EINDNOTA RELANCE BRV november 2014 – mei 2015
GEBIED ‘CAMPINA – ANTWERPSE KEMPEN’ De Kempen is een dynamische streek, maar ook een streek in transitie. De Kempense economie staat ernstig onder druk. De regio behoort op dit moment tot de meest geïndustrialiseerde regio’ s in Vlaanderen. In 2013 hebben de Kempense actoren samengewerkt om te komen tot “een Kempense oproep aan de Vlaamse regering” – een urgentieoproep. Deze oproep bestond uit een tienpuntenplan om de Kempense economie op korte en lange termijn aan te zwengelen en 2000 nieuwe jobs te creëren. Het omvat een selectie van streekdossiers die een hefboomeffect zullen hebben op de Kempense economie. Initiatieven die voor duurzame, nieuwe werkgelegenheid zullen zorgen en de noodzakelijke economische groei, zowel door het aanboren van nieuwe niches als voor het versterken van de economie in de breedte. Het onderliggend kader voor de sociaaleconomische ontwikkeling van de regio in de komende jaren is gebaseerd op aan de regio gekoppelde unieke thema’ s zoals diepe geothermie, nucleaire technologische toepassingen en dienstverlening, en het weldoordacht uitbouwen van onderwijsstructuren. Binnen elk van deze niches werd op zoek gegaan naar slimme specialisatiemogelijkheden. Het resultaat is een shortlist van 16 concrete projecten voor de Kempen, die aansluiten bij de Vlaamse en Europese ambities, zoals Vlaanderen in Actie en EU-2020. In een aantal gevallen gaat het om projecten die uniek en onderscheidend zijn omwille van de specifieke setting in de Kempen en dus minder snel te kopiëren zijn in andere regio’s. Ze bouwen verder op de aanwezige technologische en andere industriële expertise in de regio. Concreet situeert het studiegebied zich binnen de zone gevormd door de driehoek Geel – Mol – Dessel.
0.
BIJZONDERHEDEN IN DE PROCESVOERING
Bijzonder aan het projectgebied is de unieke planologische bestemming van het noordelijk deel van het gebied, gebied voor de vestiging van kerninstallaties. In dit gedeelte van het projectgebied, ten noorden van het kanaal Herentals-Bocholt, situeren zich het cAt-project , een project voor de oppervlaktebergging voor laagradioactief afval met communicatiecentrum op de grens tussen Dessel en Mol en het geplande bedrijventerrein Stenehei. Ten zuiden van het kanaal, eveneens in gebied voor de vestiging van kerninstallaties, situeren zich de Europese school, het Atoomdorp, het SCK, studiecentrum voor atoomenergie en Vito, Vlaamse instelling voor technologisch onderzoek met geothermie als belangrijke toepassing. Momenteel worden systematisch vergunningen afgeleverd waarbij alle aanvragen geacht worden in overeenstemming te zijn met de planologische bestemming , gebied voor de vestiging van kerninstallaties . De vraag tot onderzoek van deze overeenstemming werpt zich op. Tevens bijzonder in het projectgebied is de perifere ligging van grote instellingen. Concreet de nucleaire onderzoeksinstelling, VITO, het Atoomdorp met aanvankelijk uitsluitend huisvesting voor het personeel van de nucleaire instellingen, de Europese school en de Hogeschool Thomas More. Deze instellingen hebben zich min of meer autonoom, onafhankelijk van de stadskern ontwikkeld. In het geval van de nucleaire site voorzag men in eigen huisvesting en onderwijs. De exclusieve link met de nucleaire instellingen is grotendeels weggevallen waardoor ook hier een heroriënteringsvraagstuk zich opwerpt. De gemeenten Dessel, Mol en Retie en de stad Geel ervaren een sterke nood om nauwer samen te werken met de kennis- en onderzoeksinstellingen in hun subregio in functie van een ondernemingsvriendelijk beleid ten aanzien van deze instellingen. De werkgroep voor het gebied ‘Campina – Antwerpse Kempen’ heeft een samenstelling die expertise over deze bijzondere activiteiten samenbrengt. Omwille van de omvang van de werkgroep, ongeveer 15 deelnemers, was het mogelijk alle discussies in de volledige werkgroep te houden. Het voordeel hiervan is dat alle deelnemers alle projecten, quick-wins en aanbevelingen in hun samenhang konden bespreken. De werkgroep heeft grotendeels de gegeven methodiek gevolgd, met volgende vaststellingen: - De gekozen inhoudelijke focus en geografische reikwijdte werd zeer goed aangehouden en bewaakt door de voorzitter. - Over de projecten was veel kennis aanwezig bij de werkgroepleden, en waar nodig heeft de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen bijkomend opzoekwerk verricht. - De relatie tussen kansen vanuit het BRV en de concrete projecten werd door de deelnemers met geringe inspanning ontdekt. - De quick-wins werden voornamelijk geselecteerd op basis van noodzakelijke medewerking van de Vlaamse overheid .
