EINDEVALUATIE TUSSEN WETEN EN DOEN programma voor verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen
2
EINDEVALUATIE TUSSEN WETEN EN DOEN programma voor verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen
3
Colofon ZonMw is de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. Als intermediair tussen maatschappij en wetenschap werkt ZonMw aan de verbetering van preventie, zorg en gezondheid door het stimuleren en financieren van onderzoek, ontwikkeling en implementatie. ZonMw staat voor kennisvermeerdering, kwaliteit en vernieuwing in het gezondheidsonderzoek en de zorg. De organisatie bestrijkt het hele spectrum van fundamenteel gezondheidsonderzoek tot en met de praktijk van de zorg – van preventieve en curatieve gezondheidszorg tot en met de jeugdzorg. ZonMw heeft als hoofdopdrachtgevers het ministerie van VWS en NWO. Voor meer informatie over het programma Tussen Weten en Doen kunt u contact opnemen met het secretariaat telefoon 070 349 51 32.
ZonMw Laan van Nieuw Oost Indië 334 Postbus 93245 2509 AE Den Haag Tel. 070 349 5111 Fax 070 349 5358 www.zonmw.nl
Redactie: drs. Gerda Holleman en mr. Maarten Slijper 100/9/2008/5
4
Inhoud
Aanbevelingen voor de Toekomst............................................................................................. 7 Samenvatting ............................................................................................................................. 9 1 Inleiding ............................................................................................................................. 11 2 Programma ....................................................................................................................... 13 2.1 Aanleiding.................................................................................................................. 13 2.2 Opdrachtverlening VWS............................................................................................ 13 2.3 Doelstelling programma ............................................................................................ 14 2.4 Organisatie en werkwijze programmacommissie ..................................................... 15 2.4.1 Organisatie ......................................................................................................... 15 2.4.2 Werkwijze........................................................................................................... 15 2.5 Communicatie en implementatie............................................................................... 16 2.6 Patiëntenperspectief.................................................................................................. 17 2.7 Internationale samenwerking .................................................................................... 17 3 Projecten ........................................................................................................................... 19 3.1 Aanloopprogramma Tussen Weten en Doen ........................................................... 19 3.1.1 State-of-the-Art-studies ...................................................................................... 19 3.1.2 Bottom-up ronde................................................................................................. 21 3.2 Vervolgprogramma Tussen Weten en Doen ............................................................ 22 3.2.1 Projecten uit de ronden ...................................................................................... 22 3.3 Implementatie-impuls ................................................................................................ 23 4 Resultaten Programma..................................................................................................... 25 4.1 Inleiding ..................................................................................................................... 25 4.2 Resultaten.................................................................................................................. 25 4.3. Proces........................................................................................................................ 27 4.4 Ondersteuningsstructuur........................................................................................... 29 4.5 Financiën ................................................................................................................... 29 5 Toekomst verpleegkundige en verzorgende interventies ................................................ 31 Bijlage 1 Correspondentie................................................................................................. 35 Bijlage 2 Samenstelling programmacommissie ................................................................... 43 Bijlage 3 Taakopdracht Werkgroep Tussen Weten en Doen............................................... 45 Bijlage 4 Financieel overzicht ............................................................................................... 47 Bijlage 5 Projecten State-of-the-Art-studies ......................................................................... 51 Bijlage 6 Projecten aanloopprogramma............................................................................... 55 Bijlage 7 Projecten vervolgprogramma................................................................................. 69 Bijlage 8 Projecten Implementatie-impuls ............................................................................ 79
5
6
Aanbevelingen voor de Toekomst Verpleegkundigen en verzorgenden vormen het hart van de Nederlandse gezondheidszorg. Zij werken in alle zorgsectoren en zijn voor patiënten en artsen de onmisbare schakel in kwalitatief verantwoorde zorg, preventie en ondersteuning. Vreemd genoeg wordt deze centrale rol van verpleegkundigen en verzorgenden maar beperkt gevoed en verbeterd met onderzoek naar de achtergrond van hun handelen (wetenschappelijke onderbouwing), het effect van hun handelen (effectstudies) of mogelijke alternatieven (innovatie). De zorg wordt meer en meer multidisciplinair. Verpleegkundigen en verzorgenden kunnen hun aandeel in deze zorg alleen leveren als er sprake is van gelijkwaardigheid en er bij henzelf en anderen geen twijfels bestaan over nut en noodzaak van hun werk. De V&Vprofessionals ervaren echter dagelijks dat hun handelen onvoldoende onderbouwd is. Gewoontes en rituelen zijn nogal eens leidend in hun werk, terwijl kennis die er al wel is, nog onvoldoende verankerd is in hun gedrag en aanpak.
Wat Er is in deze sector grote behoefte aan kennis over het handelen, maar de specifieke kennisbehoeften van verpleegkundigen en verzorgenden komen in bestaande programma's onvoldoende aan bod. Daarom is een eigenstandig V&V programma nodig voor deze (grootste) groep zorgprofessionals, met als primair doel hun handelen wetenschappelijk te onderbouwen. Eerder heeft ZonMw 1 drie argumenten genoemd waarom een specifiek programma voor verpleegkundige en verzorgende interventies nodig is. Het eerste argument is dat bij talloze problemen in de zorg, verpleegkundigen en verzorgenden een centrale rol spelen en zij het zijn die het voortouw nemen bij de oplossing ervan. De wetenschappelijke onderbouwing van hun interventies is echter onvoldoende. Het tweede argument voor een specifiek programma is implementatie van kennis en innovaties in de directe patiëntenzorg. Verpleegkundigen en verzorgenden moeten aangesproken worden op een op hun situatie en professie afgestemde wijze. Het derde argument voor een specifiek programma is dat samenwerking met andere disciplines steeds belangrijker wordt in de zorg. Inbreng in multidisciplinaire teams door verpleegkundigen en verzorgenden is alleen mogelijk als zij over voldoende wetenschappelijk gefundeerde kennis van hun eigen domein beschikken.
Hoe Innovatie en onderzoek dienen structureel en stelselmatig ingebed te worden in het functiehuis van de verpleegkundigen en verzorgenden én in het zorgbeleid van instellingen. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn op verschillende niveaus nodig enerzijds op het gebied van wetenschap en anderzijds op het gebied van implementatie. Om dit te bereiken is het noodzakelijk om: - in de onderzoeks- en kennisinfrastructuur tot meer samenhang en grotere doelmatigheid te komen, alsmede tot een vermindering van de kloof tussen onderzoek en praktijk en tussen academische en niet-academische instellingen; - meer verpleegkundigen wetenschappelijk op te leiden; - verpleegkundigen en verzorgenden competent en vaardig te maken en tevens hun afwezigheidkosten te verdiscontinueren. Daarvoor zijn op bepaalde niveaus verschillende mensen vrijgesteld voor onderzoek en implementatie met duidelijk omschreven taken en verantwoordelijkheden; - op cruciale posities in instellingen gemotiveerde en deskundige HBO- of masteropgeleide verpleegkundigen in te zetten en te begeleiden die in staat zijn om evidence-based kennis (bijvoorbeeld in de vorm van richtlijnen) te vertalen naar de werkvloer en andere verpleegkundigen of verzorgenden daarin te enthousiasmeren; - prestatie-indicatoren te ontwikkelen en te koppelen aan kwaliteitssystemen waardoor de vrijblijvendheid verdwijnt. 1
Nut en noodzaak van een onderzoek- en implementatieprogramma verpleegkundige en verzorgende interventies. ZonMw 2007
7
Waar Het is noodzakelijk dat het onderzoeksprogramma zich richt op zowel de sectoren care, cure als preventie waar verpleegkundigen en verzorgenden werkzaam zijn. Specifieke aandacht voor de thuiszorgbranche, de verpleeg- en verzorgingshuisbranche en de verstandelijk gehandicaptenbranche is gewenst. Het in beeld brengen van de gehele kenniscyclus van onderzoek en ontwikkeling tot borging in de praktijk en evaluatie is van belang. Per aandachtsgebied bijvoorbeeld complicaties bij somatische zorg, omgaan met gedragsproblemen of leefstijlbegeleiding, moet gericht gekeken worden waar lacunes zijn voor onderzoek.
8
Samenvatting Wie een beroep doet op de Nederlandse gezondheidszorg wil niet alleen zo goed mogelijk behandeld worden, maar ook zo goed mogelijk verpleegd en/of verzorgd worden. Om een zo goed mogelijke behandeling te garanderen, werken artsen al enkele decennialang zoveel mogelijk volgens richtlijnen en protocollen die stoelen op de meest recente inzichten uit het wetenschappelijk onderzoek. Zo’n wetenschappelijke basis ontbreekt nog in veel gevallen als het gaat om de manier waarop verpleegkundigen en verzorgenden, met ongeveer 425.000 mensen de grootste beroepsgroep in de Nederlandse gezondheidszorg, hun werk uitoefenen, constateerde de Raad voor Gezondheidsonderzoek in 2001. Deze constatering vormt de basis voor het ZonMw -programma Tussen Weten en Doen, waartoe de minister van VWS ZonMw in 2001 opdracht gaf. Dit programma, mede opgesteld na raadpleging van de beroepsgroepen van verplegenden en verzorgenden, kent een aantal doelstellingen: -
inventariseren van bestaande wetenschappelijke kennis ten aanzien van het handelen van verpleegkundigen en verzorgenden; ontwikkelen en implementeren van (zo goed mogelijk wetenschappelijk onderbouwde) richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden; genereren van nieuwe wetenschappelijke kennis die kan bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden.
Het ZonMw-programma Tussen Weten en Doen - looptijd van 2001 tot 2008, budget € 3,4 miljoen valt uiteen in twee delen. In de eerste drie jaar is het zogeheten aanloopprogramma uitgevoerd. Hierin is voor 23 onderwerpen in State-of-the-Art-studies alle bestaande wetenschappelijk kennis geïnventariseerd. Deze literatuuroverzichten zijn gebruikt om te bepalen in welke mate er voor deze onderwerpen wetenschappelijke evidence voor handen is. Vooraf was de gedachte dat deze State-of-the-Art-studies voldoende gegevens zouden kunnen aandragen om ten aanzien van deze onderwerpen richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden te kunnen ontwikkelen die stoelen op een stevige wetenschappelijke basis. Dit bleek in de praktijk tegen te vallen. De studies wezen uit dat voor veel onderwerpen er nog weinig wetenschappelijke gegevens voor handen zijn en dat als gevolg daarvan de mate van wetenschappelijke evidence voor veel verpleegkundig en verzorgend handelen nog (erg) laag is. Slechts ten aanzien van vier van de 23 onderzochte onderwerpen bleek er sprake van ‘Evidence met grote bewijskracht’. De rest scoorde lager (‘Evidence met beperkte bewijskracht’ of ‘(Bijna) niets ter ondersteuning van de praktijkvoering’) Het aanloopprogramma omvatte ook twaalf projecten die ten doel hadden nieuwe methoden van verpleging/verzorging te ontwikkelen, de effectiviteit van methoden in de praktijk te toetsen of de implementatie van effectief gebleken methoden te bevorderen. Dit leidde onder andere tot de vaststelling dat ondersteuning van mensen met geriatrische aandoeningen in de thuissituatie via een geprotocolleerd programma mogelijk en haalbaar is. Een ander voorbeeld is de ontwikkeling van een ‘stuursysteem’ dat bijdraagt aan een betere implementatie en uitvoering van de decubitusrichtlijn in ziekenhuizen. In de laatste vier jaar van het programma Tussen Weten en Doen is het zogeheten vervolgprogramma uitgevoerd. Dit omvatte negen projecten. Een deel hiervan was gericht op het vergroten van wetenschappelijke kennis over de effectiviteit van het handelen van verpleegkundigen of verzorgenden. De andere projecten hadden ten doel nieuwe evidence based richtlijnen te ontwikkelen. Bij gebrek aan reeds bestaande evidence met een grote wetenschappelijke bewijskracht zijn deze richtlijnen voornamelijk opgesteld op basis van evidence based practise en niet, zoals vooraf gehoopt, op stevig onderbouwde wetenschappelijke gegevens. De richtlijnen zijn inmiddels aangeboden aan de bestuurscommissie Legitimering Richtlijnen van de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland.
9
Een positief neveneffect van het programma Tussen Weten en Doen was de bijdragen aan de kennisinfrastructuur voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. De samenwerking van verschillende partijen (onderzoeksgroepen, het kenniscentrum voor verpleging en verzorging LEVV en zorginstellingen) gedurende de afgelopen acht jaar heeft indirect in zekere mate bijgedragen aan de ontwikkeling van een kennisinfrastructuur. Ook heeft het programma bijgedragen aan het vergroten van de onderzoekscapaciteit op dit terrein. Dankzij de onderzoeksprojecten binnen het programma hebben diverse wetenschappers zich kunnen specialiseren in het wetenschappelijk onderzoek naar het verpleegkundig en verzorgend handelen. Het actief ontwikkelen van een onderzoeksinfrastructuur, zoals de Raad voor Gezondheidsonderzoek in 2001 bepleitte, was echter geen doelstelling van de opdracht aan ZonMw.
10
1
Inleiding
Dit rapport betreft de eindevaluatie van Tussen Weten en Doen (TWD) programma voor verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen. Dit programma is in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in de periode van 2001-2008 uitgevoerd door ZonMw. Doel evaluatie Het doel van de eindevaluatie is verantwoording afleggen naar de opdrachtgever (VWS). Daarnaast levert de evaluatie aanbevelingen voor de toekomst. Het betreft een eindevaluatie uitgevoerd in de vorm van een zelfevaluatie met een externe penvoerder. Dit betekent dat de commissie zelf conclusies en aanbevelingen vaststelt. Na goedkeuring van het bestuur wordt de evaluatie aan de opdrachtgever aangeboden. Doelgroep De doelgroepen van de evaluatie zijn de opdrachtgever van het programma, de beroepsorganisaties (zoals V&VN en Sting), kenniscentra (universitaire kernen, lectoraten NIVEL, LEVV en anderen) en de praktijk. Methode Het betreft zowel een proces- als resultaatevaluatie op basis van ‘terms of reference’ die door de programmacommissie en het bestuur van ZonMw zijn vastgesteld. De informatie uit deze evaluatie wordt verkregen door het bestuderen van de volgende documenten: ◊ programmateksten ◊ projectdossiers ◊ vergaderverslagen van de programmacommissie ◊ communicatie- en implementatieplan en activiteiten ◊ correspondentie aangaande het programma ◊ rapporten zoals Nut en Noodzaak, Ouderenzorg, kwaliteitsbrieven VWS et cetera. Tevens zijn interviews afgenomen met: o (oud) programmavoorzitter prof. dr. H. Philipsen o huidig programmavoorzitter de heer P. Koopman o (oud) programmacommissielid mevrouw C. Bellemakers o projectleider prof. dr. T. van Achterberg o voorzitter van V&VN Bestuur dr. M.J. Kaljouw Indeling van het rapport Hoofdstuk 2 beschrijft de aanleiding, doelstelling, organisatie en werkwijze van het programma Tussen Weten en Doen. In hoofdstuk 3 worden de verschillende onderdelen van het programma beschreven en staat een overzicht van de gehonoreerde projecten. De resultaten van het programma worden in hoofdstuk 4 beschreven op proces- en productieniveau. Hoofdstuk 5 sluit af met een blik op de toekomst.
11
12
2
Programma
Dit hoofdstuk beschrijft de aanleiding, de doelstelling en de organisatie en werkwijze van het programma Tussen Weten en Doen. 2.1 Aanleiding Verpleegkundigen en verzorgenden vormen de grootste groep beroepsbeoefenaren binnen de gezondheidszorg en werken zowel binnen de cure, care als preventie. De manier waarop zij hun beroep uitoefenen bepaald in sterke mate de kwaliteit van de zorg. Om de kwaliteit van de zorg inzichtelijk en toetsbaar te maken, is het van belang het handelen van verpleegkundigen en verzorgden te onderbouwen. Kennis over evidence ter onderbouwing van het handelen van verpleegkundigen en verzorgenden is schaars. Verplegingswetenschap is een jonge wetenschap in Nederland. In 1980 werd aan de faculteit Gezondheidswetenschappen in Maastricht de eerste vakgroep verplegingswetenschap ingesteld die een snelle ontwikkeling doormaakte. Na de noodzakelijke aandacht voor theorievorming in de jaren tachtig en focus op diagnostiek en interventies in de jaren negentig staat ‘evidence based nursing’ nu volop in de belangstelling. In november 2001 heeft de Raad voor Gezondheidszorgonderzoek (RGO) de minister van VWS geadviseerd over het wetenschappelijk onderzoek binnen de verpleging en verzorging. 2 De Raad adviseerde het onderzoek te stimuleren met een eigen programma voor verpleging en verzorging waarin er naast financiering en begeleiding ook aandacht is voor de vormgeving van een infrastructuur. Tevens moest de hoogste prioriteit worden gegeven aan onderzoek naar 1. de doelmatigheid en doeltreffendheid van zorg en 2. de ontwikkeling en implementatie van richtlijnen en evidence based practice (EBP). Verder adviseerde de RGO in het programma aandacht te geven aan de ‘afstemming en continuïteit van zorg’, ‘patiëntenproblemen en hun determinanten’ en het ‘meten van zorg’ in een acht jaar durend onderzoeksprogramma. De totale kosten werden geschat op € 12,5 miljoen. Hiervan was € 7,3 miljoen bestemd voor een nationaal onderzoeksprogramma en € 5,2 miljoen bestemd voor de onderzoeksinfrastructuur. Het RGO-advies is mede aanleiding geweest voor het achtjarige onderzoeksprogramma Tussen Weten en Doen met een budget van € 3.4 miljoen, bijna 50% van het door het RGO geadviseerde budget voor een onderzoeksprogramma. Voor de onderzoeksinfrastructuur is geen subsidie verstrekt. Dit had uiteraard gevolgen voor de omvang van het onderzoek en de steun die gegeven kon worden aan de noodzakelijk geachte onderzoeksinfrastructuur. 2.2 Opdrachtverlening VWS In 2000 wilde minister Borst dat er snel meer onderzoek voor de verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen werd gedaan. In haar brief van 29 september 2000 verzoekt de minister ZonMw op korte termijn een onderzoeksprogramma voor deze beroepsgroepen te ontwikkelen. De minister verzoekt ZonMw hiervoor een budget van € 1,8 miljoen te reserveren binnen de reserves van ZonMw. De minister zegt toe dat zij het budget voor het programma vanaf 2002 bekend maakt nadat zij het RGO-advies heeft ontvangen. Op 28 maart 2001 neemt minister Borst het programmavoorstel tijdens een feestelijke bijeenkomst persoonlijk in ontvangst. De goedkeuring van het programmavoorstel ontving ZonMw op 29 maart 2001. In haar goedkeuringsbrief waardeert de minister dat het voorliggende programma zo is ingericht dat het op korte termijn bruikbare resultaten op kan leveren en met deze resultaten tevens anticipeert op het naderende RGO-advies. Het programma was bedoeld als een aanloop naar een grotere opdracht en startte reeds voorafgaande aan het RGO-advies. 2
Raad voor Gezondheidszorgonderzoek: Advies Onderzoek Verpleging & Verzorging. Den Haag: Raad voor Gezondheidszorgonderzoek, 2001; publicatie 34.
13
Vervolgopdracht In haar opdrachtbrief aan ZonMw voor 2004 (juni 2003) geeft het ministerie van VWS aan dat zij het continueren van het lopende programma Tussen Weten en Doen van groot belang acht. Daarom is vanuit diverse beleidsdirecties van VWS besloten een overbrugging te financieren totdat er in 2006/2007 ruimte komt binnen het reguliere budget van ZonMw. Na overleg met VWS interpreteerde ZonMw de nieuwe opdracht als een voortzetting van het huidige aanloopprogramma. De looptijd van het programma werd daarmee van 2001 tot 2008 met een aanvullend budget van € 1.6 miljoen verhoogd. In de brief van 5 september 2005 geeft het ministerie haar definitieve goedkeuring aan het vervolgprogramma Tussen Weten en Doen. 2.3 Doelstelling programma De doelstelling van het programma Tussen Weten en Doen is het verschaffen van een wetenschappelijke basis voor het handelen van verpleegkundigen en verzorgenden door het ontwikkelen en implementeren van (multidisciplinair) richtlijnen. De term multidisciplinaire richtlijn wordt daarbij genuanceerd door te benadrukken dat het programma vooral moet bijdragen aan het verpleegkundige en verzorgende aandeel binnen richtlijnen. De uitvoering van deze doelstelling vond plaats in twee opeenvolgende programma’s: een ‘aanloopprogramma’ en een ‘vervolgprogramma’. Het ‘aanloopprogramma’ bestond uit: • State-of-the- Art-studies (SOTA) waarin voor enkele deelterreinen binnen de verpleging en verzorging de stand van de wetenschap in kaart gebracht werd om vervolgens aanbevelingen te kunnen doen gericht op de ontwikkeling en implementatie van ‘evidence based’ richtlijnen. • Open ronde (bottom-up) met als doel wetenschappelijk gefundeerde richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden te ontwikkelen en te implementeren. Een belangrijke conclusie uit het aanloopprogramma was dat wetenschappelijke kennis of ‘evidence’ ter onderbouwing van het handelen van verpleegkundigen en verzorgenden nog dun en schaars is. Zeker als het gaat om ‘evidence’ dat voldoende bewijskracht levert voor de fundering van een richtlijn. Dit bemoeilijkt de ontwikkeling van richtlijnen die voldoende draagvlak hebben voor implementatie in de praktijk. Deze conclusie leidden in het ‘vervolgprogramma’ tot twee specifieke doelstellingen: • Het vergroten van de bewijskracht van beschikbare ‘evidence’, zodat binnen vier jaar een stevige, wetenschappelijke fundering voor een richtlijn wordt gelegd. • Het ontwikkelen en vervolmaken van richtlijnen op basis van reeds geordende ‘evidence’ door toetsing op praktische hanteerbaarheid, zodat binnen twee jaar richtlijnen gereed zijn voor implementatie. Binnen de eerste doelstelling van het vervolgprogramma zijn twee aandachtsgebieden geprioriteerd: psychogeriatrie en preventie van complicaties in de somatische zorg. Binnen elk van deze domeinen honoreerde de commissie slechts één (groter) onderzoek. Beoordelingscriteria Voor het aanloopprogramma golden, naast de algemene criteria uit de brochure “procedures”, de volgende beoordelingscriteria: - leidt tot tastbare resultaten op korte termijn; - is gericht op de doelgroep van verpleegkundigen en verzorgenden; - bevordert de samenwerking tussen onderzoeksorganisaties en praktijkveld; - draagt bij aan het ontsluiten en vervolmaken van zogenaamde ‘halffabrikaten’. Bij de aanvragen in het vervolgprogramma was het belangrijk onderwerpen te selecteren die: 14
-
anders niet opgepakt worden; aansluiten bij opgebouwde expertise en voortbouwen op al aanwezige kennis; een relatief grote groep patiënten/cliënten en/of een ernstig gezondheidsprobleem betreffen; leiden tot tastbare resultaten in de praktijk en onmisbaar zijn voor een vervolgactiviteit die cruciaal is voor de doelstelling van het programma; aandacht besteedt aan het patiëntenperspectief en diversiteit.
