Eindrapport Nieuw Limburgs Peil
Opgesteld door: Waterschap Peel en Maasvallei Versie: 2 juni 2010 Vastgesteld door DB d.d.: 2 juni 2010 Behandeld in commissie d.d. 15 september 2010 Vastgesteld door AB d.d. 6 oktober 2010
-I-
Samenvatting Zie separate notitie (populaire versie)
- II -
Voorwoord Water speelt in Limburg een belangrijke rol. Niet alleen vanwege de Maas, maar juist ook vanwege de vele beken, natte natuurgebieden en de economische waarde van water voor onder meer de landbouw en de drinkwatervoorziening. Dat deze rol ook in de toekomst van belang zal zijn, is evident. Verdroging in de natuur, intensivering van de landbouw, stedelijke uitbreiding en herstel van natuurlijke beken vragen om een duidelijk beeld van het grond- en oppervlaktewater. Naast deze ruimtelijke ontwikkelingen speelt ook klimaatsverandering een belangrijke rol. Verwacht wordt dat Nederland te maken gaat krijgen met meer korte hevige buien en langere droge perioden. Ook hier moet rekening mee gehouden worden. Om goed in te kunnen spelen op alle ontwikkelingen op het vlak van water is in het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) afgesproken dat de waterschappen in opdracht van de Provincie het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) (als onderdeel van het waterbeheersplan) opstellen. Doel van de opstelling van het GGOR is om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en vervolgens ook te houden. Uit dit proces moet een haalbaar, betaalbaar en realiseerbaar pakket van maatregelen komen, waarmee het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) gehaald kan worden. In de periode 2005 – 2007 heeft het waterschap samen met partners voor de Peelrestanten in Noord- en Midden-Limburg het GGOR uitgewerkt in de zogeheten pilots Noord- en MiddenLimburg. Op basis van de kennis die tijdens deze processen is opgedaan, heeft waterschap Peel en Maasvallei het GGOR proces voor het gehele beheergebied opgepakt. Het waterschap heeft het beheergebied opgedeeld in deelgebieden en voor elk deelgebied een lokale begeleidingsgroep opgericht. In deze begeleidingsgroepen zaten agrariërs, terreinbeheerders, milieuorganisaties, gemeenten en het waterschap zelf. Gedurende het proces hebben de leden ideeën ingebracht en keuzes gemaakt om te komen tot het GGOR. De Provincie en de waterschappen in Limburg hebben ervoor gekozen om de naam GGOR te vervangen door Nieuw Limburgs Peil (NLP). Voor u ligt het resultaat van dit proces. Een realistisch streefbeeld voor 2015 met eventuele uitloop naar 2020, waarbij doelrealisatie het belangrijkst is. Concreet met een verkenning van een pakket van haalbare en betaalbare maatregelen met opdrachten voor alle partijen. Met dit vernieuwend waterbeheer maken we samen een grote slag vooruit om droge en natte tijden beter te kunnen weerstaan. Natuur verbetert in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Knelpunten in de landbouw worden aangepakt en er is een helderder beeld van ruimtegebruik. De opdracht in stedelijk gebied kan beter worden ingevuld en water krijgt de ruimte daar waar dit nodig is. Nieuw Limburg Peil is een eerste resultaat dat interactief tot stand is gekomen en daarom mag rekenen op draagvlak in de streek.
- III -
Inhoudsopgave Samenvatting............................................................................................................................. II Voorwoord ................................................................................................................................ III 1. Inleiding ................................................................................................................................. 4 1.1. Aanleiding ....................................................................................................................... 4 1.2. Kader GGOR/Nieuw Limburgs Peil ................................................................................ 4 1.3. Proces/werkwijze ............................................................................................................ 5 1.4. Procedure en communicatie ........................................................................................... 7 1.5. Leeswijzer ....................................................................................................................... 7 2. Beleid en ontwikkelingen ....................................................................................................... 8 2.1. Europese ontwikkelingen en beleid ................................................................................ 8 2.1.1. Natura 2000.............................................................................................................. 8 2.1.2. Kaderrichtlijn Water .................................................................................................. 8 2.2. Nationale ontwikkelingen en beleid ................................................................................ 9 2.2.1. Vierde Nota Waterhuishouding ................................................................................ 9 2.2.2. Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)................................................................ 9 2.3. Provinciale ontwikkelingen en beleid ............................................................................ 10 2.3.1. Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) ........................................................... 10 2.3.2. Provinciaal Waterplan Limburg (2010-2015) ......................................................... 11 2.3.3. TOP-lijst.................................................................................................................. 12 2.3.4. Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap................................................... 12 2.3.5. Waterbeheerplan (WBP) ........................................................................................ 12 3. Gebiedsbeschrijving ............................................................................................................ 13 3.1. Algemeen ...................................................................................................................... 13 3.2. Historische situatie........................................................................................................ 14 3.3. Huidig grondgebruik ...................................................................................................... 15 3.4. Geomorfologie en samenstelling afdekkende bodemlaag............................................ 15 3.5. Geohydrologie en samenstelling diepere bodemlagen ................................................ 16 3.6. Grondwatersysteem...................................................................................................... 17 3.6.1 Waterkwantiteit........................................................................................................ 17 3.6.2. Waterkwaliteit ......................................................................................................... 18 3.7. Oppervlaktewatersysteem ............................................................................................ 19 3.7.1. Waterkwantiteit ....................................................................................................... 19 3.7.2. Waterkwaliteit ......................................................................................................... 19 3.8. Bronnen......................................................................................................................... 19 3.9. Ecologie ........................................................................................................................ 20 3.9.1. Semi-terrestrisch .................................................................................................... 20 3.9.2. Aquatisch................................................................................................................ 20 4. Wensen aan water............................................................................................................... 21 4.1. Doelstelling landbouwgebied ........................................................................................ 21 4.1.1. Beleidsdoelstellingen.............................................................................................. 21 4.1.2. Wensen .................................................................................................................. 21 4.2. Doelstelling natuurgebied ............................................................................................. 23 4.2.1. Beleidsdoelstellingen.............................................................................................. 23 4.2.2. Wensen .................................................................................................................. 23 4.3. Doelstelling stedelijk gebied.......................................................................................... 25 4.3.1. Beleidsdoelstellingen.............................................................................................. 25
-1-
4.3.2. Wensen .................................................................................................................. 25 4.4. Doelstellingen Water..................................................................................................... 26 4.4.1. Beleidsdoelstellingen.............................................................................................. 26 4.4.2. Wensen .................................................................................................................. 26 5. Knelpunten en kansen......................................................................................................... 28 5.1. Knelpunten .................................................................................................................... 28 5.2. Kansen .......................................................................................................................... 28 6. Opzet en resultaten modelberekeningen ............................................................................ 30 6.1. Actueel Grond- en OppervlaktewaterRegime (AGOR) ................................................. 30 6.1.1. Opzet ...................................................................................................................... 30 6.1.2. Resultaten modelberekeningen ............................................................................. 30 6.1.3. Conclusies en analyses.......................................................................................... 30 6.2. Verkennende maatregelen en scenario’s ..................................................................... 32 6.2.1. Opzet ...................................................................................................................... 32 6.2.2. Resultaten modelberekeningen ............................................................................. 33 6.2.3. Conclusies en analyses.......................................................................................... 34 6.3. Extreme scenario’s ....................................................................................................... 35 6.3.1. Opzet ...................................................................................................................... 35 6.3.2. Resultaten modelberekeningen ............................................................................. 36 6.3.3. Conclusies en analyses.......................................................................................... 37 6.4. Overige maatregelen en scenario’s .............................................................................. 38 6.5. Algemene conclusies .................................................................................................... 38 7. Nieuw Limburgs Peil............................................................................................................ 39 7.1. Maatregelen .................................................................................................................. 39 7.1.1. Gebiedsbrede maatregelen.................................................................................... 39 7.1.2. Lokale maatregelen................................................................................................ 40 7.1.3. Natura 2000............................................................................................................ 42 7.2. Resultaten modelberekeningen .................................................................................... 42 7.3. Analyses........................................................................................................................ 44 7.3.1. Doelrealisatie Landbouw ........................................................................................ 44 7.3.2. Doelrealisatie Natuur.............................................................................................. 45 7.3.3. Doelrealisatie Beekdalen ....................................................................................... 46 7.3.4. Risico’s van grondwateroverlast in bebouwd gebied ............................................. 47 7.3.5. Invloed van klimaatverandering op het NLP-scenario ........................................... 47 7.3.6. Invloed van NLP maatregelen op de waterkwaliteit ............................................... 48 7.3.7. Habitattoetsen ........................................................................................................ 50 7.4. Kosten ........................................................................................................................... 50 7.5 Nieuw Limburgs Peil in de praktijk ................................................................................. 53 8. Monitoring en evaluatie ....................................................................................................... 55 8.1 Routinematig meetnet.................................................................................................... 55 8.1.1 Hoeveel water? (waterkwantiteit) ............................................................................ 55 8.1.2 Hoe schoon is het? (waterkwaliteit) ........................................................................ 56 8.1.3 Wat leeft er in het water ? (ecologie) ...................................................................... 57 8.2 Strategische projectmonitoring ...................................................................................... 57 8.3 GGOR-meetnet natuur................................................................................................... 58 8.4 Monitoring binnen uitvoeringsprojecten ......................................................................... 58 Lijst met afkortingen, verklarende woordenlijst en gebiedsdefinities ...................................... 59
-2-
Bijlage nr.
Titel
I
POL-kaart 2006 (geactualiseerd 2008)
II
Natura2000 en TOP-lijst gebieden
III
scenario Stopzetten beregening; effect t.p.v. TOP-lijst gebieden
IV
Natuurdoeltypen
V
AGOR; GLG- en GHG-kaart
VIa
AGOR;doelrealisatie natuur (kaart)
VIb
AGOR; doelrealisatie natuur (tabel)
VIIa
AGOR; natschade in de landbouw
VIIb
AGOR; droogteschade in de landbouw
VIII
AGOR; GHG in stedelijk gebied
IX
scenario NLP; Ontwerp gebiedsbrede hydrologische maatregelen
X
scenario NLP; Ontwerp lokale hydrologische maatregelen
XI
scenario NLP; GLG- en GHG-streefbeeldkaart
XII
scenario NLP; effectkaart GHG en GLG
XIII
scenario NLP; duurlijnen natuurgebieden
XIVa
scenario NLP; doelrealisatie natuur (kaart)
XIVb
scenario NLP; doelrealisatie natuur (tabel)
XVa
scenario NLP; natschade in de landbouw
XVb
scenario NLP; verschil natschade t.o.v. AGOR
XVc
scenario NLP; droogteschade in de landbouw
XVd
scenario NLP; verschil droogteschade t.o.v. AGOR
XVI
scenario NLP; GHG in stedelijk gebied
XVII
Model en methodiek
XVIII
Effect van de 4 klimaatscenario’s op de huidige situatie
XIX
Beekdalzone
-3-
1. Inleiding 1.1. Aanleiding Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak van de waterproblematiek in Nederland noodzakelijk. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is daarom afgesproken dat het watersysteem op orde moet zijn in 2015 en op orde blijft in de toekomst. Om dit te bereiken stellen de waterschappen het Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime (GGOR) op in de periode 2005 – 2010 in nauwe samenwerking met gemeenten, grondwaterbeheerders en belanghebbenden. Het waterschap neemt GGOR op in het waterbeheerplan. Waterschap Peel en Maasvallei heeft in 2006 twee pilots (in Peelgebieden in Noord en Midden Limburg) doorlopen om ervaring en kennis op te doen met het opstellen van het GGOR. Dit heeft ook geleid tot het omvormen van de naam GGOR naar Nieuw Limburgs Peil. Deze naam geeft de nieuwe aanpak van de waterproblematiek beter aan en is herkenbaarder voor de doelgroep.
Figuur 1.1: Logo Nieuw Limburgs Peil
1.2. Kader GGOR/Nieuw Limburgs Peil Als beleidskader voor het Nieuw Limburgs Peil geldt, naast Rijks- en Europees beleid, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Naast deze beleidskaders, heeft de Provincie Limburg een kader opgesteld (en vastgesteld in maart 2006) waar in ze aangeeft waaraan het GGOR (Nieuw Limburgs Peil) moet voldoen en wanneer dit gerealiseerd moet zijn. •
Voor de verdroginggevoelige Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR-gebieden) moet het Nieuw Limburgs Peil in 2008 zijn opgesteld, voor het overige gebied geldt 2010 als
-4-
einddatum. Waterschap Peel en Maasvallei wil het Nieuw Limburgs Peil integraal opstellen en streeft daarom naar een gebiedsdekkend Nieuw Limburgs Peil in 2009. •
Het Optimale Grond en Oppervlaktewater Regime (OGOR) moet in 2015 bereikt zijn voor: - verdroginggevoelige Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden of Beschermde Natuurmonumenten; - Specifiek Ecologische Functie beken en beekdalen (POL); - TOP–gebieden (kansrijke en prioritair verdroginggevoelige natuurgebieden). Alhoewel de Provincie in het kader niet spreekt over het OGOR van de functies landbouw, beekdalen en stedelijk gebied, streeft Waterschap Peel en Maasvallei bij het proces Nieuw Limburgs Peil wel naar de OGOR voor alle functies. Hierbij redeneert het waterschap vanuit het watersysteem.
1.3. Proces/werkwijze Het waterschap heeft in 2006 voor de pilotgebieden het Nieuw Limburgs Peil opgesteld, geredeneerd vanuit de wensen van de natuur. De huidige insteek is om gebiedsdekkend het Nieuw Limburgs Peil op te stellen geredeneerd vanuit de wensen van de natuur, de landbouw en andere functies in het landelijk gebied. Het waterschap heeft hiervoor het beheergebied opgedeeld in drie tranches (figuur 1.2). In elke tranche zijn de bevindingen uit de pilotgebieden overgenomen. Net als bij de pilots maakt een kosten-batenanalyse deel uit van het Nieuw Limburgs Peil. Tevens besteedt het waterschap aandacht aan de waterkwaliteitsaspecten. Het Nieuw Limburgs Peil beoogt de in 2015 bereikte situatie weer te geven. Het resultaat is streefbeelden van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) gekoppeld aan een verkenning van maatregelen om die waterstanden te bereiken. Als gevolg van financiële ontwikkelingen en gebiedsprocessen (bijvoorbeeld grondaankoop) kan mogelijk een uitloop naar 2020 optreden. Het waterschap heeft dit Nieuw Limburgs Peil voorgelegd aan de belanghebbenden in de streek. Nadat het Algemeen Bestuur van het waterschap het Nieuw Limburgs Peil (als onderdeel van het waterbeheerplan) heeft vastgesteld, wordt dit ter goedkeur aangeboden aan Gedeputeerde Staten van de provincie. Het vastgestelde Nieuw Limburgs Peil heeft geen rechtstreekse bindende werking naar derden toe. Figuur 1.2: Tranches Nieuw Limburgs Peil het bereiken ervan, in de planvorming
Daarom moeten de ontwerp maatregelen gericht op en overleg met de belanghebbenden tot stand
komen en per project de normale juridische procedures doorlopen. Rechten en plichten van belanghebbenden worden niet aangetast als gevolg van de juridische vaststellingsprocedure van Nieuw Limburg Peil.
-5-
Model Het waterschap heeft het Nieuw Limburgs Peil vorm gegeven met ondersteuning van het hydrologisch model IBRAHYM (Integraal Beheergebieddekkend Regionaal Hydrologisch Modelinstrumentarium)1. Bij de modelberekeningen is uitgegaan dat de capaciteit van het sloten, watergangen en beken in orde is. De resultaten uit dit model vormden de basis voor inhoudelijke discussie met de belanghebbenden. Voor de belangen van de natuur geldt de inspanning om zoveel mogelijk de doelen te halen die provincie, rijk en Europa hebben aangegeven. Voor de belangen van de andere functies, realiseert het waterschap ook samen met betrokkenen een zo optimaal mogelijk regime. Het waterschap streeft naar een duurzame inrichting van het landelijk gebied waarbij het watersysteem centraal staat. De huidige POL-functies beschouwt het waterschap min of meer als secundair. Waterschap Peel en Maasvallei hanteert bij de realisatie van de doelen de volgende prioriteitsvolgorde (ladder van water): -
grondverwerving; schadevergoeding; technische middelen; bijstellen doelen.
Als blijkt uit de analyses dat de doelen voor de verschillende functies niet gehaald kunnen worden, motiveert het waterschap wat hiervan de oorzaak is. In dat geval overlegt het waterschap met de betreffende partijen (figuur 1.3) over: - de vaststelling van een Nieuw Limburgs Peil dat afwijkt van de OGOR; - een aanpassing van functie of natuurdoeltype; - acceptatie van een minder optimale doelrealisatie. Functietoekenning, OGOR
Opstellen GGOR
Realiseren Nieuw Limburgs Peil door: - Doelgroepenteam - Reconstructie - Vergunningverlening Figuur 1.3: Proces het Nieuw Limburgs Peil
De huidige grondwatertrap bepaalt de landbouwkundige mogelijkheden (kader Provincie 2006). Het waterschap heeft de veranderingen in het grondwater als gevolg van het Nieuw Limburgs Peil afgezet tegen de landbouwkundige gebruiksmogelijkheden van 2003.
1
Voor een nadere toelichting op het model IBRAHYM wordt verwezen naar bijlage XVII.
-6-
Begeleidingsgroep Het waterschap heeft tien lokale begeleidingsgroepen en een overkoepelende algemene begeleidingsgroep voor heel Limburg geformeerd. In de lokale begeleidingsgroep zitten personen uit de streek uit de geleding landbouw, natuur en gemeenten. Taak bestond uit inhoudelijke en procesmatige advisering over het opstellen van het Nieuw Limburgs Peil van het betreffende deelgebied. In de algemene begeleidingsgroep, belast met inhoudelijke en procesmatige advisering van de projectleiding, zitten beleidsmedewerkers van de verschillende belangenorganisaties, de Provincie Limburg en Waterschap Roer en Overmaas. Deze begeleidingsgroep richt zich op de beleidsmatige gevolgen van de resultaten van het Nieuw Limburgs Peil. Bijlage I geeft een overzicht van de leden van de verschillende begeleidingsgroepen.
1.4. Procedure en communicatie Waterschap Peel en Maasvallei heeft het Nieuw Limburgs Peil opgesteld in nauw overleg met de betrokkenen, vanuit de organisatiestrategie ‘samenwerken, omdat het ’t loont’. Het waterschap heeft de betrokkenen aangesproken op de gemeenschappelijke waarden en continu voeling met hen gehouden. Dit was de basis voor de communicatie met hen. Voorafgaande aan mijlpalen in de planning van het proces van Nieuw Limburgs Peil, peilde het waterschap de motivatie en weerstand bij de betrokkenen. Na dit proces heeft het waterschap Nieuw Limburgs Peil een onderdeel en eerste uitwerking gemaakt van het waterbeheerplan. De belangrijkste onderdelen staan opgenomen in het waterbeheerplan en voor de overige onderdelen verwijst het waterschap naar dit rapport. Het Nieuw Limburgs Peil doorloopt een informele inspraakprocedure. Het waterschap nodigt daarbij iedereen uit te reageren op de streefbeelden en het ontwerp van de hydrologische maatregelen (lokaal en gebiedsdekkend). Niet reageren betekent overigens dat men voor toekomstige uitwerkingsplannen alle rechten en plichten behoudt.
1.5. Leeswijzer De opbouw van het rapport is als volgt: •
Een beschrijving van beleid gerelateerd aan het Nieuw Limburgs Peil (hoofdstuk 2).
•
Een gebiedsbeschrijving van Noord Limburg West in hoofdstuk 3.
•
In hoofdstuk 4 staan de wensen voor het watersysteem (OGOR) gezien vanuit de verschillende belangen in het landelijk gebied.
•
De hieruit resulterende kansen en knelpunten staan in hoofdstuk 5.
•
De resultaten van modeluitkomsten staan in hoofdstuk 6.
•
En tenslotte staan het Nieuw Limburgs Peil en het bijbehorende maatregelenpakket beschreven in hoofdstuk 7. In deze beschrijving komt ook een kosten/batenanalyse aan bod.
•
Voorafgaand aan de bijlagen is een lijst met gebruikte afkortingen opgenomen.
