Als de wind draait
Chinezen in de Eerste Wereldoorlog
résumé p. 142
Wim Chielens — Foto’s: Michaël Depestele
Als kind mochten we niet te vaak gekke bekken trekken. Dat kon gevaarlijk zijn als de wind draaide. Dan kon je gezicht steeds die gekke bek houden. Ik begin dit stuk in mijn eigen dorp, in België dus. Op de hoek van het weggetje dat naar de parochiezaal liep, woonde Germain. Hij of zijn vrouw Antoinette, of liefst nog beiden samen, stonden de hele dag in hun deuropening. Niets dat op straat gebeurde, mocht aan hun blik ontsnappen. Iemand moet het doen, die sociale controle uitoefenen! In de volksmond heetten ze Ming en Nette maar boze tongen noemden Germain boutweg “den Tsjing”. Hij had een bijzonder rond gezicht, gitzwart haar, een gelig-bruine huidskleur en dichtgeknepen ogen.
Reginghelst New Military Cemetery
Germain was geboren in 1920 en zijn moeder zei altijd dat zijn vreemde gezicht kwam omdat de wind was gedraaid tijdens de geboorte. Niemand die haar durfde tegen te spreken.
Als boterbriefje voor een jonge natie Ik weet ze liggen, de zeven Chinezen op Reninghelst New Military Cemetery. Bij elk klasbezoek, vanuit de school waar de begraafplaats eigenlijk bij hoort, kregen de zerken bijzondere aandacht. Ze staan er wat apart, helemaal achteraan. Dat komt omdat daartussen een grasperk ligt waar ooit Franse grafzerken stonden, maar die werden in de jaren dertig geruimd en de stoffelijke resten overgebracht naar het massagraf op de Kemmelberg. Dat ze wat afgezonderd liggen is ook niet verwonderlijk, Chinezen werden altijd in een apart vak op een begraafplaats begraven. Eén van die zeven, Hsu Tien Hsig, stierf op 26 mei 1919. Hoezo? Na 11 november 1918? Dat heeft alles te maken met de aparte taak die het Chinese Labour Corps toebedeeld kreeg binnen het Britse leger. De Chinezen maakten inderdaad integraal deel uit van het Britse leger. In de registers van de begraafplaatsen vind je ze ook niet apart. Op het eerste gezicht zou je denken dat hiervoor hetzelfde gold als voor de Zuid-Afrikanen, Indiërs, Australiërs of Canadezen. Die waren in 1914 nog gewoon overzeese burgers van het wereldimperium dat het Britse rijk toen nog was. Maar neen, de Chinezen waren Chinese staatsburgers! Het waren de Chinese autoriteiten zelf die werkkrachten aan de geallieerden aanboden. De jonge Chinese Republiek (1911) wilde daarmee bewijzen dat ze een betrouwbare partner van het Westen was en ze wilde zich na de oorlog meteen ook een plaatsje aan de onderhandelingstafel verzekeren. De Fransen gingen vrijwel meteen in op het Chinese aanbod. De Britten wachtten tot het debacle van juli 1916 aan de Somme, toen de behoefte aan vers bloed dramatisch urgent werd. Tienduizenden arme boeren gingen in op de oproep van hun overheid om zich aan te bieden. De Britten rekruteerden vooral in het achterland van de havenstad Weihai, die zij toen als vrije haven mochten exploiteren, onder de naam Port Edward. Over de Chinezen die in Franse dienst waren, is erg weinig bekend. Over die in Britse dienst weten we iets meer en de gesneuvelden of overledenen kregen alvast dezelfde rustplaats als hun collega’s in het Britse leger.
130
Scheve ogen, platte neuzen Pastoor Van Walleghem van Dikkebus, die een groot deel van de oorlog verbleef in Reningelst, beschrijft de Chinezen als volgt. “Het
Het graf van Hsu Tien Hsig op het Reginghelst New Military Cemetery
zijn curieuze gasten en hunne manieren zijn zeer kinderachtig. Ze zijn geel van kleur, met platten neus en scheve ogen. Ze hebben bijna enen dwazen glimlach over zich en kijken bijna gedurig rond zodat het eigenlijk nog te verwonderen is dat er nog geen een verongelukt is op onze drukke wegen. Hun gang is maar lomp en men ziet genoeg dat zij niet gewend zijn zulke zware schoenen te dragen.” De Tsjings moeten inderdaad een bezienswaardigheid zijn geweest in mijn dorp waar voor de oorlog wellicht nog nooit iemand van verderop dan Ieper was geweest, of het moesten ook weer Pruisische, Franse of Spaanse soldaten geweest zijn… In het Chinese kamp in Reningelst hing een bord van de legeroverheid met daarop “DO NOT SPEAK TO THE CHINESE”. Een grapjas had er in even grote letters bij geschreven: “WHO THE HELL CAN!” De Chinezen droegen geen wapens. Daarin waren ze trouwens niet uniek. Er waren nog meer overzeese troepen binnen het Britse leger die niet onder de wapens gingen. Dat getuigt toch van een zeker wantrouwen van de blanke en aristocratische legerleiding tegenover de capaciteiten van zwarten en kleurlingen omtrent het hanteren van wapens. Of erger nog: ze vreesden dat ze die wapens voor de verkeerde dingen zouden kunnen aanwenden. Dus schakelden ze hen in als arbeider. Claud Betts, die officier was bij het Chinese Labour Corps in Reningelst zei nochtans op een onbewaakt moment tegen een bevriende infanterie-officier dat het geen slecht idee zou zijn om de Chinezen toch in te zetten in de loopgraven, “since they are so many” (omdat ze met zoveel zijn). “Wat zouden de Duitsers doen, denk je, als ze zo’n tienduizend bewapende Chinezen op zich zagen afstormen?”, vroeg Betts. Iemand antwoordde grappend: “Gaan lopen en hun vuile was brengen, zou ik denken!”.