Implementatie-impuls In 2007 heeft de commissie ongeveer € 160.000 van het restbudget specifiek voor implementatie ingezet. Resultaten uit 52 ZonMw -projecten waar verpleegkundigen en verzorgden een rol in hebben gespeeld, zijn beoordeeld op hun implementatiepotentieel. Criteria in deze projecten waren: is een product / resultaat aanwezig met bewezen meerwaarde, gaat het om een actueel en relevant onderwerp en is er een infrastructuur aanwezig voor verdere verspreiding en implementatie. Negen projecten voldeden aan deze criteria. Uiteindelijk zijn vijf projecten gehonoreerd. De methodiek en begeleiding van de implementatie-impuls zal geëvalueerd worden. Begin 2009 worden de resultaten verwacht. 2.4
Organisatie en werkwijze programmacommissie
2.4.1 Organisatie Voor de uitvoering van het programma heeft het ZonMw-bestuur op 25 april 2001 de werkgroep Tussen Weten en Doen ingesteld. De werkgroep had in opdracht en onder eindverantwoordelijkheid van de programmacommissie Zorg onder andere tot taak: na vaststelling en openstelling van het programma zorgdragen voor beoordeling, prioriteren en ter financiering voorleggen van voorstellen passend binnen het programma en het budget. Ook het evalueren van het programma behoort tot de taak van de werkgroep. Na het samengaan van ZON en NWO-MW is de werkgroepenstructuur onder de programmacommissie Zorg losgelaten. De werkgroep is een programmacommissie geworden. De programmacommissie kreeg daarmee kortweg tot taak het opstellen, doen uitvoeren en evalueren van een programma op het gebied van de verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen. De samenstelling, het verloop en taakopdracht van de programmacommissie zijn als bijlage 2 en 3 toegevoegd. 2.4.2 Werkwijze Opstellen van het aanloopprogramma In haar brief van 29 september 2000 verzoekt de minister van VWS aan ZonMw op korte termijn een onderzoeksprogramma verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen te ontwikkelen. Vooruitlopend op het RGO-advies ‘Onderzoek Verpleging & Verzorging’ van november 2001 wilde de minister al een aantal activiteiten stimuleren. Met de uitkomsten van het RGO-advies zou de minister een besluit nemen omtrent de in 2002 voor onderzoek in te zetten middelen. De programmacommissie Zorg heeft de ontwikkeling van dit aanloopprogramma opgepakt. Zij heeft hiervoor een opdracht verleend aan Compliance consult die een programma heeft ontwikkeld langs twee lijnen: evidence based handelen én ontwikkeling en implementatie van multidisciplinaire richtlijnen. Invitational conference Op 15 december 2000 organiseerde ZonMw de invitational conference Onderzoek Verpleging en Verzorging. Doel van de bijeenkomst was om met sleutelfiguren in het veld van de verpleging en verzorging de concept programmatekst te bespreken en vast te stellen welke onderwerpen en thema’s prioriteit moeten krijgen in het programma. Een ambitieuze onderneming omdat het niet makkelijk is om prioriteiten aan te brengen. Hoogleraar
15
verplegingswetenschap mevrouw Huda Huyer Abu-Saad pleitte daarom voor een studie naar de stand van zaken op dit onderzoeksgebied. Zo'n onderzoek kan snel van start gaan, op korte termijn tastbare resultaten opleveren en onderzoekshiaten helpen signaleren. Daarnaast zijn er op basis van de scores van deelnemers en de discussie hierover tijdens de conferentie zes mogelijke voorkeursgebieden voor het programma geïdentificeerd: vroegsignalering van psychosen/depressie; basiszorg (temperaturen, opname van voeding en vocht, uitscheiding en decubitus); vraaggerichte of belevingsgerichte zorg; vrijheidsbeperkende maatregelen; verpleegtechnisch handelen (medicatietoediening en taakverschuiving arts-verpleegkundige); en zelfmanagement van de ziekte. Vervolgopdracht Gezien de identieke doelstelling van de vervolgopdracht in 2003 was het logisch dat zowel de programmatekst als alle resultaten uit het eerste programma als basis dienden voor het vervolgprogramma. In het najaar van 2003 heeft de programmacommissie een voorbereidingswerkgroep uit haar midden ingesteld om de resultaten van het aanloopprogramma te analyseren en op basis daarvan de invulling van het vervolgprogramma te bepalen. Op basis van deze analyse heeft commissielid dr. Wilma Scholte op Reimer een aanvullende programmatekst geschreven die richting gaf aan de nieuwe opdracht. Budgetverdeling Voor het vervolgprogramma was € 1.6 miljoen beschikbaar. De programmacommissie heeft uiteindelijk gekozen voor een gelijke verdeling van het budget over de twee specifieke doelstellingen (zie tabel 4). Deze verdeling is niet zonder slag of stoot verlopen. De fundamentele vraag die voorlag is, besteedt de commissie de schaarse middelen aan onderzoek of aan ontwikkeling/implementatie? Bij de voorbereiding van het vervolgprogramma is deze vraag expliciet aan de orde geweest. De voorbereidingswerkgroep stelde voor een budgetverdeling van tweederde voor onderzoek en eenderde voor ontwikkeling en implementatie. ZonMw stelde voor een gelijke verdeling van middelen over beide doelstellingen van het vervolgprogramma gezien de oorspronkelijke opdracht waarin ook het bevorderen van implementatie centraal stond. De programmacommissie heeft met deze lijn van ZonMw ingestemd. Bezwaarschriften Binnen dit programma heeft ZonMw twee bezwaarschriften over afgewezen aanvragen ontvangen. Het eerste bezwaarschrift van 16 januari 2002 betrof een aanvraag uit de bottom-up ronde van het aanloopprogramma. Na een gesprek waar de motivering van de afwijzing nader is toegelicht, heeft de indiener het bezwaarschrift ingetrokken. Het tweede bezwaarschrift van 25 november 2004 betrof een aanvraag uit de bottom-up ronde over de eerste doelstelling van het vervolgprogramma. De aanvraag was afgewezen vanwege onvoldoende relevantie omdat de aanvraag niet in de doelstelling van de ronde paste. Na een hoorzitting heeft de bezwaarschriften adviescommissie het bezwaar ongegrond verklaard. Dit advies is door het ZonMw -bestuur overgenomen. 2.5 Communicatie en implementatie De commissie heeft een communicatie- en implementatieplan (CIP) opgesteld. Dit plan is het raamwerk voor de communicatie- en implementatieactiviteiten die de commissie voor het programma organiseert. Het CIP geeft concreet en toetsbaar aan, wat er aan het eind van het programma is bereikt op het gebied van communicatie en implementatie. Oogmerk van dit plan is draagvlak creëren en wegen vinden voor verspreiding van de resultaten van het programma. Het streven van de commissie is dat elke verpleegkundige en verzorgende aan het eind van het programma op enigerlei wijze een van deze boodschappen ontvangen heeft en (dus) weet dat het programma bestaat.
16
Als actief kanaal voor de implementatie heeft de commissie de landelijke bijeenkomsten van de Verpleegkundige Advies Raden (VAR’s) benut. Onderzoekers hebben daar verschillende keren hun resultaten gepresenteerd. 2.6 Patiëntenperspectief In de ZonMw-procedure is een vast relevantiecriterium aandacht voor de factoren sekse, cultuur, leeftijd en patiëntenperspectief. Om dit te borgen heeft in de commissie een lid vanuit het patiëntenperspectief zitting genomen. Het is daarmee een regelmatig terugkerend punt in de vergaderingen geworden en de commissie V&VN is uitgenodigd om over het patiëntenperspectief in onderzoek te spreken. ZonMw heeft inmiddels een handboek geschreven genaamd ‘Handboek patiëntenparticipatie in wetenschappelijk onderzoek’. Ook kunnen patiëntenvertegenwoordigers cursussen volgen met aandacht voor de grondbeginselen van onderzoek en vaardigheden om te participeren in commissies. 2.7 Internationale samenwerking ZonMw heeft samen met het LEVV deelgenomen aan ERA-CARE. Dit was een door de Europese Commissie gesubsidieerd project voor een verkenning van de mogelijkheden tot samenwerking binnen Europa op het gebied van onderzoek in de verpleging. ERA staat voor ‘European Research Area’, een structuur waarbinnen onderzoeksactiviteiten samen moeten komen ‘om een onderzoeks- en innovatie-equivalent van de gemeenschappelijke markt voor goederen en diensten tot stand te brengen’. Voor de samenwerking en uitwisseling worden Europese onderzoeksnetwerken gecreëerd met organisaties die nationale onderzoeksprogramma’s coördineren. De projectpartners uit de andere lidstaten waren het Instituto de Salud Carlos III uit Spanje, de Health Research Board (HRB) uit Ierland, het Scottish Executive Health Department uit Schotland en het Department of Health uit Engeland.
17
18
3
Projecten
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de gehonoreerde projecten uit het programma Tussen Weten en Doen. Een uitgebreide beschrijving van de individuele projecten staat in bijlage 5, 6, 7 en 8. 3.1 Aanloopprogramma Tussen Weten en Doen Het aanloopprogramma richtte zich op zes zorgdomeinen waar verpleegkundigen en verzorgenden een sleutelrol vervullen, waarover al kennis beschikbaar is en waar onderzoeksexpertise bestaat: zorg voor chronisch zieken en ouderen, intensieve somatische zorg, psychiatrische zorg, geriatrische zorg, jeugdzorg en zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. Het aanloopprogramma had als doel snel tastbare resultaten te verkrijgen en naast het RGO-advies mede richtinggevend te zijn voor het vervolgprogramma. In de aanloop tot het programma zijn gesprekken gevoerd met sleutelfiguren en is een invitational conference georganiseerd. Tijdens deze conferentie is door de aanwezigen expliciet om State-of-the-Art-studies gevraagd. 3.1.1 State-of-the-Art-studies Om de huidige stand van de wetenschap in de verpleegkunde in kaart te brengen voor de geprioriteerde onderwerpen is gekozen voor systematische reviews. Deze reviews zijn uitgevoerd volgens een algemene en vooraf overeengekomen methodologie die aansluit bij de methodiek van de Cochrane Centres. Zo zijn afspraken gemaakt over de te gebruiken bibliografische databases, de zoekperiode, zoek- en selectiestrategieën en analyse technieken. Alle SOTA onderzoekers kregen een Cochrane cursus aangeboden, waardoor standaardisering en toepassing van onderzoeksmethode zo optimaal mogelijk zouden zijn. Doel van deze studies was voor enkele geprioriteerde en omschreven onderwerpen weergeven wat de stand van wetenschap binnen de verpleegkunde en verzorging is, en aanbevelingen doen voor concrete vervolgstappen die in het kader van het programma ondernomen kunnen worden en gericht zijn op de ontwikkeling en implementatie van richtlijnen of op kortdurend vervolgonderzoek. De keuze van de onderwerpen voor de SOTA studies is gemaakt aan de hand van door ZonMw opgestelde criteria: ◊ het onderwerp moet gericht zijn op de doelgroep van verpleegkundigen en verzorgenden; ◊ het onderwerp moet op korte termijn tot tastbare resultaten leiden; ◊ het onderwerp moet bijdragen aan het ontsluiten en vervolmaken van reeds aanwezige kennis of onvoldoende op onderzoek gebaseerde richtlijnen. Vijf partijen hebben gezamenlijk deze studie uitgevoerd. Het LEVV was verantwoordelijk voor de coördinatie, V&VN heeft samen met de onderzoeksgroepen voorstellen gedaan voor onderwerpen. De vijf onderzoeksgroepen (Verplegingswetenschap van de universiteiten Maastricht, Utrecht, Groningen en Nijmegen en de afdeling Klinische Epidemiologie en Biostatistiek van het AMC) hebben het onderzoek uitgevoerd. Uiteindelijk zijn 23 onderwerpen geselecteerd. Van januari 2002 tot maart 2003 zijn er 23 studies uitgevoerd. Deze 23 SOTA studies (tabel 1) zijn topdown uitgezet. Een korte beschrijving van de studies staat in bijlage 5. De volledige studies zijn te downloaden op de LEVV website (www.levv.nl).
19
Tabel 1 Overzicht van uitgevoerde SOTA studies en resultaten (project 1015.0002) Titel deelstudie Level of evidence
3
Zorg voor chronisch zieken en ouderen Verpleegkundige zorg bij patiënten met chronische ziekten / self-management Gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor ouderen in ziekenhuizen en verpleeghuizen Signaleren van slikstoornissen bij patiënten met Parkinson Poliklinische interventies bij patiënten met hartfalen Zorg voor mensen met Cerebro Vasculair Accident Mensen met chronisch hartfalen Zorg voor mensen met Multiple Sclerose Bevorderen van adequaat zelfmanagement bij kwetsbare chronisch zieken adolescenten met een chronische ziekte chronisch zieke allochtonen en chronische zieken met een lage sociaaleconomische status
1 3 3 2 1 2 1 1
Intensieve somatische zorg Diagnostiek en interventies gericht op wondgerelateerde klachten bij decubituspatiënten Verpleegkundige interventies bij patiënten met een ulcus cruris De effectiviteit van muziek als interventie om acute pijn en angst te verminderen bij volwassen patiënten Symptoommanagement in de palliatieve zorg bij kinderen en volwassenen Psychosociale begeleiding in de palliatieve zorg Verpleegkundige zorg bij stomatitis Zorg voor mensen met een Cerebro Vasculair Accident (Stroke Unit) Intensive Care patiënten − het ontwennen van de beademing − mobiliseerbeleid bij beademde patiënten − de keuze voor vroege enterale voeding bij intensive care patiënten Wondbedekkers voor secundair genezende chirurgische wonden Psychiatrische zorg Zorg voor mensen met schizofrenie zorgmodellen en effectiviteit van behandelaanbod effectiviteit interventies bij sociaal isolement Geriatrische zorg Zorg voor mensen met een geriatrische aandoening Preventie van en zorg bij complicaties van ziekenhuisopname bij oudere geriatrische patiënten mate van voorkomen en gevolgen risicopatiënten en interventies
2 1 2 3 2 2 1 2 2 3 2
2 2 2
1 2
Jeugdzorg Jeugdgezondheidszorg Verstandelijk gehandicaptenzorg Pijnpreventie bij verstandelijk gehandicapten Disseminatie en implementatie van kennis Disseminatie en implementatie van kennis in de verpleegkundige en verzorgende praktijk
2 1 nvt
3
LEVEL OF EVIDENCE: 1 = Bijna niets ter ondersteuning van de praktijkvoering; 2 = Evidence met beperkte bewijskracht; 3 = Evidence met grote bewijskracht; 4 = Een richtlijn met onduidelijke onderbouwing of bruikbaarheid; 5 = Een ‘evidence based’ richtlijn.
20
3.1.2 Bottom-up ronde In 2001 heeft de eerste open, bottom-up ronde plaatsgevonden. Projecten uit deze ronde waren gericht op het ontwikkelen en te implementeren van wetenschappelijk gefundeerde richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden. Het ging vooral om het toepassen van bestaande onderzoeksresultaten of om het genereren van nieuwe resultaten mits dit op korte termijn mogelijk was. Het accent van deze onderzoeksactiviteiten lag op het (verder) ontsluiten en operationaliseren van wetenschappelijke resultaten voor het proces van richtlijnontwikkeling en -implementatie. Resultaten Deze bottom-up ronde leverde 124 vooraanmeldingen op waarvan uiteindelijk twaalf projecten zijn gehonoreerd; een onderzoeks-, zes ontwikkel-, en vijf implementatieprojecten (tabel 2). De implementatieprojecten hadden betrekking op preventie en behandeling van decubitus door verpleegkundigen en verzorgenden, onder meer via ontwikkeling van een bijscholingsprogramma, of invoering van het ‘Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program’ in de zorg voor zeer vroeg geboren kinderen. De specificatie en implementatie van de CBO-richtlijn voor het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen werd toegepast in zorg voor bewoners van verpleeghuizen en verzorgingshuizen en voor mensen met een verstandelijke handicap. Verder werd de richtlijn ‘omgaan met jeuk’ in de verpleegkundige zorg op poliklinieken dermatologie en dagbehandelingunits geïmplementeerd. Naast implementatieprojecten vonden zes ontwikkelingsgerichte projecten plaats: de ontwikkeling van een bijscholingsprogramma ter preventie en behandeling van decubitus; de ontwikkeling van een geïndividualiseerd educatieprogramma gericht op het bevorderen van zelfmanagementgedrag van patiënten met type 2 diabetes, en de ontwikkeling en evaluatie van een intervisiemethodiek ten behoeve van de extramurale verzorging van allochtone cliënten. Projecten die direct gericht waren op ontwikkeling van richtlijnen hadden betrekking op bevordering van adequaat zelfmanagement met betrekking tot vochtbeperking bij hemodialysepatiënten en de inventarisatie, beoordeling, aanpassing alsook implementatie van richtlijnen voor verzorgenden met betrekking tot de begeleiding van dementerenden met gedragsproblematiek. Verder werden ‘Geriatric Intermediate Care Programmes’ onderzocht op haalbaarheid van toepassing door verpleegkundigen. Het onderzoek naar een stappenplan voor het systematisch verbeteren van bestaande richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden wordt hier expliciet genoemd. Het project biedt aan de hand van twee concrete voorbeelden goede aanknopingspunten voor de daadwerkelijke ontwikkeling van ‘evidence based’ richtlijnen. Tabel 2 Overzicht van de projecten uit de bottom-up ronde van het aanloopprogramma Nummer Projecttitel Aanvragende Instantie 10150003 Ontwikkeling (bij) scholingprogramma preventie en behandeling decubitus voor verpleegkundigen en verzorgenden. 10150004 Implementatie van ‘Newborn Indvidualized Developmental Care and Assessment Program’(NIDCAP) in de zorg voor zeer vroeg geboren kinderen. 10150005 Geriatric Intermediate care: haalbaarheid en toepassing door verpleegkundigen. 10150006 Ontwikkeling van een geïndividualiseerd educatieprogramma, gericht op het bevorderen van het zelfmanagement gedrag van patiënten met type 2 diabetes, gebaseerd op de self-efficacy’ theorie. 10150007 Implementatie van een richtlijn voor het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen.
Universiteit Maastricht AMC
UMC St Radboud UMCU
Actiz en UMCU
21
10150008 Richtlijnontwikkeling voor bevordering van adequaat zelfmanagement mbt vochtbeperking bij hemodialysepatiënten met verhoogd risico op te hoge vochtinname. 10150009 Ontwikkeling en evaluatie van een intervisiemethodiek ten behoeve van de extramurale verzorging van allochtone cliënten. 10150010 Richtlijnen voor verzorgenden mbt de begeleiding van dementerenden met gedragsproblematiek. Inventarisatie, beoordeling, aanpassing en implementatie. 10150011 Onderzoek naar een stappenplan voor het systematisch verbeteren van bestaande richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgende aan de hand van 2 voorbeelden: a) de preventie en verzorging van smetten, en b) het stimuleren van de zelfredzaamheid van cliënten inde ouderenzorg. 10150012 Decubituszorg in de dagelijkse praktijk; door sturen steeds beter. 10150013 Implementatie van een richtlijn voor het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. 10150014 Psychosociale zorg voor mensen met jeuk als gevolg van een chronische huidaandoening.
UMCU
NIVEL NIVEL
NIVEL en LEVV
CBO VGN en UMCU UMCU
Een gedetailleerde beschrijving van de projecten is te vinden in bijlage 6 3.2 Vervolgprogramma Tussen Weten en Doen Het vervolgprogramma Tussen Weten en Doen is een logisch vervolg op de doelstelling van het aanloopprogramma. De algemene doelstelling van het aanloopprogramma Tussen Weten en Doen bleef van toepassing voor het vervolgprogramma. Resultaten uit het aanloopprogramma waren richtinggevend voor de formulering van twee specifieke doelstellingen voor het vervolgprogramma. De eerste doelstelling richtte zich op het vergroten van de bewijskracht van beschikbare evidence binnen twee domeinen. De tweede op het ontwikkelen en vervolmaken van richtlijnen. Zowel de eerste als de tweede doelstelling moesten zich richten op onderwerpen die naar alle waarschijnlijkheid blijven liggen als de beroepsgroep ze niet oppakt of waarvoor subsidiegelden vanuit andere bronnen niet toegankelijk zijn. 3.2.1 Projecten uit de ronden De twee projecten uit de eerste doelstelling zijn momenteel nog in uitvoering. Voor het realiseren van de tweede doelstelling werden zeven projecten gekozen waarbij de beschikbare kennis voldoende en geordend is voor de onderbouwing en ontwikkeling van een richtlijn. Hierin stond de procedure om van de aangereikte evidence tot ‘evidence based’ richtlijnen te komen centraal. Tabel 3 Nummer
Overzicht van de projecten uit het vervolgprogramma Projecttitel
Aanvragende instantie
Eerste doelstelling (het vergroten van de bewijskracht van beschikbare evidence) 5401.0001 De begeleiding van dementerende verpleeghuisbewoners die depressief NIVE L zijn. Een 'multi-centre' interventiestudie naar de effecten van een richtlijn voor verzorgenden. 5401.0002 SAFE OR SORRY? Development and testing of a evidence based UMC St inpatient safety program in the prevention of common complications. Radboud Tweede doelstelling (het ontwikkelen en vervolmaken van richtlijnen) 5401.0003 Reflux van maagzuur bij mensen met een ernstige verstandelijke NIVEL beperking: de ontwikkeling van een evidence-based deelrichtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden. 5401.0004 De ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor UMCU Julius verpleegkundigen en verzorgenden gericht op een effectieve omgang Centrum met suïcidaliteit bij patiënten met schizofrenie of een aanverwante psychotische stoornis. 5401.0005 Gedragsproblemen bij dementie: ontwikkeling van een richtlijn voor de UMC St preventie en het hanteren van gedragsproblemen door verpleegkundigen Radboud
22
5401.0006 5401.0007 5401.0008
5401.0009
en verzorgenden. Omgaan met afwerend gedrag bij eten en drinken van mensen met dementie. Een richtlijn voor verzorgenden. Signaleren en behandelen van misselijkheid en braken bij volwassenen met een oncologische aandoening in de palliatieve fase. De ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op de vermindering van agitatie en hiermee samenhangend probleemgedrag bij dementerende ouderen. De ontwikkeling van een evidence based richtlijn voor het screenen, voorkomen en behandelen van orale mucositis bij oncologische patiënten die worden behandeld met chemo- en/of radiotherapie.
Hogeschool Rotterdam LEVV Hogeschool INHOLLAND
LEVV
Een gedetailleerde beschrijving van de projecten is te vinden in bijlage 7 3.3 Implementatie-impuls In de Implementatie-impuls krijgen vijf richtlijnen een duwtje richting implementatie. Dit proces van begeleide implementatie wordt geëvalueerd op drie niveaus: individueel, groep en instelling. In de evaluatie werken drie belangrijke stromingen in het implementatiedenken nauw samen. Hiermee wordt ervaring opgedaan met het implementeren van richtlijnen volgens verschillende strategieën. Deze ervaringen en inzichten zullen medio 2009 gebundeld worden in een boekje. Tabel 4
Overzicht van de projecten in de implementatie impuls
Nummer
Projecttitel
5402.0001 5402.0002
Van smetten vrij. Regionale implementatie van de richtlijn smetten. Implementatie van de richtlijn vochtbeperking.
5402.0003 5402.0004
Implementatie van de richtlijn 'Omgaan met jeuk'. Het nut van mondzorg en mondscore. Regionale implementatie van de richtlijn Orale Mucositis. Coachend implementeren van richtlijnen: Regionale implementatie van de Richtlijn Misselijkheid en Braken bij patiënten met kanker in de palliatieve fase. Evaluatie van de implementatie-impuls.
5402.0005
5402.0006
Aanvragende instantie LEVV Sciencia Kennistransfer GGZ UMCU LEVV LEVV
LEVV, Sciencia Kennistransfer GGZ en Fontys hogeschool
Een gedetailleerde beschrijving van de projecten is te vinden in bijlage 8.