-7-
2. Beleid en ontwikkelingen In dit hoofdstuk staan de meest relevante beleidsstukken.
2.1. Europese ontwikkelingen en beleid 2.1.1. Natura 2000 Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden (zie bijlage II). Het vormt de basis van het Europese natuurbeleid. Natura 2000 gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft de natuurgebieden in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Elf daarvan liggen in het beheergebied van Waterschap Peel en Maasvallei. Voor elk gebied heeft de minister instandhoudingdoelen aangegeven. De minister (voor de gebieden in eigendom van Staatsbosbeheer) en de provincie (de overige gebieden) maakt voor elk Natura 2000 gebied een beheerplan. In dit beheerplan staan onder andere de maatregelen die helpen bij het realiseren van de natuurdoelen. Ook geeft het beheerplan aan welke maatregelen en activiteiten geen significant negatief effect hebben op de soorten en habitattypen of op het bereiken van de natuurdoelen. Voor deze maatregelen en activiteiten is geen vergunning nodig in het kader van de Natuurbeschermingswet (1998). Ook voor de maatregelen voor Nieuw Limburgs Peil moet het waterschap aangeven dat er geen negatieve effecten ontstaan op de habitattypen en dat in voldoende mate wordt bijgedragen aan de realisatie van de doelen. Deze analyse heeft het waterschap weergegeven in de habitattoets. Zie deelrapport Habitattoets Natura 2000-gebieden. In hoofdstuk 7 is een samenvatting gegeven van de habitattoets. Bij het opstellen van de beheerplannen heeft het waterschap binnen de adviescommissies van de betreffende Natura 2000 gebieden afgesproken dat de Nieuw Limburgs Peil maatregelen rechtstreeks worden overgenomen in het beheerplan van het betreffende Natura 2000 gebied. Hierdoor hoeft het waterschap, of een andere partij, voor de onderzochte maatregelen geen vergunningsprocedure (NB-wet) te volgen. 2.1.2. Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel het water in de Europese Unie te beschermen en te verbeteren en duurzaam gebruik van water te bevorderen. In de KRW geeft het Rijk een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. Ook koppelt het Rijk in de KRW chemische doelen aan deze waterlichamen. Deze chemische doelen bepalen of ecologische doelen (die via Natura 2000 lopen) haalbaar zijn. Voor waterlichamen bepaalt Rijk op advies van de provincie in de KRW het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP), het maximaal haalbare. En leidt hier het Goed Ecologisch Potentieel (GEP) van af. Dit GEP, met de hiervoor benodigde maatregelen, geldt voor Nederland als KRW-doelstelling om ervoor te zorgen dat in 2015 oppervlaktewater en grondwater in een ‘goede toestand’ verkeren. Met de term ‘goede toestand’ maakt de KRW een onderscheid in een chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. De KRW doelstellingen voor kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen zijn minder streng dan voor natuurlijke wateren. De Europese Unie kan de termijn 2015 voor het behalen van de KRW doelen onder voorwaarden verlengen.
-8-
2.2. Nationale ontwikkelingen en beleid De aard en omvang van de nationale waterproblematiek veranderen structureel. Dit komt onder andere door klimaatveranderingen. Dit vraagt om een totaal nieuwe aanpak van het waterbeleid. In de deze paragraaf staat dit waterbeleid op nationaal niveau en de relatie met het Nieuw Limburgs Peil (GGOR). 2.2.1. Vierde Nota Waterhuishouding In 1998 heeft de Nederlandse regering in de Vierde Nota waterhuishouding (NW4) haar belangrijkste beleidsdoelstellingen voor de periode 1998–2006 met betrekking tot het waterbeheer vastgelegd. De Vierde Nota gaat net als de Derde Nota uit van integraal waterbeheer en watersysteembenadering, waarbij veiligheid en natuurlijk omgaan met het watersysteem (veerkrachtige watersystemen) belangrijke uitgangspunten zijn. Via een gebiedsgerichte aanpak moeten waterbeleid, milieubeleid en ruimtelijke ordening als samenhangend geheel opgepakt worden. De Vierde Nota waterhuishouding geeft aan dat de Provincies het GGR (Gewenst Grondwater Regime) moeten vaststellen. Sindsdien is de term GGR uitgebreid naar GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime), zoals beschreven in het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003). 2.2.2. Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) In het Nationaal Bestuursakkoord Water is door het Rijk op een transparante wijze doelen, e
maatregelen en kosten weergegeven waarmee de doelstellingen van Waterbeheer 21 eeuw worden gerealiseerd. In 2015 moet het watersysteem op orde zijn, vervolgens moet het watersysteem op orde gehouden worden tot 2050. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat de waterschappen in de periode 2005–2010 het GGOR opstellen in nauwe samenwerking met andere belanghebbende partijen. De Provincies stellen uiterlijk in 2005 de kaders op voor het GGOR die ontleend zijn aan provinciale beleids- en streekplannen. En de Provincies coördineren en bewaken de procesgang rond het GGOR traject. De Provincie Limburg heeft verder in het Kader voor het GGOR Limburg aangegeven dat voor de Vogel- en Habitatrichtlijn- en/of Natuurbeschermingswetgebieden, de SEF-beken (Specifiek Ecologische Functie beken) en de TOP-gebieden het Optimaal Grond- en Oppervlaktewaterregime (OGOR) in 2015 bereikt moet zijn. De Provincie Limburg heeft een OGOR-meetnet ingericht om deze beleidsdoelen in de natuurgebieden te meten. In het kader van het Nieuw Limburgs Peil (GGOR Limburg) is aangegeven, dat de gegevens afkomstig van het OGOR-meetnet, leidend zijn voor het Nieuw Limburgs Peil. Het Nieuw Limburgs peil wordt middels dit meetnet getoetst.
-9-
2.3. Provinciale ontwikkelingen en beleid In deze paragraaf staat het POL dat dient als startpunt en andere provinciale beleids- en streekplannen die een relatie hebben met Nieuw Limburgs Peil. 2.3.1. Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) geeft de Provincie Limburg een plan op integraal plan op hoofdlijnen. De provincie geeft in het POL met perspectieven functies en ontwikkelingsrichtingen aan voor het landelijk gebied. De perspectieven staan in de onderstaande tabel toegelicht. In het POL heeft de provincie Perspectief 5 (P5) aangewezen als gebied waar niet grondgebonden landbouw, intensieve veehouderij en glastuinbouw zich optimaal kunnen ontwikkelen. In de P4-gebieden kan de bestaande landbouw zich verder ontwikkelen. Hierbij gelden wel beperkingen voor niet-grondgebonden landbouw. Perspectief 2 (zoekgebied natuur) geldt, samen met Perspectief 1 (EHS), als de ecologische structuur van Limburg. Behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden zijn richtinggevend binnen de P2-gebieden. Binnen P2 liggen vooral landbouwgebieden. Deze landbouwgebieden functioneren als buffer rond de gebieden met een Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de ecologische verbindingszones, de SEF beken, de waterwingebieden met een natuurlijk karakter en de gronden die een natuurkarakter krijgen (zoals bepaalde lopende ontgrondingen). Onderzoek en praktijk zullen bepalen welke deel van het zoekgebied natuur ook als zodanig zal moeten worden ingericht en/of beheert. De gebieden in Perspectief 3 (veerkrachtige watersystemen, zoekgebied water) hebben een relatief open karakter en zijn vooral ingericht voor gebruik door grondgebonden landbouw. De Provincie staat ontwikkelingen in deze gebieden toe als ze ruimte bieden aan een voldoende veerkrachtig watersysteem dat hoge waterafvoeren kan opvangen en watertekorten kan bestrijden. De perspectieven 6 tot en met 9 hebben vooral betrekking op stedelijk gebied en infrastructuur. Meer informatie staat in paragraaf 3.3.2 van het POL 2006.
- 10 -
Perspectief P1
Omschrijving
P2
Ecologische hoofdstructuur (EHS), de nadruk ligt hier primair op (nog te realiseren) natuur Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) (zoekgebied natuur)
P3
Ruimte voor veerkrachtige watersystemen (Maasdal, beekdalen en laagtes die
P6
buiten de P1 en P2 vallen) (zoekgebied water) Vitaal landelijk gebied (landbouwgebieden met landschappelijke en cultuurhistorische waarden) Ontwikkelingsruimte landbouw en toerisme (landbouwgebieden waarbij ook (omgevings)kwaliteit een rol speelt) Dynamische landbouwgrond (concentratiegebieden voor glastuinbouw en landbouwontwikkelingsgebieden) Plattelandskernen
P7
Corridor (autowegen)
P8
Stedelijke ontwikkelingszone (ruimte voor mensgerichte natuur en
P9
stadsuitbreidingen) Stedelijke bebouwing (bestaande en reeds goedgekeurde bebouwing)
P4 P5a P5b
Tabel 2.1: toelichting perspectieven, genoemd in POL 2006
De Provincie Limburg heeft in het POL hydrologische bufferzones voor de TOP-gebieden aangewezen. De provincie hanteert in deze bufferzones een standstill beleid voor grondwateronttrekkingen en buisdrainage. Dit standstill beginsel heeft de provincie laten ingaan, toen Provinciale Staten op 4 februari 2005 met de gewijzigde Verordening waterhuishouding Limburg 1997 heeft vastgesteld. Ook heeft de provincie in het POL de SEF (Specifiek Ecologische Functie) beken aangewezen. 2.3.2. Provinciaal Waterplan Limburg (2010-2015) Het Provinciaal Waterplan Limburg is een herziening van het POL voor het onderdeel water en een uitwerking van het POL in verband met het KRW-beheersplan voor het Maasstroomgebied. Er staan aanscherpingen in voor overstorten van rioleringen (terugdringen bij zeer kwetsbare wateren), voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties (verdergaande zuivering bij regionale wateren) en voor het aantal inundaties van water uit de beken in de beekdalen van SEF-beken (geen norm voor overstromingskans). De Provincie Limburg heeft het Waterplan in oktober 2009 vastgesteld.
- 11 -
2.3.3. TOP-lijst Het Rijk heeft de provincies gevraagd een zogeheten "TOP-lijst" op te stellen, zijnde de gebieden waar de hogere overheid zich inzet om te komen tot herstel. Op die lijst staan natuurgebieden waar de provincies tussen nu en 2015 met voorrang zich inzet voor het bereiken van natuurherstel. Op de lijst van de Provincie Limburg staan 48 gebieden. Het gaat hierbij om vrijwel alle kansrijke en prioritair verdroginggevoelige natuurgebieden uit het POL. De TOP-gebieden zijn nauwkeurig omgrensd. De Provincie heeft met het Rijk afrekenbare afspraken gemaakt over te halen resultaten en over het geld dat het Rijk daarvoor beschikbaar stelt. 2.3.4. Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap In de Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap heeft de Provincie aangegeven waar welke natuurdoeltypen na moet worden gestreefd. Het gaat hierbij grofweg om de gebieden met een EHS (Perspectief 1) en de POG (Perspectief 2). In de stimuleringsplannen heeft de Provincie heel Limburg opgedeeld in verschillende deelgebieden. Het gaat daarbij in de meeste gevallen om een combinatie van natuurdoeltypen, waarbij de Provincie de verhouding tussen de typen procentueel heeft aangegeven, bijvoorbeeld 10% Voedselarme plassen, 40% Natte heide en 50% Berkenbroekbos. Een beschrijving van de natuurdoeltypen is te vinden in het Handboek streefbeelden voor natuur en water in Limburg (Provincie Limburg 2002). De stimuleringsplannen zijn een uitwerking van het POL van de Provincie Limburg in de vorm van streefbeelden van natuurdoeltypen per natuurgebied. 2.3.5. Waterbeheerplan (WBP) Waterschap Peel en Maasvallei stelt eind 2009 een nieuw Waterbeheerplan vast, om de huidige en toekomstige watersituatie in goede banen te leiden. Dit Waterbeheerplan is een draaiboek waarin het waterschap beschrijft wat ze in de toekomst gaat doen aan de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater en het ondiepe grondwater in Noord- en MiddenLimburg. Thema’s als wateroverlast en verdroging komen aan de orde, maar ook welke beken het waterschap de komende jaren aanpakt. Het Waterbeheerplan geeft daarnaast ook aan wat de visie en de taken van het waterschap zijn en op welke wijze het waterschap haar taken uitvoert. Het Nieuw Limburgs Peil is onderdeel van het waterbeheerplan.
- 12 -
3. Gebiedsbeschrijving 3.1. Algemeen Waterschap Peel en Maasvallei is waterautoriteit in de regio Noord- en Midden Limburg.,Dit gebied is 127.600 hectare groot. Hierin ligt ongeveer 6.000 kilometer watergangen, waarvan het waterschap 2.000 kilometer actief het beheer en onderhoud verzorgt. Het werkgebied van het waterschap grenst in het oosten aan de landsgrens met Duitsland, in het zuiden voor een gedeelte aan de landsgrens met België en in het noorden en westen aan de provincie NoordBrabant en aan een klein deel van de provincie Gelderland. Het waterschap heeft haar werkgebied voor het opstellen van Nieuw Limburgs Peil onderverdeeld in drie tranches waarin tien hoofdstroomgebieden liggen.
Figuur 3.1 Werkgebied WPM
- 13 -
3.2. Historische situatie Tot halverwege de negentiende eeuw waren grote delen van de westkant van het beheergebied nog hoogveengebieden. Het mineraalarme hoogveenmilieu ging geleidelijk over in natte ruigtes, heidegebied, en verder naar het oosten in landbouwgronden. In de beekdalen kwamen mineraalrijkere milieus voor (Topografische Militaire Kaart 1837-1844). Aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw hebben grondgebruikers het hoogveen ontgonnen. Door de ontwatering, grootschalige turfwinning en toepassing van kunstmest, werden de hoogvenen vervangen door hoogveenontginningslandschap dat vooral uit akkers bestaat. De grondgebruikers hebben ook de heidevelden en stuifzanden ontgonnen of met naaldbomen ingeplant. Dit dekzandontginningslandschap verschilt nauwelijks van het hoogveenontginningslandschap. In de jaren ’60 en ’70 heeft het ministerie van LNV een aantal ruilverkavelingen of landinrichtingen uitgevoerd. Deze ruilverkavelingen waren onder meer gericht op het verbeteren van de landbouwkundige situatie. Ook is toen in samenwerking met het waterschap het grootste deel van de beken verder genormaliseerd en zijn stuwen geplaatst om afvoer en peil te kunnen reguleren. Door de ruilverkaveling is met name het landschap in de beekdalen grootschaliger geworden. Vooral in Noord-Limburg is via de ruilverkavelingen op grote schaal wateraanvoer vanuit Maas en kanalen geïntroduceerd ter bestrijding van verdroging van landbouw en natuur. Het oosten van het beheergebied bestond rond 1800 vooral uit heidevelden op hoogterrassen en moerassen en natte graslanden aan de voet van de hoogterrassen. Het laagterras langs de Maas bestond uit een halfnatuurlijk landschap van kleine nederzettingen met bouw- en graslanden, afgewisseld met hagen, kleine bospercelen en halfbegraasde grasduinen. In het zuidoosten van het beheergebied heeft het Rijk eind negentiende begin twintigste eeuw natte heide gebieden ontgonnen (onder andere Blanckwater en Meerlebroek) aan de voet van het hoogterras. Eind jaren ’80 is als gevolg van het gereed komen van het Natuurbeleidsplan een kentering gekomen in de inrichting van het landelijk gebied. Natuur kreeg meer aandacht wat leidde tot projecten gericht op verdrogingsbestrijding van natuur en het natuurlijker inrichten van oorspronkelijke beken. De laatste jaren is er meer aandacht voor het herstel van het functioneren van het gehele watersysteem. Dit heeft geleidt tot projecten gericht op vergroting van waterconservering in onder andere het landbouwgebied (Optimaal Waterbeheer in de landbouw) als voorwaarde bij het verkrijgen van grondwateronttrekkingsvergunningen.
- 14 -
3.3. Huidig grondgebruik Landbouw Landbouw beslaat het grootste oppervlakte van het werkgebied van het waterschap, namelijk circa 80.000 hectare (63%) (LGN5, 2003). Hiervan is 34.400 hectare (43%) grasland. Overige landbouwteelten zijn onder andere maïs (21%), aardappels (7%) en bieten (6%). Daarnaast is er glastuinbouw (1%) in het gebied en boomgaarden (1%) en bollen (1%). Zo’n 13% van het landbouwareaal valt onder overige teelten. Het gaat hierbij met name om tuinbouw. Natuurlijke structuur De natuurgebieden in het werkgebied bestaan uit bosgebieden, heide gebieden, veengebieden en natuurlijke structuren van kleine landschapselementen. Het totale oppervlakte aan natuur is circa 24.000 hectare (19%). In het beheergebied liggen twee nationale parken Groote Peel en de Maasduinen. De Groote Peel ligt op de grens van Limburg en Noord-Brabant en is een van de laatste hoogveen gebieden die gespaard is gebleven. De Maasduinen liggen in het oosten tussen de Maas en de grens met Duitsland en bestrekken enkele duizenden hectare. De gehele zone is opgenomen als kerngebied van de hogere zandgronden binnen de Ecologische Hoofdstructuur van Nederland. Stedelijke structuur Bebouwd gebied beslaat in het stroomgebied zo’n 16.000 hectare (12%). Grote woonkernen in het beheergebied zijn Venlo, Roermond, Weert en Venray. Het totale inwoneraantal van het beheergebied bedraagt circa 400.000. Daarnaast beslaat de infrastructruur circa 3.500 hectare (3%). Water De oppervlakte water bedraagt (LGN%, 2003) een oppervlak van circa 4.000 hectare (3%).
3.4. Geomorfologie en samenstelling afdekkende bodemlaag Het beheergebied heeft hoogteverschillen die in het landschap zichtbaar zijn, van 36 meter +NAP in het zuidwesten tot 15 meter +NAP in het noordoosten bij het Maasdal. Bij enkele beken zoals Tungelroyse Beek en Groote Molenbeek,is er een hoogteverschil van 10 meter tussen de oorsprong en de uitstroom van de beek. Het terrein helt vanuit het westen geleidelijk af richting de Maas en gaat uiteindelijk over in het lager gelegen rivierterrassenlandschap van de Maas. In het verleden hebben de Maas en de Rijn in het gebied grind en zand afgezet. De Maas heeft zich vervolgens in deze afzettingen ingesneden, wat heeft geleid tot de vorming van het huidige rivierterrassenlandschap. Tijdens deze insnijdingen heeft de Maas in het maasdal zand en klei afgezet. In het uiterste westen wordt het landschap gekenmerkt door heide- en veenontginningen. In de hoger gelegen delen in het westen van het beheergebied bevindt zich het dekzandlandschap. Deze matig tot slecht doorlatende dekzanden van fijne, leemhoudende
- 15 -
zanden en klei hebben een dikte van circa vijf tot tien meter. Lokaal komen in het dekzandgebied stuifduinen voor. Het oostelijk deel van het beheergebied kenmerkt zich door een duidelijk in het landschap herkenbare noord-zuid gerichte structuur. De Maas, de terrassen van Maas en Rijn, de stuwwal van Nijmegen en de stuifduingordels zijn de belangrijkste structuurbepalende elementen. In de terrasafzettingen van de Maas zijn oude Maasmeanders te herkennen die soms zeer scherp ingesneden geulen in het landschap vormen. Deze oude Maasmeanders zijn gedeeltelijk opgevuld met kleiige afzettingen en plaatselijk veen.
3.5. Geohydrologie en samenstelling diepere bodemlagen De activiteiten van breuken in de ondergrond hebben het huidige landschap gevormd. Door het uitrekken van de aardkorst bewegen de breuken. Als gevolg daarvan daalt in bepaalde zones de aardkorst (slenk) en in andere zones komt de korst juist relatief omhoog (horst). Het werkgebied van het waterschap bestaat uit een heel systeem van horsten en slenken. De breuken die dalende gebieden van de opgeheven gebieden scheiden, zijn vaak zones met meerdere schuifvlakken. In figuur 3.2 staan de vier belangrijkste zones aangegeven: de Feldbiss, de Peelrand, de Viersen en Tegelen zone.
Figuur 3.2 Breuken in Limburg
Formatienaam
geohydrologische eenheid
geohydrologische eenheid
Beegden
Watervoerend pakket
grof, grindhoudend zand
Beegden / Waalre
Watervoerend pakket
grof, grindhoudend zand
Boxtel
Deklaag
fijn leemhoudend zand
Breda
Hydrologische basis
slibrijk zand/kleihoudend zand
Kiezelooliet
I Scheidende laag
klei, veen, fijne zanden
II Watervoerend pakket
grove zanden
(Tegelenklei) Kiezelooliet (Venlozand) Sterksel
Watervoerend pakket
fijn tot grof zand
Stramproy
Watervoerend pakket
fijn tot grof, grindhoudend zand
Venloklei
1 scheidende laag
Venlozand
2 watervoerende pakket
e
klei
e
grove grindhoudende zanden met plaatselijk fijn grind
Tabel 3.1 : Geohydrologie binnen beheergebied
- 16 -
3.6. Grondwatersysteem 3.6.1 Waterkwantiteit Grondwaterstroming De breuken in de ondergrond hebben een sterke invloed op de ondergrondse stroming van het water. In het systeem van grondwaterstroming kunnen in de ondergrond infiltratie- en afvoergebieden worden onderscheiden. Infiltratiegebieden zijn gelegen op de hoger gelegen delen in het landschap, het grondwater komt hier relatief diep voor. Water kan in deze gebieden de grond in stromen. Afvoergebieden zijn te vinden in lager gelegen gedeelten van het landschap en in het maasdal. Hier komt grondwater ondieper onder het oppervlak (maaiveld) voor. In de gedeelten van afvoergebieden waar het grondwater helemaal tot aan het maaiveld staat, ontstaan mogelijk natte ‘kwel’-zones (voornamelijk in de beekdalen). In kwelzones treedt water aan de oppervlakte en stroomt het systeem uit. Dit water wordt vervolgens afgevoerd in een beek of opgenomen door vegetatie. De verschillende breuken in het gebied hebben gezorgd voor kleiversmering in de onderlagen. Deze verticale kleilagen zorgen voor een blokkade in de grondwaterstroming naar lagere delen in het landschap. In de praktijk kan worden verwacht dat in de hoger gelegen gebieden het grondwater ver onder het maaiveld gelegen is. In het gebied van bijvoorbeeld de Groote Peel is dat echter niet zo. Het water kan de randbreuk van de Peelhorst niet passeren en wordt daardoor omhoog gestuwd. Dit zorgt voor een kwelgebied op de Groote Peel.
