oogmerk 189
president Reagan en vanaf 1989 ook president Bush van adviezen te voorzien, hoe de communistische subversie in Latijns-Amerika te ondermijnen. Alle methoden en middelen zijn aanvaardbaar. Het Rijk van het Kwaad bestaat nog wel degelijk, het komt de VS te na. Alle landen op het Latijns-Amerikaanse continent, van Argentinië tot Guatemala, van Panama tot Venezuela, zijn onder controle. De Amerikaanse journalist Bob Woodward ("All the president's men") heeft in 1987 het onthullende boek "The secret wars ofthe CIA 1981-1987" gepubliceerd. Washington was in grote verlegenheid. Maar de grote verzwijgmachine kwam in werking. Woodward onthult met name de geheime akties in Midden-Amerika. De bekendmaking van de namen van vooraanstaande daders heeft nauwelijks tot adequate berechting en bestraffing geleid. Namen als William Casey, Richard Helms, William Colby, George Bush, die baas was van de CIA in 1976-1977, Ronaid Reagan, Richard Allen, Robert McFarlane, John M. Pointdexter, Frank Carlucci III, James Baker III, Edwin Meese III (de heren benoemen zich als dynastieke vorsten), Michael Deaver, Donaid Regan, Alexander Haigh, George Shultz, Caspar Weinberger, duiken in Woodwards onderzoek op. De "Irangateaffaire" belandde toch uiteindelijk nog op tijd in de doofpot. Meerdere verantwoordelijken en schuldigen aan de geheime oorlogsvoering van de VS hebben regerings- en adviseursfunkties onder president Bush. De schulden-ideologie, de leugen dat de arme landen in het krijt staan bij de rijke, belast het ergst de arme klassen. Zij moeten zich schuldig voelen. Zij moeten rustig en bescheiden blijven. Daarom zijn de bewustmakingsakties van solidariteitsbewegingen zo gevaarlijk en subversief. De reus wankelt als de mensen gaan weten. 190
In 1989 bedroeg de netto kapitaal-export van Zuid naar Noord 225 miljard dollar. In 1990 bedraagt die 325 miljard. Men kan niet anders doen dan de zaak omkeren. Niet Zuid is schuldig aan Noord. Noord is schuldig aan Zuid. Er moet gesproken worden over 500 jaar plundering en uitroeiing, vanaf Columbus, 1492. Over de permanente kapitalistische en imperialistische verovering van de zuidelijke landen. Er wordt gediskussieerd over enige schuldverlir:hting. Over een kwijtschelding bv. van 14 %. Over "betere" kondities. Over het aangaan van weer nieuwe leningen. Zelfs als tot 50% kwijtschelding zou worden besloten, zou dat nog geen positief effekt hebben. De arme landen kunnen niet anders doen dan zich aaneen sluiten en terugbetaling kollektief weigeren. Zij moeten herstelbetalingen eisen. Op z'n minst eindelijk fatsoenlijke prijzen voor hun rijkdommen, grondstoffen, produkten, waar de rijke landen niet zonder kunnen. De VS is als de dood dat in Latijns-Amerika wordt gebeden: "Onze Vader - vergeef ons onze schulden." De armen weten heel goed dat daarmee bedoeld is kwijtschelding van onrechtvaardige schulden, teruggave van door woeker gemaakte winsten. Ontwikkelingshulp Men moet niet concluderen dat in het supply-tijdperk, dat begon met Reaganomics en Thatcherisme, de staat afwezig is. Voor de "nationale veiligheid" is ze juist alom tegenwoordig en werkzaam. Bij voorkeur in het geheim. Met geheime diensten, als staat in de staat. Om de ekonomisch-imperialistische belangen veilig te stellen. Waar de staat maximaal afwezig moet zijn, daar waar de slachtoffers vallen, daar wordt het particuliere medelijden opgeroepen.
191
De overheidsbudgetten voor ontwikkelingshulp zijn in de Westelijke landen ten tijde van produktie- en consumptieboom, de jaren '80, overal gekelderd. Hulp is uit. Handel is in. Overheidsliefdadigheid is niet alleen nationaal, maar evenzeer internationaal af te raden. De Derde Wereld moet het zelf doen. Regeringen moeten er orde op zaken stellen. Hun ekonomieën aanpassen aan de vrije markt. Als, alleen al voor het oog van de publieke opinie, het ontwikkelingsbudget niet helemaal gedecimeerd mag worden, dan moeten nationale bedrijven er toch zoveel mogelijk van kunnen "profiteren". Ontwikkelingsministers als Schoo en Bukman zeiden dat openlijk en ongegeneerd. Waarom ontwikkelingshulp? Alleen die twee gekoppelde begrippen al. Wie ontwikkelt er eigenlijk wie? Waartoe? Wie moet er ontwikkeld worden? Wie is de eigenlijke onderontwikkelde? De primitieve barbaar? De onbeschaafde wilde? En wat is hulp? Wie helpt wie? Bij voorkeur wordt nu gesproken van "ontwikkelingssamenwerking". Wie werkt samen met wie? Wie stelt daarbij de normen, de kondities? Wie wordt er beter van? De ontwikkelings-terminologie is zwaar ideologisch en propagandistisch geladen. Ze wordt ook door de ontwikkelaars zelf gebruikt. Zij behoren klaarblijkelijk tot de geïndoktrineerden. Zij zijn ingelijfd bij het systeem. Zij kunnen niet anders. Omdat zij de fondsen waarmee zij werken niet op het spel kunnen zetten. Hun goede werk zou gevaar lopen. En daarmee hun baan en inkomen. Want natuurlijk zijn bij particuliere ontwikkelingsorganisaties, als Cebemo, leco, Novib, Hivos, ook particuliere belangen in het geding. Het zijn bedrijven geworden, met bedrijfsbelangen. Zij bestaan ervan. Ontwikkelingshulp is een moderne bedrijfstak geworden. Op het continent
192
Afrika zijn 60.000 ontwikkelingswerkers werkzaam. Er wordt veel goed werk gedaan. Er is grote inzet. Misschien zijn nieuwe modellen als stedenbanden, direkte projekt-relaties van groep naar groep, nog het meest effektief en leerzaam. Maar dan nog blijft de vraag: wat is de overheersende funktie van ontwikkelingshulp, alle goede bedoelingen ten spijt? Ontwikkelingshulp moet allereerst het particuliere en collectieve geweten in de rijke landen geruststellen. We doen toch wat we kunnen. Het gestorte geld wordt goed besteed. Zie eens hoe onze bevolking offers brengt. Regering, partijen, kerken, organisaties, sponsor-bedrijven, wij vergeten de Derde Wereld niet. Grote akties - niet te vaak, op vrijgevige momenten in het jaar, met veel vermaak en als het kan prijzen - sussen de gewetens in slaap. "Eén voor Afrika", "Afrika nu". Popsterren, filmsterren, VIP's, alles draaft op voor de promotie van de hulp. De bedoelingen zijn goed. Dat wij. rijk zijn en zij arm, dat kunnen wij niet helpen. Dat daar veel meer natuurrampen voorkomen dan hier, dat er meer ziektes zijn, epidemieën, misoogsten, burgeroorlogen, stammenoorlogen, hongeroorlogen, daar kunnen wij niets aan doen. Wij moeten ze ontwikkelen. Wij helpen. Hoe meer liefdadigheid, hoe meer versluiering. De oorzaken van de ongelijkheid, van de uitbuiting en de uitputting, de werking van ons eigen ekonomisch systeem, daar moet men liefst niet aankomen. Ontwikkelingsorganisaties zien niet graag dat er fundamenteel wordt geanalyseerd. Niet in het openbaar. Het zou de giften schaden. Ontwikkelingswerk, een effektieve ontwikkelingsstrategie, zou moeten zijn, dat de rijken worden ont-
193
wikkeld. Dat zij zich bewust worden hoe rijkdom armoede produceert. Dat dat veranderen moet. Dat wij hier dus veranderen moeten. Duidelijk moet worden hoe hulp steeds meer wordt tot doekje voor het bloeden. Ontwikkelingshulp is praktisch Rode Kruis-hulp geworden. De uitbuiting is zo meedogenloos, zo almachtig, zo alomtegenwoordig, dat men in het supply-tijdperk haast niet meer verder komt dan eerste hulp, noodhulp, wonden verbinden. Dat heeft met "ontwikkeling" niets van doen. In de ekonomische wereldorde van het kapitalisme is ontwikkelingshulp verworden tot het dichten van de ergste gaten. Die volken moeten toch enigszins in konditie worden gehouden. Zij moeten voor ons kapitaal blijven arbeiden. En wij moeten bij hen toch nog enige koopkracht en afzetmarkt overeind houden. Ontwikkelingshulp is de spiering om de kabeljauw te vangen. Om de grondstofmarkten en de afzetmarkten in handen te houden of te krijgen. In Lusaka, Zambia, zei een ANC-leider: "U in de Eerste Wereld bent veel meer onderdrukt dan wij." Hij lichtte dat heel precies toe: "Wij worden het ergst, het wreedst onderdrukt. Maar wij weten het. U leeft tussen de hoofdkwartieren, daar waar dit spel wordt geregisseerd. U leeft ervan, u werkt er. Wij lijden onder de armoede. U lijdt onder de rijkdom. U wordt blind gehouden met overvloed. U zult zich 't laatst bevrijden. Want rijkdom laat het laatste los. U heeft hulp nodig." Lomé-akkoord Heeft de VS vooral Latijns-Amerika tot achtertuin en delen van het Pacific-bekken, de EG heeft Afrika. Sinds de EG bestaat, 1957, is Afrika verder en verder achterop geraakt. Afrika, misschien het rijkste conti194
nent, is er 't slechtst aan toe. Hetis begonnen met het wegslepen van de slaven, de negers. Dat gaat nog door. Anders. Op de markten in Zuid-Italië zie je ze vandaag staan. Of een koppelbaas er misschien een paar komt halen voor de tomatenpluk, op de monocultures van Ferruzzi, de voedselgigant. De EG pronkt graag met het visitekaartje van het "Lomé-akkoord". Daarin hebben nu 68 landen, oud-kolonies, grotendeels in Afrika en enkele in de Caribic en in de Pacific, de ACP-Ianden, verdragen voor "aid and trade" met de EG. Meer dan 90% van de ACP-bevolking woont in sub-Sahara Afrika. Elke vijf jaar wordt dit akkoord vernieuwd, in Lomé, de hoofdstad van Togo. Zolang het Lomé-verdrag bestaat, is het in Afrika bergafwaarts gegaan. Men ziet: hulp is er om de uitbuiting te verbergen, ja om die te kunnen opvoeren. Wat de EG met de ene hand geeft, wordt met de andere in veelvoud weggegraaid. Door slecht te betalen voor grondstoffen, zoals op heel de wereldgrondstoffenmarkt. Door de grenzen van het EG-fort te sluiten voor importen. Door enorm hoge eisen aan kwaliteit en hygiëne te stellen. Door de eigen overschotten ver onder de kostprijs met miljarden subsidies te dumpen. Met de ene hand EG-hulp, met de andere de handelsoorlog. In 1989 heeft de EG de 4e versie van het Loméverdrag met de 68 ACP-Ianden gesloten. Het was slikken of stikken. Alle interesse was al gericht op Oost-Europa toen de eindeloze onderhandelingen plaatsvonden. Men moest toch begrijpen dat de EG ook daar grote verplichtingen heeft. In Oost-Europa gebeurt overigens precies hetzelfde: de hulp drijft de lokale boeren en producenten van de markt. Als de hulp struktureel wordt, of de marktovername per195
manent, wordt het proces van uitschakeling van de lokale producenten evenzeer permanent. Het Lomé-akkoord moet nog altijd uniek heten. Op 15 december 1989 werd het opnieuw getekend, nu voor een periode van 10 jaar. Men wil de lastige bedelaars niet elk lustrum meer in Brussel op de stoep hebben. Er zijn belangrijker zaken. Brussel buigt mee met de negatieve ontwikkelingsconjunctuur. Intussen staan op de officiële VN-lijst van de 40 armste landen 31 ACP-Ianden. Het Bruto Nationaal Produkt beneden de Sahara is sinds 1980 met 25% afgenomen. Het aandeel van de ACP-Ianden in de wereldhandel liep terug, van ruim 3 % in de periode 1974-1980, tot ruim 2% nu. De bevolking in subSahara Afrika is sinds 1965 verdubbeld tot 500 miljoen mensen. De schulden zijn er opgelopen tot 138 miljard dollar in 1988. In omvang gelijk aan het totale BNP en 3 1/2 maal groter dan de jaarlijkse exportopbrengsten. Door het IMF worden ook Afrikaanse landen - ieder op hun beurt en altijd apartgedwongen tot opvoering van de export. Van monocultures uit de koloniale tijd waarvan op de wereldmarkt veelal aloverproduktie bestaat. De EG profiteert daarvan met lagere grondstofprijzen. In de periode 1980-1987 leden de ACP-Ianden een totale derving van 147 miljard dollar, meer dus nog dan de totale schuldomvang. En toch werden de Brusselse onderhandelaars voor het 4e Lomé-akkoord van dat alles niet warm of koud. Er is niets gedaan aan de schuldenkrisis. Ruim 100 miljard aan schuld staat uit bij de EG. Voor belangrijke exportcultures, suiker, rijst, groenten, fruit, worden de EG-grenzen afgeschermd met heffingen en quota. IMF- en Wereldbankaanpassingen krijgen steun van de EG. Ook al is er over het alge196
meen geen verbetering mee ingetreden. Integendeel. De medicijn blijkt vaak erger dan de kwaal. De ACPlanden stonden voor de keus die geen keus was. Een slecht verdrag of geen verdrag. Of moet het toch komen tot geen verdrag? Tot een openlijke breuk? Zodat in het Westen eindelijk een schokteaktie ontstaat: ze wijzen onze hulp af, zou er iets mee zijn? Zo'n reaktie kan de EG zich natuurlijk niet permitteren. Maar ook nu nog houden de Derde Wereldregeringen zich stil. Ze kunnen het onderling niet gemakkelijk eens worden. Ze hebben zelf ook vrachten boter op het hoofd, met hun korrupte politiek, hun privileges, hun Westers luxe leefstijl. Stop de hulp Het is natuurlijk vloeken in de kerk, in de tempels van de liefdadigheid, ook van de gesekulariseerde, verzakelijkte, om te zeggen dat aan ontwikkelingshulp een einde moet komen. Op de lange termijn zal ieder dat beamen. Eenmaal moet het niet meer nodig zijn. Maar eenmaal is eeuwig. Er is geen plan, geen weg, geen program, geen vooruitzicht. Het gaat alleen maar slechter. Er is geen analyse. Die vreest men als de dood. Mythes omhullen de heldhaftigheid en de offeringsgezindheid van de hulp. Het is daar zo slecht. Er is steeds meer hulp nodig. Steeds langer. Het proces reproduceert zichzelf. Ontwikkelingshulp is goed gemeend. En tegelijk is het een proces dat gaat van kwaad tot erger. Noodhulp moet er altijd zijn. Reserves en voorraden moeten altijd gereed liggen. Helpers moeten paraat zijn. Bij natuurrampen, epidemieën, gewelduitbarstingen.