23
24
4
Resultaten Programma
4.1 Inleiding Om te beoordelen of de gevolgde werkwijze heeft geleid tot de gewenste programma- en projectresultaten waren een viertal vragen leidend voor de eindevaluatie: 1. Heeft het programma de beoogde resultaten opgeleverd? 2. Is het proces verlopen zoals bedoeld en gepland? 3. In hoeverre droeg de ondersteuningsstructuur bij aan het bereiken van de programmadoelstelling? 4. Hoe is de financiële besteding verlopen? 4.2
Resultaten
Programma Resultaten van het programma laten zien dat de wetenschappelijke kennis of evidence ter onderbouwing van het handelen van verpleegkundigen en verzorgenden nog dun en schaars is. Aanwezige kennis op een aantal gebieden is gebundeld in State-of-the–Art-Studies en door de ontwikkeling van een dertiental evidence based richtlijnen geordend. Aan de behoefte van het onderzoeksveld om grotere onderzoeksprojecten die nieuwe kennis genereren uit te voeren, heeft het programma slechts deels tegemoet kunnen gekomen. In het programma zijn in totaal 46 studies (zie tabel 4) door vijf universiteiten, twee kennisinstituten en twee hogescholen uitgevoerd. De studies hebben verschillende producten opgeleverd voor het onderwijs en de praktijk, een bijdrage geleverd aan een vermeerdering van de onderzoekscapaciteit en de ontwikkelde kennis verspreid via verschillende kanalen. Sleutelfiguren zijn geschoold en gepositioneerd als consultants om de kennis te implementeren. Dertien richtlijnen zijn ontwikkeld, waarvan er vier landelijk zijn gelegitimeerd en negen zijn ter legitimering aangeboden aan de landelijke toetsingscommissie van de V&VN. De implementatie van vijf richtlijnen wordt gedurende 2008 gefaciliteerd. Voor het onderwijs zijn acht scholingsmodules ontwikkeld en er zijn diverse scholingen gegeven. Kennisverspreiding naar patiënten vond plaats via ontwikkelde patiëntenfolders. De studies hebben bijgedragen aan de oplevering van zeven promovendi verplegingswetenschappen. Er zijn vele wetenschappelijke artikelen in zowel buitenlandse als Nederlandse gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd (zie bijlagen 6 en 7). Alle studies zijn op tenminste een congres of bijeenkomst van professionals gepresenteerd. Tabel 5 Resultaten programma Tussen Weten en Doen Projecten 46 State-of-the-Art-studies 23 Richtlijnen 13 Scholingsmodules 8 Uitvoerende organisaties 5 UMC’s; 2 kennisinstituten; 2 hogescholen Promovendi 7 State-of-the-Art studies De 23 State-of-the–Art-studies (SOTA’s) geven een beeld van welke wetenschappelijke kennis of evidence ter onderbouwing van het handelen van verpleegkundigen en verzorgden op dat moment aanwezig was ; - acht studies met level 1 bewijs (bijna niets ter ondersteuning van de praktijkvoering), - veertien studies met level 2 bewijs (evidence met beperkte bewijskracht) en - vier studies met level 3 bewijs (evidence met grote bewijskracht).
25
In de meeste SOTA’s bleek een meta-analyse niet toepasbaar, simpelweg vanwege het ontbreken van wetenschappelijke studies met vergelijkbare en kwalitatief goede designs. Sommige SOTA’s leken eerder op een zogenaamde ‘narrative review’. Deze reviews geven een overzicht van allerlei niet systematisch en weinig kritisch beoordeelde studies met verschillende designs. Dit resulteerde in een gebrekkige vergelijkbaarheid en geeft voor onderzoek en praktijk onbevredigende conclusies. Het ontzenuwde ook de vooronderstelling dat er veel evidence op de planken zou liggen waar gebruik gemaakt van moest worden. Voor richtlijnontwikkeling in de verpleegkunde bleek dus dat de wetenschappelijke fundering van veel onderwerpen onvoldoende is. Wel was het mogelijk de SOTA’s te gebruiken om richtlijnen te ontwikkelen gebaseerd op de beste beschikbare kennis. Daarmee leveren de SOTA’s voor de dagelijkse praktijk een waardevolle bijdragen. De State-of-the-Art-studieStudie heeft tot een vruchtbare samenwerking geleid tussen onderzoeksgroepen, een kenniscentrum en V&VN en tot concrete producten zoals een boek, artikelen in diverse tijdschriften en presentaties op congressen. Evidence based richtlijnen Het leveren van goede kwaliteit van zorg aan de patiënt betekent onder ander het toepassen van de beste beschikbare kennis in de praktijk, ook wel Evidence Based Practice genoemd. Een evidence based richtlijn is een hulpmiddel dat de beste beschikbare kennis voor de praktijk bundelt. In het programma zijn dertien richtlijnen volgens de evidence based methodiek ontwikkeld. Deze zijn ter legitimering aangeboden aan de bestuurscommissie Legitimering Richtlijnen van V&VN. Vier van deze richtlijnen zijn inmiddels gelegitimeerd. Dit betekent dat van de momenteel acht door deze commissie gelegitimeerde richtlijnen, er vier uit het programma Tussen Weten en Doen komen. Als de negen nog ter legitimering voorliggende richtlijnen gelegitimeerd worden, heeft het programma voor bijna 75% bijgedragen aan het proces om tot gelegitimeerde richtlijnen te komen en dus een grote impuls gegeven aan het ontwikkelen van evidence based richtlijnen. Daarnaast is in het programma de basis gelegd voor een richtlijn 'zorg voor integrale patiëntveiligheid' met als doel een evidence based programma voor integrale patiëntveiligheid in de intramurale zorg. Centraal in deze richtlijn staat het opsporen van risico's, het verlenen van adequate preventieve zorg, het monitoren van patiëntveiligheid op afdelingen in de intramurale patiëntenzorg en het bieden van stucturele voorlichting aan patiënten. Het programma wordt met ICT-toepassingen ondersteund en geeft direct feedback op het handelen van de verpleegkundigen. Ook is in het programma een stappenplan voor het systematisch verbeteren van bestaande richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden ontwikkeld, uitgetest en beschikbaar gesteld voor de beroepsgroepen. Scholing Het programma heeft bijgedragen in bij- en nascholingsprogramma’s voor verpleegkundigen en verzorgenden. Het LEVV biedt het scholingsprogramma preventie en behandeling van decubitus als e-learning module via het internet aan. Bij een aantal van de ontwikkelde richtlijnen is ook een scholingsmodule ontwikkeld. Infrastructuur Het programma heeft aan massa bijgedragen en is zeker zinvol geweest omdat het een ‘spin off’ heeft opgeleverd in de vorm van capaciteit; een kritische massa. Een aantal onderzoekers die geparticipeerd hebben aan de State-of-the-Art-studie zijn inmiddels gepromoveerd of gaan binnenkort promoveren. Ook het aantal partijen dat deelgenomen heeft aan de verschillende onderzoeken was meer dan verwacht. Dit heeft indirect bijgedragen aan een natuurlijke infrastructuur waarvoor geen financiering was gereserveerd. Kortom een achtjaar durend coöperatief en constructief programma dat met het beperkte budget een injectie is geweest voor het leggen van een wetenschappelijke basis binnen de beroepsgroep van verpleegkundigen en verzorgden.
26
Patiëntenperspectief Ondanks de inspanningen van de commissie is het patiëntenperspectief minder uit de verf gekomen dan op basis van deze inspanningen verwacht mocht worden. Patiëntenperspectief is zowel van belang vanuit het oogpunt van de patiënt als de zorgprofessional. Bij de selectie van projecten heeft het patiëntenperspectief een duidelijke rol gespeeld, maar bij de monitoring veel minder. Een punt van discussie blijft op welk moment in het programma patiënten het beste inbreng kunnen hebben. Moet dit hoofdzakelijk bij de prioritering van onderwerpen en de evaluatie van het programma, of moet die inbreng er gedurende het gehele programma zijn? De ervaring van dit programma wijst uit dat dit laatste ondanks alle inspanning onvoldoende uit de verf is gekomen. Internationale samenwerking In ERA-CARE zijn de onderzoeksstrategieën, programma’s en activiteiten van de verschillende partners geïnventariseerd. Daarbij is ook gekeken naar mogelijke witte vlekken, overlappingen en synergieën tussen de programma’s in de verschillende lidstaten en zijn er thema’s vastgesteld waarop op Europees niveau meer uitgewisseld en gecoördineerd kan worden. Tevens is in kaart gebracht wat de bestaande onderzoekscapaciteit en onderzoeksvaardigheden per deelnemend land zijn. Nagegaan is hoe verschillende lidstaten investeren in onderzoekers, nieuwe onderwerpen en in onderzoeksnetwerken op het gebied van de verpleging 4. De uitkomsten van dit project zijn in 2006 gepubliceerd in het tijdschrift ‘International Nursing Review’. 5 Een vervolgaanvraag bij de Europese Commissie is afgewezen. RGO Het RGO adviseerde in 2001 verpleegkundig onderzoek te stimuleren met een eigen onderzoeksprogramma waarin er naast financiering en begeleiding van onderzoek ook aandacht is voor de vormgeving van een infrastructuur. Het bleek een ambitieus advies dat geen adequaat vervolg heeft gekregen in termen van een onderzoeksprogramma. De doelstellingen van het advies konden slecht gedeeltelijk worden gerealiseerd vanwege de beperkte financiering enerzijds en de aanname dat er genoeg kennis en evidence aanwezig was anderzijds. De impuls die de RGO aan de onderzoeksinfrastructuur heeft willen geven, viel niet binnen de opdracht van het programma. Wel heeft het programma op indirecte wijze hier een positief effect op gehad doordat een deel van de onderzoekers die deelnamen aan het programma inmiddels zijn gepromoveerd en de stimulans tot samenwerken tussen verschillende partijen. 4.3 Proces VWS heeft de opdracht pro-actief verleend. Zelfs voordat het RGO aan de minister had geadviseerd over een programma voor de verpleging en verzorging, heeft de minister toestemming gegeven een onderzoeksprogramma te starten. Bij de formulering van het programmavoorstel is aandacht besteed aan het creëren van draagvlak voor het programma en aan de afstemming tussen onderzoek en praktijk. Een interviewronde, een enquête onder verpleegkundige en verzorgende adviesraden en een bronnenonderzoek leidde tot een eerste concepttekst. Deze tekst is geamendeerd tijdens een invitational conference voor het veld. Ook na de conferentie is voor het vervolmaken van de programmatekst nauw contact met het veld (V&VN en LEVV) gehouden en is er met de RGO afgestemd. Bij de uitvoering van het programma stond het werken aan projecten die aansloten op reële behoeften in de praktijk en tot stand komen en uitgevoerd worden in 4
Nursing Research in Europe ‘Scoping Report’ Madrid, december 2005 Applying to the European Research Area Network Scheme (ERA -NET): collaborative working for nursing and midwifery research . S. L. Condell11 Nursing Research Advisor, Health Research Board, Ireland,Sarah L. Condell, Health Research Board, 73 Lower Baggot Street, Dublin 2, Ireland; Tel: 353-16761176; Fax: 353-16611856; E-mail:
[email protected]. BNS, 2 MA, RGN , RM, RNT, T. Fyffe 2 Nursing Officer, Scottish Executive Health Department, Scotland, MMed, RGN , RCNT, T. Moreno-Casbas 33 Nursing Research Coordinator and MSc, RN , Volume 53 Issue 4 Page 297-300, December 2006 5
27
samenspraak met de doelgroep voorop. De beoordelingscriteria waren hierop toegesneden. Echter tijdens de State-of- the-Art-studie is dit selectiecriterium niet gehanteerd. Het thema van de betreffende universitaire kernen domineerde. Verloop ronden Er zijn in totaal drie rondes geweest (zie tabel 5). In de eerste en derde ronde is gewerkt met vooraanmeldingen. Voor de tweede ronde is bewust gekozen niet met vooraanmeldingen te werken omdat het verwachtte aanbod erg minimaal zou zijn en om te voorkomen dat onderzoekers nodeloos met veel werk werden opgezadeld. Tabel 6 Ronden
overzicht ronden Vooraanmeldingen Aanvragen Aantal aanlooprogramma State- of- the- Art 1 studies Eerste ronde 124 28 vervolgprogramma Tweede ronde eerste 6 doelstelling Derde ronde tweede 28 14 doelstelling Implementatie-impuls 7 TOTAAL 152 56
Toekenningen Aantal
Kosten (in euro’s)
1 (met 23 deelstudies) 12
680.671 1.074.966
2
747.255
7
536.652
5 27
167.000 3.206.544
De eerste ronde heeft 124 vooraanmeldingen opgeleverd met 28 uitgewerkte aanvragen waarvan er twaalf zijn toegekend. Het maximale te begroten bedrag voor een project bedroeg € 95.000 Uiteindelijk zijn twaalf projecten gehonoreerd. De beslissing om de gelden te versnipperen is niet unaniem en met enthousiasme binnen de commissie ontvangen. Een deel van de commissie pleitte voor grotere onderzoeksprojecten. Aan die wens is in het vervolgprogramma (deels) gevolg gegeven. Er zijn tijdens het gehele programma voldoende referenten beschikbaar geweest. Dit mede dankzij het feit dat er bij de start van het programma een oproep voor referenten is gedaan via de beroepsvereniging van verplegingswetenschappers, het toenmalige VERVE. Om voor referent in aanmerking te komen was een verpleegkundige achtergrond vereist. Dit bleek niet altijd haalbaar, zeker niet als het gaat om de beoordeling van de methodologische kwaliteit. Dit heeft echter niet tot problemen geleid. Voornamelijk universitaire kernen, onderzoeks- en kenniscentra hebben als hoofdaanvrager projecten gehonoreerd gekregen met aandacht voor de problematiek binnen de care, GGZ en cure sector. De sectoren voor de verstandelijk gehandicaptenzorg, thuiszorg en preventie zijn zwaar ondervertegenwoordigd. De projecten zijn op tijd gestart (binnen zes maanden na honorering) maar regelmatig niet afgerond op de afgesproken datum. Deels komt dat doordat de systematic review fase is uitgelopen en deels door andere omstandigheden zoals inclusieproblematiek en persoonlijke omstandigheden van de onderzoeker (bijvoorbeeld zwangerschap). Daarnaast valt op dat er bij de review weinig evidence is gevonden. De commissie betreurt dit, omdat een van de redenen om het project te honoreren was het feit dat de aanvragers aannemelijk hadden gemaakt dat er voldoende evidence gevonden kon worden om een op evidence gebaseerde richtlijn te ontwikkelen. Om de vertraging in te lopen hebben projectleiders ervoor gekozen het plan van aanpak te wijzigen en de praktijktoets in te korten. In algemene zin gaf de commissie hier géén toestemming voor aangezien de praktijktoets een ideaal moment is om leerervaringen op te doen voor de implementatie van de richtlijn. De commissie ging liever over tot het geven van toestemming voor budgetneutrale verlenging van de looptijd van het project met enkele maanden dan dat de praktijktoets werd ingekort.
28
Verspreiding- en implementatieplannen Bij het eerste voortgangsverslag moet de projectleider ook een plan indienen over de verspreiding en implementatie van de resultaten. Het valt de commissie op dat de projectleiders de invulling van de verspreiding- en implementatieplannen (VIP) verschillend interpreteren. Vaak is er veel aandacht voor verspreiding en weinig voor de implementatie. Cliënten- en de beroepsgroepen worden vaak onvoldoende betrokken bij de verspreiding van de resultaten. Dit laatste vindt de commissie een minimale vereiste omdat de beroepsverenigingen en VAR’s een belangrijk implementatiekanaal zijn. Een andere vereiste is dat het organisatieniveau betrokken wordt bij de implementatie. Innovaties landen niet als ze niet passen in het beleid. Daarnaast zijn de plannen niet erg ‘smart’ geformuleerd zodat het moeilijk is de plannen te evalueren op resultaten. De VIP’s zijn voor een onderzoeksproject een verkeerde vraag en werden te vroeg gestuurd wat aanleiding gaf tot sociaal wenselijke antwoorden. 4.4 Ondersteuningsstructuur In programmacommissies zitten deskundigen uit het veld van onderzoek, ontwikkeling en implementatie (zie bijlage 2). De samenstelling van de programmacommissie is tussentijds vanwege enig verloop gewijzigd. De commissie heeft deze wijzigingen aangegrepen om zich gezien de accentverschuiving van onderzoeksgericht naar een implementatiegerichte fase van het programma te versterken. De commissie is in totaal achttien keer bij elkaar geweest. Het aanwezigheidspercentage was hoog en het essentiële voorwerk voor de vergadering werd gedaan. De sfeer in de programmacommissie is als goed ervaren. De commissie vindt dat er op een constructieve manier is gewerkt en samengewerkt. De programmacommissie was voor de projectleiders makkelijk toegankelijk. Er zijn drie projectleiderbijeenkomsten geweest. Het geven van strategische informatie en het uitwisselen van kennis en ervaringen stonden hierin centraal. De bijeenkomsten zijn als prettig ervaren en het meest effectief als het aan een thema is gekoppeld. Het programmasecretariaat heeft middels het bewaken van de procedures, het bevorderen van discussies, het aanmoedigen van onderzoekers en het beheer van gelden een positieve invloed gehad op de voortgang en uitstraling van het programma. Daarnaast is het secretariaat zeer betrokken geweest bij het zoeken naar wegen om de resultaten uit het programma toe te passen en vervolg van het onderzoeksprogramma voor de verpleging en verzorging zeker te stellen. Wel verwachten onderzoekers een meer proactieve inzet van ZonMw als het gaat om invullen van VIP’s en oplossen van problemen die gaandeweg soms ontstonden. 4.5 Financiën Het totale budget van het achtjarig programma Tussen Weten en Doen bedraagt € 3.415.121. Aan onderzoeksprojecten is ongeveer 42 % van het totale budget besteed (SOTA studies en tweede ronde). Aan ontwikkel- en implementatieprojecten is ongeveer 54 % van het budget besteed. Aan niet projectgebonden kosten zoals coördinatiekosten van het programma en communicatie is ongeveer 4 % van het budget besteed. (zie bijlage 4) Tabel 7
Aanloop programma Vervolg programma Totaal
Budgetverdeling in de ZonMw kennisketen Fundamenteel Strategisch Toegepast Ontwikkeling/ Landelijke onderzoek onderzoek onderzoek proefimplemetatie implementatie 33 % 67 % 50 %
50 %
44 %
56 %
29
30
5
Toekomst verpleegkundige en verzorgende interventies
Er zijn voldoende inhoudelijke redenen en maatschappelijke ontwikkelingen die het noodzakelijk maken om de doelmatigheid en kwaliteit van patiëntenzorg middels ontwikkeling en borging van effectieve en efficiënte verpleegkundige en verzorgende interventies programmatisch te bevorderen. De positie van de verpleegkundige en de verzorgende Nederland telt ± 425.000 verpleegkundigen en verzorgenden. Zij zijn werkzaam in alle sectoren van de zorg: care, cure en preventie. De kern van de activiteiten van verpleegkundigen en verzorgenden bestaat uit het bevorderen en in standhouden van gezondheid, het voorkomen van ziekte en handicap, het bijdragen aan genezing en herstel van ziekten en het verlichten van lijden en ongemak. 6 Met hun kennis en kunde leveren zij een onmisbare en specifieke bijdrage aan de Nederlandse gezondheidszorg. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn professionals met een eigen deskundigheidsgebied en verantwoordelijkheid. Het deskundigheidsgebied van de verpleegkundigen en verzorgenden IG is geregeld in de Wet BIG en uitgewerkt in beroeps- en competentieprofielen. De titel Verpleegkundige mag alleen gevoerd worden na het volgen van een erkende opleiding op MBO of HBO niveau. Deze registratie impliceert dat het in de Wet BIG geregelde tuchtrecht van toepassing is op verpleegkundigen. Voorwaarde voor het voeren van de titel Verzorgenden IG is het gevolgd hebben van een erkende opleiding. In de WGBO tenslotte is vastgelegd dat hulpverleners in de gezondheidszorg hun professionele standaard in acht moeten nemen. Het voorgaande betekent dat voor de patiënt/cliënt duidelijk moet zijn wat hij van een verpleegkundige of een verzorgende kan en mag verwachten. Het betekent ook dat de overheid, patiënten/cliënten, instellingen, verzekeraars, beroepsorganisaties et cetera hoge eisen stellen aan de wijze waarop V&V hun beroep uitoefenen. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn, mede door hun 24-uurs aanwezigheid, de (of: een belangrijke/onmisbare) spil in het zorgproces. Vanuit hun eigen vakgebied werken zij samen met andere zorgprofessionals zoals artsen en paramedici. De laatste decennia is daarbij in toenemende mate sprake van vervagende domeinen, overlappende kennis en kunde en gedeelde verantwoordelijkheden. Noodzaak apart onderzoeksprogramma voor de verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen Ongeacht het feit dat een domeinstrijd niet in het belang is van een goede zorgverlening, is voor professionals het hebben van een eigen vakinhoudelijk domein van groot belang. Met het oog op onder andere het ontwikkelen van vakinhoudelijke kennis en beroepsnormen en voor het aanscherpen van de eigen professionele standaard. Een apart onderzoeksprogramma voor verpleegkundigen en verzorgenden is vanuit die optiek bekeken niet meer dan logisch. Daarnaast staat, in weerwil van de hoge eisen die gesteld worden aan de sector waar verpleegkundigen en verzorgenden werken, de wetenschappelijke onderbouwing van hun beroep nog steeds in de kinderschoenen. Er is verder nog weinig onderzoek gedaan naar de (meer)waarde van de inzet van verpleegkundigen en verzorgenden vergeleken met de inzet van andere zorgprofessionals en de (meer)waarde van de inzet van niveau 5 ten opzichte van niveau 4. Hetzelfde geldt voor de (meer)waarde van een belangrijke onderdeel van de verpleegkundige en verzorgende beroepsuitoefening die gekenschetst kan worden met ‘immateriële zorgverlening’: luisteren, aandacht schenken, begeleiden, ondersteunen, troosten et cetera. Van verpleegkundigen en verzorgenden wordt verwacht dat zij hun deskundigheid en bekwaamheid up to date houden. Zij moeten bestaande en nieuwe kennis toe (kunnen) 6
Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden, 2007
31
passen en in staat zijn om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen zoals ketenzorg, taakherschikking, evidence based practice, prestatie-indicatoren, bevorderen van patiëntveiligheid, veranderingen in de zorgvraag, normen voor verantwoorde zorg, nieuwe technieken, nieuwe regelgeving et cetera. Verpleegkundigen en verzorgenden moeten bovendien constructief, op basis van gedegen kennis en ervaring, samen (kunnen) werken met andere disciplines. Daarvoor is nodig dat ze hun eigen handelen kunnen onderbouwen en verantwoorden (bijvoorbeeld: kunnen onderbouwen dat bepaalde verpleegkundige interventies werken; dat een apart verpleegkundig spreekuur zin heeft; dat bepaalde taken beter door verpleegkundigen uitgevoerd kunnen worden in plaats van door artsen (effect, kosten, patiënttevredenheid); dat de inzet van HBO-verpleegkundigen leidt tot kwalitatief betere zorg (bijvoorbeeld in de verpleeghuizen en gehandicaptenzorg); dat de inzet van goed opgeleide verpleegkundigen leidt tot een lagere mortaliteit; dat gestopt moet worden met bewezen niet effectieve handelingen et cetera. Nodig is ook inzicht in mogelijkheden voor en kosteneffectiviteit van taakherschikking en het delegeren van taken. Om de juiste keuzes te kunnen maken is inzicht in de (meer)waarde van verpleegkundige en verzorgende interventies eveneens van belang. En uiteraard moet onderbouwing en inzicht gevolgd worden door implementatie van de bevindingen. Ook dat vereist nog het nodige onderzoek. Voor de sector waarin verpleegkundigen en verzorgenden werkzaam zijn geldt, gezien het sociale systeem waarin ze functioneel werkzaam is, dat er aandacht moet zijn voor zowel de invalshoek van onderzoek, als van beleid en praktijk. Alleen aandacht voor de werkzaamheid (efficacy) en effectiviteit (effectiveness) van verpleegkundige en verzorgende interventies leidt tot een scheefgroei waardoor er onvoldoende aandacht is voor de implementatie en evaluatie/monitoring van de toepassing van ‘wetenschappelijke’ kennis in de praktijk. Tevens moet er aandacht zijn voor ‘top-down’ en ‘bottum-up’ onderzoek. Dat betekent onderzoek dat zich richt op kennis die functioneel is binnen het sociale systeem van de V&Vsector en zich richt op de gehele iteratieve cyclus 7 van ‘wetenschappelijke kennis’. Bij het programmeren van een nieuwe reeks wetenschappelijke onderzoeken moet derhalve gestreefd worden naar een gefaseerde verzameling van kennis rond een bepaald thema (bijvoorbeeld bejegening van psychogeriatrische patiënten) alsmede een evenwichtige verdeling van onderzoeksprojecten over de verschillende fasen van de kennisontwikkelcyclus. In het rapport ‘Nut en noodzaak van een onderzoek- en implementatieprogramma verpleegkundige en verzorgende interventies’ (Lambregts 2007) pleit ZonMw voor een specifiek langdurig programma voor verpleegkundige en verzorgende interventies. De achterliggende argumenten zijn dat verpleegkundigen en verzorgenden bij talloze problemen een rol spelen en het voortouw nemen bij de oplossing hiervan. Daarnaast moet de implementatie van kennis en innovaties afgestemd worden op de voor hen specifieke situatie en moet de groep toegerust worden met tools en vaardigheden om in multidisciplinaire teams hun op evidence gebaseerde kennis in te brengen. Er worden redenen genoemd waarom dit programma een belangrijke bijdrage kan leveren aan de patiëntenzorg. Het gaat dan om: ◊ de kwaliteitsverbetering en innovatie van de patiëntenzorg; ◊ de vergroting van patiëntveiligheid; ◊ de doelmatigheid en doeltreffendheid van verpleegkundige en verzorgende handelingen; In samenspraak met de praktijk zijn een tiental thema’s geprioriteerd waar de verpleegkundige en verzorgende handelingen dringend om onderbouwing vragen. Een verdere prioritering is gewenst.