Legenda Grondwaterstand(GHG) cm-mv 0 - 50 50 - 100 100 - 150 150 - 250
Figuur 3.3 Grondwatersituatie in winterperiode binnen beheergebied
Grondwaterstanden Met het grond- en oppervlaktewatermodel IBRAHYM heeft Waterschap Peel en Maasvallei het actuele grond- en oppervlaktewaterregime in beeld gebracht. De hiervan afgeleide gemiddeld hoogste grondwater (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) laten zien dat de beekdalen, de gebieden in de grootschalige ontginningsgebieden en oude maasmeanders relatief nattere gebieden zijn (< 150 cm-mv). Gebieden waar de grondwaterstanden dieper liggen (> 150 cm-mv) liggen voornamelijk in de dekzandlandschappen en het oostelijke deel van het gebied rond de Maas. Deze gebieden
- 17 -
worden gekenmerkt door stuifduinen, de terrassen van Maas en Rijn, en de stuwwal van Nijmegen (slenk van Venlo). 3.6.2. Waterkwaliteit De regionale grondwaterkwaliteit is een afspiegeling van •
het ter plaatse aanwezige substraat (overwegend leemarme zanden),
•
het gebruik van die grond en
•
de plaats van die grond in het landschap.
Het ondiepe grondwater buiten de kwelgebieden is van nature voedselarm, zuur en daardoor kalkarm. Het ondiepe grondwater in de kwelgebieden kan afhankelijk van de verblijftijd in de diepere ondergrond wat meer gebufferd zijn, dankzij de aanrijking met mineralen (onder andere kalk en ijzer). We spreken dan over zacht water. De kwaliteit van het ondiepe en middeldiepe grondwater is veranderd. Dit komt door bekalking en bemesting in de landbouw en droge en natte depositie. Het ondiepe grondwater is hierdoor belast geraakt met verhoogde concentraties van onder andere nutriënten, kalk, sulfaat en zware metalen. Deze concentraties in het grondwater liggen daardoor vaak boven de ecologische normdoelstellingen. Toelichting processen Het proces “nitraatreductie” verlaagt het nitraatgehalte in de bodem. In het diepere grondwater (wat zuurstofarm is) kan dit proces zich alleen voltrekken in aanwezigheid van ijzersulfiden en door de afbraak van ijzersulfiden en in het bijzonder pyriet (FeS2). Hier komen sulfaat en de ook aan pyriet gebonden zware metalen (zoals Zn, Ar, Ni) bij vrij. Hoe groter de nitraatuitspoeling naar het grondwater, hoe meer van deze afbraakproducten zullen ontstaan en vervolgens zullen afstromen naar kwelgebieden en sloten. Hier zorgen de sterk verhoogde sulfaatconcentraties voor een ernstige verstoring van de fosfaat-ijzer huishouding en de afbraak van organische stof (bijvoorbeeld veen). Dit leidt tot de zogenaamde ‘’interne eutrofiëring’’ in de natuurgebieden, hoewel de oorsprong van dit probleem dus elders ligt. Bij de afbraak van ijzersulfiden en pyriet wordt, onder invloed van het proces nitraatreductie, zwavelzuur gevormd. Dit zwavelzuur wordt geneutraliseerd door het oplossen van kalk. Het gevolg is dat naast een toename van sulfaat er ook een vergaande verharding van het oorspronkelijk zachte grondwater plaatsvindt. Indien geen of onvoldoende kalk aanwezig is, leidt dit tot verzuring van het grondwater. Na het staken van de bemesting van de grond zal door uitspoeling van de bodem, nog gedurende enige tijd sprake zijn van uitspoeling van de mest naar het grondwater. Vooral de stikstof- en kaliumbelasting van het grondwater nemen snel af (onder andere fosfaat blijft ter plaatse achter, vastgelegd in de wortelzone). Als natuurgebieden, of delen daarvan, grondwater ontvangen vanuit een lokaal grondwatersysteem (korte verblijftijd van het grondwater), kan in dergelijke situaties binnen korte tijd een kwaliteitsverbetering van het (grond)water plaatsvinden.
- 18 -
3.7. Oppervlaktewatersysteem 3.7.1. Waterkwantiteit Het totale oppervlaktewatersysteem in Noord- en Midden Limburg bestaat uit circa 6.000 kilometer sloten, watergangen en beken. Waterschap Peel en Maasvallei beheert circa 2.000 kilometer hiervan. Dit betreft de watergangen en beken die een regionale waterhuishoudkundige functie vervullen. Daarnaast zijn er diverse plassen en kleinere stilstaande wateren zoals vennen. De grootste beken zijn de Tungelroyse Beek en de Groote Molenbeek. Beken zoals de Niers en de Swalm voeren veel water vanuit Duitsland. Het waterschap beheert de waterpeilen in het oppervlaktewatersysteem met behulp van 900 stuwen en 20 gemalen. De Rijkskanalen voorzien de watergangen en beken aan de westzijde van de Maas van extra water. Het waterschap heeft nagenoeg alle beken in het verleden genormaliseerd. Sinds begin jaren ’90 richt het waterschap beken weer natuurlijker in. In totaal zullen circa 300 kilometer beken een natuurlijk inrichting krijgen. Op dit moment is dit bij de helft zo. De overige 150 kilometer zullen de komende jaren worden heringericht. 3.7.2. Waterkwaliteit In de grond en het water in het werkgebied van het waterschap zitten hardnekkige probleemstoffen. Zo zitten er de zware metalen koper en zink, waarvan de concentraties op veel plaatsen te hoog zijn, en nikkel en cadmium, die lokaal te hoge concentraties hebben. De meststoffen fosfaat en stikstof blijven ook problematisch, hoewel stikstof met een nieuwe minder strenge norm nu gunstiger afsteekt. Daarnaast zijn de hardheid van het water (kalk), de relatief hoge sulfaatconcentraties en de bestrijdingsmiddelen problematisch voor veel kwetsbare waternatuur of waterafhankelijke natuur. Kijkend naar het gehele beheergebied is de algemene toestand beter dan tien jaar geleden, maar waakzaamheid blijft nodig, vanwege nieuwe middelen die veelvuldig de normen overschrijden en vanwege illegaal gebruik van verboden middelen. (Bron: Blik op het watersysteem 2007, 12 november 2008)
3.8. Bronnen Bronmilieus zijn plaatsen waar het grondwater geconcentreerd dagzoomt. Deze kleinschalige watermilieus herbergen vaak nog veel zeldzame natuurlijke waarden. Binnen het werkgebied van Waterschap Peel en Maasvallei zijn bronlocaties aanwezig van de volgende typen: - (beekbegeleidende) helocrene bronnen - bronvijvers -
kwelvijvers kwelplekken
-
(beekbegeleidende) kwelmoerassen greppelbronnen
- akrocrene bronnen De bronnen komen met name voor op de Maasterrassen en in het diepe gelegen beekdal.
- 19 -
Met name de helocrene bronnen en bronvijvers zijn zeer waardevol en bevatten nog een redelijk aantal zeldzame tot zeer zeldzame (soms de enige in Nederland) soorten. De brongebieden staan onder druk door de effecten van vermesting (landbouwkundige eutrofiëring), verdroging (ontwatering en verstedelijking), betreding en verzuring. Er zijn verbeteringsmaatregelen nodig. Deze moeten gevonden worden in de inzijggebieden (waterconserveringsmaatregelen) en bij de bron zelf. Ook is het nodig om de bronnen onder de aandacht te krijgen van het publiek door informatieborden en één of meerdere wandelpaden bij de bronnen. Kennis leidt tot meer begrip bij grondgebruikers en publiek welke positief door kan werken naar behoud en herstel van de bronnen.
3.9. Ecologie 3.9.1. Semi-terrestrisch De natte natuurgebieden in het beheergebied van WPM kunnen op hoofdlijnen verdeeld worden in een drietal typen: 1) De Peelgebieden met hoogveenontwikkeling en natte heide, 2) Oude Maasmeanders en beekdalen met elzenbroekbos en natte schraallanden, 3) Rivierduincomplexen met stuifduinen en uitwaaiingsvlakten met vennen. De huidige ecologische toestand kan per gebied sterk verschillen. De toestand van de gebieden wordt momenteel bedreigd door verdroging, verzuring en vermesting. Water speelt via verdroging en vermesting een hoofdrol bij de ecologische kwaliteit van deze gebieden. 3.9.2. Aquatisch De aquatische natuur binnen het beheergebied kan op hoofdlijnen verdeeld worden in stilstaande en stromende wateren. Binnen de stilstaande wateren kan een onderverdeling gemaakt worden in zuurdere omstandigheden en meer gebufferde. Bij zure wateren kan gedacht worden aan de Peelvenen en veel vennen in de rivierduincomplexen. Vennen die gevoed worden met grondwater, op een rijkere bodem liggen of anderszins meer gebufferd zijn, vormen een waardevolle categorie. Voorbeelden zijn Sarsven en de Banen, de vennen in het Weerterbos en de vennen aan de oostkant van de Maasduinen. De stromende beken in het beheergebied kunnen op basis van hun abiotische karakter verdeeld worden in meerdere typen. Bij WPM worden sneller stromende beken rond het Maasdal onderscheiden van de langzaam stromende laaglandbeken die vooral ten westen van de Maas voorkomen. Naast de stroming is de grootte van de beek (bron / bovenloop / middenloop / benedenloop) en het watertype (zuur / gebufferd / landbouw water / stedelijk water) van belang. Voor volledig herstel van het watersysteem zijn zowel kwantitatieve als ook kwalitatieve maatregelen van belang. De sleutel tot het herstel van watersystemen is het herstellen van de abiotische situatie.
- 20 -
4. Wensen aan water In hoofdstuk 2 staat het relevante beleid in relatie tot het Nieuw Limburgs Peil. Dit beleid bepaalt ook de kaders waarbinnen gewerkt moet worden. In de volgende paragrafen staan de doelstellingen die voortvloeien uit bestaand beleid, aangevuld met wensen vanuit de praktijk voor de categorieën beekdalen, natuurgebieden, landbouwgebieden en stedelijk gebied.
4.1. Doelstelling landbouwgebied 4.1.1. Beleidsdoelstellingen De beleidsdoelstellingen zijn met name beschreven in het POL. De algemene uitgangspunten zijn beschreven in paragraaf 2.3.1. 4.1.2. Wensen Met de klimaatsverandering verandert de positie van land- en tuinbouw. De mondiale voedselvoorziening komt hoog op de agenda te staan. De Nederlandse delta is vruchtbaar, waterrijk, heeft een goede infrastructuur en ligt in een milde klimaatszone, op korte afstand van belangrijke bevolkingscentra. De kennis en innovatiekracht staan op een hoog niveau, evenals het vakmanschap van de ondernemers. De sector produceert topkwaliteit voedsel, siergewassen en uitgangsmateriaal. Ook levert de sector een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid en de economie De moderne landbouw heeft een noodzaak en de behoefte om flexibel in te kunnen springen op veranderingen. Daarnaast heeft klimaatsverandering voor de landbouw ook consequenties. De verwachting is dat de klimaatsverandering zich uit in korte hevige buien en langere periodes van droogte. Verder is de grondwaterspiegel door ingrepen in het landschap de laatste eeuw structureel gedaald. Niet alleen voor de natuur geeft dit problemen, ook de landbouwgewassen hebben moeite om voldoende vocht tijdens het groeiseizoen te krijgen. Met het oog op deze ontwikkelingen zijn dit de wensen gezien vanuit de landbouw gewenste droogleggingnormen of grondwaterpeilen afhankelijk van de teelt (in m-mv): Grasland Akkerbouw
-
0,30 hoog 0,50 hoog
0,80 laag 1,00 laag
Tuinbouw Diepwortelende tuinbouw
-
0,80 hoog 1,00 hoog
1,20 laag 1,20 laag
Deze peilen geven de bandbreedte (minimum – maximum) aan van de stuwbewegingen (verschil tussen maaiveld en waterpeil in watergang) en/of grondwaterstanden. En bij de aanwezigheid van water hebben deze een tweetal belangrijke voordelen. Enerzijds is de grond, door flexibel om te gaan met de stuwen, voldoende ontwaterd om te kunnen bewerken. Anderzijds staat bij deze peilen de grondwaterstand in drogere tijden voldoende hoog om ten gunste te komen van de landbouwgewassen. Voorwaarde bij deze hogere grondwaterstanden is dat het peilbeheer fijnmazig moet kunnen worden afgesteld.
- 21 -
De verdere wensen van de landbouw zijn: •
Land- en tuinbouw willen de mogelijkheid hebben om te kunnen groeien en ontwikkelen. Dit bekent onder meer een optimalisering van de peilen, gericht op een multifunctioneel gebruik van de bodems. Ook de mogelijkheid van beregening en drainage is van wezenlijk belang.
•
Voor de P4 en P5 gebieden dienen de peilen minimaal te worden afgestemd op tuinbouw, binnen de overige landbouwgebieden is dit akkerbouw, tenzij de huidige situatie al tuinbouw toestaat. Met name binnen de P4 en P5 gebieden zou ook een uitbreiding van de beregening mogelijk moeten zijn.
•
Buiten de EHS en de REVZ mogen geen aanvullende ruimteclaims op landbouwgronden worden gelegd. Indien landbouw een stapje terug moet doen, zal dat elders gecompenseerd moeten worden. Zolang geen sprake is van een functiewijziging zal het huidige gebruik mogelijk moeten blijven.
•
Natuur- en waterontwikkelingen mogen geen (planologische) belemmeringen veroorzaken voor het agrarische grondgebruik of het ontwikkelingsperspectief van bedrijven.
•
Het waterschap moet voor de overstromingskansen van beken de landelijke werknormen volgen. Het hanteren van geen norm voor bijzondere beken biedt niet de zekerheid en duidelijkheid, waarvoor de normering is bedoeld. Minimaal vereist is dat geen achteruit plaatsvindt.
•
Inundaties van landbouwgronden moeten worden voorkomen. Kwetsbare teelten kunnen zelfs van kortstondige inundaties veel hinder ondervinden. Gewassen kunnen afsterven en de kwaliteit van producten neemt sterk af.
•
De wateraanvoer in het landbouwgebied dient verder te worden geoptimaliseerd. Hierdoor wordt meer water aan het grondwater toegevoegd, wat gunstig voor landbouw en natuur. Minimaal moet de overeengekomen 6 m3/sec via de BrabantLimburgse kanalen worden veiliggesteld. In de nationale zoetwaterdiscussie zal het prijsgeven van deze capaciteit ertoe leiden dat dit nooit meer valt terug te halen.
•
Er mogen geen extra lasten ontstaan bij de uitvoering van bronbemalingen. De hogere peilen, waaraan de sector actief heeft meegewerkt, kunnen bij bemaling een groter waterbezwaar tot gevolg hebben.
•
De afstemming met de gemeentelijke bestemmingsplannen dient te worden bewaakt. Op twee plaatsen hetzelfde regelen moet worden voorkomen, bijvoorbeeld het scheurverboden voor grasland (om hydrologische redenen) en aanlegvergunningen voor drainage.
•
Bij de uitvoering van maatregelen is een uitgebreid pakket flankerende maatregelen nodig (kavelruil, technische maatregelen, financiële regelingen). De ondernemer beslist welke oplossing het best bij zijn bedrijf past. Er wordt niet gestart met de uitvoering voordat overeenstemming bestaat over de oplossing van mogelijke problemen.
•
Het is van belang dat de effecten van de maatregelen goed worden gevolgd. Wanneer de werkelijke situatie afwijkt van de berekende situatie, dan dienen onmiddellijk corrigerende maatregelen te worden getroffen.
- 22 -
4.2. Doelstelling natuurgebied 4.2.1. Beleidsdoelstellingen De Provincie Limburg heeft voor de TOP-gebieden in het POL hydrologische bufferzones bepaald. Voor grondwateronttrekkingen en buisdrainage geldt in deze bufferzones een standstill, oftewel geen verdere uitbreiding. Dit standstill-beginsel is met de gewijzigde Verordening waterhuishouding Limburg 1997 (vastgesteld 4 februari 2005) van kracht geworden. Daarnaast is de natuurbeschermingswet (NB-wet) voor een aantal natuurgebieden van toepassing. Het vergunningenkader voor de grondwaterwet en de NB-wet is niet gelijk. Dit heeft tot gevolg dat voor grondwateronttrekkingen bij bepaalde gebieden zowel een grondwaterwetvergunning als een NB-wet vergunning vereist is, met dus een eigen afwegingskader. Ook na de inwerkingtreding van de Integrale Waterwet blijft dit onveranderd. De betrokken overheden, Rijk, provincie en waterschap, voorzien wel in een vorm van coördinatie. Hierover moeten zij afspraken maken. Terrestrisch Voor de meest kritische (grond)water gerelateerde doeltypen maakt provincie en waterschap gebruik van de beschrijvingen, in het Stimuleringsplan (Provincie Limburg, divers), in het OGOR-meetnet (Royal Haskoning 2003, Taken, Oranjewoud 2007) en in de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000 (Ministerie van LNV). •
Het Stimuleringsplan is uitgangspunt voor de gebiedsdekkende doelen binnen de natuurgebieden. Het stimuleringplan bevat de provinciale streefbeelden van de natuurdoelen voor bepaalde natuurgebieden.
•
Voor Natura 2000-gebieden toetst de Provincie ook aan de habitattypen die behouden of verbeterd moeten worden. Voor de toetsing van de habitattypen: zie de deelrapport habitattoets Natura 2000 gebieden.
Daarnaast maakt de Provincie voor puntlocaties gebruik van de gedetailleerdere doeltypen uit het OGOR-meetnet. In het OGOR-meetnet zijn naast grondwaterstanden ook grondwaterkwaliteitseisen opgenomen. In bijlage IV zijn de doelen uit het Stimuleringsplan, het OGOR-meetnet en de habitattypen •
opgesomd. De terreinbeheerders hanteren een eigen typologie voor de natuurdoelen. Over het algemeen komen alle wensen echter overeen. Indien de wensen niet overeenkomen, staat dit aangegeven. 4.2.2. Wensen In het algemeen geldt dat alle hydrologisch gevoelige natuurgebieden te maken hebben met verdroging en eutrofiëring. Deze problemen zijn een direct dan wel indirect gevolg van het steeds intensievere waterbeheer en grondwaterwaterwinningen. Vooral in de winter en voorjaar zijn de grondwaterstanden te laag geworden. Daarnaast draagt het huidige tegennatuurlijke peilbeheer in de watervoerende watergangen in landbouwgebieden (‘s winters laag, ‘s zomers hoog) ook bij aan interne eutrofiëring (zie paragraaf 3.6.2). Voor de natuurwaarden is het daarom gewenst om te komen tot watersysteemherstel. Watersysteemherstel berust op een samenhangend pakket van voornamelijk regionale en
- 23 -
lokale maatregelen met daarop voortbouwende interne maatregelen. Terreinbeheerders streven voor de natuurgebieden naar Robuuste Hydrologische Eenheden. Dat zijn gebieden die zo groot zijn dat in de daarin gelegen natuurkern sprake is van een natuurlijk grondwaterregime en dat er het OGOR wordt gerealiseerd. Hierdoor zijn de nivellerende gevolgen van het grond- en oppervlaktewaterbeheer en grondgebruik (belasting grondwater) in de omgeving nagenoeg uitgesloten. Met het oog hierop hanteren terreinbeheerders voor de verschillende natuurdoelen de onderstaande peilen als ondergrens. Met deze peilen voldoet de waterhuishouding kwantitatief aan de noodzakelijke grondwaterstanden voor de realisatie van de beoogde natuurdoelen. 10% OGOR [Winter/voorjaar]
50% OGOR (Gemiddeld)
90% GGOR [Zomer]
kwel
Veldrusrijk schraalland Elzenbroekbos
≤ 10 ≤ 10
≤ 25 ≤ 35
≤ 60 ≤ 85
>0 >+ 1
Dotterbloemhooiland Veenmosrijke dopheide Gewone dopheide
≤ 25 ≤ 25 ≤ 40
≤ 50 ≤ 50 ≤ 85
≤ 80 ≤ 80 ≤ 160
>+ 1 ≤0 <0
Tabel 4.1 Minimale grondwaterdoelstellingen voor de belangrijkste natuurdoelen (ondergrenzen OGOR in cm) ten opzichte van maaiveld en kweldruk (mm/dag)
Belangrijk is dat de grond of de beken in de wintermaanden veel water kunnen (en moeten) borgen. Het peil van het grond- en oppervlaktewater in de zomermaanden moet bij veel doeltypen in meer of mindere mate uitzakken. In beekdalen is ook de aanwezigheid van voldoende kwel in beide perioden een noodzakelijke voorwaarde voor bepaalde natuurdoeltypen. Voldoende kweldruk voorkomt stagnatie van water, zodat de kans op zogenaamde ‘’interne’’ eutrofiëring (zie paragraaf 3.6.2) kleiner wordt. De wensen vanuit de natuur zijn: •
Het in de toekomst komen tot een optimaal herstel van de hydrologische condities (kwantitatief en kwalitatief), met het daarbij behorende natuurlijke waterregime en voldoende kwel. Daartoe moeten vooral de regionale grondwaterstanden weer omhoog. Met name in de winter / het voorjaar (van nature hoogste grondwaterstanden).
•
Het opheffen/uitkopen van landbouwenclaves en andere laaggelegen kavels binnen en langs natuurgebieden die hydrologisch nadelig zijn voor de natuurdoelrealisatie. Daar waar de natuur(doelrealisatie) omwille van andere functies een stap terug moet doen, zal de natuur elders meer ruimte moeten krijgen om de doelen wel te kunnen realiseren.
•
Inundatie moet weer mogelijk worden in winterperioden in beekdalen en natuurgebieden, mits hydrologisch op die plaatsen vanuit natuuroogpunt gewenst.