197
Maar ontwikkelingshulp moet worden gestopt. Die moet worden opgevolgd door een veel ingrijpender proces, ontwikkeling van onszelf, bewustmaking van de geesten, bekering van de rijken. Het opbouwen van een nieuwe ekonomische wereldorde begint hier. Niet ginds. Daartoe is organisatie, aktie, geld nodig. Alleen uit een ontwaakt bewustzijn kan een strukturele omkeer op gang worden gebracht. Naar een evenredige ruilvoet. Naar ekonomische zelfstandigheid. Naar produktie van het werkelijk noodzakelijke. Naar een ronde wereldtafel die is recht gezet. Akties zoals van Solidaridad, van de kerken, zijn daarvoor eerste pilot-projekten. "Max Havelaar koffie". Met de koffiehandel en de branders wordt onderhandeld. Voor een eerste, klein percentage wordt een kostendekkende prijs betaald aan de kleine producenten en hun coöperaties in Afrika, in Centraal- en Zuid-Amerika. En de aktie "Hun schuld onze schuld". De nog maar pas gestarte aktie waarin met banken wordt onderhandeld over de besteding van onze spaartegoeden en het beleid van de betreffende bank ten aanzien van leningen en rente- en aflossingsregelingen met Derde Wereld-landen. Het mes van de hulp-ideologie snijdt aan twee kanten verkeerd. Zij blijven afhankelijk, wij blijven blind. Het mes van zulke akties snijdt aan beide kanten goed. Zij krijgen loon naar werken, wij komen tot inzicht en maken een begin aan de verandering van ons gedrag en onze politiek. Er moet geen hulp in stand gehouden worden, er moet onrecht worden rechtgezet. Olie-oorlog 2 augustus 1990 wendden de wereldcamera's zich in één dag opnieuw. Zij keerden zich af van Zuid198
Afrika, van Duitsland, van de Sovjet Unie, naar het Midden-Oosten. Het was big business voor de media-industrie. Velen waren Saddam Hoessein heimelijk dankbaar voor zijn overrompeling van Koeweit. De internationale wapenindustrie. De oliehandel. Wie in de Golf een slag slaat, dient de wereld een slag toe. De "Wereldgemeenschap van vrije volken" was in rep en roer. Koeweit betekende een wereldoorlog op een minimaal grondgebied. Want de hele wereld hangt aan de oliebronnen. Olie is de godendrank van de gulzige moderne benzinemaatschappij. De motor van de produktieconsumptie en van de versnelling daarvan. De voeding van de mobiliteits-, de verkeers-, de auto- en vliegtuigdorst. Olie is de bloedsomloop van elk industrieel systeem. Het bloed doet het hart kloppen. Het hart stuwt het bloed. Olie is het belangrijkste levensmiddel van de stofwisseling, de spijsvertering, de omzetting van zo goed als alle transformaties in de produktie-consumptie-maatschappij. Wie olie heeft, heeft het eerste produktiemiddel, heeft die macht, verdient het meeste kapitaal. Slaat de eerste slag die de daalder waard is. Wie geen olie heeft, of niet genoeg, is afhankelijk. Wat in 1990 uitbrak aan de Golf, is niet te verklaren zonder de koloniale voorgeschiedenis van die regio. In 1808 stuurde Groot-Brittannië voor het eerst oorlogsbodems naar de Perzische Golf. Brits-Indiase schepen moesten beschermd worden tegen kleine Arabische stammen, bendes en piraten. Met expeditie-legers werd Groot-Brittannië 160 jaar lang de beschermer van de regio. In 1820 werd een vredesverdrag gesloten met de sjeiks voor het gebied van wat nu heet de Verenigde Arabische Emiraten. Het Verenigd Koninkrijk zou de Verenigde Sjeikdommen blijven beschutten tegen invallen van Perzen, Oma199
niërs, Turken. Uit wat nu, ruwweg, het gebied van Irak omvat. De sjeik-families bleven op feodale manier heersen. Hoe modern hun technologie werd, hoe kapitalistisch hun handel, de rijkdom maakte het voor hun autocratieën niet nodig enige serieuze demokratische modernisering op te bouwen. Het feodalisme bleef het fundament van hun macht. Na Wereldoorlog I deelden Frankrijk en Engeland het Midden-Oosten. De Britten installeerden de eerste koning van Irak. Het hashemitisch koninkrijk vestigde zich in Jordanië. En in Palestina, dat aan de Joden, aan Israël, beloofd was. De eerste olieconcessie ging niet naar Europa, niet naar de oud-kolonisten. Maar naar Standard Oil of California. Pas na Wereldoorlog 11 werd olie de belangrijkste koopwaar. En die moest worden beschermd. Olieconcerns, banken, vliegmaatschappijen, agro-industrieën, bouwfirma's kregen voet aan de grond in het woestijnzand. Aan politiek mocht niet worden gedaan. Alleen geboord, gepompt, geladen, gekocht, verkocht, verdiend. Slechts een kleine bovenlaag van de bevolking, 3%, de prinsen van de sjeik-families, die van de schatkist leven, heeft stemrecht. Aan de onderkant van de olieboom zijn de miljoenen buitenlandse loonslaven, van Pakistan tot Egypte. Brengt deze olie-oorlog de nieuwe wereldvijand, die het kapitalisme nodig heeft? De Islam? Met alle religieuze, racistische en ekonomische kenmerken die zo'n vijandbeeld eigen is? De Islam rukt op in Afrika, in Zuid-Europa, in het Zuiden van de Sovjet Unie. En nu in het hart, in het Midden-Oosten. Vindt men elkaar in de "Wereldgemeenschap" eendrachtig te200
gen dit nieuwe Gevaar? En is deze religieus-racistische ideologische oorlog de afscherming voor de toegang tot de oliebronnen? Waar de bronnen zich bevinden, zijn ook de drie heiligdommen van de Islam, in Mekka, in Medina en in Jeruzalem. Is de Jihad, de Heilige Oorlog, die Saddam Hoessein uitriep, de dekmantel niet alleen voor de ordinaire Koeweitoverval maar ook, van zijn kant, de ideologische legitimatie voor de nieuwe Koude Wereldoorlog, nu van de Islam tegen het "Imperialisme" van het Westen? Een Koude Oorlog in het heetste gebied van de wereld, om de hete brandstof, die in hete militaire uitbarstingen kan ontaarden? En sleept nog altijd imperium no. 1, de VS, de andere machten en grootmachten mee? De Veiligheidsraad moest zich onmiddellijk eenstemmig uitspreken. Inclusief China, de su. De bondgenoten moesten militaire middelen sturen. De WEU-lidstaten, de EGlidstaten. De NATO moest buiten zijn atlantisch verdragsgebied opereren. Er moest worden meebetaald aan de kosten van het beleg in de woestijn. Al dat "moeten" stond vanaf het begin onder regie van de VS. En allen gehoorzaamden. Want allen drinken olie. En we worden allemaal beschermd door de militaire intimidaties van de vs. Beschermd? Of betrokken en meegesleurd? Washington weet heel goed hoeveel Groot-Brittannië met de Noordzee-olie verdient aan de opgedreven olieprijzen. Hoe de Nederlandse staat verdient aan de gelijk verhoogde gasprijzen. De gasbel van Slochteren is het alibi voor de regering Lubbers om de bijna-monopolies van Shell en Esso de vrije hand te laten hun slag te slaan en de automobilist met dubbeltjes verhoogde benzineprijzen af te dwingen, de huisvrouw het eten duurder te laten koken, en de kostbaarder verwarming te laten aandoen. De naam
201
van ekonomie-minister Andriessen is haas. Maar Washington stuurt wel een rekening. Of allen maar even willen betalen voor deze VS-verdediging van de bronnen. De Sovjet Unie verdient ook aan de olie-oorlog. De goudprijs stijgt. De SU is de tweede goudproducent, na Zuid-Afrika. De Klercks apartheid spint er dus ook garen bij. De SU is de eerste olieproducent ter wereld. Vooral voor zelfgebruik. Maar ook voor de oude socialistische satellietlanden. Die zullen vanwege de peristroïka de volle prijs moeten betalen. Zo merken Moskou en Warschau, Boedapest en Praag, hoe vrije markt werkt. In wiens voordeel, in wiens nadeel. De SU verdient, als de olieprijs naar 40 dollar per vat gaat, 40 miljard dollar extra. Dat komt Gorbatsjov uitermate goed gelegen, waar zijn ekonomie platzak is. Maar zijn oude vrienden hebben het des te zwaarder. Er doken in augustus 1990 onmiddellijk speculaties op, als zou de SU wel eens betrokken kunnen zijn bij de coup van Saddam Hoessein. Het Kremlin zal er ongetwijfeld een zekere voorkennis van gehad hebben. De KPD zo goed als de CIA. Maar met direkte betrokkenheid zou de SU een veel kostbaarder crediet, dat van de internationale erkenning, verspelen voor een paar stuivers. De SU heeft de embargoresoluties van de Veiligheidsraad mee aangenomen. T egelijk heeft Moskou geweld vanaf het begin afgewezen, ten gunste van diplomatieke oplossingen. Er is een andere betrokkenheid, een niet minder ernstige. En die betreft veel meer staten. Allen die de boter op het hoofd hebben van de jarenlange gretige wapenverkopen aan Hoessein. Dat was precies zo in 1980, toen hij zijn eerste Blitzkrieg uitvoerde, tegen Iran. Toen steunde heel het Westen hem. Het ging
202
immers tegen de ayatollah Khomeiny die de sjah had verdreven, Carter had vernederd en het islam-fundamentalisme opnieuw gevestigd. Tot 1988 zou die oorlog duren. Een miljoen doden vielen. Het Westen had de ogen stijf dicht. De Wereldgemeenschap van vrije volken deed niets. Nooit veroordeelde de Veiligheidsraad toen Hoessein. De EG deed het niet. Er kwamen geen represailles. Geen boycot. Nog geen jaar vóór de augustus-Blitzkrieg van Hoessein stonden 28 delegaties op de wapenmarkt in Bagdad hun crème de la crème aan te prijzen. De Russische T72-tank. De Franse Alpha-jet. De Britse Hawk. De supersonische Mig-29. De Franse Exocetraket. De AR-30 lazer, eveneens van het Franse Aerospatiale. Kreeg Irak in 1984 nog uit 19 landen wapens, hoe l~ng de Koeweit-krisis ook duurt" hoe heilig het VN-embargo ook is, hoe langer de impasse gerekt wordt, hoe makkelijker Bagdad gaten in de blokkade zal vinden, ook voor wapenleveranties. Met of zonder staatssteun zal het internationaal militair-industrieel kompleks zijn waar blijven afzetten. Want de magazijnen zijn overvol. En de nieuwe systemen moeten worden getest. Allah zij gedankt voor Saddam Hoessein de schurk. SU- en VS wapens vechten tegen elkaar en tegen zichzelf in de woestijn. Franse en Britse, Duitse en Poolse, Chinese en Tsjechische. Westduitse bedrijven leverden Hoessein bij herhaling materialen voor zijn militaire avonturen. In Bonn lopen onderzoekingen tegen meer dan 60 bedrijven, waarvan 25 worden verdacht van ernstige criminele handelingen. Het Zweeds onderzoeksburo Sipri bracht zoveel feiten aan het licht dat Bonn ook ongerust geworden is tegenover de gewekte wereldopinie. Duitsland, dat ligt toch altijd nog wat anders dan de VS of de SU of Frankrijk. De Bondsrepubliek 203
ligt wat wapenhandel aangaat slechts op een 20e plaats. Maar de Duitse industrie levert wel het fijnste van het fijnste. Zo waren Duitse firma's betrokken bij het uit 1984 stammende Condor 2-projekt. Daarmee hoopten Argentinië, Egypte en Irak over een raket te kunnen beschikken die ook atomair geladen kan worden. Irak hoopt er Israël mee te kunnen bereiken. Inlichtingendiensten hebben aan het licht gebracht dat Messerschmitt-Bolkow-Blohm en MAN materiaal hebben geleverd. En de firma Wegman, producent van meervoudige lanceersystemen. Begin '89 was Irak zover gevorderd dat het in het projekt alleen verder ging. Het staatsbedrijf Techcorp moet daarvoor de nodige technologie zien te importeren, tegen leningen. Dat zal nu stagneren. Het ergst is de Bondsrepubliek betrokken bij de opbouw van de chemische wapenindustrie in Irak. De firma Imhausen-Chemie liep tegen de lamp voor leveringen aan Libië. Het bleek neer te komen op de bouw van een volledige gifgas-fabriek. De "New York Times" noemde het het "Auschwitz in de woestijn". De firma Gildemeister Projecta in Bielefeld heeft geholpen een complex op te bouwen bij de universiteit van Mosul in Noord-Irak. Daar worden chemische en ballistische wapens ontwikkeld. Export Union in Düsseldorf leverde onderdelen van gascentrifuges voor een uraniumverrijkingsfabriek. In Darmstad zijn papieren van zeven firma's in onderzoek genomen. Zeven werknemers van de firma's Karl Kolb, Pilot Plant en Water Engeneering Trading werden gearresteerd. De wetgeving in de Bondsrepubliek staat alleen toe betrokken personen te veroordelen, geen leiding of besturen van firma's. De genoemde drie fabrieken zeiden landbouwbestrijdingsmiddelen aan Irak te leveren. Het bleek een dekmantel voor de produktie van mosterdgas en zenuwgas (tabun). Kolb had in de jaren 1981-1984 in 204
Samara al een proeffabriek gebouwd voor de produktie van landbouwbestrijdingsmiddelen. De CIA meldde dat daar, 70 km ten noorden van Bagdad, vele duizenden tonnen mosterdgas, tabun en sarin, werden geproduceerd. In de buurt van Bagdad waren Duitse bedrijven ook betrokken bij de bouw van een fabriek voor kanonnen en munitie. O.à. Ferrostaal, een dochteronderneming van MAN in Essen. Daar zou ook het Iraakse "superkanon" worden gebouwd, waarvoor uit verschillende Europese landen in 1990 plotseling onderdelen werden onderschept. Keer op keer heeft de regering Kohl ontkend dat er sprake was van enige illegale handel. Later zou het worden onderzocht. Weer later waren er aanwijzingen. Tenslotte kwamen er de eerste gerechtelijke vervolgingen en lichte straffen. Dankzij "Der Spiegel", die vasthoudend aan journalistieke recherche doet. Inlichtingendiensten als van de Bondsrepubliek zijn of geen cent waard of houden dit alles verborgen. Het kan wel niet anders of in regeringskringen is men van al zulke transakties op de hoogte. Men wil niets weten. Maar het militair-industrieel kompleks eist een permanente parate wapen- en oorlogsmarkt. Dat is in alle geïndustrialiseerde landen het geval. Overal wordt een oogje toe gedaan. De Sesamstraat politiek van wat niet weet wat niet deert. Nederland had nog een klein maar fijn aandeel in de gifgasleveranties aan Irak. Het Arnhemse bedrijf Melchemie zond eind '84, met een Italiaanse firma, twee vrachten chemische grondstoffen naar Bagdad. Ook toen ging het om landbouwbestrijdingsmiddelen. Agro-industrie als wapenindustrie. Melchemie mocht de zaak afkopen met een boete van een ton. Delft Instruments, voorheen Oldelft, leverde Hoessein nachtkijkers, minstens tot 1983, langs sluipwegen. Eurometaalleverde granaathulzen, via Oos205