7
Discussienota ZON Onderzoek en ontwikkeling als functies van beleid en praktijk in de Nederlandse gezondheidszorg. N.S Klazinga, T. Plochg; April 1999.
32
Het RGO-advies beschreef al dat het onderzoeksveld onvoldoende is toegerust om in de behoefte aan verpleegkundig en verzorgend onderzoek te voorzien en vroeg om ondersteuning hiervan. Dit deel van het advies is nooit overgenomen waardoor de kennisinfrastructuur tot nu toe nog steeds beperkt tot onvoldoende is. Dit wordt bevestigd in het interne ZonMw -rapport ‘In de versnelling’ (Holleman 2007). Hierin wordt gesteld dat de onderzoeks- en innovatiecultuur nog in ontwikkeling is waardoor het leren en innoveren nog niet altijd een vast onderdeel van de zorgvisie en zorgactiviteiten van instellingen is. Om dit te verbeteren moet er enerzijds nog flink geïnvesteerd worden in het bouwen van capaciteit. Anderzijds blijkt dat de huidige infrastructuur versnipperd en ontoereikend is voor deze omvangrijke sector. Voor de verdere uitbouw van een goede infrastructuur is het van belang dat er continuïteit is in de financiering van onderzoek. De State-of-the-Art-studie heeft echter wel tot een vruchtbare samenwerking geleid tussen onderzoeksgroepen, een kenniscentrum en de koepelorganisatie voor de V&V-sector en tot concrete producten zoals artikelen in diverse tijdschriften en presentaties op congressen. Voornamelijk universitaire kernen, onderzoeks- en kenniscentra hebben als hoofdaanvrager projecten gehonoreerd gekregen met aandacht voor de problematiek binnen de care, ggz en cure sector. De branches voor de verstandelijk gehandicaptenzorg, thuiszorg en preventie zijn zwaar ondervertegenwoordigd.
Literatuur - Raad voor Gezondheidszorgonderzoek: Advies Onderzoek Verpleging & Verzorging. Den Haag: Raad voor Gezondheidszorgonderzoek, 2001; publicatie 34 - Windt van der W, Bos J.T., Francke A.L. Feiten over verpleegkundige en verzorgende beroepen in Nederland 2007 - Lambregts J.A.M. Rapport Nut en noodzaak van een onderzoek – en implementatieprogramma verpleegkundige en verzorgende interventies, ZonMw 2007 - Holleman G., Ravensbergen J. Intern rapport ‘In de versnelling’, ZonMw 2007 - Linge van R.H., Heijnen-Kaales Y., Leytens J.A.M., Splunteren van P.T., Zandvliet J. Verspreiding en implementatie van wetenschappelijke kennis in de verpleging 2001 - Plas M., Poot., Leytens J. Heijnen-Kaales Y. Prioriteiten voor onderzoek in de verpleging en verzorging LEVV 2006 - Tijdschrift Verpleegkunde 21 jaargang maart 2006 speciale editie van het tijdschrift Verpleegkunde in het kader van het door ZonMw georganiseerde symposium: ‘de (on)zin van evidence based richtlijnen in de verpleging en verzorging’. - Wit de R. "Zorgen om de zorg: hoe de kwaliteit van de verpleging de kwaliteit van zorg bepaalt” Inauguratie prof. dr. Rianne de Wit, benoemd in de Faculty Health, Medicine and Life Sciences tot hoogleraar Verplegingswetenschap in het bijzonder de verpleegkundige aspecten van zorgprocessen. 13 november 2007 - IGZ Taakherschikking blijkt positief voor de kwaliteit van zorg, IGZ 2007 - Willems, D.L. e.a., Passend bewijs, CEG, 2007
33
34
Bijlage 1 Correspondentie Opdrachtbrief 2001 en 2004 Goedkeuringsbrief Brief ZonMw - budgetverdeling
35
Bijlage 2 Samenstelling programmacommissie Programmacommissie Tussen Weten en Doen Naam Functie/ervaring/expertise voorzitter 8 de heer P.J.M. Koopman Directeur Stichting Adhesie, voormalig voorzitter V&VN prof. dr. H. Philipsen Emeritus hoogleraar Medische Sociologie, Universiteit Maastricht vice voorzitter mevrouw drs. Y. Heijnen- Adjunct-directeur LEVV 9 Kaales, MBA leden mevrouw dr. K. Cox Gezondheidswetenschapper, Lector Evidence Based Practise, Fontys Hogescholen mevrouw dr. A.L. Francke Programmacoordinator V&V, Nivel mevrouw drs. A. Hamming Gezondheidswetenschapper, vertegenwoordiger landelijke VAR’s, zelfstandig adviseur de heer dr. R.H. van Linge Senior docent/onderzoeker Verplegingswetenschap, UMC Utrecht; Lector implementatie in de GGZ, Scienca mevrouw dr. W.J.M. Scholte Verplegingswetenschapper; lector Evidence Based Nursing op Reimer Hogeschool van Amsterdam de heer W. de Vries Verpleegkundige/Leidinggevende bij Lentis GGZ, Groningen waarnemer mevrouw K. Pelleboer Ministerie van VWS, directie MEVA oud-leden mevrouw S. Gibson, MSc mevrouw H. Hillmann mevrouw dr. A. Kerkstra mevrouw dr. J. Mintjes-de Groot mevrouw drs. A.W.T. Bellemakers
Centraal Orgaan opvang asielzoekers Voormalig directeur LEVV Programmacoördinator V&V, Nivel Lector Acute Intensieve Zorg , Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Kwaliteitsfunctionaris, thuiszorg Adviseur Kantel consult
oud waarnemers mevrouw drs. H.E. Schiereck Ministerie van VWS, toenmalige directie IBE mevrouw drs. C.E. Keizer Ministerie van VWS, toenmalige directie IBE bureau ZonMw de heer mr. M. Slijper, MPH Programmasecretaris mevrouw D. Abels Programma-assistent de heer drs. J.J. Zandvliet Vliegende kiep
8 9
periode 2005 - heden 2001 - 2005
2005 - heden
2005 - heden 2003 - heden 2001 - heden 2005 - heden 2001 - heden 2001 - heden
2004 - heden
2001 2001 2001 2001
- 2005 - 2002 - 2003 - 2004
2001 - 2004
2001 - 2002 2002 - 2004
2002 - heden 2003 - heden 2001 - 2002
De heer Koopmans is sinds 2001 lid van de commissie en van 2002 tot 2005 vice-voorzitter. Mevrouw Heijnen-Kaales is sinds 2002 lid van de commissie.
43
44
Bijlage 3 Taakopdracht Werkgroep Tussen Weten en Doen In april 2001 heeft de programmacommissie Zorg besloten een werkgroep Tussen Weten en Doen in te stellen. De werkgroep heeft tot taak het doen uitvoeren van een programma op het gebied van de ontwikkeling van de verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen. De taakopdracht van de werkgroep luidt als volgt. I. Algemene taakomschrijving De werkgroep Tussen Weten en Doen heeft in opdracht en onder eindverantwoordelijkheid van de programmacommissie Zorg tot taak: a. het na vaststelling en openstelling van het programma zorgdragen voor beoordeling, prioritering en ter financiering voorleggen aan de directeur van ZON van voorstellen passend binnen het programma en het budget; b. het opstellen en uitvoeren van een communicatie- en implementatieplan voor het programma; c. het monitoren en bijsturen van de projecten binnen het programma; d. het evalueren van het programma; e. het opstellen van programmarapportages en het bewaken van de voortgang ten behoeve van het ZON-bestuur en de opdrachtgever. II. Doel, inhoud en omvang programma 1. Het kader voor programma ‘Verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen. Tussen weten en doen’ is vastgelegd in de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 september 2000, kenmerk GZB/PCZ-2110718. Het programma heeft als doel het verschaffen van een wetenschappelijke basis voor het handelen van verpleegkundigen en verzorgenden door het ontwikkelen en implementeren van multidisciplinaire richtlijnen. 2. De werkgroep Tussen Weten en Doen houdt in het bijzonder rekening met de beleidsregels die de Minister van VWS heeft gegeven. Daarbij gaat het er onder meer om dat het programma: - snel tot tastbare resultaten leidt; - de beroepsgroepen stimuleert tot een grotere interesse in en betrokkenheid bij wetenschappelijk onderzoek; - zich richt op de doelgroepen verpleegkundigen en verzorgenden en dat deze doelgroepen direct bij de uitvoering van programma en projecten zijn betrokken; - uitgaat van de behoefte aan kennis, richtlijnen of andere ondersteuning bij de doelgroepen; - dusdanig is ingericht en wordt uitgevoerd dat het ruimte biedt aan een vervolgopdracht op basis van het RGO-advies over onderzoek op het terrein van de verpleging en verzorging, dat in 2001 zal worden uitgebracht. 3. Het programma heeft een looptijd tot uiterlijk 2003 met een accent van de programmaactiviteiten in 2001 en de eerste helft van 2002. Voor de uitvoering van het programma is ƒ 4 miljoen beschikbaar. 4. Eventuele aanvullende opdrachten of aanwijzingen die de Minister van VWS op een later tijdstip geeft door middel van de jaarlijkse opdrachtbrief aan ZON of in andere brieven, worden door de werkgroep Verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen eveneens betrokken in haar werkzaamheden. Uitgangspunt is wel dat dit de lopende activiteiten en verplichtingen niet doorkruist en hierover vooraf afstemming heeft plaats gevonden met de programmasecretaris en -voorzitter.
45
III. Verhouding tot de Programmacommissie Zorg 1. De werkgroep voert haar taken uit onder eindverantwoordelijkheid van de Programmacommissie Zorg (PCZ). Daarbij is in het bijzonder van belang: a. de PCZ beslist over eventuele bijstellingen van het programma V&V; b. de evaluatie van het programma wordt na vaststelling in de PCZ toegezonden aan de Minister van VWS; c. de directeur van ZON zorgt voor adequate (kwalitatief en kwantitatief) ondersteuning van de programmacommissie. 2. De overige taken, als beschreven in artikel I - Algemene Taakomschrijving, voert de werkgroep zelfstandig uit, maar onder eindverantwoordelijkheid van de PCZ. IV. Instellingstermijn 1. De werkgroep Verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen wordt ingesteld voor de termijn die nodig is om de opdracht te kunnen afronden, maar de instellingstermijn eindigt in elk geval vijf jaar nadat zij door de PCZ is ingesteld. Na het verstrijken van de termijn van vijf jaar kan de werkgroep, indien de noodzaak daartoe bestaat, blijven voortbestaan, maar dan kan de taakopdracht heroverwogen worden. 2. Aanvullende aanwijzingen of opdrachten van de Minister van VWS rond hetzelfde aandachtsgebied kunnen er eveneens toe leiden dat de instellingstermijn van de werkgroep Verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen wordt verlengd, maar niet langer dan vijf jaar nadat zij door de PCZ is heringesteld. V. Functioneren en werkwijze 1. De programmacommissie/werkgroep Verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen is gehouden aan de beleidsregels die bij ZON gelden. Onder beleidsregels wordt onder andere verstaan besluiten van het bestuur en door het bestuur vastgestelde conclusies van onder andere de zogenoemde ZON-dagen. Het gaat daarbij onder meer om: a. procedures van ZON-programma’s (nov. 1999); b. bestuursreglement van ZorgOnderzoek Nederland (dec. 1999); c. eventuele andere beleidsregels die voor de uitvoering van de werkgroep Verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen relevant zijn. 2. De werkwijze van de werkgroep Verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen is vastgelegd in het Bestuursreglement van ZorgOnderzoek Nederland (dec. 1999). 3. De werkgroep is voorts gehouden aan de wet- en regelgeving die op ZorgOnderzoek Nederland van kracht is, met name: a. Wet op de organisatie van ZorgOnderzoek Nederland; b. Algemene wet bestuursrecht.
46
Bijlage 4 Financieel overzicht De definitieve financiële verantwoording van het programma aan VWS loopt via de afdeling Financiën en Controle van ZonMw Tabel Programma Inkomsten Bron Ministerie van VWS Ministerie van VW S Totaal inkomsten
Uitgaven Niet project kosten TWD aanloopprogramma TWD vervolgprogramma Totaal kosten
TWD
Document
aanloopprogramma Zie bijlage 1 vervolgprogramma Zie bijlage 1
Begroot
Besteed 33.5331 97.3042 130.8372
101.956 149.000 250.956
Bedragen in euro’s 1.815.121 1.600.000 3.415.121
Resterend 68.4231 51.6962 120.1192
Projectkosten Begroot
Besteed
Resterend
SOTA Eerste ronde Tweede ronde Derde ronde Implementatie-impuls Totaal projecten
680.671 1.032.494 747.255 536.745 167.000 3.164.165
680.671 1.074.966 797.255 536.652 167.0003 3.256.544
0 42.4721 - 50.000 93 03 - 7.621
Totaal uitgaven
3.415.121
3.387.381
27.7402
1
De post ‘niet projectkosten’ omvat onder andere het CIP-budget begroot. In het verleden zijn er CIP-kosten als project uitgevoerd en onder projectkosten geboekt (bijvoorbeeld 10150001 en 1015097001) 2 T/m 31-12-2007. Hieruit moeten nog lopende kosten ten behoeve van afronding programma worden geboekt. 3 Nog niet bekend, projecten zijn nog niet afgerond
47
Tabel Projecten
Aanloopprogramma Tussen Weten en Doen Project Projecttitel Toekenningen nummer per project 1015097001 Programmeeropdracht Verpleegkundige en Verzorgende 24.705 beroepsgroepen 10150001 Garantstelling Europese Verpleegkundig Congres 11.345 10150002 State-of-the-Art-studies 680.671 10150003 Ontwikkeling (bij)scholingsprogramma preventie en behandeling 86.460 decubitus voor verpleegkundigen en verzorgenden 10150004 Implementatie van Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program in de zorg voor zeer vroeg geboren 66.252 kinderen 10150005 Geriatric intermediate care: haalbaarheid van toepassing door 113.446 verpleegkundigen 10150006 Ontwikkeling van een geïndividualiseerd educatieprogramma, gericht op het bevorderen van het zelfmanagementgedrag van 49.400 patiënten met type 2 diabetes, gebaseerd op de 'self-efficacy'theorie 10150007 Implementatie van een richtlijn voor het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor mensen met een 89.424 verstandelijke handicap 10150008 Richtlijnontwikkeling voor bevordering van adequaat zelfmanagement met betrekking tot vochtbeperking bij 106.695 hemodialysepatiënten met verhoogd risico op te hoge vochtinname 10150009 Ontwikkeling en evaluatie van een intervisiemethodiek ten 110.040 behoeve van de extramurale verzorging van allochtone cliënten 10150010 Richtlijnen voor verzorgenden m.b.t. de begeleiding van dementerenden met gedragsproblematiek. Inventarisatie, 112.825 beoordeling, aanpassing en implementatie 10150011 Onderzoek naar een stappenplan voor het systematisch verbeteren van bestaande richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden aan de hand van 2 voorbeelden: a) de preventie 111.325 en verzorging van smetten, en b) het stimuleren van de zelfredzaamheid van cliënten 10150012 Decubituszorg in de dagelijkse praktijk; door sturen steeds beter 107.550 10150013 Implementatie van een richtlijn voor het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor bewoners van 85.500 Verpleeghuizen en Verzorgingshuizen Totaal 1.755.637
Vervolgprogramma Tussen Weten en Doen Project Projecttitel Toekenningen nummer per project 5401.0001 De begeleiding van dementerende verpleeghuisbewoners die depressief zijn. Een 'multi-centre' interventiestudie naar de effecten 373.966 van een richtlijn voor verzorgenden 5401.0002 SAFE OR SORRY? Development and testing of a evidence based 423.289 inpatient safety program in the prevention of common
48
complications 5401.0003 Reflux van maagzuur bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking: de ontwikkeling van een evidence-based deelrichtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden 5401.0004 De ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op een effectieve omgang met suicidaliteit bij patienten met schizofrenie of een aanverwante psychotische stoornis 5401.0005 GEDRAGSPROBLEMEN BIJ DEMENTIE: ontwikkeling van een richtlijn voor de preventie en het hanteren van gedragsproblemen door verpleegkundigen en verzorgenden 5401.0006 Omgaan met afwerend gedrag bij eten en drinken van mensen met dementie. Een richtlijn voor verzorgenden 5401.0007 Signaleren en behandelen van misselijkheid en braken bij volwassenen met een oncologische aandoening in de palliatieve fase 5401.0008 De ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op de vermindering van agitatie en hiermee samenhangend probleemgedrag bij dementerende ouderen 5401.0009 De ontwikkeling van een evidence based richtlijn voor het screenen, voorkomen en behandelen van orale mucositis bij oncologische patiënten die worden behandeld met chemo- en/of radiotherapie Totaal
75.000
75.000
74.688 75.000 74.964
75.000
87.000 1.283.907
Implementatie impuls Project Projecttitel Toekenningen nummer per project 5402.0001 Van smetten vrij. Regionale implementatie van de richtlijn smetten 25.000 5402.0002 Implementatie van de richtlijn vochtbeperking 25.000 5402.0003 Implementatie van de richtlijn 'Omgaan met jeuk' 25.000 5402.0004 Het nut van mondzorg en mondscore. Regionale implementatie 25.000 van de richtlijn Orale Mucositis 5402.0005 Coachend implementeren van richtlijnen: Regionale implementatie van de Richtlijn Misselijkheid en Braken bij patiënten met kanker in 25.000 de palliatieve fase 5402.0006 Evaluatie implementatie-impuls 30.000 Totaal 155.000
49
50
Bijlage 5 Projecten State-of-the-Art-studies10 Samenvatting State -of-the-Art-studies naar uitkomsttype Zorg voor mensen met CVA Uitvoering: T. Burgler, L.J. Tiesinga, K. Wynia; Universiteit Groningen Voor het meten van psychosociale uitkomsten bij CVA patiënten en hun partner worden verschillende instrumenten gebruikt. Er is een gebrek aan inzicht welke instrumenten meer geëigend zijn in de acute, revalidatie en chronische fase van CVA. Meer kennis is nodig over validiteit, betrouwbaarheid, bruikbaarheid en inzetbaarheid van de instrumenten alvorens een richtlijn kan worden ontwikkeld. Zelfmanagement van adolescenten met een chronische ziekte Uitvoering: M. Grypdonck, R. de Jonge, J.van der Bijl, M. Kappen, M. Duijnstee, M. van Vliet; UMC Utrecht In de studie is nagegaan wat bekend is over de factoren die zelfmanagement bij adolescenten met een chronische ziekte beïnvloeden en welke interventies effectief zijn om het zelfmanagement te bevorderen. Er kunnen aanwijzingen voor benaderingswijzen of interventies uit de literatuurstudie afgeleid worden, maar een richtlijn is nog niet te maken. (In)adequaat zelfmanagement bij chronisch zieke allochtonen en chronische zieken met een lage sociaal-economische status Uitvoering: J.J. van der Bijl, M.H.F. Grypdonck, C.C. de Jong;UMC Utrecht Mensen met een chronische ziekte die tot de lagere sociale klasse behoren of allochtoon zijn, zijn extra kwetsbaar; de problemen van het dagelijks leven wegen zwaarder dan de noodzaak zich te houden aan een therapeutisch regime. Intensieve, op maat gesneden begeleiding door mensen uit de eigen cultuur en bij voorkeur van de eigen sekse kan een positieve bijdrage leveren aan het zelfmanagement van deze patiënten. Verpleegkundige interventies gericht op leefstijl en pijn bij patiënten met een ulcus cruris Uitvoering: M. Heinen, W. Scholte op Reimer, T.van Achterberg; UMC St Radboud Voor de behandeling van het ulcus cruris en het voorkomen van nieuwe wonden is het van belang dat patiënten leefstijladviezen opvolgen. Een effectieve behandeling van pijn is een belangrijke voorwaarde voor het kunnen opvolgen van de leefstijladviezen. Uit de studie komt enig bewijs voor pijnbestrijding en leefstijladvisering. Een aantal adviezen worden gegeven, zoals het gebruik van EMLA® crème ter verlichting van de pijn. Proefschrift Beyond woundcare: Health behaviours and patient problems in venous leg ulcer patients. M.M. Heinen Het bepalen van zorgzwaarte (Stroke Unit) Uitvoering: N. Oeye, R. de Vos; AMC Classificatie van patiënten wordt aanbevolen als een rationele, systematische en objectieve manier om de verpleegkundige zorg te plannen. Gekeken is in welke mate zes classificatiesystemen geschikt zijn voor gebruik op een Stroke Unit. Geconcludeerd wordt dat deze ongeschikt zijn voor directe planning van verpleegkundige bezetting of het weigeren van opname van patiënten wegens onderbezetting. Preventie van complicaties van ziekenhuisopname bij oude patiënten: mate van voorkomen en gevolgen Uitvoering: M.J. Schuurmans; UMC Utrecht Een ziekenhuisopname brengt een zeker risico aan complicaties mee voor oudere patiënten. Met name het verlies van voedingsstatus en zelfstandigheid vormen een grote bedreiging 10
Jongerden I., Heijnen-Kaales Y. State of the Art studie Verpleging en verzorging eindrapportage 2003
51