•
Het is ongewenst in de praktijk dat grondwater onttrokken wordt vanuit putten die in of vlak tegen de randen van natte natuurgebieden staan. Het is wenselijk dat deze putten verder van de randen van natuurgebieden worden geplaatst.
•
Er moet geen water door Robuuste Hydrologisch Eenheden worden gevoerd dat een ongewenste samenstelling heeft en daarmee schadelijk is voor de ter plekke gewenste natuur (bijvoorbeeld Maaswater).
- 24 -
•
Binnen en vlak langs de Robuuste Hydrologische Eenheden, moeten drainerende sloten en watergangen opgeheven of sterk verondiept worden ten behoeve van herstel van aanwezige natte natuurwaarden of ontwikkeling van gewenste natte natuurwaarden.
•
Binnen natuurgebieden moet een natuurlijk watersysteem aanwezig zijn met hogere waterstanden en een hogere kweldruk. Tegelijkertijd moet met name in beekdalen zonodig de doorstroming en afvoer vanuit natuurgebieden in stand gehouden worden om een ongewenste waterkwaliteitontwikkeling te voorkomen..
•
De waterkwaliteit in de natuurgebieden (met name kwelgebieden) moeten zodanig zijn dat de gewenste natuurdoeltypen zich daar kunnen ontwikkelen. Om de gevolgen van het zogenaamde ‘’interne’’ eutrofiëringproces te kunnen terugdringen moeten fosfaat- en sulfaatgehalten in het grond- en oppervlaktewater in de natuurgebieden omlaag.
4.3. Doelstelling stedelijk gebied 4.3.1. Beleidsdoelstellingen Ook bebouwd gebied heeft te maken met beleid op het gebied van waterkwantiteit en waterkwaliteit (KRW, WB21). Dit uit zich in maatregelen die gemeenten moeten treffen om het watersysteem dat onder hun beheer ligt op orde te krijgen. Concrete voorbeelden hiervan zijn de Watertoets, de basisinspanning en de OAS studies die het waterschap samen met gemeenten uitvoert. In de praktijk kan dit laatste leiden tot afkoppeling van het hemelwater van het gemengde rioleringssysteem en een vermindering van de overstorten en overstortfrequenties op beken. Op 1 januari 2008 is de nieuwe Wet Gemeentelijke Watertaken in werking getreden. De nieuwe wet stelt gemeenten beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied (zie verder hoofdstuk 2). De gemeenten leggen hun beleid hiervoor vast in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). 4.3.2. Wensen Voor stedelijk gebied is het met name belangrijk dat er geen schade ontstaat aan gebouwen als gevolg van direct overstroming of schade als gevolg van optrekkend vocht in muurconstructie met als gevolg schimmelvorming in woning en kruipruimten dat kan leiden tot gezondheidsproblemen. Rijkswaterstaat Maaswerken pakt de wateroverlast door overstromingen vanuit de Maas op. Deze wateroverlast maakt geen deel uit van het Nieuw Limburgs Peil. Andere mogelijke bronnen van wateroverlast zijn oppervlakte- en grondwater. Bij overmatige regenval kunnen beken en sloten buiten hun oevers treden of zodanig hoge peilen optreden dat beekwater de rioolsystemen instroomt. Kwel en stijgende grondwaterstanden kunnen ook schade toebrengen aan gebouwen en infrastructuur. Hierin spelen ook klimaatsveranderingen een belangrijke rol, zowel drogere zomers als nattere winters kunnen extra schade veroorzaken. De wens van de gemeenten is om de ontwateringeisen voor bebouwing te kunnen garanderen aan de eigenaren en/of bewoners. Ook aanwezig infiltratievoorzieningen dienen volledig functionerend te blijven. Om ook voor de toekomst de drooglegging op peil te houden, moet het watersysteem hierop afgestemd zijn. Bij nieuwbouw moet gemeenten, samen met waterschap, op voorhand goed kijken naar de effecten op de waterhuishouding, zowel voor de bebouwing zelf als voor de
- 25 -
omliggende omgeving. In de praktijk blijkt dat infiltratie/afkoppelen van hemelwater niet overal mogelijk is. Het aanleggen van regenwaterbuffers is hiervoor een mogelijk alternatief.
4.4. Doelstellingen Water 4.4.1. Beleidsdoelstellingen Het huidige beleid van het waterschap heeft als één van de doelen: het realiseren van een natuurlijk veerkrachtig watersysteem. Hiermee wordt de ecologie van beken bevorderd, wateroverlast verminderd en verdroging in natuur en landbouwgebieden teruggedrongen. Daarnaast is het streven om te komen tot een goed waterregime voor grondgebruikers en ecologische en economische functies. 4.4.2. Wensen Specifieke waterwensen voor beken en beekdalen in dit kader zijn: •
Verlagen van onnatuurlijke piekafvoeren, zowel qua grootte als frequentie.
•
Verhogen van de basisafvoer.
•
Verhogen van de stroomsnelheid en de variatie hiervan, zowel in de tijd als in plaats.
•
Herstellen van natuurlijke morfologische processen: erosie en sedimentatie.
•
Het vergroten van de diversiteit van beddingdimensies en de samenstelling van het beddingmateriaal.
•
Herstel van de kwelstromen.
•
Herstel gradiënten droog-nat, voedselarm-voedselrijk, zuur-basisch.
•
Terugdringen invloed gebiedsvreemd water.
•
Verbeteren van de milieukwaliteit: bodem, water en waterbodem.
•
Verhogen van de morfologische diversiteit in beekdalen (reliëf).
•
Periodieke inundatie van overstromingsvlakten;
•
In ruimtelijke ordening beekdalzones opnemen met als doel dat waterdoelen prevaleren boven ander gebruik.
Concrete maatregelen om dit te bereiken zijn: het zoveel mogelijk herstellen naar een natuurlijker profiel en loop van beken en het op een natuurlijkere hoogteligging in het landschap brengen. Deze zijn in het verleden veelal rechtgetrokken, verbreed en verdiept. Het herstellen van beken houdt onder meer in: hermeanderen, verondiepen en versmallen van de beken. Gedurende natte periodes moet het water uit de beken kunnen treden, retentie vindt dan plaats op de overstromingsvlaktes in de lagere gedeeltes. Door de ruimte die hier maximaal mee gemoeid is op kaart weer te geven wordt helderheid verkregen en kan dit worden vertaald in en naar andere beleidsvelden. De waterkwaliteit is veelal matig tot slecht, hierdoor krijgen flora en fauna geen kans zich te ontwikkelen naar een diverse natuurlijke samenstelling. Onder andere de concentraties van nutriënten zijn vaak hoog. Voor natuurontwikkeling en vanuit beleidsoogpunt (KRW) moeten deze concentraties omlaag gebracht worden. Van belang is dat de veroorzakers van de belasting hun verantwoordelijkheid hierin nemen. Voor de overstorten heeft het waterschap samen met gemeenten het OAS-spoor (Optimalisatie Afvalwaterketen Studies) opgezet. De wens is om het aantal overstorten en de
- 26 -
overstortfrequenties omlaag te brengen. In deze studies combineren waterschap en gemeenten maatregelen als afkoppelen van regenwater met infiltratie hiervan en met het bergen van regenwater in groene buffers. Een andere mogelijke maatregel is het afvoeren van het maaisel dat vrijkomt bij het onderhoud aan een beek. Deze OAS-maatregelen dempen ook de onnatuurlijke piekafvoeren. De pieken zijn ter plaatse namelijk vaak onnatuurlijk hoog en gaan gepaard met hoge stroomsnelheden. Omwille van deze overstorten zijn beken in het verleden sterk vergroot, wat geleid heeft tot zeer lage stroomsnelheden in periodes met normale afvoeren. Door langer en meer water in het gebied vast te houden, blijft de toevoer van water naar de beken langer en hoger en daarmee wordt ook de watervoerendheid langer en hoger. Door deze en andere maatregelen zal het verloop van de waterstanden veel beter aansluiten bij de gewenste situatie.
- 27 -
5. Knelpunten en kansen 5.1. Knelpunten Doordat het watersysteem aangepast is aan alle in het gebied aanwezige functies, met elk eigen eisen en wensen, zijn er knelpunten op het gebied van water. Zo worden sommige beken gebruikt voor aan- en afvoer van water van de landbouw. Dit water stroomt vaak ook door natuurgebieden, maar sluit kwalitatief niet aan bij de gewenste kwaliteit in die natuurgebieden. Ook voeren sommige beken water af uit overstorten. De kwaliteit van dit water is slecht en beïnvloedt benedenstrooms de natuur negatief. En de afvoer van deze beken is vaak groter dan de maatgevende afvoer om onnatuurlijke piekafvoeren te kunnen verwerken. Deze brede, diepe beken draineren natuur sterker dan kleinere smalle beken. Een ander knelpunt is dat door onnatuurlijk hoge afvoeren van beken landbouw- en natuurgebieden overstromen. De landbouwgebieden kunnen hier direct schade van ondervinden. En de natuurgebieden, die normaal gevoed worden door bijvoorbeeld kwel, ontvangen voedselrijker water waardoor voedselarme milieus verijken en de biodiversiteit afneemt. Ook liggen in natuurgebieden vaak nog drainerende watergangen en greppels. Hierdoor voert gebiedseigen water versneld af en treedt kwel niet uit in het maaiveld maar juist in de greppels en beken of dalen grondwaterstanden met name in de zomer sterk. De effecten hiervan zijn sterker geworden in de afgelopen decennia door de structurele grondwaterstanddaling in Limburg. Tenslotte intensiveert de landbouw. De eisen de landbouw hiermee stelt aan de bodem en het watersysteem nemen toe. Intensievere teelten vragen namelijk vaak diepere, goed beheersbare grondwaterstanden om gedurende het gehele jaar het land te kunnen bewerken. En ook het belang van beregening neemt toe. Natte natuur daarentegen vraagt (streefbeelden natte natuur) juist stabiele hoge grondwaterpeilen in de winter en niet te ver weg zakkende grondwaterstanden in de zomer. Ook wordt natuur juridisch beschermt met vaker beperkingen en onzekerheden voor aangrenzend grondgebruik. De belangen van natuur en landbouw kunnen hierom met elkaar botsen.
5.2. Kansen Een inventarisatie laat zien dat, ondanks de verscheidenheid aan functies, een aantal wensen en uitgangspunten hetzelfde is. Zo blijkt dat zowel de natuur als de landbouw te maken heeft met verdroging. Waterconservering, waarbij maatwerk centraal staat, heeft zowel voor de landbouw als voor de natuur een positief effect. Te nemen maatregelen in dit kader zijn: peilopzet, aanleg van peilgestuurde (samengestelde) drainage en water vasthouden in het watersysteem met stuwtjes. Daarnaast kunnen maatregelen zoals grondverbetering en maaiveldverhoging het in de landbouw mogelijk maken hoger grondwaterpeilen te hebben. Maaiveldverhoging kan bijvoorbeeld gecombineerd worden met afgraven van voedselrijke bovengrond in natuurgebieden.
- 28 -
Beekdalen zijn bij uitstek gebieden waar verschillende functies bij elkaar komen. Landbouw, recreatie en natuur zijn veelal verweven met elkaar in dit gebied. De gemeenten geven (vanuit beleid) aan dat dit gebieden zijn waar water de ruimte moet kunnen krijgen. Dit sluit direct aan bij Provinciaal beleid. Beekdalen zijn, gezien de van nature lage ligging en daarmee vaak nattere omstandigheden, voor natuurontwikkeling goede locaties en voor de landbouw soms kwalitatief minder. Er ligt derhalve een kans om natuurcompensatie die buiten de EHS moet worden toegepast, te concentreren in de beekdalen en daarmee goede landbouwgebieden te behouden. Dergelijke ontwikkelingen mogen echter geen extra beperkingen opleveren voor aangrenzend grondgebruik. Tenslotte kunnen allerlei ontwikkelingen meeliften op het Nieuw Limburgs Peil. Beleidsvraagstukken als WB21 en KRW kunnen in het proces meegenomen worden, maar ook aanverwante ontwikkelingen als OAS en gemeentelijke plannen hebben een plaats binnen het Nieuw Limburgs Peil. Deze en andere projecten kunnen hiermee integraal opgepakt worden.
- 29 -
6. Opzet en resultaten modelberekeningen In de voorgaande hoofdstukken 4 en 5 zijn de wensen, kansen en knelpunten van de vier belangengroepen (natuur, landbouw, stedelijk gebied en het watersysteem) beschreven. Aan de hand hiervan heeft het waterschap samen met de betreffende begeleidingsgroep enkele losse en samengestelde scenario’s opgesteld die het waterschap met het model IBRAHYM heeft doorgerekend. Op basis van deze scenario’s is door het waterschap in samenspraak met de begeleidingsgroep een keuze gemaakt welke ontwerp maatregelen in het Nieuw Limburgs Peil opgenomen worden. In dit hoofdstuk staan de doorgerekende maatregelen en scenario’s en een toelichting op de modelresultaten (onder andere veranderingen in de grondwaterstand). Ook staan er conclusies op basis van de resultaten en uitgevoerde analyses. De conclusies gaan over de gewasopbrengsten in de landbouw en de doelrealisaties in (verdroogde en/of hydrologisch gevoelige) natuurgebieden.
6.1. Actueel Grond- en OppervlaktewaterRegime (AGOR) 6.1.1. Opzet Het waterschap heeft de actuele geohydrologische situatie doorgerekend en in beeld gebracht met het model IBRAHYM. Hiervoor heeft het waterschap de meest recente bodemkundige, hydrologische en meteorologische gegevens gebruikt en heeft het gerekend met de periode 1994 tot en met 2004. Deze periode is zeer geschikt, omdat hierin veel verschillende klimatologische jaren voorkomen (onder andere het droge jaar 1996 en natte jaar 1998). De actuele situatie wordt AGOR genoemd: Actueel Grond- en Oppervlaktewater Regime. Gedurende het proces heeft het waterschap de AGOR verder verfijnd op basis van beschikbare data, kennis binnen het waterschap, kennis van het gebied binnen de begeleidingsgroep en tijdens een 6-tal agrarische gebiedsbijeenkomsten. In de hier gepresenteerde kaarten (bijlage V) is deze verfijning meegenomen. 6.1.2. Resultaten modelberekeningen In bijlage V staan de gemiddelde winter- en zomersituatie (GHG respectievelijk GLG) binnen het werkgebied van Waterschap Peel en Maasvallei. De beekdalen, de gebieden in de grootschalige ontginningsgebieden en oude Maasmeanders zijn relatief nattere gebieden. Ook aan de westzijde van de steilrand van Belfeld komt de grondwaterstand lokaal tot aan maaiveld. In de dekzand- en stuifzandlandschappen zakt het grondwater dieper weg (lokaal > 5 m-mv). 6.1.3. Conclusies en analyses Het waterschap heeft de berekeningsresultaten van de AGOR gebruikt voor de volgende analyses: • •
analyse van doelrealisatie gewasopbrengsten in de landbouw in de huidige situatie (zie bijlage VII); analyse van de huidige doelrealisatie van natuurontwikkeling binnen (verdroogde) natuurgebieden (zie bijlage VI);
- 30 -
•
analyse van de huidige risico’s van grondwateroverlast in het stedelijk gebied en van bebouwing in het buitengebied (zie bijlage VIII).
Doelrealisatie van landbouwgewassen Afhankelijk van het type gewas, de bodemsoort en de grondwaterfluctuatie kan de gewasopbrengst op een landbouwperceel minder zijn dan de potentiële gewasopbrengst op een ideale (zand)bodem. Het waterschap spreekt in het vervolg van deze rapportage van droogteschade (verminderde gewasopbrengst als gevolg van te lage grondwaterstand) en natschade (verminderde gewasopbrengst als gevolg van te hoge grondwaterstand). Om de droogte- en natschade te bepalen gebruikt het waterschap het instrumentarium Waternood (STOWA 2000). Zie voor een nadere toelichting van Waternood onderstaand kader. Instrumentarium Waternood Waternood staat voor WATERsysteemgericht Normeren, Ontwerpen en Dimensioneren. Met het systeem kunnen zogeheten ‘doelrealisaties’ voor de functies landbouw, natuur en stedelijke gebieden worden bepaald. Doelrealisaties zeggen iets over de mate waarin de waterhuishouding de diverse functies ondersteunt. Voor deze studie is gebruik gemaakt van de modules Natuurdoelrealisatie bodemnatuur en landbouwgewasschade berekeningen Input voor de schadeberekeningen aan landbouwgewassen zijn: - de berekende GHG en GLG; -
het landgebruikstype (lgn5, situatie 2003) HELP-tabellen; bodemtype; tabel met bruto gewasopbrengst per gewas.
De natuurdoelrealisatie bodemnatuur wordt bepaald op basis van de volgende gegevens: - de berekende GLG en GVG (Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand); - natuurdoeltypen (binnen het beheergebied heeft de provincie per natuurgebied vastgesteld welke -
natte vegetatietypen in welke mate (percentage ten opzichte van het totale areaal) gewenst zijn); bodemtype; locatie van natuurgebieden die zijn opgenomen in de Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap (Provincie Limburg, 2003-2008).
De gehanteerde versie van Waternood is Versie 2.1 van april 2005 Voor meer informatie wordt verwezen naar www.stowa.nl
Een visualisatie van het voorkomen van nat- en droogteschade binnen het werkgebied van Waterschap Peel en Maasvallei staat in bijlage VII. Op basis van de modelberekeningen blijkt meer dan de helft van het landbouwareaal – inclusief huidige kunstmatige beregening (putten/inrichtingen en capaciteit) – in de huidige situatie in meer of mindere mate te maken te hebben met droogteschade. De natschade (bijlage VIIa) blijft beperkt tot de landbouwpercelen in natte beekdalen en in gebieden met een venige en lemige bodem. Doelrealisatie van natuurontwikkeling Het waterschap gebruikt het instrumentarium Waternood ook bij het bepalen van natuurdoelrealisatie van natte (terrestrische) natuur (zie bovenstaand kader). Een overzicht van de binnen het beheergebied gewenste natte natuurdoeltypen staat in bijlage IV. In bijlage VIa staat een kaart waarin met kleur de gebieden zijn aangegeven die op basis van de
- 31 -
berekende grondwatersituatie geschikt zijn bevonden voor het specifieke natuurdoeltype. Alle twaalf natuurdoeltypen staan op de kaart. Hierbij is de rangorde toegepast die de provincie 2 heeft aangegeven. In bijlage VIb staat ook een tabel, waar per natuurgebied de berekende natuurdoelrealisatie en de door de Provincie vastgestelde streefdoelen voor het betreffende 3 vegetatietype zijn weergegeven. Uit deze tabel kan worden afgeleid dat in de huidige situatie de grondwatersituatie in veel natuurgebieden niet voldoet aan de eisen die de gewenste vegetatietypen stellen. In een aantal gebieden zakt de grondwaterstand in de zomer te diep weg (onder andere in Mariapeel). In andere gebieden blijft de grondwaterstand het gehele jaar onder het gewenste niveau (onder andere in Smakterveld). Risico’s van grondwateroverlast in bebouwd gebied Bij hoge grondwaterstanden kan binnen het bebouwde gebied sprake zijn van overlast, bijvoorbeeld in de vorm van natte kelders en plasvorming in tuinen, op openbaar groen en op straat. Dergelijke situaties zijn vaak tijdelijk en komen meestal tijdens de winter- of voorjaarsperiode voor. Om een beeld te krijgen op welke (bebouwde) locaties binnen het beheergebied van WPM hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen, is in bijlage VIII een tweetal kaarten opgenomen. Kaart VIIIa geeft het niveau weer van de gemiddeld hoogste grondwaterstand binnen de stedelijke gebieden, op kaart VIIIb is de gemiddeld hoogste grondwaterstand gepresenteerd bij bebouwing in het buitengebied. De risicogebieden voor grondwateroverlast zijn met een blauwe kleur weergegeven (GHG hoger dan 1,0 m-mv). In het overgrote deel van het stedelijk gebied (dat van oudsher op dekzandruggen is gelegen) is geen sprake van een verhoogd risico van grondwateroverlast. Alleen in enkele dorpskernen zoals langs de Maas, in Griendtsveen en in enkele nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen (o.a. Trade Port West, wijk in Oostrum en in Horst) komt de GHG tot 0,5 à 0,8 m-mv. In het buitengebied hebben enkele woningen die in beekdalen zijn gelegen een kans op grondwateroverlast in de winterperiode.
6.2. Verkennende maatregelen en scenario’s 6.2.1. Opzet Om een indruk te krijgen wat het effect van maatregelen op de grondwaterhuishouding in het stroomgebied is, is een aantal maatregelen met het model doorgerekend. Het gaat om de volgende maatregelen: •
stopzetten beregening van landbouwgewassen;
•
peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht : - waterpeilen gewijzigd in winter tot 80 cm-mv en in zomer tot 50 cm-mv;
4
2
Het vegetatietype Elzenbroekbos wordt beschouwd als meest kritische type en het vegetatietype Vochtig kruidenrijk grasland als minst kritisch. Het is goed mogelijk dat op dezelfde locatie meer dan één natuurdoeltype voorkomt. Het meest kritische type staat dan op de kaart. In de bijgevoegde tabel (bijlage VI) kan worden opgezocht of het betreffende natuurgebied voor meerdere vegetatietypen geschikt is. 3 In de tabel staat per vegetatietype het percentage van het betreffende stimuleringsplangebied vermeld, waarvan de grondwatersituatie voldoende is voor de ontwikkeling van dit vegetatietype. Hierbij is ieder vegetatietype separaat doorgerekend. Wanneer binnen hetzelfde stimuleringsplangebied meerdere vegetatietypen zijn gewenst, kan sprake zijn van overlap (doelrealisaties van verschillende typen op dezelfde locatie). De berekende percentages binnen een stimuleringsplangebied kunnen dan ook niet zonder meer worden gesommeerd. 4 In de praktijk zal de hoogte van een OWL-stuw worden aangepast aan het gewas dat op de aangrenzende percelen wordt verbouwd. Ditzelfde geldt voor de hoogte van het drainageniveau op de betreffende percelen. Omdat de teelt van gewassen in ruimte en tijd zal variëren, is in het scenario Peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht voor het gehele landbouwgebied uitgegaan van regimes die gelden voor bouwland (in winter een stuwhoogte van 80 cm-mv en in zomer van 50 cm-mv).