tenrijk, of via de Belgische onderaannemer PRB. De sluipwegen voerden door de hele EG. De open binnenmarkt gaat naadloos over in de wereldwapenmarkt, via de naar buiten openstaande deuren van havens, vliegvelden en autowegen. De wapenindustrie is een van de meest onmisbare en winstgevende sektoren van het monopoliekapitaal. Regeringen zijn aan handen en voeten gebonden aan de grote concerns. Het gaat om werkgelegenheid. Het gaat om exportorders. Een enkele kleine jongen wordt gepakt. Om de indruk te wekken hoe waakzaam de staat is. Zelfverdediging De olie-oorlog is er op het eerste gezicht een van één man tegen allen. Het is het proscenium van een heel ander toneel. De permanent geworden strijd om de bronnen. De onstilbare honger naar de slinkende fossiele energiereserves. In de Veiligheidsraad is door alle leden artikel 51 van het Handvest van de VN gebruikt als volkenrechtelijk fundament voor de blokkade-strategie. In dat artikel gaat het om het recht op zelfverdediging. Alsof alle landen in Koeweit liggen. Alsof Hoessein de VS is binnengevallen, Engeland, de SU. Alsof de bronnen, installaties, havens in de Golf bezit zijn van de Westerse mogendheden. Het eigenbelang strekt zich wereldwijd uit. De nationale veiligheid kent geen nationale grenzen. Alle territoria liggen in elkaar verstrengeld. Alles heet dan zelfverdediging. Alles wordt zo legaal. Onder aanvoering van Bush-VS wordt een "rechtvaardige oorlog" in de Golf gevoerd. Die oorlog heeft een heel eigen gezicht. Het is een kluwen van allerlei soorten agressies. Daar is de direkte overval van Irak op Koeweit. Daar is de psy206
chologische oorlogsvoering als reaktie. De mobilisatie van de publieke opinie. Dan de afschrikking met aanvoer van troepen, oorlogsmaterieel. Het ekonomisch embargo. De handelsoorlog op de olie beurzen, de prijzenoorlog bij de pompen. De gijzeling van burgers door Hoessein. De diplomatieke oorlogsvoering. Over dat alles heen het media-bombardement, als schouwspel, als propaganda over en weer, als boodschappenjongen. De ekonomische "interdiction" , blokkade of quarantaine van de VN is een oorlogshandeling. De regering Reagan is in de jaren '80 voor zijn boycot van Nicaragua veroordeeld door het Internationaal Hof van Justitie in Den Haag. Waar gaat ekonomische oorlog over in militaire? Waar het permanente in het incidentele? En omgekeerd? Zij die nu de verontwaardigden spelen, zijn de beschaafden die de primitieve bastaard tot de orde moeten roepen. Nu ineens mag de vergelijking met Hitler vrijelijk worden gemaakt. Zoals Kohl van Gorbatsjov mocht zeggen dat hij op Goebbels leek. Toen was het nog Koude Oorlog. Maar wat deed de meest verontwaardigde, de VS, in Vietnam, Cuba, Chili, Grenada, Nicaragua, Libië, de Filippijnen, Panama? Wat deed Engeland op de Falkland-Malvina's? Wat Frankrijk in Afrika en Zuidoost Azië?' Wat België in Midden-Afrika? Wat Nederland in Indonesië, in Suriname? Die de markt hebben, zijn beschaafd, vormen de vrije wereld. Overwinnaars worden nooit veroordeeld. Hoessein is een misdadiger. En hij is een schitterend alibi, een welkome aanleiding, 't meest voor de Westelijke mogendheden, om hun eigen interne problemen te kunnen maskeren. Precies als in 1972 en 1977. Toen heette de ingreep van de OPEC-landen de oorzaak van de Westerse recessie. Die kwam van de prijsopdrijving en leve207
ringsboycot, o.a. aan Nederland. Dat was maar voor een deel de verklaring. De prijsverhogingen brachten een verhevigde inflatie, val van koopkracht en vraag, bestedingsbeperking. De weldaad van de autoloze zondag. Maar de recessie zelf was, als eerder beschreven, allang aan de gang. Ze was struktureel. Aan de oliekrisis zijn ook toen schatten verdiend. Door olieconcerns en door regeringen daaraan gelieerd. Nu worden er, behalve door hen, opnieuw door militaire industrieën zaken gedaan. Op het moment dat de recessie in het Westen dreigende vormen aanneemt. Het eerst vertonen consumptie-industrieën winstdalingen. De vraag raakt weer verzadigd. En daarmee slinkt het optimisme van het supplytijdperk. Als de stagnatie doorzet, volgen de inputindustrieën, de sektoren die de produktiemiddelen leveren. Dan zakt ook daar het investeringsnivo, de werkgelegenheid. En stijgen de prijzen. In 1985 moest Gorbatsjov gehoorzamen: open je grenzen voor onze markten. Lever ons eerst de markten van je vazalstaten uit. De DDR met huid en haar. Daar vindt de kapitalistische expansie weer even ruimte. Het eerst die van West-Europa. En daarvan had Duitsland het meest dringend behoefte aan marktverruiming. Vervolgens kwam in 1990 Hoessein als geroepen. Hij kon, omdat de Koude Oorlog het wankele evenwicht tussen de topzware Golfstaten niet langer overeind hield, de boel aan het rollen brengen. De Arabische feodale systemen van de oliesheiks zijn tot op de draad versleten. Hoessein voert een diktatuur. Hij heeft zich militair volledig voorbereid. De sjeiks zijn even rijk als ze machteloos zijn. Maakte Hoessein alleen egoïstisch gebruik van die fossiele toestand? Of werd hij toch gepushed? Door de "objektieve" noodzaak en dynamiek van de geschiedenis die beweging nodig had? En waar dan beter dan in het hart van de industriële wereld, bij de 208
oliebronnen? Krijgt de wereld, het imperialistische Westen vooraan, dat alleen overeind kan blijven als het van "zelfverdediging" kan spreken, zo de gezochte nieuwe ideologische doodsvijand? Politieke leiders lijken zelfstandig te handelen. In hoeverre zijn zij, in die zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, tegelijk marionetten van veel ingewikkelder, dieper, "objektiever" , "wetmatiger" historische processen? "Moest" het Westen dit alles niet? En moet de Wereldgemeenschap daarom niet mee? Zijn de internationale machtsstrukturen zo onhanteerbaar, zozeer zelfregulerend geworden, dat politieke leiders rijden op tijgers? De tijgers bepalen wat er gebeurt? Is dat in het tijdperk van de supply, van het liberale laisserfaire, alleen maar erger geworden? Is dat de internationale anarchie? Is het kapitalisme, als strijd van allen tegen allen, daarin de beslissende factor? Hoe dit zij, de Derde Wereld is ook nu het ergst de dupe van de olie-oorlog. West-kapitalisme, olie-kapitalisme, Oost-kapitalisme in opbouw, deze nieuwe triade drukt op het armste en grootste deel van de mensheid. Sinds 1979 is de olie-invoer van de armste landen gestegen met 57%. Van de rest van de wereld met 27%. De energie-afhankelijkheid van de Derde Wereld steeg in de periode van 1965 tot 1990 van 6 tot 11 %. In de armste landen tot 40%. In een deel van het Aziatisch bekken groeien industrie, verkeer, urbanisatie. Elders doen bevolkingsexplosies en werkloosheid de slums groeien, waar geen hout en geen houtskool voorhanden is. Niet alleen de prijzen voor de importolie stijgen door de oliekrisis, de rentes stijgen mee. De valuta-verhoudingen groeien nog schever. De ruilvoet, verhouding van export- en importprijzen, wordt negatiever. Met de eerste oliekrisis is ooit de schuldenkrisis van de Derde Wereld begonnen. De rijke landen waren 209
bang voor deflatie, door de vloedgolf van petrodollars van de sheiks. Zij smeekten hen die te investeren en te beleggen. De banken kwamen met geldbergen te zitten. De liquiditeiten loosden zij naar de Derde Wereld. Die kon er weer de olierekeningen mee betalen. Het IMF regelde een arrangement, genoemd naar zijn toenmalige direkteur: de "Witteveen-faciliteit" . Nu de olie-oorlog zoveel geld kost, zullen regeringen daar wel een rechtmatige en verdedigbare aanleiding in zien om de ontwikkelingshulp opnieuw naar beneden te brengen. In de VS is die in de jaren '80 al teruggebracht van 0,03 naar 0,02% van het BNP. 0,7% was het streefpercentage van de VN. Zal het milieu lucht krijgen door de oliekrisis? Komt "Blij dat ik rij" even tot nadenken in de portemonnee? Zal de auto een kilometer minder rijden? Of zal de industriële energiemaatschappij, aan zijn Achilles-hiel geraakt, doen wat de sheiks zelf deden: de prijzen verhogen, de winsten? De vlucht naar voren? De depressie in? Een zo kwetsbare, in zijn meest primaire behoefte zo centralistisch georganiseerde ekonomie als de moderne, is noodgedwongen in permanente staat van "zelfverdediging", van bedreiging en dus van permanente gealarmeerdheid en paraatheid. De mobiliteitsmaatschappij is een permanent gemobiliseerde maatschappij. De olie-oorlog bewijst hoe het heersende internationale produktie-consumptie systeem, een permanent geweld- en oorlogssysteem is. Waar zoveel dorst is, is zoveel gedrang bij de bronnen. Als de voorraadtanks echt leeg raken, staan de auto's stil, de vrachtwagens, de vliegtuigen, de tractoren, de machines, de supermarkten. Dan staat het hele appa210
raat van de ene op de andere dag stil. Die bedreiging is er altijd. Daarom is deze civiele maatschappij in permanente staat van mobilisatie. Ekonomie als wereldoorlog Oorlog is not done. Daarom willen de oorlogvoerenden, de belligerenten, liefst niet weten dat zij in oorlog zijn. Zij versmallen het begrip oorlog. En als ze daar, als beschaafd land, staat, regering, toch bij betrokken worden, dan is het altijd uit zelfverdediging. Dan zijn zij underdog. Aangevallene. Ontrechte. Grote verongelijkte. De geldende definities van oorlog zijn van militaire aard. Globaal en generaliserend geformuleerd: oorlog is als een natie, een staat, een regering, een macht, de grenzen overtrekt, het territorium binnenvalt van een andere natie. Er wordt gevochten. Er vallen slachtoffers, soldaten, burgers. Er zijn vernielingen. Er wordt gewonnen, verloren. De strijd bloedt dood. Er is al of niet een regeling. Er komt al of niet een vredesverdrag. En dat was dat. Het was oorlog. Het is weer vrede. Geweld is zo oud als de mens. Kaïn is de mythische belichaming van de ervaring dat geweld, agressie, doden, gegeven is met praktisch het begin van de mens. En Kaïn staat - zo goed als de slang, het oersymbool voor het mannelijke gevaar, van penis tot loop van het geweer, van toren tot raket - voor het feit dat agressie blijkbaar primair van mannen afkomstig is, van het mannelijke, het virile. Vrouwen maken geen oorlog. Zelden. Thatcher. Volken voeren geen oorlog. Regeringen, machten, heersers, zij zwepen en slepen volken de oorlog is. Geen oorlog is gelijk. Het is altijd een kwestie van 211
"Krieg - Krijg". Om iets te krijgen. Het is altijd wel om iets te doen. Om iets in handen te krijgen. Daarom begint oorlog veel eerder dan op het slagveld. Oorlog begint in koppen. In machten. Oorlog is uit te zetten op een continuüm, dat begint bij individuele agressie en via kollektieve escalaties, van sociale, ideologische, religieuze, ekonomische, politieke aard, leidt tot de ultieme militaire oorlog. Toynbee noemde de oorspronkelijke oorlogen in Europa de "sport van de koningen". Van dat spel naar het nucleaire totaalspel is een lange evolutie. Maar ze is in de geschiedenis razendsnel voltrokken. Die evolutie vormt op haar beurt een continuüm. Polemologie, de oorlogsvorsing, begint bij definities van oorlog. Dit essay eindigt ermee. Omdat de geldende definities te smal zijn gebleken. In de sfeer van militaire oorlogsdefinities is dit er een (Singer-Small1972): "Het is oorlog als er een militaire confrontatie plaatsvindt, waaraan tenminste aan één zijde een lid van het internationale staten-systeem van dat moment deelneemt en waarbij de grens van duizend slachtoffers onder de strijdenden wordt bereikt of overschreden." Men ziet, helemaal vooraan staat het begrip "militair". Maar als men alle termen in beschouwing neemt, elke term onderzoekt, dan gaan die termen' zweven. Ze gaan open. De grenzen vervagen. Wat zeggen de woorden? Wat grenzen ze af? Wat zeggen definities? Je hebt ze nodig. Maar je moet erbij zeggen en weten hoe ze zijn ontstaan, wat ze bedoelen, wat ze verzwijgen, wat ze scherp maken, wat ze verhullen. Elke definitie van een politieke kwestie is een politieke definitie. Er zitten gezichtspunten in, standpunten, posities, ideologieën, belangen. Wie de definitie bepaalt, heeft de macht. Wie de macht heeft, bepaalt de definitie. Wat is oorlog? Wanneer is het vrede? Is er vrede? 212
Sluitende definities geven veiligheid. Ze geven het gevoel dat alles op zijn plaats staat. Dat er orde is. Dat je weet waar je moet zijn. Dat je de weg kunt vinden. Als definities gaan schuiven, is dat bedreigend voor wie aan de status quo wil vasthouden. Definities zijn statisch. Geschiedenis beweegt. Historische definities kunnen dus verouderd blijken. Dan definiëren ze een werkelijkheid die niet meer bestaat. Dan gaan ze over iets dat voorbij is. En wat werkelijkheid is, wat gebeurt, definiëren ze niet. Zijn bestaande definities, gangbare omschrijvingen van wat oorlog is, onbruikbaar geworden? Daar gaat dit essay over. Het is toe aan het formuleren van enkele conclusies, aan het stellen van een aantal slotvragen. Wat oorlog was, is geen oorlog meer. Het is massavernietiging geworden. Georganiseerde, geïndustrialiseerde doding, waarbij gerekend wordt in megadoden. Wat geen oorlog was, geen oorlog heette, is dat oorlog? Ekonomische oorlog? Oorlog op de markt? Ekonomische oorlog als oorlog met ekonomische middelen? De totale nucleaire oorlog, waarop een wereldoorlog vandaag noodzakelijk dreigt uit te lopen, maar ook de beperkte oorlog, naarmate de proliferatie, de verspreiding van kernwapens en de "hanteerbaarheid" ervan toeneemt, is niet beheersbaar. Zoals de "conventionele" oorlog dat steeds minder is, zozeer worden ook conventionele wapensoorten gemaakt tot massa vernietigingsmiddelen. Als het waar is dat de strijd op de markt als oorlog gedefinieerd moet worden, is dan ook die oorlog niet meer beheersbaar? Is ook daar een proces van massale vernietiging gaande?
