Eisen en lay-out van het PWS
INHOUD EN OPZET VAN HET PROFIELWERKSTUK
In het navolgende komen achtereenvolgens aan bod: de titelpagina, de inhoudsopgave, de inleiding, de hoofdtekst, de samenvatting, de literatuurlijst en de bijlagen. Titelpagina De titel moet kort en krachtig de inhoud karakteriseren. Kort wil zeggen: minder dan tien woorden. Gebruik geen afkortingen in de titel. Zorg voor een titel die past bij je tekst. Probeer een pakkende titel te verzinnen. Dat daagt de lezers uit om te gaan lezen. Op de titelpagina staat achtereenvolgens vermeld:
titel (eventueel met ondertitel); voorletter(s) en achternaam van de schrijver(s); profiel en vak(ken); school en klas; naam begeleiders; datum.
Inhoudsopgave De inhoudsopgave geeft in een notendop de opbouw van de tekst weer. Hieronder is een voorbeeld van een inhoudsopgave weergegeven.
Inhoudsopgave Inleiding 1 Beschrijving van het onderzoek 1.1 Onderzoeksopzet 1.2 De steekproef … 2 Resultaten 2.1 ... 3 Samenvatting Literatuurlijst Bijlagen Bijlage 1 Logboek Bijlage 2 Plan van aanpak Bijlage 3 Vragenlijst
2 3 4 8 9 14
Voorwoord Het voorwoord bestaat uit:
een persoonlijke noot over hoe je tot de keuze van het onderzoek bent gekomen; een dankbetuiging aan mensen die aan de totstandkoming hebben bijgedragen: respondenten, proefpersonen, de begeleidende docent enzovoort; de tevredenheid over de samenwerking met medeleerlingen.
Inleiding In de inleiding wordt de lezer geïnformeerd over:
het onderwerp, de onderzoeksvragen of hypothesen. Opbouw van het werkstuk
In de inleiding is plaats om de achtergrond of het belang van het onderwerp en de onderzoeksvragen toe te lichten. Eventueel kan daar nog een korte omschrijving van centrale begrippen aan worden toegevoegd. Tenslotte is het gebruikelijk in de inleiding de opbouw van de tekst per hoofdstuk aan te geven. De definitieve versie van de inleiding kan pas worden geschreven wanneer de indeling en de inhoud van het schriftelijk verslag vastligt.
Wanneer een schriftelijk verslag in groepsverband tot stand is gekomen, staan in de inleiding de individuele bijdragen aan het verrichte onderzoek en de geschreven tekst gespecificeerd.
Hoofdtekst De hoofdtekst is doorgaans opgebouwd uit hoofdstukken die weer onderverdeeld zijn in paragrafen. Houd de titels van de hoofdstukken en paragrafen kort en zorg ervoor dat de titel de essentie weergeeft van het betreffende hoofdstuk of de betreffende paragraaf. Vanzelfsprekend zijn de titels identiek aan die in de inhoudsopgave. Wanneer je literatuur over het onderwerp hebt bestudeerd, kun je een stuk tekst van een andere schrijver in je eigen woorden weergeven. Dit noemt men parafraseren. Na een parafrase moet tussen haakjes worden vermeld van wie en uit welk jaar de brontekst afkomstig is. Citeren is het letterlijk overnemen van andermans tekst. Soms is het gewenst een stuk tekst uit de (vak)literatuur letterlijk over te nemen. Een citaat plaats je altijd tussen aanhalingstekens, gevolgd door een vermelding tussen haakjes van de naam van de schrijver en het verschijningsjaar.