132
De dertien van Busseboom Het waren inderdaad Britten, die meestal maar een paar woordjes Chinees konden stamelen, die de leiding hadden over de Chinese arbeiders. Dat leidde dikwijls tot spanningen. Op Kerstmis 1917 planden Chinezen van de 105de CLC, die gestationeerd waren in de buurt van Belle (Bailleul), een opstand waarbij ze hun sergeant-majoor wilden vermoorden. Ze noemden hem een halve gare die hen onmenselijk afbeulde. De muiterij werd hardhandig neergeslagen. Acht muiters werden ter plekke neergeschoten en 93 gevangengenomen. Drie van de doodgeschoten Chinezen liggen begraven in Westouter. In Reningelst hadden de Chinese arbeiders van het Chinese Labour Corps een kamp opgeslagen in de wijk De Busseboom. In datzelfde dagboek van pastoor Van Walleghem lezen we dat in de nacht van 15
november 1917 bommen vallen op het kamp van de Busseboom. Er vielen 13 doden, allen Chinezen. In de onmiddellijke omgeving hadden de Chinezen een eigen begraafplaats waar ze met hun eigen begrafenisritus hun doden begroeven. Helaas bleek na de oorlog het begraafplaatsje niet genoeg slachtoffers te tellen om als commonwealth war cemetery te kunnen blijven bestaan. De Britse overheid legde het quotum op 40 graven. Kleinere entiteiten werden geruimd en ondergebracht in grotere begraafplaatsen. Die verhuizing gebeurde volgens een moeilijk te volgen logica. Zo belandden “de dertien van Busseboom” zoals ze nu worden genoemd, op de grote begraafplaats van het Franse Belle (Bailleul). En zo brengen Chinezen uit mijn Belgische dorp mij uiteindelijk toch waar ik hoor te komen in dit jaarboek, in de Franse Nederlanden.
133
Lijssenthoek Poperinge Maar, niet zonder nog even een ommetje te maken langs Poperinge. Want de dertien hadden net zo goed in de veel dichter bij gelegen begraafplaats van Lijssenthoek kunnen terechtkomen. Die herbergt bijna 11.000 slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog en is daarmee de grootste historische begraafplaats in België. Het nog grotere Tyne Cot in Passendale telde aan ’t einde van de oorlog nauwelijks 400 graven. De gigantische dodenakker kwam pas tot stand na de oorlog, bij het ruimen van het front tussen Ieper en het legendarische dorpje en het opruimen van acht kleinere begraafplaatsen uit de regio. Het historisch belang van Lijssenthoek kan moeilijk overschat worden want sinds de dag dat de begraafplaats in gebruik werd genomen, in juni 1915 ging geen dag meer voorbij tot 11 november 1918 dat er geen dode werd begraven. Soms maar eentje, soms tientallen. Het aantal doden per dag weerspiegelt perfect de krijgsverrichtingen aan het front rond Ieper. Alleen moet je er meestal minstens één dag bijtellen want wie in het grote hospitaal nabij Lijssenthoek belandde, maakte in theorie veel kans om te overleven, anders namen ze die moeite van het evacueren tot 15 kilometer achter het front niet. Het bezoekerscentrum, geopend in september van 2012, vertelt het verhaal van Lijssenthoek en derhalve het verhaal van de Grote Oorlog in de Ypres Salient, op een boeiende en veelzijdige wijze. Maar ik moet het bezoekerscentrum achter me laten. Als ik door de imposante, licht triomfalistische toegangspoort van Lijssenthoek loop, moet ik helemaal achterin naar graven die er op 11 november niet lagen. Toch zijn ook dit zerken van mensen die hier hun eerste en enige graf kregen, ná de wapenstilstand. Het Chinese Labour Corps bleef bijna twee jaar