1. QUICK WINS IN EEN REALISATIEGERICHT UITVOERINGSTRAJECT BRV Wat zijn quick wins? Quick-wins zijn snel te behalen resultaten die worden ervaren als een verbetering. Ze hebben betrekking op mogelijke realisaties i.k.v. een gebiedsgerichte werking waarvoor het niet noodzakelijk is om het volledige proces te doorlopen. De quick-wins moeten strategisch zijn in de zin dat ze bijdragen aan structurele verandering. Quick-wins kunnen een variëteit aan mogelijkheden inhouden: - De realisatie van een concreet project dat verandering teweegbrengt op het terrein in het gebied (publieke en/of private investeerders). - Een bestemmingswijziging (verschillende bestuursniveaus). - Een procesmatige of organisatorische verbetering die ondersteunend werkt aan de specifieke gebiedsontwikkeling. - Een verbetering of vernieuwing in de regelgeving of het instrumentarium, ondersteunend aan gebiedsontwikkeling in het algemeen in Vlaanderen. Wat zijn de criteria voor de selectie van quick wins? - Realiseerbaar binnen een tijdspanne van één jaar. - Noodzakelijk voor een doorbraak of hefboom voor het gebied. - Mag geen hypotheek leggen op het totale gebiedsproces. - Helpt in opbouw van geloofwaardigheid en vertrouwen. - Illustreert het beleid van het BRV. - Getuigt van innovatie en vernieuwing ten opzichte van het huidige beleid. - Opgenomen vanuit een gezamenlijk engagement. VERANTWOORDING VOOR DE SELECTIE VAN QUICK WINS Door de begeleidende werkgroep werd er een projectinventaris gemaakt van alle projecten met hun potentie tot quick-win. Dit werd op de werkvergadering toegelicht en er werd verder onderzocht in hoeverre de uitvoering van het project of een bepaald aspect ervan als quick-win haalbaar was. De bedoeling was dat door de leden van de werkvergadering een score volgens de gedefinieerde criteria gegeven werd en dat zo de best scorende projecten als quick-win weerhouden zouden worden. De werkgroep achtte quick-wins prioritair waarin de Vlaamse overheid betrokken partner is. Enkele voorgestelde quick-wins, worden al binnen een lokale werking behartigd: De aanleg van de fietsostrade door de provincie Antwerpen langs de spoorlijn Herentals-MolBalen en de bewegwijzering van de fietsverbindingen vanuit de perifeer gelegen bestemmingen met de stations en de kernen van Geel en Mol. De aanleg van een fietsostrade langs de spoorlijn Herentals-Mol-Balen biedt opportuniteiten voor de omliggende activiteiten. De fietsostrade fungeert als een kamstructuur, waarop veilige fietsroutes naar aantrekkingspolen kunnen aansluiten. Deze aantakkende fietsroutes dienen duidelijk aangegeven te worden. Een duidelijke en intuïtieve bewegwijzering vanaf de fietsostrade tot de activiteit is een must. De trekkers van dit initiatief zijn de betrokken gemeenten, de stad Geel en gemeente Mol en de provincie. Het tracé Geel-Mol is door de provincie vastgelegd, de technische opmaak is lopende.
Deze projecten werden niet weerhouden als Quick win, wel als krachtig signaal dat deze projecten lopende zijn en erg belangrijk voor de werkgroepdeelnemers. De realisatie kan op korte termijn, zijnde 12 maanden.