voor de prognose van de patiënt. Dit leidt tot een langere opnameduur, meer sterfte en vaker uitplaatsing naar een verpleeghuis. Pijn bij mensen met een verstandelijke handicap Uitvoering: S. Zwakhalen, K. van Dongen, H. Huijer ABu-Daad; UMC Maastricht In de studie is een inventarisatie gemaakt van indicatoren en meetmethoden om pijn bij verstandelijk gehandicapten vast te stellen. Er blijkt een grote diversiteit aan indicatoren. Hoewel kennis beperkt is op dit terrein, zijn er al vele stappen gezet op weg naar een degelijke pijnbeoordeling. Aanvullend onderzoek is nodig, maar een valide, betrouwbaar pijnbeoordelingsinstrument zal op korte termijn beschikbaar kunnen zijn voor de praktijk. Uitkomsttype 2a Zorg voor mensen met Multiple Sclerose Uitvoering: R. Bosma ,K. Wynia, L.J. Tiesinga, B. Middel; UMC Groningen De effectiviteit van twee interventies bij blaasstoornissen bij mensen met MS is geëvalueerd: toepassing van intermitterende zelfkatheterisatie en het gebruik van het farmacologische middel desmopressine. Zelfkatheterisatie lijkt geschikt voor het beperken van het residu en daarmee het voorkomen van een aantal complicaties. De methode vraagt van de gebruiker echter wel een grote inspanning. Desmopressine lijkt een rol te kunnen spelen in de verlichting van symptomen als gevolg van blaasstoornissen bij mensen met MS. Proefschrift The Multiple Sclerosis Impact Profile (MSIP), an ICF-based outcome measure for disability and disability perception in MS : development and psychometric testing . Wynia K. Diagnostiek en interventies gericht op wondgerelateerde klachten bij decubituspatiënten Uitvoering: E. de Laat, W. Scholte op Reimer, T. van Achterberg; UMC Maastricht Beschreven is de kennis op het terrein van de diagnostiek en behandeling van pijn, wondgeur en exudaat ten gevolge van decubitus. Aanbevolen worden het gebruik van pijnmeetinstrumenten voor de diagnostiek van decubitus gerelateerde pijn, het gebruik van de Pressure Sore Status Tool voor een goede wondanamnese en -evaluatie en het gebruik van hydrocolloïd verband bij wonden met exudaat. Proefschrift Critical pressure. pressure ulcer care in critically ill patients and hospitalised patients at large. H.E.W. de Laat, 2006 Muziek als interventie om acute pijn en angst te verminderen bij volwassen patiënten Uitvoering: G.Bloo, W.Scholte op Reimer, B.Crul, T.van Achterberg; UMC St Radboud Deze studie laat de effecten zien die muziek heeft op peri-operatieve pijn, angst, vitale functies en het gebruik van sederende en analgetische medicatie tijdens perioden van kritisch ziek zijn. Op basis van deze resultaten kan muziek als aanvullende interventie gebruikt worden in de zorg die gegeven wordt aan patiënten met acute pijn en angst. Psychosociale begeleiding in de palliatieve zorg Uitvoering: R.J. Uitterhoeve, M. Vernooy-Dassen, M.J. Litjens, C. Potting, T.van Achterberg; UMC St Radboud Psychosociale interventies dragen bij aan de kwaliteit van leven van patiënten met kanker in een vergevorderd stadium. Geadviseerd worden onder andere het gebruik van cognitieve gedragstherapie of daarop gebaseerde interventies en de inzet van verpleegkundigen bij het toepassen van deze interventies. Het effect van mondspoelmiddelen ter preventie van orale mucositis ten gevolge van chemotherapie Uitvoering: C. Potting, W. Scholte op Reimer, T. van Achterberg; UMC St Radboud Het gebruik van chloorhexidine als mondspoelmiddel ter preventie van orale mucositis bij patiënten met chemotherapie blijkt niet effectief, en kan niet worden aanbevolen. Ook voor de meeste overige mondspoelmiddelen werd geen effect op de preventie van mucositis gevonden. Het gebruik van een jodiumoplossing verdient nader onderzoek. Proefschrift Oral mucositis. a nurse’s perspective. C.M.J. Potting, 2008
52
Intensive Care patiënten: het ontwennen van de beademing Uitvoering: N. Oey, J Binnenkade R. de Vos; AMC De studie laat zien dat er geen optimale parameters bestaan voor het voorspellen van het succes van het reduceren van de beademing, het voorspellen van het succes of falen van de spontane ademhaling of het voorspellen van het succes of falen van extubatie. Wondbedekkers voor secundair genezende chirurgische wonden Uitvoering: H. Vermeulen, Ubbink, A. Semin-Goossens, R. de Vos, D. Legemate; AMC Gaasverband kan worden afgeraden voor de behandeling van secundair genezende chirurgische wonden. Foamverband is het beste onderzocht als alternatief en blijkt de voorkeur te genieten voor wat betreft pijnreductie, patiënttevredenheid en verpleegkundige zorgtijd. Proefschrift Evidence -Based Improvements in Postoperative Care. On the cutting edge between nursing and medicine, Hester Vermeulen, 2006. Zorg voor mensen met schizofrenie: zorgmodellen en effectiviteit van behandelaanbod Uitvoering: S. Castelijn, G.J.H. Jansen, B .Middel, D. Wiersma; UMC Groningen In deze studie worden twee zorgmodellen en het effect van zes verschillende psychosociale interventies in de zorg voor schizofrene patiënten beschreven. De resultaten zijn ten gunste van het zorgmodel assertive community treatment. Daarnaast is de interventie psychoeducatie bruikbaar gebleken. Zorg voor mensen met schizofrenie: effectiviteit van interventies bij sociaal isolement Uitvoering: S. Castelijn, G.J.H. Jansen, B. Middel, D. Wiersma; UMC Groningen De verpleegkundige diagnose ‘sociaal isolement’ komt in alle literatuur over diagnostiek bij schizofrenie naar voren. In de literatuur worden zeven interventies genoemd die zich direct dan wel indirect richten op het sociaal isolement van mensen met schizofrenie. Zelfhulpgroepen, multi-family groups en verpleegkundige telefonische interventie lijken veelbelovend. Zorg voor mensen met een geriatrische aandoening Uitvoering: J. Schelhaas, L.J. Tiesinga, B. Middel; UMC Groningen Organisatie-interventies leveren een bijdrage aan het voorkomen of uitstellen van geriatrische functiestoornissen. Het lijkt zinvol om in ziekenhuizen door te gaan met het ontwikkelen van afdelingen specifiek voor ouderen. Tevens lijkt het waardevol om Geriatric Evaluation and Management (gedurende een langere periode de zorg evalueren en coördineren) aan te bieden aan kwetsbare, thuiswonende ouderen en om deze interventie aan te bieden vanuit een huisartsenpraktijk. Preventie van en zorg bij complicaties van ziekenhuisopname bij oudere geriatrische patiënten:risicopatiënten en interventies Uitvoering: M.J. Schuurmans; UMC Utrecht Niet iedere oudere patiënt loopt in gelijke mate kans op negatieve uitkomsten van ziekenhuisopname. Risicopatiënten betreffen veelal ouderen die al in enige mate afhankelijk zijn van anderen (gestoorde functionele status) en veelal te maken hebben met comorbiditeit, vaak in de vorm van cognitieve problemen. Nadruk in de zorg ligt op een goede anamnese en herkenning van de problematiek in een vroeg stadium. Jeugdgezondheidszorg Uitvoering: M. Buskop-Kobussen, K.Cox; UMC Maastricht De belangrijkste taken van een verpleegkundige binnen de Jeugdgezondheidszorg liggen op het terrein van voorlichting en advies. Een richtlijn voor het geven van voorlichting en advies kan aan de hand van de resultaten wetenschappelijk onderbouwd worden. Uitkomsttype 2b Poliklinische interventies bij patiënten met hartfalen Uitvoering: S. de Vries , R. de Vos; AMC
53
De multidisciplinaire aanpak in de hartfalen programma’s lijkt een goede manier om het aantal heropnames en opnamedagen te verminderen. De meest optimale samenstelling van een hartfalenprogramma wat betreft inhoud, intensiteit en frequentie is nog onduidelijk. De keuze voor vroege enterale voeding bij intensive care patiënten Uitvoering: E.B. Haverkort, J.M. Binnekade, R. de Vos; AMC Voeding is een belangrijk aandachtsgebied in de eerste uren van opname, maar ook in het dagelijks behandeltraject daarna. Het inschatten van de voedingsbehoefte is een noodzakelijke verpleegkundige vaardigheid. De kennis rond enteraal voeden van IC patiënten is in een richtlijn bijeengebracht. Intensive Care patiënten: mobiliseerbeleid bij beademde patiënten Uitvoering: M. van der Schaaf, J. Binnekade, R. de Vos; AMC Er is een aanzet gegeven tot een richtlijn voor de indicatiestelling van mobilisatie bij beademde patiënten, met daarin de indicaties en contra-indicaties ten aanzien van het mobiliseren. Uitkomsttype 3 Gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor ouderen in ziekenhuizen en verpleeghuizen Uitvoering: A.M. Dielis-van Houts, B.H.G.M. Lendemeijer, J.P.H. Hamers; UMC Maastricht Vrijheidsbeperkende interventies zijn risicovol en lijken niet effectief te zijn in het voorkomen van ernstig letsel. Er bestaat een richtlijn gericht op het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg in algemene zin. Deze is bruikbaar in de Nederlandse praktijk van zorgverlening aan ouderen, mits er een specificering en implementatie plaatsvindt voor deze doelgroep. Signaleren van slikstoornissen bij patiënten met Parkinson Uitvoering: A.Rensen, W.Scholte op Reimer. T.van Achterberg; UMC St Radboud Slikproblemen zijn bij veel Parkinsonpatiënten aanwezig. Er zijn veelbelovende instrumenten in ontwikkeling, maar verdere evaluatie en aanpassing van deze instrumenten nodig is voordat ze kunnen worden aanbevolen voor gebruik door verpleegkundigen in de praktijk. Delen van de review kunnen worden gebruikt voor het verder onderbouwen van de huidige verpleegkundige richtlijn. Symptoommanagement in de palliatieve zorg bij kinderen en volwassenen Uitvoering: C. Molenkamp, I.Proot; UMC Maastricht Voor volwassenen zijn richtlijnen en standaarden voorhanden. De effectiviteit hiervan is (nog) niet of nauwelijks onderzocht. Palliatieve zorg voor kinderen is een vrij nieuwe discipline binnen de geneeskunde en de verpleegkunde. Voor pijn is een multidisciplinaire richtlijn aanwezig voor kinderen met kanker, deze moet nog geëvalueerd worden. Voor de overige symptomen is informatie voor handen om een richtlijn te formuleren. Overige Disseminatie en implementatie van kennis Uitvoering: Dr. R.J.G. Halfens (UMC Maastricht), Dr.R.H. van Linge (UMC Utrecht) De huidige wetenschappelijke kennis over de verspreiding en implementatie van richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden is geanalyseerd. Invoeren van richtlijnen zou veel meer een kwestie van maatwerk moeten zijn, waarbij de keuze voor de invoeringsstrategie onderbouwd moet worden.
54
Bijlage 6 Projecten aanloopprogramma Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150003 Ontwikkeling (bij)scholingsprogramma preventie en behandeling decubitus voor verpleegkundigen en verzorgenden Universiteit Maastricht, dr. R.J.G. Halfens 15 maanden
Achtergrond Decubitus komt (te) veel voor binnen de Nederlandse gezondheidszorg. Decubitus gaat gepaard met veel pijn en ongemak voor de patiënt en kost de Nederlandse gezondheidszorg jaarlijks veel geld (Gezondheidsraad, 1999). Decubitus is voor een belangrijk deel te voorkomen. Daarvoor moet men wel adequate preventieve maatregelenen gebruiken, zoals in richtlijnen weergegeven. Het implementeren van richtlijnen is echter geen eenvoudige zaak, zoals Hulscher et al. (2000) laten zien. Het voorkomen van decubitus komt niet alleen de patiënt ten goede, maar leidt ook tot een aanzienlijke kostenreductie (Allman, 1998). Slechts in enkele gevallen wordt adequate preventie toegepast, terwijl in 50% van de gevallen de behandeling niet conform de richtlijnen van het CBO is. Alhoewel kennis en vaardigheden geen garantie zijn voor een goede implementatie van richtlijnen, vormen ze wel een voorwaarde voor succesvolle implementatie. Doelstelling en methode Onderzocht wordt uit welke inhoud en vorm (bij)scholing ten aanzien van preventie en behandeling van decubitus voor (leerling) verpleegkundigen en verzorgenden moet bestaan. Op basis hiervan wordt een scholingspakket ontwikkeld, dat landelijk goedkeuring krijgt en aansluit op de nieuwe richtlijnen van het CBO. Het pakket kent een onderscheid tussen enerzijds verpleegkundigen en verzorgenden, en anderzijds gediplomeerden (bijscholing) en leerlingen (scholing). Resultaten en producten De doelstelling van dit project was het ontwikkelen van een (bij)scholingsprogramma voor de preventie en behandeling van decubitus. Was oorspronkelijk de bedoeling een eenvoudig leerboek te ontwikkelen, uiteindelijk zijn de onderzoekers uitgekomen bij een b-learning project. Gevoelens van luchtfietserij tot het bezig zijn met een geweldige uitdaging met veel toekomst perspectief hebben gedurende dit project de revue gepasseerd. Nu het project gereed is, overheerst het gevoel dat de onderzoekers een geweldig mooie stap hebben kunnen zetten naar een nieuwe, actuele en moderne vorm van (bij)scholing voor verpleegkundigen en verzorgenden. Ondanks dat de uiteindelijke vorm een andere wending heeft gekregen, zijn de specifieke stappen en activiteiten die gepland waren conform het voorstel uitgevoerd. Ontwikkeling van: 1. E-learning programma decubitus; 2. Vaardigheidsonderwijs decubitus; 3. Patiëntenbrochures. Kennisoverdracht en implementatie via: Na overleg met het Landelijk Centrum Decubitis en het LEVV, is het LEVV eigenaar van het programma geworden. Het LEVV biedt het webbased leerprogramma over decubitus aan zorginstellingen aan. De lesstof uit de module is toegesneden op verschillende kwalificatieniveaus en wordt ondersteund door afbeeldingen en film. Op het discussieforum in de module kunnen cursisten hun mening en ervaringen delen met anderen. Proces Voordat ZonMw dit project honoreerde heeft de commissie aanvullende informatie en producten gevraagd. Gedurende het project is regelmatig overleg met de projectleider geweest. Daarnaast is het project begeleid door een internationale begeleidingsgroep. 55
Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150004 Implementatie van Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program in de zorg voor zeer vroeg geboren kinderen Drs. Joke M. Wielenga 15 maanden
Achtergrond De ontwikkelingen in de neonatale zorg hebben ertoe geleid dat zeer vroeg geboren kinderen (<30 weken zwangerschapsduur) in leven gehouden kunnen worden. Echter, deze zeer kwetsbare kinderen worden blootgesteld aan een overmaat van stimuli (licht, geluid). De intensieve behandeling en de daarbij behorende zorgverleningsactiviteiten veroorzaken veel stress en ongemak. Een deel van de kinderen houdt aan hun verblijf op de neonatologie afdeling een ernstige handicap over, veel kinderen hebben lichte beperkingen (ontwikkelingsproblemen) die levenslang doorwerken en de kans op een zelfstandig bestaan negatief beïnvloeden (1,2). Tot nu toe is er weinig aandacht besteed aan de individuele behoefte van het zeer vroeg geboren kind. Er is weinig oog voor de gedragssignalen. Het gedrag van het kind levert informatie over zijn capaciteiten en mogelijkheden van dat moment. Op basis van deze informatie kan een inschatting gemaakt worden van de ondersteuning die het kind nodig heeft om de stressvolle momenten beter te kunnen doorstaan. Zo kan een voor het kind optimale wijze van zorgverlening gecreëerd worden. Het 'Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program' (NIDCAP) voor het eerst beschreven door Dr. Heidelise Als (psycholoog) biedt een concept voor deze ontwikkelingsondersteunende zorg (3,4). Doelstelling en methode Zorgverlening volgens het NIDCAP principe te implementeren en daarmee een verbetering te bereiken op de volgende gebieden; - De korte termijn uitkomsten ten aanzien van de ontwikkeling van het zeer vroeg geboren kind. - De satisfactie vanuit het perspectief van ouders of verzorgers. - De werksatisfactie van zorgverleners bij de neonatale intensive care unit (NICU).Kostenbesparend effect. Resultaten en producten Ondanks de methodologische kwesties en beperkte bewijzen van medische en ontwikkelingsuitkomsten zijn de resultaten van NIDCAP bemoedigend. Ouders ontvangen NIDCAP goed maar ook de verpleegkundige staf. Het is een attractief concept vanuit menselijk perspectief. Ondanks de behoefte aan verder onderzoek is het redelijk om de NICU’s aan te moedigen ontwikkelingsgerichte zorg te implementeren. Ontwikkelingsgerichte zorg bestaande uit individuele gedragsobservaties en het vaststellen van stress en discomfort om routines en structuren die de gezondheidstoestand, het welzijn en de neurologische ontwikkeling van pasgeborenen en het welzijn van ouders ondermijnen, te voorkomen en de pasgeborenen te steunen zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen. Joke Wielenga en Ingrid Drielsma hebben de Richard de Leeuw-prijs ontvangen. Om een handvat te geven voor de invoering ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuren, schreven zij samen een handreiking voor verpleegkundigen en andere professionele zorgverleners ‘Ontwikkelingsgerichte zorg voor de pasgeboren baby´. Kennisoverdracht en implementatie via: 1. Intensief trainen van vijf verpleegkundigen volgens het train-de-trainer-principe die als voortrekkers worden ingezet in de praktijk. 2. Bijscholingen. 3. Themabijeenkomst voor de managers uit de regio. Proefschrift:
56
J.M. Wielenga. Stress and discomfort in the care of preterm infants. A study of the Comfort Scale and the Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program (NIDCAP) in a Dutch level III NICU. Amsterdam, 22 april 2008. Publicaties: - Joke M. Wielenga, Bert J. Smit, Lex K.A. Unk. How Satisfied Are Parents Supported by Nurses With the NIDCAP® Model of Care for Their Preterm Infant. J Nurs Care Quality. 2006, Vol. 21(1), pp. 41-48. - J.M. Wielenga. Implementatie van 'Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program' (NIDCAP®) in de zorg voor zeer vroeggeboren kinderen. Verpleegkunde, Nederlands-Vlaams wetenschappelijk tijdschrift voor verpleegkundigen 2006, Vol. 21-1, pp. 62-69. - J.M. Wielenga, K.A. Unk, H. Leenaers. Ontwikkelingsgerichte zorg op de neonatale intensive care units in Nederland en Vlaanderen. Verpleegkunde, Nederlands-Vlaams wetenschappelijk tijdschrift voor verpleegkundigen. 2006, Vol. 21, pp. 265-271. - J.M. Wielenga, IJ Hankes Drielsma. Je kind leren kennen. Kleine maatjes speciale editie, november 2006, pp. 17-20. - J.M. Wielenga. NIDCAP op de NICU van het EKZ/AMC; klinische en ontwikkelingsuitkomsten en tevredenheid met zorg van ouders en IC verpleegkundigen. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde 2007; supl. 1: 7-8. - Wielenga JM, Smit BJ, Merkus MP, Kok JH. Individualized developmental care in a Dutch NICU: short–term clinical outcome. Acta Pediatrica 2007; 96: 1409-1415. - Wielenga JM, Ontwikkelingsgerichte zorg op de IC Neonatologie. Nederlands Tijdschrift voor Evidence Based Practice 2007; 6: 4-7. Boekbijdrage: - Wielenga J.M. NIDCAP Tevredenheid en Zorgvernieuwing 2005: 123-130 In Bakker J, de Lange B en Rommes JH. Intensive Care Capita Selecta 2005. Uitgeverij Venti-Care, Utrecht. Overige producten: - Wielenga J Willard P. Fotoboekje Zie wat ik zeg, kleine mensen grote boodschappen. Amsterdam, januari 2005. -
Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150005 Geriatric intermediate care: haalbaarheid van toepassing door verpleegkundigen UMC St Radboud Nijmegen, A.M. Verstralen 18 maanden
Achtergrond In de huidige thuiszorg rond geriatrische patiënten wordt een systematische aanpak van problemen van deze patiënten zeer gemist. Dagelijks functioneren, adequaat omgaan met problemen en symptomen, zelfstandigheid en aanpassen aan een veranderde gezondheid zijn gebieden waarop voor veel patiënten nog winst valt te behalen. Het aantal 75+ers groeit in de komende 20 jaar naar verwachting van 6 tot 9% van de totale bevolking. Bij circa 40% van de huidige 75 +ers is er sprake van aan huis gebonden zijn, ten gevolge van fysieke of mentale gezondheidsproblemen. In een aantal studies werden al positieve effecten van Geriatric Intermediate Care Programma's (GIP) gevonden, waaronder een verbeterd functioneren en minder en kortere ziekenhuisopnames (o.a. Steiner 2001, Burns et al. 2000, Boult et al. 2001, Stuck et al. 1993). Het GIP wordt gekenmerkt door een geprotocolleerde geriatrische assessment en een gedeelde ('intermediate') verantwoordelijkheid voor de zorg voor geriatrische patiënten. Doorgaans betekent dit dat de verantwoordelijkheid wordt gedeeld door huisarts en specialistische hulpverleners in het ziekenhuis (geriater en soms ook verpleegkundig specialist geriatrie).