De ingang van Reginghelst New Military Cemetery
134
na 11 november in Vlaanderen en Noord-Frankrijk om er het front te ontruimen. Ze haalden er losliggende militaire stukken weg en braken houten passerellen, die ze dikwijls zelf hadden aangelegd, weer op. Een zeer belangrijk werk van de koelies was ook het bergen van de honderden lijken die ze nog vonden bij het opruimen van het front. Door hun toedoen werden vooral ongeïdentificeerde slachtoffers bijgezet op begraafplaatsen als Tyne Cot of andere die een “extension” kregen en op die manier uitgroeiden tot “cemeteries” van 3000 en meer graven. Op de slagvelden waren uiteraard nog ontzettend veel onontplofte projectielen blijven liggen. Uiteraard, zeg ik want die liggen er tot op vandaag en ze maken nog altijd slachtoffers. In 2006 nog
in Loker en 23 jaar eerder ook al in Loker. Dat verklaart waarom een aantal van die Chinezen overleden na de wapenstilstand, maar het zou vooral de Spaanse griep zijn die hen velde. Die epidemie trof heel West-Europa en zou uiteindelijk meer slachtoffers maken dan de oorlog zelf. Het grootste deel van de 35 Chinezen die in Poperinge liggen, zijn ook aan die ziekte bezweken.
135
Met zicht op de Spaanse galgen De dertien van de Busseboom, nochtans op een boogscheut van Lijssenthoek, vond ik daar dus niet. Daarvoor rijd ik naar Belle. Ik passeer eerst het burgerkerkhof van Belle voor ik aan Bailleul Communal Churchyard Extension kom. Ik begrijp meteen hoe het er hier aan toe gegaan is. Het is het verhaal van tientallen begraafplaatsen in dorpen achter het front. De eerste dodelijke slachtoffers werden begraven waar je dode mensen altijd te rusten legde: in het kerkhof. Hier is dat het “cimetière communal”. In Belle hielden ze dat nog een hele tijd vol, er was blijkbaar flink wat plaats. Er liggen trouwens niet alleen Britse soldaten maar ook Franse. Maar, zodra er gas wordt ingezet, in de lente van 1915, en de slachtoffers bij bosjes worden aangevoerd in lorries, zie je overal hetzelfde gebeuren. Er wordt een aparte uitbreiding aan het burgerlijk kerkhof gemaakt, speciaal voor de oorlogsslachtoffers: een “churchyard extension”. Wanneer dat, zoals in mijn eigen dorp Reningelst, midden in de dorpskom lag omdat het kerkhof er nog echt rond de kerk ligt, bleek ook die “extension” niet meer toereikend en werd uiteindelijk in de zomer van 1915 een grote begraafplaats in gebruik genomen buiten het dorp. Hetzelfde scenario doet zich voor in tientallen dorpjes die op zo’n tien kilometer achter de frontlijn liggen. Maar, aangezien in Belle de gemeentelijke
begraafplaats in 1914 al buiten het centrum lag, kon de “extension” ongebreideld uitbreiden. Er staan, in beide delen samen, meer dan 5000 commonwealth headstones en 144 Duitse zerken. Helemaal aan de westkant, tegen de bakstenen muur ligt een rij van 31 Chinese zerken. Ik lees in het register dat dertig daarvan komen van Reninghelst Chinese Cemetery. Er waren er dus meer dan die 13 van de Busseboom. Er was een heuse, aparte begraafplaats voor de Chinese werkkrachten. Toen na de oorlog werd besloten dat alleen begraafplaatsen waar meer dan 40 slachtoffers begraven lagen, zelfstandig konden blijven bestaan, was het lot van de Chinese begraafplaats van Reningelst