- 32 -
•
niveau eindbuis drainage in winter op 70 cm-mv en in zomer op 50 cm-mv5;
afkoppelen van verhard oppervlak in stedelijk gebied.
Met het scenario Stopzetten beregening wordt inzichtelijk wat het effect is van de beregening van landbouwgewassen op de grondwaterstand en waar deze effecten zich voordoen. Het scenario Peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht is geënt op het ingezette beleid, waarbij water zoveel als mogelijk wordt vastgehouden daar waar het kan. Met het scenario Afkoppelen van verhard oppervlak worden de kansen voor afkoppelen in stedelijk gebied geïnventariseerd. Hiermee wordt duidelijk wat de effecten zijn, waar mogelijke aandachtsgebieden voor grondwateroverlast liggen, maar met name ook waar de gebieden liggen waar afkoppelen niet tot problemen leidt. 6.2.2. Resultaten modelberekeningen Voor de verkennende maatregelen en scenario’s en de extreme scenario’s is het kaartmateriaal niet als bijlage bij deze rapportage gevoegd. Kaartmateriaal en overige analyseresultaten van deze berekeningen zijn bij het waterschap op te vragen. Stopzetten beregening De effecten van dit scenario zijn vooral terug te vinden op de zomergrondwaterstanden, aangezien beregening met name in de zomerperiode plaatsvindt. Daar waar putten geconcentreerd zijn (in de landbouwgebieden) is het effect het grootst. Afhankelijk van de bodemsoort, bodemopbouw en diepte en capaciteit van de putten verschilt het effect van gebied tot gebied. Het gemiddelde effect van dit scenario(zie bijlage III) in het beheergebied is een stijging van zo’n 6 cm, het naijleffect in de winter is ongeveer 3 cm. Plaatselijk is het effect sterker, in de zomer kan de stijging tot 30 cm zijn. Binnen de verdroogde en hydrologisch gevoelige natuurgebieden is met dit scenario een grondwaterstandsstijging berekend van gemiddeld 2 cm in de zomerperiode, waarbij de grootste vernatting (ca. 8 cm) in de peelrestanten (de Zoom en Kruisvennen) is terug te vinden. Peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht Het vernattende effect van Stuwende Kracht concentreert zich in de zomermaanden. Omdat het grondwaterniveau in deze periode voor veel landbouwgewassen voldoende laag is, blijft het (verdrogende) effect van peilgestuurde drainage in de zomer beperkt tot enkele percelen langs de Maas en aan de rand van de steilrand aan de oostzijde van de Maas. In de nattere wintermaanden komen op grotere schaal verdrogende effecten voor als gevolg van het toepassen van peilgestuurde drainage (o.a. de landbouwpercelen ten oosten van de Weerterbossen). Op de percelen die in de huidige situatie al op traditionele wijze worden gedraineerd vindt met de introductie van peilgestuurde drainage een grondwaterstandsverhoging plaats (o.a. de landbouwpercelen nabij Heidsche Peel). In de winter is de toepassing van Stuwende Kracht (vernatting ten opzichte van de huidige situatie) op kleinere schaal zichtbaar. In de zomer is het gemiddelde effect op de grondwaterstand een stijging van ruim 10 cm, de grootste vernatting vindt logischerwijs plaats langs de grotere, gestuwde watergangen.
5
In het model is uitgegaan van een goed werkend (en onderhouden) oppervlaktewater- en buisdrainagesysteem.
- 33 -
Afkoppelen van stedelijk gebied Het effect van dit scenario is zeer lokaal, namelijk alleen in stedelijke gebieden. Des te groter het af te koppelen gebied des te groter is het cumulatieve effect, dit is goed te zien in Venray. De gemiddelde stijging is echter klein, zo’n 2 cm stijging voor zowel de zomer als de winter. Lokaal, in de stedelijke gebieden, is het effect in de zomer 30 cm stijging en in de winter tot maximaal 50 cm stijging. 6.2.3. Conclusies en analyses Stopzetten beregening Het stopzetten van beregening heeft een grondwaterstandverhogend effect (paragraaf 6.2.2). Het effect hiervan is in de winter kleiner dan in de zomer en is niet altijd merkbaar in natuurgebieden. Het stopzetten van beregening zal voor de landbouwsector grote negatieve effecten hebben in de vorm van een sterk vermeerderde droogteschade. De totale kosten hiervan kunnen oplopen tot een tiental miljoen euro. Naast directe schade levert het stopzetten van beregening ook indirecte schade op (Gevolgen stopzetten beregening, secundaire gevolgen, Arvalis 2006). De gevolgen zijn grofweg onder te verdelen in 7 categorieën: •
teeltgerelateerd, onder andere intensieve teelten worden onmogelijk in het gebied;
•
kwaliteitsvermindering van gewassen (als gevolg van een inefficiënter gebruik van de in de bodem aanwezige mineralen);
•
waardeverlies;
•
afname van ontwikkelingsmogelijkheden;
•
negatieve positie bij de beëindiging van het bedrijf;
•
gevolgen voor de omgeving (periferie van de landbouw);
•
wetgeving, onder meer derogatie.
De waardedaling van de grond is de grootste kostenpost en ligt in orde van grootte van circa 30 procent. De mogelijke effecten (bijvoorbeeld economisch) kunnen een dusdanige impact hebben op de bedrijfsvoering van het individuele bedrijf dat de continuïteit in gevaar kan komen. Peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht Peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht grijpen direct in op het beeksysteem en hebben een groot effect op de grondwaterstand. De combinatie van peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht zorgt voor een kleine toename van de natschade, geconcentreerd in de lagere gebieden (nabij natte natuurgebieden en in beekdalen) en in de landbouw op moerige gronden (o.a. ten oosten van de Weerterbossen). De afname van de droogteschade is duidelijk groter. De beregeningsbehoefte neemt ook duidelijk af met deze maatregelen. Diepwortelende tuinbouwgewassen worden nu al vaak op de hogere en drogere percelen verbouwd (grondwaterstanden dieper dan 80 cm-mv). Bovendien zal de grondwaterstand op deze percelen – zelfs na introductie van Stuwende Kracht met relatief hoge regimes (namelijk geënt op bouwland) – nog altijd lager zijn dan 80 cm-mv. In het scenario Peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht neemt het landbouwareaal dat qua grondwatersituatie geschikt is voor het telen van diepwortelende tuinbouw dan ook slechts in beperkte mate af, o.a. op de percelen waar op dit moment middels traditionele buisdrainage de grondwaterstand kunstmatig laag gehouden wordt.
- 34 -
Afkoppelen van verhard oppervlak in stedelijk gebied Afkoppelen van verhard oppervlak in stedelijk gebied laat zien dat hier veel winst te behalen is. In Limburg liggen bebouwde gebieden veelal hoog in het landschap, waardoor op veel plekken afkoppelen zonder problemen uitgevoerd kan worden. De winst van deze maatregel is niet alleen merkbaar voor het watersysteem, maar ook voor het rioolsysteem zelf. Voordelen van afkoppelen zijn onder meer: •
dimensioneren van het rioolstelsel enkel op basis van afvoeren van afvalwater;
•
op korte termijn een oplossing voor lokale capaciteitsproblemen in het rioolstelsel, waarmee rioolwateroverlast kan worden beperkt/voorkomen;
•
minder schoon regenwater, vermengd met afvalwater, dat door de rioolwaterzuiveringsinstallaties moet worden gezuiverd;
•
minder overstort van rioolwater op het oppervlaktewater;
•
vermindering van onnatuurlijke piekafvoeren en daarmee vermindering van wateroverlast stroomafwaarts van overstorten;
•
herstel van een natuurlijk functionerend watersysteem.
Bij afkoppelen van verhard oppervlak in stedelijk gebied moet rekening gehouden worden met de gebieden waar de grondwaterstand te hoog komt. In deze gebieden is afkoppelen een kwestie van maatwerk. Uit de overleggen met gemeenten komt naar voren dat een afkoppelpercentage van 1 á 2% per jaar haalbaar moet zijn. Het gaat dan om afkoppelen via gemeentelijke voorzieningen. Afkoppelen door het regenwater in de tuin te laten lopen is hierin niet meegenomen. Als uitgegaan wordt van afkoppelen via gemeentelijke voorzieningen, dan wordt landelijk uitgegaan van een normbedrag van € 20,- per vierkante meter.
6.3. Extreme scenario’s 6.3.1. Opzet In deze paragraaf is beschreven welke maatregelen en scenario’s zijn doorgerekend en op welke wijze deze in het model zijn verwerkt. In principe is de POL kaart 2006, actualisatie 2008 (zie bijlage II) gebruikt bij de samengestelde scenario’s, voor de latere scenario’s zijn hier aanpassingen op gemaakt. Extreem scenario Landbouw Het scenario Landbouw is sectoraal ingestoken op de landbouw, waarbij uitgegaan is van de huidige beregeningssituatie en wateraanvoer. Hierin wordt het watersysteem binnen P4 en P5 gebieden zoveel mogelijk geoptimaliseerd ten behoeve van diepontwaterende gewassen (80 cm-mv in de zomer en 100 cm-mv in de winter) en wordt het watersysteem in het overige landbouwgebied ingestoken op akkerbouwmatige teelten (50 cm-mv in de zomer en 80 cmmv in de winter). Naast Stuwende Kracht is in dit scenario ook Peilgestuurde drainage doorgerekend. De gehanteerde winter (laag peil) en zomer (hoog peil) peilen zijn respectievelijk: 1 oktober – 1 mei en 1 mei – 1 oktober.
- 35 -
Extreem scenario Natuur Het scenario Natuur maakt inzichtelijk wat, geredeneerd vanuit de huidige situatie, maximaal haalbaar is voor natuur. In dit scenario worden extreem vernattende maatregelen ingevoerd. Maatregelen voor het gehele gebeid in dit scenario zijn: •
stopzetten beregening;
•
stopzetten wateraanvoer;
•
omzetten landbouwareaal in grasland;
•
verwijderen van buisdrainages;
•
dempen van alle watergangen met uitzondering van beken van vóór 1850;
•
verwijderen van alle stuwen;
•
versmallen en verondiepen (tot 1/3 huidige profiel) van beken van vóór 1850;
•
stedelijk gebied volledig afkoppelen (100%).
Voor de beken is het jaartal 1850 met name gekozen vanwege de gebiedsdekkende beschikbaarheid van kaartmateriaal. Extreem scenario Water Dit scenario is opgesteld in het kader van optimaal watersysteem herstel. Hierbij spelen onder andere maatregelen in de beekdalen een belangrijke rol, de beekdalen en de hierin liggende beken zijn immers de hoofddrains van het landschap. Maatregelen in dit scenario zijn: •
stopzetten wateraanvoer;
•
wijzigen waterpeilen: - hoofdwatergangen in beekdalen winterpeil (wp) 30 cm-mv, zomerpeil (zp) 60 cm-mv; - overige watergangen in beekdalen en laagtes wp 70 cm-mv, zp 40 cm-mv; -
watergangen buiten de beekdalen en laagtes wp 80 cm-mv, zp 50 cm-mv;
•
verwijderen buisdrainage in beekdalen en laagtes;
•
peilgestuurde drainage buiten beekdalen en laagtes winter 70 cm-mv, zomer 50 cm-mv;
•
EHS is gerealiseerd;
•
hoofdwatergangen in beekdalen en laagtes tot de helft versmallen en bodem verhogen tot circa 80 cm-mv;
•
stedelijk gebied volledig afkoppelen.
6.3.2. Resultaten modelberekeningen Extreem scenario Landbouw Dit scenario is sectoraal ingestoken op de landbouw. Met name de peilen in de primaire landbouwgebieden zijn in de winter lager ingestoken dan in de huidige situatie. Dit vertaalt zich terug in een grondwaterstandsdaling tot een meter in de primaire landbouwgebieden, geconcentreerd in de lagere gebieden en in de landbouw op moerige gronden. In de zomer is in enkele landbouwgebieden ook nog sprake van verlaging van grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie tot circa 20 cm. In de historische beekdalen stijgt het grondwater in de zomer- en wintersituatie lokaal met enkele decimeters. Dit is het gevolg van Stuwende Kracht.
- 36 -
Extreem scenario Natuur Als gevolg van de doorgevoerde maatregelen ontstaan grote veranderingen in de grondwaterstanden. Ter plaatse van watergangen waar wateraanvoer wordt stopgezet zakt het grondwater in de zomer diep weg (verlagingen > 1,0 m). Op locaties waar watergangen gedempt of verondiept en versmald zijn, of waar stedelijk gebied is afgekoppeld stijgt het grondwater tot meer dan 100 cm in de winter. In de zomer is hetzelfde effect waarneembaar, maar is het uitstralende effect iets minder. Extreem scenario Water Daar waar watergangen zijn aangepast (versmald en verondiept) stijgt het grondwater in de zomer en winter aanzienlijk, tot circa 75 cm in de winter. Daar waar stedelijk gebied is afgekoppeld zijn de effecten nog groter, namelijk tot meer dan een meter in de winter. In landbouwgebied komt zeer lokaal verdroging voor in de winter, dit is het gevolg van invoering van (peilgestuurde) drainage in landbouwgebied. 6.3.3. Conclusies en analyses Extreem scenario Landbouw In de primaire landbouwgebieden is een lichte afname van natschade aan landbouwgewassen zichtbaar, de droogteschade aan gewassen stijgt juist licht. Bovendien stijgt hier de behoefte aan beregening. Ook in de overige landbouwgebieden is sprake van een afname van natschade, het effect op de droogteschade en op de beregeningsbehoefte is hier nihil. Extreem scenario Natuur De vernattende effecten hebben een gunstig effect op de natuurdoelrealisatie. Daar waar in de AGOR de doelen niet gehaald worden is de doelrealisatie nu circa 83% voor de gebieden Smakterveld en Loobeekdal, de doelrealisatie van natte natuur in de Krang en Wijffelterbroek stijgen naar respectievelijk 46% en 45%. De kansen voor natte natuur nemen sterk toe, wel worden de doelen niet overal volledig gehaald. Extreem scenario Water Als gevolg van de maatregelen in dit scenario is de hoeveelheid water dat extra 3 vastgehouden wordt in het gehele beheergebied circa 40 milj. m . De stijging van het grondwater in de zomer is in primair landbouwgebied 18 cm en in het totale stroomgebied ruim 20 cm. In primair landbouwgebied neemt onder meer door Stuwende Kracht de beregeningsbehoefte af met circa 10%, wat zich vertaalt in lagere beregeningskosten. In de primaire landbouwgebieden neemt het areaal aan natschade licht af. In de overige landbouwgebieden neemt het areaal aan natschade toe met circa 10% . De droogteschade neemt in het gehele landbouwgebied licht af. Evenals het scenario Extreem scenario Natuur, heeft dit scenario een gunstig effect op de natuurdoelrealisatie. De toename in natuurdoelrealisatie is over het algemeen echter geringer, waardoor minder doelen volledig worden gehaald. Zo worden in dit scenario de natuurdoelen voor het Smakterveld en het Loobeekdal met circa 33% niet gehaald (doelen respectievelijk 40% en 65%).
- 37 -
Voor stedelijk gebied tenslotte geldt dat in enkele wijken en dorpskernen het grondwater stijgt tot tussen de 50 cm en 100 cm-mv (o.a. in Venray en Horst). Deze gebieden zijn aandachtsgebieden binnen stedelijk gebied waar maatwerk toegepast moet worden bij vernattende maatregelen.
6.4. Overige maatregelen en scenario’s Voor het verkrijgen van inzicht is een aantal extra scenario’s doorgerekend zoals uitzetten grote onttrekkingen (drinkwater en industrie), grootschalige aanwezigheid van graszodenbedrijven (met name in midden-Limburg waarbij wortelzone voor grasland is verkleind naar 10 centimeter), 50% afkoppelen bestaand stedelijk gebied en landbouwpeilbeheer 100 cm – 120 cm. Naast de bovenstaande scenario’s zijn verspreid over het gebied verschillende andere lokale maatregelen voorgesteld. Op basis van de modelresultaten zijn onder meer de volgende typen maatregelen geselecteerd: •
dempen/verondiepen watergangen met name in en rondom natuur;
•
saneren overstorten;
•
herinrichten beken;
•
aanleggen nieuwe watergangen;
•
realiseren gemalen.
Op basis van de modelresultaten is een keuze gemaakt van maatregelen door de lokale begeleidingsgroepen. Alle maatregelen zijn voortgekomen uit het gebiedsproces, waar maatregelen door de verschillende partijen zijn ingebracht, en uit de scenario’s die doorgerekend zijn gedurende het proces. De gekozen combinatie van ontwerp maatregelen sluit het beste aan bij de wensen van de verschillende belangenpartijen en de gestelde doelen in de gebieden.
6.5. Algemene conclusies Alhoewel stopzetten van beregening winst oplevert in de vorm van grondwaterstandstijging, levert dit ook grote economische schade op. De effecten op het grondwater zijn het grootst in de landbouwgebieden zelf. Uit de modelberekeningen blijkt dat de combinatie peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht de grondwaterstandseffecten van beregening ruimschoots compenseren. Afkoppelen van verhard oppervlak in stedelijk gebied is een effectieve maatregel die breed toegepast kan worden, afkoppelen vergt echter wel maatwerk. Tenslotte dragen ook de overige maatregelen bij aan een beter functioneren van het (lokale) watersysteem in combinatie met de functies in het gebied. In de aanloop van het Nieuw Limburgs Peil zijn op basis van deze scenario’s gecombineerde scenario’s gemaakt met daarin de meest effectieve en efficiënte maatregelen. Uit de resultaten blijkt dat maatregelen in het top-systeem het beste resultaat geven.
- 38 -
7. Nieuw Limburgs Peil 7.1. Maatregelen Met kennis van de verkennende maatregelen en scenario’s (hoofdstuk 6) is een totaal pakket van ontwerp maatregelen ontwikkeld tijdens een intensief gebiedsproces. Dit levert een eerste Nieuw Limburgs Peil op op basis van enerzijds generieke maatregelen (gebiedsbrede) en anderzijds lokale maatregelen op. 7.1.1. Gebiedsbrede maatregelen Zowel in landbouwgebied, natuurgebied als stedelijk gebied zijn gebiedsbrede maatregelen te onderscheiden. Alle maatregelen zijn gericht op waterconservering, maar wel afgestemd op de functie van het gebied. De maatregelen zijn opgenomen in de kaart Ontwerp gebiedsbrede hydrologische maatregelen, opgenomen in bijlage IX. Hieronder worden de gebiedsbrede maatregelen per functiegebied nader gespecificeerd. Landbouwgebied Tijdens het project Stuwende Kracht heeft het waterschap in 2008 in de boerensloten en watergangen naast de bestaande stuwen een groot aantal extra stuwen geplaatst. Middels deze zogenaamde OWL-stuwen hebben de aangrenzende agrariërs de mogelijkheid om, door zelf te sturen, de optimale waterstanden in te stellen. Deze toepassing is nader geregeld in de Keur van het waterschap. In het Nieuw Limburgs Peil scenario zijn de voornoemde OWL-stuwen geïntroduceerd. Naast het gebruik van OWL-stuwen wordt als waterconserverende maatregel binnen het Nieuw Limburgs Peil scenario in het gehele landbouwgebied Peilgestuurde drainage doorgevoerd. Middels dit drainagesysteem kan het grondwaterpeil op het betreffende perceel worden geoptimaliseerd. In de praktijk zal sturing van de OWL-stuwen en het drainagesysteem afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden op dat moment (grondwatersituatie, neerslag, gewastype, etc.). Echter in het algemeen zal in de – relatief natte – winterperiode een laag waterpeil worden aangehouden, in de zomer zal – als de hydrologische situatie dit toelaat – het waterpeil worden verhoogd (waterconservering). In het rekenmodel IBRAHYM is deze sturing vereenvoudigd doorgevoerd: gedurende de maanden oktober tot en met april wordt een laag peil gehanteerd, in de maanden mei tot en met september wordt een hoog waterpeil aangehouden. Op basis van de ligging is binnen het NLP-scenario het totale landbouwgebied in drie deelgebieden verdeeld (zie ook de kaart in bijlage IX), te weten: •
primair landbouwgebied (geel);
•
landbouw bij natte natuur (oranje);
•
landbouw in beekdalen (blauw).