57
Doelstelling en methode De studie onderzoekt de haalbaarheid van een Geriatric Intermediate Care Programma waarin verpleegkundigen de rol van centrale hulpverlener op zich nemen. Resultaten en producten De interventie is haalbaar in de ouderenzorg, voor alle drie niveaus verpleegkundigen. De interventie is bedoeld voor thuiswonende kwetsbare ouderen; deze populatie werd ook bereikt. Bij introductie van de interventie treden weinig knelpunten op en het GIP kan rekenen op voldoende draagvlak. Het gebrek aan verwijzingen voor de indicatie urineincontinentie kan erop wijzen dat het zorgmodel hiervoor niet geschikt is, of dat incontinentie bij deze kwetsbare groep hoogbejaarden niet als belangrijk gezondheidsprobleem wordt ervaren. Waarschijnlijk kan de maximale interventieduur van zes maanden beduidend worden verkort,waarbij overdracht van zorg uiteraard aandacht behoeft. De interventie was nog te verbeteren met een meer uitgebreide scholing en beter uitgewerkte richtlijnen. Het Geriatric Intermediate Care Programma voorziet in een mogelijke oplossing voor de druk op huisartsenpraktijken die ontstaat met een toename van het aantal kwetsbare ouderen in de thuissituatie. Het programma voldeed in dit project in algemene zin aan de verwachtingen. De onderzoekers verwachten met de verbeterde scholing en richtlijnen de kansen op succesvolle implementatie verder te hebben vergroot. Wanneer de trial waarin effecten bij patiënten nu worden getoetst een positief resultaat oplevert zal dit de kans op implementatie verder bevorderen. Proefschrift Strategies for improving community health care for the elderly, M.I.J van Eijken, 2007 Proces Geen bijzonderheden Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150006 Ontwikkeling van een geïndividualiseerd educatieprogramma, gericht op het bevorderen van het zelfmanagementgedrag van patiënten met type 2 diabetes, gebaseerd op de 'self-efficacy'-theorie UMCU, Dr. J.J. van der Bijl 18 maanden
Achtergrond Ongeveer een half miljoen mensen in Nederland lijdt aan diabetes mellitus, een chronische stofwisselingsziekte en door toename van het aantal ouderen en verbeterde diagnostiek stijgt dit aantal nog steeds. De grootste groep, zo’ n 85-90% van de diabetespatiënten heeft type 2 diabetes, dat zich op latere leeftijd ontwikkelt door een onvoldoende aanmaak van het hormoon insuline met te hoge bloedglucosewaarden als gevolg. Dit kan leiden tot allerlei complicaties als blindheid, nierfalen en hart- en vaatziekten. Verkeerde voeding in combinatie met overgewicht zijn belangrijke risicofactoren voor het ontstaan van deze vorm van diabetes (Feskens e.a., 1997). In de behandeling van diabetes type 2 ligt daarom een belangrijk accent op het gebruik van goede voeding gecombineerd met reductie van het overgewicht en meer lichamelijke beweging (Aslander-van Vliet, 1997). Hoewel patiënten het opvolgen van de voedingsvoorschriften als de belangrijkste methode voor het reguleren van hun bloedglucose beschouwen (Visser e.a., 1991), blijkt uit talrijk ander onderzoek dat veel patiënten met diabetes hier problemen mee ervaren (zie onder meer El-Kebbi e.a., 1996; Simmes, 1998). Voedingsadviezen worden dan ook niet of slechts gedeeltelijk opgevolgd (Schlenk & Boehm, 1998). Bandura, een Amerikaans psycholoog en grondlegger van de 'self-efficacy-theorie, stelt dat het wel of niet uitvoeren van onder meer gezondheidsgedrag, dus ook het zich houden aan voedingsadviezen en andere therapeutische en preventieve zelfmanagementactiviteiten van iemand met diabetes, vooral beïnvloed wordt door de
58
overtuiging dat gedrag te kunnen uitvoeren. Dit geloof in eigen kunnen wordt door Bandura met de term self-efficacy' aangeduid (Bandura, 1997). In het algemeen kan gesteld worden dat hoe hoger de 'self-efficacy', hoe beter de uitkomsten. Glasgow e.a. (1992) toonden bijvoorbeeld aan dat een verhoging van de self-efficacy leidde tot een verlaging van de calorie-inname. Het bevorderen van iemands self-efficacy wordt dan ook als een effectieve interventie beschouwd. Doelstelling en methode Het ontwikkelen en evalueren van een geïndividualiseerd educatieprogramma uitgevoerd door diabetesverpleegkundigen, gericht op het bevorderen van het zelfmanagementgedrag ten aanzien van het aspect voeding bij patiënten met type 2 diabetes, gebaseerd op de 'selfefficacy-theorie. Resultaten en producten 1. Patiëntenbrochure; 2. Educatieprogramma gericht op gedragsverandering. Kennisoverdracht via pPublicaties: - Bijl, J.J. van der, Laar, C.W.E. van de. Omgaan met diabetes. Het bevorderen van het zelfmanagement van mensen met type 2 diabetes op basis van een theoriegestuurd educatieprogramma. Verpleegkunde, 21(1), 93-99, 2006. - Bijl, J.J. van der, Laar, C.W.E. van de, Shortridge-Baggett, L.M. Theory-based selfmanagement education to improve intermediate and health outcomes for people with type 2 diabetes. International Journal of Behavioral Medicine, 11, suppl. (abstracts), 221, 2004. - Bijl, J.J. van der, Laar, C.W.E. van de, & Shortridge-Baggett, L.M. Self-management and Type 2 Diabetes Mellitus. In: Shortridge-Baggett, L.M., Bijl, J.J. van der, Sturt, J., & McDowell, J. (Eds). International Collaborative Research in Chronic Illness: Advances in Self-management and Empowerment of People with Diabetes (21-36). Interne publicatie. Disciplinegroep Verplegingswetenschap, UMC Utrecht, Utrecht, 2004. - Bijl, J.J. van der, Laar, C.W.E. van de, & Shortridge-Baggett, L.M. Theoriegestuurde diabeteseducatie: niets is praktischer dan een goede theorie. DiabeteSpecialist, (3) 12, suppl. DiabeteScience, 6-9, 2004. - Laar, C.W.E. van de & Bijl, J.J. van der. Verschillende aanpak voedingseducatie in de thuiszorg; samenwerking verpleegkundigen en diëtisten kan veel beter. EADV-magazine, 18 (2), 88-89, 2003. - Laar, C.W.E. van de, Bijl, J.J. van der. Zelfmanagement en diabetes type 2: het ontwikkelen en testen van een theoriegestuurd educatieprogramma, gericht op voeding en beweging. Eindverslag ZonMw -project 1015.0006. Disciplinegroep Verplegingswetenschap, Universitair Medisch Centrum Utrecht, 2003. Proces De commissie betreurde de grote uitval (45%) van deelnemers aan het onderzoek. De eindresultaten hebben uiteindelijk betrekking op zeventien deelnemers en er zijn drie zorgorganisaties betrokken bij het onderzoek. Er vallen dus geen harde conclusies over de kwaliteit en de bruikbaarheid van de resultaten te trekken. Dit project vertoont grote parallellen met menig arbeidsreïntegratieproject waarvoor mensen geselecteerd werden aan de hand van dezelfde criteria als vermeld. Uiteindelijk bleek de invloed van het project zelf nagenoeg nihil en was het vooral de extra aandacht en betrokkenheid van dienstverleners en mensen uit de omgeving die van belang waren voor het slagen van de reïntegratie. De gerealiseerde niet significante veranderingen in onderhavig project kunnen best wel eens te herleiden zijn tot dezelfde factoren.
59
Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150007 Implementatie van een richtlijn voor het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap UMCU, dr. H.H.G.M. Lendemeijer 18 maanden
Achtergrond Naar schatting 25% van de bewoners van organisaties voor zorg ondergaat vormen van vrijheidsbeperking zoals separatie, fixatie of andere vrijheidsbeperkende afspraken in de individuele zorgplannen. In de Nederlandse wetgeving (BOPZ) is geformuleerd dat vrijheidsbeperkende interventies slechts zijn toegestaan in geval van ernstig gevaar, samenhangend met de stoornis van de betrokken zorgvrager en het ontbreken van minder ingrijpende alternatieven. De inschatting van dit gevaar, de inschatting of alternatieve interventies mogelijk zijn, is onvoldoende gebaseerd op eenduidige kennis, objectieve en transparante criteria en wordt beïnvloed door een complex van factoren en individuele variatie. Dit gebrek aan eenduidige, vakinhoudelijke kennis, objectieve criteria, transparante procesgang, inzicht in ervaring van zorgvragers en betrokkenheid van familie vormt een bedreiging voor de kwaliteit van zorg. Het CBO heeft de richtlijn "Gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg door verpleegkundigen en verzorgenden in een multidisciplinaire omgeving" ontwikkeld. Om te komen tot een bruikbare richtlijn voor de verstandelijk gehandicapten zorg dient implementatie vooraf gegaan te worden door een fase van specificatie. Hierbij zullen de communicatieve en procesmatige aspecten en uitgangspunten aangepast worden voor de sector. Om inzicht te verkrijgen in de effecten van gebruik, de belemmerende en bevorderende factoren voor implementatie, zal dit project begeleid worden met een evaluatieve studie. Op basis van de aldus verkregen resultaten zal een draaiboek voor verdere implementatie in de sector, inclusief de te verwachten effecten van gebruik, realiseerbaar zijn. Doelstelling en methode 1. Het specificeren en implementeren van de CBO-richtlijn voor gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor mensen met een verstandelijke binnen twee klinische eenheden. 2. Het op basis van deze specificatie en implementatie ontwikkelen van een draaiboek voor implementatie van de richtlijn elders in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. Resultaten en producten De CBO-richtlijn ‘Het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg’ is gespecificeerd voor gebruik in verzorgings- en verpleeghuizen. Specificatie van de richtlijn was onmogelijk geweest zonder de betrokkenheid van en samenwerking met zorgverleners uit alle geledingen van de betrokken organisaties. De wijze waarop deze samenwerking is georganiseerd bleek succesvol. In dit project is gekozen om implementatie van de handreiking te bewerkstelligen middels meerdere activiteiten. De volgende activiteiten werden uitgevoerd: · - scholing betrokken medewerkers gedurende een periode van 4 maanden; - speciale scholing gericht op bopz (aanvullend initiatief van een betrokken organisatie, uitgevoerd met eigen middelen); - aanstellen van sleutelfiguren in organisatie die consulentenfunctie hadden in organisatie; - informatie overdracht en publiciteit in gehele instelling, toegespitst op groepen (zorgverleners, bewoners en familie); - draagvlak bevorderen in alle lagen van het management. Ontwikkeling van:
60
1. Richtlijn voor het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor mensen meet een verstandelijke beperking; 2. Scholingsmodule; 3. Video die in het project gebruikt is. Kennisoverdracht en implementatie via: 4. Twee artikelen waarmee het veld op de hoogte gebracht is over het bestaan, de totstandkoming, de waarde en het mogelijke gebruik van de richtlijn. 5. Adaptatie door de VGZ Sleutelfiguren van betrokken afdelingen die werden geschoold in de richtlijn en gepositioneerd als consultants in de organisatie om de ervaringen en kennis uit de bijeenkomsten uit te dragen in de rest van de organisatie. Proces Voordat ZonMw dit project honoreerde heeft de commissie herhaaldelijk moeten vragen om aanvullende en corrigerende informatie. Het draaiboek voor implementatie is vervallen vanwege overschrijding budget. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150008 Richtlijnontwikkeling voor bevordering van adequaat zelf-management met betrekking tot vochtbeperking bij hemodialysepatiënten met verhoogd risico op te hoge vochtinname UMCU, drs. S.W.M. Weldam 18 maanden
Achtergrond Vochtbeperking is bij dialysepatiënten een belangrijke maar moeilijk te volgen leefregel. De consequenties van een te grote vochtinname kunnen zwaar zijn, zelfs levensbedreigend. Een belangrijk deel van de patiënten houdt zich niet aan de vanuit medisch oogpunt noodzakelijke beperking. Meestal is dat geen keuze van de patiënt, maar slaagt de patiënt er niet in te doen wat hijzelf zou willen. Eerder onderzoek laat zien dat de wijze waarop de hulpverlening op het probleem reageert, het probleem vaak eerder vergroot dan verhelpt. In deze studie wordt een protocol ontwikkeld om patiënten die risico lopen op inadequaat zelfmanagement wat betreft vochtbeperking te ondersteunen. Iedere patiënt in het programma krijgt een "primary nurse" 9eerstverantwoordelijke verpleegkundige). Meestal zal dat een van de dialyseverpleegkundigen zijn. Zij is de voornaamste verstrekker van de ondersteunende interventie. Ze werkt nauw samen met de dialysearts, de diëtiste en de sociaal werker, en zo nodig met andere disciplines. Het protocol wordt uitgewerkt op grond van eerder onderzoek, met behulp van focusgroepen met patiënten en hulpverleners. Het aldus ontwikkelde protocol wordt bij een beperkt aantal patiënten getoetst en vervolgens bijgesteld. Doelstelling en methode Doelstelling is de ontwikkeling van een implementeerbare richtlijn die dialyseverpleegkundigen kunnen gebruiken om cliënten met risico op inadequaat zelfmanagement te ondersteunen om tot beter zelfmanagement te komen. Resultaten en producten De richtlijn biedt de mogelijkheid om de zorg af te stemmen op de individuele situatie. De richtlijn wordt positief gewaardeerd zowel door experts (zorgverleners en patiënten die na de richtlijn bestudeerd, hem bediscussieerd hebben) als door verpleegkundigen die de richtlijn hebben gebruikt. De patiënten zijn tevreden over de zorg die door het gebruik van de richtlijn is gegeven. Een positieve invloed op het omgaan met de vochtproblematiek is op grond van de beperkte kwalitatieve evaluatie waarschijnlijk. In welke mate dat ook resulteert in een verhoging van compliance is uit dit onderzoek niet te zeggen. Ook maken de kwalitatieve gegevens waarschijnlijk dat de richtlijn niet volstaat om situaties te beïnvloeden waar zware
61
psychologische problemen spelen die de behandeling eerder dan begeleiding veronderstellen. Toetsing in een RCT zou de volgende fase in de ontwikkeling van de richtlijn moeten zijn. Ondertussen kan de richtlijn wel als een waardevolle aanvulling op de gebruikelijke zorg worden gebruikt. 1. Richtlijn voor bevordering van adequaat zelfmanagement met betrekking tot vochtbeperking bij hemodialysepatienten: een belevingsgerichte aanpak; 2. Informatiebrochures (een langere en een kortere versie) voor dialysepatiënten; 3. Presentaties op diverse congressen; 4. Scholingsprogramma ontwikkeld en gegeven aan zeven nefrologieverpleegkundigen en drie NP’s? nurse practioners. Kennisoverdracht en implementatie via 1. Verspreiding van de richtlijn via vaktijdschriften, internet site van patiënten en verpleegkundige organisaties; 2. Ondersteuning bij de implementatie door de divisie Verplegingswetenschap van UMCU middels een invoeringsplan op maat met invoeringsinterventies volgens de contingentiebenadering. Proces Geen bijzonderheden Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150009 Ontwikkeling en evaluatie van een intervisiemethodiek ten behoeve van de extramurale verzorging van allochtone cliënten NIVEL Dr. A.L. Francke 12 maanden
Achtergrond Allochtonen maken nog relatief weinig gebruik van de zorg van thuiszorginstellingen, verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit komt deels doordat de zorg niet goed aansluit bij de behoeften van allochtonen. Om dit bespreekbaar te maken in teamvergaderingen is een intervisie-methodiek ontwikkeld, de Salsa genoemd. De Salsa bestaat uit een mix van stijlen en methodieken waarbij aspecten van het Drie Stappen Model van Pinto, de incidentmethode, en het interculturele communicatiemodel TOPOI zijn gebruikt (Begemann, 2001). Het belangrijkste uitgangspunt is dat de normen en waarden van de cliënt nooit fout zijn, maar kunnen verschillen van die van de zorgverlener. Het constateren van die verschillen en het zoeken naar hoe daarmee om te gaan is een belangrijk onderdeel van de methodiek. Deze methodiek geeft verzorgenden handvatten om allochtone cliënten te bespreken, waarbij het gaat om het exploreren van de zorgvraag en deze vraag te vergelijken met de tot dan toe geboden zorg. De bespreking van de cliënt leidt tot (nieuwe) afspraken over het zorgaanbod, die uiteindelijk moeten leiden tot meer vraaggestuurde zorg. De eerste ervaringen met de Salsa zijn positief en rechtvaardigen het idee de Salsa verder uit te werken. Doelstelling en methode Doel van dit project is dan ook het wetenschappelijk onderbouwen en vervolmaken van de methodiek. Het project wordt opgesplitst in drie fasen. De eerste fase betreft het zoeken naar evidentie voor de effectiviteit van de onderdelen van de Salsa. In de tweede fase wordt de methodiek toegepast en geëvalueerd. In de derde fase wordt een basis gelegd voor landelijke implementatie. Resultaten en producten De SALSA-intervisiemethodiek is beter onderbouwd en vervolmaakt, met name op grond van de ervaringen bij de invoering van de SALSA bij vier thuiszorginstellingen. De systematische literatuurstudie gaf minder inzichten ter onderbouwing van de SALSA, omdat de
62
onderzoekers geen gepubliceerde studies konden vinden die specifiek betrekking hadden op intervisie in een interculturele zorgcontext. De ervaringen uit dit project bij de invoering van de SALSA-intervisiemethodiek zijn verwerkt en beschreven in de handleiding en het Nederlandstalige artikel. Voornoemde handleiding is het belangrijkste middel waarmee het tweede doel, namelijk het bevorderen van de implementatie, is gerealiseerd. Het feit dat het project en de intervisiemethodiek zijn gepresenteerd in publicaties en op congressen? bevordert eveneens de implementatie. 1. Verbeterde SALSA methodiek op grond van de evaluatie van de invoering bij vier thuiszorginstellingen; 2. Handleiding voor het implementeren van de SALSA: een interculturele intervisiemethodiek voor verzorgenden in een thuiszorgorganisatie. F.M. de Graaff, R. Redmond, A.L. Franke. Kennisoverdracht en implementatie via: 1. Melding van de intervisiemethodiek via Sting nieuws en op website. 2. Mondelinge presentatie resultaten op 2 congressen. 3. Publicatie: - Graaff F.M. de & Francke A.L. 2005, Waardering voor en effecten van SALSA, een interculturele intervisie-methodiek voor verzorgenden in de thuiszorg. Verpleegkunde. Nederlands-Vlaams Wetenschappelijk Tijdschrift voor Verpleegkundigen, vol.20, no.1, pp.19-28. De verzorgenden gaven aan: 1. veel geleerd te hebben, 2. positiever te staan tegenover bepaalde middelen die de communicatie met de allochtone cliënten kunnen verbeteren en 3. meer zicht te hebben op specifieke zorgvragen en opvattingen over de hygiëne. Aspecten die samenhangen met de houding ten opzichte van allochtonen of met de werkbelasting waren na de intervisie echter veelal niet veranderd. Proces Samenwerking beroepsorganisatie STING, thuiszorgorganisaties. Verder geen bijzonderheden. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150010 Richtlijnen voor verzorgenden m.b.t. de begeleiding van dementerenden met gedragsproblematiek. Inventarisatie, beoordeling, aanpassing en implementatie NIVEL, dr. A.L. Francke 18 maanden
Achtergrond Op dit moment telt Nederland bijna 200.000 mensen met dementie. Deze aandoening wordt gekenmerkt door meerdere stoornissen, waarbij geheugenverlies meestal voorop staat. Tegelijkertijd zijn er stoornissen in het uitvoeren van dagelijkse handelingen, in de spraak en in besef van tijd. In circa 70% van de gevallen is er sprake van de ziekte van Alzheimer, in 15% van vasculaire dementie en in 15% van andere vormen van dementie. Ongeveer een kwart van de 200.000 mensen met dementie verblijft in een verpleeg- of verzorgingshuis, de overige driekwart woont nog thuis of bij familie. Dit kan leiden tot meer probleemgedrag bij patiënten en bij de verzorgenden kan dit gevoelens van machteloosheid, falen en irritatie geven. Doelstelling en methode Het project had drie doelen:1. meer inzicht geven in bestaande richtlijnen en begeleidingsmethoden voor de begeleiding door verzorgenden van demente cliënten met gedragsproblematiek; 2. meer inzicht geven in het wetenschappelijk gehalte van relevante
63
richtlijnen en begeleidingsmethoden; 3. de ontwikkeling of aanpassing van richtlijnen voor verzorgenden op dit terrein die zo veel mogelijk 'evidence-based' zijn. Resultaten en producten De hierboven genoemde doelen zijn alledrie gehaald, wat ook blijkt uit de producten en publicaties die voortkomen uit dit project. Wel moet daarbij als kanttekening worden gemaakt dat het brede begrip gedragsproblemen gedurende het project is afgebakend naar de drie gedragsproblemen waarvan uit de onderzoeksliteratuur bekend is dat verzorgenden daar in de begeleiding van mensen met dementie het meeste moeite mee hebben, namelijk apathisch, depressief en agressief gedrag. -
-
NIVEL/Verpleeghuis Waerthove 2004, Richtlijnen voor verzorgenden. Het begeleiden van mensen met dementie die depressief of apathisch zijn. Utrecht: NIVEL/ Sliedrecht, Verpleeghuis Waerthove. Francke A.L., Verkaik R. 2006, Begeleiding van mensen met dementie die depressief of apathisch zijn: de ontwikkeling en evaluatie van twee evidence based richtlijnen voor verzorgenden. Verpleegkunde. Nederlands-Vlaams Wetenschappelijk Tijdschrift voor Verpleegkundigen, vol.12, no.1, pp.53-61. Verkaik R., van Weert J.C.M. & Francke A.L. 2005, The effects of psychosocial treatments on depressed, aggressive and apathic behaviours of people with dementia: a systematic review. International Journal of Geriatric Psychiatry, vol.20, pp.301-314. Verkaik R. & Francke A.L. 2004, Nieuwe richtlijnen opstellen, invoeren en verspreiden. Twee richtlijnen voor verzorgenden van mensen met dementie. In Handboek Zorgvernieuwing, C4-2 tot C-4-28. Maarssen: BSL. Verkaik R., van Delden D. & Francke A.L. 2004, Twee richtlijnen voor verzorgenden. Begeleiding van dementerenden die depressief of apathisch zijn. Denkbeeld, Tijdschrift voor Psychogeriatrie vol.16, no.5, pp.10-13.