136 Drie Chinese graven in Westouter.
bezegeld. De 30 moesten geruimd worden en overgebracht naar een andere begraafplaats. Waarom dat Bailleul Communal werd, is zeer onduidelijk. Als je boven de Chinese zerken uitkijkt, zie je de weg oplopen naar de Ravelsberg. In de volksmond wordt die hier nog altijd de Galgenberg genoemd. Daar stonden de galgen waar Geuzen werden opgeknoopt onder de terreur van de Spaanse Inquisitie. Langs deze weg werd Martin Cleenewerk, een naamgenoot van Marguerite Yourcenar, weggevoerd om er de dood te vinden. Yourcenar zal het zo beschrijven: “Martin komt van de gevangenis van Belle en wordt nu geleid naar de executieplaats op de Ravelsberg. Hij mag van geluk spreken. Hij wordt gewoon onthoofd. Als schepen van Belle moet hij niet eerst de geseling op elke hoek van de stad doorstaan voor ze hem afslachten. Moorden heeft Martin Cleenewerck niet begaan, zelfs geen beelden kapot geslagen in de kerken tijdens de beeldenstorm. Hij heeft gewoon geld ingezameld dat moest dienen om de godsdienstvrijheid af te kopen bij de Spaanse Koning. Het volk van Belle staat langs de weg. Zijn terechtstelling, zo heb ik gevonden in de ouwe registers, zal tien pond en tien zilverlingen kosten. Dat kwam goedkoper uit dan de brandstapel want dat kost negentien pond en dertien stuivers. Martins hoofd zal rollen, de heuvel af, richting Dranouter, waar een andere Cleenewerck uit mijn stamboom een landgoed had.” De opeenvolgende oorlogen en bezettingen blijven hier erg tastbaar. Op de kam van de Ravelsberg loopt een Romeinse heerweg waarover de troepen van het allereerste bezettingsleger van deze contreien hebben gemarcheerd… 137
138
Saint-Etienne-au-Mont Getuigenissen zeggen dat op de Chinese begraafplaats in Reningelst heel bijzondere, vreemde monumenten stonden en dat er aparte, voor de lokale bevolking rare rituelen plaatsgrepen. In Lijssenthoek of Belle vind je daar niets van terug. Ze liggen er bijna anoniem want zelfs hun namen kan ik niet lezen. Om echte Chinese monumenten te zien, moet ik dieper Frankrijk in. De toegangspoort tot het Chinese Cemetery in Noyellessur-Mer is een echte Chinese poort en de schuilhuisjes op de gigantische begraafplaats van Etaples doen ook denken aan Chinese katafalken. Maar dan zijn we al aan de monding van de Somme en dat gaat me te ver. Ik blijf voorlopig liever in Nord-Pasde-Calais en dat brengt me in het plaatsje Saint-Etienne-au-Mont, net ten zuiden van Boulogne-sur-Mer. Het had ook Ruminghem kunnen zijn, in de buurt van Watten. Daar liggen op het Chinese Cemetery 75 leden van het Labour Corps. Of naar Les Baraques Military Cemetery in Calais, waar 200 Chinese graven in een apart lot zijn ondergebracht. Maar het werd dus Saint-Etienne-au-Mont, vanwege de mooie ligging en het unieke monumentje. In Saint-Etienne was het N°2 Labour Hospital gehuisvest, een ziekenboeg speciaal voor de Labour Corpses van het Britse leger, want ook andere bevolkingsgroepen uit het Gemenebest werden vooral of alleen voor werkopdrachten ingezet. Zuid-Afrikanen bijvoorbeeld of Jamaïcanen. Dat er hier zo’n hospitaal lag, had natuurlijk rechtstreeks te maken met de nabijheid van de haven van Boulogne. De rit naar de begraafplaats is bijzonder, uit welke richting je ook komt. Het glooiende landschap en de bleke aarde die bovenkomt op de toppen nabij de kust, maken het licht hier altijd anders dan op
Chinese graven in Lijssenthoek, Poperinge.
139
de heuvels rond Cassel of de moerassige laagten rond Saint-Omer. De weg gaat in een brede lus rond Boulogne en duikt dan naar de dorpskom van Saint-Etienne-au-Mont. Je moet wel nog eerst even de verschrikking van de Zone Commerciale doorstaan: straten met aan weerszijden grote, banale winkels van een schreeuwlelijkheid zoals je die aan de buitenkant van elk Frans stadje van enige omvang vindt en waarop Frankrijk blijkbaar een patent heeft. Al doen ook Vlaamse steden als Kortrijk of Roeselare hun best om die commerciële aanslag op het esthetisch gevoel perfect na te bootsen… De dorpskom van Saint-Etienne-au-Mont ligt in het dal maar je moet wel weer flink klimmen om aan de burgerlijke begraafplaats te komen. Ook hier moeten
we zijn in het Saint-Etienne-au-Mont Communal Cemetery, een plek apart voor militaire slachtoffers, naast de gewone gestorvenen dus. Het middenpad loopt op naar een Calvariekruis dat centraal boven de begraafplaats uittorent. Op dat punt ligt het perk van de begraafplaats van het Gemenebest, aan de linkerkant. De hele begraafplaats is ommuurd met natuurstenen en op deze hoogte lijkt daar sinds 1918 niet veel meer aan veranderd. Mos, klimop en braam hebben zich op en tussen de stenen genesteld. Er staan 168 zerken, waarvan 160 bij leden van het Chinese Labour Corps, 3 Chinese matrozen en 5 leden van het Zuid-Afrikaanse Labour Corps. Vreemd genoeg zijn de Chinese namen van de drie matrozen wel in Romeinse letters omgezet: Lee Pak,
Bailleul Communal Churchyard Extension
Low Foo en Man Pow, die van de arbeiders van het CLC niet. Hier kan je als Chineesonkundige alleen een cijfer lezen, de sterfdatum en een grafschrift. Dat grafschrift hebben ze allemaal, zonder uitzondering. Er zijn er vier, die overigens ook op andere Chinese zerken terugkeren: “A good reputation endures forever”, “Though dead he still liveth”, “Faithful unto death” en “A noble duty bravely done”. Brian C Fawcett, auteur van een uitgebreid artikel in de Journal of the Royal Asiatic Society Hong Kong Branch, verwondert zich daarover want het nummer 53497, Zheng Shungong, werd geëxecuteerd op beschuldiging van moord op een andere Chinese arbeider. Toch draagt zijn graf het epitaaf “A good reputation endures forever”!