QUICK WIN 1 VERBREDING EN MANAGEMENT TRAJECT ONDERNEMINGSVRIENDELIJKE GEMEENTE ‘CAMPINA – OP WEG NAAR EEN INNOVATIEREGIO’ Situering en probleemstelling. Einde 2005 werd door IOK samen met de gemeentebesturen van Dessel, Geel en Mol het Campinaproject voorgesteld naar aanleiding van de aangekondigde sluiting van Belgonucleaire. Het Campinaproject beoogde de creatie van een businesslink tussen twee Kempense kennispolen VITO-Thomas More Kempen. Hierop konden dan enkele geconcentreerde economische polen worden ontwikkeld. Doelstelling was om de kennispolen zelf te versterken, maar ook op een geconcentreerde wijze voldoende nieuwe, gediversifieerde ruimtes te voorzien voor hoogwaardige en andere bedrijvigheid. Met de geplande ontwikkelingen bij SCK (MYRRHA-project in Mol) en NIRAS (cAt-project in Dessel inclusief communicatiecentrum) werden nog 2 kennispolen hieraan toegevoegd. De subregio binnen het Campinaproject herbergt o.a. een unieke zone (in Dessel, Geel en Mol) van ca. 1.000 ha specifiek bestemd voor de vestiging van nucleaire installaties, die zorgde voor toonaangevende internationale onderzoeksinstellingen en bedrijven in de nucleaire sector. Het blijft echter niet beperkt tot de nucleaire sector (vb. SCK, NIRAS, IRMM), ook andere kennis- en onderzoeksinstellingen (VITO, Thomas More Kempen, Europese school, Milieutechnologiehuis) zijn opvallend aanwezig in deze subregio, waardoor we kunnen spreken van een unieke kennisrijke subregio in de Kempen. Vanuit deze aanwezige intrinsieke waarden ervaarden de gemeenten Dessel, Mol en Retie en de stad Geel een sterke nood om nauwer samen te werken met de kennis- en onderzoeksinstellingen in hun subregio in functie van een ondernemingsvriendelijk beleid ten aanzien van deze instellingen. Momenteel is er nog onvoldoende afstemming van hun dienstverlening en hun gemeentelijk instrumentarium op de specifieke behoeften van kennisinstellingen, waardoor er nood is aan een goed gecoördineerd en aangepast flankerend beleid dat de verdere ontwikkeling en groei van kennisbedrijvigheid en innovatie in de betrokken gemeenten stimuleert. Op basis van deze probleemstelling werd einde 2012 een project aangevraagd en goedgekeurd binnen de oproep ‘Ondernemingsvriendelijke Gemeente (OVG)’ van het Agentschap Ondernemen (AO) met het oog op o.a. een betere afstemming op de kennisinstellingen van een geïntegreerd lokaal beleid (dienstverlening, onthaalbeleid, communicatie, positionering van de (sub)regio, enz.), het stimuleren van het kennisintensieve ondernemerschap en innovatie. Met de verdere ontwikkeling van de campus Thomas More Kempen konden deze doelstellingen meteen getoetst worden aan een fysieke context. Opportuniteit De opstart van het project OVG werd in 2014 versterkt door de selectie van het Campinaproject als één van de tien pilootprojecten voor een bottom-up aanpak binnen de totstandkoming van een Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) door minister Schauvliege.
Om een ruimtelijke visie binnen het BRV te realiseren, is het essentieel dat er van bij de aanvang met verschillende partners samengewerkt wordt aan visievorming en realisatie. Het doorwerken van de visie is een gezamenlijke opdracht voor alle bestuursniveaus, beleidsdomeinen en partners. Vlaanderen wil daarbij af van een te sterke hiërarchische structuur en evolueren naar een model waarbij elk beleidsniveau als partner in het proces zijn verantwoordelijkheid neemt en instaat voor die zaken waarvoor het het best geplaatst is. Dit betekent dat er ook meer ruimte zal zijn om bottomup te denken, zoals bvb. de totstandkoming van het Campinaproject. Meerwaarde van de selectie als pilootproject is dat dankzij de voorziene werkwijze op korte termijn alle mogelijke contacten in de subregio werden aangescherpt met als resultaat een oplijsting van een ruime projectenlijst met verantwoordelijkheden en trekkers op diverse niveaus (lokaal, provinciaal, Vlaams). Middels deze laatste ontwikkelingen is het Campinaproject vergeleken met de opstart, en ook met de indiening als OVG-project, ontzettend inhoudelijk verruimd . Dit vertaalt zich niet alleen in de duidelijkere omschrijving van projecten, maar ook in de vaststelling dat er steeds meer projecten verbonden zijn aan het Campinaproject. We denken hierbij aan: - Project geothermie; - Project toekomstvisie Atoomdorp; - De ontwikkeling van de stationsomgevingen van Geel en Mol en hun aandeel in het promoten van duurzaam woon-werkverkeer; - … Dit zorgt vanzelfsprekend voor een verruiming en verrijking van het Campinaproject, maar maakt het ook een veel complexer proces. Veel deelprojecten zijn immers sterk met elkaar verbonden en zelfs verweven. Doel Wanneer we terugblikken naar 2005 en we kijken naar welke (ruimtelijk-economische) projecten, opportuniteiten, knelpunten aansluiting vonden op het Campinaproject, dan werd het Campinaproject inhoudelijk verbreed en versterkt, maar werd het ook complexer. Deze evolutie heeft tot gevolg dat een efficiënt programmamanagement gewenst is om de diverse deelprocessen en –projecten op elkaar af te stemmen. Middel Het draagt de voorkeur weg van alle betrokken partijen om het project binnen OVG en de goedgekeurde middelen (geen kostenverhoging) te verlengen en inhoudelijk te verbreden zodat het efficiënt en effectief programmamanagement en een kwalitatieve doorlooptijd van het traject verzekerd wordt. Dit vraagt op korte termijn (quick-win) een overleg tussen IOK als projectindiener en AO (al dan niet met kabinet Muyters) voor verlenging OVG i.f.v. verbreed programmamanagement OVG.