Projectnummer Projecttitel
Uitvoering Looptijd
10150011 Onderzoek naar een stappenplan voor het systematisch verbeteren van bestaande richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden aan de hand van twee voorbeelden: a) de preventie en verzorging van smetten, en b) het stimuleren van de zelfredzaamheid van cliënten in de ouderenzorg LEVV, Drs. Y. Heijnen-Kaales, MBA 12 maanden
Achtergrond De kern van kwaliteitssystemen bij beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg bestaat uit vier elementen, te weten: 1. een beroepsprofiel, eigen opleiding en nascholing, 2. een stelsel van normen, richtlijnen en registratie van de zorg, 3. systematische toetsingen, en 4. externe verantwoording via herregistratie en externe beoordeling (Bennema e.a. 2000). Kijkend naar de ontwikkelingsfase van het kwaliteitsbeleid van verpleegkundigen en verzorgenden (V&V), dan is deze toe aan het opstellen van richtlijnen die de kwaliteit van zorg inzichtelijk en toetsbaar kunnen maken. Uit eerder onderzoek bleek dat binnen de verpleging en verzorging reeds een groot aantal richtlijnen en protocollen ontwikkeld is (N=985). Hiervan zijn enkele richtlijnen gebaseerd op systematisch literatuuronderzoek, maar de meeste zijn gebaseerd op groepsconsensus. Verder bleek dat de meeste richtlijnen niet voldoen aan de bestaande kwaliteitscriteria (Leytens en Wagner, 1999). Doelstelling en methode Het doel van het onderzoek is het toepassen en evalueren van een gericht stappenplan voor het verbeteren van bestaande richtlijnen voor V&V om de kloof tussen de beschikbare kennis en het dagelijks handelen te verkleinen. Binnen het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de twee beroepsgroepen. Het stappenplan wordt toegepast op twee
64
voorbeeldonderwerpen, waarbij a) de beschikbare evidence over het handelen van V&V over beide onderwerpen samen wordt gevat, en b) per onderwerp de best beoordeelde richtlijn (halffabrikaat) in samenwerking met het veld (ontwikkelaars uit zorginstellingen, experts en patiënten) verbeterd wordt. Het hier voorgestelde onderzoek bouwt voort op de eerder genoemde inventarisatie en beoordeling van bestaande richtlijnen en protocollen in de V&V (Leytens en Wagner 1999). Resultaten en producten 1. Goed toepasbaar en bruikbaar stappenplan, inclusief handleiding voor het verbeteren van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe richtlijnen. Het LEVV biedt dit stappenplan aan via haar website. 2. Twee verbeterde richtlijnen: 1. Smetten, preventie en behandeling en 2. Verpleging en verzorging van mensen met een tekort in zelfverzorging gerelateerd aan een verminderd gezichtsvermogen’. 3. Procesevaluatie met aanbevelingen. Kennisoverdracht en implementatie via; 1. NIVEL/LEVV. Onderzoek naar een stappenplan voor het systematische verbeteren van bestaande richtlijnen voor verpleging en verzorging: Bundeling van artikelen en 2 richtlijnen. 2. Utrecht: NIVEL/LEVV, 2003.Poot E, Mistiaen P, Hickox S. Richtlijn gezocht: Geen onderbouwing voor behandeling van smetten. Verpleegkunde Nieuws 2003,17(10):26-27. 3. Mistiaen P, Poot E, Hickox S, Jochems C, Wagner C. Prevention and treatment of intertrigo in the large skin folds of adults with non-prescription topical applications and remedies: a systematic literature review. 4. Mistiaen P, Poot E, Hickox S, Wagner C. Effectiviteit van ADL-ondersteunende interventies bij patiënten met een verminderd gezichtsvermogen: een systematische literatuurstudie. TVZ. 5. Poot E, Mistiaen P Hickox S, Wagner C. Effectiveness of interventions influencing activities of daily living in visually impaired patients: a systematic review. 6. Mistiaen P, Poot E, Hickox S, Wagner C. The evidence for nursing interventions in the Cochrane Database of Systematic Reviws. Nurse Researcher. 7. Poot E, Hickox S. Mistiaen P, Wagner C, Heijnen-Kaales Y. Op weg naar een handleiding: Evaluatie van een stappenplan om bestaande richtlijnen voor verpleegkundigen en verzorgenden te verbeteren. Utrecht: LEVV/NIVEL, 2003. Proces Geen bijzonderheden Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150012 Decubituszorg in de dagelijkse praktijk; door sturen steeds beter CBO, Drs. R.T. van Zelm 12 maanden
Achtergrond De beschikbaarheid van de herziene versie van de richtlijn decubitus is niet voldoende om zorgverleners ertoe te bewegen dat zij de aanbevelingen in hun handelen overnemen. Er dienen ook meetpunten (de zogenoemde klinische indicatoren) te zijn waaruit blijkt dat het handelen in de praktijk afwijkt van de aanbevelingen in de richtlijn en dus mogelijk de kwaliteit van de decubituszorg en -behandeling in gevaar is. Het probleem hierbij is echter dat er tot op heden geen beweging zichtbaar is dat deze indicatoren worden uitgeprobeerd en geschikt en toegankelijk worden gemaakt voor de dagelijkse praktijk. Er bestaat onduidelijkheid over het feit of verpleegkundigen en verzorgenden in de praktijk kunnen werken met deze indicatoren. Daarnaast is er geen beweging zichtbaar dat deze klinische
65
indicatoren worden ingebed in een 'stuursysteem’ welke kan worden ingebed in een verpleegorganisatie. Doelstelling en methode Vanaf 2003 beschikt de verpleegkundige en verzorgende beroepsgroep over een modelsturingssysteem voor het decubituszorg- en behandelproces, welke door vertaling naar de eigen lokale situatie kan worden ingebed in de verpleegorganisatie. Hiermee zijn verpleegkundigen en verzorgenden in staat hun handelen rondom de decubituszorg op basis van proces- en uitkomstenmaten voordurend te optimaliseren. Resultaten en producten Continue registratie van decubituszorg met behulp van indicatoren en bijsturen aan de hand van de richtlijn leiden tot verbetering van de decubituszorg, zowel naar proces als uitkomst. Op de deelnemende afdelingen is de zorg voor patiënten met decubitus verbeterd. Het stuursysteem werkt; feedback van actuele informatie over het eigen handelen leidt er toe dat mensen hun gedrag veranderen. Continue registratie van decubitus is praktisch haalbaar en blijkt minder arbeidsintensief dan verwacht. 1. Stappenplan waarin staat hoe de decubituszorg kan worden verbeterd middels gebruik van de CBO-richtlijn decubitus en het Model Stuursysteem Decubitus en uitgetest in negen ziekenhuizen. Kennisoverdracht en implementatie via: 1. Verspreiding van het model stuursysteem naar alle Nederlandse ziekenhuizen, verpleeghuizen en revalidatiecentra en plaatsing op de website van CBO en Decubitus Centrum NIGZ. 2. Van Zelm, RT. Decubituszorg in de dagelijkse praktijk. In: Handboek Verpleegkundige Diagnostiek, B4 Toepassing Classificaties, B4-13 – B4-28, Houten: Bohn, Stafleu, Van Loghum. 3. Koppeling aan landelijke prevalentiemetingen voor continue registratie. 4. Overname Decubitus Centrum door LEVV voor verdere landelijke verspreiding en implementatie. 5. Toepassing heeft op enkele afdelingen geleid tot incidentiedaling van decubitus. Deelnemende teams gaven aan dat naast cijfermatige verbeteringen, vooral het bewustzijn van verpleegkundigen en verzorgenden over decubitus is toegenomen. Proces Er waren problemen met de hoeveelheid te includeren instellingen (9 in plaats van 10-14 instellingen). Voordat ZonMw dit project honoreerde, heeft de commissie gevraagd om aanvullende informatie over de methodologische onderbouwing, het beperkt aantal geïncludeerde instellingen, te verwachtten publicaties en het ontwikkelen van een handzamer boekje wat mogelijk leidt tot eerder gebruik in de praktijk. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150013 Implementatie van een richtlijn voor het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor bewoners van Verpleeghuizen en Verzorgingshuizen UMCU, dr. H.H.G.M. Lendemeijer 20 maanden
Achtergrond Het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor bewoners van verpleeghuizen en verzorgingshuizen komt veelvuldig voor. Inzicht in de achtergronden, de effectiviteit en de veiligheidsrisico’s van gebruik is onvoldoende. Recent is door het CBO een richtlijn ontwikkeld met als doel om de (multidisciplinaire) zorgverleners te ondersteunen bij
66
het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies. Deze richtlijn biedt informatie over de juridische, de ethische en de praktische achtergronden van gebruik. Ook geeft de richtlijn richting aan de communicatieve en procesmatige uitgangspunten van gebruik. Ook bevat de richtlijn een instrument waarmee de inschatting door zorgverleners van het gevaar en de noodzaak van gebruik wordt ondersteund door middel van richtvragen. In dit voorgestelde project zal de richtlijn worden geïmplementeerd binnen twee zorgeenheden met een psychogeriatrisch karakter, daaraan voorafgaand zal de richtlijn worden gespecificeerd voor de sector en ook zal op basis van dit project een draaiboek worden ontwikkeld voor verdere implementatie van de gespecificeerde richtlijn in de zorg voor bewoners van verpleeghuizen en verzorgingshuizen. Hierbij zullen communicatieve en procesmatige aspecten aangepast worden voor de sector V&V. Om inzicht te verkrijgen in de effecten van gebruik, de belemmerende en bevorderende factoren voor implementatie, dient dit project gevolgd te worden met een evaluatieve studie. Op basis van de aldus verkregen resultaten zal een draaiboek voor succesvolle implementatie, inclusief te verwachten effecten van gebruik, realiseerbaar zijn. Doelstelling en methode 1. Het specificeren en implementeren van de CBO-richtlijn voor gebruik in de zorg voor bewoners van verpleeghuizen en verzorgingshuizen binnen twee zorgeenheden. 2. 2) Het vergroten van de professionele competentie van de zorgverleners binnen de twee zorgeenheden met betrekking tot het gebruik van vrijheidsbeperkende interventies. 3. Het ontwikkelen van een draaiboek voor implementatie van de richtlijn elders in de zorg voor bewoners van verpleeghuizen en verzorgingshuizen. Resultaten en producten 1. Een handreiking: ‘Verantwoord gebruik van vrijheidsbeperking in het verpleeg- en verzorgingshuis’, ActiZ. 2. Een scholingsmodule: ‘Vrijheidsbeperkende interventies in de zorg voor bewoners van verpleeg- en verzorgingstehuizen’. 3. Een reader: ‘Op zoek naar een evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en vrijheidsbeperking’. Kennisoverdracht en implementatie via: : 1. Toezending van de handreiking aan alle ongeveer 1800 leden van ActiZ. 2. Downloaden van de handreiking via ledennet van ActiZ. 3. Voorlichtingsbijeenkomsten over de handreiking binnen de sector geïnstitueerd door ActiZ. 4. Interactieve scholing van sleutelfiguren uit de organisatie wat automatisch leidde tot informatieverspreiding. Proces Voordat ZonMw dit project honoreerde heeft de commissie herhaaldelijk moeten vragen om aanvullende en corrigerende informatie Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
10150014 Psychosociale zorg voor mensen met jeuk als gevolg van een chronische huidaandoening UMCU, dr. H. van Os-Medendorp 18 maanden
Achtergrond Implementatie vindt plaats in ziekenhuizen, verspreid in Nederland, waar dermatologieverpleegkundigen werkzaam zijn. Patiënten met een chronische huidaandoening ervaren vaak psychosociale problemen, met name wanneer deze aandoening gepaard gaat met jeuk. Dermatologieverpleegkundigen hebben aangegeven behoefte te hebben aan een concrete invulling van hun verpleegkundige taak en willen met
67
name de psychosociale zorg inhoud geven. Interventies uit de richtlijn 'Omgaan met jeuk' kunnen door de verpleegkundige bij voorkeur worden uitgevoerd tijdens een verpleegkundig spreekuur. De inhoud van de richtlijn en de training in de interventies worden aangeboden in een driedaagse scholing. Tijdens de scholing is ook aandacht voor invoering van een verpleegkundig spreekuur op de polikliniek of dagbehandeling. De daadwerkelijke implementatie vindt in twee groepen, van drie instellingen, na elkaar plaats. Begeleiding en training on the job geschiedt bij de eerste groep vanuit het UMC Utrecht. Bij de tweede groep geven ook de verpleegkundigen die in het eerste jaar zijn opgeleid training on the job. Na het project neemt de Nederlandse Vereniging van Dermatologie Verpleegkundigen en Verzorgenden de coördinatie van landelijke implementatie over. Doelstelling en methode a. Doelstelling: Op dermatologische poliklinieken of dagbehandelingunits in verschillende ziekenhuizen in Nederland wordt de verpleegkundige richtlijn 'Omgaan met jeuk' ingevoerd en instellingen, dermatologen en dermatologieverpleegkundigen zijn geïnteresseerd en hebben inzicht in het gebruik. Dat er een werkgroep 'Omgaan met jeuk' binnen de beroepsvereniging voor dermatologieverpleegkundigen is ingesteld die de landelijke implementatieactiviteiten verder voortzet. Resultaten en producten Door dit implementatieproject van de richtlijn ‘Omgaan met jeuk’ kunnen patiënten met chronische jeukende huidaandoeningen verpleegkundige zorg ontvangen gericht op het leren omgaan met jeuk en de gevolgen van jeuk. De zorg wordt op zes plekken in Nederland geboden. Hierbij is een op maat gesneden implementatie benadering volgens het model van Van Linge bruikbaar gebleken. Kennis en vaardigheden van verpleegkundigen zijn verbeterd op het gebied van jeuk bij chronische huidaandoeningen en op het gebied van psychosociale zorg binnen de somatisch georiënteerde zorg. Door dit project zijn dermatologie en algemene verpleegkundigen, dermatologen, patiënt en overige professionals in de zorg geïnformeerd over de richtlijn ‘Omgaan met jeuk’ en is toenemende aandacht binnen de dermatologie voor patiënten met chronisch jeukende huidaandoeningen. 1. Een draaiboek voor implementatie, waarvan de bruikbaarheid is aangetoond in zes verschillende locaties; Zes verschillende op de locatie afgestemde protocollen voor de uitvoering van de richtlijn. 2. Een aangepaste CBO richtlijn 'Omgaan met jeuk'. 3. Zes verschillende op de locatie afgestemde protocollen voor de uitvoering van de richtlijn; 4. Een scholingsmap met modules: fysiologie / pathologie jeuk, richtlijn 'Omgaan met jeuk', implementeren. 5. Folder voor patiënten met jeuk die in samenwerking met het Huidfonds wordt uitgegeven. Kennisoverdracht en implementatie via: 1. Kennis en inzichten over een succesvolle implementatie van een richtlijn volgens het configuratiemodel van van Linge met gebruikmaking van training-on-the–job. 2. De richtlijn is succesvol geïmplementeerd binnen een verpleegkundig spreekuur in zes instellingen: vijf ziekenhuizen en een verpleegafdeling. 3. De beroepsorganisatie heeft toegezegd de landelijke implementatie te faciliteren. 4. Publicaties in handboek Zorgvernieuwing. Proefschrift Coping with ice, a nurse-led intervention. H. van Os-Medendorp, 2007 Proces Met toestemming 12 maanden verlengd zonder dat het totale budget is gewijzigd.
68
Bijlage 7 Projecten vervolgprogramma Projectnummer: Projecttitel Uitvoering Looptijd
54010001 De begeleiding van dementerende verpleeghuisbewoners die depressief zijn. Een 'multi-centre' interventiestudie naar de effecten van een richtlijn voor verzorgenden NIVEL, dr. A.L. Francke 46 maanden
Achtergrond Op dit moment leven in Nederland naar schatting 180.000 mensen met dementie. Verwacht wordt dat dit aantal de komende decennia zal oplopen van 207.000 in 2010 tot 412.000 in 2050. Als de dementie voortschrijdt komt er voor de meeste mensen een moment dat ze niet meer thuis kunnen blijven wonen. Ongeveer 18% van de mensen met dementie woonde in 2000 in een verpleeghuis. Op psychogeriatrische afdelingen van verpleeghuizen is tussen de 85 en 95% van de bewoners dementerend (Gezondheidsraad, 2002).Verzorgenden in verpleeghuizen geven aan dat zij depressie bij mensen met dementie één van de moeilijkste problemen vinden om mee om te gaan. Depressie zorgt bij hen voor gevoelens van machteloosheid (Kerkstra e.a., 1999) en heeft een negatieve invloed op hun werkbeleving (Halberg & Norberg, 1993). Doelstelling en Methode De richtlijn heeft als doel (a) het verminderen van depressieve klachten van mensen met dementie en (b) het verbeteren van de werkbeleving en het verminderen van de ervaren werklast van verzorgenden. De richtlijn is gebaseerd op de 'Plezierige-Activiteiten-Methode' (Teri et al., 1997) en beschrijft hoe verzorgenden als team, binnen de 24-uurs zorgverlening, mensen met dementie kunnen helpen om weer activiteiten te ondernemen waaraan zij echt plezier beleven en hoe ze hen kunnen ondersteunen op momenten van neerslachtigheid. De richtlijn gaat daarbij uit van een belevingsgerichte benadering, waarin de individuele beleving, de mogelijkheden en preferenties van de bewoner centraal staan. Het is een gecontroleerde ‘multi-centre’ interventiestudie bij teams van verzorgenden op psychogeriatrische afdelingen van acht verpleeghuizen. Resultaten en Producten 1. Een richtlijn met een sterke ‘evidence base’; 2. Training voor verzorgenden in het gebruik van de richtlijn. Kennisoverdracht en implementatie via 1. belangstellenden uitnodigen om zitting te nemen in de begeleidingscommissie; 2. presentaties; 3. verspreiding van de richtlijn onder de ROC’s en vertaling van de richtlijn naar het onderwijs van verzorgenden niveau 3. Proces Het project is uitgelopen en zal eind 2008 afronden. Projectnummer: Projecttitel Uitvoering Looptijd
54010002 Safe or sorry? Development and testing of a evidence based inpatient safety program in the prevention of common complications Universitair Medisch Centrum St. Radboud, prof. dr. T. van Achterberg 46 maanden
Achtergrond Patiënten in instellingen voor acute en langdurige zorg lopen onbedoeld vele risico's op somatische complicaties. Voor veel van deze complicaties is de preventieve en curatieve zorg niet optimaal. Hoewel voor een aantal veel voorkomende complicaties goede richtlijnen 69
beschikbaar zijn, vinden aanbevelingen uit deze richtlijnen onvoldoende toepassing in de huidige zorg. Hierbij spelen algemene implementatie-barrières een rol. Vooral ook, speelt echter het probleem van om aandacht concurrerende richtlijnen. Voor iedere richtlijn wordt van organisaties en hulpverleners veel aandacht gevraagd, waardoor implementatie van alle relevante richtlijnen in de praktijk geen haalbare kaart is. Daarnaast ontbreekt het vaak aan feedback in de vorm van heldere prestatie-indicatoren waaraan te zien is of adequate zorg wordt verleend en of het beoogde effect wordt bereikt. Ook ontbreekt een herkenbare, eenduidige systematiek in de implementatie van richtlijnen. Doelstelling en methode Het doel van het project 'SAFE OR SORRY?' is het ontwikkelen en testen van een evidence based programma voor integrale patiëntveiligheid in de intramurale zorg. Centraal in de zorg voor integrale veiligheid staat de preventie van somatische complicaties, op basis van bestaande richtlijnen. Complicaties zijn hierbij te zien als 'adverse patient outcomes' (APO's), onbedoelde negatieve uitkomsten van zorg door verpleegkundigen en verzorgenden. Een complicatie is in dit kader een 'APO' als deze in veel gevallen met adequate verpleegkundige zorg voorkomen kan worden. Resultaten en producten 1. Een integraal programma voor het opsporen van risico's, het verlenen van adequate preventieve zorg, het monitoren van patiëntveiligheid op afdelingen in de intramurale patiëntenzorg en het bieden van structurele voorlichting aan patiënten - het programma zal met ICT toepassingen worden ondersteund. 2. Concrete operationalisatie van het programma voor een aantal veel voorkomende somatische complicaties. 3. Implementatie van het programma op afdelingen van verpleeghuizen en (academische en algemene) ziekenhuizen. 4. Inzicht in de effectiviteit van het programma met betrekking tot de incidentie van APO's (primaire uitkomstmaat), kennis van verpleegkundigen en verzorgenden, en toepassing van adequate preventieve maatregelen. APO's zijn geoperationaliseerd als: decubitus, urineweginfectie en valincidenten. Proces De looptijd van het project is verlengd tot eind 2008 en het project heeft een aanvullende subsidie gekregen.
70
Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54010003 Reflux van maagzuur bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking: de ontwikkeling van een evidence-based deelrichtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden NIVEL, Dr. A.L. Francke 16 maanden
Achtergrond Uit onderzoek is bekend dat de helft van de mensen met een ernstige verstandelijke beperking last heeft van gastro-oesofageale reflux, ofwel reflux van maagzuur. Omdat deze mensen veelal niet klagen over maagzuur, wordt reflux vaak niet of laat onderkend. Vroegtijdige diagnostiek is echter cruciaal omdat de gevolgen van onderbehandeling ernstig zijn. Doelstelling Doel van het project is het ontwikkelen van een landelijke evidence-based deelrichtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op signalering, preventie en niet-medische interventies bij reflux. Er is sprake van een deelrichtlijn omdat het een aanvulling vormt op een door artsen in de verstandelijk gehandicaptenzorg veel gebruikte richtlijn over reflux, waardoor een brede, multidisciplinaire richtlijn ontstaat. Methode Ter voorbereiding op de ontwikkeling van de deelrichtlijn is een systematische review verricht naar risicofactoren en symptomen van refluxziekte bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking. In aanvulling daarop is een literatuurstudie verricht naar de effecten van niet-medische interventies (zoals aangepaste voeding, houdingsadviezen). Op grond van deze literatuurstudie is een eerste concept van de richtlijn geschreven waarbij er ook op is gelet dat de adviezen aansluiten bij de medische richtlijn van de artsen voor verstandelijke gehandicapten en de multidisciplinaire (CBO/NHG) richtlijn maagklachten in de algemene populatie. Nadat de reacties van de experts verwerkt zijn in een tweede concept is de richtlijn in twee instellingen gedurende drie maanden uitgetest. Op basis van de resultaten van deze praktijktoets is de richtlijn aangepast en nogmaals voorgelegd aan de experts. Resultaten en producten Het project heeft geresulteerd in een evidence based richtlijn voor verpleegkundigen, verzorgenden en anders opgeleide zorgverleners. 1. Evidence based richtlijn die uit 2 delen bestaat: 1. protocol voor de praktijk, 2. achtergrond, doel en verantwoording voor geïnteresseerde. 2. Praktijkkaart. Kennisoverdracht en implementatie: Betrokkenheid van een breed samengestelde werkgroep is belangrijk. De praktijktoets is zinvol omdat het bijdraagt aan de bruikbaarheid van de richtlijn en anderzijds is het een gelegenheid om na te gaan wat er nodig is om de richtlijn te implementeren. Het verhoogt wel het risico op vertraging vanwege de eigen dynamiek van instellingen. Proces Geen bijzonderheden. Projectnummer Projecttitel
54010004 De ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op een effectieve omgang met suïcidaliteit bij patiënten met schizofrenie of een aanverwante psychotische stoornis
71
Uitvoering Looptijd
UMCU, dr. B.K.G. van Meijel 26 maanden
Achtergrond Geagiteerd gedrag van dementerenden is een omvangrijk probleem dat gepaard gaat met een grote belasting van de cliënt en van de mensen in zijn omgeving. Het gedrag leidt veelvuldig tot een grote inzet van mensen en middelen. Er is momenteel geen landelijke evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden beschikbaar om effectief met dit gedrag om te gaan, terwijl er wel evidentie bestaat voor de effectiviteit van bepaalde interventies. Er dient zodoende hoge prioriteit gegeven te worden aan het maken van de vertaalslag van beschikbare wetenschappelijke evidentie naar een voor verpleegkundigen en verzorgenden bruikbare richtlijn. Doelstelling en methode Ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden, gericht op vermindering van agitatie en hiermee samenhangend probleemgedrag bij dementerende ouderen. De richtlijn zal in een zestal fasen worden ontwikkeld en getoetst: 1. de ontwikkeling van de conceptrichtlijn; 2. beoordeling van de conceptrichtlijn door een expertpanel; 3. de ontwikkeling van een scholingsprogramma; 4. de toetsing van de richtlijn en het scholingsprogramma op bruikbaarheid; 5. de definitieve vaststelling van de richtlijn; 6. de onderzoeksrapportage. Resultaten en producten 1. Evidence based richtlijn voor verpleegkundigen die voldoet aan de AGREE criteria. 2. Scholingsmodule die gebruikers van de richtlijn voorbereid om de richtlijn te implementeren. Kennisoverdracht en implementatie via: 1. Presentaties op verschillende congressen. 2. Vakpublicatie artikel Nursing. Proces Inclusie van voldoende patiënten en de deelname van voldoende verpleegkundigen bleek lastig. Verpleegkundigen die betrokken zijn geweest bij het formuleren van de onderzoeksvraag ook betrekken in de toetsingperiode. Deelnemers aan de toetsing moeten regelmatig hieraan herinnerd worden. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54010005 Gedragsproblemen bij dementie: ontwikkeling van een richtlijn voor de preventie en het hanteren van gedragsproblemen door verpleegkundigen en verzorgenden Universitair Medisch Centrum St. Radboud, prof. dr. T. van Achterberg 24 maanden
Achtergrond Van alle beroepsgroepen in de gezondheidszorg komen vooral verpleegkundigen en verzorgenden in aanraking met de gevolgen van ziekte voor het functioneren van patiënten. Gedragsproblematiek ten gevolge van dementie vormt hierop geen uitzondering. Ongeacht de setting worden verpleegkundigen en verzorgenden veel met deze problemen van patiënten en de machteloosheid van zowel patiënt als mantelzorger geconfronteerd. Richtlijnen zijn daarom juist voor deze beroepsgroepen dringend gewenst en het tot stand brengen van deze richtlijnen vormt een uitdaging voor de verplegingswetenschap.