213
Een militaire oorlog duurt kort of lang, er komt een einde aan. De oorlog op de markt niet, die is continu. Een militaire oorlog is begrensd. Er wordt gevochten op een bepaald frontgebied. Ook als het een wereldoorlog is, met meerdere fronten, is die beperkt. De oorlog op de markt is dat niet. Die heeft, als een nucleaire explosie, een totale fall-out. Als er sprake is van een totale oorlog in militaire zin, dan is de vraag of men ook niet spreken moet van een totale oorlog van de totale markt. Zoals moderne militaire middelen geen wapenen meer zijn, maar vernietigingsmiddelen, zo zijn ook de middelen van de markt geen wapens. En toch vernietigen ze meer, aan mensen, volken, arbeid, waarden, natuur, grondstoffen, reserves, dan militaire oorlogen. Met de markt wordt de aarde allesomvattend aangetast, het leven wordt allesdoordringend bedreigd. Grond, water, lucht, klimaat, ozonlaag. Mensen en volken die leven op aarde, op de aarde zijn aangewezen. De armen het eerst. Kernwapens worden, hoopt men, niet gebruikt. Ze worden gebruikt door ze niet te gebruiken. Dat zeggen degenen die geloven in de zekere en veilige werking van de nucleaire afschrikking. De wederzijdse verzekerde vernietiging zou de inzet van kernwapens voorkomen. De wapens op de markt worden wel ingezet. Ze heten dollar, yen, D-Mark, gulden, pound, franc, lire, peseta enz. Ze worden zorgvuldig niet wapen genoemd. En niet vernietigingsmiddel. Militaire vernietigingsmiddelen en wapens moeten het geweld en de vernietiging op de markt onzichtbaar maken. Daar is het vrede. "Geld-wapen", dat wordt afgedaan als een spelen met allegorieën.
214
De oorlog wordt weer geprivatiseerd. Oorlog wordt niet meer gevoerd, althans niet meer exclusief, door staten, maar door iedereen die wil. Iedereen kan wapens kopen. Iedereen kan redenen aanwenden voor terrorisme. De oorlog is geliberaliseerd, gedemokratiseerd. Oorlog is civiel geworden. En alle sociale en ekonomische konflikten kunnen ontaarden in oorlogjes, oorlogen. De staat moet ook daar terugtreden. Laat de handel vrij. Ook de wapenhandel. Alleen niet voor bepaalde "gevoelige" gebieden, potentiële brandhaarden in de wereld. Daar kun je voor je internationaal fatsoen geen wapens verkopen. Doe je het toch, doe het dan in het geheim. De markt is overal, de arm van de staat niet. Het monopolie van de staat op geweld, op zich al geen onaanvechtbare zaak, minder dan ooit in de tijd van de massale vernietigingsmiddelen in handen van de staat, is ten einde. Het geweld keert terug onder allen. Het openbare, georganiseerde geweld. De markt is de eerste plaats van dat geweld geworden. Is de alomtegenwoordigheid van oorlog, de epidemische toestand van geweld waarin de wereld is komen te verkeren, niet het symptoom van een algemener proces, de strukturele, permanente geweldspiraal waarin de wereldsamenleving terecht is gekomen? En ligt daaraan niet ten grondslag de gewelddadigheid van de heersende markt? Het gaat niet om definities op zich. Het gaat om de werkelijkheid en om de herkenning daarvan. Wat gebeurt, moet worden benoemd, gedefinieerd. Als het begrip oorlog niet van toepassing is, dan moet men op andere wijze de gewelddadigheid, het dodelijke en vernietigende karakter ervan blootleggen en kwalificeren. Als de vrije markt een systeem is van geweld, van winnen en verliezen, van vernietigen en doden, dan moet men het zo benoemen.
215
Markt is gemaakt tot oorlog met de middelen van de markt. Markt als kapitalistische markt is het niet te doen om het uitwisselen van middelen, produkten, goederen om in behoeften te voorzien. Markt is allereerst het terrein geworden waarop winst moet worden gemaakt. Markt is markt veroveren. Markt is winnen of verliezen. En alle middelen en methoden zijn daarbij geoorloofd en worden ervoor ingezet. Vanaf het eerste middel op de markt, het betaalmiddel. Het wordt tot wapen omgesmeed om te veroveren. Dat systeem is irrationeel en het is onbeheersbaar geworden. Het heerst wereldwijd en op praktisch alle gebieden van het leven. Wapenhandel is er een onderdeel van. Militaire oorlogen zijn er een fase, een hoofdstuk van. Als het begrip "oorlog" onbruikbaar is geworden en men prefereert te spreken van "politiek geweld", dan moet men ook spreken van ekonomisch geweld. Niet als verhullende of vervlakkende termen. Wat natuurlijk de bedoeling is. Maar om de onaanvaardbaarheid, de onwettigheid, de illegaliteit van het normale, gangbare, zo algemeen aanvaarde en aangeprezen werk van de vrije markt aan de orde te stellen, te oordelen en te veroordelen, te bestraffen en te bestrijden, te beëindigen en te vervangen. Wat is de legitimiteit van het Westers marktsysteem dat naar zijn innerlijke struktuur-dynamiek, zijn wetmatigheid, zoveel geweld en vernietiging teweeg brengt? Als het kapitalistisch imperialisme vandaag de fase van de totale markt heeft bereikt en dat is een totale verovering en totale vernietiging, is dat dan in termen van oorlog te benoemen en te beoordelen? Is het erger dan oorlog? Hebben we er dan de woorden voor? En als we er de woorden, termen, bepalingen, definities, niet voor hebben, hebben we er dan kennis van? Wie de begrippen niet heeft, heeft er geen begrip van. Wieder nicht gewusst?
216
De Helsinki-akkoorden van 1975 en de vervolgakkoorden ervan zijn gevat in drie manden. Die van de humanitaire aangelegenheden, mensenrechten. Die van de ekonomie, de wetenschap, de technologie, het milieu. En die van veiligheid en ontwapening. Het is heel opmerkelijk dat de eerste en de derde mand de meeste aandacht hebben gekregen. De derde mand, omdat de algehele wereldopinie zich gekeerd had tegen de spiraal van militaire vernietigingsmiddelen, geconcentreerd op vooral het Europees continent. En de mensenrechten, omdat daar het Westen de Achilles-hiel van het Oosten kon raken. Maar de midden-mand, die van de ekonomie, staat veel minder in de belangstelling. Daar zit de Achilleshiel van het Westen. En waar het Westen met zijn vrije markt de hele wereld naar zijn hand zet, de Achilles-hiel van de hele mensheid. Nu de socialistische staatsekonomieën zijn ingestort, geldt alleen dat ene model nog maar: dat van de winnaar, het model van de vrije markt. Daarover blijkt nu nauwelijks diskussie mogelijk. Laat staan dialoog. Laat staan kritische analyse en brede oppositie. De vrije markt heeft eens te meer bewezen het beste van de ekonomische systemen te zijn. Het heeft alle krises overleefd. Of veroorzaakt het die? En sleept het de wereld nu mee m een alles vernietigende fase, slotfase misschien? Militairen spreken van het "theater" voor het nucleaire spel. Van de "winbare" nucleaire oorlog. Is er onder de aanhangers van de vrije markt niet eenzelfde soort verbinding? De vrije markt is het theater waar altijd nog winnaars zullen overblijven? De drie Helsinki-manden bevinden zich op een continuüm. Het individueel menselijke gaat over in het sociale, gaat over in het ekonomische, gaat over in 217
het ekologische, gaat over in het politieke, gaat over in het militaire. En vice versa. Tussen de gebieden van het leven zijn geen schotten. De manden blijken in elkaar vervlochten. Daarom ook kan men oorlog niet louter omschrijven als militaire oorlog. Er is het technisch militair onderzoek. Er is de militaire produktie. Alles in hoofdzakelijk civiele organisatie, in civiele concerns. Er is de concern-ontwikkeling die meer en meer direkte militaire methoden en strategieën hanteert op de markt. Dit essay begon met te wijzen op de Amerikaanse literatuur. Er is tenslotte de militaire escalatie, meestal om ekonomische belangen. De vraag van dit essay luidt: moet oorlog niet geheel nieuw worden gedefinieerd en dus beoordeeld? Moeten hele gebieden, die nu als gebied waar vrede heerst, worden beschouwd, niet worden gezien als oorlogsgebied waar oorlogshandelingen aan de orde van de dag zijn? Vredesbewegingen hebben zich sterk gefixeerd, geconcentreerd op de atoombewapening, op delen ervan die het dichtst bij huis kwamen te liggen, de neutronenbom, de kruisraket. Gaandeweg is men zich vanuit West-Europa ook meer gaan richten op de mensenrechten, die in Oost-Europa. Men kreeg kontakten met Charta 77, met Solidarnosc, met de Evangelische Kirche in de DDR. Maar het middengebied, dat van de ekonomie, bleef praktisch verwaarloosd. Daarom ook kreeg men geen greep op de verschijnselen van de militarisering van de ekonomie en de ekonomisering van het militair bedrijf. Business is war and war is business. Moet de Vredesbeweging niet een ekonomische beweging worden? En moet ze als zodanig niet één front opbouwen met derde wereldbeweging, milieubeweging, vakbeweging?
218
Oorlog is een bedrijf geworden. Ert een bedrijf is in staat van oorlog. Het oorlogsbedrijf is geciviliseerd, is civiel geworden. Het bedrijfsleven is oorlogsbedrijf geworden. De werelden schuiven in elkaar. Oorlog wordt vrede. Vrede wordt oorlog. De totale oorlog wordt de totale vrede. De totale vrede de totale oorlog. Oorlog en vrede worden identiek. Ze spelen zich af op hetzelfde toneel, in hetzelfde theater. Het toneel heet de markt. De liberale markt-ideologie gaat uit van het eigenbelang van de mens. Van de oude Adam, de oude Kaïn. Ieder moet zijn egoïsme volgen. Dan komt er voor allen het beste uit. Aan het liberale marktmodel ligt wezenlijk het konflikt ten grondslag. Zoals bij elke oorlog. De tegengesteldheid van belangen. Die is in de vrije markt geïnstitutionaliseerd, gelegaliseerd, ja heilig verklaard. De kapitalistische oorlog is de permanente wereldoorlog van het kapitaal. Van de ene kapitalist tegen de ander. Dat is een permanente wereldoorlog met de wapenen van de kapitalist. De mens de mens een wolf. De strijd van allen tegen allen. En daarin moeten de mensen heilig geloven. Op de vrije markt is het basisbeginsel dat van de concurrentie. Waar concurrentie is, is strijd. De belangen zijn tegengesteld. Jouw winst is mijn verlies. En omgekeerd. Er zijn steeds meer verliezers van steeds minder winnaars. Zo woekert het proces van de woeker voort. De winst, als eerste en laatste doel van de concurrentiestrijd, wordt gemaakt op de verliezers. De zwakke krachten worden systematisch van de markt gedrukt, op de markt gedood, vernietigd. Arbeid? Te duur. Derde Wereld? Heeft geen koopkracht. Het milieu? Onze zorg niet. Een proces dat vrije markt heet. Oost-Europa had geen ekonomie die overeenkwam met de werkelijkheid. De prijzen waren gesubsidieerde prijzen. Maar de prijzen op 219
de Westerse markt? Wat vermag de macht van het geld buiten de kostprijs te houden? Wat wordt geëxtrapoleerd? Wat wordt niet betaald? Wat wordt op de toekomst verhaald? Vrije concurrentie houdt noodzakelijk in: elkaar passeren. De race. Er moet steeds sneller gelopen worden, winst gemaakt. Steeds nieuwe records gevestigd en weer gebroken. Groei is geen bijverschijnsel van het kapitalisme, het is er het wezen van. Als de groei wegvalt, valt het concurrentie-mechanisme weg, komt de wedren tot stilstand, stagneert het systeem. De kapitalist moet dus noodzakelijk groeien. Het kapitalisme moet altijd groeien. Winnen is groeien. Groeien is winnen. Dat is de dwang van de vrije markt. De vrije markt is de historische noodzaak van de groei. Niet omdat groei noodzakelijk moet. Maar omdat kapitalisme zo in elkaar steekt. Kapitalisme is groei. Kapitalisme is die vorm van agressie. Kapitalisme is oorlog.
220
Ekonomie als wereldvrede
Voorval "Europa tussen droom en daad". Met een tv-team beklim ik de trappen van de Martinitoren in Groningen. Er moet een programma worden gemaakt over de EG. Ik fungeer als derde tussen twee gelovige Eurocraten, christen-demokraten, commissaris Frans Andriessen en oud-premier en europarlementariër Leo Tindemans. Van de bovenste trans van de toren zien we beneden het gewriemel tussen de marktkramen en kermiskramen op de Grote Markt. De camera zwenkt mee met mijn verhaal: "Daar aan de voet van de toren ben ik geboren. Het huis is in de oorlog verwoest. Nu staat er het grote warenhuis. De EG dat is het grote warenhuis van de grote markt. Ginds, in Brussel, wordt uit hoge ivoren torens over de mensen-massa's beneden beslist. Brood en spelen krijgen zij. De Europese mens gereduceerd tot mier. Tot nijvere consumptie-mier op de markt. De totale markt. Het totale Europa. En daar, op de hoek van de markt, het café, het praathuis, het Europees Parlement. Op alles commentaar, over niets zeggenschap. Democratie. Ik ben in het parlement om dat aan de kaak te stellen. Om te onderzoeken hoe het in elkaar zit. Om te waarschuwen. Er soms een vinger tussen te krijgen. Mensen de weg te wijzen naar Brussel en Straatsburg. Bewegingen te helpen politiseren. Alternatieven te ontwerpen en tot wetsvoorstel uit te werken." Terug beneden op de markt, aan de voet van de toren, merkt de cameraman op: "Ik stem niet meer.