Voor het nattere deel van het beekdal geldt de term ‘landbouw in beekdalen’. Landbouw bij natuur is gekozen voor EHS agrarisch natuurbeheer en de POL-P2 gebieden die vernat
- 39 -
worden als gevolg van de ligging bij natte natuurkernen. De overige landbouw is ingedeeld als primair landbouwgebied. In het NLP-scenario worden per deelgebied de regimes van zowel Peilgestuurde drainage als Stuwende Kracht anders ingestoken, in de navolgende tabel zijn de regimes weergegeven. Stuwende Kracht
Peilgestuurde Drainage
Primair landbouwgebied
80 cm-mv laag
70 cm-mv laag
(geel)
50 cm-mv hoog
50 cm-mv hoog
Landbouw bij natte natuur (oranje)
70 cm-mv laag 40 cm-mv hoog
70 cm-mv laag 40 cm-mv hoog
Landbouw in beekdalen (blauw)
70 cm-mv laag 40 cm-mv hoog
70 cm-mv laag 40 cm-mv hoog
Tabel 7.1: regimes van Peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht in de verschillende landbouwgebieden
Naast het toepassen van Peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht is in het NLP-scenario een standstill doorgevoerd voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening openteelt. Deze toepassing is nader geregeld in de Verordening Waterhuishouding Limburg. Verplaatsing van onttrekkingsputten is wel toegestaan waarbij vergroting van de afstand tot (hydrologisch) gevoelige natuurgebieden de wens is. Natuurgebied In alle natuurgebieden die zich binnen de Ecologische Hoofdstructuur bevinden, zowel bestaande als aangewezen nieuwe natuur, wordt de ont- en afwatering beperkt. In het NLPscenario wordt deze maatregel vertaald door de aanwezige (kleine) sloten en greppels te dempen of verondiepen, tenzij deze dienen voor de afvoer van landbouwwater. In dat geval wordt, waar nodig, per locatie gezocht naar de meest optimale maatregel of set van maatregelen (zie hiervoor paragraaf 7.1.2). Stedelijk gebied Inzet op afkoppeling van hemelwater van de riolering van het vuilwaterrioolstelsel. Ombouw binnen bestaand stedelijk gebied zal worden gespreid over meerdere decennia, omdat dit anders niet betaalbaar is. Wel is het stimuleren van afkoppeling bij particulieren gewenst. Hier kunnen op eenvoudige en goedkope manier veel positieve resultaten worden bereikt. Ingezet moet worden op het bewust maken en stimuleren van mensen. 7.1.2. Lokale maatregelen Specifiek bij diverse landbouw- of natuurgebieden en bij de hoofdbeken zijn maatregelen ontwikkeld die gericht zijn op het optimaliseren van de waterhuishouding. Het zwaartepunt van de lokale maatregelen ligt in en bij de natuur. Dit is ook logisch, omdat in het verleden de ontwikkelingen van het watersysteem in het landelijk gebied al gericht zijn geweest op de landbouw. Wel is in het NLP-scenario op een aantal plaatsen binnen de landbouwgebieden een verdere optimalisatieslag gemaakt wat betreft het waterbeheer. Ook in het stedelijke gebied zijn in het NLP-scenario enkele hydrologische maatregelen doorgevoerd. Zo worden bestaande wateroverlastsituaties opgepakt, vastgestelde
- 40 -
uitbreidingen meegenomen (o.a. Trade Port Noord en Pretpark Drakenrijk) en wordt een aantal overstorten gesaneerd. Naast maatregelen ten behoeve van de waterkwantiteit is ook gezocht naar de verbetering van de (grond)waterkwaliteit in de natuurgebieden. In de planperiode zullen binnen het beheergebied enkele specifieke ontwikkelingen worden uitgevoerd die van invloed zijn op de hydrologische situatie (o.a. de aanleg van enkele hoogwatergeulen en de peilopzet van de Maas). Deze ontwikkelingen zijn – voor zover hiervan een ontwerp beschikbaar is – meegenomen in het NLP-scenario. Hieronder zijn de meest voorkomende lokale maatregelen beknopt beschreven. Op de kaart in bijlage X zijn alle in het NLP-scenario doorgevoerde maatregelen terug te vinden. Landbouwgebied •
Introductie van wateraanvoer en verruiming van bestaande watergangen (o.a. Wijnbeek en Zwartwaterlossing).
•
Wijziging van wateraanvoertraject en verruiming van bestaande watergangen (trajecten Grenssloot – Lollebeek en Langevenseloop - Rijnbroekerloop).
•
Stopzetten van wateraanvoer (o.a. Weverslo en Einderbeek).
•
Uitvoering onderzoek naar introductie wateraanvoer (landbouwgebied Leemkuilen / Rijdt).
•
Verwijderen tegels uit wateraanvoersysteem (watergangenstelsel tussen America en Horst).
•
Aanleg van extra stuwen naast reeds geplaatste OWL-stuwen (zoals in de Veener of Spanischer Lei, een zijtak van de Eckeltsebeek).
•
Verleggen van watergangen voor de afvoer van landbouwwater (o.a. het gedeelte van de Everlosebeek bij Koelbroek).
•
Opheffen van wateroverlastsituaties middels egalisatie / maaiveldophoging, introductie van een onderbemaling of het verruimen van watergangen (zoals enkele percelen ten oosten en ten noorden van de Mariapeel, een aantal percelen ten oosten van de Weerterbossen en het kassengebied bij de Rijnbeek).
•
In gebieden met ‘peilbeheer voorzichtig’ zal de landbouw terughoudend moeten omgaan met het actief peilbeheer van zowel OWL-stuwen als peilgestuurde drainage. Deze gebieden zijn namelijk als gevolg van de bodemsamenstelling gevoelig voor natschade. Maar ook hier geldt het streven ‘niet meer afvoeren dan strikt noodzakelijk’.
Natuurgebied •
Beperken ont- en afwatering.
•
Dempen of verondiepen watergangen.
•
Herinrichten beken (binnen of gekoppeld aan EHS).
•
Verwijderen bouwvoor.
•
Stopzetten doorvoer gebiedsvreemd water (wateraanvoer en/of landbouwkundige afvoer).
•
Aanleggen kade of ondergronds scherm.
•
Aanwijzen extra natuur (te nat voor landbouw).
- 41 -
Stedelijk gebied •
Saneren overstorten.
•
Afkoppelen hemelwater van vuilwaterriool.
•
Opheffen wateroverlastsituatie.
•
Aanleg infiltratiebuffers bij geplande ontwikkelingen (o.a. kassengebieden Kievit en Siberië II).
Beekdalen Een aantal beken met een specifiek ecologisch functie zal in de planperiode worden ingericht, zodat deze op een meer natuurlijke manier functioneert en ecologisch herstelt. Echter voor alle beken met een specifiek ecologische functie zal op termijn de inrichting gericht zijn op het goed tot optimaal ecologisch functioneren. Dit legt een gebruiksclaim op dit gebied. Deze wens is in bijlage XIX weergegeven en worden ‘beekdalzones’ genoemd. Met de beekdalzones is zichtbaar gemaakt naar ruimtelijke ordenaars en gebruikers wat effecten zijn van de waterhuishoudkundige gewenste ontwikkeling in het beekdal ten behoeve van realisatie (op termijn) van europese- rijks- en provinciale doelen. 7.1.3. Natura 2000 Per Natura 2000-gebied is geïnventariseerd welke hydrologisch gevoelige doelen nagestreefd worden. Berekend is in welke mate deze doelen reeds hydrologisch worden gehaald en welke meerwaarden het Nieuw Limburgs Peil levert. De gebruikte maatregelen zijn opgenomen op de kaarten in bijlage IX en X. Om te voorkomen dat door de uitvoering van de NLP-maatregelen negatieve effecten optreden voor de aangewezen doeltypen, is voor ieder Natura 2000-gebied een Habitattoets uitgevoerd (zie ook paragraaf 7.3.7.). Deze Habitattoetsen zijn uitgebreid in een separate rapportage beschreven.
7.2. Resultaten modelberekeningen In voorgaande paragraaf is de set van maatregelen beschreven die tezamen het scenario Nieuw Limburgs Peil vormen. Deze set van maatregelen is in het hydrologische model IBRAHYM doorgevoerd en vervolgens zijn voor de periode 1994 tot en met 2004 voor het betreffende NLP-scenario de grondwaterstanden berekend. De berekeningsresultaten worden hieronder nader toegelicht. Van de modelresultaten zijn voor het beheergebied van WPM zogenaamde streefbeeldkaarten opgesteld, waarin de gemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) zijn weergegeven (zie bijlage XI). Middels deze kaarten kan een indruk worden verkregen van de grondwatersituatie in de winterperiode, respectievelijk de zomerperiode. Bovendien kan met deze informatie de doelrealisatie worden berekend voor de landbouw en voor de natuur (zie hiervoor paragraaf 7.3). Om zichtbaar te maken wat het effect is van de NLP-maatregelen ten opzichte van de huidige situatie (AGOR), zijn de grondwaterstanden (GHG en GLG) van het NLP-scenario vergeleken met die van de AGOR. Dit beeld is gepresenteerd in bijlage XII. Omdat het NLP-scenario een set van maatregelen betreft, geven de kaarten een gecombineerd effect weer van alle getroffen maatregelen.
- 42 -
Ten aanzien van de hydrologische effecten op de GHG en GLG vallen de volgende zaken op: GLG en GHG gaan gebiedsdekkend omhoog door toepassing Stuwende Kracht In het NLP-scenario is Stuwende Kracht doorgevoerd in alle waterlopen en boerensloten. Omdat zowel in de zomer- als in de winterperiode binnen het primaire landbouwgebied over het algemeen sprake is van een grondwaterstandsverhoging, blijkt door toepassing van Stuwende Kracht het gehele jaar waterconservering plaats te vinden. De mate van vernatting hangt onder meer af van de ingestelde verhoging van de betreffende stuw ten opzichte van de huidige stuwhoogte of – als het een extra geplaatste OWL-stuw betreft – het huidige waterpeil. Ook is de beschikbaarheid van oppervlaktewater van invloed op de stijging van het grondwater: de (gestuwde) sloten en beken die worden voorzien van kanaalwater leveren in de zomer een groter vernattend effect op dan in de winter. Bij sloten die in de zomerperiode grotendeels droog staan is de vernatting in de zomerperiode juist gering. Het ombouwen van de op landbouwpercelen aanwezige traditionele buisdrainage naar peilgestuurde systemen dragen eveneens bij aan de verhoging van het grondwaterpeil. Het grondwaterstandsverhogende effect van Stuwende Kracht is in de zomerperiode gemiddeld 10 à 15 cm, maar kan lokaal oplopen tot 40 à 50 cm. GHG gaat lokaal omlaag door introductie Peilgestuurde drainage op landbouwpercelen Daar waar in de huidige situatie op landbouwpercelen geen (traditionele) buisdrainage aanwezig is en in het NLP-scenario (peilgestuurde) drainage wordt geïntroduceerd, is een duidelijke verlaging van de grondwaterstand zichtbaar ten opzichte van de AGOR (zoals een langs de Tasbeek en ten oosten van de Weerterbossen). GHG en GLG gaan omhoog nabij geplande herinrichtingstrajecten SEF-beken Door de aanpassing van het beekprofiel bij de herinrichting van SEF-beken wordt het grondwater ter plaatse van deze beektrajecten in het algemeen verhoogd. Er vindt immers minder afvoer van grondwater plaats en het waterpeil is na herinrichting vaak hoger dan ervoor. De berekende grondwaterstandsverhogingen bij een beekherinrichting lopen op tot circa 75 cm in zowel de zomer als de winter. In de winterperiode wordt het vernattende effect door toepassing van peilgestuurde drainage op aangrenzende landbouwpercelen (dat grondwaterstandsverlagend werkt) enigszins gedempt. GHG en GLG gaan omhoog in TOP-lijst gebieden door toepassing interne maatregelen In vrijwel alle TOP-lijst natuurgebieden worden maatregelen getroffen om de ont- en afwatering van deze gebieden te verminderen. Natuurlijk dragen ook de maatregelen in de omgeving (Stuwende Kracht, peilgestuurde drainage) bij aan de vernatting van de natuurgebieden. Dit zijn vaak ook hele effectieve maatregelen, met name voor de natuurgebieden die met kwelwater worden gevoed. In deze gebieden neemt zowel de GHG als GLG behoorlijk toe. Soms in de orde van 50 tot 75 cm. In infiltratiegebieden (Groote Peel, Mariapeel) zijn de effecten minder groot, maar is het nog steeds een effectieve maatregel. In de Mariapeel stijgen de grondwaterstanden zo’n 15 à 25 cm.
- 43 -
Lokale effecten op GHG en GLG als gevolg van lokale maatregelen Een andere maatregelgroep zijn de lokale maatregelen die niet onder één van de andere groepen vallen. Soms zijn dit grote initiatieven zoals het aanleggen van nieuwe kassengebieden, maar vaak gaat het om kleinschalige maatregelen als een watergang omleggen, watergang vergroten, wateraanvoer aanpassen of tegels uit sloot verwijderen. Deze maatregelen zorgen dan ook voor lokale effecten op de grondwaterstand. Bij de bouw van nieuwe kassengebieden (Tradeport, Kievit, en Siberië) is vaak een verdrogend effect te zien op de locatie waar de kassen zelf komen te staan (minder grondwateraanvulling), terwijl er ter plekke van de buffers bij de kassengebieden een flinke vernatting ontstaat door het dakwater dat er geïnfiltreerd wordt.
7.3. Analyses De berekende effecten op de grondwaterstand van de NLP-maatregelen geeft natuurlijk al een goed inzicht in wat het maatregelenpakket gaat betekenen voor het beheergebied van WPM. Met de grondwaterstanden in zowel de actuele als de toekomstige situatie kan echter ook een schatting gemaakt worden van de doelrealisatie voor de verschillende belangen. Voor de AGOR werd dit reeds gedaan in hoofdstuk 6. Voor de methodiek wordt verwezen naar hoofdstuk 6 en bijlage XVII. 7.3.1. Doelrealisatie Landbouw Afhankelijk van het type gewas, de bodemsoort en de grondwaterfluctuatie kan de gewasopbrengst op een landbouwperceel minder zijn dan de potentiële gewasopbrengst op een ideale (zand)bodem. Droogteschade ontstaat door een te lage grondwaterstand, natschade wordt veroorzaakt door een te hoge grondwaterstand. Een visualisatie van het voorkomen van nat- en droogteschade binnen het werkgebied van Waterschap Peel en Maasvallei staat in bijlage XVa t/m XVd. In deze bijlagen staat de nat- en droogteschade van het NLP-scenario weergegeven en tevens het verschil ten opzichte van de AGOR. Deze kaarten geven aan waar extra aandacht moet zijn bij de uitwerking en realisatie van de maatregelen. De kaarten moeten als informatieve kaarten beschouwd worden, aangezien de grondwatersituatie in het veld lokaal kan afwijken van de met het model berekende situatie (zowel positief als negatief). Deze afwijkingen worden veroorzaakt door onvolledige gegevens, maar ook de versimpelde invoer van peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht in het model (vaste hoogte winter- en zomerperiode, zie ook paragraaf 7.1.1.). Juist met deze instrumenten is de waterhuishoudkundige situatie in de praktijk goed te sturen. Meer informatie over de betrouwbaarheid van het model IBRAHYM wordt verwezen naar bijlage XVII. Ondanks het voorkomen van afwijkingen, worden met de modelresultaten de aandachtsgebieden in beeld gebracht. Lokaal moet het mogelijk zijn om een oplossing te vinden, zodat toch de juiste waterhuishoudkundige omstandigheden kunnen worden gecreëerd voor het gewenste grondgebruik (zoals lagere peilen, flexibel sturen, minder maatregelen in de omgeving). Natschade Per saldo neemt de natschade aan landbouwgewassen in de primaire landbouwgebieden toe. Ook in de overige landbouwgebieden is sprake van een toename van natschade. Wel is het
- 44 -
beeld wat betreft de natschade gevarieerd. In een aantal gebieden neemt de natschade af door introductie van peilgestuurde drainage (o.a. ten oosten van de Weerterbossen en ten westen van Meerlebroek). Dit levert een verbetering van de waterhuishoudkundige omstandigheden op. In een groot aantal gebieden neemt de natschade echter ook toe. Dit zijn vaak landbouwpercelen bij natte natuurgebieden of in beekdalen, maar ook binnen het primaire landbouwgebied zijn percelen waar de natschade toeneemt met de introductie van NLP-maatregelen (zoals het landbouwgebied tussen America en Kronenberg, langs de Kwistbeek en ten zuiden van de Kievitsbeek). Voor deze gebieden geldt dat maatwerk in beheer nodig is. Voor alle gebieden waar extra landbouwkundige natschade ontstaat door beoogde maatregelen geldt dat deze maatregelen alleen uitgevoerd kunnen worden nadat dit beleidsmatig en procedureel geregeld is (wijziging grondgebruik, afkopen natschade of aanpassen maatregelen). Tevens blijkt na analyse van de resultaten dat de combinatie van peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht soms niet goed op elkaar afgestemd is in het model. De drains liggen dan bv. dieper dan het oppervlaktewaterpeil of de OWL-stuw is te hoog in het model gezet. Verder zijn de stuwen en de drainage een statisch geheel in het model, terwijl in de praktijk de stuw of het pijpje omlaag gezet zullen worden als het te nat wordt, maar ook omhoog als het droog is. Het blijkt lastig dit op gebiedsdekkende schaal goed door te voeren in het model en dit vraagt dan ook zeker om maatwerk (beheer in de praktijk). Deze kaarten hebben dan ook een indicatief karakter. Ze geven aanwijzingen over gebieden waar extra gekeken moet worden naar de uitwerking van maatregelen. Droogteschade Een groot gedeelte van het beheergebied van WPM bestaat uit goed doorlatende zandgronden waar de grondwaterstand diep kan wegzakken. Deze gronden hebben vaak te kampen met droogteschade. Uit de analyse van de huidige situatie bleek dat meer dan de helft van het landbouwareaal – inclusief huidige kunstmatige beregening (putten/inrichtingen en capaciteit) – in de huidige situatie in meer of mindere mate te maken te hebben met droogteschade. In veel gebieden neemt de droogteschade af door de te nemen NLPmaatregelen. Binnen de primaire landbouwgebieden daalt de droogteschade aan gewassen per saldo licht. Ook in de overige landbouwgebieden is sprake van een afname van droogteschade. Bovendien vermindert de behoefte aan beregening met gemiddeld circa 15%. Gebiedsdekkend wordt de GLG gemiddeld 10 tot 15 cm hoger, waardoor er minder behoefte aan beregening zal zijn. 7.3.2. Doelrealisatie Natuur Het waterschap gebruikt het instrumentarium Waternood ook bij het bepalen van natuurdoelrealisatie van natte (terrestrische) natuur. Hiervoor gebruikt het de volgende informatie. Een overzicht van de binnen het beheergebied gewenste natte natuurdoeltypen staat in bijlage IV. In bijlage XIVa staat een kaart voor het NLP-scenario waarin met kleur de gebieden zijn aangegeven die op basis van de berekende grondwatersituatie geschikt zijn bevonden voor het specifieke natuurdoeltype. In bijlage XIVb staat ook een tabel, waar per natuurgebied de berekende natuurdoelrealisatie en de door de Provincie vastgestelde streefdoelen voor het betreffende vegetatietype zijn weergegeven. Een nadere toelichting op de kaart en tabel is terug te lezen in paragraaf 6.1.
- 45 -
Uit de analyse van de huidige situatie blijkt dat de grondwatersituatie in veel natuurgebieden niet voldoet aan de eisen die de gewenste vegetatietypen stellen. Door het uitvoeren van de NLP-maatregelen neemt de doelrealisatie vaak behoorlijk toe. Er vindt dus zeker een verbetering van de hydrologische omstandigheden in deze natuurgebieden plaats. Dit leidt er in een aantal gevallen toe dat de gestelde doelen door de provincie gehaald worden, maar niet altijd worden de gestelde doelen gehaald. Dit verschilt heel sterk per deelgebied en per natuurdoeltype. In het algemeen kan gezegd worden dat door de NLP-maatregelen er ca. 2.340 hectares met een gewenst (nat) natuurdoeltype gerealiseerd wordt. In de huidige situatie bedraagt dit ca. 1.140 ha. Om de grondwatersituatie door het jaar heen te kunnen monitoren, heeft de provincie Limburg in de TOP-lijst gebieden een aantal peilbuizen geplaatst die tezamen het GGORmeetnet vormen (zie ook bijlage XVII). Om te toetsen of de te nemen NLP-maatregelen een positieve uitwerking hebben op de grondwatersituatie ter plaatse van deze peilbuizen, zijn voor zowel de AGOR als het NLP-scenario en het scenario Extreem Natuur zogenaamde duurlijnen berekend. De resultaten zijn vervolgens in grafieken uitgeschreven (zie bijlage 6 XIII) . De grafieken laten zien dat de NLP-maatregelen in het algemeen leiden tot een verbetering van de grondwatersituatie ter plaatse. Wel geldt voor een aantal natuurgebieden (o.a. Mariapeel, Groote Peel en Weerterbos) dat de grondwaterstand nog te diep wegzakt, waardoor de duurlijn vaak tot onder de ondergrens van het betreffende natuurdoeltype reikt. Bovendien geldt voor een aantal natuurgebieden (zoals Leudal en Maasduinen) dat de grondwaterstand structureel lager ligt dan de ondergrens van het betreffende natuurdoeltype. In het geval van de Maasduinen dient de kanttekening te worden geplaatst dat het vóórkomen van schijngrondwaterspiegels op dit moment niet in het model IBRAHYM wordt meegenomen. Op een aantal plaatsen binnen het Natura 2000-gebied Maasduinen (inclusief De Hamert) komen in de praktijk schijngrondwaterspiegels voor, waardoor de werkelijke “grondwatersituatie” ter plekke sterk kan afwijken van de door het model berekende grondwatersituatie. De duurlijnen geven in die gevallen een pessimistischer beeld dan de werkelijkheid. 7.3.3. Doelrealisatie Beekdalen In de beekdalen worden binnen het NLP-proces alleen maatregelen uitgevoerd die reeds gepland staan voor het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water. Er zijn trajecten gepland die worden heringericht vóór 2015. De overige trajecten zullen daarna volgen richting 2027. De herinrichting van deze beken is gericht op de verbetering van de ecologie in de beek. Daarnaast is er ook waterwinst te behalen door deze hoofdaderen van het watersysteem te verondiepen. Hierdoor wordt water pas later afgevoerd en dus langer vastgehouden in de ondergrond. Dit is ook duidelijk te zien bij de trajecten die worden heringericht. Deze worden verondiept en dit heeft vaak een groot effect op de omgeving (oplopend tot 50 à 75 cm). De totale waterwinst in het beheergebied van WPM na uitvoering van de NLP-maatregelen
6
In bijlage XIII zijn niet alle GGOR-peilbuizen gepresenteerd. Alleen de grafieken van peilbuizen die zich binnen Natura 2000-gebieden bevinden en van 9 peilbuizen daarbuiten zijn hier weergegeven. Deze grafieken geven een goed beeld van het effect van de NLP-maatregelen binnen TOP-lijst gebieden.