Sjouwers voor de oorlog Het meest bijzondere is echter het eenvoudige maar opmerkelijke monument dat voorin de begraafplaats staat. Het is een simpele, rechthoekige zuil met daarop een zeer herkenbaar Chinees dakje. Terwijl de poort van Noyelles en de katafalken van Etaples door de Britse architecten van de War Graves Commission zijn ontworpen en uitgevoerd in dezelfde Portland Whitestone van de zerken, is dit monument gemaakt in een andere materie en wit geschilderd. Dat zie je goed aan de afbladderende verf. Het zal dus wel kloppen wat het opschrift zegt dat het herdenkingsmonument “a été érigé par leurs confrères”. En dat maakt het net zo ontroerend. Het is als het ware het enige overblijfsel van de houten en stoffen schrijnen en grafmonumentjes die zij oprichtten tijdens hun verblijf hier achter het front voor hun gestorven kameraden. Tientallen jaren lang is er maar zeer marginale interesse geweest voor de graven van het Chinese Labour Corps, tenzij als curiosum. De eerste belangrijke, wetenschappelijke stap werd eind jaren ’90 gezet door Gwynnie Hagen, een studente sinologie aan de universiteit van Leuven. Zij publiceerde de volledige lijst van namen van gesneuvelde
Résumé
Chinezen in België. In 2010 wijdde het In Flanders Fields Museum in Ieper een thematentoonstelling aan het CLC onder de titel “Sjouwers voor de Oorlog”. De Busseboomgroep probeert, onder leiding van sinoloog en historicus Philip Vanhaelemeersch, de geschiedenis van de Chinezen in de Eerste Wereldoorlog onder de aandacht te brengen in China. In april 2013 kwam er nog een flinke delegatie Chinese diplomaten naar Lijssenthoek in Poperinge om er op Qingming, het Chinese equivalent van Allerheiligen, de gestorven CLC-leden te herdenken. Er kwam een verslag op de Chinese Les sept Chinois, je sais qu’ils televisie. En zo komt de droom misreposent dans le Reninghelst New Military schien wel weer een stap dichterCemetery. Ils sont un peu à l’écart, tout au bij om ooit die 13 van Busseboom, fond. C’est parce qu’au milieu il y a une als symbool voor alle koelies die pelouse où se trouvaient par le passé des in Westerse legers werkten en er tombes françaises, mais elles furent relevées dans les années trente, et les restes transférés het leven bij lieten tussen 1914 en 1920, te herdenken met een Chinees à l’ossuaire du mont Kemmel. Les Chinois monument. ■ furent toujours inhumés dans une section
Des Chinois dans la Première Guerre mondiale
isolée dans les cimetières. L’un des sept, Hsu Tien Hsig, mourut le 26 mai 1919. Après le 11 novembre 1918 ? Cela tient à la mission particulière dévolue au Chinese Labour Corps au sein de l’armée britannique. En effet, les Chinois faisaient partie intégrante de l’armée britannique. C’est pourquoi ils ne figurent pas à part dans les registres des cimetières,. Il s’agissait pourtant de citoyens chinois. Ce sont les autorités chinoises elles-mêmes qui proposèrent ces forces de travail aux Alliés. La jeune République chinoise (1911) voulait montrer par là qu’elle était une partenaire fiable de l’Occident et s’assurer du même coup, à la fin de la guerre, une petite place à la table des négociations. Les Français acceptèrent pour ainsi dire immédiatement la proposition chinoise. Les Britanniques attendirent la débâcle de juillet 1916 sur la Somme, quand la nécessité de sang frais devint dramatiquement urgente. Des dizaines de milliers de paysans pauvres répondirent à 142 l’appel de leurs autorités à s’engager.