221
De laatste jaren stem ik niet meer. Wij reizen de hele wereld af. We filmen veel in de Derde Wereld. Deze maand nog in Mexico en in Tanzania. Maar stemmen doe ik niet meer. Op wie moet je stemmen? Het maakt niets uit. Het helpt niets." Voorva12 Daags erna is de tv-ploeg in Spenge. Dorp aan de rand van het Ruhrgebied in Westfalen, benoorden Bielefeld. Ze filmen er de oude witte Fachwerk-boerderij "Berninghof". Daar woont en werkt mijn maat in het Europees Parlement, Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf. De oude familie-Hof was te klein, voor EG maatstaven, niet voor al die eeuwen dat dit boerengeslacht hier boerde. De namen staan geschilderd op de gevel van de schuur. "Wachsen oder weichen", heet het in Duitsland, je moet groeien of wegwezen. Graefe ging een andere, derde weg. De 35 hectare goed akkerland op de heuvel werd in 10 jaar tijd geleidelijk omgezet op biologische landbouw. Geen kunstmest meer, geen bestrijdingsgif, geen halmverkorters, al die duizenden middelen van de chemische industrie. Met een vaste compagnon worden vollegrondsgroenten, kruiden, fruit verbouwd. En tarwe, rogge, aardappelen, peulvruchten. Groene borden wijzen de weg: "Bioland". Het bedrijf is erkend door en aangesloten bij deze Duitse distributie-organisatie van biologische produkten. Met de Bioland-wagen wordt op de markten in de omliggende steden verkocht. En de klanten komen naar de boerderij. De cameraman lenst in op de grote papieren zakken, opgestapeld op de deel: de biologische tarwe - normale tarwe dus - gaat naar molens in de buurt, waar biologisch meel wordt verkocht. De prijs voor de boer is DM 1,20 per kilo. Voor graan van de chemische landbouw wordt al geen 35 pfennig meer betaald, de EG-prijs. 222
In het Europees Parlement dienen we met de fraktie een alternatieve ontwerp-richtlijn in voor sluitende merk-criteria waarmee biologische van quasi-biologische produkten moeten worden onderscheiden. Groenen zijn niet 't sterkst in praktische ekonomische alternatieven, op mikro- en op makro-schaal. Oppositie is lucht als ze blijft steken in bedoelingen, principes, visies, theorieën, abstrakties, papier. Aan de "frei schwebende Politiker" heeft niemand behoefte. Konkreet moet je zijn. Huishouden
Dit essay stelde zich niet tot taak een andere maatschappij te ontwikkelen, een blauwdruk, een masterplan. Vóór het alternatief hoort de analyse. Vóór de toekomstvisie de terugblik. Vóór de therapie de diagnose. De eerste stap wordt vaak overgeslagen. Dan zijn voorstellen slagen in de lucht. Dan hangt oppositie in de leegte. Dit essay probeerde vragen te stellen. Vragen die al te zeer door oude antwoorden worden overschreeuwd. Maar het leven staat niet stil. En politiek mag niet met alleen maar vragen op het gezicht blijven zitten. Voor de primaire ekonomische sektor, de landbouw, de wereldvoedselvoorziening, poogden wij, na een grondige analyse, alternatieven voor een "rechtvaardige en verantwoorde landbouw" op te stellen. Daarvan is verslag gedaan in het boek "In boeren handen" (2e druk 1990). Dat gebeurde met vele boeren en boerinnen, in Europa, in de VS, de Derde Wereld-landen, met hun praktijk-inzichten en met hun kritische alternatieve organisaties. Van de praktijk op mikro-schaal werd doorgedacht en doorgerekend naar makro-ekonomische concepten. Voor een ander EG-beleid. Voor een ander GATT-beleid. Voor wereldwijd gespreide zelfvoorzienende voed223
selproduktie. Voor lokale en regionale markten. Voor produktie naar behoefte, niet meer niet minder. Voor betalen naar kostprijs, loon naar werken, niet hoger niet lager. Voor sociaal aanvaardbare en ecologisch verantwoorde produktiemethoden. Voedselveiligheid, een eerste voorwaarde voor vrede. Voor elk volk, elk mens. Een ekonomische wereldorde van vrede. Vrede begint in het huishouden. Vrede gaat door de maag. Vrede moet je kunnen eten. Honger, armoede, gebrek is dat vrede aan je voorbijgaat, aan je huis, je tafel, je maag. Oververzadiging, overbezit is dat je gewelddadig anderen hun vrede ontneemt. Rijkdom is niet verenigbaar met vrede. Vrede is identiek met voldoende. Genoeg is genoeg. Rijkdom is de toestand van geweld waarin de ongelijkheid heerst tussen die heeft en die niet heeft. Bij wijze van nawoord volgen hier nog enkele notities over "Ekonomie als wereldvrede". Een mens bevindt zich in de binnenste van vele concentrische cirkels. Niet dat je het middelpunt van de wereld bent. Maar vanuit jouw punt bezie je de wereld en richt je jouw wereld in. Elk mens is een punt in de ruimte en in de tijd. Van dat punt geen betrekkingen uit. Naar dat punt komen betrekkingen toe. Die reiken tot de einden van de aarde. Tot de grenzen van de tijd, van heden, verleden en toekomst. Ik kan mij verbinden aan, ik heb te maken met mensen die duizenden jaren geleden hebben geleefd. En met die nog niet zijn. Ik kan mij verbinden aan een vredescentrum in NoordIerland, aan Soweto bij Johannesburg, aan de roep "Presente" bij het graf van Salvador Allende. Een mens heeft betrekkingen tot de grenzen van de werkelijkheid. Van wat bestaat in leven en dood. In de kosmos, het makro-heelal; de mikro-organismen; de meso-omgeving, de levenspartners van mijn men224
selijke maat. In dat alles is de mens een wezen aan het aanrecht, aan de maaltijd. De mens is een eenheid stofwisseling. Een mikro-organisme in een makroorganisatie. Een mens is altijd een homo economicus. De miljonair op de Beurs zo goed als de hongerende in de woestijn. Menszijn is altijd deel van mensheid. Ieder is de anders naaste. Er zijn geen afstanden. De aarde is overdekt met mensen. Zij vormen één lichaam, één maag, één huishouden. Als er een ekonomie is die oorlog is, als de heersende ekonomie een vorm is van permanente wereldoorlog, dan zijn ook allen in die oorlog betrokken. Wie zijn de oorlogsvoerenden? De belligerenten? Wie de aansprakelijken? Oorlogsmisdadigers? Wie de generaals, dictators, verantwoordelijken? Wie de normale, keurige, demokratisch gekozen legerleiders in de ekonomische oorlog? De "captains of industry"? De grootbankiers? De Beurzen? De grijze muizen in de torenflats van de multi's? De politieke burokratieën, in de Witte Huizen en aan de Rode Pleinen? In de Torenkamertjes? In EG, OESO, OPEC, G-5, G-7, UNCTAD, IMF, Wereldbank, GATT? Wie de aard van de oorlog niet kent, wie niet onderkent dat het om oorlog gaat, kent de oorlogvoerenden niet" Wij zijn onder hen. Zij zijn onder ons. Zij zeggen de wereld te dienen, de vrede. Als de wereld monsterlijk is geworden, als er monsterlijke dingen gebeuren, dan komt dat door monsters. Alleen monsters kunnen het monsterlijke maken. Het is niet eenvoudig te zien wie monsters zijn. En het is blijkbaar niet zo vanzelfsprekend om mens te zijn. Waar word je mens? Waar houd je op mens te zijn? Waar word je monster? Met de begrippen uit de oorlog: waar begint collaboratie? Waar verzet?
225
Collaboratie en verzet Begint collaboratie thuis? In het huishouden? Bij het consumeren? Begint ekonomische collaboratie, als daad in de ekonomische oorlog, zo dichtbij? Is eten en drinken, autorijden en vliegen een oorlogsdaad? Vallen daar al de morele, ekonomische en politieke beslissingen over oorlog en vrede? De consument werd in dit essay beschreven als het vervreemde en gemanipuleerde massawezen in de produktie-consumptie-maatschappij, op de alomtegenwoordige grote markt. Alle ekonomie begint bij de consument. Bij de vraag naar bessen en schaap. Bij de koop en verkoop. Als de ekonomische oorlog begint bij de consument, dan begint daar ook het verzet, de bevrijding, de verandering. Dan moet ook daar de ekonomische oorlog een einde vinden en de vrede een begin. Burgers zijn op alle mogelijke manieren georganiseerd. Een aantal is ook lid van een consumentenorganisatie. Maar waarom? Om op de hoogte te zijn van kwaliteit en prijs? Hoge kwaliteit, lage prijs? Of om consumentenmacht te vormen, politiek-ekonomische tegenmacht op de markt? Een ekonomische vredes beweging?
In de boven beschreven twee kleine voorvallen is een belangrijk verschil waar te nemen. In het eerste voorval is sprake van de negatieve exodus, de maatschappelijke emigratie. "Ik ga niet meer stemmen." Die houding groeit en is begrijpelijk. "Ik werk, ik verdien mijn geld, ik leef ervan." Het heeft een ondertoon van nihilisme. Van anihilitio. Van welvaarts-nihilisme. Van lege vrede. Laat mij met rust. Nergens meer in geloven. Deze wereld heeft geen hoop meer te bieden. Idealisten zijn vermoeiend. Ze zijn wereld-
226
vreemd. Miljoenen burgers in de Westerse maatschappij die zo denken en zich zo gedragen. Zij zijn zo gemaakt. Door het industrieel-commercieel kompleks op de markt. Het winkelcentrum en het warenhuis als hart van het leven, het heiligdom van de welvaartsmens, de overvolle tempel van de leegte. In het tweede voorval, wordt het omgekeerde gezocht en geprobeerd. De positieve creatio. De gewone burger die zich bij die toestand niet neerlegt. Die zich er niet door laát leven. Die ervaring en inzicht omzet in daad en praktijk. Een landbouwbedrijf omzetten op bio-produkten. Misschien lukt het, misschien niet. Misschien organiseert zich een andere markt, van andere producenten en consumenten gezamenlijk. Misschien lukt een plekje conversie van oorlogs- naar vredesekonomie. Hoe veranderen mensen? Hoe worden zij die ze zijn? Waarom is de een conservatief, de ander progressief? Wetenschappers zeggen dat daar heel weinig met zekerheid over valt te zeggen. Dat ze er niet veel over weten. Dat een mens waarschijnlijk al heel vroeg wordt gevormd, in de eerste jeugd. Bij het aanrecht thuis. Belangrijker dan het hoe is dat mensen veranderen. Maar direkt keert dan de vraag terug: hoe gaat dat in zijn werk? En wat kun je eraan doen? School? Vorming? Waar, hoe worden mensen gevormd? En omgevormd? Kan dat wel? Hoever? Hoe laat nog? Hoe veranderen wij met elkaar? Het staat op Marx' grafsteen, op Highgate in Londen, zijn testament: "the Philosophers have only interpreted the world in various ways. The point however is to change it."In dit essay kwam aan de orde dat met Marx het kapitalisme niet in goede richting kon veranderen, omdat zijn analyse stagneerde en valse verwachtingen werden gewekt. Omdat ook Marx
227
niet wist waaruit veranderd moest worden en hoe. Hoe veranderen mensen? Hoe kollektieven? Hoe systemen? Hoe maatschappijen? Het Westen verwacht met totale vanzelfsprekendheid dat de voormalige socialistische maatschappijen nu totaal veranderen. En van Derde Wereld-landen wordt verwacht dat die zich in de kortste keren "aanpassen". Als wij zelf eens zo ingrijpend moesten veranderen? Als de kapitalistische ekonomie zichzelf eens zo ingrijpend moest omvormen? Hoe verander je zulke almachtige, alomtegenwoordige, zo algemeen aanvaarde en aangehangen credo's en strukturen van de vrije markt, van de heersende consumptiemaatschappij ? "Workers of all lands unite" , staat er ook op de grafsteen van Marx. Dat staat er al vanaf 1883. Ondernemers hebben het verstaan. Kapitaal heeft zich daadwerkelijk geïnternationaliseerd en geünificeerd tot de ene totale markt, onder aanvoering en bevelvoering van de kapitaalkrachten. Zijn er vandaag nog krachten die zich kunnen mobiliseren tegen deze overmacht? Tegen die macht ook in zichzelf? De consument is toch de mens die is bezet door de consumptiemacht? Gij zult niet Toen in 1987 in Frankfurt de oude Joodse filosoof Hans Jonas de Friedenspreis van de Duitse Boekhandel in ontvangst nam, sprak hij over "Het principe van de verantwoordelijkheid". Jonas moest op zijn hoge leeftijd noodzakelijk nog een groot werk schrijven: "Das Prinzip Verantwortung". Hij kon zijn leven niet in vrede uitleven - hij, overlevende van de Sjoah - zonder zijn diepe zorg over de toestand en de toekomst van de aarde om te zetten in een zeer fundamenteel filosofisch onderzoek als boodschap. Voorbij aan het positivistisch verengen van de werkelijkheid, aan het dwangmatige vooruitgangs-
228
geloof, stelde hij opnieuw het primaat van de norm, van de wet, van de mitsvot. Hij kan niet anders dan herinneren aan het eerste woord, aan het Woord van de Berg, van het Vuur, van de Steen: "Gij zult niet." Jonas pleit voor de terugkeer naar de naaste. Het liberalisme is de hegemonie van het ik, van het ego, van het egoïsme. Ieder voor zich. Het is de individualisering, de vereenzaming tot de dood. Bevrijd ons van dat liberalisme. Van het gevangen zijn in het ik. De mens de mens een hel. De strijd van allen tegen allen. Het geloof dat de optelsom van egoïsmen zou uitmonden in algemeen belang. Een even zwevend, ongefundeerd historisch automatisme als diezelfde liberalen Marx aanwrijven met zijn automatisme van de klassenloze maatschappij. De gevangenschap op de vrije markt. Op de totale markt. En die opgekalefaterd met wat "sociale vernieuwing" en wat "zorg voor het milieu". "Zorgen voor Morgen" eist wel iets heel anders. Iets wat wortelschiet in de ziel van de mens en zo in het hart van de ekonomie. Hoe? Dat weet alleen degene die het in zich voltrekt, ziet voltrekken. Door de ander. Jonas pleit voor de terugkeer, weg van de natuurwet, naar de wet van de naaste. Van het objekt naar het subjekt. Van het materiële naar het zedelijke. Naar de waarden. De waardevolheid als maat van waardering. In plaats van de wet van de prijs. Hans Jonas diskussieert in de keuze van zijn uitgangspunt, "Das Prinzip Verantwortung", met Ernst Bloch, de grote marxistische filosoof van "Das Prinzip Hoffnung". Tegenover de hoop stelt Jonas de vrees. De vrees dat het fout gaat. En de vreze die daartegen verplicht. Die vrees is de wanhoop die niet wordt verdrongen en niet overschreeuwd. Ook niet door te gemakkelijke, te goedkope hoop. De aktieve, kreatieve wanhoop waarmee alleen het land van de hoop kan worden
229
genaderd en gevonden. De vrees gaat aan de hoop vooraf. De vrees is de moeder van de hoop. Niet de panisch blinde passieve angst. Niet de paniek van het paard dat terugrent in de brandende stal. De vrees als de openheid om onder ogen te zien, de openheid om te durven leren. De bereidheid in te zien. En, moeilijkst van alles, op zijn schreden terug te keren. De toerusting om te durven veranderen. De vrees is de moed tot de daad. De vrees besluit en kiest en zet de stap. Neemt de verantwoordelijkheid. Van die "heilige vrees" spreken de Joodse Schriften. Die vrees is gereed om te horen. "Gij zult niet". Wil je leven, wil je samen overleven, wil je het leven redden, dan moet je ophouden de dood te doen. De dood in al zijn verschijningen, vermommingen en werkingen. De mens is het wezen dat niet mag. Niet alles mag wat hij kan, wil, moet, vindt, begeert. De mens is degene die zich inhoudt. Die daarin tot vrijheid komt. De vrijheid van de beperking. Van het ene perk naast het andere. Van de naaste. Niet: ik wil wat van jou is. Maar: ik wil jou naast mij. De ascese van de gemeenschap. De ontplooiing van de gedeelde ruimte. De terugkeer naar de eerbied. De deemoed tot de ander. De vrees die vreugde is. Om die verandering, inkeer, omkeer, is harde strijd nodig. Goede strijd. De gesloten geest gaat open. Maar niet zonder moeite. Weten leidt niet vanzelf tot doen. Ontelbare mensen zijn ermee bezig. Een andere mensheid. Niet zo zichtbaar als reklame. Een "human interest" die ook de media niet weten te ontdekken. Een andere homo economicus. Een die soberder, zuiniger, eerbiediger, gelukkiger met leven omgaat. Wetenschappelijker, inventiever, high-technologischer dan de banale kennis waar de geldgeest alleen maar in geïnteresseerd is.