Tabellen en figuren zijn uitstekende middelen om overzichtelijk en compact een hoeveelheid informatie aan de lezer aan te bieden. Ze moeten worden voorzien van een volgnummer en een titel. Wanneer een tabel of figuur niet door jezelf is opgesteld, moet je de bron vermelden. In de tekst zelf verwijs je naar de figuur of tabel. Samenvatting /Conclusie In de samenvatting komt geen nieuwe informatie meer aan bod. De samenvatting is een korte, kernachtige weergave van de inhoud van de hoofdtekst met onder meer de hoofdconclusies van het onderzoek. Sluit in de conclusie zo goed mogelijk aan bij de onderzoeksvragen in de inleiding. De conclusie is als het ware het antwoord op de onderzoeksvragen. Literatuurverwijzingen, citaten, tabellen en figuren horen niet in een samenvatting thuis. Literatuurlijst De literatuurlijst is alfabetisch naar eerste auteur gerangschikt. Wanneer meer auteurs een boek hebben geschreven moet je de achternamen van alle auteurs voluit vermelden. De rangorde van verschillende publicaties van één auteur gebeurt chronologisch. In een literatuurverwijzing naar een boek neem je achtereenvolgens op: achternaam auteur, voorletter(s), jaar van uitgave (tussen haakjes), titel en eventuele subtitel, eerstgenoemde plaats van vestiging van de uitgever, uitgever. De literatuurverwijzing voor kranten- of tijdschriftartikelen ziet er als volgt uit: achternaam auteur(s), voorletter(s), jaar van uitgave (tussen haakjes), titel en eventuele subtitel artikel, naam van de krant/het tijdschrift, datum/nummer van de jaargang, begin- en eindpagina. Notenapparaat Noten zijn verwijzingen in de tekst naar verdere informatie. Bijna altijd zijn dat verwijzingen naar de gebruikte literatuur of bronnen (verwijzende noten). Deze noten geven de lezer de mogelijkheid de door jouw gepresenteerde feiten en meningen te controleren. Soms staat in een noot extra informatie, die niet in de tekst past omdat het de tekst teveel onderbreekt (explicatieve noten). Probeer zo min mogelijk explicatieve noten te gebruiken (als de informatie echt van belang is voor je betoog, moet je het niet in een noot wegstoppen). Er zijn geen universele regels voor het maken van verwijzende noten (ook wel annoteren genoemd). Elk tijdschrift, opleiding of wetenschappelijke discipline hanteert andere annotatierichtlijnen, en deze verschillen ook nog eens per land. Het belangrijkste van annoteren is dat het volledig, consequent en foutloos gebeurt. Slordige annotatie maakt je betoog ongeloofwaardig (want oncontroleerbaar!), en wanneer het niet duidelijk is wanneer en waar je de mening van iemand anders hebt gebruikt kan je je bovendien (zelfs per ongeluk) schuldig maken aan plagiaat. Met het volgen van onderstaande richtlijnen in deze onderzoekgids creëer je een volledig en consequent notenapparaat. Zoek niet teveel naar een logica achter de richtlijnen: ze zijn het product van jarenlange afspraken en een academische traditie.
Wanneer plaats je een noot?
1. 2. 3. 4. 5.
Je plaatst altijd een noot na: citaten en parafrases letterlijke opvatting van een andere auteur. informatie of feiten die obscuur is/zijn. informatie waarvan jij denkt dat de lezer het wil kunnen natrekken.
Waar plaats je een noot? De noten kun je onderaan de pagina laten verschijnen (voetnoot) of aan het eind van je scriptie (eindnoot). De eerste keer dat je naar een publicatie verwijst, noteer je de volledige informatie van het boek of artikel. Als je dezelfde titel nog eens gebruikt, mag je een aantal dingen weglaten: de voorletters van de auteur, eventuele meerdere auteurs, plaats en jaar van uitgave, en je geeft tevens een verkorte versie van de titel. Wanneer je in twee opeenvolgende noten naar hetzelfde werk verwijst, hoef je niet in de tweede noot weer de (verkorte) titel te gebruiken: in plaats daarvan schrijf je 'Ibidem', gevolgd door het paginanummer. Voorbeelden Bundel volledig:
H.M. Beliën (red.), Nederlanders van het eerste uur (Amsterdam 1996) 145.
verkort:
Beliën, Nederlanders, 145.
in literatuurlijst:
Beliën, H.M. (red.), Nederlanders van het eerste uur (Amsterdam 1996)
Artikel in tijdschrift volledig:
J.H. Hooijer, ‘De toekomst van onze stam’, De Gids 4 (1882) 360-380, 379.
verkort:
Hooijer, ‘De toekomst van onze stam’, 379.
in literatuurlijst:
Hooijer, J.H. ‘De toekomst van onze stam’, De Gids 4 (1882) 360-380.
Internetbron Als je een internetbron citeert, vermeld dan altijd het volgende:
• • • •
naam van de persoon of instantie die de verantwoordelijkheid heeft voor de inhoud van de betreffende pagina. naam van de pagina volledige URL. de datum waarop de webmaster de laatste veranderingen heeft aangebracht op de site.
• •
de datum waarop jij de betreffende site hebt geraadpleegd. in de literatuurlijst vermeld je in het kort wie de persoon of instantie is die verantwoordelijkheid voor de pagina heeft.
Bijlagen In een bijlage kan informatie worden opgenomen die voor de lezer de moeite waard is, maar te gedetailleerd is om in de hoofdtekst op te nemen. Bijvoorbeeld een samenvatting van een interview, gebruikte vragenlijsten, uitgebreide tabellen of een verstuurde brief. In het algemeen geldt: beperk het aantal bijlagen. VB Bijlage 1: interview met de heer P.H. Clement over zijn populariteit op school op 04-112008.
Verzorging Het verslag moet duidelijk leesbaar zijn. Een verslag gemaakt met behulp van de tekstverwerker heeft de voorkeur. Let goed op je spelling en het gebruik van leestekens. Vaak zal de spellingscontrole in je tekstverwerkingsprogramma niet alle fouten eruit halen. Lees daarom je eigen teksten altijd nauwkeurig door en laat je tekst ook door iemand anders lezen voordat je deze definitief bij je docent inlevert. Je kunt met illustraties werken om je verhaal verder te onderbouwen of te verlevendigen: tabellen, grafieken, grafische kaarten, citaten, foto’s, cartoons en dergelijke. Zorg ervoor dat de illustraties functioneel zijn en zorg voor een juiste bronvermelding.