Les Britanniques recrutèrent surtout dans l’arrière-pays de la ville portuaire de Weihai, qu’ils pouvaient alors exploiter en concession, sous le nom de Port Edward. On sait peu de choses sur les Chinois qui servirent sous le drapeau français. On en sait un peu plus sur ceux qui servirent les Britanniques et les morts au champ d’honneur ou autrement furent inhumés dans les mêmes lieux que leurs collègues de l’armée britannique. Les Chinois étaient une curiosité dans mon village de Reningelst où, très probablement, jamais personne n’était venu, avant la guerre, de plus loin qu’Ypres. Dans le carré chinois du cimetière une pancarte des autorités militaires était accrochée qui indiquait « DO NOT SPEAK TO THE CHINESE ». Un plaisantin avait ajouté, en caractères de même taille : « WHO THE HELL CAN ! » Ils n’étaient pas armés. Ils n’étaient d’ailleurs pas les seuls en ce cas. Il y avait
encore dans l’armée britannique des troupes d’outre-mer qui ne portaient pas les armes. Cela témoigne d’une certaine défiance du commandement issu de l’aristocratie blanche vis-à-vis des capacités des Noirs et des gens de couleur quant au maniement des armes. Ou pire encore : on craignait que ces armes puissent être utilisées à de mauvaises fins. On les enrôlait donc comme ouvriers.
Les treize de Busseboom C’étaient effectivement des Britanniques, ne sachant le plus souvent que balbutier quelques rudiments de chinois, qui géraient les travailleurs venus de Chine. Cela provoquait des tensions fréquentes. À la Noël de 1917, les Chinois du 105ème CLC, qui étaient cantonnés dans les environs de Bailleul, projetèrent une rébellion ayant pour but d’éliminer leur sergent-major. Ils le qualifiaient de demi-fou les faisant trimer de manière inhumaine. La mutinerie fut brutalement réprimée. Parmi les mutins, 8 furent abattus sur place et 93 emprisonnés. Trois des Chinois fusillés sont enterrés à Westouter. À Reningelst, les travailleurs chinois du Chinese Labour Corps avaient établi un camp dans le quartier de Busseboom. Dans le journal du curé Van Walleghem de la paroisse de Dikkebus, on lit que dans la nuit du 15 novembre 1917 des bombes tombent sur le camp de Busseboom. Il y eut 13 morts, tous des Chinois. Dans les environs immédiats, les Chinois disposaient de leur propre cimetière, où ils inhumaient leurs morts selon leurs rites funéraires. Hélas, il s’avéra après la guerre que ce lopin ne comptait pas suffisamment de victimes pour pouvoir être maintenu en tant que cimetière militaire du Commonwealth. Les autorités britanniques fixèrent le quorum à 40 tombes. Les entités plus petites furent relevées et transférées dans de plus grands cimetières. 143 Cette translation se déroula suivant
une logique difficile à suivre. C’est ainsi que « les treize de Busseboom », comme on les appelle maintenant, arrivèrent dans le grand cimetière de la ville française de Bailleul.
Lijssenthoek Poperinge Mais un petit détour par le cimetière de Lijssenthoek s’impose. Il accueille près de 11 000 victimes de la Première Guerre mondiale et est ainsi le plus grand cimetière historique de Belgique. Tyne Cot à Passendale, qui comptait à la fin de la guerre à peine 400 tombes, est encore plus important. La gigantesque nécropole ne fut créée qu’après la guerre, lors du nettoyage de la ligne de front entre Ypres et le petit village entré dans la légende, et avec la translation de huit cimetières de moindre taille de la région. On peut difficilement surestimer l’importance historique de Lijssenthoek car à partir de l’ouverture du cimetière, en juin 1915, jusqu’au 11 novembre 1918, il ne s’écoula plus un jour sans que des morts y fussent enterrés. Le « centre des visiteurs », ouvert en septembre de l’année dernière, raconte l’histoire de Lijssenthoek et par conséquent celle de la Grande Guerre sur le saillant d’Ypres, d’une manière captivante et variée. Quand je passe par la porte d’entrée imposante, légèrement triomphaliste, de Lijssenthoek, je dois me rendre tout au fond, vers ces tombes qui ne s’y trouvaient pas le 11 novembre. Ce sont pourtant, aussi, les pierres tombales d’hommes qui ont trouvé ici le lieu de leur ultime repos, après l’armistice. Le Chinese Labour Corps est resté près de deux années après le 11 novembre en Flandre et dans le nord de la France pour y déblayer la zone du front. Ils enlevèrent de là les décombres militaires épars et démontèrent des passerelles de bois qu’ils avaient, souvent, eux-mêmes construites. Une tâche très considérable des coolies fut aussi le ramassage des centaines de corps qu’ils retrouvaient encore en nettoyant la ligne de
front. Grâce à leur intervention, ce sont surtout des victimes non-identifiées qui furent ensevelies dans des cimetières tels que Tyne Cot ou d’autres qu’on dota d’une « extension » et qui, du coup, se situèrent au niveau des « cemeteries » de 3 000 tombes et plus. Les champs de bataille étaient encore jonchés de projectiles non explosés en quantité effroyable. Cela explique pourquoi un certain nombre de ces Chinois sont morts après l’armistice, mais ce serait plutôt la grippe espagnole qui les aurait terrassés. La plupart des 35 Chinois qui reposent à Poperinge ont aussi succombé à la maladie.