Partners De huidige partners binnen het pilootproject BRV zijn ook vertegenwoordigd binnen het OVGproject, waardoor IOK gemandateerd als trekker kan fungeren i.f.v. programmamanagement OVG. Timing Ruimte Vlaanderen neemt het initiatief om op korte termijn een overleg te organiseren tussen IOK en AO (al dan niet met kabinet Muyters).
QUICK WIN 2 EEN KADER SCHEPPEN VOOR POTENTIELE INVESTEERDERS IN GEOTHERMIE PROJECTEN IN DE KEMPEN Situering en probleemstelling. De Kempen bieden een uitzonderlijk potentieel aan energiewinning uit ondergrondse aardlagen. Deze energie kan, afhankelijk van de temperatuur in de ondergrond, worden ingezet voor warmtewinning of elektriciteitsopwekking. Het potentieel dient echter nog volledig in kaart gebracht, maar ziet er alvast veelbelovend uit. Momenteel bereidt het VITO proefboringen voor en zal ze in de toekomst ook zelf via een proefinstallatie energie opwekken. Om deze vorm van groene energie alle kansen te geven is het aangewezen dat een duidelijk kader wordt aangeboden aan potentiële investeerders. Doel Enerzijds het ontwikkelen van hefbomen met het oog op het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat in geothermie. Anderzijds is het duidelijk dat een sturende aanpak van deze nieuwe technologie erg belangrijk is. Enkele voor de hand liggende topics zijn het uitdenken van een locatiebeleid en een afstemming met het bestaande regelgevend kader. De ruimtelijke relatie tussen warmte-opwekking en warmte-afname is eveneens een belangrijk aandachtspunt. Ook de procedurestappen voor het bekomen van de nodige vergunningen worden in kaart gebracht en waar nodig op elkaar afgestemd. Er kan bijkomend worden bekeken of het zinvol is een specifiek planningsinstrument voor de ondergrond te ontwikkelen. Partners Inhoudelijk is Vito de meest aangewezen partner. Voor het ontwikkelen van een performant ruimtelijk kader zijn Ruimte Vlaanderen en de Afdeling Land en Bodembescherming, Natuurlijke Rijkdommen (Albon ) de logische initiatiefnemers. De provincie stelt voor om ook als partner in dit project betrokken te worden omdat in het nieuwe beleidskader (in opmaak) een belangrijk deel zal uitgewerkt worden rond hernieuwbare energie zoals geothermie. Ook het Departement Landbouw en Visserij en instanties binnen het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie lijken bij de uitwerking van het instrumentarium belangrijke actoren. Timing Ruimte Vlaanderen neemt het initiatief om op korte termijn een overleg te organiseren tussen de betrokken partners om de noden in kaart te brengen. Hierna wordt aan een kader gewerkt wat ook een uitrol over de hele Kempen mogelijk moet maken.
QUICK WIN 3 OPSTART VAN HET TRAJECT ATOOMDORP Situering en probleemstelling. In de jaren ’50 werd het Studiecentrum voor Kernenergie perifeer ingeplant in Mol (perifeer in Vlaanderen en perifeer tov woonkernen), met daaraan gekoppeld een ‘Atoomdorp’. Dit ‘Atoomdorp’ zorgde voor de huisvesting van de onderzoekers. De gewestplanbestemming van de site is gebied voor de vestiging van kerninstallaties. Het Studiecentrum voor Kernenergie en bijhorende woonwijk is opgenomen in de vastgestelde inventaris (ID 52789) maar niet beschermd als monument . De bouw van dit complex van woningen, socio-culturele infrastructuur en technische gebouwen luidde voor de provincie Antwerpen en België het begin van het Atoomtijdperk in. Op architecturaal vlak is dit een bijzondere realisatie Vandaag is dit ‘Atoomdorp’ echter verouderd. Een toekomstvisie dringt zich op. De gebouwen zijn niet meer aangepast aan de hedendaagse bouwfysische normen. Bovendien worden de woongelegenheden momenteel verhuurd aan particulieren die niet langer een link meer hebben met de tewerkstelling in functie van de nucleaire vestiging. Door een (verdere) aantasting van de site, waarvan de beeldbepalende inplanting en gebouwen opgenomen zijn in de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed, komt de erfgoedwaarde van de site hoe langer hoe meer in het gedrang. Het verzoenen van de verschillende actuele noden met de erfgoedwaarden is niet evident. Zowel de eisen op het vlak van veiligheid als de erfgoedwaarden zijn hoog. Belangen moeten afgewogen worden en een consensus moet worden gezocht om beiden (en ook andere functies) met elkaar te verzoenen. De toekomstige functie hangt ook samen met het ontwikkelingsperspectief van de nucleaire zone. De provincie heeft in het kader van de afbakeningsprocessen Geel en Mol verschillende contacten gehad zowel op Vlaams als op federaal niveau. Uit deze contacten blijkt dat vandaag het behouden van de bestemming , gebied voor de vestiging van kerninstallaties, beleidsmatig het meest haalbaar lijkt. Het is immers een unieke bestemming in België. Deze zone kan in het toekomstig nucleair beleid mogelijk nog een rol spelen. In functie van toekomstige gewijzigde (economische) inzichten en een verbeterde ontsluiting van de subregio kunnen visies in de toekomst na een grondige afweging eventueel evolueren. De toenemende veiligheidsperimeters inzake nucleaire activiteiten zijn evenwel belangrijke randvoorwaarden bij de uitbouw van deze zone. Tevens rijst hier de vraag hoe kennisinstellingen de (tijdelijke) huisvesting organiseren van buitenlandse onderzoekers, medewerkers,…. Is een campusmodel nog eigentijds? Of moeten de naburige steden en gemeentes voorzien in huisvesting in de kern, dichtbij alle voorzieningen? Het bereiken van een consensus over de toekomst van het dorp dringt zich op. Doel Formuleren van een toekomstvisie over het ‘Atoomdorp’ Deze strategische visie houdt in:
-
Definitief standpunt omtrent bestemming atoomdorp. Eventueel planologische bijsturing.