- 46 -
bedraagt ca. 22,2 miljoen m3. Dit komt overeen met een structurele stijging van het grondwaterpeil van gemiddeld circa 12 cm aan het einde van de zomer. Voor de geplande herinrichtingen geldt echter dat, als dit leidt tot ongewenste natschades in de landbouw, eerst beleidsmatig en procedureel de zaken op orde moeten zijn voordat tot uitvoering overgegaan kan worden. Deze herinrichtingen vragen een gebiedsgerichte uitwerking. Dit is binnen het NLP-proces nog niet gedaan. 7.3.4. Risico’s van grondwateroverlast in bebouwd gebied Bij de analyse van de huidige situatie wat betreft grondwateroverlast in bebouwd gebied blijkt dat in het grootste gedeelte van het stedelijk gebied de GHG dieper zit dan 1 m-mv. Door het uitvoeren van de NLP-maatregelen veranderen de grondwaterstanden. Het veranderde beeld van de grondwaterstanden in stedelijk gebied is weergegeven in bijlage XVI. De risicogebieden voor grondwateroverlast zijn met een blauwe kleur weergegeven (GHG hoger dan 1,0 m-mv). In het overgrote deel van het stedelijk gebied (dat van oudsher op dekzandruggen is gelegen) is geen sprake van een verhoogd risico op grondwateroverlast. In sommige stedelijke kernen daalt of blijft de grondwaterstand gelijk. Er zijn grote gebieden die nog steeds een GHG hebben die dieper is dan 1 m-mv. In het huidige NLP-scenario is geen afkoppeling van verhard oppervlak meegenomen. In de gebieden die een diepe GHG hebben, kan in het algemeen zonder problemen afgekoppeld worden. In een aantal andere stedelijke kernen (bv. Baarlo, Horst en Weert) vindt in kleine gebieden wel een verschuiving plaats naar de categorie met een GHG ondieper dan 1 m-mv. Dit zijn dan ook aandachtsgebieden en hier moet maatwerk geleverd worden bij de uitvoering van maatregelen in de omgeving van de stedelijke kern of het risico van grondwateroverlast moet 7
worden gereduceerd middels de aanleg van drainage. Ook in het buitengebied hebben enkele woningen die in beekdalen zijn gelegen een kans op grondwateroverlast in de winterperiode (o.a. in ’t Lob van Gennep en nabij de Groote Peel en Weerterbossen). 7.3.5. Invloed van klimaatverandering op het NLP-scenario Een niet onbelangrijke invloed waar de komende jaren rekening mee moet worden gehouden is klimaatverandering. Het KNMI heeft op basis van de op wereldschaal uitgevoerde klimaatstudies (IPCC) vier klimaatscenario’s afgeleid voor Nederland, te weten G, W, G+ en W+. Alle vier de scenario’s zijn even waarschijnlijk. Ze hebben allen dus een gelijke kans van optreden. In bijlage XVIII worden deze klimaatscenario’s nader toegelicht. In eerste instantie zijn voor één deelgebied (stroomgebied Everlosebeek en Tasbeek) alle klimaatscenario’s doorgerekend. In bijlage XVIII is inzichtelijk gemaakt wat het effect is van deze klimaatscenario’s op de GHG en GLG van de AGOR. Uit deze figuren wordt duidelijk dat het W en het W+ scenario de meest extreme effecten laten zien. In het W-scenario wordt het gemiddeld genomen natter en dan met name in de wintersituatie (GHG). Het W+-scenario geeft het andere uiterste weer, namelijk een sterke verdroging ten opzichte van de huidige situatie en dan met name in de zomersituatie (GLG). Op basis van deze analyse zijn voor het
7
In het model is de aanwezigheid van drainage onder bebouwd gebied niet meegenomen.
- 47 -
NLP-scenario het W en het W+ scenario doorgerekend. Ook hiervan zijn de figuren in bijlage XVIII opgenomen. De kaarten laten zien dat door het nemen van de (waterconserverende) NLP-maatregelen in het algemeen het verdrogende effect van het W+-scenario kan worden gecompenseerd. In de beekdalen is zelfs nog sprake van een grondwaterstandsstijging in de zomerperiode. Op de hogere en drogere delen is het verdrogende effect als gevolg van de klimaatverandering nog wel zichtbaar (tot circa 10 cm verdroging in de zomer). Een nadere uitwerking van de invloed van klimaatverandering zal nog plaatsvinden. Zeker ook in het kader van Waterbeheer 21ste eeuw (WB21) waarvoor in beeld gebracht zal moeten worden of watergangen voldoen aan de gestelde normering. 7.3.6. Invloed van NLP maatregelen op de waterkwaliteit De te nemen NLP-maatregelen brengen naast kwantitatieve effecten ook (positieve) kwalitatieve effecten met zich mee. Tevens zijn er bij te nemen maatregelen nog kwalitatieve aandachtspunten die in overweging genomen moeten worden alvorens men tot uitvoering van de maatregelen over gaat. Dit is vooral van belang bij de prioritair verdrogingsgevoelige gebieden, de zogenaamde TOP-lijst gebieden. Per TOP-lijst gebied is daarom een zeer beknopte beschrijving gemaakt van de natuurtypen die in het gebied voorkomen en een korte hydrologische beschrijving van grond- en oppervlaktewater in het gebied . Vervolgens zijn de te nemen NLP maatregelen aangegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen algemene maatregelen en specifieke maatregelen. Voor de algemene maatregelen is onderstaande tekstblok een beschrijving met aandachtspunten gegeven die geldig is voor alle gebieden waarin deze algemene NLP-maatregelen tot uitvoering komen. Specifieke maatregelen zijn per gebied in de deelrapporten beschreven en wat betreft hun effect op de waterkwaliteit afzonderlijk van toelichting voorzien. Voor enkele gebieden is een uitgebreide Quickscan Maatregelen waterkwaliteit NLP uitgevoerd. Bij de daadwerkelijke uitvoering van NLP-maatregelen zal per gebied extra aandacht moeten zijn voor de effecten van de maatregelen op de kwaliteit in het gebied.
- 48 -
Algemeen te nemen NLP-maatregelen en hun effect op de waterkwaliteit. • Het vernatten van een (natuur)gebied (interne waterconservering) Hieronder wordt verstaan gebiedsgerichte maatregelen die zorgen voor waterconservering in het gebied. Het grotere geheel van het verondiepen/dempen van sloten en/of eventuele peilopzet of functieverandering van landbouw in natuur in combinatie met vernatting. Al deze maatregelen hebben uiteindelijk ten doel ervoor zorgen dat er zo min mogelijk water uit het natuurgebied wordt afgevoerd. Het gebied zal hierdoor vernatten. Bij het vernatten van gebieden dient rekening gehouden te worden met: Verandering van kwelstromen en daarmee de samenstelling van het kwelwater. Dit kan van invloed zijn op de vegetatie in het gebied. Kwelafhankelijke vegetaties kunnen zich binnen het gebied verplaatsen of soorten kunnen verdwijnen of vervangen worden door andere vegetatiesoorten. Fosfaatmobilisatie o In hydrologisch opzicht vanwege de grotere kans op af- en uitspoeling. Vernatting zal de grondwaterstand in het gebied laten stijgen. Voormalig verdroogd gebied zal hiermee natter worden. Stoffen (nutriënten, zware metalen) die opgeslagen zijn in de verdroogde bovenlaag kunnen opnieuw in oplossing gaan en hiermee beschikbaar komen voor planten. o In chemisch opzicht als gevolg van interne eutrofiering. Door een daling van de redoxpotentiaal vindt reductie van ijzeroxiden plaats. Hierbij komt aan het fosfaat dat aan ijzer gebonden is vrij en gaat in oplossing in het water. Fosfaat kan hiermee beschikbaar komen voor de planten. Fosfaatminnende soorten krijgen hierdoor meer kans. In situaties met veel ijzerrijke kwel leidt vernatting niet altijd tot sterke fosfaatmobilisatie. Vernatting heeft een afname van de nitraatbelasting tot gevolg (denitrificatie). Voorkomen dat het gebied inundeert met voedselrijk beekwater Waar integraal peilopzet wordt gepleegd en fosfaat en zware metalen ondiep ophopen, aandacht is vereist voor een grotere af- en uitspoeling van deze stoffen als gevolg van hogere grondwaterstanden Bij waterconserveringsmaatregelen is het van belang om vooraf aan de te nemen maatregelen goed te onderzoeken wat de interne voedselrijkdom van het natuurgebied is. Afhankelijk hiervan kunnen (aanvullende) maatregelen genomen worden om het vrijkomen van fosfaat in het gebied zoveel mogelijk te voorkomen/beperken. Hierbij kan gedacht worden aan onderzoek naar: de aanwezigheid van zeer ijzerrijke kwel mogelijkheid/noodzakelijkheid tot het verwijderen van de fosfaatverzadigde toplaag doorstroming van het gebied om het fosfaatverzadigde water constant af te voeren periodieke zomerse droogval van broekbossen in de periode dat assimilatieprocessenmatig tot hoog zijn. Fosfaat kan binden aan het ijzer op momenten dat dit cruciaal is voor plantengroei (mei-aug). In de winter staan alle processen stil en kan het water best in natuurgebied blijven. Voor vennen geldt dat het af en toe droogvallen van de gebieden zorgt ervoor dat de waterlaag voedselarm blijft. IJzer oxideert door het droogvallen en fosfaat kan aan de gevormde ijzeroxiden binden. Stikstof verdwijnt door gekoppelde nitrificatiedenitrificatie. Periodiek droogval leidt ook tot verzuring van de (ven) bodem, wat vaak een gewenste situatie is.
NLP maatregelen die vernatting tot gevolg hebben zijn op voorhand positief dan wel neutraal voor de waterkwaliteit, mits een aantal aandachtspunten in acht worden genomen en/of eventueel aanvullend onderzoek zal plaatsvinden, alvorens de maatregelen uitgevoerd zullen worden. • Scheiden van landbouw en natuur Hierbij wordt het gebiedseigen water zoveel mogelijk gescheiden van het gebiedsvreemde water. Dit gebiedsvreemd water kan het water zijn wat afkomstig is van het achterliggende landbouwgebied of het water dat bovenstrooms wordt ingelaten (Maaswater) om het landbouwgebied in tijden van droogte van water te voorzien. -
Omleiden van landbouwwater: Water afkomstig uit landbouwgebieden is vaak een combinatie van aanvoer(maas)water en gebiedseigen landbouwwater. In landbouwgebieden vindt uit- en afspoeling van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen plaats. Deze stoffen blijven in het oppervlaktewater en worden nauwelijks afgebroken. De samenstelling van dit voedselrijke water kan van invloed zijn op het natuurgebied waar het doorheen stroomt als er (periodieke) inundatie van het natuurgebied plaatsvindt of/en als de beek een infiltrerende werking heeft. Naarmate de NLP maatregelen uitgevoerd worden is er meer kans op het voorkomen van deze situaties. Omleiden van landbouwwater om het natuurgebied heen is dus in veel gevallen een preventieve maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Afkoppelen van wateraanvoer: Maaswater bevat hoge sulfaatgehaltes en bicarbonaatgehaltes (hard water). De kwaliteit van dit water heeft invloed op de natuurgebieden waar het water doorstroomt (periodiek inundeert). Voor gebieden waar de bodem een hoog organisch stof gehalte heeft (o.a. laagveenwateren) kan, als gevolg van toevoer van sulfaatrijk water, sulfaatreductie optreden wat leidt tot interne eutrofiering als gevolg van fosfaat mobilisatie. De inlaat van gebufferd water (hoog bicarbonaatgehalte) kan leiden tot een versnelde afbraak van organisch materiaal waarbij nutriënten vrijkomen. Door omleiding/afkoppeling van aanvoerwater dat door natuurgebieden stroomt zullen bovenstaande processen niet meer optreden in deze gebieden als gevolg van de waterkwaliteit in de beken. Van deze maatregel wordt dus een positief effect verwacht op de waterkwaliteit.
- 49 -
7.3.7. Habitattoetsen Om het NLP te kunnen realiseren, zijn tevens maatregelen in Natura 2000-gebieden voorzien. Uitvoering hiervan dient getoetst te worden aan de vigerende natuurwetgeving. Op basis van de Natuurbeschermingswet wordt met de Habitattoets bepaald of maatregelen gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende natuurgebied (Provincie Limburg, 2008). Wanneer uit de toetsing blijkt dat de NLP-maatregelen in voldoende mate bijdragen aan het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen, worden ze overgenomen in de beheerplannen Natura 2000. Dit heeft als voordeel dat bij de uitvoering niet voor iedere maatregel afzonderlijk een separaat vergunningentraject doorlopen moet worden. Het waterschap heeft een habitattoets uitgevoerd voor de NLP-maatregelen die beoogd zijn in de tien Natura 2000-gebieden binnen haar beheergebied. De algemene conclusie bij de habitattoets is dat de NLP-maatregelen neutraal, maar vooral positief doorwerken op de instandhoudingsdoelen en geen significant negatief effect hebben. In nagenoeg alle gebieden is sprake van uitbreiding van het areaal en verbetering van de kwaliteit van de doeltypen als opgenomen in de instandhoudingsdoelen. 7.4. Kosten In tabel 7.1 zijn de kosten uitgesplitst voor alle maatregelen uit het maatregelenpakket van het Nieuw Limburgs Peil voor het gehele beheergebied van waterschap Peel en Maasvallei. Ook is per maatregel aangegeven welke partij de maatregel financiert en voor welk doel de maatregel wordt uitgevoerd. Er is gewerkt binnen de 10 deelgebieden waarbij doelrealisatie voorop heeft gestaan. Als gevolg van deze manier van werken is pas op het eind van het NLP-proces het totaal beeld van het ontwerp pakket van maatregelen bekent en op geld gezet. Het blijkt dat de betaalbaarheid ambitieus is voor de tijdshorizon 2015. Binnen bestaande budgetten (anno 2009) is circa € 75 miljoen gedekt tot 2013. Vanuit het investeringsbudget van het waterschap is nog circa € 10 miljoen gedekt voor de overige jaren. Dit betekent dat er totaal een tekort lijkt van circa € 50 miljoen welke gedekt moet worden uit extra rijks- en provinciale gelden voor de periode 2013-2015 en geldstromen van derden. Een alternatief is om te prioritering in de uitvoering van de maatregelen binnen natuurgebieden waarbij voorrang wordt gegeven aan Natura 2000-gebieden en TOP-lijst gebieden. Dit zal samen met provincie en natuurterreineigenaren worden uitgewerkt. Het dilemma is dus dat er een tekort is tussen de (grof) geraamde kosten en de dekking daarvan. Dit gat zit vooral bij andere partijen. Het waterschap vindt dat dit dilemma in dit stadium geen probleem is gezien de weerbarstigheid van de uitvoeringsprojecten in de praktijk. Door de omvang van het maatregelenpakket is de uitvoering van het totale programma ambitieus en loopt waarschijnlijk door tot na 2015 maar geeft wel de ruimte om kansen op te pakken waar deze zich voordoen.
- 50 -
Kosten voor peilgestuurde drainage is nog in discussie. De overheid geeft aan dat medefinanciering onderzocht wordt voor plaatsen waar vanuit oogpunt voor het behalen van de natuurdoelrealisatie gewenst is versneld om te bouwen (bijvoorbeeld in de bufferzones rondom belangrijke hydrologisch gevoelige gebieden). In de kostentabel is derhalve nu geen kostenverdeling naar partijen opgenomen.