Avec vue sur les gibets espagnols Les treize de Busseboom, à une portée de flèche de Lijssenthoek, je ne les ai pas trouvés là. Pour ce faire, je roule vers la Communal Churchyard Extension de Bailleul. Je comprends tout de suite comment cela s’est passé. C’est l’histoire commune à des dizaines de cimetières de villages situés en arrière de la ligne de front. Les premières victimes furent enterrées où l’on faisait toujours reposer les défunts : dans l’enclos de l’église. Ici, c’est le « cimetière communal ». À Bailleul qu’il restait manifestement de la place pour un certain temps. D’ailleurs, reposent là non seulement des soldats britanniques, mais aussi français. Mais quand on commence à employer les gaz, au printemps de 1915, et que les victimes arrivent en masse, c’est partout la même chose. On flanque le cimetière communal d’une extension séparée, spéciale pour les victimes de la guerre : une « churchyard extension ». Quand, de même que dans mon propre village Reningelst, cela fut réalisé au centre du village parce que le cimetière était alors encore, véritablement, autour de l’église, cette « extension » s’avéra insuffisante et, finalement, à 144 l’été de 1915, un grand cimetière fut
inauguré à l’extérieur du village. Le même scénario se répète dans des dizaines de petits villages disséminés sur une dizaine de kilomètres derrière la ligne de front. Mais, comme à Bailleul le cimetière communal était déjà situé en 1914 à l’extérieur du centre, l’ « extension » pouvait être étendue à l’infini. En considérant l’ensemble des deux parties, il y a là plus de 5 000 pierres tombales du Commonwealth et 144 stèles allemandes. Tout à fait du côté ouest, le long du mur de briques, se trouve une rangée de 31 tombes
chinoises. Je lis sur le registre que 30 de ces morts proviennent du Reninghelst Chinese Cemetery. Ils étaient donc ici plus nombreux que ces 13 de Busseboom. Il existait un véritable cimetière, réservé à la main-d’œuvre chinoise. Quand il fut décidé, après-guerre, que seuls les cimetières comptant plus de 40 tombes de victimes pouvaient subsister de manière autonome, le sort du cimetière chinois de Reningelst était scellé. Les 30 devaient être exhumés et déplacés vers un autre cimetière. Pourquoi ce fut le cimetière
communal de Bailleul, c’est très obscur. Si l’on regarde par-dessus les tombes chinoises, on voit la route s’élever vers le mont Ravelsberg. C’est là qu’étaient dressés les gibets auxquels les Gueux étaient pendus sous la terreur de l’Inquisition espagnole. Les guerres et occupations successives demeurent ici très perceptibles. Sur la crête du mont Ravelsberg court une voie romaine qu’ont empruntée les troupes des tout premiers occupants de ces contrées …
Des tombes chinoises au Bailleul Communal Churchyard Extension
Monument du Chinese Labour Corps au Saint-Etienne-au-Mont Communal Cemetery.