Middel Opstart traject ‘Atoomdorp’ voor toekomstbespreking met relevante partners. Organisatie overleg met relevante partners; hierbij wordt gedacht aan de gemeente, VITO en SCK als eigenaars, het Agentschap Onroerend erfgoed en Ruimte Vlaanderen, FANC. De provincie is eveneens een aangewezen partner in functie van het lopende traject van de verbindingsweg N18 – N118, dat door de provincie zelf op korte termijn wordt uitgevoerd. Partners Een samenwerkingsovereenkomst tussen Ruimte Vlaanderen, het agentschap Onroerend Erfgoed, de provincie Antwerpen , VITO en FANC. De provincie wordt hierbij voorgesteld als trekker. Timing Ruimte Vlaanderen neemt het initiatief om op korte termijn een overleg te organiseren tussen de betrokken partners om de noden in kaart te brengen
LONG-LIST VAN NIET GESELECTEERDE QUICK WINS Volgende quick-wins werden besproken in de werkgroep, maar niet geselecteerd:
0. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bewegwijzering fietsverbinding Geel Bewegwijzering fietsverbinding Mol Fiets-o-strade aanleggen door provincie Parkeervraagstuk op de campus Thomas More Hogeschool Nieuwe studie van provincie ifv tracékeuze Wegverbinding N18-N118 Uitklaring nieuw hoofdkwartier VITO Opstart hernemen van het PRUP voor Conglomerate of the future Opstart van een traject/project voor de brede stationsomgeving van Geel en Mol Aftasten van synergieën in het Geelse scholenlandschap
2.
INHOUDELIJKE AANBEVELINGEN VOOR HET BRV
In de oefening ‘Match-mismatch’ heeft de werkgroep volgende BRV-gebiedskansen uitgetest in het gebied ‘Campina’. Ruimtelijke rendement opdrijven in verdichtingsruimten In uit te kiezen verdichtingsruimten in stedelijke regio’s, knooppuntsteden en verzorgende steden wordt het ruimtelijk rendement het sterkst opgedreven. Dit gebeurt door het toepassen van vormen van zorgvuldig ruimtegebruik zoals intensiveren, hergebruik, verweving, tijdelijk en adaptief ruimtegebruik. Om de potenties van openbaar vervoer in een verdichtingsruimte ten volle te benutten, kan ruimtelijk uitbreiding ook aangewezen zijn. Aandacht is vereist voor diverse kwaliteitsaspecten: het voorkomen van een te hoge verhardingsgraad, een verantwoorde mix van functies edm. Territoriale performantie opvoeren van economische intensiveringsruimten In uit te kiezen economische intensiveringsruimten in stedelijke regio’s, knooppuntsteden en verzorgende steden wordt het ruimtelijk rendement sterk opgedreven om de territoriale performantie op vlak van jobs, toegevoegde waarde of ondernemingen per hectare op te drijven. De klemtoon ligt op intensiveren en hergebruiken van het bestaande ruimtebeslag om zoveel mogelijk ruimtevolume voor ondernemingen te creëren. Parkeerplaats wordt zo ruimtezuinig mogelijk georganiseerd, waar mogelijk in lagen of op daken. Vermits ruimte wordt gecreëerd voor niet-verweefbare bedrijven, wordt rekening gehouden met eventuele veiligheidseisen. Synergie met andere functies (hernieuwbare energie, landbouw, sport, kinderopvang) is mogelijk, voor zover dit geen ongunstig effect heeft op het functioneren van de ondernemingen. Slecht gelegen juridisch aanbod neutraliseren Buiten stedelijke regio’s, knooppuntsteden, verzorgende steden en hoofddorpen wordt ongebruikt juridisch aanbod streng gescreend op de ligging. Door slecht gelegen juridisch aanbod te neutraliseren, worden maatschappelijke kosten vermeden. Neutraliseren wil zeggen: de bestemming van het juridisch aanbod wijzigen naar een open ruimte functie via een ruiloperatie naar een betere plek, zonder daarbij evenveel ruimte te moeten innemen.