230
Opnieuw dienstweigeren Het "Gij zult niet" vindt in de mens die hoort een antwoord: "Ik zal niet." Het is de mens die Nee zegt. Die weigert. Die stopt. Alleen het Nee voert tot een nieuw Ja. De door en door gemilitariseerde maatschappij - de wereld van het geweld - kent het recht op dienstweigeren, niet in het leger gaan. Een zeer beperkt recht, op zeer beperkende voorwaarden. Er zijn dienstweigeraars, atoomweigeraars, totaalweigeraars. Moeten er niet heel nieuwe weigeraars komen? Werk weigeren is niet eenvoudig. Samen weigeren, georganiseerd door de vakbond, om een verdacht schip te lossen, dat gaat nog. Maar je baan opzeggen? En welke industrie is niet verdacht? Hoe kun je nog weten en onderscheiden wat multinationals allemaal in huis hebben en produceren? Zijn er nog schone sektoren? Consumenten-weigering gaat in zekere zin gemakkelijker. Omdat het daar gaat om beperktere consequenties. Niet het hele bestaan komt op het spel te staan. Maar zulke beslissingen kun je dan ook minder licht ontlopen. Niemand kan zo'n beslissing van je overnemen, je kunt die aan geen ander overdragen. De keuze gaat niet aan je voorbij. Die keert elke keer weer terug. Eet ik vlees van de bio-industrie? Rijd ik auto? Hoeveel? Wie geen vlees eet, of niet van de bio-industrie, weerstaat dat hele agro-industriële kompleks. Wie de auto laat staan, wegdoet, vandaag niet gebruikt, is sterker dan heel de auto- en olie-industrie. Wie een windmolen bouwt, wie zonnepanelen op het dak aanbrengt, is sterker dan de hele kernenergielobby. Die machten zijn er niet mee ontmanteld. Maar alle
231
verandering begint met de verandering van de eenling. Eenlingen worden veellingen. En vinden elkaar. Oost-Europa is kapot. Het Westen wil verdienen aan het kapot van het Oosten. Maar wil er niet van leren. Misschien moet Westeuropa daar toch diep bewaarde waarden van civiliteit terugzoeken. De "moed om burger te worden" noemt Vac1áv Havél dat. Charta 77, de burgerrechtbeweging in Tsjechoslowakije, begon met een pop-groep, "The plastic band of the universe" . Er zijn miljoenen kleine, eenvoudige, anonieme Sacharovs. Geen heiligen, geen helden. Maar juist zo fantastisch gewoon, normaal, door norm gevormd. Dissident zijn is niet allereerst, niet noodzakelijk, iets heroïsch. Het is vóór alles jezelf blijven, je integriteit bewaren. Een mens die het monster weerstaat. Joris en de Draak. De moed om burger te worden is bewustworden, leren onderscheiden, leren kiezen, in de meest gewone, alledaagse, eenvoudige dingen en kwesties. Breken met medeplichtigheid. Je losmaken uit de dienstplicht, uit het Befehl ist Befehl van de gehoorzame massa-mens. Deserteren van de totale markt. Dissertie als dissidentie. Dat is geen landverraad. Het is trouw aan het niet meer gehoorde. "Gij zult niet." Niet meedoen, niet meelopen, niet collaboreren. Collaboratie begint heel vroeg. Veel vroeger dan waar het woord opduikt. Verzet evenzo. Bevrijding begint waar verzet begint. Een Europeaan die ons steeds meer voor de geest komt, denkend aan het "Gij zult niet" is de figuur van Franciscus van Assisi. Wellicht een archetype van een geloofwaardige soort Europeaan. Hij heeft gevochten in de Middeleeuwse Italiaanse stedentwisten, de oorlogjes op de markten van de 12e eeuw. Hij ging met bravour vooraan. Tot hij dienstweigerde. Gewond lag hij tot bezinning te komen. Het inzicht brak door dat hij breken moest. Hij trad niet in de 232
voetstappen van zijn vader, de rijke lakenkoopman, die al thuis was op de internationale textielmarkten van toen, van Brugge tot Assisi. De lakenhandel buitte de boeren uit die de materialen leverden, zijde, wol, linnen. Het tijdperk van het feodaal-kapitalisme brak in Franciscus. In een eenling. Hij gooide zijn pronkgewaden voor de voeten van vader koopman en vader bisschop. Buiten, op het land, vond hij zichzelf. Hij trok de grauwe plunje aan van de boeren met het ruwe koord om het middel. De plunje zou de gestilleerde pij worden van de Franciscaner Orde. Die heeft Franciscus nooit gedragen. Hij solidariseerde zich met de armen. En hij verzoende zich met de natuur. Als het moderne "Holisme" een reaktie is op het reduktionisme en fragmentarisme van het analytisch en technologisch denken en op het alle waarde omrekenen in geld, dan zal het zich hopelijk niet vertillen aan een teveel aan heilsverwachting in de "New Age". Het zal de heelheid, het beter worden aan het leven, terug dienen te zoeken. Genezing gebeurt waar alles nog heel mag zijn en van zichzelf. Alles is een gij. Aarde, zon, water, vuur. Zuster en Broeder. Gegroet jij. Zoals Franciscus zong in de vroegste klassieker van het Europese lied, het Zonnelied. Jij in plaats van Het. "Vrede en alle goeds" liep Franciscus maar rond te delen in zijn groeten. Betekenisvol is die verbinding: vrede direkt gekoppeld aan goed, goederen, dat waarvan het goed is, goed mogelijk om te leven. Vrede en ekonomie. Res publica De moed om burger te worden is deel gaan nemen aan het publieke leven. Niet ondergaan in het publiek, maar iemand in het publiek worden. Niet als deskundige, geleerde, hooggeplaatste, ster, maar precies als burger, als gewoon lid van de samenleving. Het normale doen, je ermee bemoeien, je 233
melden, je erin mengen. Niet de publiciteit zoeken, maar het publiek terrein betreden. Het forum, het plein, de markt, de stad heroveren. De markt is allereerst de plaats van de ontmoeting. Waar mensen voorzien in elkanders behoeften. De burger is degene die de civiele verantwoordelijkheid op zich neemt. Die de mond opendoet, dan pas heb je een mond. Die het gezicht laat zien, zo alleen krijg je een gezicht. Burger worden is een persoonlijke daad en zo is het een politieke stap. Dat is geenszins een stap in de politiek. In de partijpolitiek, de gemeentelijke, provinciale, parlementaire politiek. Wat is parlementaire demokratie in een kapitalistische maatschappij waar de macht van de markt domineert? Parlementaire demokratie, de demokratie zelf, is uitgevonden in Europa. In het Athene van de Griekse stadsstaat. In het Londen van de vroege parlementaire traditie van Westminster. Maar de Griekse stad was een demokratie op de rug van slaven. En Londen werd het hoofdkwartier van de industriële uitbuiting, daar waar het proletariaat werd gemaakt. Parlementaire demokratie is zoveel demokratie als het heersend kapitalisme toestaat. Er gaat heel wat door voor demokratisch. En er wordt heel wat met het mode-artikel demokratie aangekleed en verhuld. Kapitalisme en demokratie zijn onverenigbaar. De macht van het geld gaat niet samen met de rechten van mensen en volken. Voor kapitalisme is een hoeveelheid staat onmisbaar om het systeem te doen funktioneren. De markt heeft twee schilden nodig. Aan de binnenkant, tegen de eigen burgers. En aan de buitenkant, tegen de andere markt, de markt van de anderen. Dat dubbele schild is de staat. En die wordt een demokratische jas aangetrokken. Maar omdat het demokratisch heet, is het dat nog niet. "Demo234
kratie" is wat het zegt: "volk-in-kracht". Omdat men van parlement spreekt, is het dat nog niet. Of juist heel erg: het "praathuis" . Montesquieu, de theoretische grondlegger van de demokratische staat, eist de volstrekte scheiding tussen de drie staatsmachten. Het door het volk gekozen parlement is niet alleen debating-club, het komt, middels de weg van het debat, tot meerstemmigheid aangaande de wetgeving. Het parlement heeft de enige en volledige wetgevende bevoegdheid. De op basis van verkiezingen gekozen meerderheid vormt de regering. Die is de uitvoerder van de wetten. Niet de wettenmaker . Het parlement is de wetgever en daarmee de werkgever van de regering, van het dagelijks bestuur van de staat. De regering staat onder bestuur, onder het wetgevend en controlerend regiem van het parlement. De derde macht, die van de juridische bevoegdheid, van de rechtsspraak, waakt over de rechtmatige uitvoering van de wetten" behoedt de rechtsstaat.
In het kapitalistische bestel zijn deze verhoudingen op onaanvaardbare manier scheefgetrokken of nimmer tot hun recht gekomen. De regering maakt grotendeels de wetten en voert zijn eigen wetten uit. Het parlement is teruggebracht tot wat de naamgever er misschien ook alleen mee bedoelde, de praterij. De amenderings-instantie van de regeringsvoorstellen. Regering en vierde macht, de ambtelijke molen" domineren het parlement. De wetgever is verregaand uitgeschakeld, gereduceerd tot sanctionerings- en ratificeringsserviliteit. Slippendragers - steeds meer van de zittende regering. Meerderheidspartijen in de Kamer zenden nog slechts heel zelden hun regering naar huis. In de huidige maatschappij is elke overheid - rege235
ring en parlement - met handen en voeten gebonden aan de heersende maatschappelijke en dat zijn de ekonomische machtsverhoudingen. Dat biedt zo goed als geen speelruimte. Zeker in het supply-tijdperk waar de staat zich moet terugtrekken en gekozen volksvertegenwoordiging en regering zich zo min mogelijk in het maatschappelijk gebeuren - dat is vóór alles het marktgebeuren - moeten mengen. De jaren '80 hebben een veel erger aftakeling van de politieke demokratie tot gevolg gehad dan men nu al van nabij vermag te overzien. Het meest manifest is het zichtbaar aan de EG Binnenmarkt '92 en dat daar achterna hinkende Europees Parlement.
In feite is er in de kapitalistische landen steeds meer sprake van één-partij stelsels. Er zijn wel meerdere partijen, maar die schuiven in elkaar. Ze zijn elkaars tegenhanger, spiegelbeeld, gevangene. Samen zijn ze de gevangene van hun kiezers-kliëntele, van het brede maatschappelijke midden, van de producentenconsumenten meerderheid, van de markt. In de VS zijn zo Republikeinen en Demokraten praktisch elkaars copy. In Japan regeren sinds mensenheugenis de liberalen. In Nederland de christendemokraten. Liberalen of sociaal-demokraten kunnen bij de christendemokraten aanschuiven. Nooit andersom. Het kabinet Den Uyl (1973-1977) was de elektorale uitloper van de kortstondige "verbeelding aan de macht", het demokratisch-intellektueel élan van het beroemde jaar 1968. Het bleek meer één goed jaar, mogelijk gemaakt door de absolute welvaartstop van de jaren '60, de tijdelijke verschuiving van de repressieve tolerantiegrenzen van het kapitalisme, dan dat het een nieuw tijdperk inluidde. In de kapitalistische maatschappij regeert niet de regering. De markt regeert. De regering is de politieke zaakwaarnemer van de zakenwereld. De regering, 236
van welke samenstelling ook, regeert dus achter de komma. Voor de uitkeringstrekker is elk cijfer achter de komma van wezenlijk belang. Maar aan het heersend systeem verandert dat niets. De "smalle marges" noemde Den Uyl de ruimte die open gelaten wordt aan de politiek. De moderne parlementaire demokratie vergroeit tot één-partij stelsel. De grote partijen zijn frakties van een en het zelfde partij-kluwen. De partijen zelf verschillen steeds minder van elkaar. Al willen de slogans en affiches in verkiezingstijd anders doen geloven. Op de kiezersmarkt durven en kunnen de partijen geen ingrijpende voorstellen aanbieden. Dat zou politieke zelfmoord zijn. Als de extreme marktmaatschappij extremistisch is, dan zetelt dat extremisme in het midden. Daar gij den dus alle politieke aspiraties naar toe. Hoofddoel van de partijen wordt het hoofd boven water te houden. Te winnen van elkaar. Niet van het kapitalisme, maar in het kapitalisme. Het gaat alleen nog om de zelfbevestiging van het elektorale succes. Dat is het succes van de status quo. Het is het einde van de politieke partij. Het einde van de politiek. Daarom, zegt de cameraman, de feilloze registrator van wat leeft, ga ik niet meer stemmen. Er is in die uitholling, die nog altijd demokratie heet, geen oppositie meer. Niet van betekenis. De oppositie zit in de regering. Een "brede coalitie" zou uitzondering behoren te zijn. Een regering van nationale redding in krisistijd. Dan worden de handen ineen geslagen, de strijdbijlen tijdelijk begraven. De brede koalitie is echter normaal geworden. Geen mens vindt het vreemd. De kleuren vervagen. De politiek wordt grijs. De sociaal-demokratie - ooit de politieke organisatie
237
van het rode proletariaat - is de fysiotherapeut van het kapitalisme geworden. PvdA, SPD, SP, PS, Labour, men mag het systeem in konditie houden. Op die konditie mag men regeren of meeregeren. Als het goed gaat met de ekonomie zijn er wat leuke dingen voor de mensen te verdelen. Als het minder goed gaat, moet er gesnoeid worden. Sociaal-demokraten mogen het eerst snijden in eigen vlees. Zij zijn keurig geïntegreerde systeembevestigers. Hun elektoraat wil het zo. Die er geen belang bij hebben, hebben de hoop op vernieuwing opgegeven. Zij gaan niet naar de stembus. De sociaal-demokraten hebben in de jaren '80 de onderklassen, het afval van de tweedeling, de rug toegekeerd. De oude wijken verloederen. In de zakencentra, daar moet je zijn. Het projektontwikkelaars-socialisme. De kiezer heeft dus geen keus meer. Er valt niets meer te kiezen. De consument hoeft ook niets meer te kiezen. Het consumeren kiest voor hem. Wie naar de stembus gaat, is politiek analfabeet. Nog altijd wordt de kiezer daartoe gedegenereerd. De professor en de groenteman, ze mogen een kruisje zetten bij andermans naam. En daarmee alle zeggenschap uit handen geven. Afgevaardigden-demokratie heet dat. Tot de volgende verkiezingen heb je niets meer in te brengen. En die ene dag ook niet. De regeringsprogramma's gelden tot de verkiezingsuitslag. Direkt daarna wordt alles anders. Dan komt het regeerakkoord. Het koalitie-kompromis. Van de kiezer weten de partijen zich dan al niets meer te herinneren. Hetis daarom geenszins vanzelfsprekend dat de moed om burger te worden de stap in de politiek inhoudt. Wat voor politiek doorgaat, is de dienst aan de markt plus de franje. Het is juist geen burgerlijke representatie meer. Het is technokratie, burokratie, ekonometrie. De staat gevangen op de markt.