Saint-Étienne-au-Mont Selon des témoignages, il y avait dans le cimetière chinois de Reningelst des monuments très étranges, curieux, et s’y tenaient des cérémonies sortant de l’ordinaire, drôles pour la population locale. À Lijssenthoek ou à Bailleul, on ne retrouve rien de cela. Les Chinois reposent quasi anonymes, car je ne peux même pas lire leurs noms. Pour voir de vrais monuments chinois, je dois pénétrer plus avant en France. Le portail du Chinese Cemetery de Noyelles-sur-Mer est une véritable porte chinoise et les abris du gigantesque cimetière d’Étaples font aussi penser à des catafalques chinois. Mais nous nous trouvons alors déjà à l’embouchure de la Somme, et cela m’emmène trop loin. Je préfère rester pour l’instant dans le Nord-Pas-de-Calais, ce qui m’amène dans la petite ville de Saint-Étienne-au-Mont, juste au sud de Boulogne-sur-Mer. Cela aurait pu tout aussi bien être Ruminghem, dans les environs de Watten. Là reposent dans le Chinese Cemetery 75 membres du Labour Corps. Ou bien Les Baraques 146 Military Cemetery à Calais, où
200 tombes chinoises ont été aménagées à l’écart. Mais ce fut donc Saint-Étienneau-Mont, pour son bel emplacement et son petit monument unique. À Saint-Étienne-auMont avait été abrité le N°2 Labour Hospital, une infirmerie spéciale pour les Labour Corpses de l’armée britannique, car d’autres groupes de populations du Commonwealth étaient engagés comme main-d’œuvre, à titre principal ou exclusif. Des Sud-Africains ou des Jamaïcains par exemple. Qu’il y eût ici un tel hôpital, c’était, bien sûr, directement lié à la proximité du port de Boulogne. Le trajet vers le cimetière est spécial, d’où que l’on vienne. Le paysage en pente douce et le sol blafard qui émerge sur les sommets près de la côte, font que la lumière est ici toujours autre que sur les collines autour de Cassel ou dans les dépressions marécageuses des alentours de Saint-Omer. La route fait une grande boucle autour de Boulogne et plonge ensuite vers le centre de Saint-Étienne-au-Mont. L’agglomération elle-même est située dans la vallée, mais il faut à nouveau sérieusement grimper pour parvenir au cimetière civil. Ici se trouve
aussi le Saint-Étienne-au-Mont Communal Cemetery, un endroit réservé aux victimes militaires, à côté des morts ordinaires par conséquent. L’allée centrale monte vers un calvaire qui domine le cimetière en son centre. C’est en ce point que se situe la limite du cimetière du Commonwealth, sur la gauche. L’ensemble du cimetière est ceint de murs de pierres de taille et à cette hauteur il semble que pas grand-chose n’ait changé depuis 1918. De la mousse, du lierre et des ronces se sont nichés sur les pierres et dans leurs joints. Ici sont dressées 168 pierres tombales, dont celles de 160 membres du Chinese Labour Corps, de 3 matelots chinois et de 5 membres du Labour Corps sud-africain. Curieusement, les noms chinois des trois matelots sont bien convertis en caractères romains : Lee Pak, Low Foo et Man Pow, mais pas ceux des membres du CLC. Sauf à connaître la langue chinoise, on peut seulement lire un numéro, la date de décès et une épitaphe. Chacun, sans exception, a une épitaphe. Il y en a quatre modèles qui reviennent d’ailleurs sur d’autres pierres tombales chinoises : « A good reputation endures forever », « Though dead he still lives », « Faithful unto death » et « A noble duty bravely done ». Brian C. Fawcett, auteur d’un article circonstancié dans le Journal of the Royal Asiatic Society Hong Kong Branch, s’en étonne car le numéro 53497, Zheng Shungong, fut exécuté pour le meurtre d’un autre travailleur chinois. Pourtant, sa tombe porte l’épitaphe « A good reputation endures forever ».
Des bras parmi les fusils Le plus étrange est cependant un monument sobre mais remarquable, situé devant le cimetière. C’est un simple pilier rectangulaire, surmonté d’un petit toit chinois très caractéristique. Alors que le portail de Noyelles et les cata147 falques d’Étaples ont été dessinés par
les architectes de la War Graves Commission et réalisés dans la même pierre blanche de Portland que les tombes, ce monument est fait d’un autre matériau et peint en blanc. On le voit bien à la peinture qui s’écaille. Ce qui vient bien corroborer l’inscription qui indique que ce monument commémoratif « a été érigé par leurs confrères ». Et c’est ce qui le rend si émouvant. C’est pour ainsi dire le dernier vestige des châsses et petits monuments funéraires de bois et de tissu qu’ils érigeaient durant leur séjour ici, derrière la ligne de front, pour leurs camarades morts. Durant des dizaines d’années, l’intérêt manifesté pour les tombes du Chinese Labour Corps n’a été que très marginal, sauf en tant que curiosités. Le premier pas important, scientifique, fut franchi à la fin des années 90, par Gwynnie Hagen, une étudiante en sinologie de l’université de Louvain. Elle publia la liste complète des noms des Chinois morts à la guerre en Belgique. En 2010, le musée In Flanders Fields d’Ypres consacra une exposition thématique au CLC, sous le titre « Des bras parmi les fusils ». L’association Busseboom groep s’efforce, sous la direction du sinologue et historien Philip Vanhaelemeersch, d’attirer, en Chine, l’attention sur l’histoire des Chinois dans la Première Guerre mondiale. En avril 2013, une importante délégation de diplomates chinois est encore venue au cimetière de Lijssenthoek à Poperinge pour y commémorer, à l’occasion du Quingming, l’équivalent chinois de la Toussaint, les morts du Chinese Labour Corps. Un reportage a été diffusé à la télévision chinoise. Et peut-être ainsi un nouveau pas a-t-il été franchi vers le rêve de voir, un jour, ces « treize de Busseboom » honorés par un monument chinois, symbole de tous les coolies qui travaillèrent dans les armées occidentales et y laissèrent leur vie entre 1914 et 1920. ■ —Traduit du néerlandais par M. Harmignies