72
Doelstelling en methode Het doel van het project is het ontwikkelen van een evidence based richtlijn 'Gedragsproblemen bij dementie'. De richtlijn kent een expliciete focus op het werkterrein van verpleegkundigen en verzorgenden. De richtlijn 'Gedragsproblemen bij dementie' is ontwikkeld met het oog op certificering door de V&VN. De criteria voor richtlijntoetsing (V&VN 2004) zijn richtinggevend bij de ontwikkeling. Daarnaast zijn bij de vormgeving van het plan van aanpak de CBO-handleiding richtlijnontwikkeling (CBO 2000) en het LEVV-stappenplan voor richtlijnontwikkeling (Poot et al. 2003) gebruikt. Resultaten en producten In dit project is het gelukt een richtlijn ‘Gedragsproblemen bij dementie’ te ontwikkelen die bestaande evidence bundelt en op een toegankelijke manier ordent. Hoewel de mate van evidence per onderdeel uiteraard wisselt, zijn veel onderdelen met kennis uit onderzoek te onderbouwen. Het is de werkgroep gelukt deze kennis om te zetten in aanbevelingen voor de praktijk, waarna de aanbevelingen bij proefimplementatie in de praktijk ook als bruikbaar zijn beoordeeld. Gebruik van de richtlijn ‘Gedragsproblemen bij dementie’ kan voor de praktijk van de verpleging en verzorging worden aanbevolen en zal naar verwachting bijdragen aan het omgaan met, of het verminderen van gedragsproblemen bij patiënten met dementie. 1. Evidence based richtlijn ‘Gedragsproblemen bij dementie’. 2. Samenvattingskaart. Kennisoverdracht en implementatie: Op basis van de proefimplementatie is de toegankelijkheid van de richtlijn verder verbeterd. Verpleegkundigen en verzorgenden gaven over het algemeen aan een meerwaarde van de richtlijn te zien. Toch zijn er ook belemmeringen die de implementatie kunnen bemoeilijken. In dit kader werden vooral onvoldoende visie en steun binnen gezondheidszorginstellingen, te weinig en wisselend personeel en fysieke (bouwkundige) beperkingen genoemd. Deze factoren zijn niet eenvoudig te beïnvloeden, maar vormen wel de context waarin de zorg voor dementerenden vandaag de dag veelal wordt verleend en waarbinnen het werken met de richtlijn vorm moet krijgen. Hier staat tegenover dat de aanbevelingen in de richtlijn nauwelijks kosten met zich mee brengen, anders dan kosten voor de scholing van personeel waar kennis en vaardigheden nog tekort schieten. Implementatie van de richtlijn zal daarom geen aparte financiering vragen en kan worden meegenomen in regelingen voor bij- en nascholing. Dit kan de kansen voor implementatie van de richtlijn aanzienlijk vergroten en zelfstandige toepassing door verpleegkundigen en verzorgenden vergemakkelijken. Verder werd ook bij de proefimplementatie weer waargenomen dat het omgaan met gedragsproblemen veel vragen bij hulpverleners en mantelzorgers oproept en dat een houvast in de vorm van een richtlijn voor veel betrokkenen welkom is. Ook werd ervaren dat door de richtlijn men meer ging praten over probleemgedrag wat als positief werd ervaren. Proces Op onderdelen waren er beperkte afwijkingen van het projectplan, maar in grote lijnen is de ontwikkeling volgens het vooropgezette plan verlopen. In verband met vertraging bij de Toetsingscommissie Richtlijnen van V&VN is het nog niet gelukt de richtlijn in zijn finale vorm af te ronden. Dit kan hopelijk in het voorjaar van 2008 alsnog plaats vinden. Projectnummer Projecttitel Uitvoering
54010006 Omgaan met afwerend gedrag bij eten en drinken van mensen met dementie. Een richtlijn voor verzorgenden Hogeschool Rotterdam, Dr. J. de Lange
73
Looptijd
24 maanden
Achtergrond Afwerend gedrag bij eten, zoals het wegslaan van de lepel, uitspugen van eten of wegdraaien van het hoofd komt veel voor bij mensen met dementie en levert veel problemen op in de dagelijkse verpleeghuispraktijk. De dementerende kan zelf meestal niet meer aangeven waarom hij of zij eten afweert. Voor de dagelijkse praktijk betekent dit dat de kwaliteit en continuïteit van zorg in gevaar zijn. Daarnaast creëert deze onduidelijke situatie onzekerheid bij verzorgenden. Doel Het ontwikkelen en toetsen van een richtlijn voor verzorgenden gericht op het omgaan met afwerend gedrag van mensen met dementie bij eten en drinken, met als uiteindelijk doel de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven van mensen met dementie die afwerend gedrag vertonen bij eten en drinken te verbeteren. Een tweede doel is het vergroten van kennis en vaardigheden van verzorgenden. Methode Op basis van empirisch onderzoek van Pasman etal is een theoretisch model gemaakt van oorzaken en domeinen van functioneren waarin alle oorzaken van het afwerend gedrag bij eten en drinken passen (niet kunnen, niet snappen, niet willen). Dit model dient als basis van het ontwikkelen van de richtlijn. De richtlijn wordt vervolgens gebaseerd op evidence of consensus based interventies die verzorgenden kunnen uitvoeren en wordt ontwikkeld met de methodiek van richtlijnontwikkeling van het LEVV in 5 stappen. Resultaten en producten De kern van de richtlijn “Omgaan met afweergedrag bij eten en drinken bij ouderen met dementie” is een vijfstappenplan aan de hand waarvan de verzorgenden, in overleg met anderen, proberen te achterhalen wat de oorzaak van het afweergedrag is en welke interventie(s) kunnen worden toegepast. Stap 1: Probleem vaststellen: signaleren van structureel afweergedrag. Stap 2: Gegevens verzamelen: overleg met anderen. Stap 3: Nader onderzoek: observeren en beschrijven van het gedrag. Stap 4: Plan van aanpak en interventies. Stap 5: Evaluatie: vaststellen van het effect van de interventies. In de praktijktoets is de richtlijn een waardevol hulpmiddel gebleken. De volledige wetenschappelijke verantwoording van de richtlijn is beschreven in een apart document. Voor toepassing in de praktijk zijn een handzaam werkdocument voor verzorgenden en een samenvattingskaart ontwikkeld. Om het werken volgens deze richtlijn te ondersteunen is een trainingsmodule “Omgaan met afweergedrag bij eten en drinken bij ouderen met dementie” voor verzorgenden niveau 3 ontwikkeld. Een vervolgproject, waarvoor aparte financiering wordt aangevraagd, is gericht op de implementatie van de richtlijn in verpleeg- en verzorgingshuizen, bijvoorbeeld met de Doorbraakmethode. Kennisoverdracht en implementatie De implementatieactiviteiten richten zich niet alleen op de verzorgenden, maar ook op andere betrokkenen die te maken krijgen met afweergedrag, zoals familieleden, artsen, diëtisten en kwaliteitsmedewerkers in verpleeg- en verzorgingshuizen. Bij de implementatie zal gebruik worden gemaakt van verschillende methoden, zoals nieuwsberichten, flyers, publicaties in (wetenschappelijke) tijdschriften en workshops over de richtlijn.
74
1. Presentaties. 2. Afstudeerwerkstuk van 2 HBOV studenten wat zich richtte op Surinaamse verzorgenden. Proces De commissie heeft verzocht om inzicht te geven in de zoekstrategie en een overzicht te geven van de beschikbare evidence (evidencetabel). Daarnaast gaf de commissie geen toestemming de praktijktoets in te korten omdat de praktijktoets een belangrijk onderdeel van het project is om leerervaringen om te doen. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54010007 Signaleren en behandelen van misselijkheid en braken bij volwassenen met een oncologische aandoening in de palliatieve fase LEVV; Drs. H. in den Bosch 22 maanden
Achtergrond Misselijkheid en braken komen bij volwassenen met een oncologische aandoening in de palliatieve fase veel voor. De klachten kunnen het gevolg zijn van de medicamenteuze behandeling (bijvoorbeeld chemotherapie of opioïden) of zijn tumor gerelateerd, bijvoorbeeld als de tumor de darm afsluit. Misselijkheid en braken beïnvloeden direct de kwaliteit van leven van de patiënt. In de palliatieve fase worden verpleegkundigen hiermee veelvuldig geconfronteerd. Door grote verschillen in opvatting, uitvoering en deskundigheid ten aanzien van de zorg voor patiënten met een oncologische aandoening en het ontbreken van specifieke evidence based richtlijnen voor het verpleegkundige handelen is er variatie in handelen. De patiënt ontvangt daardoor vaak niet de meest optimale zorg. Door betere signalering, behandeling en begeleiding van de patiënt door de verpleegkundige kan mogelijke opname worden voorkomen en de pijn goed worden bestreden. Hierdoor blijft de kwaliteit van leven voor de patiënt zo optimaal mogelijk. Doelstelling en methode Een landelijke evidence based richtlijn betreffende het signaleren en behandelen van misselijkheid en braken door verpleegkundigen bij volwassenen met een oncologische aandoening in de palliatieve fase die gereed is voor implementatie. Voor de ontwikkeling van de richtlijn wordt de methodiek richtlijnontwikkeling van het LEVV gebruikt. Deze is gebaseerd op het stappenplan van Poot e.a. (2003). De methodiek is specifiek geschikt voor verpleegkundigen en verzorgenden. Uitgangspunten voor de ontwikkeling van de richtlijn door het LEVV zijn: a. De toetsingscriteria van de V&VN. b. Monodisciplinaire richtlijn met multidisciplinaire invalshoek: Uit De richtlijn is drie maanden in de praktijk getoetst op bruikbaarheid en helderheid bij minimaal 25 beroepsgenoten en wordt ter legitimatie aangeboden. Resultaten en producten 1. Evidence based multidisciplinaire richtlijn ‘signaleren en behandelen van misselijkheid en braken bij volwassenen met een oncologische aandoening in de palliatieve fase’; 2. Praktijkkaart ´misselijkheid en braken bij patiënten met kanker in de palliatieve fase’’. Kennisoverdracht en implementatie via 1. Richtlijn digitaal beschikbaar gemaakt via www.oncoline.nl, www.pallialine.nl en www.levv.nl. 2. Presentaties op congressen en oncologiedagen 3. Artikel ‘review of nausea and vomiting in palliative care’. 4. Artikel in Nursing: Munitie tegen misselijkheid, maart 2008. Proces Geen bijzonderheden.
75
Projectnummer Projecttitel
Uitvoering Looptijd
54010008 De ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op de vermindering van agitatie en hiermee samenhangend probleemgedrag bij dementerende ouderen Hogeschool In Holland, Dr. B.K.G. van Meijel 24 maanden
Achtergrond Dementie is een ziekte die vooral bij ouderen voorkomt en onomkeerbaar en progressief is. In 2002 waren er in Nederland ruim 175.000 mensen met dementie (Gezondheidsraad 2002). Naast cognitieve symptomen treden er bij dementie vaak gedragsveranderingen op. De IPA (1997) noemt deze gedragsveranderingen 'behavioural and psychological symptoms of dementia´ (BPSD). Belangrijke gevolgen van agitatie en hiermee samenhangende probleemgedragingen bij dementerenden zijn meervoudige medische en psychiatrische behoeften, die leiden tot een toename van de zorgconsumptie en hogere kosten (Finkel 2003). Verpleegkundigen en verzorgenden vervullen een belangrijke rol in het omgaan met en het beïnvloeden van geagiteerd gedrag van dementerenden. Zij kunnen zich van meerdere psychosociale interventiestrategieën bedienen. Het gedrag leidt veelvuldig tot een grote inzet van mensen en middelen. Er is momenteel geen landelijke evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden beschikbaar om effectief met dit gedrag om te gaan, terwijl er wel evidentie bestaat voor de effectiviteit van bepaalde interventies. Er dient zodoende hoge prioriteit gegeven te worden aan het maken van de vertaalslag van beschikbare wetenschappelijke evidentie naar een voor verpleegkundigen en verzorgenden bruikbare richtlijn. Doelstelling en methode Het ontwikkelen en het toetsen op bruikbaarheid van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op de vermindering van agitatie en hiermee samenhangend probleemgedrag bij dementerende ouderen. De richtlijn is in een zestal fasen ontwikkeld en getoetst: 1. de ontwikkeling van de conceptrichtlijn; 2. beoordeling van de conceptrichtlijn door een expertpanel; 3. de ontwikkeling van een scholingsprogramma; 4. de toetsing van de richtlijn en het scholingsprogramma op bruikbaarheid; 5. de definitieve vaststelling van de richtlijn; 6. de onderzoeksrapportage. Resultaten en producten 1. Evidence based multidisciplinaire richtlijn ´Agitatie bij dementie’. 2. Een achtergronddocument waarin de theoretische achtergronden betreffende de richtlijn worden beschreven, evenals zaken als de doelgroep, aspecten van implementatie, et cetera. 3. Een instructieboekje voor de verzorgenden en verpleegkundigen waarin hen concrete instructies worden geboden voor de uitvoering van de richtlijn. 4. Diverse invulbladen waarop gegevens kunnen worden genoteerd bij de uitvoering van richtlijn. 5. Een schriftelijk uitgewerkte scholingsmodule, die overdraagbaar is naar docenten in het onderwijs. Kennisoverdracht en implementatie via 1. Richtlijn digitaal beschikbaar gemaakt via de hogeschool In Holland. 2. Presentaties op congressen.
76
3. Een Engelstalige wetenschappelijke publicatie (in voorbereiding) waarin een overzicht wordt geboden van wetenschappelijk onderzochte interventies gericht op de vermindering van geagiteerd gedrag bij dementerenden. 4. Een Nederlandstalige publicatie (reeds gepubliceerd) waarin bekendheid wordt gegeven aan de opzet, de probleemstelling en de uitvoering van het onderhavige project. Proces Geen bijzonderheden. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54010009 De ontwikkeling van een evidence based richtlijn voor het screenen, voorkomen en behandelen van orale mucositis bij oncologische patiënten die worden behandeld met chemo- en/of radiotherapie LEVV; Drs. E.P. Poot 20 maanden
Achtergrond Het voorkomen en vroegtijdig opsporen en behandelen van orale mucositis zal leiden tot een betere kwaliteit van zorg voor oncologische patiënten. Orale mucositis wordt ervaren als een bijzonder vervelende en pijnlijke complicatie en zal naar verwachting minder vaak optreden of door vroegtijdige behandeling minder ernstige vormen aannemen. Het ten gevolge van orale mucositis uitstellen van de behandeling, en het daarmee onderbehandelen van patiënten, zal hierdoor afnemen waardoor de kans op genezing toeneemt. Verder gaat orale mucositis gepaard met aanzienlijke kostenstijgingen van duizenden euro's per patiënt (Avritscher et al., 2004). Daarom is er ook een economisch belang om orale mucositis zoveel mogelijk te voorkomen en zo adequaat mogelijk te behandelen. Doelstelling en methode De landelijke, evidence-based richtlijn zal aanbevelingen onderbouwen met kennis aanwezig in de vorm van reviews, zoals die voor screening en mondspoelmiddelen. Voor minimaal één ander verpleegkundige onderdeel, bijvoorbeeld mondverzorging of patiëntenvoorlichting, zal een review worden uitgevoerd. De resultaten van deze review dienen als basis voor de onderbouwing van aanbevelingen in de richtlijn. Resultaten en producten 1. Evidence based multidisciplinaire richtlijn ´orale mucositis bij patiënten met kanker´. 2. Praktijkkaart ´orale mucositis bij patiënten met kanker´. Kennisoverdracht en implementatie via 1. Richtlijn digitaal beschikbaar gemaakt via Oncoline www.oncoline.nl. 2. Presentaties op congressen en oncologiedagen. Proces Geen bijzonderheden.
77
78
Bijlage 8 Projecten Implementatie-impuls Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54020001 Van smetten vrij. Regionale implementatie van de richtlijn smetten LEVV; drs. E.P. Poot 12 maanden
Vanaf 2004 wordt de richtlijn ‘Smetten (intertrigo), preventie en behandeling’ verspreid. Smetten komt voor bij 14,2% van de patiënten die in zorg zijn en vooral in de ouderenzorg. Het geeft veel ongemak zoals pijn, jeuk en een onaangename geur. Het ontbreekt verpleegkundigen aan competenties om de richtlijn te implementeren. Deze competenties worden aangeleerd in een leertraject tot implementatiecoach. Drie verpleegkundigen of verzorgenden met inhoudsdeskundigheid op het gebied van smetten en/of huidverzorging volgen dit leertraject. De verpleegkundigen of verzorgenden komen uit drie verschillende instellingen (verpleeghuis, verzorgingshuis, thuiszorg) in één regio. Als praktijkstage implementeren de aspirant coaches de richtlijn instellingsbreed in de eigen instelling. Ervaringen en knelpunten worden op verschillende manieren uitgewisseld. Aan het eind wordt op basis van de ervaringen en knelpunten een regionaal implementatieplan opgesteld. Deze wordt gepresenteerd tijdens een 2-daagse regionale workshop. Tijdens de workshops leren de deelnemers hoe de richtlijn smetten te implementeren. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54020002 Implementatie van de richtlijn vochtbeperking Sciencia Kennistransfer GGZ, dr. W.J.G. Ros 12 maanden
Er zijn in Nederland 3900 nierpatiënten, die hemodialyse behandeling ondergaan. Een relatief groot aantal (10 tot 50 %) slaagt er niet, of slechts met veel moeite, in zich aan de voorgeschreven vochtbeperking te houden. Een te grote vochtinname gaat gepaard met een toename van morbiditeit en mortaliteit en vereist het langere en/of frequentere dialyse. Om hemodialysepatiënten te ondersteunen bij het omgaan met de (meestal strenge) vochtbeperking is een richtlijn ontwikkeld vanuit een belevingsgerichte benadering. De richtlijn wordt positief gewaardeerd zowel door experts en door verpleegkundigen die de richtlijn hebben gebruikt. Een evaluatie onder elf patiënten laat zien dat patiënten tevreden zijn over de zorg volgens de richtlijn en dat de zorg effectief is. Ter stimulering van de implementatie zijn inmiddels scholingsprogramma’s ontwikkeld, is de richtlijn beschikbaar via internet, zijn voorlichtingsbrochures uitgegeven en zijn diverse landelijke en internationale presentaties verzorgd. Ondanks deze activiteiten is de richtlijn (nog) niet op grote schaal in Nederland geïmplementeerd. Met dit project wordt gepoogd de implementatie een impuls te geven. De gekozen werkwijze kent drie peilers: scholing van verpleegkundigen, creëren van vereiste randvoorwaarden in de organisatie en monitoring van de voortgang van de implementatie. Een goede scholing is nodig, omdat de richtlijn hoge eisen stelt aan de verpleegkundigen. Maar naast scholing is ook begeleiding in het werken met de richtlijn nodig. Deze begeleiding wordt gerealiseerd via ‘training on the job’ en intervisiebijeenkomsten, dus middels ‘training by doing’. Voor de implementatie in de organisatie en het creëren van de juiste randvoorwaarden wordt gebruik gemaakt van het implementatiemodel van Van Linge, dat zich richt op de discrepanties tussen de vereisten van de innovatie (i.c. de richtlijn) en de kenmerken van context (organisatie, personen, omgeving).
79
Via periodieke monitoring wordt de voortgang van de implementatie geëvalueerd op basis van indicatoren op het niveau van patiënt, verpleegkundige en organisatie. Op deze wijze kunnen knelpunten worden opgespoord en aanvullende maatregelen worden getroffen. Het project wordt uitgevoerd in drie centra, waar een implementatiecoördinator wordt aangewezen, en wordt gecoördineerd vanuit het UMC Utrecht, waar de vereiste expertise beschikbaar is. De verwachte uitkomst van het project is dat de richtlijn in drie centra is geïmplementeerd, en dat er een groep expert-verpleegkundigen is die in staat is om de implementatie van de richtlijn in andere centra te begeleiden en kunnen fungeren als docent ten behoeve van de specialistische opleidingen en bijscholingen voor dialyseverpleegkundigen. Daarnaast wordt zorggedragen voor verankering van de richtlijn is samenwerking met de beroepsvereniging (V&VN Dialyse en Transplantatie) en landelijke opleidings- en expertisecentra. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54020003 Implementatie van de richtlijn 'Omgaan met jeuk' UMCU; dr. H. van Os-Medendorp 12 maanden
Dit implementatievoorstel beoogt een toekomstbestendige implementatie van de richtlijn ‘Omgaan met jeuk’. Daartoe wordt de richtlijn geïmplementeerd in minimaal drie ziekenhuizen in Nederland binnen een verpleegkundig spreekuur voor patiënten met huidaandoeningen die gepaard gaan met jeuk. Voor deze implementatie wordt gebruik gemaakt van een op maat gesneden implementatiebenadering volgens Van Linge. De belangrijkste implementatiestrategieën zijn scholing en on-the-job training van verpleegkundigen, structuurstrategieën gericht op het implementeren van een verpleegkundig spreekuur en faciliterende strategieën gericht op een optimaal verloop van het implementatieproces. Ook wordt tijdens dit project een e-learning module ‘Omgaan met jeuk bij huidaandoeningen’ ontwikkeld die met name bedoeld is voor kennisoverdracht aan verpleegkundigen. In samenwerking met V&VN dermatologie wordt nagegaan hoe de implementatie na afloop van het project gecontinueerd kan worden. Tevens wordt de richtlijn aangeboden voor legitimering. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54020004 Het nut van mondzorg en mondscore. Regionale implementatie van de richtlijn Orale Mucositis LEVV; drs. E.P. Poot 12 maanden
Recent is de richtlijn ‘Orale Mucositis bij patiënten met kanker’ ontwikkeld. Orale mucositis komt veel voor bij patiënten die worden bestraald in het hoofd/halsgebied en die een beenmergtransplantatie ondergaan. Het ontbreekt verpleegkundigen aan competenties om de richtlijn te implementeren. Deze competenties worden aangeleerd in een leertraject tot implementatiecoach. Drie verpleegkundigen met inhoudsdeskundigheid op het gebied van orale mucositis en/of oncologie volgen dit leertraject. De verpleegkundigen komen uit drie verschillende instellingen (academisch ziekenhuis, groot ziekenhuis, klein ziekenhuis) in één regio. Als praktijkstage implementeren de aspirant coaches de richtlijn instellingsbreed in de eigen instelling. Ervaringen en knelpunten worden op verschillende manieren uitgewisseld. Aan het einde van het jaar worden de strategieën geëvalueerd. Op basis van de evaluatie en de ervaringen wordt een regionaal implementatieplan opgesteld. Deze wordt gepresenteerd tijdens een tweedaagse regionale workshop. Tijdens de workshops leren de deelnemers hoe de richtlijn Orale mucositis te implementeren.
80
Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54020005 Coachend implementeren van richtlijnen: Regionale implementatie van de Richtlijn Misselijkheid en Braken bij patiënten met kanker in de palliatieve fase LEVV; drs. E.P. Poot 12 maanden
Recent is de richtlijn ‘Misselijkheid en braken bij patiënten met kanker in de palliatieve fase’ ontwikkeld. Misselijkheid en braken komen veel voor bij deze patiënten en hebben een zeer negatieve invloed op de kwaliteit van leven van de patiënt. Het ontbreekt verpleegkundigen aan competenties om de richtlijn te implementeren. Deze competenties worden aangeleerd in een leertraject tot implementatiecoach. Drie verpleegkundigen met inhoudsdeskundigheid op het gebied van misselijkheid en braken, oncologie of palliatieve zorg volgen dit leertraject. De verpleegkundigen komen uit drie verschillende instellingen ((academisch) ziekenhuis, thuiszorg, verpleeghuis en/of hospice) in één regio. Als praktijkstage implementeren de aspirant coaches de richtlijn instellingsbreed in de eigen instelling of organisatie. Ervaringen en knelpunten worden op verschillende manieren uitgewisseld. Aan het eind van het jaar worden de strategieën geëvalueerd. Op basis van de evaluatie en de ervaringen wordt een regionaal implementatieplan opgesteld. Deze wordt gepresenteerd tijdens een tweedaagse regionale workshop. Tijdens de workshops leren de deelnemers hoe zij de richtlijn Misselijkheid en braken kunnen implementeren. Projectnummer Projecttitel Uitvoering Looptijd
54020006 Evaluatie implementatie impuls LEVV, drs. G. Holleman, dr. C. Cox en dr. R. van Linge. 12 maanden
Om kennis te vergaren ten aanzien van de implementatie in de V&V-sector wordt de implementatie impuls begeleid door een evaluatie. Dit betreft in eerste plaats de evaluatie van het proces. De procesevaluatie dient een belangrijke bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van potentieel succesvolle strategieën voor het invoeren van veranderingen in de patiëntenzorg. Hiernaast wordt het begeleidingsproces, het traject van kennisdelen en leren, geëvalueerd. In deze evaluatie werken drie belangrijke stromingen in het implementatiedenken samen. De evaluatie resulteert in: 1. Gedetailleerde beschrijving gehanteerde implementatiestrategieën en activiteiten. 2. Evaluatie van het proces en de resultaten van de uitgevoerde implementatieprojecten. 3. Evaluatie van het proces en de resultaten van het begeleidingstraject. 4. Inzicht in de belemmerende en bevorderende factoren voor de implementatie van zorgvernieuwingen binnen de V&V-sector. 5. Do’s en don’ts ten aanzien van de implementatiestrategie en activiteiten. 6. Inzicht in mogelijkheden voor structurele borging van zorgvernieuwingen. 7. Identificeren van kennislacunes en formuleren aanbevelingen. 8. Identificeren van best practices. 9. Aanbevelingen voor landelijke verspreiding en implementatie. 10. Een duidelijk product (boekje) waar bovengenoemde punten in staan.
81