- 51 -
Tabel 7.1 Kostentabel Nieuw Limburgs Peil Maatregel
Doel Natuur Landbouw
aanleggen kade in ondergrond
X
aanleggen watergang
X
X
X
X
aanpassen inrichting dempen watergang
Stedelijk Water
X
herinrichten watergang
X
ophogen oever kanaal
X
vergroten watergang
X
verondiepen watergang
X
verwijderen tegels uit watergang
X
X
X
afgraven tot 0,35 m-mv (kwaliteit)
X
beperken ont- en afwatering (bestaande natuur)
X
infiltratiebuffer
X
inrichting hoogwatergeul
X
maaiveldophoging
X
natuurgrond toepasbaar voor landbouw nieuwe natuur, ont-/afwatering verwijderd
X X
peilbeheer voorzichtig (beheer) peilgestuurde drainage (hydrologische bufferzones)
X X
peilgestuurde drainage (overig landbouw) retentiebuffer te nat voor bouwland
X X
X
X
X
Aantal
X
onderzoek wateraanvoer uitzetten wateraanvoer verhogen stuwpeil
X
verwijderen gemaal Grauwveen
X
Aantal maatregelen per doel
21
235.387,06
€
235.387,06
€
-
€
-
63.700
m
€
40,00
€
2.547.996,16
50%
25%
25%
0%
0% €
1.273.998,08
€
636.999,04
€
636.999,04
€
-
€
-
€
290.550,72
€
-
€
149.741,60
€
-
€
-
€ 28.146.432,22
€
-
€
-
€
€
-
€
-
7.264
m
€
40,00
€
290.550,72
0%
0%
100%
119.793
m
€
5,00
€
598.966,39
50%
25%
25%
0%
0% €
299.483,20
€
149.741,60
93.821
m
€
400,00
€
37.528.576,30
18%
7%
75%
0%
0% €
6.755.143,73
€
2.627.000,34
972
m
€
10,00
€
9.717,44
100%
0%
0%
0%
0% €
9.717,44
€
75.789
m
€
3,00
€
227.365,67
50%
25%
25%
0%
0% €
113.682,83
€
56.841,42
€
56.841,42
€
-
€
86.687
m
€
4,00
€
346.746,19
50%
25%
25%
0%
0% €
173.373,10
€
86.686,55
€
86.686,55
€
-
€
8.040
m
€
13,00
€
104.519,29
50%
25%
25%
0%
0% €
52.259,64
€
26.129,82
€
26.129,82
€
-
€
-
17.653.872
m2
€
0,40
€
7.061.548,87
100%
0%
0%
0%
0% €
7.061.548,87
€
-
23.997.783
m2
€
0,03
€
719.933,49
100%
0%
0%
0%
0% €
719.933,49
660.625
m2
€
3,00
€
1.981.875,00
0%
0%
0%
100%
0% €
1.596.250
2
€
4,50
€
3.670.862,78
0,20
€
11.607.912,31
m
815.747
m2
224.161
pm
pm
pm
0% €
-
pm
€
-
-
-
pm
-
-
€
-
€
-
€
€
-
€
-
€
-
€
-
€
-
€
-
€ 1.981.875,00
€
-
-
€
-
€
-
€
-
€
-
€
-
-
€
-
€ 11.607.912,31
100%
0%
0%
0%
0%
0%
75%
25%
0%
0% €
-
€ €
0%
0%
0%
0%
100% €
-
€
2.753.147,09
€
m
2
58.039.562
m
2
€
40.308.905
m2
€
33.000.000
m2
€
0,19
€
6.105.000,00
91.000.000
m2
€
0,19
€
16.835.000,00
186.250
m2
€
3,00
€
558.750,00
0%
0%
100%
0%
0% €
7.310.808
m
2
€
4,00
€
29.243.230,97
50%
50%
0%
0%
0% € 14.621.615,48
€ 14.621.615,48
€
m
2
€
6,00
€
12.615.000,00
50%
50%
0%
0%
0% €
6.307.500,00
€
2
1,00
€
941.887,58
100%
0%
0%
0%
0% €
941.887,58
€
-
917.715,70
ruilgrond -
€
-
0%
0%
0%
0%
100% €
-
€
0%
40%
0%
0%
60% €
-
€
-
€
pm
pm
pm
pm
pm
pm
-
€
-
€
-
€
-
€
€
-
€
-
€
2.442.000,00 pm
€ -
6.307.500,00
€
-
€ 16.835.000,00
€
-
€
-
-
€
-
€
-
€
-
€
-
€
-
€
-
€
-
€
-
€
-
3.663.000,00
558.750,00
€
250,00
€
4.250,00
0%
0%
100%
0%
0% €
-
€
-
€
4.250,00
€
-
€
-
X
22
st
€
20.000,00
€
440.000,00
0%
0%
100%
0%
0% €
-
€
-
€
440.000,00
€
-
€
-
X
1
st
€
50.000,00
€
50.000,00
18%
7%
75%
0%
0% €
9.000,00
€
3.500,00
€
37.500,00
€
-
€
-
2
st
€
10.000,00
€
20.000,00
50%
50%
0%
0%
0% €
10.000,00
€
10.000,00
€
€
-
€
-
X
6
st
€
50.000,00
€
300.000,00
0%
0%
100%
0%
0% €
-
€
-
€
300.000,00
€
-
€
-
X
2
st
€
20.000,00
€
40.000,00
0%
0%
100%
0%
0% €
-
€
-
€
40.000,00
€
-
€
-
1
st
€
20.000,00
€
20.000,00
0%
0%
100%
0%
0% €
-
€
-
€
20.000,00
€
-
€
-
9
st
€
100.000,00
€
900.000,00
0%
0%
0%
100%
0% €
-
€
-
€
€
-
7
st
€
2.500,00
€
17.500,00
0%
0%
100%
0%
0% €
-
€
-
€
17.500,00
€
-
€
-
8
st
€
2.000,00
€
16.000,00
0%
0%
100%
0%
0% €
-
€
-
€
16.000,00
€
-
€
-
2
st
€
2.000,00
€
4.000,00
100%
0%
0%
0%
0% €
4.000,00
€
-
€
-
€
-
€
-
1
st
€
2.500,00
€
2.500,00
100%
0%
0%
0%
0% €
2.500,00
€
-
€
-
€
-
€
-
X
4
PMjP
€
m st
X 11
Eigenaar
470.774,11
17
X X
Gemeente
0% €
X
X
vergroten duiker
Waterschap
0%
€
X
saneren overstort
Provincie
25%
X
introduceren wateraanvoer
Rijk
25%
aanleggen nieuwe dam
X
Totale kosten Eigenaar
50%
941.888
installeren nieuw gemaal
Gemeente
941.548,23
2.102.500
X
Provincie Waterschap
€
X
bron herstellen
Rijk
70,00
X
X
Finanieel verantwoordelijke
Per maatregel
€
uitbaggeren vennen (kwaliteit)
aanleggen vistrap
Per eenheid
m
te nat voor grasland
aanleggen nieuwe stuw
Kosten
Eenheid
13.451
11
Totale kosten
€ 135.751.237,38
€ 38.826.417,56
€ 29.956.548,39
-
-
€ 31.980.484,12
€
900.000,00
€ 2.881.875,00
€ 32.105.912,31
- 52 -
7.5 Nieuw Limburgs Peil in de praktijk Filosofie Nieuw Limburgs peil is tot stand gekomen middels een dialoog met de streek met als primaire insteek herstel van het watersysteem. Het resultaat is een verkenning van maatregelen en analyse van effecten resulterend in een streefbeeld van de waterhuishouding dat gemiddeld in 2015 behaald moet zijn. Sturend zijn de beoogde doelrealisaties voor landbouw, natuur, stedelijk gebied en water. De ontwerp maatregelen geven een goede basis voor uitwerking in de praktijk. Op dat moment is er de ruimte om samen de beste oplossingen de ontwikkelen (aanpassing van ontwerp maatregelen) voor het behalen van de beoogde NLP-doelrealisatie. Vanuit het Nieuw Limburgs Peil roepen we alle partijen op om deze werkwijze over te nemen in eigen plannen (bijvoorbeeld Natura 2000 beheerplannen) als de manier van werken met het Nieuw Limburgs Peil. Op die manier maken we samen echte stappen (uitvoering) naar de realisatie van onze doelen. Praktijk Nieuw Limburgs Peil behelst GxG streefbeelden voor 2015 (bijlage XI). Dit zijn streefbeelden van een gemiddelde situatie, gerekend over de periode 1994 - 2004. Dit betekent ook dat in 2015 deze hydrologische situatie niet exact aanwezig zal zijn. Het waterschap heeft de streefbeelden modelmatig bepaald. Een model is een schematisering van de werkelijkheid en dit betekent dat er lokaal afwijkingen kunnen zijn. Bij de start van een uitvoeringsproject is het wenselijk om daar waar er aanleiding toe is de huidige situatie door metingen vast te leggen. Het waterschap heeft samen met begeleidingsgroepen een pakket van verkennende of ontwerp maatregelen opgesteld ter verbetering van de waterhuishoudkundige situatie. Dit pakket staat op de Ontwerp Hydrologische Maatregelenkaarten (bijlage IX en X). Hier is globaal aangegeven welke maatregelen nodig of gewenst zijn. Op basis van dit pakket hebben waterschap en begeleidingsgroepen ook bepaald dat het haalbaar en betaalbaar is. Daarnaast is in de kostentabel weergegeven welke partij globaal voor welk bedrag verantwoordelijk is. Maatregelen kunnen niet zonder meer worden uitgevoerd. De maatregelen zullen op perceelsniveau moeten worden uitgewerkt. Dit kan leiden tot aanpassingen van het maatregelenpakket. Het doel (=streefbeeld) staat hierbij voorop. Dit geldt ook voor peilgestuurde drainage waarvoor nu juridische procedures worden gevoerd. In de praktijk zal blijken of er lokale problemen ontstaan en hoe hiermee kan of moet worden omgegaan, zowel technisch, juridisch als beleidsmatig. Maatregelen mogen nooit leiden tot schade aan derden en/of afname van gebruiksmogelijkheden. Eventuele voorziene problemen moet vooraf worden vergoed bijvoorbeeld door grondruil, verkoop, afkoop of technische maatregelen. Voor onvoorziene
- 53 -
problemen beschikken provincie en waterschap over een natschaderegeling. Dit is een vastgelegde procedure om schade af te handelen. Het waterschap heeft op kaart weergegeven de beekdalzones. Dit wensbeeld zal met provincie en belangen worden besproken en uitgewerkt. Doel is helder te maken welke ruimtelijke consequenties het waterbeleid heeft en een proces op gang brengen om tot realisatie te komen. Het is wenselijk dat de beekdalzones een doorwerking krijgen in de ruimtelijke ordening door water op die plaatsen sturend te laten zijn voor het gebruik en overige plaatsen niet.
- 54 -
8. Monitoring en evaluatie Een belangrijk aspect van het Nieuw Limburgs Peil proces is de monitoring en evaluatie van de voorgenomen maatregelen in het plan. Er is lang nagedacht over welke maatregelen nuttig en efficiënt zouden zijn en dit is ook onderbouwd met modelberekeningen. Het zijn echter maar modelberekeningen en uiteindelijk is het werkelijke effect of de werkelijke AGOR (huidige situatie) alleen maar exact te bepalen door te meten. Deze metingen zijn nodig om te bepalen of de juiste maatregelen zijn genomen en of deze maatregelen ook het beoogde effect hebben. Daarnaast kan uit het monitoren blijken dat de maatregel toch nog iets bijgesteld moet worden; het is dan ook een goede manier om een vinger aan de pols te houden. Wat betreft het monitoren van de effecten van de maatregelen in Nieuw Limburgs Peil gaat het om het monitoren van grond- en oppervlaktewaterstanden, afvoeren, waterkwaliteit en ecologie. Dit kan op 2 manieren gebeuren: •
Routinematige metingen: met name bedoeld om vinger aan de pols houden en gebiedsdekkende effecten te bepalen; bv. het effect van peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht.
• Projectmatige metingen: inzoomen op lokale maatregelen. In de onderstaande paragraven wordt beschreven hoe we dit als waterschap oppakken. Daarnaast bestaat ook nog het GGOR-meetnet in natte natuurgebieden. De provincie is eigenaar van dit meetnet. Al met al zijn er vele meetpunten aanwezig in het beheergebied en zullen er nieuwe bijkomen waardoor het goed mogelijk is om de voortgang van de uitvoering van NLP te monitoren en te bewaken.
8.1 Routinematig meetnet Het routinematige meetnet bestaat uit locaties die gemonitoord worden om een gebiedsdekkend beeld te krijgen van de toestand van ons beheergebied. Deze zijn dan ook bedoeld om een vinger aan de pols te houden. Het waterschap monitoort verschillende processen nauwlettend. Zo worden waterstanden, afvoeren, grondwaterstanden, neerslag en verdamping, chemische waterkwaliteit en ecologische ontwikkelingen in de gaten gehouden. 8.1.1 Hoeveel water? (waterkwantiteit) De hoeveelheid water (waterkwantiteit) wordt gemonitoord door middel van 99 meetlocaties waar de hoeveelheid afgevoerd of aangevoerd water, en/of de waterstanden worden geregistreerd. De frequentie waarmee dit gebeurt, varieert van 1 maal per kwartier tot 1 maal per dag. Op veel van deze meetlocaties zijn ook waterstand- of afvoerregulerende kunstwerken zoals stuwen of gemalen aanwezig. Deze kunstwerken kunnen worden ingesteld aan de hand van de metingen. Naast de metingen aan oppervlaktewater wordt ook het grondwater gemonitoord. Het Waterschap Peel en Maasvallei voert voor de provincie Limburg grondwatermetingen van het primair grondwatermeetnet uit. Het gaat om 185 peilbuizen op een honderdtal meetlocaties, die twee wekelijks door waterschappers worden nagelopen. Hier wordt nog volledig handmatig gepeild. Daarnaast heeft het waterschap voor eigen beheer ook nog een kleine honderd peilbuizen die automatisch worden uitgelezen, bijvoorbeeld in de Mariapeel. Deze gebiedsdekkende grondwatermetingen zijn uitermate
- 55 -
geschikt om een beeld te krijgen van het effect van de gebiedsdekkende maatregelen zoals peilgestuurde drainage en Stuwende Kracht. In ieder geval in 2015 kan een analyse worden uitgevoerd van de effecten van deze maatregelen, maar ook in 2012 als er een tussenevaluatie wordt uitgevoerd. Om het kwantitatieve beeld compleet te maken, maken we bovendien gebruik van metingen van Rijkswaterstaat in de Maas (afvoer en waterstanden) en neerslag- en verdampingsgegevens van het KNMI.
Figuur 8.1 Een meetstuw waar nauwkeurig de hoeveelheid water die door de beek stroomt wordt gemeten
8.1.2 Hoe schoon is het? (waterkwaliteit) Het meten van verontreinigingen in het water wordt door het waterschap uitbesteed aan het Polychemlab van Intertek in Geleen (voorheen het WBL-laboratorium). Gedurende een driejarige meetcyclus worden totaal 53 permanente (elk jaar) en 148 roulerende (driejaarlijks) meetpunten bemonsterd. Dit meetnet dekt zowel de KRW meetpunten als die voor eigen beheer. Per meetdoel verschilt ook nog het aantal bemonsteringen per jaar (4 tot 12 maal per jaar). De monsters worden op het meetpunt genomen, in het laboratorium in Geleen geanalyseerd en vervolgens gerapporteerd aan de afdeling Kennis en Advies van het waterschap. In 2007 hebben we voor het eerst de volledige set prioritaire stoffen gemeten. Dit is een lijst van 41 stoffen die door de Europese Commissie als zeer ongewenst worden beschouwd. Daarnaast worden zware metalen bemeten, meststoffen en diverse andere verontreinigingen. Dit jaar heeft het waterschap zich bovendien aangesloten bij de brede screening bestrijdingsmiddelen waarin 149 verschillende gewasbeschermingsmiddelen werden gemonitoord.
- 56 -
8.1.3 Wat leeft er in het water ? (ecologie) De ecologische beoordeling van onze wateren is sterk veranderd sinds de komst van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW heeft gestuurd waar we bemonsteren, wat we bemonsteren, wanneer we bemonsteren en hoe we dat doen. Het levert ons een uniforme methodiek op die door het hele land vergelijkbaar is en ook vergelijking met andere landen mogelijk maakt. We bemonsteren niet alleen voor de KRW. De ecologische toestand van de vennen en de bovenlopen van beken hoeven we bijvoorbeeld niet aan Brussel te rapporteren. We willen ze echter wel in de gaten houden voor ons eigen beheer. In deze niet-KRW waterlichamen voeren we bemonstering en beoordeling wel zo veel mogelijk op de KRW wijze uit. Een belangrijke diergroep die gemonitoord wordt is de macrofauna. Dit zijn de ongewervelde dieren die je met het blote oog nog kunt zien. Die werden door ons al langer bemonsterd waardoor we trends over een lange periode kunnen zien. Nieuw is de bemonstering van vis, vegetatie en algen in het water en algen die aan rietstengels zijn gehecht. De monitoring van ecologische parameters wordt deels vanuit het waterschap zelf gedaan en deels uitbesteed.
8.2 Strategische projectmonitoring Bij de monitoring van projecten was het in het verleden vaak het geval dat er bij vele projecten gemeten werd, maar vaak zonder een monitoringsplan. Dit leidde er toe dat er te weinig gegevens beschikbaar waren of net niet de juiste gegevens. Het was dan ook vaak niet mogelijk om een uitspraak te doen over de effecten van maatregelen en het behalen van de doelstellingen van het project. Om nu de financiën en inspanning te verkleinen en de kennis en hoeveelheid nuttige data te vergroten, is er een methode ontwikkeld om strategisch projecten te monitoren. Dit zal er toe leiden dat we beter onze projecten kunnen evalueren en bepalen of we de gestelde doelstellingen halen. Op basis van deze evaluaties kan een bijstelling van de uitgangspunten voor projecten plaatsvinden of een wijziging van het beleid. De methode houdt in dat er een strategische selectie wordt gemaakt in de te monitoren projecten. De methode doet een uitspraak over alle uitvoeringsprojecten uit het Meerjaren Investeringsprogramma. Projecten worden beoordeeld op o.a. representativiteit en originaliteit. Voor de verschillende projecten is vervolgens bepaald welke biotische en abiotische parameters het meest effectief zijn om te monitoren. Van de projecten die geselecteerd worden, worden de nulsituatie, situatie na 2 en na 5 jaar gemonitoord. Na 5 jaar wordt een eindrapport van het project opgeleverd. In sommige gevallen wordt van deze tijdsplanning afgeweken, om metingen zo veel mogelijk te laten samenvallen met het KRWmeetnet. Met deze methode denkt de projectgroep representatieve projecten te kunnen monitoren waarvan de resultaten direct te vertalen zijn naar andere vergelijkbare projecten. Ook de lokale maatregelen die in het kader van NLP geformuleerd zijn, komen terug in integrale projectplannen. Daardoor komen ook deze maatregelen in aanmerking voor strategische projectmonitoring. Uitgangspunt daarbij is dat NLP-maatregelen onderdeel vormen van integrale projectplannen die in het MIP staan. Per project wordt er vervolgens een integraal monitoringsplan opgesteld.
- 57 -
8.3 GGOR-meetnet natuur Om te toetsen of het natuurbeleidsdoel gehaald wordt, wordt gebruik gemaakt van het, in opdracht van de provincie en door Royal Haskoning in 2003 ontworpen, GGOR-meetnet. Voor alle 42 prioritaire en kansrijke natuurgebieden wordt het GGOR-meetnet opgesteld. In deze gebieden is het GGOR-meetnet inmiddels ingericht. Bij het ontwerp van dit meetnet is aangenomen dat, indien de GGOR voor het meest kritische natuurdoeltype is gehaald, ook de GGOR voor minder kritische natuurdoeltypen binnen dezelfde hydrologische eenheid bereikt is. Het heeft primair de voorkeur om de peilbuizen te plaatsen op een locatie waar een natuurdoeltype wordt nagestreefd dat het meest gevoelig reageert op veranderingen in de grondwaterstand, maar er in de actuele, verdroogde toestand nog matig ontwikkeld bij ligt. De provincie is eigenaar van dit meetnet en zorgt elke 2 jaar voor een evaluatie van de metingen en houdt op deze manier de voortgang van de verdrogingsbestrijding in de gaten.
8.4 Monitoring binnen uitvoeringsprojecten Bij uitvoeringsprojecten wordt de lopende monitoring (routinematig en strategisch) besproken. Lokaal kan er aanleiding zijn om tijdelijk het meetnet te verdichten. Dit aanvullend tijdelijk meetnet wordt dan in samenspraak met belangen en partijen vastgesteld. De meetreeksen en analyses van deze monitoring zijn voor eenieder vrij beschikbaar en zullen afhankelijk van bevindingen en moment, binnen het project of met individuele belangen worden besproken. Tevens worden dergelijke metingen gebruikt bij het actueel beheer en onderhoud door het waterschap.
8.5 Overige monitoring Naast monitoring door het waterschap doen vele andere partijen ook aan monitoring zoals terreinbeheerders en gemeenten. Het is een goede zaak als dergelijke partijen kennis hebben van elkaars monitoringsprogramma’s en daar waar mogelijk samenwerking zoeken.
- 58 -
Lijst met afkortingen, verklarende woordenlijst en
gebiedsdefinities Lijst met afkortingen AHN
Algemeen Hoogtebestand Nederland (5 x 5 meter grid met hoogte in m +
BOA
NAP) Beleid Onderzoek en Advies (afdeling van Waterschap Peel en Maasvallei)
EHS GS
Ecologische Hoofdstructuur Gedeputeerde Staten
NBW NB-wet OWL POL SBB SEF VHR WPM
Nationaal Bestuursakkoord Water Natuurbeschermingswet Optimaal Waterbeheer Limburg Provinciaal Omgevingsplan Limburg Staatsbosbeheer Specifiek Ecologische Functie Vogel- en Habitat Richtlijn Waterschap Peel en Maasvallei
AGOR
Actueel Grond- en Oppervlaktewater Regime
GGOR OGOR GLG GHG GVG
Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime Optimaal Grond- en Oppervlaktewater Regime Gemiddeld Laagste Grondwaterstand Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Gemiddeld Voorjaars Grondwaterstand
HELP-tabel
Methode voor het bepalen van landbouwkundig baten en schade op projectbasis
Verklarende woordenlijst drainagebasis
Het niveau in meters ten opzichte van NAP waarboven grondwater wordt afgevoerd via het oppervlaktewater.
GLG
Het gemiddelde van de drie laagste grondwaterstanden in een jaar over een periode van minimaal acht jaar.
GHG
Het gemiddelde van de drie hoogste grondwaterstanden in een jaar over een periode van minimaal acht jaar. Het gemiddelde van de grondwaterstanden van 14 en 28 maart en 14 april over een periode van minimaal acht jaar. Bij interne eutrofiering komt fosfaat vrij dat aan deeltjes in de bodem gebonden is. De belangrijkste sturende factor bij interne eutrofiëring is
GVG Interne eutrofiering
sulfaat. Deze stof komt in hoge concentraties voor in ondermeer rivierwater. Of wordt gevormd bij de omzetting van nitraat naar stiksof (denitrificatie). Onder zuurstofloze omstandigheden wordt sulfaat door micro-organismen in de bodem omgezet naar sulfide, een gas dat naar rotte eieren ruikt. Sulfide is erg giftig voor waterplanten en –fauna. Sulfide bindt aan ijzer dat van nature in de bodem voorkomt, waardoor
- 59 -
fosfaat niet meer aan het ijzer kan binden. Hierdoor kan de fosfaatbeschikbaarheid in het water en in de bodem sterk toenemen. Bovendien is bekend dat sulfaat de afbraak van organisch materiaal stimuleert door verhoging van de mineralisatie. Ook hierbij kan fosfaat vrijkomen. De hoge concentraties fosfaat in de waterlaag zorgen voor een enorme bloei van algen en kroos. Hierdoor is het water troebel en zuurstofloos en krijgen ondergedoken waterplanten en waterfauna geen kans om zich te vestigen. Op de droge delen worden de meer zeldzame plantsoorten verdrongen door de zeer algemeen voorkomende soorten. AGOR
Actueel Grond- en OppervlaktewaterRegime Het AGOR beschrijft de actuele stand van situatie op een bepaalde plek. Het betreft een inventarisatie van de hydrologische toestand in relatie met de omgeving.
OGOR
GGOR
Regime
Optimale Grond- en OppervlaktewaterRegime Het OGOR is het regime dat optimaal tegemoet komt aan de eisen die het grond- en oppervlaktewatergebruik ter plekke stelt. Het OGOR heeft een puur sectorale achtergrond. In dit stadium heeft dus nog geen belangenafweging plaatsgevonden. Bij dit regime is de doelrealisatie maximaal Gewenst grond- en OppervlaktewaterRegime Met GGOR wordt het regime bedoelt waarbij, na een kosten-baten- en belangenafweging, sprake is van de best hallbare doelrealisatie in een gebied. Het betreft in de meeste gevallen een compromis tussen wenselijke en haalbare. Onder regime verstaan wij de toestand van het grond- en oppervlaktewater. Daarbij gaat het om kwantiteit (grondwaterstanden en –fluctuatie, voor oppervlaktewater: waterstand, diepte, stroomsnelheid, morfologie enz.) en om kwaliteit (gehalten aan nutriënten of andere stoffen). In al deze gevallen voor zover die voor de doelrealisatie van de functie die aan een plaats is toegekend of
Doelrealisatie
moet worden gerealiseerd, van belang is. Onder de term doelrealisatie geeft aan in welke mate een vorm van grondgebruik wordt gerealiseerd. Ht is de kwaliteit van de functievervulling als quotiënt van de werkelijke productie bij een bepaalde vorm van grondgebruik en productie bij hetzelfde gebruik onder optimale hydrologische omstandigheden. Voorbeeld: gerealiseerde doelrealisatie landbouwgewas = de opbrengst van dat gewas bij een gerealiseerd regime, gedeeld door de opbrengst bij een optimaal regime.
- 60 -