Afgelegen bestaande activiteiten remediëren Bestaande activiteiten met groot ruimtebeslag op een afgelegen locatie (zoals slecht ontsloten bedrijventerreinen, perifere campussen edm) worden niet ruimtelijk uitgebreid en niet geïntensiveerd. Voor zover de maatschappelijke kosten verhoudingsgewijs niet te hoog oplopen, kunnen de randvoorwaarden voor hun voortbestaan of herontwikkeling verbeterd worden.
Inzetten op gebieden met een veranderingsopgave voor voedsel, biodiversiteit, water en/of energie In een aantal openruimtegebieden zijn gebiedsgerichte investeringsprojecten nodig om de veerkracht ervan te verhogen. Het betreft een selectie van gebieden waar aanpassingen aan de inrichting en het landgebruik nodig zijn in functie van een veranderingsopgave. Deze veranderingsopgave kan het gevolg zijn van het stimuleren van economisch belangrijke landbouwactiviteiten, het verzekeren van de instandhouding van soorten, ingrepen op vlak van wateropslag – of beveiliging, of het voorzien in grootschalige hernieuwbare energie. Het impliceert geenszins dat het zou gaan over ‘exclusieve’ gebieden. Via een geïntegreerde aanpak kunnen win-winsituaties ontstaan tussen de verschillende thematische doelstellingen. Energie-efficiënt inpassen van functies Een doordachte ruimtelijke organisatie moet de vraag naar energie structureel verminderen. Ten eerste zetten we in op het minimaliseren van de energievraag door een correct locatiebeleid van functies die het energieverbruik door verplaatsingen doet afnemen. Ook verdichting en het gericht bundelen van activiteiten op plaatsen met een goede ontsluiting binnen het stedelijk systeem leidt tot een vermindering van de energievraag. Ten tweede maximaliseren we de energie-efficiëntie door functies te verweven en kringlopen te sluiten. Zo kunnen energieoverschotten van de ene functie zinvol bijdragen aan de energievraag van een andere functie. Tenslotte organiseren we de ruimte zodanig dat we de energievraag in grote mate met hernieuwbare bronnen kunnen invullen. Waar mogelijk wordt deze hernieuwbare energie zo dicht mogelijk bij de gebruiker geproduceerd, zoals stadsverwarming of warmtekrachtkoppeling. Rol aan verzorgende steden geven Verzorgende steden zijn stedelijke kernen die een belangrijke verzorgende rol spelen voor een omliggende regio op vlak van bovenlokale voorzieningen. In verzorgende steden wordt een minder grote opgave opgevangen op vlak van wonen, werken, voorzieningen edm. In de verzorgende steden vinden bewoners hun dagelijkse basisvoorzieningen in de nabijheid. Verplaatsingen worden gestimuleerd volgens het STOP-principe.
Hoofddorpen en dorpen leefbaar houden Buiten stedelijke regio’s, knooppuntsteden of verzorgende steden spelen hoofddorpen een verzorgende en residentiële rol op lokaal niveau. Hoofddorpen worden vanuit een regionale benadering zorgvuldig uitgekozen en verder ontwikkeld om die lokale centrumrol waar te maken. De ontwikkeling gebeurt voornamelijk door een verhoging van het ruimtelijk rendement. Uitbreiding wordt vermeden. In andere kernen of gehuchten ligt de nadruk op de leefbaarheid en attractiviteit voor de rol die opnemen, bijvoorbeeld in functie van ecosysteemfuncties in de omliggende open ruimte.
2.1. ALGEMEEN Op het niveau van de visie (mensenmaat, metropolitane allure, veerkracht, transformeren) werden de beleidslijnen onderschreven. Door af te stappen van ruimtelijke uitbreiding en in te zetten op transformatie kan de regio stapsgewijs evolueren naar een regio waar de totaal bebouwde oppervlakte niet meer toeneemt. De gebiedskansen werden vertaald naar Campina aan de hand van een kansenkaart.
De gebiedskansen werden op hoofdlijn bevestigd in de werkgroep. Er wordt algemeen aanbevolen om een overtol aan moeilijke technische begrippen te vermijden. Het is zonder meer nodig om goed te communiceren over het voorgenomen beleid zodat alle partners zich kunnen inwerken in het verhaal voor de toekomst. Via de oefening ‘Match-mismatch’ werden een aantal specifieke aanbevelingen geformuleerd op de gebiedskansen.