238
Civiele bewustwording moet dus noodzakelijk ook bewustwording zijn van de kloof tussen samenleving en politiek. Men demonstreert, manifesteert, petitionneert. En dat is dat. De politiek wordt er niet mee bereikt. Een enkele wat hardere aktie weet nog de incidentele noodbrug te slaan. In verkiezingscampagnes komen politici zelfs al niet meer buiten. Zij laten de miljoenen-propaganda het werk doen. Zelf blijven zij achter de glazen wanden van de tv-studio's. En als ze in razende vaart rozen of ballonnen komen uitdelen aan het publiek op de markt, beledigen ze daar alleen maar de burger, het eerst in zichzelf, mee. Civiele participatie zal andere vormen moeten aannemen. Netwerken met kleine en grotere mazen. En met stevige knopen. Duizenden probeersels, gelukkende, mislukkende. Het is het weigeren van de als vanzelfsprekend geëiste en verwachte gehoorzaamheid en volgzaamheid. Conversie van de ekonomie Niemand weet hoe het heersende kapitalisme, qie reus op lemen voeten, te weerstaan en te overwinnen is. Het kapitalisme leeft. Het bevindt zich in de roes van het succes. Om in vorm te blijven, heet het "sociale" marktekonomie. Het sociale is een van de noodzakelijke en onmisbare sektoren voor de markt. In de dienstensektor worden grote zaken gedaan. Daar wordt de grootste uitbreiding en de hoogste winst verwacht. Zo wordt ook het moderne militaire bedrijf geïntegreerd binnen de dienstensektor. Politie, gevangeniswezen, het repressie-apparaat van de staat. Neemt het bedrijfsleven de strategieën over van het militair bedrijf, de militairen gebruiken de logistieke concepten van het bedrijfsleven. Zo schuift civiel en militair in elkaar. De verschillen vervagen.
239
Alles wordt bedrijf. Alles ten dienste van, van wie? Het civiele bedrijf levert een ekonomisch produkt. Het militaire bedrijf levert het produkt vrede of oorlog. De staat is een industrieel bedrijf geworden. Het militaire bedrijf een industrie. Die industrie moet produceren en kunnen afzetten. De toverwoorden van de ondernemers zijn de toverwoorden van de militairen en omgekeerd. Zo dienen markt en staat in het kanitalisme de burger. Valt de reus vanzelf om? Zoals de socialistische staat en staatsmarkt? Of kapt de markt-kapitalistische reus zich met brede slagen en ellebogen altijd weer een uitweg door alle krisissen heen? Tot er geen jungle meer is? Het is de strategie van de verschroeide aarde. Breken als burger met dat systeem is medeburgers zoeken. Netwerken van tegenmacht. De tegendraadse koppigheid. Conversie begint in het lijf. Slaat handen ineen. Als de maatschappij gedomineerd wordt op de markt, dan moet ook de conversie daar aankomen. Als de heersende ekonomie een vorm van oorlog is, dan is er een ekonomie als vorm van vrede te ontwerpen. Dat is meer dan wapens omsmeden tot ploegscharen. Hoe noodzakelijk ook. De militaire industrie zal zich nooit laten omsmeden tot civiele, waar niet een veel dieper en grondiger conversie plaatsvindt. Als markt de vernietiger is van arbeid, milieu, Derde Wereld, dan moeten de vernietigingsmiddelen worden omgesmeed. Dat is de omsmelting van het kapitaal zelf. Van de kapitaalmachten. Van dollar, yen, D-Mark, gulden. Dan moet het produktie-consumptie-systeem zelf om. Vraag 1 luidt dan: wat wordt geproduceerd, wat niet meer? Hoeveel van wat? Wie beslissen daarover? Wie beheren de produktiemiddelen? Vraag 2. Hoe
240
komt daarbij ,het particulier initiatief van all" gelding? Tot welke maat, op welke schaal? I-tlwordt het heersen van kapitaal over arbeid opgeheven? Vraag 3. Hoe krijgt de markt vorm? Hoe worden alle partners met hun vraag en aanbod, ten dienste van de voornaamste behoeften van de mensen, gelijkberechtigd? Vraag 4. Hoe wordt de prijs bepaald? Wat wordt daarin meeberekend? Wat niet? Wie gaat daarover? Vraag 5. Wat zal in die samenhang de funktie zijn van geld? Van geldwaarde? Van rente? Van winst? Bestaat er dan nog Beurs en spekulatie? Of maakt de vereniging van kapitaal en arbeid dat onmogelijk? Vraag 6. Hoe is het particulier initiatief een ekonomisch en een sociaal initiatief? Hoe grijpen alle particuliere krachten ineen tot een demokratische samenleving? Hoe mondt dat uit in direkte en indirekterepresentatieve politieke macht? Aldus rijgen de vragen zich aaneen. Ekonomie is huishouden. Huishouden is stofwisseling. Is omzetting van energie. Energie - in alle voorkomende vormen van leven - is de eerste en enige grondstof van ekonomie. Ekonomie is de transformatie van de ene energie in de andere. De overgang van de ene levensvorm en levens uiting in de andere. Een vredes-ekonomie is een stabiele, duurzame, veilige organisatie van die stofwisseling, zodanig dat het wekken van leven wordt veiliggesteld en niet het doden en vernietigen. All~
prijsvorming zal dus uit moeten gaan van de opbrengst-verlies rekening en de kosten-baten balans van energie. Vredes-ekonomie is het rechtvaardig en verantwoord omgaan met alle voorhanden vormen en voorraden van energie. Het gebruik, de verdeling, het hergebruik, de regeneratie van energie, van alle produktiemiddelen. Dat kan nooit worden overgelaten aan de vrije markt. Omdat daar de
241
"zwakkere" energiekrachten, de kwewbare, de hogere, de edele manifestaties van energie, worden gedefinieerd, geselekteerd en uitgerangeerd met die dode energie van het geld. Energie in levende zin is niet louter een materiële grondstof. Materiële grond~,toffen zijn zelf schepping, produkt, vorm van leverl. Stofwisseling, als leven dat zich vormt tot leven, ka n evenmin worden overgelaten aan gesloten system en, aan dode systemen van staat en burokratie. Omdat daar de levenskrachten zelf tot non-produktiviteit, tot afsterven worden gedwongen. De absolute staat en de absolute markt zijn - beide en elk op zijn wijze - de dood op het leven, op het scheppen, de voortplanting en de produktie. Dood die alleen nog dood kan regenereren. Een "derde weg" wordt gezocht. Verstolkte socialisten - voor zover die er nog zijn - verstokte kapitalisten - er zijn er meer dan ooit - zeggen dat er geen derde weg is. Alleen hun weg. De ene of de andere. De conversie van de geest heeft als eerste opdracht zich te concentreren op die keten van vragen: hoe is de conversie van de socialistische commando-ekonomie en van de kapitalistische selektie·-ekonomie mogelijk? Het gaat niet om de staat of de markt. Het gaat niet om de staatsmarkt en nif~t om de markt:staat. Het gaat om een wereldhuishouden en een wereldregeren waarin vrijheid, gelijkheid en zusterbroederschap gezamenlijk tot hun recht komen. Geen van deze drie kan zonder de andere twee. En er is tussen de drie geen rangorde, geen heersen van de een over de ander. Bij de conversie naar de Pax Economica kan het niet om winnaars en verliezers te doen zijn. Het kan niet de overwinning zijn van de Pax Americana of Europea of ]apanica. Niet om de Pax Atlantica of Pacifi242
ca. En niet om de nederlaag van de Pax Sovietica, de ondergang van de Pax Africana, Latino-Americana. Een Pax Economica kan alleen een Pax Mundialis zijn. Een burger alleen een wereldburger. Publieke sektor Ekonomische vrede kan niet tot stand komen doordat het ene systeem zich oplegt aan het andere. Het is een oorlogsdaad van de ergste graad als Irak Koeweit annexeert en de oliebronnen in bezit neemt.. Is dan de manier waarop de Bondsrepubliek de "vereniging" met de DDR tot stand brengt, een daad van opperste vrede? En wat volgt? Wat wordt eige'nlijk bedoeld met: ze moeten allemaal overgaan op de marktekonomie, Polen, Hongarije, Tsjecho'3Iowakije, heel Centraal-Europa. En de Sovjet Unie, China. Is dat de wereldwijde conformiteit aan de kapitalistische markt? Wat zal uiteindelijk bedfoeld worden en terechtkomen van de socialistische marktekonomie? Is het deterministische moeten, de "natuurlijke" werking van de vrije markt, niet even diktatoriaal? Wordt daarmee nu al de kiem gelegd voor de tweede noodzakelijke volkswoede, na "nie mehr Sozialismus" het "nie mehr Kapitalismus"? Hoe lang is de eenzijdige druk., het diktaat-gedrag van het Westen, die zogenaamde "Sachzwang der Geschichte", in het Oosten Vf;rdraagbaar? Of is het, als de BMW in Rostock en Dresden voor de deur staat, te laat om niet meer te geloven in "de mens is nu eenmaal mens, de vri)e markt is het beste voor ieders belang?" Kan er t'Ll.ssen de twee ekonomische systemen nog een dialoog tot stand komen? Dialoog in plaats van diktaat? Zal ook het Westen in staat zijn zijn eigen krÏ!ses~ zijn permanent escalerend en gewelddadig krisis-karakter, onder ogen te zien en ter sprake te brengen? 243
Plet Westen kent de publieke sektor. Eerder in dit ess~ay is gesteld dat die de noodzakelijke en feitelijke erklenning inhoudt van het kapitalisme dat de vrije marl~{t niet kan voorzien in de meest elementaire basisbehoeften van de samenleving waarin dat kapitalishle heerst. De publieke sektor is meer dan een lwrrei1{tîe op de vrije markt. Ee~ centraal gedeelte v:!lD he\i: vraag-aanbod proces ·wordt. ermee van die ffl~fkt a(genomen. Meer en andere maatschappelijke lre'langen~ rechten, partners, moeten daar tot hun recht kunti,en komen. Ook in de publieke of kollektieve sektor t., markt, is vraag en aanbod. Maar het "vrije~' spel 1 van de markduachten, dat bewezen heeft het even\wicht in dat spel telkens weer te verbreken in plaats van te garanderen, wordt fundamenteel gekorrig-eerd. De publieke sektor- is niet identiek met de - in de jaren '80 afgekraakte en deels afgebroken - verzorgingsstaat. Die laatste garandeert zeker meer rechten voor de "zwakken", m aar is ook paternalistisch. De verzorgingsstaat zet de kliënten aan het loket, maakt ze afhankelijk als· handophouders. Het is de moderne variant van\ vadiertje staat binnen het kapitalistisch regiem. Een publieke sektor 'waar de zelfstandigheid van de mens wordt ontplooid, zal ook alle noodzakelijke middelen die daarvoor 'nodig zijn, inclusief de juridische en de financiële, erbij m.oeten (terug) geven. Wat, wie komt in aanmerking voor de publieke sektor ? Welke sociale en sociaal-ekonomische terreinen, welke diensten, welke cuJtuur-sektoren? In welke mate? Een socîaal-ekologische ptlblieke sektor zal geheel nieuw in kaart moeter\. worden gebracht. Het aandeel van de staat - op alle niv'o's - en van de markt - idem - en van heel het maatschappelijk "middenveld". Het meest centraal zal moeten ko244
men te staan het verwaarloosde en genegeerde aktieve aandeel van elke mens zelf. De publieke sektor zou het scharnierpunt kunnen zijn tussen het staatsmodel van het Oosten en het marktsysteem van het Westen. Daar zou men elkaar in eerste instantie kunnen proberen te vinden. Beide systemen kunnen daar iets van zichzelf behouden en zich naar elkaar openen. De publieke sektor is een deel socialisme, zonder welke het kapitalisme niet bleek te kunnen overleven. Helsinki-proces De Muur is gevallen. De Europese deling heet te worden geheeld. Het Oosten moet Westelijk worden. Niet omdat de geschiedenis dat wil. Niet omdat het het beste zou zijn. Maar omdat de macht van het heersende kapitalisme het zo dikteert. De Muur is gebleven in de hoofden van de officiële gezichten van het Westen. Het is: wij, niet zij; het onze, niet het hunne; onze markt, niet hun staat. Er is geen middenweg. De staat kan het niet. De markt doet het. Er zijn mensen in West en Oost die vragen: moet het zo? Zij worden nu niet gehoord. Zij bezoeken elkaar. Toeristen. Groepen. Gemeente. Partnersteden en -dorpen. Zij zijn het die de eigenlijke muren, die in de hoofden, de ideologische muren, afbreken. Zij zijn de steenspechten die op de verharde schedels kloppen. Er zal, vroeg of laat, behoefte komen om deze eigenlijke dialoog institutioneel te versterken en te bestendigen. Dat kan alleen, als het van de grond af aan gebeurt. Niet van boven. Zulke instituties ontbreken nog grotendeels. Ze zouden moeten groeien uit vredesbewegingen, vrouwenbewegingen, milieubewegingen, kerken. De oude ekonomische en militaire instellingen stam245
men uit de Koude Oorlog en dragen er de kenmerken van. EG en Comecon, NATO en Warschau Pakt. Zij kunnen onmogelijk de dragers zijn van een nieuw Europa. Dat nieuwe Europa kan alleen echt nieuw zijn als het wordt gebouwd op basis-demokratische, sociale, ecologische en geweldloze fundamenten. Hoe gevaarlijk is de pretentie van de nog bestaande oude instituties, vooraan EG en NATO, welvaart en vrede te zullen brengen en waarborgen? Sinds 1975 is er het Helsinki-proces. Daaraan nemen alle Europese staten deel. Ook Albanië komt dichterbij. Aan de ronde tafel zitten ook de VS en Canada en de su. De beide polen waartussen Europa zich blijft bevinden. Helsinki is een forum van regeringen, regeringsleiders en staatshoofden. En van diplomaten en ambtenaren. Is Helsinki te demokratiseren? Is het om te vormen tot een echte dialoog tussen de Europese gemeenschappen, volken, nationaliteiten, minderheden, burgers? Men kan Europa niet in een mal gieten. Dat gaat aan alle kanten klemmen. Europa is een uiterst gemengd gezelschap. Dat kan men niet uniformeren. Men kan Europa niet afdwingen. Men kan burgers niet commanderen om Europeaan te zijn. Ook niet op een Europese markt. Op de markt kun je boter krijgen, geen identiteit. Op de markt wordt in waren gehandeld. Ziel is niet te koop. Europeanen kunnen alleen zelf Europeaan worden. Evenzo is het met gemeenschappen in Azië, in de Pacific, in Afrika, in Latijns-Amerika. Ook daar is roep om "Helsinki's". Eén wereld is geen uniforme wereld. Het zal een rijke veelheid van vrije, zelfstandige, onafhankelijke gemeenschappen, culturen, levensstijlen moeten kunnen zijn. De verschillen komen vóór de overeenkomsten. De soortenrijkdom
246