2.2. BELEIDSAANBEVELINGEN ‘STEDELIJKE KERNEN OP MENSENMAAT’ De verzorgende rol van kleine steden voor de omliggende landelijke regio worden (h)erkend. Deze steden kunnen een belangrijke opgave voor bijkomende woningen, werk en voorzieningen ontwikkelen. 2.2.1 STIMULEER KLEINE STEDEN OM TE VERDICHTEN ROND OPENBAAR VERVOER EN VOORZIENINGEN In heel wat grote steden werd de laatste jaren sterk geïnvesteerd in stationsomgevingen. In de buurten rond de stations kwamen vernieuwingen en verdichtingsprojecten tot stand. In kleinere steden die een verzorgende functie voor de omliggende regio opnemen, bestaat momenteel nog minder incentive om tot vernieuwing te komen rond de stations. Nochtans bestaan heel wat ruimtelijk potenties in de stationsbuurt. Tevens liggen de stations voldoende dicht bij de basisvoorzieningen en bovenlokale centrumfuncties (winkels, onderwijs, zorg enz.). Het ontwikkelen van potenties kan daardoor ook leiden tot gemengde projecten die op wandel- en fietsafstand liggen van voorzieningen. Werk daarom verder op het idee van verdichtingsruimten rond openbaar vervoer en voorzieningen. Voorzie daarom in het BRV voldoende aandacht voor de verdichtingsmogelijkheden in kleine steden. Bekijk stationsomgevingen niet te eng, als enkel de direct aanpalende omgeving. Voorzie bijkomende ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen in ruime verdichtingsruimten op wandel- en fietsafstand van het station, ander openbaar vervoer en het bestaande voorzieningenapparaat.
2.2.2 MAAK ACTIVITEITEN GOED BEREIKBAAR MET DE FIETS Kleine steden (en dorpen) hebben een omvang die ze goed befietsbaar maakt. Dit maakt dat bovenlokale voorzieningen (zoals hoger onderwijs) ook goed aangesloten moeten zijn op het fietsnetwerk. Dit vereist investeringen in comfortabele en veilige fietspaden. Hou de aandacht voor voorzieningen op wandel- en fietsafstand vast. Beklemtoon de befietsbaarheid van kleine steden en dorpen in het BRV. Beschrijf de ruimtelijke kwaliteiten voor het fietsnetwerk.
2.2.3 VOER EEN COMPLEMENTAIR DETAILHANDELSBELEID TUSSEN CENTRUM EN PERIFERIE Aan de rand van kleine (en grote) steden bevinden zich langsheen invalswegen vaak concentraties (grootschalige) detailhandel. Dergelijke perifere detailhandel(linten) hebben de potentie om een goed geïntegreerd onderdeel te worden van steden en aldus bij te dragen aan het gehele verzorgings- of uitrustingsniveau van de stad. De perifere detailhandel houdt echter het risico in om het traditionele stadscentrum te verzwakken. Formuleer randvoorwaarden in het BRV om perifere detailhandel tot een geïntegreerd onderdeel van steden te maken. Complementariteit met het traditionele stadscentrum wordt nagestreefd. Het inschakelen van perifere detailhandel in het openbaar vervoersysteem van de stad verhoogt de kansen tot verdichting.
2.2.4 STREEF NAAR COMPLEMENTARITEIT TUSSEN DE DRAGENDE STAD EN AUTONOME PERIFERE CAMPUSSEN
In het verleden werden aan de rand van kleine (en grote) steden sites ontwikkeld die autonoom ten opzichte van de stad werden ontworpen. Het betreft campusachtige inplanting voor onderwijs, ziekenhuizen of andere publieke voorzieningen. Hun locatie mikt sterk op auto-bereikbaarheid. Tracht te kiezen voor gepaste complementariteit met de stad. Zorg dat er afstemming is over de mate waarin een campus autonoom zijn voorzieningen versterkt, en de mate waarin de campus kan gebruikmaken van de voorzieningen van de stad. Concreet kan het gaan over winkelaanbod of studenten- en personeelshuisvesting die niet noodzakelijk op de campus een plaats moeten krijgen. De afstemming is op maat van campus en stad, waarbij de kwaliteit van verbindingen tussen de beide, de nabijheid en de schaligheid van de campus erg bepalend zijn.