maakt de tuin. Ook de wereldmarkt kan niet één markt zijn. Het zal een grote verscheidenheid moeten zijn van regionale en lokale markten. Van menselijke maat en schaal. Markten die niet door elkaar worden overvallen en verdrongen, die naast elkaar veilig en duurzaam kunnen bestaan. Eén wereldregering zal niet één autoritaire, door de sterksten gedomineerde, machtsvorming zijn. Zo kan geen Europees Huis bestaan. En geen Wereldhuis. Alle volken zullen zich in alle wereldorganen gelijkberechtigd en evenwaardig gerepresenteerd moeten weten. Verenigde Naties Het hoofdgebrek van de Verenigde Naties is dat niet volken daar aanwezig zijn, maar hun regeringen en burokratieën. Dat de VN zelf een burokratie is geworden in plaats van een levende ontmoetingsplaats van mensen. De VN heeft geen basis, het is een topzware boom zonder wortels. Daar komen weinig eetbare vruchten van. De Verenigde Naties is in 1944 geboren uit de gestorven Volkenbond en op de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog. Het is geen wereldregering. Het is een parlement van diplomaten. Een resolutiemachine. Op krisis-momenten en op dagen van groot vertoon komen ministers, regeringsleiders, staatshoofden naar New York. Waarom moest de hoofdzetel vanaf 1944 onafgebroken in New York blijven? Na 1989 is er de kans dat de VN een sterkere positie en werking krijgt, nu de beide supermachten elk verval-verschijnselen vertonen, de SU drastischer dan de VS, en elkaar nodig hebben. De MiddenOosten-krisis van 1990 is de eerste nieuwe testcase voor de vraag of de VN tot boven-partijdige vredebrenger kan uitgroeien of opnieuw voor eenzijdige belangen wordt misbruikt. 247
De gespecialiseerde instituties van de VN zijn praktischer en soms effektiever, voor noodhulp, milieukrisis, gezondheidszorg enz. Maar de VN als geheel zal ingrijpend moeten worden gereorganiseerd, wil het een forum worden van de volken, waar vrede en gemeenschap effektiever kunnen worden bevorderd en bewaakt. Alle volken, alle burgers van de wereld, zullen er gelijkwaardig moeten zijn gerepresenteerd. Op basis van "een mens - een stem". Daarop zullen ook de strukturen en werkwijzen van de VN-insitutities moeten worden omgebouwd. Het eerst de financieel-ekonomische instituties, IMF, Wereldbank, Unctad. Gatt. Die worden nu in feite gedirigeerd door het kapitalistische Westen, het eerst door de dollar. Dat is het politiek failliet van de VN. Er wordt gepleit voor een sociaal-ekonomische Veiligheidsraad, die de ergste ekonomische krisis kan pogen te beheersen. Maar daarmee zijn de oorzaken van de ekonomische wanverhoudingen, van de permanent woedende ekonomische wereldkrisis niet aangepakt. De VN zal het forum moeten worden voor de fundamentele dialoog over een, ooit genoemde, "Nieuwe Internationale Ekonomische Orde" (NIEO). Een wereldhuishouden waar allen van kunnen leven. Een ekonomie die gelijkberechtigt. Die produceert wat nodig is, verantwoord, voldoende en veilig. En die ongewenst en onaanvaardbaar produceren verbiedt en voorkomt. Ekonomische uitbuiting, verspilling, vernietiging. Zo'n werelddialoog zal de vrije markt van het Westen als onrechtvaardig, onwettig en onhoudbaar afwijzen. Er zal een ekonomisch volkenrecht moeten worden ontwikkeld, dat ekonomische kriminaliteit en geweld, het incidentele en het systematische, kan definiëren, veroordelen en beëindigen. Zo'n wereld autoriteit zal pas een garant voor vrede en veiligheid kunnen zijn. 248
Misschien moet de VN worden omgedoopt tot VER, "Verenigde Ekonomische Naties". De goede woorden Zoals het voorwoord van dit essay sloot met een persoonlijke herinnering aan 1945, zo moge dit nawoord eindigen met een recente herinnering. Het was in de Bondsrepubliek, kort vóór de val van de Muur. In het voormalige concentratiekamp Esterwegen vond de jaarlijkse 8 Mei herdenking plaats. Esterwegen is een van de vijftien kampen die de nazi's inrichtten aan de Duits-Nederlandse grens, in het toen arme en werkloze veengebied van Ost-Friesland en Emsland. Voerde Hitler zijn Joodse slachtoffers naar het Oosten, naar Polen, zijn politieke tegenstanders, communisten, socialisten, sociaal-demokraten, deporteerde hij naar de Westgrens van das Reich. Op het kampterrein van Esterwegen is nu een kazerne van de Bundeswehr. De plaatselijke, eeuwig regerende CDU heeft dat nooit als botte absurditeit kunnen zien. Op het Friedhof van Esterwegen, tegen het kamp gelegen, tussen de anoniem genummerde stenen, is een klein podium opgesteld. "Nie wieder Krieg - nie wieder Faszismus" staat op een wit spandoek. Ik zal spreken samen met pfarrer Heinrich Albertz. Hij was na Willy Brandt Oberbürgermeister van West-Berlijn. Voerde als diens medewerker de eerste onderhandelingen met de Sovjets voor doorlaatpasjes door de Muur. Mijn herdenken heeft de vorm van het stellen van een vraag. "Leven wij in vrede? Is het in 1945 echt gestopt, is het echt allemaal anders geworden? Was er ook niet een continuïteit? Is er ook niet iets doorgegaan? Opnieuw bovengronds gekomen, anders en - gruwelijke gedachte - wieder nicht gewusst? Laat mij hier, bij de gedenksteen van Carl von Ossietsky, de tot de dood onafhankelijk gebleven Berlijnse journalist, een 249
vraagteken mogen oprichten in onze geesten. Het Derde Rijk, het nazi-fascisme, was dat alleen maar toen? Ja, in die vorm was het in 1945 over. Maar was het ook voorbij? De Endlösung, de genocide, dat was toch ook een techniek, een apparaat, een maatschappelijke machine, een centrale burokratie: is dat alles werkelijk voorbij? Is het genoeg te zeggen: dat was toen? Het waren Europeanen, het waren mensen die het gedaan hebben. Het waren mensen die immuun geworden, gemaakt waren voor het normaal menselijke. Is dat voorbij? Als politici en militairen na 1945 de totale nucleaire vernietiging van de mensheid, van de aarde, als mogelijk hebben voorbereid en georganiseerd. Als wetenschappers en technici dat vernietigingsapparaat in gereedheid hebben gebracht. Als regeringen bereid zijn - want dat betekent toch "afschrikking" en "first strike" - deze vernietigingsmachine in bedrijf te stellen, dit Euroshima, dit Mundoshima, hebben wij dan de goede woorden? Moeten we dan niet zeggen dat we door een nucleairfascisme worden gegijzeld? Als de rijke landen een ekonomie, een wereldmarkt, propageren en afdwingen, die miljoenen mensen, hele volken, verhongert, hebben we dan de goede woorden? Moeten we dan niet spreken van ekonomisch fascisme? Als ons milieu door het produktie-consumptie kompleks zo wordt vernietigd, grond, water, bossen, zeeën, rivieren, duizenden plantenrassen, dierenrassen, hebben we dan de goede woorden? Of moeten we spreken van eco-fascisme? De huidige explosief en oncontroleerbaar groeiende biotechnologie, de genenmanipulatie, gaat die niet uit van een these die eigenlijk luidt: het leven, alle leven dat tot nu toe is geëvolueerd, is fundamenteel inferieur, minderwaardig, het is onvoldoende voor onze eisen? Wordt niet gesteld - zonder het wellicht te beseffen, zeker zonder het te erkennen - wij hebben nu superrassen nodig, superplanten, superdieren, supermensen. En wij zul-
250
len ze maken? Kwam er in 1945 echt een eind aan? Leven wij in vrede? Er waren een paar duizend mensen op de herdenking in Esterwegen. Mensen die de oorlog hebben meegemaakt. En heel veel jongeren. Zij zaten in het gras onder de lentebomen. 8 Mei, Kapitulationstag, de jongeren noemen het nu Befreiungstag. Ik kom van het smalle podiumpje af. En val in de armen van Heinrich Albertz. Zo krijgt een zoon een vader, een vader een zoon.
Kom vanavond met verhalen dat de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen. Leo Vroman
251
LITERATUUR
Geraadpleegde bronnen:
de Volkskrant, Trouw, NRC-Handelsblad, Hervormd Nederland, De Groene Amsterdammer. J. Huizinga, In de schaduwen van morgen. Haarlem 1935. Barrie G. James, Verover de markt - De onderneming op oorlogspad. Utrecht/Antwerpen 1987. Karl-Heinz Brackmann, Renate Birkenhauer, NSDeutsch - Selbstverständliche Begriffe und Schlagwörter aus der Zeit des Nationalsozialismus. Straelen/Niederrhein 1988. Robert G. Ogilvie, Krijgen is een kunst. Kroese 1990. David Rogers, Waging Business Warfare, 1987. Franse vertaling: Les strategies militaires appliguees aux affaires. Paris 1988. Leerboek politieke ekonomie. Rotterdam 1977. Arend Th. van Leeuwen, De nacht van het kapitaal. Nijmegen 1984. Bart Tromp, Karl Marx. Meppel 1983. Moet Marx?, red. Herman Verbeek. Amersfoort 1983. Hans Achterhuis, Het rijk van de schaarste. Baarn 1988. Ger Harmsen, Natuur, geschiedenis, filosofie. Nijmegen 1974. Hoe kun je de lucht bezitten. Opperhoofd Seattle van de Dwamish-stam. Utrecht 1983. Cyrus L. Sulzberger, Terug naar Jalta - Hoe Roosevelt Polen verkwanselde. Bussum 1983. Charles Mee, Potsdam - de verloren vrede. Amsterdam/ Brussel 1975. Ernest Mandel, The meaning of the Second World War. London 1986. Kees van der Pijl, Een amerikaans plan voor Europa achtergronden van het ontstaan van de EEG. Amsterdam 1978.
252
Pierre van der Eng, De Marshall-Hulp. Houten 1987. The Pelican History ofWorld Economy in the Twentieth Century: Gerd Hardach, The First World War 1914-1918. London/ New York 1987. Derek H. Aldcroft, From Versailles to Wall Street 19191929. LondonlNew York 19t'7. Charles P. Kindleberger, The World in Depression 19291933, London/New York 1987. Alan S. Milward, War, Economy and Society 1939-1945. LondonlNew Yrok 1987. Herman van der Wee, Prosperity and Upheaval - The world Economy 1945-1980. London/New York 1987. Yvan van den Berghe, Zeventig jaar Koude Oorlog (19171987). Leuven/Amersfoort 1987. I.F.C. Fuller, The decisive Battles of the Western World. Volume I 480 BC - 1757. Volume 11 1792-1944. London 1985. Dieter Ruloff, Wie Kriege beginnen. München 1985. B. Goudzwaard, Kapitalisme en Vooruitgang. Assen/Amsterdam 1978. P.J. Bouman, Van Renaissance tot Wereldoorlog. Utrecht/ Antwerpen 1938. Kenichi Ohmac, Triad - De opkomst van mondiale concurrentie. Utrecht/Antwerpen 1985. John Galbraith, De eeuw der onzekerheden. Amsterdam/ Brussel 1978. Immanuel Wallerstein, Europese Wereld-ekonomie in de zestiende eeuw - het moderne wereldsysteem. Nieuwkoop 1978. Idem, Mercantilisme en de consolodatie van de Europese wereldekonomie 1600-1750. Het moderne wereldsysteem Il. Weesp 1983. Idem, Historisch kapitalisme. Weesp 1983. Siep Stuurman, De labyrintische staat. Over politiek, ideologie en moderniteit. Amsterdam 1985. Abram de Swaan, Zorg en de Staat - Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenîgde Staten in de nieuwe tijd. Amsterdam 1989. Milton & Rose Friedman, Aan ons de keus. Brussel/Amstelveen 1981.
253
Wio Joustra, Margaret Thatcher - Een portret van Engelands Ijzeren Dame. Amsterdam 1988. Kees Caljé, De krach van '87 - wat er misging en hoe het verder moet. Utrecht/Antwerpen 1988. Anthony Sampson, De Geldschieters - De macht van de banken en de ekonomische krisis. Weesp 1983. Adam Zwass, Twee werelden - Economische systemen van het Oostblok en het Westen in beroering. Utrecht/ Antwerpen 1986. David A. Stockmann, De prijs van de politiek - De Wereldekonomie in de greep van Reagan. Utrecht 1986. Paolo Cecchini, Alles op alles voor Europa - de uitdaging van 1992. Amsterdam/Brussel 1988. De arme kant van Nederland. Aalsmeer 1988. Ab Kerssies e.a. Wie armoe zaait zal verzet oogsten. Kampen 1989. Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland. Amsterdam 1974. Philippe Simonnot, Homo Sportivus - sport, capitalisme et religion. Paris 1988. Rob van den Bos, Olé, we are the Champions - Sport en Internationale Betrekkingen. Den Haag 1988. Alain Mine, La grande illusion. Paris 1989. Idem, l' Argent fou. Paris 1990. Euromilitarismus - Wir werden immer sicherer. Die Grünen, Bonn 1985. Nathan Rosenberg, Comment l'Occident s'est enrichi. Paris 1986. Roel Janssen, De vampier-economie - over de zuigkracht van de dollar. Amsterdam 1985. Vincent Bakker, De krach van het kapitaal. Leiden 1985. Ernest Mandel, Het laatkapitalisme - Proeve van een marxistische verklaring. Amsterdam 1972. Susan George, A fate worse than Debt. A radical new analysis of the Third World debt crisis. London 1988. Robert E. Hudec, Developing Countries in the GATT Legal System. London 1987. Rudolf H. Strahm, Warum sie so arm sind. Wuppertal 1985. Ulrich Duchrow e.a., Totaler Krieg gegen die Armen -
254
Geheime Strategiepapiere der amerikanische Militärs. München 1989. Franz. J. Hinkelammert, Die ideologischen Waffe des Todes - zur Metaphysik des Kapitalismus. Freiburg/Münster 1985. Bob Woodward, Dekmantel- De geheime oorlogen van de CIA, Houten 1987. Hylke Tromp, In staat van oorlog. Amsterdam 1986. Hans Magnus Enzensberger, Ach Europa! Frankfurt am Main 1987. Sebastian Haffner, Het Duitse onvermogen. Amsterdam 1988. Rob Meines, Duitsland Duitsland - kracht en zwakte van een volk. Amsterdam 1990. J.W. Bezemer, Een geschiedenis van Rusland. Amsterdam 1988. Czeslaw Milosz, De geknechte geest. Amsterdam 1984. Jelena Bonner, Samen alleen. Amsterdam 1986. Michael Gorbatsjov, Peristroïka. Utrecht 1987. Abel Aganbegjan, De toekomst van Peristroika - Revolutie in de Sovjet Economie. Baarn 1989. Boris Jeltsin, Getuigenis van een opposant. Baarn 1990. Hans Jonas, Das Prinzip Verantwortung - Versuch einer Ethik für die technologische Zivilisation. Frankfurt am Main 1979. Wilfried de Vlieghere, De aarde bewaren. Breda 1990. H. v.d. Velden, H.A. Visée, Ontspanning in Europa - De Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa. Baarn 1976. Helsinki Helsinki - van 1975 naar 1992. Den Haag 1989. J. Tinbergen, D. Fischer, Wapens & Welzijn. Den Haag 1987. Heinrich Albertz, Miserere nobis - Eine politische Messe. München 1987.
255