2.3. BELEIDSAANBEVELINGEN ‘RUIMTELIJK RENDEMENT’ Het doel om het bijkomend ruimtebeslag stelselmatig te verminderen wordt ondersteund. Het verhogen van het ruimtelijk rendement is hiervoor noodzakelijk. 2.3.1 SPECIFIEER BETER HET ‘REMEDIËREN VAN ACTIVITEITEN’ Vlaanderen kent talrijke activiteiten die slecht gelegen zijn: afgelegen, los van het openbaar vervoersysteem, moeilijk ontsloten, midden in de open ruimte enz. Het voorbestaan van deze activiteiten is sterk afhankelijk van de mate waarin randvoorwaarden kunnen gecreëerd worden die de slechte ligging op één of andere wijze remediëren. Afgelegen grootschalige functies krijgen bij voorkeur geen hoge bijkomende dynamiek en ruimtelijke rendementsverhoging is in principe ook niet aangewezen. Nochtans kan dit voor specifieke activiteiten wel aangewezen zijn. Risicovolle activiteiten (zoals SEVESO-bedrijven of nucleaire activiteiten) liggen bij voorkeur afgelegen of op voldoende veiligheidsafstand van kwetsbare functies. Remediërende maatregelen zijn ook dan op hun plaats, zodat de kwalitatieve randvoorwaarden worden gecreëerd voor het voorbestaan en inpassing van de afgelegen activiteiten. Sommige afgelegen activiteiten betreffen sites met erfgoedwaarde. Hiervoor dient het BRV specifieke aandacht te geven. Verschillende remediërende maatregelen zijn: - Het verbeteren van de bereikbaarheid van een afgelegen activiteit door een verbeterde wegontsluiting, openbaar vervoer of langzaam verkeer. - Het optimaliseren van het ruimtegebruik op de site, bijvoorbeeld door een ruimtezuinigere inrichting van een bedrijventerrein - Het wegnemen van hinder voor de omgeving - Enz. Houd in het nemen van remediërende maatregelen rekening met de maatschappelijke kosten en baten. 2.3.2 SPECIFIEER BETER HET ‘NEUTRALISEREN VAN JURIDISCH AANBOD’ Het neutraliseren van overtollig juridisch aanbod wordt ondersteund. Dit wil zeggen dat onderzocht wordt in hoeverre nog niet ingevulde bestemmingszones voor harde functies zoals wonen en werken, voldoen aan de principes van het BRV. Overtollig juridisch aanbod kan vervolgens geschrapt of geruild worden.
Uiteraard dienen hiervoor adequate instrumenten te bestaan die rekening houden met de financiële haalbaarheid, het eigendomsrecht enz. Voor sommige bijzondere bestemmingszones (bijvoorbeeld ‘nucleair gebied’) dient hier echter omzichtig mee omgesprongen te worden. Het betreft zones die aangeduid voor specifieke activiteiten in Vlaanderen, vaak op basis van historisch gekozen locatiekeuzes. Het betreft activiteiten die onverplaatsbaar zijn, of waarvoor geen andere verantwoorde plaats kan gevonden worden, of waarvoor slechts één zone in Vlaanderen bestaat. Indien teveel onzekerheid bestaat over de toekomstige behoefte aan de betreffende zone, wordt bij voorkeur de volledige zone op zich niet in vraag gesteld. Er wordt wel onderzocht op welke wijze de zone maximaal tijdelijk kan ingevuld worden met omkeerbaar ruimtegebruik (bv natuur of landbouw), in afwachting van het uiteindelijke gebruik.
2.4. BELEIDSAANBEVELINGEN ‘VEERKRACHTIGE RUIMTE’ De kansen om te komen tot een energie-efficiënte inpassing van functies worden ondersteund. 2.4.1 MAAK EEN BELEIDSKADER MET LOCATIEBELEID VOOR GEOTHERMIE Op basis van proefprojecten mag verwacht worden dat geothermische energieproductie zich commercieel zal ontrollen in Vlaanderen in grote delen van de Kempen en Limburg. Op basis van de technische randvoorwaarden en de nabijheid van warmtevragende functies, stelt zich de vraag naar lokalisatievoorwaarden. Bekijk geothermie als een toekomstgerichte hernieuwbare energiebron en geef het een plaats in het BRV. Creëer een beleidskader voor goede lokalisatievoorwaarden dat richting geeft aan de in het leven geroepen instrumenten (opsporingsvergunning, winningsvergunning, planning van de ondergrond).
2.5. OVERIGE BELEIDSAANBEVELINGEN 2.5.1. ZORG VOOR AFSTEMMING OVER EEN PROJECT(AANVRAAG) OP DE HOGERE BELEIDSNIVEAU Vandaag tellen de hogere overheden vele kamers die nog teveel apart adviseren of oordelen over projecten. Initiatiefnemers van projecten zouden zich niet moeten bekwamen in de organisatie van de overheid om hun project adequaat behandeld te zien. Ze moeten eenvoudig terecht kunnen bij één loket.
3.
BIJLAGEN
3.1. GEOGRAFISCHE AANDUIDING VAN HET GEBIED 3.2. VOORSTEL PROJECTENKAART CAMPINA 3.3. PROJECTENTABEL KEMPEN 27 JANUARI 2015 3.4. PROJECTENTABEL MATCH-MISMATCH BRV 3.5. KANSENKAART BRV 3.6. OPMERKING GEMEENTE MOL